13.07.2015 Views

Onderwijs: kleuteronderwijs - Vlhora

Onderwijs: kleuteronderwijs - Vlhora

Onderwijs: kleuteronderwijs - Vlhora

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

ONDERWIJSVISITATIE<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichtebacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> aan de VlaamsehogescholenVlaamse Hogescholenraad19 december 2007


De onderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>Wolvengracht 38/21000 Brusseltel.: 02 211 41 90info@vlhora.beExemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen wordenop het VLHORA-secretariaat.Het rapport is ook elektronisch beschikbaar ophttp://www.vlhora.be/visitaties en accreditatie/visitatierapporten.htmWettelijk depot: D/2007/8696/7


voorwoordDe visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggendemotivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar deonderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> inVlaanderen.De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure “Handleiding onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA (februari 2005)” gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader vande continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van deaccreditatie van de opleiding.De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VlaamseHogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald inartikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meerbepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eersteplaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kande hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding tehandhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechtseen momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissieslechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie.De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij devoorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en desecretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdrachthebben uitgevoerd.Ann Verrethsecretaris-generaalBert Hoogewijsvoorzitter


inhoudsopgavevoorwoord........................................................................................................................................................... 3inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 4deel 1.................................................................................................................................................................. 7Hoofdstuk 1 <strong>Onderwijs</strong>visitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>....................................................................... 91.1 Inleiding ............................................................................................................................................ 91.2 Betrokken opleidingen ...................................................................................................................... 91.3 Visitatiecommissie .......................................................................................................................... 101.3.1 Samenstelling....................................................................................................................... 101.3.2 Taakomschrijving ................................................................................................................. 121.3.3 Werkwijze ............................................................................................................................. 121.3.4 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 141.4 Indeling van het rapport .................................................................................................................. 15Hoofdstuk 2 Domeinspecifieke referentiekader <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> ........................................... 162.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 162.2 Domeinspecifieke competenties ..................................................................................................... 162.2.1 Gehanteerde input................................................................................................................ 162.2.2 Domeinspecifieke competenties........................................................................................... 172.3 Besluit ............................................................................................................................................. 19Hoofdstuk 3 Opleidingen in vergelijkend perspectief................................................................................ 21Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding....................................................................................... 21Facet 1.1 Niveau en oriëntatie ........................................................................................................ 21Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen................................................................................................... 22Onderwerp 2 Programma ..................................................................................................................... 22Facet 2.1 Relatie doelstelling en inhoud.......................................................................................... 22Facet 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid............................................................ 23Facet 2.3 Samenhang ..................................................................................................................... 25Facet 2.4 Studieomvang ................................................................................................................. 25Facet 2.5 Studielast......................................................................................................................... 26Facet 2.6 Afstemming vormgeving - inhoud .................................................................................... 26Facet 2.7 Beoordeling en toetsing................................................................................................... 27Facet 2.8 Masterproef .....................................................................................................................27Facet 2.9 Toelatingsvoorwaarden ................................................................................................... 27Onderwerp 3 Inzet van personeel......................................................................................................... 28Facet 3.1 Kwaliteit personeel .......................................................................................................... 28Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid....................................................................................... 28Facet 3.3 Kwantiteit personeel ........................................................................................................ 29Onderwerp 4 Voorzieningen ................................................................................................................. 29Facet 4.1 Materiële voorzieningen .................................................................................................. 29Facet 4.2 Studiebegeleiding............................................................................................................ 29Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg....................................................................................................... 29Facet 5.1 Evaluatie resultaten......................................................................................................... 29Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering............................................................................................. 30Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld ................................. 30Onderwerp 6 Resultaten ....................................................................................................................... 31Facet 6.1 Gerealiseerd niveau ........................................................................................................ 31Facet 6.2 <strong>Onderwijs</strong>rendement ....................................................................................................... 31


Hoofdstuk 4 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten................................................................................. 32deel 2................................................................................................................................................................ 35Hoofdstuk 1 Arteveldehogeschool............................................................................................................ 37Hoofdstuk 2 EHSAL – Europese Hogeschool Brussel.............................................................................. 69Bijzonder kwaliteitskenmerk van de opleiding .................................................................... 103Hoofdstuk 3 Erasmushogeschool Brussel .............................................................................................. 107Hoofdstuk 4 GROEP T - Leuven Hogeschool ........................................................................................ 145Bijzonder kwaliteitskenmerk van de opleiding .................................................................... 180Hoofdstuk 5 Hogeschool Antwerpen ...................................................................................................... 187Hoofdstuk 6 Hogeschool Gent................................................................................................................ 225Hoofdstuk 7 Hogeschool West-Vlaanderen............................................................................................ 265Hoofdstuk 8 Karel de Grote-hogeschool – Katholieke Hogeschool Antwerpen ...................................... 301Hoofdstuk 9 Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende.......................................................................... 335Hoofdstuk 10 Katholieke Hogeschool Kempen ........................................................................................ 375Hoofdstuk 11 Katholieke Hogeschool Leuven .......................................................................................... 413Hoofdstuk 12 Katholieke Hogeschool Limburg......................................................................................... 455Hoofdstuk 13 Katholieke Hogeschool Mechelen ...................................................................................... 499Hoofdstuk 14 Katholieke Hogeschool Sint-Lieven.................................................................................... 543Hoofdstuk 15 Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen .................................................................. 581Hoofdstuk 16 XIOS Hogeschool Limburg................................................................................................. 621bijlagen ........................................................................................................................................................... 659bijlage 1 Curriculum vitae van de commissieleden ........................................................................... 661bijlage 2 Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden ................................................... 663bijlage 3 Bezoekschema’s ................................................................................................................ 695bijlage 4 Lijst van afkortingen en letterwoorden................................................................................ 699bijlage 5 Reacties van de hogescholen: Hogeschool Gent............................................................... 705| 5


6 | onderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>


deel 1algemeen deelonderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> | 7


8 | onderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>


Hoofdstuk 1 <strong>Onderwijs</strong>visitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>1.1 InleidingIn dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van deprofessioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> , die zij in 2006-2007 in opdracht vande Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht.Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot dekwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de VlaamseGemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.1.2 Betrokken opleidingenDe professioneel gerichte bacheloropleiding <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> wordt door zestien hogescholenaangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:- 15, 16 en 17 mei 2006 Arteveldehogeschool- 5, 6 en 7 februari 2007 EHSAL – Europese Hogeschool Brussel- 20, 21 en 22 november 2006 Erasmushogeschool Brussel- 6, 7 en 8 februari 2007 Groep-T Leuven Hogeschool- 11, 12 en 13 oktober 2006 Hogeschool Antwerpen- 27, 28 en 29 maart 2006 Hogeschool Gent- 13, 14 en 15 november 2006 Hogeschool West-Vlaanderen- 26, 27 en 28 april 2006 Karel de Grote-hogeschool – Katholieke Hogeschool Antwerpen- 25, 26 en 27 september 2006 Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende- 29, 30 en 31 januari 2007 Katholieke Hogeschool Kempen- 24, 25 en 26 april 2006 Katholieke Hogeschool Leuven- 15, 16 en 17 mei 2006 Katholieke Hogeschool Limburg- 13, 14 en 15 december 2006 Katholieke Hogeschool Mechelen- 9, 10 en 11 oktober 2006 Katholieke Hogeschool Sint-Lieven- 4, 5 en 6 december 2006 Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen- 25, 26 en 27 oktober 2006 XIOS Hogeschool Limburgonderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> | 9


1.3 Visitatiecommissie1.3.1 SamenstellingDe visitatiecommissie is samengesteld conform de procedure van de “Handleiding onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA, februari 2005”. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger<strong>Onderwijs</strong> met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden 1 opgevolgd. De visitatiecommissie issamengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 9 december 2005.Gezien het aantal betrokken hogescholen werden vier deelcommissies samengesteld.De visitatiecommissie:Deelcommissie 1: commissie die de Arteveldehogeschool, de Hogeschool Gent, de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven en de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen bezocht heeft.Voorzitter en onderwijsdeskundige:Domeindeskundige:Domeindeskundige:Domeindeskundige:Student:Roland VandenberghePaul AertsChristine CaesteckerAnne-Marie SchelfhoutKatlijn Pottier (Hogeschool Gent, Katholieke HogeschoolSint-Lieven en Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen)Deelcommissie 2: commissie die de EHSAL Europese Hogeschool Brussel, de Erasmushogeschool Brussel, deHogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool bezocht heeft.Voorzitter en domeindeskundige:Armand De Meyer<strong>Onderwijs</strong>deskundige:Els van der PolDomeindeskundige:Hilde BeliënDomeindeskundige: Christine Caestecker (EHSAL Europese HogeschoolBrussel, Erasmushogeschool Brussel, Karel de Grote-Hogeschool)Domeindeskundige:Fabienne Blontrock (Hogeschool Antwerpen)Deelcommissie 3: commissie die de Katholieke Hogeschool Kempen, de Katholieke Hogeschool Limburg, deKatholieke Hogeschool Mechelen en de XIOS Hogeschool Limburg bezocht heeft.Voorzitter en domeindeskundige:<strong>Onderwijs</strong>deskundige:Domeindeskundige:Domeindeskundige:Paul De WinneTon KallenbergFabienne BlontrockBea Slootmaekers1De richtlijnen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de visitatieleden zijn opgenomen in het ‘besluit van deErkenningscommisie Hoger <strong>Onderwijs</strong> tot vaststelling van criteria voor bekrachtiging van de samenstelling vanvisitatiecommissies voorgesteld door de VLIR en de VLHORA van 20 oktober 2004’, dat geldt voor de beslissingen totsamenstelling van visitatiecommissies getroffen vanaf 31 december 2004.10 | onderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>


Deelcommissie 4: commissie die de GROEP T Leuven Hogeschool, de Katholieke Hogeschool Leuven, deHogeschool West-Vlaanderen en de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende bezocht heeft.Voorzitter en domeindeskundige:<strong>Onderwijs</strong>deskundige:Domeindeskundige:Domeindeskundige:Student:Jos Van VreckemTon KallenbergPatricia DedonderBetty GoossensKatlijn Pottier (Hogeschool West-Vlaanderen)Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.Indien een commissielid omwille van persoonlijke redenen niet kon deelnemen aan een (gedeelte van een)visitatiebezoek, werden diens aandachtspunten behandeld door de andere leden van de visitatiecommissie,eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die het commissielid tijdens vroegere bezoeken aangebrachthad.Vanuit de VLHORA werden een coördinator en een zeven secretarissen secretarissen aangesteld. Voor devisitatie van de professioneel gerichte bacheloropleiding <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> waren dit:Coördinator:Klara De WildeSecretaris(sen):ArteveldehogeschoolEHSAL – Europese Hogeschool BrusselErasmushogeschool BrusselGroep-T Leuven HogeschoolHogeschool AntwerpenHogeschool GentHogeschool West-VlaanderenKarel de Grote-hogeschool – Katholieke Hogeschool AntwerpenKatholieke Hogeschool Brugge-OostendeKatholieke Hogeschool KempenKatholieke Hogeschool LeuvenKatholieke Hogeschool LimburgKatholieke Hogeschool MechelenKatholieke Hogeschool Sint-LievenKatholieke Hogeschool Zuid-West-VlaanderenXIOS Hogeschool LimburgCandice De WindtWinfried FlapperMichel Van den BoschKlara De Wilde en Michel Van den BoschWinfried FlapperCandice De Windt en Jan GeensWalter MelisKlara De WildeWalter MelisWalter MelisWalter MelisWalter MelisWalter MelisPierre Martin NeirinckxPierre Martin NeirinckxWalter Melisonderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> | 11


1.3.2 TaakomschrijvingDe commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse:- een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO;- een integraal oordeel over de opleiding;- suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.Op aanvraag van de opleiding geeft de commissie een beoordeling van de voorgedragen bijzonderekwaliteitskenmerken. De beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk heeft geen invloed op de globalebeoordeling van de opleiding en het accreditatiebesluit van de NVAO.1.3.3 WerkwijzeDe visitatie van de professioneel gerichte bacheloropleiding <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> aan de hogescholengebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de “Handleiding <strong>Onderwijs</strong>visitaties VLIR-VLHORA,februari 2005”.Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden.- fase 1, de installatie van de commissie;- fase 2, de voorbereiding;- fase 3, het visitatiebezoek;- fase 4, de schriftelijke rapportering.Fase 1Installatie van de visitatiecommissieOp 1, 13 en 14 februari 2006 werd de commissie officieel geïnstalleerd.De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van hetvisitatieproces aan de hand van de “Handleiding <strong>Onderwijs</strong>visitaties VLIR-VLHORA, februari 2005” en eentoelichting van het ontwerp van het domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktischeafspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezeneindwerken en/of stageverslagen.Fase 2VoorbereidingDe commissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleidingenbezorgd.Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezenen haar argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris eensynthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Opbasis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretariskernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.12 | onderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>


Fase 3VisitatiebezoekDe VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatievan de opleiding. De bezoekschema’s werden opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken meteen representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens devisitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met hetoog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werdvoor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten.Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om debevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na degesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeelper facet en per onderwerp gegeven.Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van deervaringen en bevindingen van de commissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit tespreken.Fase 4Schriftelijke rapporteringDe secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van hetzelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Hetontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de commissie weer. Daarnaastwerden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbeteringgeformuleerd.Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogescholen gezonden voor een reactie in/op/tijdens periode eersteterugmelding . De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in eenslotvergadering besproken. De commissie stelde ook een vergelijkend gedeelte op. Hierin worden debelangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitatie vergelijkenderwijs weergegeven.In een aantal gevallen leidde de reactie van de opleiding tot een aanvullend bezoek door (een afvaardiging van)de visitatiecommissie om de nieuwe informatie verder te verifiëren. De resultaten van het aanvullende bezoekaan de betrokken opleiding werden door de voltallige visitatiecommissie besproken.Het vergelijkende deel werd samen met het antwoord van de visitatiecommissie op de reacties van deopleidingen en het definitieve opleidingsrapport aan de hogescholen toegezonden.Het vergelijkende deel en de opleidingsrapporten werden samengebracht in het voorliggende visitatierapport vande professioneel gerichte bacheloropleiding <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>, dat op 19 december 2007 gepubliceerdwerd.onderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> | 13


1.3.4 OordeelsvormingDe commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel peronderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken.In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van eencompensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld metde weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordtvoor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten.De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten.Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt ditaangegeven in het rapport.De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met hetdomeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen inandere instellingen van hoger onderwijs.Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de “Handleiding onderwijsvisitatiesVLIR|VLHORA van februari 2005”. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal:“onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van deopleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerpvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende”luiden.14 | onderwijsvisitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>


1.4 Indeling van het rapportHet rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel, hoofdstuk 2, beschrijft de visitatiecommissie hetdomeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk3 worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijsweergegeven en tot slot worden in hoofdstuk 4 de toegekende scores in tabelvorm samengevat.In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleidingen. Voor elkeafzonderlijke hogeschool en dus voor elke afzonderlijk gevisiteerde opleiding kan u een deelrapport terugvinden.De deelrapporten bevatten de aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van elke afzonderlijkehogeschool en zijn gemakshalve geordend naar alfabetische volgorde van de benaming van de hogescholen.<strong>Onderwijs</strong>visitatie <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> | 15


Hoofdstuk 2 Domeinspecifieke referentiekader <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>2.1 InleidingVoor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door decommissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor deopmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure 1 aan voorde opstelling ervan.Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van eenopleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat inde eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowelinhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisenvoldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.2.2 Domeinspecifieke competenties2.2.1 Gehanteerde inputReferentiekaders van de opleidingen:op associatieniveau:- Associatie UGentop hogeschoolniveau:- Arteveldehogeschool- EHSAL Europese Hogeschool Brussel- Erasmushogeschool Brussel- GROEP T Leuven Hogeschool- Hogeschool Antwerpen- Hogeschool Gent- Hogeschool West-Vlaanderen- Karel de Grote-hogeschool- Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende- Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen- Katholieke Hogeschool Kempen- Katholieke Hogeschool Leuven- Katholieke Hogeschool Limburg- Katholieke Hogeschool Mechelen- Katholieke Hogeschool Sint-Lieven- XIOS Hogeschool Limburg1De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORAwww.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.16 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> - D o m e i n s p e c i f i e k r e f e r e n t i e k a d e r


2.2.2 Domeinspecifieke competentiesGemeenschappelijke domeinspecifieke competentiesFunctioneel geheel 1 - De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen- Vaardigheid 1.1: De beginsituatie van de kinderen en de groep achterhalen- Vaardigheid 1.2: Doelstellingen kiezen en formuleren- Vaardigheid 1.3: De leerinhouden/leerervaringen selecteren- Vaardigheid 1.4: Leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in onderwijsaanbod- Vaardigheid 1.5: Een aangepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen- Vaardigheid 1.6: In teamverband (ontwikkelings)materialen kiezen en aanpassen of ontwikkelen- Vaardigheid 1.7: Realiseren van een ontwikkelingsbevorderende omgeving- Vaardigheid 1.8: Observatie voorbereiden- Vaardigheid 1.9: Observeren met het oog op bijsturing of remediëringFunctioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder- Vaardigheid 2.1: In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de groep en op school- Vaardigheid 2.2: De emancipatie van het kind bevorderen- Vaardigheid 2.3: Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatievoorbereiden- Vaardigheid 2.4: Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context- Vaardigheid 2.5: Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderenmet gedragsmoeilijkheden- Vaardigheid 2.6: Het fysieke welzijn van de kinderen bevorderenFunctioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk expert- Vaardigheid 3.1: Basiskennis beheersen en recente evoluties i.v.m. inhouden en vaardigheden uit deontwikkelingsgebieden in het <strong>kleuteronderwijs</strong> volgen- Vaardigheid 3.2: De verworven kennis en vaardigheid aanwenden- Vaardigheid 3.3: Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod.Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator- Vaardigheid 4.1: Een gestructureerd speel-, leerklimaat bevorderen- Vaardigheid 4.2: Een kindaangepast activiteiten- en/of dagverloop creëren, kaderend in een tijdsplanning- Vaardigheid 4.3: Op correcte wijze administratieve taken uitvoeren- Vaardigheid 4.4: Een stimulerende en werkbare leefruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid vande kinderenFunctioneel geheel 5 - De leraar als innovator - de leraar als onderzoeker- Vaardigheid 5.1: Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen- Vaardigheid 5.2: Kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek- Vaardigheid 5.3: Het eigen functioneren kunen bevragen en bijsturen<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – Domeinspecifiek referentiekader | 17


Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van de ouders/verzorgers 1- Vaardigheid 6.1: Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over het kind- Vaardigheid 6.2: Aan ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun kind in de school- Vaardigheid 6.3: In overleg met het team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- enschoolgebeuren- Vaardigheid 6.4: Met ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en onderwijsFunctioneel geheel 7 - De leraar als lid van een schoolteam- Vaardigheid 7.1: Participeren aan samenwerkingsstructuren- Vaardigheid 7.2: Binnen het team over een taakverdeling overleggen en die naleven- Vaardigheid 7.3: De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaarmaken- Vaardigheid 7.4: Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid en die van het kindFunctioneel geheel 8 - De leraar als partner van externen- Vaardigheid 8.1: In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties, dieonderwijsbetrokken initiatieven aanbiedenFunctioneel geheel 9 - De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap- Vaardigheid 9.1: Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's- Vaardigheid 9.2: Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenlevingFunctioneel geheel 10 - De leraar als cultuurparticipant- Vaardigheid 10.1: Actuele thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen rond de volgendedomeinen:• Het sociaal-politieke domein• Het sociaal-economische domein• Het levensbeschouwelijke domein• Het cultureel-esthetische domein• Het cultureel-wetenschappelijke domeinAttitudesVolgende attitudes gelden voor alle functionele gehelen.- A1 Beslissingsvermogen : durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, er ook deverantwoordelijkheid voor opnemen- A2 Relationele gerichtheid : in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie enrespect tonen- A3 Kritische ingesteldheid : bereid zijn zichzelf en zijn omgeving in vraag te stellen, de waarde van eenbewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens eenstelling in te nemen.- A4 Leergierigheid: actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.- A5 Organisatievermogen: erop gericht zijn de taken zodanig te plannen, te coördineren en te delegeren, dathet beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.- A6 Zin voor samenwerking : bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.- A7 Verantwoordelijkheidszin: zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en zich engageren omeen positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.- A8 Creatieve gerichtheid: erop gericht zijn om uit diverse situaties en informatiebronnen ideeën te genererenen deze op een originele manier gestalte te geven in een ontwikkelingsaanbod voor de kinderen.1Het begrip "verzorgers" duidt op de personen die ter vervanging van de ouders de verantwoordelijkheid dragen voor hetkind.18 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> - D o m e i n s p e c i f i e k r e f e r e n t i e k a d e r


- A9 Flexibiliteit: bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, onder meer middelen, doelen,mensen en procedures.- A10 Gerichtheid op correct taalgebruik en communicatie : in de mondelinge en schriftelijke communicatie metkinderen, ouders, leden van het schoolteam en externen, erop gericht zijn een adequaat en correcttaalgebruik te hanteren en aandacht te hebben voor het belang van non-verbale communicatie.Opleidingsgebonden competenties- De afgestudeerde is in staat om de taal functioneel en doeltreffend te gebruiken en een relevant en zinvoltaalaanbod uit te bouwen in de activiteiten.- De afgestudeerde is in staat om met de specifieke grootstedelijke context om te gaan en kan leer- enontwikkelingsgericht werken met anderstalige kinderen uit diverse culturen en uit alle lagen van de bevolking.- De afgestudeerde heeft de competenties in verband met reflectie verworven.- De afgestudeerde heeft de competenties inzake participatief handelen verworven.2.3 BesluitIn 2000-2001 liet de minister van <strong>Onderwijs</strong> een evaluatie uitvoeren van de lerarenopleiding. In 2002 werd aan dedienst voor <strong>Onderwijs</strong>ontwikkeling de opdracht gegeven om de basiscompetenties te herformuleren. Dezebesprekingen hebben geleid tot een ontwerp van besluit dat echter nog niet omgezet is in een decreet. Wat debasiscompetenties betreft blijft het decreet van 1998 nog steeds van kracht. Het ontwerp van besluit waaroverreeds gecommuniceerd werd met de departementen lerarenopleiding kan evenwel als geactualiseerde leidraadworden gebruikt. Dit impliceert dat de visitatiecommissie aandacht zal hebben hoe de opleidingen deactualisering vorm (zullen) geven in hun programma:- zorgbeleid en gelijke kansen- competenties in verband met het gebruik van ICT<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – Domeinspecifiek referentiekader | 19


20 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


Hoofdstuk 3 Opleidingen in vergelijkend perspectiefWoord voorafIn dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen overde opleidingen <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> in Vlaanderen. De commissie besteedt bij de vergelijking vooralaandacht aan elementen die haar met meest in het oog gesprongen zijn of die zij belangrijk acht, en aanvaststellingen die zij in meerdere rapporten heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie om deindividuele opleidingsrapporten in detail te herhalen. Waar relevant zal de commissie voorbeelden van goedepraktijk aanhalen.De visitatie van de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> is naar de meningvan de leden van de commissie een bijzondere ervaring. De 16 bezoeken werden telkens als een intenseervaring beleefd waarbij de instellingen in het algemeen en het opleidingsteam in het bijzonder op een zeerbetrokken manier het proces van de visitatie ondersteunden. De commissie apprecieert daarbij de inspanningendie door het instellings- en opleidingsbestuur en door de werkvloer zijn geleverd om de voorbereidende stukkentijdig en gedocumenteerd aan te leveren en de open houding van de gesprekspartners bij de visitatiebezoeken.Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatieUitgaande van het beroepsprofiel van de leraar werden door het onderwijsbeleid gemeenschappelijke enspecifieke beroepsvereisten geformuleerd. Deze werden vertaald in algemene competenties, algemeneberoepsgerichte competenties en beroepsspecifieke competenties. Uit de zelfevaluatierapporten blijkt duidelijkdat de gevisiteerde opleidingen deze competenties als basis gebruiken voor de aanpassing en vernieuwing vanhun curriculum. In verschillende documenten voor lectoren, voor externe medewerkers en voor de studentenwordt expliciet naar deze competenties verwezen. Bij de aanpassing van syllabi, cursussen eninformatiedocumenten voor de studenten worden de consequenties aangegeven van het werken vanuitcompetenties. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de competentiegerichte doelen meestal goedgeformuleerd zijn, hoewel dit op een verschillend abstractieniveau gebeurt. Ook wordt niet altijd voldoendeonderscheid gemaakt tussen enerzijds de gemeenschappelijke basiscompetenties en anderzijds de algemene enberoepsspecifieke competenties.Competenties voorgesteld door de Overheid kunnen worden beschouwd als een beleidsinstrument waarmee deverwachte kwaliteit van een opleiding wordt gegarandeerd. De impact van dit instrument op de kwaliteit kan maarworden verwacht als de competenties worden vertaald in een opleidingseigen visie, in doelstellingen voor deverschillende opleidingsonderdelen en in concrete doelen voor de verschillende cursussen enopleidingsactiviteiten. Uit verschillende vernieuwingsplannen blijkt dat de gevisiteerde opleidingen zich hiervanbewust zijn. Diverse werkgroepen werken aan de integratie van de competenties in de opleiding en aan devertaling in algemene en concrete doelen. Deze vertaalslag is momenteel nog onvoldoende uitgevoerd. Decommissie heeft wat dit betreft duidelijke verschillen tussen de opleidingen vastgesteld.De noodzaak om te blijven werken aan de integratie van de competenties in de opleidingen blijkt uit deaanbevelingen van de commissie aan de gevisiteerde opleidingen. De opleidingen dienen ervoor te zorgen dat decompetenties daadwerkelijk functioneren in de opleiding; het is noodzakelijk dat er permanent aandacht wordtbesteed aan het denken en handelen vanuit competenties. Daarbij aansluitend adviseert de commissie om deafstemming van het curriculum en de doelstellingen op de basiscompetenties verder te analyseren en uit te<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief | 21


werken. Het is aangewezen het werkveld daadwerkelijk te betrekken bij de vertaling van de competenties inopleidingdoelen. Verder stelt de commissie voor om regelmatig na te gaan of de lectoren in hun concreet werkalle vertalingen maken (en kunnen maken gezien de belasting) van de vele initiatieven die door de opleidingenworden genomen om competenties en doelen meer op elkaar af te stemmen.De commissie adviseert om de aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelen te verhogen. Deopleidingen moeten maatregelen nemen om de studenten te betrekken bij internationale projecten. Er dient ookmeer aandacht besteed te worden aan een de studie en vergelijking van buitenlandse onderwijssystemen.Ten slotte, werken vanuit competenties en aandacht hebben voor de pedagogisch-didactische consequentiesvoor het curriculum is niet eenvoudig, omdat er naast de competenties, nog rekening moet worden gehouden metde officiële ontwikkelingsdoelen voor het <strong>kleuteronderwijs</strong>. Er wordt met andere woorden verwacht dat er op eengeïntegreerde manier gewerkt wordt met twee beleidsbronnen, wat geen eenvoudige opdracht is. Aan het beleidkan worden gevraagd of de opdracht te werken vanuit twee beleidsbronnen de meest aangewezen weg is om dekwaliteit van de opleidingen te verbeterentFacet 1.2Domeinspecifieke eisenBij de analyse van de domeinspecifieke eisen en de discussie hierover met de opleidingen, werd onderzocht inwelke mate en hoe de eindkwalificaties worden getoetst bij het relevante beroepenveld en in welke mate deVlaamse opleidingen inspiratie zoeken bij buitenlandse opleidingen.De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen via lectoren, mentoren, opleidingscommissie,resonantiegroepen en contacten met afgestudeerden hun opleidingseisen en doelen confronteren met deontwikkelingen in de dagelijkse praktijk en proberen rekening te houden met een aantal nieuwe verwachtingen.Deze confrontatie gebeurt in de opleidingen op verschillende manieren.De commissie concludeerde wel dat de contacten met het werkveld, met de bedoeling hun opleidingseisen aan tepassen en indien nodig aan te passen, te weinig systematisch en te weinig frequent gebeuren.Vandaar de steeds terugkerende aanbeveling het werkveld intenser bij de opleiding te betrekken en het overlegnog sterker uit te bouwen door het verhogen van de vergaderfrequentie van bijvoorbeeld een resonantieraad ofopleidingscommissie. Verder is het aangewezen de stagementoren, dit zijn de kleuteronderwijzer(es)s van destagescholen een grotere rol te laten spelen bij de vernieuwing van het curriculum en de stagementoren op tenemen als permanente leden in opleidingscommissies. Verder is de commissie van oordeel dat de contacten metde afgestudeerden beter kunnen worden uitgewerkt en dat er moet worden gezocht naar mogelijkheden om hetwerkveld deel te laten nemen aan de opleidingsraden. Ten slotte is het noodzakelijk meer contact te hebben metbuitenlandse opleidingen om de eigenheid en de kwaliteit van de opleiding beter te kunnen beoordelen en indiennodig aan te passentOnderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie doelstelling en inhoudDe relaties tussen competenties en doelstellingen enerzijds en de leerinhouden (opleidingsactiviteiten) anderzijdsis een centraal facet bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding. Alle gevisiteerde opleidingen bestedendan ook aandacht aan deze relaties. Bij sommige opleidingen wordt duidelijk aangegeven, door bijvoorbeeld in22 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


syllabi te verduidelijken waarom bepaalde leerinhouden en –activiteiten worden gekozen, hoe deze relatiestussen doelen en inhouden worden uitgewerkt. Bij het merendeel van de opleidingen worden doelengeformuleerd maar is de relatie met de inhouden onvoldoende of niet geëxpliciteerd. Hoewel bijvoorbeeld inwerkgroepen van lectoren deze relaties aan bod komen, is het volgens de commissie noodzakelijk dat ersystematischer en meer permanent aan deze relaties wordt gewerkt. Positief is de vaststelling dat in de meesteopleidingen structuren voor curriculumhervorming zijn voorzien, waar de relaties tussen competenties, doelen eninhouden een centraal punt van de agenda zijn. Maar ook hier stelt de commissie vast dat er niet altijd voldoendegewerkt wordt aan een verantwoorde vertaling van doelen in leerinhouden en –activiteiten. Ook aan deconcretisering van de uitgewerkte relaties in consequenties voor de leer- en studeeractiviteiten van de studentenzou meer systematisch aandacht moeten worden besteed.Naast de opleidingseigen competenties en doelen zijn er ook de ontwikkelingsdoelen voor het <strong>kleuteronderwijs</strong>zelf. Het functioneel gebruik van deze ontwikkelingsdoelen in de context van curriculumhervorming is eenbelangrijke opgave voor de meeste opleidingen. Er moet met andere woorden aandacht worden besteed aan deconsequenties van deze ontwikkelingsdoelen voor de opleiding van kleuteronderwijzer(es).In alle opleidingen wordt gewerkt aan het realiseren van disciplineoverschrijdende doelen door onder andereintegratie van vakinhouden. De commissie vindt dit een belangrijke aangelegenheid en wil het belang hiervanbevestigen. De mate van integratie, en daardoor het realiseren van vakoverschrijdende doelen, is momenteel bijde opleidingen verschillend. De integratie wat muzische en creatieve vorming betreft is momenteel het verstuitgewerkt, hoewel in sommige opleidingen bepaalde aspecten (bijvoorbeeld bewegingsopvoeding) onvoldoendegeïntegreerd zijn. De integratie van ICT-activiteiten in verschillende opleidingsonderdelen, is momenteelonvoldoende uitgewerkt, maar er wordt hieraan gewerkt. Slechts in een beperkt aantal opleidingen is er sprakevan integratie van verschillende aspecten van taal en wiskunde in relatie tot de ontwikkelingsdoelen.De commissie adviseert verder meer aandacht te besteden aan ontwikkelingen in het buitenland met het oog ophet verrijken van bepaalde leerinhouden. Hierbij aansluitend is het noodzakelijk de internationale dimensie endaaraan gekoppeld de internationalisering van het curriculum verder uit te werken. De commissie onderstreepthet belang van de aandacht voor ervaringsgericht leren en ervaringsgerichte ontwikkeling bij kleuters, maar wil erook op wijzen dat ook aan andere ontwikkelingen aandacht moet worden besteed. Ten slotte ondersteunt decommissie diverse aanpassingen om binnen het programma flexibilisering en differentiatie via keuzetrajectenmogelijk te maken. Het is aangewezen op een verantwoorde wijze rekening te houden met de verschillen inbegincompetenties bij de studenten. Wel wil de commissie erop wijzen dat differentiatie ook kan leiden tot eenstudentgebonden curriculum waarin er weinig samenhang is en waardoor de realisatie van essentiëleopleidingsdoelen in het gedrang kan komen. Met andere woorden, bij flexibele en studentgebonden curriculummoet bijzondere aandacht worden besteed onder andere aan het principe van de volgtijdelijkheid.Facet 2.2Eisen professionele en academische gerichtheidUit de verantwoording van de gekozen leerinhouden voor de verschillende cursussen blijkt dat, zij het opverschillende manieren, aangesloten wordt bij relevante vakliteratuur. Ook in documenten waarmee de studentenworden geïnformeerd over de doelen, specifieke verwachtingen en leeractiviteiten, wordt duidelijk verwezen naarliteratuur. In bepaalde opleidingen wordt aan de studenten duidelijk gemaakt hoe ze deze literatuur bij zelfstudiekunnen gebruiken.In alle opleidingen worden de lectoren betrokken bij de begeleiding van de studenten tijdens de stages. Dezecontacten met de praktijk worden meestal goed gebruikt om feedback te krijgen over actuelepraktijkontwikkelingen. De stages functioneren als bron van kennis voor de opleidingen en biedenaanknopingspunten voor eventuele veranderingen in het curriculum. Sommige opleidingen ontwikkelenactiviteiten met het oog op het realiseren van een “Kenniscentrum voor het jonge kind”. Er werd door de<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief | 23


commissie vastgesteld dat bepaalde opleidingen bijzondere inspanningen doen om praktijkgericht onderzoek opgang te brengen. In de eindwerken krijgen de studenten de kans om hetzij individueel, hetzij in groep overpraktijkrelevante onderwerpen onderzoek te doen. Alle opleidingen zijn van oordeel dat het noodzakelijk is doormiddel van observatie en onderzoek bij de studenten de realisatie van de functionele gebieden “de leraar alsonderzoeker” en “de leraar als innovator” te stimuleren. Maar in de gesprekken met de staf van alle opleidingenwerden ook kritische vragen gesteld over de haalbaarheid van deze competenties, vooral gezien de gewijzigdeinstroom van studenten.De stages worden gekenmerkt door een verantwoorde geleidelijkheid. De stageactiviteiten in het eerste, tweedeen derde jaar worden steeds complexer en de kans op zelfsturing door de studenten wordt groter. Vooral in hetderde jaar wordt er veel belang gehecht aan reflectie op praktijkervaringen. De meeste opleidingen gebruiken ookportfolio als instrument zowel voor het vastleggen van de stageactiviteiten als voor de beoordeling van deontwikkeling van de studenten. De studenten worden duidelijk geïnformeerd over de bedoelingen van de stage inde drie jaren en over de activiteiten die ze moeten uitvoeren. Ook wordt vooraf duidelijk gemaakt op welke manierze over hun stageactiviteiten een verslag moeten schrijven. Ook de manier van beoordeling is vooraf vastgelegd.Bij de beoordeling wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen proces- en productevaluatie. De beoordelingvan de stages is het resultaat van intern en extern collegiaal overleg. De relevantie van de stageactiviteiten wordtin de meeste opleidingen gewaarborgd door relatief frequente bezoeken van lectoren aan de stageplaatsen, doorvorming van de mentoren en door een jaarlijkse evaluatie van de stages in de verschillende jaren. Op dezemanier is er aandacht voor competenties die beroepsmatig en maatschappelijk noodzakelijk zijn.De commissie onderschrijft het belang van de inspanningen door de opleidingen om studenten kansen te gevenin verschillende types onderwijs stage te kunnen lopen (bijvoorbeeld instellingen voor Buitengewoon <strong>Onderwijs</strong>)en in de voorschoolse opvang. Ook krijgen studenten kansen om bij peuters stage te lopen of om in het bijzonderervaringen op te doen over de overgang van de derde kleuterklas naar het eerste leerjaar. Ook worden ersettings gecreëerd waardoor studenten in contact komen met verschillende maatschappelijke en multiculturelemilieus.De eindwerken worden meestal goed begeleid. Aan de studenten wordt in sommige opleidingen een stappenplanaangeboden waarin duidelijk wordt gemaakt wat ze bij het uitwerken van hun eindwerk achtereenvolgens moetendoen. Studenten kunnen voor hun eindwerk zelf een onderwerp kiezen of ze kunnen aansluiten bij beginnendeonderzoeksprogramma’s. Bij de beoordeling wordt in sommige opleidingen een onderscheid gemaakt tussenproces- en productevaluatie. Ook bieden sommigen opleidingen de studenten de kans om hun eindwerk aancollega’s voor te stellen.Samenvattend heeft de commissie vastgesteld dat de lectoren meestal bijzondere inspanningen doen om actuelekennis in hun opleiding te verwerken. De opleidingsactiviteiten (lessen, oefeningen, stage, eindwerk) biedenmogelijkheden om de noodzakelijke competenties te realiseren. De contacten van de lectoren met de praktijkonder andere via stages, maar ook bijvoorbeeld door nascholingsactiviteiten, zijn voor de meeste opleidingen eenbelangrijke bron om op de hoogte te blijven van relevante ontwikkelingen.De commissie stelt de volgende aanbevelingen voor. Het is noodzakelijk zowel de lectoren als de studenten meerte betrekken bij onderzoek (zoals praktijkgericht onderzoek, actieonderzoek) hoewel dit in de huidigeomstandigheden niet eenvoudig is. De studenten moeten meer kansen krijgen om primaire literatuur teverwerken. Het is wenselijk hen kansen te bieden om op een systematische wijze literatuurbronnen te lerenraadplegen. De afgestudeerde kleuteronderwijzeressen mogen ook tewerk worden gesteld in het lager onderwijsen bijvoorbeeld ook in zorgklassen. Het is wenselijk bij de organisatie van de stages hiermee meer rekening tehouden. De kwaliteit van de stages en van de resultaten bij de studenten zijn afhankelijk van duidelijkecommunicatie met de stagescholen. De opleidingen werken daar hard aan maar de commissie is van oordeel datdit kan worden verbeterd. De afspraken over de verwachtingen, de frequentie van de bezoeken en debeoordelingsprocedures moet onderwerp zijn van permanente evaluatie. Over de dubbele rol van begeleider enbeoordelaar moet worden nagedacht. In het bijzonder is het belangrijk dat de stagementoren duidelijk op de24 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


hoogte zijn van de verwachtingen en van de wijze waarop de eindbeoordeling tot stand komt. Het is wenselijk dater een analyse wordt gemaakt van de oorzaken van onvoldoendes voor de stages. Over het algemeen is hetwenselijk dat er meer systematisch werk wordt gemaakt van de evaluatie van de stages en dat er gezocht wordtnaar mogelijkheden om de kwaliteit ervan te borgen.Facet 2.3SamenhangOver het algemeen besteden de opleidingen aandacht aan de sequentiële opbouw van het programma. In hetbijzonder wordt gewerkt aan een groeiende verwevenheid met de praktijk. In sommige opleidingen vindt decommissie deze opbouw terug: inhouden, activiteiten en evaluatie van studenten worden op elkaar afgestemd. Indie zin maakt het curriculum een toenemende professionalisering van de studenten mogelijk. Bij de opbouw vanhet gehele curriculum worden pogingen gedaan om rekening te houden met de officiële competenties (doorbijvoorbeeld een competentiematrix te gebruiken).In de meeste opleidingen worden initiatieven ontwikkeld om differentiaties in het curriculum mogelijk te maken. Eris sprake van keuzetrajecten en er wordt hard gewerkt aan mogelijkheden voor studieduurverkortingen en aanprocedures om vrijstellingen mogelijk te maken. In heel wat opleidingen bestaan plannen om met inhoudelijksamenhangende modules te werken. In de context van een semestersysteem zal dit ongetwijfeld wordengerealiseerd.Zoeken naar een verantwoorde inbouw van stages in de drie jaren is in veel opleidingen een punt vanpermanente zorg. Ook het afstemmen van verschillende stageactiviteiten, gespreid over de drie jaren isregelmatig onderwerp van discussie binnen de teams.In lectorenteams, of in vakwerkgroepen, worden eventuele overlappingen tussen cursussen, maar ook hiatenonderzocht. Dit is echter niet in alle opleidingen even goed uitgewerkt en de lectoren wijzen er expliciet op dat tengevolge van stijgende werkdruk, dit niet altijd of niet in voldoende mate mogelijk is.De commissie adviseert de opleidingen verder werk te maken van modules die inhoudelijk voldoende breed zijn.Deze modules bieden de studenten mogelijkheden om de opleiding via een individudeel leertraject te realiseren.In het bijzonder moeten verdiepingsmodules worden voorzien. Het is wenselijk naast de al bestaande initiatieven,meer zorg te besteden aan de ontwikkeling van pedagogisch en didactisch verantwoorde keuzemogelijkheden. Inelke opleiding moet er een structuur zijn waarbinnen lectoren regelmatig met elkaar kunnen overleggen over desamenhang van het curriculum en waar eventuele tekorten en overlappingen kunnen worden besproken. Desamenhang en de continuïteit binnen het programma moeten aan een permanente evaluatie wordenonderworpen. Een schooleigen visie is belangrijk, maar deze moet door alle medewerkers op dezelfde manierworden verwezenlijkt. Ten slotte, meer samenwerking met instellingen buiten het onderwijs (bijvoorbeeld Kind enGezin), maar ook met andere hogescholen is noodzakelijk. De associaties bieden hiervoor een goedemogelijkheid.Facet 2.4StudieomvangDe opleiding bestaat overal uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus eenopleidingsprogramma van 180 studiepunten gerealiseerd. Hiermee voldoen alle opleidingen aan de formele eisenmet betrekking tot de minimale omvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief | 25


Facet 2.5StudielastDe commissie constateert dat de opleidingen zicht willen krijgen op de studeerbaarheid van het programma enactie ondernemen om leerbelemmerende factoren binnen het programma te remediëren. In het bijzonder stelt decommissie vast dat de hogescholen bij de inrichting van hun onderwijs rekening houden met de veranderendeinstroom van studenten, met ondermeer een stijgend aandeel van studenten met een BSO-opleiding. Het isdaarom aangewezen om verder differentiatie en individualisering in te bouwen op basis van instroomkenmerken.Hiertoe is het in de eerste plaats essentieel om een zo duidelijk mogelijk zicht te krijgen op de studiebelasting ombij eventuele overbelasting maatregelen te kunnen nemen. Toch valt het op dat de studietijdmetingen nog beperktzijn en de interpretatie van de resultaten niet altijd voor de hand ligt waardoor niet altijd duidelijk is hoe de reëleen de begrote studietijd zich tot elkaar verhouden. Zo bleek dat het voor studenten niet altijd duidelijk was of zebestede studietijd moesten toewijzen aan een opleidingsonderdeel dan wel aan stage. Metingen zijn dikwijlsbeperkt tot een subjectieve bevraging post hoc, vaak is het antwoordpercentage ook bij methodes als hettijdschrijven beperkt. Beide kunnen aanleiding geven tot een minder valide perceptie op de studielast voor destudenten.In de tweede plaats zal duidelijk gemaakt moeten worden welke acties worden ondernomen om tegemoet tekomen aan een eventuele te hoge studielast. Ondermeer kan aandacht worden besteed aan een betere spreidingvan de studielast doorheen het jaar en over de verschillende jaren heen. Hiertoe zal wellicht nog meer overlegtussen de lectoren moeten georganiseerd worden om de planning van de taken op elkaar af te stemmen en zoondermeer overlapping te vermijden.Hoewel de commissie zich ervan bewust is dat studietijdmeting ook methodologisch niet eenvoudig is, acht ze hetnodig om studietijdmetingen op regelmatige basis te organiseren.Facet 2.6Afstemming vormgeving - inhoudAlle opleidingen stellen het competentiegericht opleiden, zoals decretaal vastgelegd, voorop. Dit blijkt uit hetgehanteerde didactische concept (dat echter niet altijd duidelijk werd beschreven), de plaats die het actief enervaringsgericht leren hierin krijgt, de waarde die toegekend wordt aan de band met de beroepspraktijk en aan dezorg die besteed wordt aan de begeleiding van de studenten in hun competentiegroei. Hiertoe worden eenveelheid aan werkvormen geïntroduceerd, gaande van individuele begeleiding en individuele opdrachten naarprobleemgestuurd onderwijs, groepswerk, reflectiegroepen, diversiteit van stages, projectdagen, ... In regel is ereen evolutie doorheen de opleidingsjaren van meer docentgestuurd onderwijs naar zelfsturing door de student.De opleidingen zoeken oplossingen voor de gewijzigde instroom van de studenten, de commissie constateertechter dat in regel nog een hele weg zal moeten afgelegd worden in het kader van differentiatie en/ofremediëring.Hoewel de hogescholen het belang van overleg tussen de lectoren onderkennen en dit in regel ook structureelingebed is, komt de commissie tot de conclusie dat geregeld overleg tussen de lectoren nog intenser moet, zowelvoor wat de inhoud van de cursussen als het verder ontwikkelen van een doorgaande lijn doorheen de opleidingbetreft, met ondermeer een duidelijke opbouw van werkvormen gericht op zelfstandig leren. In het bijzonder magICT in de opleiding meer aandacht krijgen. De commissie stelt vast dat ICT terecht een centrale plaats inneemt inde communicatie met de studenten zowel op het gebied van de dagelijkse informatie als op het gebied van defeedback bij stages en zo meer. Maar de commissie meent dat ICT een belangrijker plaats kan innemen alsleerplatform, meer ingezet kan worden als middel tot zelfstandig studeren, voor feedback bij oefeningen en ook inhet kader van reflectie op de praktijk .26 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBij de visitatiebezoeken lijken de studenten tevreden over de wijze waarop de beoordeling gebeurt. De studentenworden goed geïnformeerd over de evaluatievormen, de criteria en de organisatie van de examens viastudiewijzers en stagevademecum die ook online te raadplegen zijn. De criteria worden toegelicht door debetrokken docent. Voor eerstejaarsstudenten worden op één of andere wijze proefexamens ingericht, vaak tijdenshet eerste semester, waarna feedback gegeven wordt aan de individuele student. Over het algemeen kunnen ookhogerejaarsstudenten feedback vragen over hun resultaat. Naast de examens is er een veelheid aanevaluatievormen ontwikkeld, zoals portfolio, zelfevaluatie, “peer“ evaluatie enz., waardoor studentenaangemoedigd worden om continu te reflecteren op hun leerproces. Ten slotte zijn voor de stages en heteindwerk beoordelingsprocedures uitgewerkt.Toch wenst de commissie aan te geven dat het wenselijk is om verder aan de kwaliteitsbewaking van debeoordeling en de toetsing aandacht te besteden, in het bijzonder om te werken aan een gemeenschappelijkgedragen visie. Voor wat de examens betreft beveelt de commissie aan om de examenvragen in overleg metcollega’s te bespreken, waardoor wellicht meteen een nog grotere transparantie zal ontstaan over de criteria diedoor de lectoren worden gehanteerd.De commissie adviseert verder ervoor te ijveren om de toetsvormen nadrukkelijker te laten aansluiten bij hetcompetentiegericht leren.De beoordeling van de stages staat binnen een competentiegerichte opleiding uiteraard centraal. Dezebeoordeling blijft echter een aandachtspunt, zowel wat de transparantie van deze beoordeling als derespectievelijke rol en/of aandeel van de mentor en de docent betreft. De commissie constateert dat de inbrengvan de mentor steeds belangrijker wordt en meent dat deze evolutie gunstig is maar stelt hierbij de vraag of hiertegenover niet een expliciete compensatie moet voorzien worden, wat zowel kan in de vorm van een vergoeding,de mogelijkheid om een aantal lestijden aan de begeleiding te voorzien enzovoort.Hoewel de commissie geconstateerd heeft dat het van beleidswege opgelegd competentieleren aandacht krijgtbinnen elke opleiding, constateert ze dat dit veel minder tot uiting komt bij de examens, die vaak nog sterk eenberoep doen op gememoriseerde kennis. Competentiegericht assessment moet beslist nog verder uitgewerktworden.Facet 2.8MasterproeftekstFacet 2.9ToelatingsvoorwaardenAlle opleidingen houden zich aan de officiële toelatingsvoorwaarden.Gezien de toegenomen heterogeniteit van de instroomkarakteristieken van de studenten stelt zich uiteraard hetprobleem hoe een differentiatie uitgewerkt kan worden opdat het programma optimaal zou aansluiten bij dezekarakteristieken zonder dat dit aanleiding geeft tot een verlaging van de normen. Alle opleidingen nemenmaatregelen om aan deze uitdaging tegemoet te komen, vaak worden ook alternatieve leerroutes voorzien.Hogescholen ontwikkelden studiebegeleiding en/of samenwerkingsverbanden, ondermeer met opbouwwerkers,om studenten met een minder gunstige vooropleiding te ondersteunen. Bij eventuele uitstap van studenten wordtdeze grondig bevraagd. Bij de aanvang van het eerste jaar en in de loop van het eerste jaar worden geregeldscreeningstesten rond studiemethodes, een taaltoets en diverse proeftoetsen georganiseerd, waardoorstudiebegeleiding kan opgezet worden. Toch blijft een toenemende flexibilisering voor alle hogescholen eenuitdaging.<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief | 27


De commissie beveelt daarom aan om verder werk te maken van een doorgedreven onderzoek naar dekarakteristieken van de instroom. De ontwikkeling van aangepaste trajecten in functie van deze kenmerken is insommige hogescholen al sterk aanwezig en zal blijvende aandacht vergen. De commissie vraagt aandacht voorinitiatieven die ook de sterkere studenten en/of studenten met een sterkere vooropleiding uitdagen.De commissie constateert dat nog een hele weg af te leggen is op het gebied van EVK en EVC, maar wil eranderzijds toch de nadruk op leggen dat dit geen aanleiding mag geven tot hiaten binnen de opleiding vansommige studenten.Ten slotte adviseert de commissie verder een beleid te ontwikkelen dat erop gericht is om allochtone leerlingenaan te trekken en op te vangen.Onderwerp 3Inzet van personeelFacet 3.1Kwaliteit personeelHet personeel in de gevisiteerde opleidingen is voldoende gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundigeen organisatorische realisatie van het programma.De commissie vond overal een geëngageerd team, gericht op het realiseren van kwaliteitsvol onderwijs. (en eennastreven van kwaliteit).Aanwervingen en promotie gebeuren op basis van competenties. Er zijn procedures voor selectie en aanwervingvan personeel. Conform het hogeschooldecreet worden er overal functionerings- en evaluatiegesprekken gevoerdmet de personeelsleden, al is de uitvoering ervan erg verschillend, maar de commissie heeft vastgesteld dat defrequentie van de functioneringsgesprekken vooral voor de vastbenoemde lectoren vaak laag ligt.Professionalisering van het personeel krijgt de nodige aandacht. Toch beveelt de commissie aan hetprofessionaliseringsbeleid op korte en lange termijn verder uit te bouwen en te expliciteren. De bijscholing en debegeleiding van de lectoren moet planmatig aangepakt worden. De commissie vraagt om de professionaliseringvan de teamleden beter af te stemmen (bij) op wat tijdens de functioneringsgesprekken aan bod komt met hetoog op het opbouwen van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan.Nieuwe personeelsleden worden over het algemeen behoorlijk opgevangen en krijgen een aanvangsbegeleiding.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidHet onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleidingen de beroepspraktijk(in grote mate door de stagebegeleiding). De relatie tussen de opleiding en de praktijk kannog meer doorgedreven worden. De commissie adviseert het systematisch inbouwen van terugkoppeling met hetwerkveld.Er werd een beperkte inbreng vastgesteld vanuit het beroepenveld via gastsprekers, gastlectoren … .De rol van het beroepenveld bij de stages wordt erkend. De internationale contacten met het beroepenveld zijnover het algemeen beperkt. Participatie van lectoren aan internationale meetings en studyvisits moetaangemoedigd worden.Personeelsleden worden gestimuleerd tot professionalisering. ‘Levenslang leren’ is ook voor de lectoren eenpermanente opdracht. Daarvoor is een meer systematische begeleiding nodig. En dit niet enkel voor de starters.De commissie beveelt aan gebruik te maken van de associatie(s). Uiteraard mag hierbij de draagkracht van delectoren niet uit het oog verloren worden.De gerichtheid van het personeel op toegepast wetenschappelijk onderzoek kan worden verhoogd en de lectorenmoeten ervoor zorgen dat ook de studenten bij het onderzoek worden betrokken.28 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


Facet 3.3Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om kwaliteitsonderwijs te waarborgen. De omvang van het personeelsbestandstaat in verhouding met de studentenaantallen.Er is over het algemeen een goede leeftijdmix bij het personeel.Heel wat lectoren ervaren een toenemende werkdruk maar er werden weinig belangrijke knelpunten gesignaleerdi.v.m. de omvang van het personeelsbestand.Toch werd regelmatig opgemerkt dat er weinig tijd en mankracht is om aan vernieuwingen te werken.Gezien de nieuwe taken waarmee de opleidingen geconfronteerd worden, adviseert de commissie om destijgende werkdruk voor het personeel zo te hanteren dat de verdere professionele ontwikkeling van de lectorenniet in het gedrang komt.Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenDe huisvesting, materiële voorzieningen en de materiële randvoorwaarden waren in de meeste gevallentoereikend om het programma te realiseren.Overal wordt geïnvesteerd in ICT en de toepassingen ervan. Er zijn over het algemeen voldoende pc’s en erwordt gezorgd voor voldoende ruimte en faciliteiten. Bibliotheek en mediatheek zijn over het algemeen goeduitgebouwd en ondersteunend voor de opleiding. Het gebruik van leerplatformen is beperkt.De eigenheid van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> is niet altijd terug te vinden binnen de gebouwen op decampussen. De commissie adviseert om de identiteit van de opleiding duidelijker tot uiting te brengen in delokalen en de gangen. De creativiteit van de toekomstige kleuteronderwijzers kan hier gebruikt worden.Facet 4.2StudiebegeleidingStudiebegeleiding krijgt overal de nodige aandacht. Dit is zeker een sterk punt van de professioneel gerichtebacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> in Vlaanderen.De begeleiding en de informatievoorziening sluiten aan bij de behoeften en vragen van de studenten. Studentenzijn voor hun studie- en persoonlijke problemen degelijk omringd door de lectoren en de studiebegeleiders. Er iseen waaier aan begeleidingsinitiatieven zowel bij de start van de opleiding als doorheen de opleiding. Alleopleidingen beschikken bovendien over een goed werkende Ombudsdienst.Studenten signaleren een groot welbevinden door de laagdrempelige toegang tot en communicatie met lectoren.Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenDe commissie constateert dat alle hogescholen doelbewust bezig zijn met de kwaliteitszorg van hun opleiding.Veelal gebruiken ze daarvoor de PDCA-kwaliteitscirkel. Daarin is het borgen van de kwaliteit terecht een<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief | 29


ijzonder belangrijke fase. Jammer genoeg heeft de commissie vastgesteld dat deze fase niet overal involdoende mate de noodzakelijke expliciete aandacht krijgt.Wie een opleiding vorm geeft moet niet alleen oog hebben voor het vastleggen van inhoudelijke doelstellingenmaar evenzeer voor het aangeven van de te bereiken streefdoelen. Deze laatste doelen heeft de commissiehoogst zelden kunnen lezen.‘Meten is weten’ is een breed verspreide slagzin. Aan metingen is er ook in de opleidingen geen gebrek. Tochwijst de commissie er op dat de metingen niet altijd voldoende systematisch en frequent gebeuren. Ook hetdoorspelen van de resultaten aan alle betrokken actoren en het nadrukkelijk opvolgen van de geplande acties iseen must.Onder de studenten worden in alle opleidingen tevredenheidenquêtes afgenomen. Dit is een belangrijk instrumentom zicht te krijgen op hun welbevinden. Veelal was het aantal respondenten te laag om relevante conclusies uitde resultaten af te leiden. De commissie vindt dat er best voor een vorm van begeleiding bij het invullen van ditsoort bevraging wordt gezorgd. Ook op onderzoektechnisch gebied zijn bijsturingen nodig. De commissie meentdat eventueel proefenquêtes kunnen gehouden worden.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringHet is een belangrijke positieve vaststelling dat alle hogescholen oog hebben voor verbeterpunten in hunopleiding: dit is een van de manieren om het dynamische aspect van onderwijs blijvend te ondersteunen en deopleidingskwaliteit hoog te houden. Om dit te realiseren stelt de commissie dat er doorgaans meer nood is aaneen regelmatige uitwerking en opvolging van de ondernomen of de te ondernemen acties.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldIedereen is ervan overtuigd dat niet alleen het consulteren maar ook het inschakelen van medewerkers,studenten, afgestudeerden en het actieve beroepveld noodzakelijk is om de hedendaagse opleiding beter vorm tegeven en te evalueren. De inbreng van (allerlei ) verschillende participanten vindt de commissie zeer behoorlijk.Om dit alles nog efficiënter te laten verlopen is de commissie ervan overtuigd dat er nood is aan specifiekemethodieken.De alumniwerking staat bijna overal nog in haar kinderschoenen.De bruikbaarheid van resultaten op grond van eenmalige samenkomsten van deze doelgroepen is beperkt. Decommissie beveelt daarom aan deze bijeenkomsten frequenter te plannen. Door deze ontmoetingsmomenten metzorg voor te bereiden, kan hun daadwerkelijke invloed in de curriculumvernieuwing in belangrijke mate stijgen.Er zijn heel wat goede stagescholen en mentoren nodig om de studenten praktijkervaringen te laten verwerven.De commissie stelt vast dat de opleidingen daar bijzonder veel aandacht aan besteden en er grondig werk vanmaken. De commissie vindt daarom dat de samenwerking met het werkveld overal een prioritair aandachtspuntmoet blijven.De opleidingen nemen regelmatig initiatieven om hun medewerkers uit de hogeschool en uit de stagescholen bijte scholen. De commissie meent dat het eveneens de opdracht van de hogeschool is om voor de afgestudeerdennascholingsinitiatieven te plannen.30 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauDat het gerealiseerde niveau gestadig moet geëvalueerd worden, staat buiten kijf. De gevisiteerde opleidingenhebben aandacht voor deze permanente evaluatie al doen ze dat op uiteenlopende wijzen. Daarbij moet vooralaandacht worden besteed aan de objectiviteit van de evaluatie. In dat verband vindt de commissie hetnoodzakelijk dat het lectorenteam werkt aan gezamenlijk aanvaarde en transparante criteria.De commissie is ervan overtuigd dat investeren in internationalisering een belangrijke doelstelling voor dehedendaagse opleiding moet zijn. Doorgaans heeft de commissie moeten vaststellen dat dit niet krachtig genoeggebeurt. De commissie vraagt dan ook nadrukkelijk meer initiatieven te nemen op het vlak van internationaliseringen dit zowel voor de lectoren als voor de studenten.In de huidige tijd moeten leraren multifunctioneel kunnen ingezet worden. Dat geldt ook voor kleuteronderwijzer(es)s(sen).Daarom is het noodzakelijk dat de opleiding voldoende aandacht besteed aan anderefuncties die hun afgestudeerden kunnen toegewezen krijgen, ook buiten het onderwijscircuit. Om daarop eengoede kijk te hebben is het waardevol de tewerkstelling van afgestudeerden in kaart te brengen en op te volgen.Tevens vindt de commissie dat het noodzakelijk is contacten te onderhouden met instellingen die buiten hetonderwijs verantwoordelijk zijn voor jonge kinderen.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementHet is belangrijk dat de opleiding zicht heeft op de variabelen die studiebelemmerend of studiebevorderend zijn.Daarom beveelt de commissie aan dat er door de studiebegeleidingsdiensten onder meer regelmatig onderzoekgebeurt bij niet-geslaagden en uitvallers tijdens de opleiding.De commissie benadrukt dat er overal meerdere initiatieven worden genomen om de heterogene instroom meerslaagkansen te geven onder meer door het organiseren van instroomcursussen en studiebegeleiding.Daarnaast heeft de commissie meermaals vastgesteld dat de doorstroming van het eerste naar het tweede jaarvoor vele studenten moeilijk verloopt. Ook dit probleem dient grondig onder de loep genomen worden. Zo kunnener wellicht passende initiatieven genomen worden om een betere doorstroming te realiseren.De opleidingen hebben aandacht voor de slaagcijfers doorheen de opeenvolgende studiejaren maar eenexpliciete vergelijking zou aanleiding kunnen geven tot het vastleggen van streefcijfers en het formuleren vanverbeterprojecten.<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief | 31


Hoofdstuk 4 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspectenDe oordelen van de commissie op de zes onderwerpen en de daarbij horende facetten wordt in een vergelijkendetabel weergegeven. De commissieleden hebben per facet een score op een vierpuntenschaal (onvoldoende,voldoende, goed, excellent) en per onderwerp een score op een tweepuntenschaal (onvoldoende, voldoende)weergegeven.De toekenning van het oordeel slaat op het geheel van het facet en het onderwerp en is onderbouwd metargumenten. De oordelen moeten gelezen worden in samenhang met de tekst in de deelrapporten per instelling.Deze tabellen dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.Verklaring van de scores op facetniveauEGVONVTOKExcellent: de opleiding realiseert voor het facet een niveau waardoor de ze zowel inVlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.Goed: het niveau van de opleiding stijgt voor het facet boven de basiskwaliteit uit.Voldoende: de opleiding beantwoordt voor dit facet aan de basisstandaard of basisnorm voorrespectievelijk een professionele bachelor, academische bachelor of master.Onvoldoende: de opleiding presteert voor het facet beneden de gestelde verwachting en er isvoor dit punt beleidsaandacht is.Het facet is voor beoordeling van de opleiding niet van toepassing.Wordt vermeld bij het facet studieomvang indien de opleiding voldoet aan de decretale eisenomtrent de studieomvang.Verklaring van de scores op onderwerpniveauVOVoldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveauvoldoet aan de basiskwaliteit.Onvoldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveauniet voldoet aan de basiskwaliteit.Verklaring van de gebruikte afkortingen in de tabel en, indien de opleiding ingericht werd op meer danéén locatie, opsomming van de gevisiteerde locaties.ArtevEhBEHSALArteveldehogeschoolErasmushogeschool BrusselEHSAL, Europese Hogeschool Brussel32 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


GRP-THAHOGENTHOWESTKaHoSLKathoKdGKHBOKHKKHLeuKHLimKHMXIOSGroep-T Leuven HogeschoolHogeschool Antwerpen- Antwerpen campust ’t Zuid, Antwerpen- Lier campus LierHogeschool GentHogeschool West-VlaanderenKatholieke Hogeschool Sint-LievenKatholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen- Dag dagonderwijs- OHO Open Hoger <strong>Onderwijs</strong> (afstandsonderwijs)- RENO campus Torhout- PHO campus TieltKarel de Grote-HogeschoolKatholieke Hogeschool Brugge-OostendeKatholieke Hogeschool KempenKatholieke Hogeschool Leuven- Heverlee campus Heverlee- Diest campus Clenardus (Diest)Katholieke Hogeschool LimburgKatholieke Hogeschool MechelenXIOS Hogeschool Limburg<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief | 33


ArtevEHSALEhBGroep THAHoGentHoWestKaHoSLKATHOKdGKHBOKHKKHLeuKHLimKHMXIOSOnderwerp 1: Doelstellingen V V V V V V V V V V V V V V V VFacet 1.1.: Niveau en oriëntatie G G G G V O V V G G V G G G G GFacet 1.2. Domeinspecifieke eisen G G V G V V G V V G V G V G G VOnderwerp 2: Programma V V V V V V V V V V V V V V V VFacet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud G G G G V V V V V G V G V G V VFacet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid G G G G V V V G V G V G V V G VFacet 2.3.: Samenhang G G V G V V V V 1 G V G V V G VFacet 2.4.: Studieomvang OK OK OK OK OK OK OK OK OK OK OK OK OK OK OK OKFacet 2.5.: Studielast V V V V V V V V V V V V V V V VFacet 2.6.: Afstemming vormgeving – inhoud G G G G V V V V V G V V G V V VFacet 2.7.: Beoordeling en toetsing G V V V V V V V V G G G G G G GFacet 2.8.: *Masterproef NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVT NVTFacet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden G V V V V V G V V G G G V G G GOnderwerp 3: Inzet van personeel V V V V V V V V V V V V V V V VFacet 3.1.: Kwaliteit personeel G V V G V V V V V G G G G G V VFacet 3.2.: Eisen professionele/academische gerichtheid G G V V V V V V G G V V G V V VFacet 3.3.: Kwantiteit personeel V V V V V V V V V V V V V V V VOnderwerp 4: Voorzieningen V V V V V V V V V V V V V V V VFacet 4.1.: Materiële voorzieningen V G G V V G V G G V O G V V V VFacet 4.2.: Studiebegeleiding G G G G V G G G G G G G G G G GOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorg V V V V V V V V V V V V V V V VFacet 5.1.: Evaluatie resultaten V G V V O V V G G G V G G G G GFacet 5.2.: Maatregelen tot verbetering G G V G V V V O V G V V G V G VFacet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld V V V V V V V V V G V V G G V VOnderwerp 6: Resultaten V V V V V V V V V V V V V V V VFacet 6.1.: Gerealiseerd niveau G G V V V V V V 2 G V V G G V VFacet 6.2.: <strong>Onderwijs</strong>rendement V G V V O O V V V V V V V V V V1 : KATHO: 2.3: dag: 'G'; OHO: 'V'2: KATHO: 6.1: dag: 'G'; OHO: 'V'34 | <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> – opleidingen in vergelijkend perspectief


deel 2Opleidingsrapporten| 35


36 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Hoofdstuk 1 ArteveldehogeschoolAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de ArteveldehogeschoolDe Arteveldehogeschool (AHS) is op 31 december 2000 ontstaan uit de fusie van vier Gentse katholiekehogescholen:- de Hogeschool voor Economisch en Grafisch onderwijs (EGON);- de Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (KaHoG);- de Katholieke Hogeschool voor Lerarenopleiding en Bedrijfsmanagement (KLBO);- de Sociale Hogeschool KVMW Gent.In het academiejaar 2005-06 richt de AHS veertien professionele bacheloropleidingen, één master-namasteropleiding,drie bachelor-na-bacheloropleidingen en tal van andere posthogeschoolprogramma’s in. DeAHS en de Universiteit Gent bieden gezamenlijk de academische bachelor en de academische master in dekinesitherapie aan (een unieke setting). Daarnaast is de AHS in de Associatie Universiteit Gent mede-inrichtervan de master in de Verpleegkunde en Vroedkunde en de master in Sociaal werk.Van bij het ontstaan van de AHS is gekozen voor een organisatiestructuur waarin opleidingen (inclusiefCOMPahs dat als impulscentrum instaat voor professionele ontwikkeling, projectmatig wetenschappelijkonderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening) en diensten de bouwstenen vormen.De AHS kent geen departementale structuur. De matrixstructuur – zonder andere tussenlagen – maakt kortecommunicatielijnen en directe interactie mogelijk. Door de gekozen structuur wordt tevens de opleiding als debelangrijkste ordeningseenheid in de organisatie (naar studenten, voor accreditatie, naar identiteit, e.d.)benadrukt.Aan het hoofd van een opleiding staat een opleidingsdirecteur. Opleidingen met te geringe studentenaantallenstaan samen met een of meerdere andere opleiding(en) onder de leiding van één opleidingsdirecteur. OokCOMPahs wordt geleid door een directeur. Als impulscentrum heeft COMPahs een eigen structuur metverbindingen naar alle opleidingen.De ondersteunende diensten worden Arteveldediensten genoemd. Zij verlenen diensten aan de opleidingen.Voorbeelden van Arteveldediensten zijn de Financiële dienst, de dienst Personeelsbeheer, de dienstCommunicatie, de dienst <strong>Onderwijs</strong>ontwikkeling en internationalisering of de dienst Integrale kwaliteitszorg.De geschiedenis van de opleiding kenmerkt zich door een reeks van opeenvolgende fusies. In 1995, bij het invoege treden van het decreet op de hogescholen, werden er uiteindelijk zes katholieke normaalscholen uit Oost-Vlaanderen samengebracht. Het ging hierbij om de normaalscholen: Crombeeninstituut Gent, St-Jan-BerchmansGent (Oostakker), O.L.V. Visitatie Gent (Sint-Amandsberg), Vrije Gesubsideerde Normaalschool Sint-AloysiusGent (Zwijnaarde), Sancta Maria (Ronse) en O.L.V. ten Doorn (Eeklo).De lerarenopleidingen vormden vanaf september 1995 met de opleiding Secretariaatsbeheer van het TechnischInstituut OLV Gent de Katholieke Hogeschool voor Lerarenopleidingen en Bedrijfsmanagement Oost-Vlaanderen(KLBO). De toenmalige onderwijzersopleiding lager onderwijs werd samengebracht op de campus Leeuwstraat teGent. De toenmalige lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> werd gecentraliseerd op de campus in St-Amandsberg. Detoenmalige opleiding leraar secundair onderwijs verhuisde naar de campus Kattenberg te Gent. Deze bundelingvan een lerarenopleiding op een locatie werd in september 1998 afgerond. De oorspronkelijke banden tussen deopleidingen, gericht op verschillende types onderwijs, werden hierdoor weer uit elkaar gehaald.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 37


De fusiebeweging heeft een intensief proces van overleg op gang gebracht, waarbij vier teams van de vroegereopleidingen op zoek gingen naar een gemeenschappelijke visie. Vanaf 1 september 1999 werden alle gelijkeopleidingen uit de verschillende vestigingen samengevoegd op één locatie, met één nieuw curriculum.Met ongeveer vijfhonderd studenten is de opleiding de grootste opleiding bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>:<strong>kleuteronderwijs</strong> in Vlaanderen.38 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Kort na de oprichting van de Arteveldehogeschool werd het onderwijsconcept van de hogeschool opgesteld datmee richting geeft aan de curricula en de onderwijsvernieuwing in de opleidingen. Het opleidingsconcept bevat dekrachtlijnen die een concretisering vormen van het onderwijsconcept van de Arteveldehogeschool:- Het opleidingsprogramma is studentgericht en gericht op individuele leerbehoeften;- De onderwijsmethodes stimuleren de student tot actief, zelfstandig en samenwerkend leren;- Het programma is gericht op maatschappelijke ontwikkelingen en op de behoeften van het werkveld;- Het programma is doorzichtig en evenwichtig, het onderwijs is didactisch kwalitatief van hoog niveau;- Het programma heeft een wetenschappelijke en innovatieve onderbouw;- Het opleidingsprogramma is gericht op flexibiliteit, internationale samenwerking en uitwisselbaarheid.De krachtlijnen van dit opleidingsconcept worden integraal geciteerd in het ZER; het onderwijsconcept isopgenomen in de bijlagen van het ZER.De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het opleidingsconcept degelijk is uitgewerkt en het vormt aldus eengoede basis voor toekomstige ontwikkelingen. De onderwijsmethoden en de vooropgestelde inhouden stimulerende studenten tot actief, zelfstandig en samenwerkend leren.De opleiding is in 2002 een proces gestart om de eindcompetenties voor de opleiding te formuleren met het oogop een competentiegerichte curriculumhervorming. Dit proces kwam in een stroomversnelling toen beslist werdom een grondige curriculumhervorming door te voeren vanaf het academiejaar 2006-2007.De opleiding ontwikkelde een eigen competentiekader, gebaseerd op de basiscompetenties voor de leraar<strong>kleuteronderwijs</strong>. Daarnaast werden nog andere bronnen gebruikt, onder meer het document ‘dertien doelen ineen dozijn’ van de Taalunie, de publicatie ‘kwaliteitskader’ van de Fontys Hogescholen, de kerncompetenties vande projectgroep ‘bekwaam beoordeeld’ van het Educatief Oostelijk Samenwerkingsverband Nederland eninterviews met professionelen uit het werkveld.Bij het opstellen van het opleidingseigen competentiekader werden de algemene competenties van debacheloropleiding grondig geanalyseerd. De hogeschool formuleerde een lijst met algemene competenties waarinopleidingsrapport Arteveldehogeschool | 39


de decretale omschrijvingen van de competenties voor de professionele bachelor verwerkt zijn. Deze lijst wordt inde opleiding gebruikt als kijkkader bij het invullen van het eigen competentiekader. Ook de ‘Dublin descriptoren’vormen een externe bron waaraan het opleidingseigen kader werd getoetst. Het opleidingseigencompetentiekader integreert de decretaal voorgeschreven algemene en specifieke basiscompetenties van deleraar <strong>kleuteronderwijs</strong> en is opgebouwd rond vijf kerncompetenties:- opvoeden- begeleiden van ontwikkelingsgericht aanbod- innoveren- partner zijn van ouders, externen, schoolteam- participeren in de samenleving.Elke kerncompetentie is geconcretiseerd in opleidingscompetenties, waarvan er in totaal 16 werdengeformuleerd. De kerncompetenties worden aangevuld met 16 opleidingsattitudes.De commissie apprecieert de opleidingseigen benadering van de decretale competenties. Deopleidingsdoelstellingen zijn gericht op maatschappelijke ontwikkelingen en behoeften van het werkveld. Devisitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding voldoende aandacht besteedt aan internationalesamenwerking en uitwisselbaarheid.Uit de gesprekken met het werkveld bleek dat er een goede communicatie is over de visie van de opleiding in hetalgemeen en over de verwachtingen van de stage in het bijzonder. Studenten worden geïnformeerd over dedoelstellingen via studiegids, infobrochure, scriptiegids, praktijkgids, stagerichtlijnen....). Deze documentenworden geapprecieerd door de studenten.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding blijvend en daadwerkelijk gebruik te maken van het opleidingseigencompetentiekader bij alle belangrijke toekomstige beslissingen. Deze aanbeveling is ingegeven vanuit degedachte dat een dergelijk kader meer moet zijn dan een formeel document.Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding vertrekt vanuit het decretaal vastgelegde beroepsprofielen de basiscompetenties daaruit heeft afgeleid om de doelstellingen te concretiseren.40 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


In het recent ontworpen competentiekader vindt men de visie van de opleiding terug.De opleiding wil zich profileren door een kwaliteitsvol onderwijsaanbod, ondersteund door samenwerking met hetwerkveld. De opleidingsadviesraad is in dit verband een positief element. De opleiding hanteert een bredeinvulling van de opleidingsadviesraad. Naast vertegenwoordigers uit het basisonderwijs, zowel uitvoerenden alsbeleidverantwoordelijken, doet de opleiding ook een beroep op vertegenwoordigers uit pedagogischebegeleidingsdiensten en een beleidsmedewerker van het vormingscentrum voor opvoeding en kinderopvang(VCOK).De opleiding wil zich de komende jaren profileren met een flexibel georganiseerd curriculum dat bijzondereaandacht besteedt aan persoonlijke leertrajecten.De opleiding heeft een nauwe dialoog met het werkveld en er wordt bijzondere aandacht besteed aan eennetwerk van stagepartnerschap. De vorming van mentoren is in deze context een belangrijke bijdrage aan desamenwerking met het werkveld.Via dialoog met de strategische partnerschappen, ook met internationale partners (bijvoorbeeld HogeschoolWindesheim in Zwolle), streeft de opleiding naar verdieping van de eigen visie en start ze aldus een proces vanbenchmarking.De opleiding voert een actief beleid dat gericht is op intensieve uitwisseling van deskundigheid met andereopleidingen. De samenwerking wordt nog sterker gemaakt door projecten waarbij studenten worden betrokken.Aanbevelingen ter verbetering:Het is wenselijk om blijvend aandacht te besteden aan de consequenties voor de opleiding van de decretaalbepaalde ontwikkelingsdoelen.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen van de opleiding komen tot stand via overleg met interne en externe actoren.- De opleiding werkt bewust aan een proces van onderwijsvernieuwing via onder meer op het beroepenveldafgestemde doelstellingen.- De opleidingscompetenties voldoen aan decretale en beroepsspecifieke vereisten. De eindkwalificatiesworden getoetst bij het relevante beroepenveld.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 41


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het opleidingsprogramma is flexibel opgebouwd en is gericht op maatschappelijke ontwikkelingen en behoeftenvan het werkveld. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding voldoende aandacht besteedt aaninternationale samenwerking en uitwisselbaarheid. De opleiding bouwt in haar programma ook maatschappelijkengagement in. In het programma worden de visie en de doelstellingen van de opleiding goed geconcretiseerd.De opleidingsgids geeft informatie over de opleidingsvisie, de verwachtingen ten opzichte van de student, dedoelen van de opleiding met een overzicht van de decretale basiscompetenties, het studieprogramma, diverseopleidingstrajecten, de organisatie van de opleiding inclusief opleidingskalender enzovoort.Per opleidingsonderdeel formuleert men kerndoelen.Lesgevers uit verschillende vakgebieden werken geregeld samen om invulling te geven aan een geïntegreerdemanier van werken. Inhouden van verschillende opleidingsonderdelen worden op elkaar afgestemd, zodat bij destudent de integratie van inhouden wordt bevorderd.Doorheen alle opleidingsonderdelen streeft men naar een geleidelijke toename en integratie van kennis envaardigheden. Ook voor praktijkvaardigheden is er sprake van een dergelijke geleidelijkheid, zowel wat de inhoudals de omvang betreft. De vakgebonden inhouden worden vertaald naar de onderwijspraktijk.Volgende leerlijnen worden in het curriculum gerealiseerd: taalvaardigheid, leren reflecteren, mondiale vorming,de ouder als partner, begeleiding van kinderen.De studenten kunnen deelnemen aan het Erasmus-programma of kiezen voor een internationale stage in Europaof in het Zuiden. Elk jaar zijn er voor de laatstejaarsstudenten enkele mogelijkheden om deel te nemen aan een“Intensive Program”, al dan niet in het buitenland.Er is een programma voor inkomende Erasmus-studenten waarin onder meer een module ”Inclusive Education” isopgenomen. Zowel buitenlandse lesgevers als studenten uit de opleiding nemen deel aan die module, waarmeede opleiding een initiatief van “internationalisering at home” realiseert.Na heel wat bijsturingen van het opleidingsprogramma zit de school momenteel in de derde fase van decurriculumvernieuwing. Het hele team werd daarbij betrokken. Men voert ook een dialoog met het werkveld.Het proces wordt beschreven in het ZER: werkgroepen - bestaande uit medewerkers van de opleiding -ondersteund door een externe onderwijsexpert/veranderingsdeskundige staan in voor:- het opstellen van een opleidingseigen competentiekader,- het herdenken van het praktijkconcept,- het uitwerken van een kader voor een modulair en flexibel curriculum opgebouwd in semesters,42 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


- het inhoudelijk uitwerken van modules door moduleteams en vakgroepen onder coördinatie van eenkernteam.De invoering van het nieuwe programma zal over vier jaar lopen. Centrale principes in dezecurriculumvernieuwing zijn: flexibiliteit, competentiegerichtheid, diverse leerstrategieën waaronder zelfgestuurdleren, een competentiegerichte evaluatiestrategie, studentgerichtheid onder meer door flexibele leertrajecten enattractief voor een breed spectrum van studenten. De opleiding hecht groot belang aan het creëren vanindividueel aangepaste leerroutes als ondersteuning van de professionele ontwikkeling van de student. Ook hetoefenen van vaardigheden staat centraal. Het nieuwe curriculum legt de nadruk op permanente evaluatie. Dekern- en de opleidingscompetenties bepalen de invulling van de modules.Het nieuwe programma zal studenten ruimere kansen bieden om Erasmus-programma’s te volgen. De opleidingwil meewerken aan een internationaal curriculumproject in verband met de relatie “school en samenleving”; dithoudt verband met de kerncompetentie “partner van ouders, externen en schoolteam”.Aanbevelingen ter verbetering:Het is wenselijk dat de opleiding voor de studenten die geen buitenlandse ervaring kunnen opdoen, demogelijkheid creëert om deel te nemen aan een multiculturele activiteit.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding onderneemt en ondersteunt verscheidene initiatieven om de relatie tussen het opleidingsprogrammaen het werkveld te verstevigen. Het programma is ook afgestemd op internationale ontwikkelingen waardoor aande doelstellingen een inhoudelijk rijkere dimensie wordt gegeven.Elke lesgever heeft praktijkbegeleiding in het takenpakket. Dit directe contact zorgt voor snelle feedback uit hetwerkveld op wat er in de opleiding gebeurt.Er is een duidelijke verwevenheid tussen theorie en praktijk. Stages zijn een erg belangrijke bron voorkennisontwikkeling; de vakinhouden zelf zijn zeer praktijkgebonden.In elk opleidingsonderdeel wordt gebruik gemaakt van aangepaste vakliteratuur.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 43


Uit het geheel van de opleidingsonderdelen en de doelstellingen ervan, kan men afleiden dat er in het programmaruim aandacht is voor vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen.De opleiding was een actieve partner in een overheidsproject “Aansluiting en maatschappelijke differentiatie”.Initiatieven zoals het voorleesproject (studenten bezoeken allochtone families en lezen verhaaltjes voor dekinderen) en de leerlijn mondiale vorming werden mede door dit project geïnspireerd.De opleiding wil zich profileren als een kenniscentrum voor het jonge kind. Daarbij zijn het thuismilieu van jongekinderen en de thematiek van opvang van peuters bijzondere aandachtspunten. Om deze inhouden verder teexploreren en contacten met een breder werkveld uit te bouwen, werkt de opleiding mee aan een postgraduaatvoor “Verantwoordelijke in de kinderopvang”.Het professionaliseringsbeleid is erop gericht dat lectoren contact houden met allerlei ontwikkelingen in het velden door het inrichten van nascholingsactiviteiten wordt het werkveld zelf ook beïnvloed.StageDe praktijkperiodes zijn zorgvuldig gekozen in functie van het traject van de student. Daarbij staat geleidelijkheidcentraal en krijgt de student in de loop van de opleiding steeds meer kansen tot zelfsturing. De student wordtbegeleid door een procesbegeleider, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan het stimuleren van reflectie.Uit het volume aan stage kan afgeleid worden dat het programma de ontwikkeling van beroepsvaardighedenwaarborgt en dat het verbanden heeft met de actuele beroepspraktijk. Naar aanleiding van stagebezoeken heefthet onderwijzend personeel een regelmatig contact met het beroepenveld. De lectoren beschouwen destagebegeleiding als een kerntaak. Uit gesprekken met het werkveld blijkt ook dat er rekening wordt gehoudenmet hun aanbevelingenEr is een praktijkgids die voor alle betrokkenen de inhoud, de organisatie en de afspraken in verband metbegeleiding en beoordeling van de stages beschrijft. Bij elke stage bezorgt de student deze gids ter inzage aande betrokkenen op de stageplaats.Studenten worden voorbereid in alle opleidingsonderdelen. Zij lopen stage in alle leeftijdsgroepen, inbegrepenpeuters en een begeleidende stage in het eerste leerjaar Stages zijn mogelijk in een grote diversiteit aaninstellingen onder meer het buitengewoon onderwijs, een kinderdagverblijf, een methodeschool en eenmilieueducatieve dienst. Ook stage in het buitenland is mogelijk.De verdeling van verschillende activiteiten over de drie opleidingsjaren is zinvol en functioneel in het geheel vande opleiding.Vorming van mentoren en het werken aan een stagenet zijn professioneel ondersteunende initiatieven. Werkenaan zogenoemde contextstages (en daarbij aansluitend het voorzien van een trajectbegeleider) is didactischgezien een goed initiatief. Ook de uitwerking van een pilootproject samen met de opleiding bachelor in het<strong>Onderwijs</strong>: lager onderwijs om de samenwerking rond de stages verder te optimaliseren, is positief.Om de objectiviteit van beoordeling te garanderen zijn een aantal procedures ingebouwd, onder meer via eenpraktijkteam, vastgelegde criteria voor de beoordeling van stagemappen en klasboeken, ...In het nieuwe curriculum is de chronologische relatie tussen de modules en de stage-ervaringen losgelaten.Evaluatie van de competenties zal dan halverwege de opleiding gebeuren en een tweede keer op het einde.Studenten zullen dan een assessmentportfolio samenstellen.EindwerkHet nieuwe scriptiebeleid wil vooral aandacht voor de leraar als innovator. Scripties evolueren meer naar eeneindwerk; het product wordt ook belangrijk.De lesgevers waken erover dat de onderzoekende houding van de student wordt gestimuleerd. In het nieuwecurriculum zullen studenten in een vaardigheidslijn systematisch voorbereid worden op het onderzoeksgericht eninnoverend werken.Er is een duidelijke procedure voor voorbereiding, begeleiding en beoordeling.44 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


De opleiding stimuleert en ondersteunt studenten en lesgevers die een scriptie willen verwerken tot eenpublicatie.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie is van oordeel dat bij de keuze van de onderwerpen voor de eindwerken bijzondere aandacht moetworden besteed aan de praktijkrelevantie en aan de mogelijkheid om onderzoeksvaardigheden meersystematisch bij de studenten te bevorderen.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het modeltraject is als één samenhangend geheel chronologisch opgebouwd, met een sterke verwevenheid metde praktijk. Bijna alle opleidingsonderdelen lopen over een volledig academiejaar en zijn ook intern opgehangenaan het praktijktraject dat alle studenten volgen. In het huidige systeem is er niet veel ruimte voor flexibiliteit.Er zijn wel groeiende differentiatiemogelijkheden aanwezig. Elke student wordt in een één-één relatie begeleiddoor een praktijkbegeleider. In het derde jaar kunnen studenten een praktijktraject uitbouwen dat maximaalaansluit bij hun leerbehoeften en interesses. Taken en opdrachten laten studenten toe om eigen keuzes temaken. Ook de scripties laten een eigen invulling toe.Het toekomstige programma met opleidingsmodules biedt meer kansen tot flexibiliteit onder meer via eensemestersysteem dat geen dwingende volgtijdelijkheid impliceert. Bij de opbouw van de modules,opleidingsonderdelen en leereenheden zal worden gewerkt met een systeem van vrijstellingen tot op het laagsteniveau. Een portfolio loopt als constante over de semesters heen en zorgt voor bijsturing bij een eventueleonvoldoende. De modules zijn inhoudelijke en thematische eenheden. Per academiejaar zullen er tweestartperiodes zijn. In het derde jaar zijn kansen tot verdieping en keuzemogelijkheden ingebouwd.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie suggereert voldoende aandacht te besteden aan de eventuele moeilijkheden die zich kunnenvoordoen bij het organiseren van twee startperiodes in één academiejaar.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 45


Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In de opleidingsgids is weergegeven hoeveel uren de opleiding verwacht dat een student nodig heeft om devooropgestelde doelen te bereiken. Uit de gesprekken met de studenten blijkt een onevenwicht tussen studietijden studieomvang.De opleiding organiseerde in 2003.2004 een studietijdmeting volgens een methodologie die uitgewerkt werd ophogeschoolniveau. Aandachtspunten situeerden zich onder andere op het vlak van- de verwerkingstijd: er werden verschillen genoteerd tussen de verwerkingstijd zoals vermeld in deopleidingsgids en de verwerkingstijd zoals ervaren door de studenten,- de studielast: deze werd door de studenten ervaren als ongelijk gespreid over de opleidingsjaren,- de begroting van de studietijd: de studenten menen dat de studieomvang voor de praktijk - vooral in hettweede en het derde jaar – onderschat wordt,- de werkdruk in het derde jaar blijkt volgens de studenten te zwaar te zijn.De werkpunten werden aangepakt in het nieuwe curriculum.46 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Door in het nieuwe curriculum bij de invulling van de verschillend modules te vertrekken van de te bereikencompetenties en hierbij aangepaste werkvormen en evaluatiestrategieën te gebruiken heeft de opleiding eeninstrument in handen om de studielast evenwichtiger te verdelen.In het eerste jaar zal men nog explicieter aanzetten tot zelfstandig studiewerk.In het nieuwe curriculum zal ondersteuning van het zelfstandig werk van lectoren verder worden voorzien ondermeer in de vaardigheidsmodules en via de digitale leeromgeving.Er moet werk worden gemaakt van het ontwikkelen van studiemateriaal dat zelfstandig studeren mogelijk maakt.Omdat de opleiding opvallend veel studenten heeft die thuis wonen, tracht de opleiding bij het opmaken van deuurroosters het aantal verplaatsingen voor studenten bij de opleidingsactiviteiten zoveel mogelijk te beperken. Destudenten kunnen in grote mate stage lopen in de eigen regio. In het nieuwe curriculum worden partnerschappenuitgebouwd met stagescholen, om de kwaliteit van de samenwerking te verhogen. Daardoor wordt de regiowaarbinnnen een student een stageschool krijgt toegewezen, iets groter.Voor elk opleidingsonderdeel wordt in de opleidingsgids een gedetailleerde beschrijving gegeven van hetvooropgestelde aantal uren dat de opleiding verwacht dat de ‘gemiddelde’ student nodig heeft om devooropgestelde doelen te bereiken. Deze uren worden opgesplitst naar onderwijswerkvorm waarbij eenonderscheid wordt gemaakt tussen contactonderwijs, toets- en examentijd, taken en zelfstudie.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet in de nabije toekomst prioriteit geven aan het ontwikkelen van studiemateriaal dat zelfstandigstuderen mogelijk maakt.De opleiding dient de studietijd in het nieuwe curriculum nauwgezet op te volgen, in overleg met de studenten.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De noodzaak en het gebruik van diverse werkvormen wordt op een duidelijke wijze verantwoord.In functie van verschillende doelen (competenties) worden er verschillende werkvormen voorgesteld zoals hoor-/werkcolleges, demonstratielessen, vaardigheidstrainingen, probleemgestuurd onderwijs, zelfstandig uit te voerenopdrachten ... De lesgevers hanteren de meest geschikte onderwijswerkvormen, rekening houdend met deaangeboden inhouden en de na te streven competenties.Er is ook een sterke verwevenheid tussen theorie en praktijk.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 47


Er wordt veel aandacht besteed aan het leren reflecteren, wat zich uit in de stagemappen, klasboeken enlogboeken. Het leren reflecteren wordt ondersteund via supervisie in kleine groepen en door de individuelebegeleiding van de procesbegeleider in functie van de praktijk.Er wordt gebruik gemaakt van een elektronisch leerplatform. Alle essentiële informatie is beschikbaar incursusvorm en/of verplichte lectuur. Alle informatie met betrekking tot stages en taken is op papier enelektronisch beschikbaar. Hierdoor worden de contacturen maximaal benut voor uitleg en verwerking.Men gebruikt diverse onderwijsmiddelen en de onderwijswerkplaats speelt daarbij een belangrijke rol. Er wordteen systematische catalogus van geregistreerde demonstratielessen, lesfragmenten en spelobservatiessamengesteld, die op de elektronische leeromgeving beschikbaar zijn.De lesgevers ontwikkelen studiemateriaal voor de opleidingsonderdelen. Er wordt gebruik gemaakt vanvakliteratuur via boeken en tijdschriftartikels.In de opleiding wordt veel materiaal gebruikt dat studenten zowel voor lessen als stages nodig hebben. Er is eenspelotheek met een uitgebreide verzameling spelmateriaal. In het kader van de scripties is het beschikbaremateriaal ontsloten waardoor een unieke databank is ontstaan. Daarnaast is er ook een ruime materialenbank terbeschikking; dit zijn materialen die kunnen worden gebruikt voor het organiseren van praktische activiteitentijdens de stages. In 2004 werd een lokaal ingericht om degelijke digitale opnames te maken van kleine groepenkinderen, de zogenoemde “klipklas”. Kleuters worden geobserveerd tijdens oefeningen en spelmomenten en deopnames worden verwerkt in fragmenten die specifieke cursusinhouden illustreren. Uiteindelijk moet dit leiden toteen ruim aanbod van illustratiemateriaal dat op de elektronische leeromgeving wordt aangeboden.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat het studiecontract aan de student ruime informatie verstrektbetreffende de examens. Ook de opleidingsgids, de scriptiegids en de praktijkgids maken duidelijk hoe deleerdoelen worden geëvalueerd. Tijdens de contacturen verduidelijken de lesgevers de afspraken op vlak van deevaluatie van hun opleidingsonderdeel.Er zijn verschillende evaluatievormen in relatie tot de doelstellingen. Lectoren maken samen examenvragen op.48 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Studenten worden duidelijk geïnformeerd over de vorm en de momenten van de evaluaties. Ze zijn tevreden overde duidelijkheid van de examenvragen en de transparantie van de beoordeling. De opleiding moet er wel optoezien dat er tussen het indienen van de taken en de feedback geen te groot tijdsverloop is.Evaluatie kan gebaseerd zijn op examens - schriftelijke of mondeling - en/of op permanente evaluatie aansluitendbij een rapport, een werkstuk en/of een observatie van de prestatie van een student tijdens een contactmoment.Uit de beschikbare examenvragen kan de commissie vaststellen dat er gepeild wordt naar reproductie,inzichtelijke verwerking en toepassing.De evaluatie van de praktijk gebeurt aan de hand van observaties tijdens de stages en het nazicht vanstagemappen en klasboeken. Deze gegevens worden aangevuld met gegevens uit de verslagen vanstagementoren en uit de gesprekken met diverse betrokkenen, inclusief de student zelf.Taken, werkstukken, toetsen en examens worden geregeld kwalitatief onderzocht. De kwaliteitsbewaking is inhanden van de lectoren zelf en is voortreffelijk georganiseerd (onder meer een verbetersleutel voor de schriftelijkeexamens en een gemeenschappelijk scoreformulier voor het evalueren van vaardigheden).Het werken vanuit opleidingscompetenties en het ontwikkelen van leerlijnen in dat verband, houdt in dat men destudenten stuurt en ondersteunt in hun leerproces. Deze aanpak legt een druk op het evalueren van devooruitgang van de studenten op een valide manier. De opleiding zal daarom blijvende aandacht moetenbesteden aan tussentijdse evaluaties op basis waarvan de ontwikkeling van de studenten eventueel kan wordenbijgestuurd.In het nieuwe curriculum zullen de evaluaties na elke module plaats vinden, zodat directe feedback mogelijk is.De opleiding koppelt bij het ontwerpen van het curriculum meteen de onderwijsleerstrategieën aan deevaluatiestrategieën. De evaluatie is gericht op ontwikkeling en reflectie doorheen het hele curriculum.Aanbevelingen ter verbetering:Feedback heeft maar invloed als deze vrij snel volgt op de opdracht. Daarom geeft de commissie de aanbevelingniet veel tijd te laten tussen de beoordeling en de feedback.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 49


Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding trekt een zeer groot percentage (74%) generatiestudenten aan. Wat betreft de vooropleiding van destudenten heeft meer dan de helft TSO als vooropleiding. Ongeveer een kwart van de studenten komt uit hetASO. Sinds 2001 groeit het aantal studenten met een BSO-vooropleiding. Omwille van de relatief groteaanwezigheid van studenten uit vooropleidingen die niet typisch voorbereiden op het hoger onderwijs, besteedtde opleiding bijzondere aandacht aan informatie voor abituriënten, aan doorverwijzingen naar instapcursussen enaan leerbegeleiding. Het omgaan met diversiteit krijgt een rijke invulling door deze situatie.In 2004 formuleerde de opleiding een omschrijving van de normstudent. Dit is de student die de voorkennis,begaafdheid, motivatie en het studiegedrag heeft van de doelgroep waarop de programmering van de opleidinggericht is. De opleiding kwam tot volgende formulering: de opleiding richt zicht tot studenten die uiterlijk in de loopvan het eerste opleidingsjaar relatievaardig zijn, een hart voor jonge kinderen hebben, leervaardig zijn en eenaantal concrete vaardigheden (schriftelijke en mondelinge communicatie, muzikaal gehoor, ritmegevoel enstemvaardigheden) in voldoende mate beheersen en/of voldoende leerbaarheid hieromtrent vertonen. Dezeformulering biedt een houvast voor de curriculumontwikkeling die gericht is op de eindcompetenties en zorgt voorduidelijkheid in de communicatie met kandidaat-studenten en ten aanzien van alle lesgevers.De opleiding anticipeert op de verscheidenheid aan instroom door het aanbieden van leerkringen, screenings eneen studentvolgsysteem. Algemene en opleidingsspecifieke instapcursussen bieden de studenten demogelijkheid om bepaalde tekorten uit hun vooropleiding aan te vullen.De opleiding verschaft via verschillende initiatieven uitgebreide informatie aan kandidaat-studenten.Voor bepaalde doelgroepen zijn faciliteiten mogelijk.De opleiding biedt de mogelijkheid aan studenten om een individueel traject met studieomvangvermindering op tenemen.Er wordt voldoende flexibiliteit gegarandeerd aan studenten die opleidingsonderdelen uit twee verschillendeopleidingsjaren wensen te combineren.Systematisch en permanent onderzoek over de instromende studenten is een goed initiatief met het oog op hetaanpassen van het toekomstige instroombeleid.Op hogeschoolniveau wordt getracht om meer allochtone studenten aan te trekken.Aanbevelingen ter verbetering:/50 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: goedfacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:goedfacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:goedfacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- De decretale en opleidingseigen competenties zijn goed vertaald in het programma.- De bedoelingen van de leerroutes worden door de studenten begrepen en beleefd als een ondersteuningvoor hun eigen professionele ontwikkeling tijdens de opleiding.- Er is een goede opbouw van de stages en er worden keuzemogelijkheden geboden. Het nieuwe concept vanhet eindwerk ondersteunt het onderzoeksgericht en innoverend werken van de studenten.- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang maar de opleiding moet degesignaleerde werkdruk bij de lectoren en de studenten bewaken en passende maatregelen nemen.- Er is een goede afstemming tussen vormgeving en inhoud.- De opleiding anticipeert op de verscheidenheid aan instroom door het aanbieden van instapcursussen,leerkringen, screenings, studentvolgsysteem... De opleiding hecht ook veel belang aan het creëren vanindividueel aangepaste leerroutes.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 51


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De personeelsomkadering en de selectie gebeuren volgens criteria bepaald door de hogeschool. Uit gegevensvan het ZER, de beschikbare gegevens en uit de gesprekken tijdens de visitatie blijkt dat het personeelvoldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma. Het is de bedoeling bij het selecteren van nieuwe medewerkers vooral aandacht te hebben voormedewerkers die de nu al aanwezige competenties aanvullen, enige onderzoekservaring of -interesse hebben eneventueel over een diploma in de sociale sector beschikken.Er bestaat op het niveau van de hogeschool een uitgewerkt onthaalbeleid dat de opleiding heeft aangevuld metbegeleiding van nieuwe medewerkers op de werkplek door een collega uit de vakgroep als coach. Verder wordener tijdens het eerste jaar twee functioneringsgesprekken en een evaluatiegesprek voorzien. Deze gesprekkenleiden tot duidelijke afspraken over de bijkomende professionalisering. Ook de ervaren medewerkers wordenonder meer via een functioneringsgesprek aangezet om professionaliseringsactiviteiten te volgen.Op het vlak van professionalisering is er binnen de opleiding een opdrachthouder die contactpersoon is van dedienst Professionalisering op het niveau van de hogeschool. Elke medewerker krijgt de opdrachtprofessionaliseringsactiviteiten in te vullen. Daarin is de verplichte deelname aan teamgerichte vorming,opleidingsvergaderingen en infomomenten begrepen. De wijze waarop elk personeelslid invulling geeft aan deprofessionalisering wordt opgevolgd via de functioneringsgesprekken.Vanuit de hogeschool wordt jaarlijks een vormingsaanbod opgesteld, met onder meer een onderwijsdag voor allemedewerkers en een ICT-vormingsweek. Er kan ook een vraaggestuurd aanbod opgesteld worden, waarmedewerkers van diverse opleidingen kunnen aan meewerken.Het vormingsaanbod van de hogeschool wordt aangevuld met opleidingspecifieke initiatieven. Hiervoor zijnjaarlijks minstens zes halve dagen voorzien. Zo heeft de opleiding bijvoorbeeld vormingstrajecten uitgetekend infunctie van onderwijsontwikkeling en vernieuwing. Enkele voorbeelden van de afgelopen jaren:- vorming in het kader van het AMD-project;- vormingstraject voor alle lectoren rond reflecteren en leren-aan-ervaring;- vorming voor het hele team in het kader van de invoering van een flexibel en competentiegerichtopleidingcurriculum.Naast de aangeboden vorming, is er ook ruimte voor individuele intiatieven van lectoren.Een taakinvullingsmodel zorgt ervoor dat alle opdrachten evenwichtig gespreid worden over alle medewerkers.Samenvattend: er is sprake van een goed georganiseerd personeels- en professionaliseringsbeleid.52 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Aanbevelingen ter verbetering:De invoering van het nieuwe curriculum zal extra inspanningen vragen van het team. Het is daarom aangewezenblijvend te onderzoeken of er wijzigingen moeten worden aangebracht in de huidige opdracht van de lectoren.Daarnaast is het wenselijk blijvende zorg te besteden aan een functionele verdeling tussen studentgebonden enondersteunende activiteiten.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een ruime diversiteit aan competenties aanwezig. Door ervaring heeft het personeel ook heel watcompetenties opgebouwd. De communicatie binnen de vakgroepen zorgt ervoor dat er voldoende uitwisseling is,zodat nieuwe lectoren snel inhoudelijke deskundigheid kunnen opbouwen.De opleiding neemt initiatieven voor de ontwikkeling van gespecialiseerde competenties bijvoorbeeld via deonderzoeksprojecten in domeinen van de gezondheidszorg en ICT bij jonge kinderen.Om de ervaringsdeskundigheid in het team te verhogen, worden medewerkers aangeworven die het diploma vanbachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: lager – of <strong>kleuteronderwijs</strong> bezitten. De medewerker van de onderwijswerkplaats iseen kleuterleidster met ervaring in een directiefunctie. Een praktijkbegeleider en een medewerkerexpressiebegeleider zijn kleuteronderwijzeressen met ervaring.Er is een sterk verband met de praktijk doordat alle lesgevers worden ingeschakeld bij de praktijkbegeleiding vande studenten. Meerdere lesgevers met praktijkbegeleiding in hun takenpakket hebben naast hun masterdiploma –voornamelijk in de pedagogische wetenschappen – ook een diploma en ervaring als kleuterleidster.Verder versterkt het professionaliseringsbeleid de deskundigheid van de lesgevers rond thema’s die voor het<strong>kleuteronderwijs</strong> cruciaal zijn. Er is in ruime mate onderwijsdeskundigheid en onderwijsondersteunendedeskundigheid en in groeiende mate onderzoeksdeskundigheid aanwezig in het team.Zoals al gesteld versterkt de uitbouw van een partnerschap met stagescholen (binnen een pilootproject rondstagescholen) de vertrouwdheid met het werkveld, maar ook omgekeerd wordt het werkveld beter vertrouwd metde opleiding.Door internationale contacten (onder meer met Zweden en Denemarken) krijgen bepaalde thema’s eenbijzondere aandacht en nieuwe invulling.De opleiding besteedt bijzondere aandacht aan de problematiek van mondiale vorming. Partnerschappen wordenopgebouwd met scholen in Suriname, Gambia, Malawi en Zuid-Afrika in het kader van stages in landen van hetZuiden.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 53


Aanbevelingen ter verbetering:Het verhogen van onderzoeksvaardigheden bij een bredere groep lectoren is een aandachtspunt.Praktijkgerelateerde onderwerpen voor de scripties kunnen hiertoe kansen bieden.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding beschikt over een contingent van 35,10 VTE als opleidingsomkadering en 2,80 VTE als omkaderingopleidingssecretariaat.De opleiding beschikt daarnaast nog over een beperkte bijkomende omkadering voor projecten.Het merendeel van de medewerkers van de opleiding is vrouwelijk (86,54%).De leeftijdsstructuur van de opleiding vertoont proportioneel een grotere vertegenwoordiging van de groepen 20-29 jaar en 50-59 jaar. De opleiding is er zich van bewust dat de uitstroom van een grote groep lesgevers uit decategorie 50-59 jaar in de nabije toekomst bijzondere aandacht zal vragen met betrekking tot de opvang vancompetenties.De commissie is van oordeel dat het toegekende contingent goed en verantwoord gebruikt wordt. Depersoneelsomkadering gebeurt op basis van geraamde studentenaantallen. Er wordt ook rekening gehouden metde VTE die nodig zijn voor de uitvoering van bepaalde projecten.Aanbevelingen ter verbetering:Het is noodzakelijk nu al een beleidsplan te ontwikkelen voor een goede opvang van nieuwe lectoren die in denabije toekomst zullen instromen doordat een grote groep van lectoren uitstroomt.De commissie adviseert om de werkdruk bij de lectoren te bewaken.54 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:goedgoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over gekwalificeerd personeel.- De lectoren zijn sterk gemotiveerd en gericht op de studenten.- De studenten appreciëren de bereikbaarheid en aanspreekbaarheid van de lectoren.- De commissie waardeert de informatie voor beginnende lectoren, de aanvangsbegeleiding en hetfunctioneringsgesprek.- De opleiding biedt voldoende kansen voor de professionalisering.- De kwantiteit van het personeel verdient meer aandacht in het kader van de geconstateerde werkdruk. Ookde leeftijdsopbouw verdient bijkomende aandacht.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 55


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Uit de gesprekken en de beschikbare documenten heeft de commissie kunnen vaststellen dat er een transparanten verantwoord financieel beheer is.De meeste activiteiten van de opleiding gaan door op campus Sint-Amandsberg. Daarnaast zijn er nog lokalen opeen tweetal plaatsen, dicht bij het hoofdgebouw van de opleiding. In het hoofdgebouw zijn er twaalf polyvalenteleslokalen, maar die hebben een beperkte capaciteit. Er zijn maar enkele lokalen voor maximum 50 personen;één lokaal heeft een capaciteit van 64 personen. Er zijn lokalen specifiek voor muziek, beeldend werk enexpressie.Alle leslokalen hebben mogelijkheden tot overheadprojectie. Enkele lokalen zijn uitgerust met breedbeeldprojectoren pc.De opleiding beschikt ook over twee sportzalen. Deze worden gebruikt voor de onderwijsactiviteitenbewegingsopvoeding. Eén van de 2 sportzalen wordt daarnaast ook gebruikt als ruimte voor infosessies aangrotere groepen studenten. Het gebruik van de sportzalen door studenten om aan sport te doen buiten deonderwijsactiviteiten is door de grote bezettingsgraad van de sportzalen moeilijk.Er zijn voldoende leslokalen, maar hier is verbetering wenselijk. De lokalen zijn relatief klein en meestaloverbevolkt.De campus is gelegen net buiten het studentenkwartier van Gent en huisvest enkel studenten van de opleidingbachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>. Hierdoor hebben zij minder contact met de overigestudentenpopulatie van de Arteveldehogeschool. Dit heeft een gunstige invloed op de (informele) contactentussen het personeel en studenten. De Arteveldediensten zijn wel minder vlot te bereiken.De opleiding heeft een 40-tal computers – waarvan 20 in de onderwijswerkplaats – die ter beschikking staan vanstudenten en personeel op de momenten dat er geen les is. Alle personeelsleden hebben een administratiefaccount; alle studenten hebben via hun educatieve account toegang tot educatieve netwerkbronnen, eenpersoonlijke homefolder en een mailbox. Via hun account hebben ze ook toegang tot de elektronischeleeromgeving DiLeAhs.De hogeschool heeft de laatste jaren een actief beleid gevoerd om de ICT-vaardigheden bij het personeel teverbeteren via navorming en ondersteuning bij de uitbouw van het digitaal leerplatform. Dat beleid heeft positieveresultaten. Lectoren krijgen voldoende kansen om hun ICT-vaardigheden te oefenen en te verbeteren. Het ICTgebruikbij de lectoren kende de afgelopen jaren een sterke stijging. Het gebruik van de elektronischeleeromgeving vinden de studenten een uitdrukkelijke meerwaarde voor hun leerontwikkelingsproces.De campus beschikt over een opnamelokaal met bijhorende studio voor digitale verwerking van beeld- enklankmateriaal. Recent werd een project rond videostreaming uitgewerkt, waardoor de studenten via het Interneteducatieve video-opnames kunnen bekijken.56 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


De opleiding kan gebruik maken van de centrale mediatheek op de campus Kattenberg, die de drielerarenopleidingen bedient. Daarnaast beschikt de opleiding over een onderwijswerkplaats op campus Sint-Amandsberg met vooral praktijkgerichte materialen voor de lectoren en studenten.De onderwijswerkplaats neemt een belangrijke plaats in binnen de opleiding. De medewerker van deonderwijswerkplaats heeft nauwe contacten met de opleiding. De collectievorming gebeurt in samenwerking metde lectoren. Deze collectie is vooral bruikbaar voor de studenten in de context van lesvoorbereiding en stages.Een themahoek met bijhorende documentatie reikt de studenten ideeën aan voor de praktijk. Er zijn ookfototoestellen, videocamera, microfoons ... ter beschikking van de studenten.De commissie waardeert de mediatheek, de onderwijswerkplaats, de spelotheek. Studenten maken hiervanveelvuldig gebruik voor de praktijkopdrachten, stages, verwerken van cursusinhouden.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt op korte termijn een duurzame oplossing voor het probleem van de te kleine lokalen.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een goede communicatie en afstemming met betrekking tot studiebegeleiding binnen de opleiding enArteveldebreed.Er is gelijkgerichtheid qua opvattingen. Er is een duidelijke structuur in de begeleiding vanuit een uitgesprokenvisie en een goed uitgewerkt raamwerk waarin de verschillende niveaus, domeinen en fasen van begeleidingworden onderscheiden. Studenten worden goed begeleid doorheen de verschillende fasen van de opleiding.Kandidaat-studenten worden uitgebreid geïnformeerd.De instroombegeleiding is goed. De eerste week van het academiejaar wordt voor de eerstejaarsstudenten eenonthaalweek georganiseerd met een mix aan informatieve momenten en kansen om elkaar en de omgeving teleren kennen. De opleidingsgids en de praktijkgids worden geïntroduceerd en de studenten krijgen ook eentakenlijst voor het komende jaar. Zij krijgen eveneens een rondleiding in de onderwijswerkplaats. Deopdrachthouder leertrajectbegeleiding licht de diverse vormen van begeleiding toe.Alle vormen van informatie (studiegids, scriptiegids, infobrochure, praktijkgids, stagerichtlijnen ...) zijn zeerduidelijk. Uit de gesprekken kon de commissie afleiden dat ze gebruikt en geapprecieerd worden door destudenten.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 57


Er gebeuren bij aanvang van de opleiding screenings van ICT-vaardigheden (vrijwillig), mondelinge taal(verplicht) en leer- en studievaardigheden (vrijwillig), als basis voor gerichte begeleiding van de studenten tijdensde opleiding.Een studentvolgfiche wordt opgesteld bij inschrijving en gaandeweg bijgehouden. Hierop staan depersoonsgegevens vermeld, de verschillende begeleidingsstappen en voorstellen van de lectoren aan destudenten met het oog op verbetering van de studieloopbaan.Elke student krijgt voor zijn praktijktraject gedurende de hele opleiding een procesbegeleider toegekend. Tot hetacademiejaar 2004-2005 werden er nog klastitularissen aangesteld. Maar in een flexibele leeromgeving zijn deklasgroepen steeds minder vaste eenheden, waardoor de functie van klastitularis niet meer is ingesteld. De takenworden meer en meer overgenomen door de procesbegeleider die steeds meer evolueert naar eenleertrajectbegeleider.Verder is er extra ondersteuning in leerkringen en taalkringen. Die zijn in eerste instantie opgezet omdoelgroepstudenten te bereiken, maar de begeleidingsinitiatieven staan open voor alle geïnteresseerden.De studenten kunnen beroep doen op een expressiebegeleider. Deze medewerker is een ervaren kleuterleidsterdie in de opleiding enkel een begeleidende taak heeft naar de studenten toe (individueel of in kleine groepen).Studenten zonder voorafgaande scholing in muzikale vaardigheden kunnen terecht bij het muziekmonitoraat.De dienstverlening in de opleiding functioneert goed, mede dankzij heel wat initiatieven die zorgen voor een lagedrempel. Dit is vooral het geval voor de onderwijswerkplaats, de studiebegeleiding, de Sociale dienst en deOmbudsdienst, de psychosociale begeleiding, SOVOarte... De studiegids, de scriptiegids, de stagegids ... zijndaarbij belangrijke ondersteunende middelen. De studenten waarderen de vele vormen van individuelebegeleiding en de opvang bij moeilijkheden of problemen.Er is een Arteveldebrede heroriënteringsprocedure met een specifieke implementatie in de opleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om – zoals nu al het geval is - het instroombeleid op niveau van de opleiding en op hetniveau van de hogeschool kritisch te blijven volgen. Dit biedt mogelijkheden om de potentiële toename van deaanvangsverschillen tussen studenten efficiënt op te volgen.58 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op vlak van de voorzieningen:• Er zijn voldoende lokalen om het onderwijs in te richten maar de commissie vraagt aandacht voorhet probleem van de te kleine lokalen.• De commissie waardeert de mediatheek, de onderwijswerkplaats, de spelotheek en de materialenbank.- op het vlak van de studiebegeleiding:• De studiebegeleiding is gebaseerd op een doordacht beleid.• Er is een waaier aan begeleidingsinitiatieven zowel bij de start van de opleiding als doorheen deopleiding.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 59


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het kwaliteitsbeleid van de hogeschool vertrekt vanuit de missie van de hogeschool en in het bijzonder van destrategische doelen die werden geformuleerd over kwaliteitszorg, namelijk het continue streven naarkwaliteitsverbetering en engagement van elke betrokkene. De kwaliteitsborging wordt verzekerd door hetkwaliteitshandboek dat alle goede werkpraktijken (procedures, documenten, formulieren..) die in de hogeschoolbestaan, vastlegt.De kwaliteitsverbetering wordt zowel top-down als bottom-up gerealiseerd. Top-down wordt de missie en hetonderwijsconcept door elke opleiding vertaald in een opleidingsspecifiek concept. De bottom-up beweging wordtonder meer gerealiseerd door het gebruik van het zelfevaluatie-instrument PROZA, waarbij een consensusgroepde ontwikkelingsfase van de verschillende aspecten van de opleiding bepaalt en verbeteracties en prioriteitenformuleert. De samenstelling van de consensusgroep is afhankelijk van het te beoordelen aandachtspunt en kanbestaan uit medewerkers, studenten, werkveld en/of afgestudeerden.De bevraging van verschillende aspecten van de opleiding is ingebed in een algemeen beleidsplan en duidelijkgestructureerd in de tijd. Vanaf 2002 zijn er telkens drie aandachtsgebieden geëvalueerd. Dit was in 2005-2006beperkter omwille van de curriculumvernieuwing. Zo wordt het evalueren gespreid in de tijd. De spreiding in detijd heeft tot gevolg dat studenten, lectoren en medewerkers niet overbevraagd worden. Zo vermijdt menevaluatiemoeheid.In de opleiding werd een opdrachthouder IKZ aangesteld die hiërarchisch aan de opleidingsdirecteur enfunctioneel aan de centrale IKZ coördinator rapporteert. De centrale IKZ dienst levert de kaders en structuur, desystematiek en methodes aan voor de uitbouw van de kwaliteit in de verschillende opleidingen. De invulling vande kaders en de structuur blijft een verantwoordelijkheid van de opleidingen zelf.Naast de PROZA-evaluaties wordt de bottom-up beweging ook gerealiseerd door het organiseren van internonderzoek via bevragingen om de kwaliteit van de opleiding te meten. Teneinde geen ‘bevragingsmoeheid’ tecreëren screent het Arteveldebrede kwaliteitsverbeterteam ‘Intern onderzoek’ de organisatie, planning eninhoudelijke uitwerking van de bevragingen.Volgende bevragingen werden uitgevoerd:1. bevraging van studenten- het doceergedrag en/of begeleidingsgedrag van lesgevers door middel van het EVOP2 instrument- studeerbaarheidsonderzoek in 2003-2004- het gebruik van elektronische communicatiemiddelen- gebruikersonderzoek van de Arteveldemediatheken in 2004- evaluatie van de eerstejaarsbegeleiding (jaarlijks)2. bevraging van personeel- deelname aan het SERV-onderzoek in 2002-200360 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


- onthaalbeleid van nieuwe medewerkers in 25005- medewerkerstevredenheidsonderzoek in 2005- het gebruik van elektronische communicatiemiddelen3. bevraging van partners/klanten en het werkveld- jaarlijkse informatieronde bij de stagementoren- evaluatie van de navormingen4. alumnionderzoek- driejaarlijks uitstroomonderzoek vanaf 2003De commissie stelt vast dat er ruime aandacht is voor permanente reflectie zowel bij studenten als bij lesgevers.Sommige lesgevers gebruiken het EVOP2–instrument voor zelfreflectie om hun onderwijspraktijk te verbeteren.De commissie twijfelt eraan of de verzamelde data altijd en systematisch aanleiding geven tot een feitelijkeverbetering. De kwaliteitscirkel wordt niet altijd rond gemaakt. Met andere woorden: de opleiding kan meeraandacht besteden aan het concrete gebruik van veel data met het oog op optimalisering.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie suggereert om meer aandacht te besteden aan het concrete gebruik van veel data met het oog opoptimalisering van de opleiding.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Op basis van de top-down en bottom-up beweging wordt een opleidingsplan opgesteld dat de strategische doelenvoor de volgende vier jaar formuleert. Er werd een opleidingsplan opgesteld voor de periode 2005-2009 met 47doelen. De concretisering van het beleid wordt in het kwaliteitsplan geformuleerd. Daar worden – uit destrategische doelen van het opleidingsplan – jaardoelen vastgelegd. Tevens worden de timing en deverantwoordelijken vastgelegd. Het kwaliteitsplan wordt jaarlijks geëvalueerd.De commissie is van mening dat er op deze wijze aandacht is, zowel voor verwachtingen vanwege hethogeschoolbeleid als voor wensen die aan de basis leven.Er zijn duidelijke structuren om tot beslissingen te komen.Verantwoordelijken voor de uitvoering en opvolging worden bepaald: de opdrachthouder kwaliteitszorg, eenkerngroep interne kwaliteitszorg en de opleidingsdirecteur. Hierdoor verloopt de verankering vlot. De actie isgeïntegreerd in de gewone werking van de opleiding.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 61


Uit de gesprekken en uit de beschikbare documenten kan de commissie vaststellen dat heel wat verbeterplannengerealiseerd zijn. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de kwaliteitscirkel rond is.De opleiding is zich er van bewust dat de invoering van het nieuwe curriculum expliciet zal moeten wordenbegeleid. Men heeft nu al vastgelegd wat hierin moet worden gemeten. De teamleden sluiten niet uit dat er tijdenshet volgende academiejaar verbeteringen en metingen zullen moeten worden uitgesteld omwille van de extrawerkdruk die de invoering van het nieuwe curriculum met zich mee brengt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie onderschrijft het belang om de invoering van het nieuwe curriculum nauwlettend op te blijvenvolgen.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De betrokkenheid van het personeel bij de interne kwaliteitszorg is realiteit en verloopt gestructureerd. Demedewerkers hebben onder meer een stem in de kwaliteitszorg via de consensusgroepen van PROZA.De opleidingsdirecteur en de coördinatoren staan in voor het dagelijks beleid. De inhoudelijke uitvoering van hetcurriculum is in handen van de vakgroepen. De voorzitters van de vakgroepen vormen samen met deopleidingsdirecteur en de coördinatoren de coördinatiegroep. Medewerkers fungeren ook in kerngroepen diethematisch samengesteld zijn. De opleiding is zich bewust dat de vertegenwoordiging van het personeel in hetbeleid moet afgestemd worden op de nieuwe opleidingsstructuur, i.c. het werken met modulegroepen. In de loopvan het academiejaar 2006-2007 zal een nieuw organogram opgesteld worden om de vertegenwoordiging van demedewerkers in het beleid af te stemmen op de nieuwe opleidingsstructuur.De participatie van de studenten aan de formele participatieorganen loopt niet altijd even vlot. De opleiding heeftmede daarom een coach studentenparticipatie aangesteld die initiatieven kan nemen om de deelname vanstudenten in de participatieorganen te faciliteren. De opleiding heeft een opleidingsstudentenraad waarin elkeklasgroep vertegenwoordigd is en die maandelijks vergadert.Naar aanleiding van de invoering van het nieuwe curriculum werden de studenten via een extra opleidingsraad in2005 uitvoering geïnformeerd en geconsulteerd. Deze oefening wordt opnieuw gepland in 2006.Uit gesprekken met de studenten blijkt dat ze nog weinig op de hoogte zijn over de participatiemogelijkheden. Decommissie is van oordeel dat de participatie van studenten in overlegorganen kan verbeteren.Bij de consensusvergaderingen van PROZA werden vertegenwoordigers van het werkveld betrokken voor debespreking van het aandachtspunt ‘waardering door werkgevers’. Uit de bespreking bleek een nood te bestaanaan nog meer en systematische communicatie met het werkveld op basis van gelijkwaardigheid.62 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Binnen de opleiding is een opleidingsadviesraad opgericht waarin het werkveld vertegenwoordigd is en waaronder meer het curriculum besproken wordt.Bij de consensusvergaderingen van PROZA werden afgestudeerden betrokken voor de bespreking van deonderwerpen ‘waardering van de opleiding door afgestudeerden’ en ‘maatschappelijk imago’.De opleiding verzamelt ook informatie via de bevragingen. Er is geen alumni-werking.De communicatie met het werkveld en de afgestudeerden in functie van kwaliteitszorg verdient extra aandacht.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet aandacht geven aan de verbetering van de participatie van studenten in overlegorganen.De commissie adviseert om een alumniwerking te intensifiëren om een systematische communicatie met deafgestudeerden op te zetten.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:voldoendegoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over een dynamisch kwaliteitszorgsysteem gebaseerd op de PDCA-methodiek.- Er is een kwaliteitshandboek aanwezig is.- De opleiding organiseert bevragingen.- Er duidelijk sprake is van een verbeterbeleid; de verbeteracties zijn vooral gericht op het curriculum.- Lectoren worden betrokken bij de kwaliteitszorg. De actieve betrokkenheid van studenten, dient verhoogd teworden.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 63


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Sinds 2004-2005 wordt driejaarlijks een uitstroomonderzoek georganiseerd op hogeschoolniveau.Afgestudeerden van 2001 tot en met 2003 werden bevraagd. 42 % van de afgestudeerden van de opleidingreageerden. De afgestudeerden waren tevreden over de verhouding theorie-praktijk en over het aanbod vanleerinhouden. De tevredenheid over de opleiding scoort hoger dan het gemiddelde in de Arteveldehogeschool.Het enige wat zwakkere punt, was ‘algemene vorming’. Dit wordt aangepakt in het nieuwe curriculum.Volgens een interne bevraging van afgestudeerden in 2004 zijn ze over het algemeen tevreden over het niveauvan de competenties dat zij bereikten. Er was ook tevredenheid over de praktijkgerichtheid van de opleiding.De opleiding viseert een breed werkveld, gaande van peuters tot lagere school. Ook zorgbreed werken enintercultureel onderwijs komen aan bod.De meeste afgestudeerden vinden snel een baan. Het merendeel vond werk in het gewoon <strong>kleuteronderwijs</strong>;anderen in het lager onderwijs of in het buitengewoon onderwijs. De meeste afgestudeerden zijn eveneenstevreden over hun tewerkstelling die aan de verwachtingen beantwoordt.Door de praktijkgerichtheid worden afgestudeerden voldoende voorbereid op de instap in het werkveld. Dit bleekook uit gesprekken met afgestudeerden.Uit gesprekken met vertegenwoordigers van het werkveld is gebleken dat deze tevreden zijn over de kwaliteit vande afgestudeerden.De eindwerken, doorgenomen en beoordeeld door de leden van de commissie, zijn van een voldoende niveau.De opleiding is selectief wat betreft haar samenwerking met buitenlandse partners: zij geeft de voorkeur aanpartners die iets te bieden hebben wat betreft de opvoeding van en het onderwijs aan jonge kinderen. Het aantaluitgaande en inkomende studenten en lesgevers in het kader van Erasmus is beperkt. Studenten geven devoorkeur aan stages in Nederland en in het Zuiden, buiten Erasmus om. De opleiding heeft nauwe banden engoede afspraken met deze partners zodat de opgedane ervaringen kunnen worden ingepast in het eigencurriculum. Een aantal lesgevers gaat op bezoek bij buitenlandse partners, maar meestal buiten Erasmus om.Programma’s voor inkomende studenten waar de opleiding aan meewerkt, zijn opleidingoverschrijdend.De commissie ervaart het als positief dat lesgevers gebruik maken van het ARION programma.De commissie is van oordeel dat studenten en lesgevers voldoende kansen krijgen om een internationaleervaring op te doen, zij het meestal buiten Erasmus om.Er is een goede ondersteuning op opleidings- en op hogeschoolniveau.Wat de thuisblijvende studenten betreft is de opleiding zich ervan bewust dat “Internationalisation at home” nogverder moet worden uitgewerkt.64 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


De commissie is van oordeel dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefdecompetenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de “Internationalisation at home” nog verder uit te werken.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Er werden op hogeschoolniveau en op opleidingsniveau nog geen streefcijfers in verband met slaagcijfers,gemiddelde studieduur en studie-uitval bepaald. De optie van de opleiding om te wachten op nadere analysesvan een aantal gegevens en dan pas streefcijfers voor te stellen, is verantwoord.De meeste studenten kunnen de opleiding binnen de voorziene drie jaar afwerken.De systematische daling van de slaagcijfers in het eerste opleidingsjaar is vooral te wijten aan de strenge selectieop praktijkvaardigheden. Om de kwaliteit van de opleiding te bewaken, werd geopteerd voor een strenge selectiein het eerste jaar.Ook de beperkte begeleiding - omwille van een onevenwicht tussen het volume personeel en de toename van hetaantal studenten - en een grotere instroom van studenten met een vooropleiding BSO kan volgens de opleidingoorzaak zijn van de toename van het aantal niet-geslaagden in het eerste jaar.De verwachting dat een strengere selectie in het eerste jaar zou leiden tot hogere slaagpercentages in hettweede jaar wordt niet ingelost, want ook hier zijn er nog relatief veel niet-geslaagden.Het aantal studenten dat zich uitschrijft, is toegenomen. Een eenduidige uitleg ontbreekt, ook al worden erexitgesprekken georganiseerd.In de groep uitvallers zitten verhoudingsgewijs meer studenten met een vooropleiding BSO. Uit de gesprekken isgebleken dat de opleiding zich bewust is van de problematiek. De opleiding verwacht dat de invulling van praktijken vaardigheidstrainingen in het nieuwe curriculum van het eerste jaar het aantal niet-geslaagden zal doen dalen.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 65


De commissie is van oordeel dat het onderwijsrendement voldoende is, maar beveelt de opleiding aan degepaste maatregelen te nemen om de slaagcijfers in het eerste en in het tweede jaar te verhogen. Er moet vooralworden nagegaan in hoeverre het nieuwe curriculum hieraan tegemoet komt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om gepaste maatregelen te nemen om de slaagcijfers in het eerste en het tweede jaar teverhogen.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:goedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding levert inzetbare kleuteronderwijzers af, maar beschikt niet over streefcijfers hieromtrent.- Het werkveld heeft vertrouwen in de opleiding en waardeert de kwaliteit van de afgestudeerden.- De eindwerken die de commissie gelezen heeft, bevestigden het beeld.- De slaagcijfers zijn bekend en worden opgevolgd. Meer aandacht zou moeten gaan naar de gepastemaatregelen om de slaagcijfers in het eerste en in het tweede jaar te verhogen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.66 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het ZER was overzichtelijkopgesteld en bevatte voldoende informatie. De vele bijlagen maakten het zelfevaluatierapport gewichtig maarverschaften zinvolle informatie. Het ZER was ook voldoende kritisch opgesteld.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.opleidingsrapport Arteveldehogeschool | 67


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud goedFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang goedFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud goedFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel goedFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid goedFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten voldoendeFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering goedFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldFacet 6.1: Gerealiseerd niveau goedvoldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1 I Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrich-tingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.68 | opleidingsrapport Arteveldehogeschool


Hoofdstuk 2 EHSAL – Europese Hogeschool BrusselAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de EHSAL Europese Hogeschool BrusselDe Europese Hogeschool Brussel (EHSAL) is op 1 januari 2003 ontstaan door een fusie van drie Brusselsepartners: de IRIS Hogeschool Brussel, de Katholieke Hogeschool Brussel en de Economische Hogeschool Sint-Aloysius. De nieuwe hogeschool telde op 1 februari 2005 in de basisopleidingen 3.745 studenten, 232 studentenin vervolgopleidingen en circa 7.000 cursisten in allerhande initiatieven van permanente vorming.De opleidingen van de fusiehogeschool worden aangeboden in vier studiegebieden:- Handelswetenschappen & Bedrijfskunde- Gezondheidszorg- <strong>Onderwijs</strong>- Sociaal-Agogisch Werk.Deze studiegebieden zijn ondergebracht in twee onderwijsgroepen:- Vorming & Welzijn- Economie & ManagementDe opleiding klik behoort tot het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> en maakt daardoor deel uit van de onderwijsgroepVorming & Welzijn.Overeenkomstig het decreet betreffende de Herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, zijn debasisopleidingen van de <strong>Onderwijs</strong>groep Economie & Management omgevormd tot academische bachelor- enmasteropleidingen.De basisopleidingen van de onderwijsgroep Vorming & Welzijn zijn omgevormd tot professionelebacheloropleidingen.De hogeschool telt vier campussen, waarvan drie in het centrum van Brussel. De campus Sociale Hogeschool inde Prinsenstraat en de campus Economische Hogeschool in de Stormstraat liggen op een boogscheut vanelkaar.De campus Nieuwland, waar de lerarenopleiding en het studiegebied Gezondheidszorg zijn gehuisvest, liggen inde onmiddellijke nabijheid van het Zuidstation. De campus Parnas ligt op loopafstand van het station van Dilbeeken wordt, ondanks de ligging buiten het stadscentrum, op die locatie gehandhaafd omwille van de degelijkesportinfrastructuur.De missie van de onderwijsinstelling kreeg vorm in het mission statement van de Europese Hogeschool Brussel:- In de EHSAL staan studenten centraal. De hogeschool richt zich op de ontwikkeling van hun talenten, hunpersoonlijke groei en hun maatschappelijk engagement.- Eén basisprincipe bepaalt het EHSAL-onderwijs: praktijkgerichtheid op basis van wetenschap. Praktijk alsoriëntatie, wetenschap als fundering.- Denken, durven, doen en doorzetten kenmerken alle studie-activiteiten.- Zij leggen de basis voor zelfsturing en levenslang leren.- De EHSAL ziet studeren als een proces van ‘samen ervaren’, van gedeelde ervaring tussen opleiding enwerkveld, docent en student en tussen studenten onderling. Tegelijk gelooft hij dat succesvol studeren ookeen persoonlijke begeleiding vergt en een sterke, ondersteunende organisatie.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 69


- In de EHSAL werken en studeren, is kiezen voor Europa en de wereld. De hogeschool ziet in ‘diversiteit enmulticulturaliteit’ een meerwaarde en ervaart zijn aanwezigheid in Brussel als een unieke kans op de belevingvan wereldburgerschap.- De EHSAL nodigt ieder lid van de EHSAL-gemeenschap uit waarden als persoonlijke verantwoordelijkheid,intellectuele vrijheid, respect voor anderen, solidariteit en dienstbaarheid aan de gemeenschap te delen.- De EHSAL kiest voor een open, pluralistische en zorgzame samenleving, en inspireert zich daarbij op hetveelzijdige christelijke gedachtegoed.- De EHSAL koestert vertrouwen in de toekomst, in zijn medewerkers en de samenleving, en wil dat optimismeinzetten bij het continu zoeken naar wat beter kan.- De EHSAL verbindt aan zijn missie een reëel engagement en publieke verantwoording.Het onderwijs van de hogeschool EHSAL wordt ingericht en uitgevoerd vanuit deze missie. Daardoor heeft hetonderwijs een speciaal karakter, dat wordt geëxpliciteerd in het bijzondere kwaliteitskenmerk70 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De visie op de lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> is bepalend voor het dagelijks contact met studenten.Deze eigen visie op de opleiding steunt op zeven belangrijke pijlers:- de omschrijving van het beroep van kleuteronderwijzer: het competentieprofiel, dat decretaal is vastgelegd;- de onderwijsvisie van de Associatie KU Leuven;- het BAMA-profiel en de EHSAL-competenties voor bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>;- de opdrachtverklaring en de onderwijsvisie van EHSAL;- de visietekst van het studiegebied <strong>Onderwijs</strong>;- de visie op het jonge kind;- de opleidingsvisie van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.Deze doelstellingen van de opleiding kregen vorm vanuit vijf verschillende niveaus:- De Vlaamse Overheid met het door haar gestipuleerde competentieprofiel;- de Associatie K.U.Leuven, die het accent legt op de diverse samenwerkingsvormen binnen dit brederverband;- de EHSAL-hogeschool, vanwege de competenties die gelden voor elke opleiding binnen de hogeschool;- de algemene competenties die binnen het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> zijn geformuleerd voor alle professionelebacheloropleidingen;- de algemene, algemeen beroepsgerichte en domeinspecifieke competenties die voor de opleiding<strong>kleuteronderwijs</strong> zijn geformuleerd.De doelstellingen staan zeer goed en uitvoerig beschreven in het zelfevaluatierapport en diverse anderedocumenten.De algemene doelstellingen, geformuleerd op het hogeschoolniveau zijn:- Toepassingsgerichtheid- Leerbereidheid en vermogen tot zelfreflectie, zelfsturing en levenslang leren- Internationale gerichtheidopleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 71


- Respect voor de totale persoon- Vermogen tot constructief samenwerkenDe algemeen beroepsgerichte competenties, geformuleerd voor het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> zijn:- Beroepsspecifiek redeneren en handelen- Beroepsspecifieke informatie zelfstandig en kritisch kunnen verwerven en verwerken- Kritisch reflecteren op het beroepsspecifieke functioneren- Projectmatig en methodisch handelen- Ondernemend gedrag- Communicatievaardigheden- Teamgericht werken- Oplossingsgericht en flexibel werken- Maatschappelijke verantwoordelijkheidDe domeinspecifieke competenties, die door de Vlaamse overheid zijn geformuleerd, specifiek voor het<strong>kleuteronderwijs</strong>: zijn ondergebracht bij facet 1.2.De lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> heeft resoluut gekozen voor een competentiegericht opleidingstraject,een adaptieve didactiek, de integratie van een constructivistische leertheorie en een ontwikkelingsgerichtebegeleidingsmethodiek.Voor het opleidingsproject wordt congruentie inzake de onderwijsvisie tussen de lerarenopleiding en het werkveldals voorwaarde gesteld, om zo de professionele opleiding optimaal te kunnen afstemmen op een dynamischwerkveld.Op het niveau van de opleiding is het competentieprofiel verder uitgewerkt. Voor wat de domeinspecifiekecompetenties betreft, sluit de opleiding integraal aan bij de basiscompetenties zoals die door de VlaamseOverheid zijn geformuleerd. De opleiding heeft visieteksten uitgewerkt met betrekking tot het jonge kind en het<strong>kleuteronderwijs</strong>, waarbij verder sterk de nadruk wordt gelegd op ontwikkelingsgericht en intercultureel onderwijs.Ontwikkelingsgericht onderwijs brengt twee vormen van onderwijskundige aanpak bij elkaar: een studentgerichtepedagogiek en een activerende didactiek. Daardoor ontstaat er ruimte voor een ervaringsgerichte aanpak metaandacht voor activiteiten die een brede ontwikkeling van de student mogelijk maken.Het profiel met de verschillende competentieclusters (EHSAL-, algemene en domeinspecifieke competenties) isheel goed uitgewerkt en voldoet ruim aan de criteria voor bachelor hoger professioneel onderwijs.De internationale dimensie binnen de opleiding komt tot uiting in de bijdrage die ze levert aan de internationalclass,de contacten die worden gelegd met ontwikkelingslanden en het accent dat de opleiding legt op intercultureelonderwijs (ICO). Voor het ICO is een ontwikkelingslijn opgesteld, zodat ICO op een geïntegreerde wijze aan bodkomt in elk opleidingsonderdeel en opleidingsjaar. Internationalisering komt dus vooral tot uiting door aandachtvoor diverse culturele achtergronden. Toch wordt door de lectoren bij de zelfevaluatie ook aangegeven, dat hetwenselijk is dat de opleiding nog meer werk maakt van de mobiliteit van studenten en/of lectoren.De bekendheid van de doelstellingen bij de lectoren mag men ‘groot’ noemen; dat is met name te danken aan deintense samenwerking die binnen de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> ontstond om tot een eigen onderwijsvisie tekomen.De EHSAL-hogeschool past het European Credit Transfer System (ECTS) toe. De hogeschool maakt bij debeoordeling gebruik van de ECTS Grading Scale en kent op basis hiervan de credits toe.72 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Per vak is informatie beschikbaar over de docent, de studiepunten, de toelatingsvoorwaarden, de leerdoelen, decompetenties uit het competentieprofiel, het te bereiken niveau, de evaluatie en het studiemateriaal. Dezeinformatie is gebundeld in een ECTS-fiche, die online kan worden geraadpleegd.De taken en verwachtingen met betrekking tot de stage, ten aanzien van lectoren, mentoren en studenten, zijngebundeld in een goed uitgewerkt stagevademecum. Zowel studenten als mentoren ontvangen daarvan eenexemplaar.Binnen de hogeschool zijn er voor afgestudeerden mogelijkheden om zich verder te bekwamen door het volgenvan voortgezette opleidingen: ICO, lerarenopleiding lager onderwijs en master educatieve studies. De hogeschoolbiedt daarnaast een aantal navormingsmogelijkheden aan gericht op kleuteronderwijzers. Die worden elk jaaropnieuw geëvalueerd en afgestemd op de noden van het werkveld. Tijdens het academiejaar 2005-2006 wordenonder andere de volgende korte opleidingen en vormingen georganiseerd voor leraren <strong>kleuteronderwijs</strong>:muzische impressie doorspekt met wiskundelapjes voor peuters, actief luisteren naar muziek in de kleuterklas enzorg vandaag en zorg morgen.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De domeinspecifieke doelstellingen van de opleiding zijn gestoeld op de basiscompetenties zoals bepaald in hetdecreet van 19 december 1998. De opleiding voldoet hiermee dus aan de regelgeving.Deze basiscompetenties werden in 1998 voor het eerst opgesteld door het werkveld, de opleidingsinstitutenen de dienst voor <strong>Onderwijs</strong>ontwikkeling van het departement <strong>Onderwijs</strong> (DVO, 1998).In 2004 werd deze tekst geactualiseerd. Deze geactualiseerde versie van de basiscompetenties werd voor adviesvoorgelegd aan de Vlaamse <strong>Onderwijs</strong>raad (VLOR). Het is deze tekst die in de opleiding geïmplementeerd wordten die de basis is voor evaluaties van studenten. Deze competenties worden omschreven in tien functionelegehelen.De domeinspecifieke competenties, die door de Vlaamse overheid zijn geformuleerd:De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessenDe leraar als opvoederopleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 73


De leraar als inhoudelijke expertDe leraar als organisatorDe leraar als innovator en onderzoekerDe leraar als partner van de ouders/verzorgersDe leraar als lid van een schoolteamDe leraar als partner van externenDe leraar als lid van de onderwijsgemeenschapDe leraar als cultuurparticipantElk van deze tien domeinen worden op hun beurt opgesplitst in vier tot negen competenties. Dezebasiscompetenties worden geconcretiseerd in kerndoelen en leerinhouden per opleidingsonderdeel, die verderuitgewerkt worden in ECTS-fiches.In verschillende documenten worden deze functionele gehelen uitgewerkt in domeinspecifieke competenties.De opleiding legt, onder meer gezien de specifieke context van de stad Brussel waarin de opleiding plaatsvindt,eigen accenten. Gezien deze Brusselse context wordt getracht in te spelen op de behoeften vankleuteronderwijzers in het Brusselse, door een accent te leggen op multiculturaliteit en meertaligheid, hetondersteunen van onderwijs aan kinderen met verschillende etnische identiteit, voor wie de thuistaal in regel nietde onderwijstaal is. Hiertoe worden speciale competenties in het omgaan met deze diversiteit ontwikkeld. Deexpertise die de opleiding rond ICO heeft opgebouwd, kan inspirerend werken voor andere opleidingen; deopleiding wil hier verder een voortrekkersrol vervullen.De opleiding hanteert verschillende informatiekanalen om te komen tot een goede afstemming van dedomeinspecifieke eisen op de wensen en behoeften van het werkveld. Zo is er een resonantieraad die jaarlijkssamenkomt.Deelnemers kunnen zelf gespreksthema’s aanbrengen en geven aan dat er rekening wordt gehouden met hunadviezen. Ze krijgen er ook informatie over veranderingen en vernieuwingen binnen de opleiding.Voorts worden gastlectoren uit het veld aangetrokken, een alumni-enquête afgenomen en zijn alle lectorenbetrokken bij de stagebezoeken. Ten slotte is er een opleiding voor stagementoren, die ook aanleiding geeft totfeedback van het werkveld naar de opleiding.In het academiejaar 2004-2005 werd met tien basisscholen en scholengemeenschappen een netwerk ontwikkeld.Met deze scholen wordt een intense samenwerking beoogd in het kader van de stages. De ontwikkeling van ditnetwerk zit nog in de beginfase: er is nog niet echt sprake van een intense samenwerking tussen de opleiding ende praktijk, op een wijze die de invloed van de praktijk op de opleiding vergroot en omgekeerd de opleiding eenplaats geeft bij het implementeren van onderwijsinnovaties in de basisscholen. Overigens vinden de mentoren,dat er te weinig navormingen voorzien zijn in de regio en dat de opleiding hierop zou moeten inspelen.Er is tevens een afstemming op de inzichten van (buitenlandse) vakgenoten. Dit gebeurt vooral in het kader vanInteractum, een samenwerkingsverband tussen vijf Vlaamse en zeven Nederlandse lerarenopleidingen waarmeemen kwaliteitsverbetering door middel van de uitwisseling van ervaringen nastreeft. Er is een nieuw netwerktoegankelijk voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>: ETEN, wat staat voor European Teacher Education Network.De samenkomsten worden bijgewoond door de lerarenopleiding lichamelijke opvoeding, maar nog niet door deopleiding Kleuteronderwijs.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding geeft aan dat de uitwisseling van ervaringen met buitenlandse scholen en opleidingen soms moeilijkverloopt, omdat in de meeste landen op latere leeftijd wordt gestart met onderwijs. Het verdient daaromaanbeveling de uitwisseling te overwegen met buitenlandse opleidingen voor kinderopvang, die inspirerendkunnen zijn voor het werken met jonge kleuters.74 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Het overleg met het werkveld kan nog sterker worden uitgebouwd, onder meer door het verhogen van devergaderfrequentie van de resonantieraad.De expertise op het gebied van ICO zou beter moeten doorstromen naar andere opleidingen en naar hetwerkveld.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- De opleiding hanteert een helder basisconcept voor het curriculum.- De opleiding besteedt ruim aandacht aan onderwijsinnovatie.- De opleiding wordt gedragen door werkveld en lectoren.- De opleiding slaagt erin professionele bachelors op te leiden die geapprecieerd worden door het werkveld.- De opleidingscompetenties voldoen aan decretale en beroepsspecifieke vereisten.- De opleiding werkt aan een proces van onderwijsvernieuwing.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 75


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het curriculum van de lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> kreeg zijn huidige basisstructuur met het decreet op deLerarenopleiding in 1996. Het werd ingevoerd in het academiejaar 1997-1998. Zowel in het beroepsprofiel als inde basiscompetenties werden twee componenten onderscheiden, met name kennis, vaardigheden en attitudesdie voor alle lerarentypes vereist zijn, en competenties die specifiek zijn voor een bepaald leraarstype.De gemeenschappelijke competenties werden transparant in het opleidingscurriculum van de lerarenopleidingopgenomen met de gemeenschappelijke stam van 45 studiepunten. Met de VLHORA werden zes domeinenbepaald met competenties die geldig zijn voor alle lerarentypes: sociaal-agogische en communicatievevaardigheden, cultuur en levensbeschouwing, omgaan met en verwerken van informatie, psychopedagogischevaardigheden, onderwijsorganisatie en -beleid. Aan deze domeinen werden in het curriculumopleidingsonderdelen gekoppeld.Het betreft de volgende domeinen:- psychopedagogiek- onderwijskunde- maatschappelijke en culturele thema’s- informatiekunde- communicatieve vaardigheden- agogische vaardigheden- eindproef- levensbeschouwelijke stromingenDit laatstgenoemde opleidingsonderdeel werd onder impuls van de Associatie K.U.Leuven omgevormd totReligie, zingeving en levensbeschouwing, zodat in alle bacheloropleidingen eenzelfde accent kan worden gelegdop de levensbeschouwelijke component die eigen is aan instellingen die hun vormingsaanbod inspireren op hetchristelijke gedachtegoed.Het programma sluit aan bij de ontwikkelingsdoelen en het ontwikkelingsplan van het katholieke <strong>kleuteronderwijs</strong>.De opleiding heeft, met begeleiding van de cel voor <strong>Onderwijs</strong>ontwikkeling, ernstige inspanningen geleverd omhaar onderwijs beter te laten aansluiten bij de voorkennis van haar studenten. Hiertoe werden twee actiesondernomen.In de eerste plaats werd een alternatief leertraject opgesteld, dat studenten met onvoldoende voorkennis in staatstelt het bereiken van de leerdoelen voor het eerste opleidingsjaar te spreiden over twee jaar. De studenten van76 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


dit alternatieve leertraject uiten hun tevredenheid over de goede begeleiding. In de tweede plaats werd verder denadruk gelegd op een competentiegerichte opleiding.Om het competentiegerichte onderwijs vorm te geven, werden ECTS-fiches ontwikkeld. In een ECTS-fiche wordtvoor elk opleidingsonderdeel verwezen naar het competentieprofiel en het gerealiseerde niveau volgens dePiramide van Miller. In het model van Miller zijn er vier niveaus waarop de bekwaamheden van studenten kunnenworden beschreven:1. weten; 2. weten hoe; 3. tonen hoe; 4. doen. Iemand die functioneert op niveau 4 is competent. Dezebenadering stelde de opleiding in staat om naast de competenties ook groeilijnen te ontwikkelen.De ECTS-studie-informatie biedt voor elk opleidingsonderdeel een overzicht van:- verwachte aanvangcompetenties;- doelstellingen die de competenties uit het competentieprofiel verder concretiseren;- doelstellingen die fungeren als indicatoren voor de evaluatie;- leerinhoud;- leertrajecten en onderwijsmethoden;- evaluatiemodaliteiten en studiemateriaal.Tijdens de visitatie bleek dat het assessment nog niet overal ontwikkeld is; dat bleek onder andere bij het nazichtvan dit onderdeel bij de ECTS-fiches.Tijdens het proces van curriculumrevisie, gebaseerd op het competentieprofiel, kwam aan het licht dat de verschillendeopleidingsonderdelen niet altijd op elkaar waren afgestemd. Gedurende 2005 kwamen daarom de lectorenvan de diverse opleidingsonderdelen samen om de cursussen en leerinhouden te screenen. Als gevolg vandeze ‘intervisie’ werden overlappende leerinhouden geannuleerd en werd er een duidelijkere groeilijn (naar hetmodel van Miller) gecreëerd per opleidingsonderdeel. Dit werk resulteerde in een ‘competentiematrix’. In dezematrix worden de competenties die moeten worden behaald, gekoppeld aan de verschillende studieonderdelen,zodat het helder is waarom de verschillende studieonderdelen worden aangeboden.Er is een duidelijke participatie van de lectoren bij de curriculumontwikkeling. De studenten evalueren jaarlijks decursussen. Nochtans geeft dit nog niet de beoogde resultaten. De Evadiha (evaluatie van het didactischhandelen) wordt verwerkt met kleine groepen; de zelfevaluatie van de studenten biedt erg weinig informatie.Voor wat betreft disciplineoverschrijdende elementen refereert de opleiding aan de gemeenschappelijkecompetenties die opleidingsoverschrijdend, maar wel gemeenschappelijk zijn voor het studiegebied <strong>Onderwijs</strong>.Aangezien de EHSAL ervoor geopteerd heeft die disciplineoverschrijdende elementen toch in de specifiekecontext van de betrokken opleiding inhoud te geven, is het onduidelijk hoe de verschillende opleidingen zichtkrijgen op elkaars context, wat nochtans essentieel is om later teamgericht te kunnen werken.De internationale dimensie komt binnen de opleiding voornamelijk aan bod in het kader van het Intercultureel<strong>Onderwijs</strong>. De wijze waarop de opleiding vorm geeft aan het Intercultureel <strong>Onderwijs</strong> (ICO) wordt uitvoerigbeschreven in hoofdstuk 7, omdat de opleiding het Intercultureel <strong>Onderwijs</strong> beschouwt als een speciaalkwaliteitskenmerk van het onderwijs.De opleiding heeft een ICO-groeilijn ontwikkeld, die aan bod komt binnen elk opleidingsonderdeel.De opleiding participeert in de uitbouw van een International Class, er is een uitwisseling van studenten enlectoren in het kader van het Interactum-netwerk, er is een beperkte uitwisseling van lectoren en studenten in eenruimere context.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 77


Aanbevelingen ter verbetering:Het assessment van de nagestreefde competenties moet nog verder ontwikkeld worden.Het programma kan nog meer vertrekken vanuit de competenties die de student al bezit.Ervaringen met het alternatieve leertraject kunnen worden toegepast in het reguliere traject, om ook daar meerflexibilisering en differentiëring in te bouwen, zodat ook aan studenten die willen ‘versnellen’ kansen wordengeboden.De opleiding moet meer aandacht besteden aan de studenten- en lectorenmobiliteit.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het ‘Ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool’ dient als vertrekpunt bij het invullen van de verschillendeonderdelen van het programma; daardoor ontstaat er harmonie tussen de aangeboden leerinhouden.De opleiding hecht groot belang aan een praktijkgerichte opleiding. Ze doet dit in de eerste plaats door middelvan de talrijke stagemomenten; reflectie op deze stages onder begeleiding geeft aanleiding tot bijsturing.Het afstemmen van de diverse opleidingsonderdelen op de praktijk gebeurt op verschillende manieren: elke lectordraagt er zorg voor dat de inhoud van zijn leeronderdeel aansluit bij de reflectie op de stages en hieropvoorbereidt.De lector bespreekt casussen, er wordt een beroep gedaan op gastlectoren uit de praktijk, praktijklectorenworden ingeschakeld en mentoren krijgen tijdens de didactische stages een centrale plaats toebedeeld.Het eindwerk is goed verankerd in de praktijk.De aangeboden cursussen worden jaarlijks geëvalueerd en beoordeeld door de studenten.Aansluitend bij een competentiegerichte opleiding is er een grote nadruk op het onderwijs van vaardigheden,waardoor een groot aantal inoefenmomenten worden voorzien. Voor muzische vorming wordt naast devakdidactiek ook ruim aandacht besteed aan het aanleren van de muzische vaardigheden. Ook agogischevaardigheden, voornamelijk dan met het oog op interacties met ouders, directie, collega’s, worden ingeoefend.De opleiding hecht groot belang aan het reflecteren op de eigen ervaringen; de supervisoren van de opleidingwerkten hiervoor een gemeenschappelijke visie uit. Daarnaast wil de opleiding studenten vaardig maken in hetzelfstandig verwerken van nieuwe kennis en vaardigheden. Hiervoor wordt het vak informatiekunde ingezet.Bovendien wordt probleemgestuurd onderwijs geïntegreerd binnen het opleidingsonderdeel maatschappelijke,78 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


culturele en levensbeschouwelijke thema’s, waarbij een probleem wordt geformuleerd. Studenten zoeken doormiddel van zelfstudie, groepsoverleg en begeleiding naar een oplossing van het probleem. In het derde jaarkunnen de studenten deze competenties verder ontwikkelen in het kader van hun eindwerk.Ten slotte staat de opleiding in voor maatschappelijke dienstverlening door een opleiding van mentoren, eenvoorleesproject voor tweedejaarsstudenten, studentenondersteuning bij activiteiten op basisscholen, het jaarlijksinrichten van een kleutermusical of een muzische voorstelling. Lectoren verzorgen vormingen en navorming,stellen hun expertise ter beschikking van organisaties, nemen een engagement op binnen organisaties op hetvlak van <strong>kleuteronderwijs</strong>, interculturele vorming of culturele initiatieven.Er is een geleidelijke opbouw van de aard van de stages (van observatiestages naar zelfstandig werken) en vanhet aantal weken stage, met een totaal van 33 studiepunten over de drie jaar gespreid (zes in het eerste, negenin het tweede en 18 in het derde jaar). Elke stage wordt tijdens de contacturen in de verschillendeopleidingsonderdelen voorbereid; er is begeleiding voorzien door een stagebegeleider van de hogeschool en dementor van de stageschool. Toch beamen de lectoren dat een meer doorgedreven begeleiding tijdens de stagesvaak aangewezen is. Dit kan door de mentoren hierbij een grotere verantwoordelijkheid te geven. Ook de evolutieom, in aansluiting met de ervaringen in de alternatieve leerroute, meer de nadruk te leggen op het werkplekleren,is hierbij veelbelovend. Het werkveld is tevreden over de ondersteuning vanuit de opleiding om de studenten diehet alternatief leertraject volgen te begeleiden. De mentoren zouden de halvedagstages tijdens het eerste jaar totstages over de hele dag willen brengen. Ook de studenten ervaren het als moeilijk om in de namiddag nog les tegaan volgen, vooral voor stageplaatsen die ver van de campus liggen.De stagescholen worden aanvankelijk door de studenten zelf gekozen, waardoor de opleiding weinig zicht heeftop de ‘waarde’ van de mentoren. Volgens mentoren en directies van stagescholen die tijdens de visitatie warenuitgenodigd, komen de studenten goed voorbereid op de stage, zijn de activiteiten op peil en aangepast aan deleeftijd van de kleuters.Dit geldt volgens de mentoren minder voor het werken met de jongste kleuters (peuters).Het eindwerk neemt de vorm aan van een actieonderzoek, een onderzoeksgericht stageproject, waarbij destudent een praktisch probleem vanuit de klaspraktijk als uitgangspunt neemt en naar verantwoorde oplossingenzoekt. Dit probleem kan aansluiten bij de persoonlijke interesse of bij een vraag vanuit de praktijk. De leerdoelenen beoogde competenties worden in de ECTS-fiche aangegeven. Als voorbereiding voor de eindproef wordt eraandacht besteed aan het opzoeken van relevante informatie in het opleidingsonderdeel informatiekunde. In hetderde jaar krijgt het actieonderzoek vorm.De student wordt hierbij begeleid door een interne promotor. Op het einde van het academiejaar presenteert destudent zijn eindproef.De opleiding is erin geslaagd om het eindwerk van de student te verankeren in de praktijk. Het gebruik van determ ‘actieonderzoek’ is hier echter te ambitieus. Het gebruik van vakliteratuur in eindwerken is beperkt.Literatuur (bijvoorbeeld de serie ontwikkelingsgericht onderwijs) wordt als te moeilijk bestempeld.De opleiding onderhoudt ook contacten met het werkveld in de vorm van maatschappelijke dienstverlening.Deze dienstverlening omvat een opleiding voor stagementoren en navormingsactiviteiten voorkleuteronderwijzers.Daarnaast zijn er nog diverse activiteiten zoals ‘De Boekenbende aan Huis’ en de begeleiding door studenten vaneen cursus watergewenning voor kleuters.Aanbevelingen ter verbetering:/opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 79


Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Globaal genomen kan men het opleidingsaanbod in vier groepen onderverdelen:- De gemeenschappelijke stam; gemeenschappelijk met alle opleidingen in het studiegebied <strong>Onderwijs</strong>.Dit gedeelte omvat 35 studiepunten, verdeeld over de drie jaren van de opleiding.- De eindproef (onderdeel van de gemeenschappelijke stam): 10 studiepunten in het derde jaar.- Het specifieke gedeelte: 76 studiepunten verdeeld over het eerste en tweede studiejaar.- De didactische stage: 33 studiepunten verdeeld over de drie jaren van de opleiding.De samenhang wordt gegarandeerd door de praktijk- en competentiegerichte opbouw van het programma. Dezetwee componenten zijn aanleiding geweest tot een uitzuivering van het curriculum. Stages nemen een belangrijkeplaats in; opleidingsonderdelen worden gezien als voorbereiding op de stage en als basis voor de reflectie hierop.De algemeen theoretische achtergrond, die geen directe link heeft met de te verwerven vaardigheden, wordt toteen minimum beperkt.Het opstellen van de competentiematrix bracht de opleiding ertoe de leerinhouden te screenen op samenhang;daarbij kwamen ook niet correct opgebouwde groeilijnen aan het licht. Deze anomalieën in de groeilijn werdentijdens het academiejaar 2005-2006 gecorrigeerd. De structuur is uitvoerig beschreven in de verschillendedocumenten.In het eerste en tweede opleidingsjaar wordt nog gewerkt met aparte opleidingsonderdelen.In het derde jaar wordt gekozen voor een modulaire aanpak. De leerinhoud van elke module wordt gecentreerdrond specifieke competenties die studenten moeten verwerven in de stage die aansluit op een module.De leerinhouden worden hierbij thematisch benaderd met als thema’s:- overgang kleuterschool naar lagere school;- specifieke zorgvragen en gelijke onderwijskansen;- peuters in een Brusselse onthaalklas;- muzische fantasieën;- beroepssocialisatie.Elke module wordt opgebouwd vanuit eenzelfde frame: contacturen en observatiedagen, stagevoorbereiding,stageblok, zelfstandig werk, evaluatie, waardoor de samenhang van het programma geoptimaliseerd wordt.De derdejaarsstudenten zijn tevreden met de modulewerking en de nieuwe vorm van evalueren, waarbij delectoren een jury vormen, conform het vakoverschrijdend opzet. Alumni vinden de observatiestage metopdrachten in het eerste leerjaar te beperkt, aangezien sommige kleuteronderwijzeressen in het eerste eerjaarterechtkomen.De differentiatie en de hierbij horende keuzemogelijkheden zijn beperkt. Voor het derde jaar is een alternatievestage voorzien (acht dagen). Voorts kan men ingaan op de mogelijkheden voor studentenmobiliteit, waardoorstudenten elders (binnen- of buitenland) credits kunnen verwerven.80 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


De flexibiliteit van de opleiding komt vooral tot uiting in het uitwerken en aanbieden van een alternatief leertrajectvoor studenten met onvoldoende startkennis of vaardigheden, waarbij het programma van het eersteopleidingsjaar over twee studiejaren wordt gespreid. De doelgroep werd uitgebreid tot studenten metonvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, of studenten die werken en studeren combineren. Dit trajectwerd geconcretiseerd in het kader van het EQUAL-project. Dit project wil discriminatie en exclusie tegengaan bijtewerkstelling.Het belang van de praktijk komt in dit studietraject nog meer op de voorgrond: zo wordt de didactische stagevervangen door werkplekleren, met begeleiding door een geselecteerde groep mentoren. De student krijgt eencoach. Bij de aanvang van het traject is er een oriëntatieproef. Er wordt gewerkt met een POP (PersoonlijkOntwikkelingsplan).Voor wat de afstemming van het programma ten opzichte van andere opleidingen betreft:- Aansluiting op vervolgopleidingen is gerealiseerd voor het lager onderwijs en de voortgezettelerarenopleiding intercultureel onderwijs, zorgverbreding.- De gemeenschappelijke stam laat een vrij soepele doorstroming naar voortgezette opleidingen binnen deEHSAL of aan andere hogescholen toe.- Studenten kunnen doorstromen naar master educatieve Studies, mits een schakelprogramma van 90 SP eneen master van 60 SP te volgen.Aanbevelingen ter verbetering:Onderzoek verder of het modulaire systeem, geïntroduceerd in het derde opleidingsjaar, inspirerend kan werkenvoor het eerste en tweede opleidingsjaar. Ook hier kan een meer geïntegreerde aanpak rond de stages hetcompetentiegericht opleiden schragen.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Bij de alternatieve leerroute wordt het eerste opleidingsjaar uitgesplitst over twee jaar van telkens 30studiepunten.Aanbevelingen ter verbetering:/opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 81


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het Centrum voor Studie- en Studentenbegeleiding verrichtte onderzoek naar de studielast, waarbij gebruik werdgemaakt van tijdschrijven en een schatting achteraf, of een combinatie van beide. Elk studiejaar van de opleidingwordt minstens één keer per vier jaar gemeten.Er hebben inmiddels twee metingen plaats gevonden voor de eerstejaarsstudenten. Met een correctie vooronderwijsgerelateerde activiteiten wordt het aantal studie-uren geschat tussen de 1.500 en 1.800 voorziene uren.Wel blijkt uit de tabel, dat studenten veel meer tijd investeren dan verwacht aan de didactische stage enomgekeerd voor de opleidingsonderdelen. Dit wijst er wellicht op dat studenten ook inhouden uit deopleidingsonderdelen percipiëren als opdrachten voor de didactische stage.Voor de nieuwe metingen worden de studenten explicieter begeleid bij de toelichting op de methodiek van destudietijdmetingen. De opleiding kan door het verfijnen van de metingen een duidelijker inzicht krijgen in de reëlestudietijd.Er wordt geen melding gemaakt van studiebevorderende of -belemmerende factoren.Aanbevelingen ter verbetering:Bij de volgende metingen moeten de studenten – zoals gepland – explicieter begeleid worden bij de toelichting opde methodiek van de studietijdmetingen.De opleiding kan door het verfijnen van de metingen een duidelijker inzicht krijgen in de reële studietijd.De commissie vraagt om de studiebevorderende of -belemmerende factoren te expliciteren.82 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het onderwijsconcept van de EHSAL bouwt voort op het Competence-Assessment-Development-concept.Om deze onderwijsinnovatie binnen de opleiding verder te implementeren, werd een cel <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingopgericht, die ook over medewerkers uit het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> beschikt.Aansluitend bij de opleidingsvisie worden in de opleiding voornamelijk actieve en ervaringsgerichte werkvormengebruikt, die terug te vinden zijn in de studiegidsen. Hoorcolleges vinden plaats in kleine groepen met ongeveer35 studenten, waardoor men soepel kan overschakelen naar groepswerk, onderwijsleergesprek, partnertakenenzovoort.Het aantal didactische werkvormen is de laatste jaren sterk toegenomen en omvat naast de klassiekewerkvormenook zelfstandig werk, probleemgestuurd onderwijs, individuele begeleiding, geïndividualiseerdeopdrachten, groepswerk, reflectiegroepen, studiebezoeken en -dagen, projectdagen en diverse soorten stage.Er is een uitgebreide verzameling didactische hulpmiddelen, waaronder veel die specifiek zijn voor het<strong>kleuteronderwijs</strong>. In het academiejaar 2003-2004 is het digitale leerplatform N@tschool geïmplementeerd binnende hogeschool.De opleiding maakt hiervan gebruik in het kader van de interne communicatie met de studenten, het beschikbaarstellen van extra studiemateriaal, reflectie- en stageopdrachten. Er wordt een proefproject opgezet voor portfolio.Er wordt eveneens een project opgezet dat het mogelijk moet maken, dat studenten hun studievorderingen op devoet kunnen volgen, met nadruk op de didactische vaardigheden, waarbij de lectoren kunnen aanvullen eninkijken vanuit verschillende locaties.Volgens de studenten vertoont de digitale leeromgeving nog een aantal tekorten, waardoor er organisatorischsoms iets fout loopt. De opleiding moet er ook over waken, dat dit elektronische netwerk voor alle studentenbereikbaar is.De aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het didactisch concept en deuitwerking ervan, wordt hier niet uitgewerkt.Aanbevelingen ter verbetering:De digitale leeromgeving moet geoptimaliseerd worden.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 83


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De algemene principes van het examen- en deliberatiesysteem in de hogeschool staan beschreven in deonderwijs- en examenregeling. Deze reglementen zijn opgenomen in het studiecontract, dat elke student bij deaanvang van het academiejaar ontvangt. De onderwijs- en examenregeling wordt jaarlijks geactualiseerd enbekrachtigd door de academische raad.De organisatie van de examens is in handen van de dienst Planning en gebeurt volgens de interne procedure‘Planning en organisatie examens’. De student krijgt ten laatste één maand voor het betrokken examen zijnindividuele planning via een examenkaart. Ook wordt dit op jaarniveau ad valvas gecommuniceerd en voor destudent individueel via EHSAL-net.Tijdens de twee eerste opleidingsjaren worden voor de opleidingsonderdelen telkens twee examenperiodesgeprogrammeerd; de studenten krijgen hun examenrooster één maand voor datum.Daarnaast zijn er de stagebeoordelingen en andere evaluatiemomenten:De didactische vaardigheden worden tijdens de stageperiode geëvalueerd.Bij een ruime meerderheid van de opleidingsonderdelen bestaat de evaluatie naast een eindevaluatie ook uitvormen van permanente evaluatie. Het gaat daarbij zowel om individuele als groepsopdrachten, waarbijcompetentiegericht evalueren van vaardigheden op de voorgrond komt.In het derde jaar wordt een evaluatie voorzien na elk van de vijf modules. Aangezien deze modulesopleidingsonderdelen overschrijden, wordt er sinds 2005-2006 ook vakoverschrijdend getoetst, wat de studentenpositief waarderen.Informatie over de evaluatie is opgenomen in de Studiegids. Tijdens de contacturen geeft elke lector eentoelichting bij dit deel van de ECTS-fiches en krijgen de studenten voorbeelden van examenvragen. Er is eennabespreking voorzien. Studenten uit het eerste jaar krijgen de kans om vrijblijvend aan studievorderingstoetsendeel te nemen, waarvan de resultaten met de betrokkenen worden overlopen.Waar in het verleden evaluatie zich vaak beperkte tot kennistoetsing is er de voorbije jaren een grotere diversiteitaan evaluatievormen gekomen. Hiervoor werden studiedagen voor lectoren ingericht, in functie van eentransparant toetsingsbeleid bij onderwijsvernieuwing.De commissie heeft ter plaatse de examenvragen overlopen om na te gaan in welke mate er een aansluiting ismet het vooropgestelde onderwijsconcept, temeer omdat het assessment in de ECTS-fiches niet is uitgewerkt. Uitdit nazicht blijkt de evaluatie nog een aandachtspunt te zijn. Bij de beoordeling van de stages menen de mentorendat hun rol kan worden versterkt.84 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet het gewicht van de stagementor in de stagebeoordeling onderzoeken.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De toelatingsvoorwaarden die de hogeschool hanteert, werden voorgeschreven door het Structuurdecreet.Voor wat de instroom betreft, wijkt de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> af van de gemiddelde instroom van dehogeschool.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 85


Enerzijds is het aantal generatiestudenten voor <strong>kleuteronderwijs</strong> hoger (84 tegenover 42% EHSAL) en het aantalvrouwelijke studenten zeer hoog (95% van de generatiestudenten voor <strong>kleuteronderwijs</strong> tegenover 58% voorEHSAL). Anderzijds ligt het aantal BSO- en TSO-studenten veel hoger.Het interculturele accent van de opleiding en het opstarten van het alternatief leertraject geven aan dat erbijzondere aandacht gaat naar de instroom van allochtone en kanszwakke studenten. Het alternatief traject wordtgekenmerkt door een spreiding van het eerste opleidingsjaar over twee jaren, de toewijzing van een coach eneen grotere plaats voor werkplekleren.Voor sommige opleidingsonderdelen is de diversiteit tussen de studenten erg groot. Hierdoor wordt bij de startvan het eerste opleidingsjaar een muzikaal assessment afgenomen. Op basis daarvan worden studenten inniveaugroepen ingedeeld, waardoor een gedifferentieerd aanbod mogelijk is, rekening houdend met de alontwikkelde vaardigheden.Hierbij zal verder moeten onderzocht worden of het gevoerde beleid de verhoopte resultaten oplevert.De betrokken lector geeft aan dat het eindniveau globaal gedaald is. Studenten met een sterke muzikaleachtergrond vinden dat ze onvoldoende ontwikkelingskansen krijgen, studenten met onvoldoende bagage hebbenniet de indruk dat ze tot een aanvaardbaar niveau kwamen.De hogeschool ontwikkelde een EVC/EVK-beleid. Hiermee correspondeert een toelatingsassessment voorstudenten die geen studieattest van secundair onderwijs kunnen voorleggen. Met het assessment worden destartcompetenties van de kandidaat nagegaan. Studenten kunnen vrijstelling aanvragen voor EVK/EVC. Vooreerder verworven kwalificaties wordt onderzocht in hoeverre het behaalde diploma of getuigschrift de vraag omeen vrijstelling wettigt.Voor eerder verworven competenties wordt in de eerste plaats verwezen naar de competenties die kandidaten inhun beroepsleven opdeden. Hiervoor beschikt de opleiding al over de assessments in het kader van hetalternatief traject.Zowel de diversiteit van de instromende studenten als een meer competentiegericht werken, vergen flexibele enmeer geïndividualiseerde leertrajecten. Dit is een proces dat een intense samenspraak tussen lectoren enstudenten vergt.Er werden door de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> al persoonlijke trajecten opgemaakt voor studenten die nietslaagden in het tweede opleidingsjaar, wegens het onvoldoende beheersen van didactische vaardigheden.Aangezien door de implementatie van het Flexibiliseringsdecreet persoonlijke leertrajecten steeds vaker zullenvoorkomen, werd ter voorbereiding in 2004 binnen de hogeschool een werkgroep Flexibilisering opgezet.Aanbevelingen ter verbetering:Zorg voor de verdere ontwikkeling van het onderzoek in functie van de aansluiting van het programma bij devooropleiding van de studenteninstroom.Evalueer het rendement dat met het indelen van studenten voor muzikale vorming in het eerste jaar inniveaugroepen wordt behaald, evenals de wijze waarop hiervoor gedifferentieerd wordt in het tweede en hetderde jaar.86 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: goedfacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:goedfacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:goedfacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het programma is een adequate transformatie is van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en dedomeinspecifieke eisen.- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.- De opleiding streeft naar goede contacten met het werkveld.- De ingezette curriculumvernieuwing biedt een goede basis voor de toekomst.- De stagebegeleiding is goed.- De toelatingsvoorwaarden zijn duidelijk en in lijn met de decretale voorschriften.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 87


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het personeel beschikt over de vereiste kwalificaties voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorischerealisatie van het programma. De taakinvulling van de docent is samengesteld uit vijf takenclusters:- <strong>Onderwijs</strong>verstrekking- Begeleiding eindwerken en stagebegeleiding- Maatschappelijke dienstverlening en wetenschappelijk onderzoek- <strong>Onderwijs</strong>- en beleidsondersteunende opdrachten- Algemene takenHet academiejaar 2005-2006 werd gestart met twee praktijklectoren. Zij zijn aangesteld voor deopleidingsonderdelen plastische opvoeding en wereldoriëntatie.Voor een aantal taken (bijvoorbeeld onderwijsverstrekking, het corrigeren van voorbereidingen, het begeleidenvan extra-muros vakkenstages, begeleiding eindproeven, stagebezoeken …) wordt de taakbelasting berekendmet coëfficiënten die zijn afgesproken in een protocol, dat is afgesloten in het Hogeschoolonderhandelingscomité.Er is een uitgewerkt personeelsbeleid, waarvan de grote lijnen vastgelegd zijn op hogeschoolniveau. Hierbijwerden procedures ontwikkeld. Dit geldt voor de aanwerving, functioneringsgesprekken, navorming en evaluatie.In 2005is een projectgroep Competentiemanagement opgericht om deze instrumenten beter op elkaar af te stemmen.De functioneringsgesprekken worden gevoerd door de opleidingscoördinator, jaarlijks voor nieuwepersoneelsleden en twee- of driejaarlijks na twee jaren dienst. De evaluatiegesprekken worden gevoerd door dedirecteur van het studiegebied <strong>Onderwijs</strong>, minstens één keer om de vijf jaar. Er is sprake van een eerste entweede evaluator.De taakverdeling voor de personeelsleden wordt voor elk personeelslid uitgewerkt door de directeur van hetstudiegebied <strong>Onderwijs</strong>, in samenwerking met de opleidingscoördinator, in functie van de noden van de opleidingen de competenties van het personeelslid. Hiervoor worden de resultaten van de functionerings- enevaluatiegesprekken in rekening gebracht.De opleidingsonderdelen worden in de regel door universitair geschoolden verzorgd, de stagebegeleiding gebeurtdoor álle lectoren.Er wordt ook een beroep gedaan op praktijklectoren: een voor plastische opvoeding en voor wereldoriëntatie, dieinstaat voor de vakdidactische uitwerking.De professionalisering van het personeel wordt gecoördineerd door de Personeelsdienst. Hiervoor is ophogeschoolniveau een coördinator aangesteld. Het is de vraag of hiermee de specificiteit van de opleiding<strong>kleuteronderwijs</strong> voldoende aan bod komt. Voor de navorming door afzonderlijke studiegebieden wordt 20% van88 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


het nascholingsbudget op hogeschoolniveau gereserveerd, wat erg beperkt lijkt. Er kan ook meer aandacht gaannaar een afstemming van de navorming bij wat tijdens de functioneringsgesprekken aan bod komt in het kadervan een Persoonlijk Ontwikkelingsplan. De lectoren werden in 2005 beoordeeld door de studenten. De resultatenwaren echter onbetrouwbaar gezien de lage response rate.Gezien de ervaren moeilijkheden bij de implementatie is voor 2005-2006 beslist om deze werkwijze te beperkentot een proefproject in twee opleidingen en in de andere opleidingen gebruik te maken van de klassiekeschriftelijke vragenlijsten. In het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> worden deze evaluaties afgenomen onder supervisie vande directeur.Men kan stellen dat, dankzij het opvoeren van interne en externe navormingen, de nieuwe aanwervingen en eengoede evaluatie, wordt getracht het niveau van de didactische kwaliteit permanent te verhogen.Binnen de hogeschool zijn een aantal mechanismen ontwikkeld om de individuele vakdeskundigheid van lectorente garanderen:- De vakinhoudelijke competenties worden gescreend tijdens de selectie- en aanwervingsprocedures.- Specifieke vakinhoudelijke kennis wordt in bepaalde opleidingsonderdelen ingebouwd via een systeem vangastsprekers. De lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> doet veel beroep op gastsprekers; deze worden op lossebasis aangetrokken. Tijdens hun beroepsloopbaan krijgen lectoren de kans om zich permanent bij te scholen.- Door het nauw samenwerken van collega’s met eenzelfde disciplinedeskundigheid binnen het studiegebiedwordt de onderwijsdeskundigheid eveneens bevorderd.- Bij beslissingen over benoeming en bevordering worden alle gevolgde opleidingen en bijdragen van depersoneelsleden als spreker op congressen, seminaries en vormingsdagen in aanmerking genomen.Het personeel is betrokken bij het gevoerde beleid door middel van coördinatiegroepen, een beperkte enrepresentatieve groep van het onderwijsteam. Ook een delegatie van de studenten neemt deel aan desamenkomsten van de coördinatiegroep; de opleidingscoördinator informeert de andere leden van hetonderwijsteam.Zowel uit de getuigenis van het OP als van de studenten blijkt een groot engagement van het team binnen deopleiding.Er zijn wel klachten van het personeel over de te hoge werkdruk.De administratieve en technische omkadering wordt verzekerd door een aantal rechtstreeks ondersteunendediensten op de campus Nieuwland. Ook de centrale diensten geven ondersteuning aan de opleiding.De onthaalmap voor nieuwe personeelsleden is uitgebreid en volledig, en uitgeschreven op het niveau van deassociatie. Nieuwe personeelsleden krijgen naast de twee gezamenlijke sessies binnen de opleiding een coachtoegewezen.Bij het onthaal wordt er bijzondere aandacht besteed aan GOK (gelijke onderwijskansen) en ICO (intercultureelonderwijs).Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de navorming beter af te stemmen op wat er tijdens de functioneringsgesprekken aanbod komt, ten behoeve van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 89


Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De lectoren geven blijk van praktijkgerichte competenties. De afstemming op het werkveld vindt voornamelijkplaats in het kader van de stagebezoeken; alle lectoren zijn stagebegeleider. Maar het overgrote deel van delectoren geeft ook demonstratieactiviteiten in de kleuterklas.De verdere inbreng vanuit het beroepenveld wordt op verschillende manieren ingevuld: gastsprekers,samenwerking binnen Interactum, samenwerking met buitenlandse partners, al dan niet in het kader vanEuropese projecten.Lectoren zetelen in adviesraden, geven navorming, werken mee aan kleutertijdschriftenHet geven van demonstratieactiviteiten door sommige lectoren wordt door de studenten sterk gewaardeerd,omdat deze lectoren zich kwetsbaar durven opstellen. Lectoren krijgen op die manier ook de kans ervaringen opte doen en uit te wisselen. Ze vinden dit een meerwaarde in hun professionele ontwikkeling. Studenten leggen erechter de nadruk op, dat de ervaring die lectoren hierdoor opdoen in de praktijk beperkt blijft, in vergelijking metwat een praktijklector-kleuterleidster zou kunnen aanbrengen.Daarnaast zijn er nog diverse andere manieren waarop de inbreng van het beroepenveld wordt ingevuld,bijvoorbeeld via gastsprekers en netwerken zoals Interactum.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de band met het werkveld te versterken door het opvoeren van het aantalpraktijklectoren. Hierdoor worden er kansen gecreëerd om meer vakoverschrijdend te werken. Ook eenverdieping van de netwerking met de stagescholen kan hier faciliterend werken.90 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De omkadering per student is vrij gunstig voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>: 11,05 studenten voor éénfulltimelector tegenover 20,06 voor de hele hogeschool.De opleiding scoort wel onder het gemiddelde voor wat het procentuele aantal voltijdse equivalenten betreft (38%is voltijds tewerkgesteld binnen de hogeschool), wat hinderlijk kan zijn voor een teamgerichte werking.Nochtans kan dit ook voordelig zijn, aangezien een aantal lectoren een aanstelling binnen de opleidingcombineert met een opdracht in de bijscholing buiten de hogeschool, die de praktijkrelevante expertise ten goedekan komen.Binnen de opleiding is de leeftijdsspreiding van de lectoren gunstig. Dit is onder meer toe te schrijven aan deaanwerving van jonge lectoren, als gevolg van het instappen in de TBS-regeling door een aantal oudere lectoren.Het lectorenteam geeft aan dat de werkdruk hoog blijft, niettegenstaande de ingestelde alarmbelprocedure. Zijwijten dit meer aan de veelheid aan taken en vernieuwingen dan aan de intensiteit van de begeleiding van destudenten. In dit verband zal de opleiding met de lectoren moeten onderzoeken of ze alle begeleidingstakenmoeten blijven opnemen. Studenten en afgestudeerden zijn het erover eens, dat de lectoren bijzonderaanspreekbaar zijn voor de studenten.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om verder aandacht te besteden aan het beheersen van de werkdruk en dealarmbelprocedure te verfijnen.De commissie adviseert om grondig met de lectoren te onderzoeken in welke mate alle taken die ze opnemenvereist zijn, en in welke mate er uren voorzien zijn voor alle kerntaken.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 91


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendegoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het personeel van de opleiding is gekwalificeerd voor de realisatie van het programma.- Het personeelsbeleid kan voldoende worden genoemd.- De lectoren onderhouden goede contacten met het werkveld.- Er zijn goede contacten tussen studenten en onderwijzend personeel.- De kwantiteit van het personeel verdient meer aandacht in het kader van de geconstateerde werkdruk.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.92 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De campus Nieuwland voldoet aan de eisen die mogen worden gesteld op het gebied van huisvesting enmateriële voorzieningen, zowel op het vlak van de gebouwen, als van informatica- en bibliotheekvoorzieningen.De huisvesting is echter voor verbetering vatbaar. Daarom is er een geïntegreerd masterplan in ontwikkeling voorde optimalisering van de huisvesting.De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> maakt vooral gebruik van de polyvalente ruimtes, veelal uitgerust voor video enoverheadprojectie, en voorzien van al dan niet mobiele dataprojectoren. Deze ruimtes zijn geschikt voor frontaal,klassikaal onderwijs, maar laten ook opsplitsing toe in functie van gedifferentieerde opdrachten. Voorbeeldopvoeding en bewegingsopvoeding wordt gebruikgemaakt van respectievelijk een praktijklokaal voorplastische opvoeding en de sportzalen op de campus.De mediatheek is uitgebouwd als een studie- en werkruimte, een studielandschap, voor het opzoeken enverwerken van informatie. De gebruiker beschikt over de noodzakelijke randapparatuur, zoals kopieertoestellen,computers en printers. De mediatheek beschikt over een geautomatiseerde catalogus en omvat een ruim aanbodvan boeken, tijdschriften, video’s enzovoort; een collectie die wordt aangevuld op aangeven van hetonderwijsteam. Binnen de mediatheek wordt een ‘ludotheek’ uitgebouwd. De eerstejaarsstudenten kunnenmediatheekinstructie volgen en krijgen een kennismakingsdocument.De lectoren moedigen het gebruik van de mediatheek sterk aan, waardoor het gemiddelde aantal ontleningenvoor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> hoger ligt dan voor de totale lerarenopleiding. Veel studenten en lectoren vande opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> maken ook gebruik van de ‘ludotheek’ met spel- en leermateriaal voor jongekinderen, en geven impulsen en suggesties voor mogelijke aankopen.Sinds 2003 wordt er gewerkt met N@tschool als digitale leeromgeving. Studenten kunnen gebruik maken vanstille werkruimtes en van de computerfaciliteiten in de mediatheek en in de computerklassen.De hogeschool neemt met zeven Brusselse instellingen voor hoger onderwijs deel aan een project om te komentot een groter aanbod van studentenkamers van goede kwaliteit. Er wordt jaarlijks een lijst opgemaakt vanbeschikbare studentenkamers; ook in de omgeving van de campus Nieuwland zijn er meerdere goedestudentkamers te huur.De campus Nieuwland ligt op 300 meter van het station Brussel-Zuid en is dus goed bereikbaar voor destudenten. Het gebouw is niet overal toegankelijk voor personen met een handicap.Het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> besteedt voor de verzorging van het onderwijs 24% van het hogeschoolbudget;3,95% is bestemd voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>, 4,36% wordt besteed aan loonkosten. Verdeeld over detaakgebieden: 71% loonkosten, 21% goederen en diensten, 6,4% infrastructuur.Aanbevelingen ter verbetering:/opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 93


Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is binnen de hogeschool één CSSB (Centrum voor Studie- en Studentenbegeleiding). Voor het studiegebied<strong>Onderwijs</strong> is vanuit dit centrum 0,5 FTE toegewezen. De opleiding legt vanuit personeelsoogpunt de prioriteit bijkleine lesgroepen. De studiebegeleiding wordt door de opleiding dan ook als een vanzelfsprekend deel van detaakinvulling van elke lector beschouwd. Gezien de kleine klasgroepen (groepen van maximaal 30 studenten) isde afstand tussen de student en de lector gering, waardoor de drempel om bijkomende uitleg te vragen of om eenprobleem te signaleren, gering is, wat de studenten ook bevestigen.Voorts worden voor de eerstejaarsstudenten studeergroepen opgezet. Studenten leren er in kleine groepen vanen met elkaar, onder begeleiding van een studiebegeleider of een lector. Er wordt daarbij flexibel ingespeeld opde vragen en noden van de studenten. Studenten leren er in een kleine groep van elkaar en onder begeleidingeen aantal studievaardigheden als plannen, structureren, schematiseren enzovoort. In het eerste jaar nam hiereen twintigtal studenten aan deel.In het kader van de begeleiding bij de studiekeuze van abituriënten of nieuwkomers voorziet de opleiding inbrochures, is er een duidelijke website, worden infodagen en openlesnamiddagen georganiseerd en kunnen deprogramma’s en de ECTS-fiches worden geraadpleegd.De opleiding investeert in de trajectbegeleiding van haar eerstejaarsstudenten. Tijdens onthaaldagen wordenvoor de opleidingsonderdelen Nederlandse taal en muzikale vorming assessments afgenomen. Aan studentendie nog moeilijkheden met de Nederlandse taal hebben, wordt een taalcontract aangeboden, voor muzikalevorming vormt het assessment de basis voor de samenstelling van niveaugroepen.Studenten met zwakke begincompetenties kunnen opteren voor een alternatief studietraject, waarin de leerstofvan het eerste jaar over twee jaar wordt gespreid en stages de vorm aannemen van werkplekleren. Zij krijgen ookeen coach toegewezen die hen begeleidt bij hun POP (Persoonlijk Ontwikkelingsplan).Doorheen het eerste semester worden studievorderingstoetsen gepland, waardoor studenten die dit willen hunstudievorderingen kunnen evalueren. Na de eerste didactische stage voert men een studievoortgangsgesprek,waarvan een schriftelijke neerslag wordt gemaakt.Ook aan de tweede- en derdejaarsstudenten biedt de opleiding mogelijkheden voor studie- enstudentenbegeleiding aan. Studenten die hun opleiding vroegtijdig verlaten, krijgen een exitgesprek. Voor eenbespreking van een buitenlands studieprogramma kunnen studenten terecht bij het Centrum voor ExterneSamenwerking.94 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Voor begeleiding bij individuele problemen kunnen studenten terecht bij begeleiders van het CSSB, die hiervooraangesteld zijn:- Er zijn twee begeleiders voor psychopedagogische problemen.- Bij financiële problemen kunnen ze terecht bij een maatschappelijk assistent.- Studenten met een handicap of chronische ziekte kunnen terecht bij een begeleider van het CSSB.Het CSSB neemt ook de ombudsfunctie waar, zowel tijdens het schooljaar als tijdens de examens.De ombudsmedewerker neemt deel aan de deliberaties.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: goedfacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen• De voorzieningen zijn functioneel en studentvriendelijk.• Het Vaardigheidscentrum voldoet aan de eisen.• Er wordt geïnvesteerd in ICT en de toepassingen daarvan.- op het vlak van de studiebegeleiding• De studiebegeleiding heeft op een goede manier vorm gekregen.• De studenten worden via de verschillende media voldoende geïnformeerd over studie enstudievoortgang.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 95


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool voert een actief kwaliteitsbeleid en opteerde hierbij voor een ISO-gekwalificeerdkwaliteitssysteem, gestoeld op de principes van IKZ voor elk van zijn opleidingen. Zij doet dit gefaseerd.Hierbij gaat men uit van een combinatie van top-down- en bottom-up benadering, met oog voor de eigenheid vanelke opleiding. Voor de onderwijsgroep Vorming en Welzijn wordt de ISO-certificatie gepland voor juni 2007.De hogeschool werkt al langer met het ISO-kwaliteitssysteem en heeft hierin een grote deskundigheidopgebouwd, waardoor het systeem is afgestemd op een hogeschool en er bij de bevraging veel ruimte wordtgelaten voor de eigen invulling van elke opleiding. De opleiding heeft als kleine richting binnen het grote geheelvan de hogeschool ook haar eigen invulling gegeven.Om het kwaliteitsbeleid te implementeren, werd een cel Kwaliteitszorg en Accreditering (QA) opgericht, waarvanook een lid van het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> deel uitmaakt. De directie evalueert jaarlijks de efficiëntie eneffectiviteit van het kwaliteitssysteem op basis van het evaluatierapport over de jaarwerking.Binnen de lerarenopleiding werd tijdens het academiejaar 2004-2005 vooral gereflecteerd over de stage, deontwikkeling en evaluatie van het studiemateriaal, de evaluatie van de studenten, de eindproef en decurriculumontwikkeling. Tijdens de visitatie bleek dat de opleiding voldoet aan de timing die haar was opgelegd.Zo werden tijdens het schooljaar 2005-2006 tools in gebruik genomen in verband met de evaluatie van hetstudiemateriaal, de stages, de studenten, een kwaliteitsbarometer personeel, en voor 2006-2007 worden eeninterne en externe audit gepland.De resultaten van de analyses en evaluaties worden gepubliceerd in Meten om te weten. Op grond van dezemetingen worden dan streefcijfers bepaald.Bij de kwaliteitsbarometer van de studenten kwamen problemen naar voren over de Cursusdienst, het Centrumvoor Externe Samenwerking, de gebouwen op de campus Nieuwland en de omvang van de stage en deeindproef in het studieprogramma, waarvan het aantal studiepunten te laag werd bevonden. Uit de bevraging vande externen en de alumni bleek over het algemeen een grote tevredenheid over de opleiding.Sinds het academiejaar 2003-2004 is er een procedure ingevoerd voor de behandeling van klachten, die geldig isvoor alle campussen van de hogeschool. Het streefdoel is klachten te behandelen binnen een termijn van éénmaand.Eind december 2003 vond een previsitatie plaats in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Aan de adviezen die daaruitvoortkwamen, heeft men ruim gevolg gegeven. Het is duidelijk dat de hogeschool aanstuurt op een permanentekwaliteitsbewaking. De inbreng van het werkveld kan verder ontwikkeld worden, waardoor zijn inbreng groter zouworden.Aanbevelingen ter verbetering:/96 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De coördinatiegroep van de lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> heeft een belangrijke rol in het formuleren vanverbeteringsacties in de opleiding. Strategische werkpunten worden gekozen en opgenomen bij de strategie- enwerkingsplannen van de volgende jaren. Deze werkpunten lopen parallel met het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan vande hogeschool. De geselecteerde taakstellingen van het strategie- en werkingsrapport 2004-2005 zijnvastgesteld.Het rapport voor 2005-2006 is opgenomen met een stand van zaken voor 1 december 2005.Tijdens de visitatie werd de commissie een document overhandigd met de stand van zaken een jaar later.Uit onderzoek van de verschillende bijlagen blijkt de kwaliteitswerking van de hogeschool en de lerarenopleiding<strong>kleuteronderwijs</strong> grondig te worden opgevolgd. De nog niet uitgevoerde taakstellingen van de voorgaande jarenzijn beperkt in aantal en worden verder opgevolgd; de adviezen van de previsitatie in 2003 werden omgezet inverbeteringsprojecten en opgevolgd, de metingen van de voorgaande jaren worden opgevolgd.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In principe heeft de hogeschool gekozen voor een mix van een top-down- en bottom-upbenadering. De voorzittervan QA is de kwaliteitscoördinator van de hogeschool. Voor de campus Nieuwland is 20% taakinvullingtoebedeeld aan een lector van de campus. Tijdens de visitatie bleek dat er voldoende ruimte is voor inbrengvanuit de opleiding.De coördinatiegroep vervult hier een actieve rol, waardoor het kwaliteitsbeleid voldoende aan bod komt in deonderwijsteams. De kwaliteitscoördinator ging in de loop van vorige academiejaren in elk onderwijsteam hetopleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 97


kwaliteitsbeleid toelichten en bespreken. Hij bracht er ook de thema’s ‘visitatie’ en ‘accreditatie’ ter sprake enwees op de mogelijke inbreng van de lectoren in dit verband.Studenten kunnen op verschillende niveaus betrokken worden bij het kwaliteitsbeleid. Ze zijn immersvertegenwoordigd bij de raad van bestuur, de academieraad en diverse projectgroepen, hierbij ondersteund dooreen studentencoach. Studenten kunnen door het CSSB opgeleid worden om actief te participeren aan allerleiadviesraden.Voor een verder contact met oud-studenten wordt de alumniwerking gestart. De contacten met het werkveldgebeuren in het kader van resonantiegroepen en de opvolging van de stages.Aanbevelingen ter verbetering:De frequentie van de samenkomst van de resonantiegroepen kan worden verhoogd.De response rate bij enquêtes, vooral van externen moet verhoogd worden of verder aangevuld worden metindividuele interviews.De alumni-werking moet verder worden uitgebouwd.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedgoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De systematische kwaliteitszorg wordt door de opleiding op goede wijze uitgevoerd.- Maatregelen ter verbetering worden gerealiseerd.- Er is betrokkenheid van studenten, lectoren en werkveld bij interne kwaliteitszorg.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.98 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding is bezig een evaluatie te ontwikkelen die op valide en betrouwbare wijze meet in welke mate debeoogde competenties werden bereikt. Bij de opbouw van de ECTS-fiches wordt duidelijk aangegeven welkecompetenties worden beoogd. Bovendien worden groeilijnen aangegeven waarlangs deze competenties geachtworden te worden ontwikkeld doorheen de verschillende opleidingsonderdelen. Er wordt naar gestreefd enkel diecompetenties te weerhouden die ook daadwerkelijk geëvalueerd worden.Voor de opleidingsonderdelen van de didactische stage werden in het stagevademecum zowel de groeilijnen alsde eindcompetenties aangegeven, waardoor deze doelen duidelijk zijn voor zowel de mentoren als de studenten.Tijdens de uitgroeistage worden de studenten expliciet geëvalueerd aan de hand van de competentieclusters deleraar als begeleider, opvoeder, vernieuwer, gesprekspartner van externen en lid van de maatschappij. Bij devergelijking van de beoordeling door mentoren en lectoren van de stage blijkt er een grote overeenkomst in debeoordeling van de studenten, die wijst op de betrouwbaarheid en wellicht ook de validiteit van de meting.Hoewel de opleiding concludeert dat de evaluatie valide en in ruime mate betrouwbaar is, wordt dit maar ten delein het ZER aangetoond, vooral voor de opleidingsonderdelen buiten de stage. Wel is aangetoond dat de heleopleiding werd opgebouwd met een duidelijke focus op de te bereiken competenties, een voldoende bredeevaluatie en dat de studenten en het werkveld, in het bijzonder de mentoren, de validiteit beamen.De perceptie-indicatoren voor het gerealiseerde niveau wijzen vooral op de praktijkgerichtheid van de opleiding,de mate waarin studenten opgeleid worden tot vakbekwame kleuterleiders. Deze perceptie blijkt positief uit deprevisitatie, de kwaliteitsbarometer van studenten en externen. Als prestatie-indicatoren haalt de opleiding degunstige beoordeling van studenten in het buitenland en de mentoren en de hoge graad van tewerkstelling aan.Met het project Kwaliteitsindicatoren van het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsfonds van de Associatie K.U.Leuvenwaaraan EHSAL meewerkt, wordt een optimalisering van de kwaliteitsmetingen en een meer directe meting vanhet behaalde niveau van de studenten in het vooruitzicht gesteld.Uit de studie van de eindwerken bleken de onderwerpen praktijkrelevant te zijn. De eindwerken zijn goeduitgewerkt en worden door de studenten als een meerwaarde ervaren. Toch kon de commissie weinig evidentieverzamelen over de competenties die studenten hadden ontwikkeld met betrekking tot het hanteren vanresultaten uit voor het onderwerp relevant wetenschappelijk onderzoek.opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel | 99


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om meer aandacht te besteden aan de ervaringen binnen de peutergroep; dezelfdeopmerking geldt voor de ervaring in het eerste leerjaar.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van rendementscijfers per studiegebied en/of opleiding over dejaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45en 50 % liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd; evenmin wordt de situatie per opleiding ofstudiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding voor het onderwijsrendement geen streefcijfers formuleren invergelijking met relevante andere opleidingen.De opleiding onderzocht haar onderwijsrendement dat een maximaliseren van de slaagkansen beoogt, zonderechter de kwaliteit te laten dalen. De opleiding hanteert hiertoe streefcijfers die tot stand kwamen door eenvergelijking van de slaagcijfers binnen de eigen instelling, de gegevens binnen Interactum en de slaagcijfersdoorgegeven door de administratie <strong>Onderwijs</strong>. Hieruit werden, wegens het ontbreken van een formeelreferentiekader voor de opleidingen in Vlaanderen, op pragmatische wijze streefcijfers geformuleerd door de celStatistische Analyse, geëvalueerd door de cel QA en goedgekeurd door de academische raad.De volgende streefcijfers werden weerhouden:- Het aantal voortijdige studiestakers ligt niet boven de 10%.- Over twee jaar gezien ligt de uitval op 7%, 14,4% voor interactum.- De slaagkans in het eerste jaar is minstens 50%. Slechts voor één academiejaar lag het slaagpercentage ietslager, vermoedelijk door het hoge aantal BSO-instromers.- De slaagkans in de hogere jaren ligt boven de 80%.- 80% van de studenten studeert af met maximaal één jaar meergevolgd.- 80% van de laatstejaarsstudenten studeert af in één jaar.De streefcijfers werden globaal genomen behaald, op de slaagkans in het eerste jaar voor één academiejaar na.100 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


De opleiding schrijft dit toe aan het hoge aantal instromers uit het BSO (32,6%), van wie over heel Interactumheen maar één op de drie slaagt. In het kader van deze vaststelling werd het alternatief leertraject in 2005-2006ontwikkeld.Van de eerstejaarsstudenten uit de opleiding die zich hebben ingeschreven, nam in 2002-2003 iedereen deel aanhet examen. In 2003-2004 was er een ‘uitval’ van 7%. Het gemiddelde binnen de Interactumopleidingen lag op14%. Met deze cijfers lag de opleiding ruim onder het Interactumgemiddelde en binnen de vooropgesteldenormen.In het tweede jaar variëren de slaagcijfers van 73% in 2002-2003, over 92% in 2003-2004 en 82% in 2004-2005.Ook de slaagkansen in het derde jaar liggen ruim boven de 80%.Gezien de hoge slaagcijfers in het derde opleidingsjaar werkt de overgrote meerderheid van de studenten zijnlaatste studiejaar af in één academiejaar. Het streefcijfer van 80% wordt hier ruimschoots gehaald.In het academiejaar 2004-2005 studeerden 39 studenten af. 36 deden dat op de normale termijn van drie jaar;slechts drie studenten deden er één jaar langer over. Daarmee zit de opleiding beduidend boven devooropgestelde norm (80% van de studenten mag maximaal één jaar langer studeren dan voorop gesteld).In 2004-2005 bedroeg de gemiddelde studieduur 3 jaar en 1 maand.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:goedgoeden op basis van de volgende constateringen:- De afgestudeerden en het werkveld zijn tevreden over het niveau van de opleiding.- Het onderwijsrendement is goed en voldoet aan de streefcijfers.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t E H S A L – E u r o p e s e H o g e s c h o o l B r u s s e l | 101


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het ZER en de bijgevoegdeinformatie gaven een overzichtelijk beeld van de opleiding.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.102 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Bijzonder kwaliteitskenmerk: Intercultureel <strong>Onderwijs</strong> (ICO)De huidige EHSAL lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> vindt haar wortels in de opleiding van het Guardini Instituutvoor Pedagogisch Hoger <strong>Onderwijs</strong> te Brussel. Via een aantal fusies kreeg deze opleiding de naam EHSAL. Alsin het ‘Guardini-tijdperk’, bijna twintig jaar geleden, werd in de opleiding aandacht geschonken aan Intercultureel<strong>Onderwijs</strong> (ICO). Intercultureel onderwijs werd destijds als een component van mondiale vorming gesitueerd. Devoorbije tien jaar heeft de opleiding zich steeds meer verdiept in ICO, in die mate dat ze voor andere Vlaamseopleidingen een referentieopleiding kan zijn.Facet 1Differentiatie en profileringBeoordelingscriteria:- Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de diferentiatie en profilereing in het hoge ronderwijs.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen.Het benadrukken van het belang van Intercultureel <strong>Onderwijs</strong> binnen de opleiding is binnen de hoofdstedelijkecontext Brussel vanzelfsprekend. Tijdens hun stages in de Brusselse scholen worden de studentengeconfronteerd met de grote diversiteit qua achtergrond van de kleuters die ze daar ontmoeten. Diversiteit zowelwat betreft de sociaal-economische achtergrond, de etnische afkomst, de religieuze achtergrond als demoedertaal van de kleuters.Voortbouwend op de ervaringen binnen het Guardini Instituut voor Pedagogisch Hoger <strong>Onderwijs</strong> te Brussel, eenvan de opleidingen die toetraden tot de fusie, richtte de hogeschool in 1995 een voortgezette opleidingintercultureel onderwijs op. Deze opleiding werd aanvankelijk over twee jaar gespreid, maar werd nadien tot éénjaar teruggebracht.Deze opleiding is toegankelijk voor kandidaten met een diploma van een initiële lerarenopleiding. Deze opleidingevolueerde van een opleiding met een sterke nadruk op etnische verschillen naar meer aandacht voor socioeconomischediversiteit, met in het bijzonder aandacht voor armoede als uitsluitingsfactor. Hiermee sluit deopleiding sterk aan bij het GOK-beleid, het beleid gericht op gelijke onderwijskansen voor iedereen.Het team van de opleiding heeft het bestaande competentieprofiel aangevuld met competenties op het gebiedvan het intercultureel onderwijs. De nadruk ligt daarbij vooral op vaardigheden ‘tonen’ en ‘zijn’, meer dan op‘weten’.De opleiding verzorgt studiedagen die specifiek gericht zijn op intercultureel onderwijs.De expertise die is opgebouwd binnen de voortgezette opleiding heeft steeds meer de initiële opleiding<strong>kleuteronderwijs</strong> beïnvloed. Hiervoor werd op verschillende domeinen een beroep gedaan op de expertise vanhet Steunpunt NT2, het Centrum voor Taal en Migratie en het steunpunt ICO. Zij leverden gastsprekers,begeleidden het team en verzorgden de navorming van de lectoren en didactische instrumenten.Ten slotte heeft de opleiding in het kader van het Europese EQUAL-project een alternatief leertraject uitgewerktvoor studenten met onvoldoende voorkennis en competenties die nodig zijn bij het begin van de opleiding. Alsgevolg van het toetreden tot dit project maakt EHSAL ook deel uit van een netwerk van organisaties die hetzelfdedoel beogen, wat aanleiding geeft tot uitwisseling van ervaringen.o p l e i d i n g s r a p p o r t E H S A L – E u r o p e s e H o g e s c h o o l B r u s s e l | 103


Facet 2KwaliteitBeoordelingscriteria- Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De grotere aandacht die aan het ICO wordt besteed, leidt tot een betere voorbereiding van de studenten op deberoepspraktijk binnen de Brusselse context, vanwege het accent dat wordt gelegd op het omgaan met diversiteiten meertaligheid. De opleiding legt sterk de nadruk op competentiegericht leren: zowel de eindcompetenties alsde groeilijnen die tot die competenties aanleiding geven, zijn goed uitgewerkt. In het bijzonder wordt veelaandacht besteed aan het wegwerken van vooroordelen die adequaat werken met de doelgroepen in de wegstaat, waardoor er een groter empathisch vermogen ontstaat: een noodzakelijke voorwaarde om het pedagogischrendement van de doelgroepen te verhogen.Het werkplan rooms-katholieke godsdienst ondersteunt de opleiding bij het interreligieus werken.Facet 3ConcretiseringBeoordelingscriteria- De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma,onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerdOordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Van 1999 tot 2003 liep binnen de opleiding het AMDLO-project (Aansluiting en Maatschappelijke Differentiatie inde Lerarenopleiding). Binnen dit project werkten de deelnemende opleidingen intens samen met de steunpuntenICO, NT2 en CEGO. Dit project lag mee aan de basis van een voortdurende concretisering van de ICOdoelstellingen,zoals die tot uiting komt in verschillende documenten.Hoewel het AMDLO-project beoogde de in- en uitstroom van allochtone en kansarme jongeren te vergroten en deopleiding diverse strategieën hanteerde om deze doelgroep te bereiken, heeft dit niet geleid tot een gevoeligestijging van de instroom van studenten met een verschillende etnisch-culturele achtergrond. Wel steeg het aantalBSO-studenten gevoelig, hoewel het voor de commissie niet duidelijk is of dit een gevolg is van het project, danwel een trend is die zich ook in andere opleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong> laat voelen. Het alternatieve leertraject dat inhet academiejaar 2005-2006 is gestart, verhoogt de kansen voor deze studenten door het eerste opleidingsjaarover twee jaar te laten lopen, de grotere plaats van het werkplekleren en de ondersteuning door een coach.De ICO-gedachte wordt door het hele onderwijsteam van de opleiding gedragen. Daarom wordt aandachtbesteed aan verdere professionalisering, het zelf ontwikkelen van aangepast didactisch materiaal en nieuwewerkvormen.104 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Bij de aanwerving van nieuwe lectoren wordt expliciet gepeild naar de houding van de kandidaten ten opzichtevan de ICO-uitgangspunten.Werkveld en studenten beoordelen de ICO-werking van de opleiding als zeer positief.De ICO-competenties zijn door het onderwijsteam geoperationaliseerd en er werden groeilijnen ontwikkeld.Zowel in het eerste, tweede als derde opleidingsjaar wordt ruimte gemaakt voor een interculturele invalshoek.Diverse stages sluiten aan bij de competenties en vaardigheden die de studenten zich eigen moeten maken.De mediatheek en ludotheek voeren een aankoopbeleid voor leermiddelen dat vanuit ICO-oogpunt wordtgescreend.Oordeel over het bijzondere kwaliteitskenmerk Intercultureel <strong>Onderwijs</strong>: voldoendeOp basis van de oordelen over:Facet 1 Differentiatie en profilering:Facet 2 Kwaliteit:Facet 3 Concretiseringgoedgoedgoedis de commissie tot de conclusie gekomen, dat er bij het onderwijs van deze opleiding sprake is van een bijzonderkwaliteitskenmerk: intercultureel onderwijs. Dit kenmerk, dat voortvloeit uit de missie van de hogeschool en uit despeciale situatie waarin het onderwijs wordt aangeboden – de Brusselse context –, bepaalt op alle plaatsen en inalle situaties mee de kwaliteit van het aangeboden onderwijs.De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat de opleiding zich duidelijk profileert met het intercultureel onderwijsen een zeer gedifferentieerd aanbod verzorgt. Het bijzondere kenmerk betekent een meerwaarde voor dekwaliteit van het onderwijs. De opleiding concretiseert dit kenmerk in diverse activiteiten.o p l e i d i n g s r a p p o r t E H S A L – E u r o p e s e H o g e s c h o o l B r u s s e l | 105


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud goedFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang goedFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud goedFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid goedFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen goedFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering goedFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldFacet 6.1: Gerealiseerd niveau goedFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement goedBijzonder Kwaliteitskenmerk: intercultureel <strong>Onderwijs</strong>Facet 1: Differentiatie en profilering goedFacet 2: Kwaliteit goedFacet 3: Concretisering goedvoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeer-richtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.106 | opleidingsrapport EHSAL – Europese Hogeschool Brussel


Hoofdstuk 3 Erasmushogeschool BrusselAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Erasmushogeschool BrusselDe lerarenopleiding van de Erasmushogeschool Brussel is gelegen op de campus Jette, (Laarbeeklaan 121 te1090 Brussel). Op deze campus bevinden zich ook de medische faculteit van de Vrije Universiteit Brussel (VUB),het Academisch Ziekenhuis van de VUB en het omnisportcomplex ‘Sportopolis Jette’. Campus Jette grenst aanhet Laarbeekbos, wat voor een gezonde, groene omgeving zorgt. De gebouwen van de EhB zijn 20 jaar oud envolledig rookvrij.De lerarenopleiding van het departement Gezondheidszorg/Lerarenopleiding kent een historiek die begint bijRijksnormaalschool van Laken die later omgedoopt werd tot Hoger Pedagogisch Instituut van hetgemeenschapsonderwijs (HPIGO) Laken. Dat werd bij het decreet betreffende de Vlaamse hogescholen van1994 opgenomen in de Erasmushogeschool Brussel. In 2002 verhuisde de instelling van Laken naar de campusJette en werd de historische navelstreng met de Karel Bogaerdstraat en de daar in dezelfde campus gehuisvesteoefenscholen (een kleuterschool, een lagere school en een lyceum) en internaatvoorzieningen symbolischdoorgeknipt. De Erasmushogeschool Brussel koos een jaar later de Vrije Universiteit Brussel alsassociatiepartner. Sinds 8 juli 2003 vormen beide instellingen de vzw. Universitaire Associatie Brussel (UAB).Deze laatste vertegenwoordigt zowat 9.200 universiteitsstudenten en 4.200 hogeschoolstudenten, ofwelongeveer twee derde van alle Nederlandstalige hogeschool- en universiteitsstudenten in Brussel. De associatiebestaat momenteel uit twee partners: de Vrije Universiteit Brussel en de Erasmushogeschool Brussel.De school is met bijna 4.500 studenten de grootste Nederlandstalige hogeschool in de hoofdstad. Ze biedt 25basisopleidingen, dubbel zoveel opties en een ruime waaier voortgezette opleidingen enposthogeschoolvormingen aan zodat je er bijna alles kan studeren.Aan de Erasmushogeschool worden in het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> drie initiële bacheloropleidingengeorganiseerd, één bachelor-na-bacheloropleiding en één postgraduaat:- Initiële lerarenopleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> (driejarig traject) – bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>- Initiële lerarenopleiding leraar lager onderwijs (driejarig en verkort traject) – bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: lageronderwijs- Initiële lerarenopleiding leraar secundair onderwijs groep 1 – bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: secundair onderwijs.Hierbinnen situeren zich drie opties: Algemene vakken, Lichamelijke opvoeding en Bio-esthetiek/haartooi- Voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs omgebouwd naar bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>:buitengewoon onderwijs (vanaf 2006-2007)- Postgraduaat meertaligheid en onderwijs.Op dit ogenblik studeren 611 studenten aan de lerarenopleiding gespreid over de drie hoger vernoemdeopleidingen.Het departement Gezondheidszorg/Lerarenopleiding is sinds 2002 een fusiedepartement (vanuit de vroegeredepartementen Lerarenopleiding en Gezondheidszorg), gevestigd op de campus Jette.De fusie levert het departement niet alleen op administratief, maar tevens op onderwijskundig en onderzoeksvlakeen meerwaarde op.Het departement voorziet in een levende/lerende organisatie waarin beleidsbeslissingen worden gedragen dooreen basis én waarin de basis participeert in het beleid. Tal van overlegstructuren en werkgroepen zijn hiervoorontwikkeld.Het doel om een complementair opleidingsaanbod te realiseren binnen de Universitaire Associatie Brussel zit ineen eerste fase. Een samenwerking tussen het departement Gezondheidszorg & Lerarenopleiding (EhB) en deo p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 107


VUB-faculteiten IDLO (Interfacultair Departement Larenopleiding), P&E (Psychologie en Educatiewetenschappen)en de faculteit letteren en wijsbegeerte, vakgroep geschiedenis, moet in de nabije toekomst tot afspraken rondschakelprogramma's, EVK of EVC's leiden.Dit heeft als gevolg dat er permanente werkgroepen zijn ontstaan binnen de associatie, met als doelcurriculumplanning -en overleg en gemeenschappelijke acties evalueren.Op dit ogenblik wordt gewerkt aan schakelprogramma’s, aan een mentorenopleiding, en in januari 2006 start depostgraduaatsopleiding meertalig onderwijs, een samenwerking tussen VUB, EhB en Ehsal.De basisfilosofie gaat uit van verdraagzaamheid, pluralisme en een open geest. De Erasmushogeschool Brusselwil immers dat elke student zich als volwaardig mens integreert in de maatschappij. Net daarom streeft ze dehoogste kwaliteit na in haar onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. De internationaledimensie sluit daar nauw bij aan. Zo neemt de hogeschool deel aan de meeste Europese programma’s en zijn eruitwisselingsovereenkomsten voor studenten en lectoren met verschillende internationale onderwijsinstellingen.Aan de Erasmushogeschool Brussel wordt zowel op het vlak van onderwijs als op dat van wetenschappelijkonderzoek en maatschappelijke dienstverlening aan tal van nieuwe acties gewerkt. Dankzij de verregaandesamenwerking met de Vrije Universiteit Brussel is er bovendien meer vrijheid om bijkomende initiatieven teontwikkelen inzake voortgezette opleidingen en permanente vorming.108 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De doelstellingen zijn gebaseerd op een duidelijke visie en op het wettelijk kader.De opleiding heeft haar visie ontwikkeld tijdens een meerdaagse opleidingsoverschrijdende vergadering (conclaafvan Epen, 1998-1999) als antwoord op het decreet van 1996 en vorm gegeven aan een competentiegerichteopleiding. Nadien werd overgegaan tot een herformulering van de doelstellingen om deze te situeren binnen debij decreet vastgelegde basiscompetenties van de leraar en het artikel 58 van het structuurdecreet.De opleiding berust op 2 organisatorische componenten: de gemeenschappelijke stam en de specifieke stam.Binnen de gemeenschappelijke stam worden tijdens het eerste opleidingsjaar volgende competenties ontwikkeld:- Breed observeren- Het creëren van een aangenaam leer- en leefklimaat- Het ontwikkelen van een actieve leeromgeving- Breed evaluerenIn het tweede opleidingsjaar:- Gelijke onderwijskansen stimuleren- Het onderzoeken van kinderrechtenIn het derde opleidingsjaar:- Samenscholen (met de nadruk op ouderparticipatie)De specifieke stam, waarin nog met afzonderlijke leeronderdelen wordt gewerkt, wil complementair zijn aan degemeenschappelijke stam. Binnen de specifieke stam worden naast de beroepsspecifieke competenties ook nogalgemene competenties nagestreefd. Hierbij werd binnen de opleiding uitgegaan van de basiscompetenties vande lerarenopleiding LKO, het artikel 58 van het structuurdecreet en een aanvulling van wat de opleiding zelfessentieel vindt om na te streven. “Eigen” algemene competenties werden geformuleerd in een leerlijn voor dedrie opleidingsjaren en zetten bepaalde attitudes – die de opleiding belangrijk vindt - meer in de kijker.De opleiding stelt zich als doel om studenten te laten uitstromen met volgende algemene competenties:- Zich op een correcte manier gedrageno p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 109


- Correct en duidelijk taalgebruik hanteren- Verantwoordelijkheid opnemen- Afspraken naleven- Kritiek geven en kritiek kunnen ontvangen- Een kritische houding aannemen t.o.v. zichzelf en de omgeving- Beseffen wat de consequenties zijn van hun onderwijsvisie- Zelfstandig en doelgericht in groep werken, taken plannen aangepast aan de doelgroep en de situatie- Zelfstandig en op een kritische manier informatie verwerken en dit op een creatieve en originele manier i.f.v.de beroepspraktijk- Reflecteren op het functioneren en in staat zijn zichzelf bij te sturenEen vergelijking tussen de geformuleerde algemene competenties van de gemeenschappelijke stam en dealgemene competenties zoals die in de opleidingsonderdeelfiches staan, maken duidelijk dat aan “dezelfde”competenties gewerkt wordt, maar de opleiding formuleert ze “pragmatischer”, (of duidelijker verstaanbaar voorde studenten).In 2005 werd een digitaal instrument ontwikkeld, de competentiematrix (COMA), een instrument met tweefuncties:- een registratiefunctie zodat de opleiding een overzicht krijgt van de competenties die aan bod komen in deopleiding,- en een evaluatiefunctie waardoor de opleiding zicht krijgt op ontbrekende competenties en de mate waarinhet beheersingsniveau per competentie wordt behaald.De competenties werden ingedeeld in drie clusters:- algemene competenties,- algemene beroepsgerichte competenties- beroepsspecifieke competenties.De competenties werden uitgeschreven op drie niveaus, waardoor competentielijnen kunnen ontwikkeld worden.Het derde niveau is het eindniveau dat met de opleiding beoogd wordt. Er wordt overwogen om hier een vierdebeheersingsniveau aan toe te voegen, dat van de beginnende leraar, waaraan aanvangsbegeleiding zou kunnengekoppeld worden.Zowel het departement als de opleiding hecht belang aan een internationale dimensie van deopleidingsdoelstellingen. Hiertoe werd op departementaal niveau een beleidsnota geformuleerd waarvan deopleiding getuigt dat ze nog een hele weg af te leggen heeft. De opleiding meent een basis te leggen ometnocentrisme en clichés te doorbreken en studenten bewust te maken van de wijze waarop ze met kinderenmoeten omgaan.De studenten kunnen alle informatie betreffende de doelstellingen terugvinden op de website, studiegids en in deopleidingsfiches. De opleidingsfiches waarin de competenties duidelijk voor de studenten geformuleerd zijn, zijnterug te vinden op het elektronische leerplatform Dokeos.Het personeel wordt geïnformeerd tijdens personeelsvergaderingen. Gezien het kleine team zijn ze allemaalbetrokken in het kader van de opleidingscommissie of de opleidingsvergaderingen. Directies en mentoren vanstagescholen worden geïnformeerd d.m.v. het stagevademecum, de mentorendag en tijdens de stagebezoeken.Aanbevelingen ter verbetering:/110 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft de basiscompetenties die decretaal vastgelegd zijn en die aansluiten op het beroepsprofiel vande leerkracht opgenomen bij haar na te streven competenties.De toetsing of de doelstellingen overeenstemmen met de eisen van het werkveld gebeurt voornamelijk via destages. Tijdens de stagebezoeken hebben de lectoren directe contacten met het werkveld. Viaevaluatievergaderingen en opleidingscommissie kan het werkveld zowel organisatorisch als inhoudelijk deopleiding mee helpen bepalen.Informatie uit het werkveld wordt ook via enquêtes en evaluatievergaderingen ingewonnen. Verschillendeaanpassingen werden gedaan om nog meer in te gaan op de eisen van het werkveld en aan anderecompetenties te werken.Ervaringen worden uitgewisseld met vakgenoten uit diverse instellingen in Vlaanderen (VHAS, met het CEGO,Rode Kruis…).Elke collega heeft vanuit zijn domein (of vanuit persoonlijke interesses) contact met disciplinegenoten tijdensbuitenschoolse activiteiten. Deze contacten dragen impliciet bij tot de visievorming van de opleiding.Specifieke behoeften en wensen van het werkveld worden gesignaleerd door mentoren, directies enafgestudeerden. Tijdens de visitatie bleek dat de opleiding aan deze signalen verder wil tegemoet komen door hetinstalleren van een werkveldcommissie die geregeld samenkomt met vertegenwoordigers van het werkveld en deopleidingAanbevelingen ter verbetering:Het werkveld (mentoren) moet intenser betrokken worden bij de bijsturing van de opleiding.De contacten met Nederlandse hogescholen (PABO’s) kunnen, gezien de langere ervaring met hetcompetentiegericht leren en de wijze waarop organiserende besturen zelf een opleiding in hun scholen kunnenorganiseren, aanleiding geven tot een verdere verdieping van de competentiegerichte aanpak.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 111


Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleidingscompetenties voldoen aan decretale en beroepsspecifieke vereisten.- De opleiding hanteert een helder basisconcept voor het curriculum. De opleiding besteedt aandacht aanonderwijsinnovatie, vooral bij de uitbouw van de gemeenschappelijke stam en met het oog op eencompetentiegerichte opleiding.- De doelstellingen van de opleiding zijn tot stand gekomen via overleg met interne en externe actoren.- De opleiding werkt bewust aan een proces van onderwijsvernieuwing (via op het beroepenveld afgestemdedoelstellingen).- De eindkwalificaties worden getoetst bij het relevante beroepenveld. De opleiding zorgt voor een adequateaansluiting bij de specifieke situatie van het Nederlandstalig onderwijs in het Brussels hoofdstedelijk gebied.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.112 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding brengt aan de hand van een competentiematrix in kaart hoe de opleiding werkt aan debasiscompetenties. Hierin worden zowel de algemene, de algemeen beroepsgerichte en beroepsspecifiekecompetenties op drie beheersingsniveaus geconcretiseerd en per opleidingsonderdeel aangegeven.Tijdens het academiejaar 2002 – 2003 werd de gemeenschappelijke stam (GST) – die voordien uit afzonderlijkeopleidingsonderdelen bestond – omgevormd tot een modulaire leeromgeving. De onderwijsvisie vancompetentiegericht onderwijs die aan de grondslag ligt van de vernieuwing van de gemeenschappelijke stam isgebaseerd op de principes van het sociaalconstructief leren en op de principes van leren en begeleiden die viahet AMD-project verder vorm kreeg.Actief leren neemt hierbij een centrale plaats in.In het eerste jaar wordt geopteerd voor vier zogenaamde T-structuren: één vaste dag per week voor degemeenschappelijke stam met telkens één volledige centrale werkweek per module.In het eerste jaar omvat de gemeenschappelijke stam ongeveer één derde van het curriculum (21 studiepunten).Dit heeft een omvang van 29 contactdagen, waarbinnen alle activiteiten met betrekking tot degemeenschappelijke stam kunnen gerealiseerd worden.Hetzelfde doet zich voor in de hogere opleidingsjaren, waar de gemeenschappelijke stam nog 1/5 deel van hetcurriculum uitmaakt en de modules korter (twee keer twaalf studiepunten) zijn, doch niet minder intensief enomvangrijk dan in het eerste jaar.Algemene Competenties en Algemene Beroepsgerichte Competenties krijgen een concrete invulling in zowel deGemeenschappelijke Stam als in de opleidingsonderdelen van de Specifieke Stam. In beide stammen wordtaandacht besteed aan de ontwikkeling, de leerlijn over de drie opleidingsjaren.Het belangrijkste actiepunt in de lerarenopleiding van de laatste jaren was de curriculumherziening van degemeenschappelijke stam (GST). In de gemeenschappelijke stam wordt de basis gelegd voor degemeenschappelijke basiscompetenties die vorm kregen in de zeven modules die de GOK-competenties volgenzoals die in het kader van het AMD-project werden ontwikkeld. Voor elke module wordt concreet aangegeven aanwelke competenties wordt gewerkt.Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan de taalontwikkeling, waarvoor ook een procedure is ontwikkeld omstudenten op te volgen.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 113


In de specifieke stam wordt zorg gedragen voor de aansluiting van de competenties ontwikkeld in degemeenschappelijke stam aan de inhouden van de Specifieke Stam. Dit gebeurt ondermeer in het kader van hetvak “Opvoedkunde Specifiek”. Er is een relatie met de overige opleidingsonderdelen van de specifieke stam,maar dit wordt vooralsnog minder geëxpliciteerd.Het is vooral in het kader van projecten dat de specifieke stam qua leeromgeving aansluit bij degemeenschappelijke stam, waarbij studenten in kleine groepen werken onder begeleiding van de lectoren.De begeleiding in de gemeenschappelijk stam is intensiever dan in de specifieke stam.Zowel voor de gemeenschappelijke stam als de specifieke stam wordt uitgegaan van de praktijk waarmee destudenten tijdens de stage te maken krijgen.De competenties binnen de gemeenschappelijke stam worden ontwikkeld en verder “geconsolideerd” ofuitgewerkt in de specifieke opleiding. De gemeenschappelijke stam en de specifieke stam willen complementairzijn en streven een wederzijdse invulling/uitwisseling na.De beroepsspecifieke competenties worden verder uitgewerkt in de specifieke stam. Naast “OpvoedkundeSpecifiek” (zie hoger) wordt binnen de specifieke stam principieel geïntegreerd gewerkt zoals dat in dekleuterschool het geval is. De leerinhouden worden dan ook opgebouwd zoals de leergebieden in het<strong>kleuteronderwijs</strong>: taal, muzische vorming, wereldoriëntatie, wiskundige initiatie en lichamelijke opvoeding.Gekoppeld aan stages bieden de opleidingsonderdelen ruime mogelijkheden voor het bereiken van algemene enberoepsspecifieke competenties.Opvoedkunde specifiek wordt vooral in de hogere jaren sterk gekoppeld aan de stages, waardoor de studenteneen kader aangereikt wordt. Ook praktijkseminaries bereiden de stages voor. Gezien de Brusselse context komt“omgaan met diversiteit”, ICO, zorgverbreding en differentiatie voortdurend aan bod .De aandacht voor het competentiegericht leren komt tot uiting in het belang dat de opleiding hecht aan authentiekleren, waarbij de stage de leerplek is waar competenties en beroepsvaardigheden ontwikkeld en gedemonstreerdworden. De ontwikkeling van deze competenties en beroepsvaardigheden wordt in de stages geleidelijkopgebouwd.De taalvaardigheid van elke student wordt gevolgd. Brede persoonlijke en metacognitieve ontwikkeling staancentraal.Projecten en muzische stages zijn opleidingsonderdelen waarin disciplineoverschrijdend wordt gewerkt.Er is aandacht voor de internationale dimensie, het onderwijs in een ander land wordt bestudeerd maar er wordtbeperkt gebruik gemaakt van buitenlandstage mobiliteit en lectoren hebben weinig tijd/ruimte voor ervaringen inen met het buitenland. Er zijn weinig studenten die buitenlandse stages hebben gelopen, maar in het kader vanICO en binnen module zes van de gemeenschappelijke stam wordt op expliciete wijze onderwijs in een ander(niet noodzakelijk Europees) land onderzocht.Mondiale vorming en burgerrechten komen aan bod in module zes van de gemeenschappelijke stam. In de 3eopleidingsjaar is er een alternatieve stage “buitenhuis” (Gambia).Tijdens de gesprekken kwam tot uiting dat men Internationalisering herdenkt, namelijk internationalisering is “overhet muurtje kijken” met als doelstelling:- de kwaliteit van de opleiding bewaken en de samenwerking met andere hogescholen bevorderen ensamenwerken aan curriculumvernieuwing- de mobiliteit van lectoren en studenten te verhogen- het referentiekader van een derdewereldland te toetsen aan de Brusselse situatie.In het bijzonder wordt meer aandacht besteed aan het aspect internationalisering binnen de Brusselse context,waardoor ook studenten die niet naar het buitenland gaan, ruim de mogelijkheden krijgen om kennis te makenmet andere referentiekaders.114 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Sinds 2005-2006 vervangt Dokeos het voordien gebruikte Blackboard in de hogeschool. Deze overgang vergtnog aanpassing. Voor elke module en elke opleidingsonderdeel is een cursus aangemaakt waartoe elke studenttoegang heeft. De competenties, nagestreefd binnen elk opleidingsonderdeel, zijn door de student op de websitete raadplegen en zijn voor de specifieke stam uitgewerkt in de opleidingsonderdeelfiches.Flexibilisering staat nog in de kinderschoenen.Tijdens de visitatie bleek dat overwogen wordt om opleidingsoverschrijdend een voorbereidend jaar “taalbad” teorganiseren.De opleiding werkt aan een nieuw curriculum waarin de gemeenschappelijke stam en de specifieke stam zullensamensmelten. De opleiding wil hiermee het competentiegericht leren verder ontwikkelen.Er is veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van leerlijnen voor de ontwikkeling van de competenties eneveneens aan het realiseren van gelijke onderwijskansen binnen de opleiding.De relatie onderwijs/ICT is goed ontwikkeld.Voor de gemeenschappelijke stam is er geregeld overleg binnen een coördinatieteam (opleidingsoverschrijdendbinnen de lerarenopleiding) waarvan de adviezen worden voorgelegd aan de opleidingscommissie. Elkeopleidingsjaar beschikt over een pedagoog-jaarverantwoordelijke bij wie de studenten terecht kunnen voor deopleidingsonderdelen. In de opleidingscommissie wordt, onder voorzitterschap van het opleidingshoofd, hetprogramma besproken. Op het einde van het academiejaar worden alle voorstellen van de OC voorgelegd aan deopleidingsvergadering, zodat ze opgenomen kunnen worden in het programma van het volgende jaar. Debetrokken partijen zijn hierbij de studenten, de studentenafvaardiging in de OC en alle lectoren.Mentoren en directies van de stagescholen kunnen opmerkingen formuleren over de opleiding via contact met delectoren, via stage-evaluatieformulieren of via de mentorendag en sinds kort via de werkveldcommissie.Aanbevelingen ter verbetering:Verder expliciteren van de samenhang tussen de gemeenschappelijke stam en de specifieke stam.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Binnen elk opleidingsonderdeel geeft de lector in de opleidingsonderdeelfiche aan welke (actuele) literatuurrelevant is voor het behandelde onderdeel en welke literatuur de student dient door te nemen om de nodigekennis te verwerven. De cursussen worden jaarlijks geactualiseerd rekening houdend met nieuweinformatiebronnen. De opleiding wordt in belangrijke mate gestuurd door de praktijk, wat ondermeer blijkt uit depraktijkseminaries die een voorbereiding zijn op de stages vanuit de opleidingsonderdelen. Verder worden dooro p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 115


de lectoren zelf demolessen gegeven op de hogeschool, en worden diverse vakoverschrijdende projectenuitgewerkt. Van de student wordt verwacht dat hij ook zelf actief op zoek gaat naar de vereiste informatie. Deopleiding werkt vooral aan de vaardigheid om informatie op te zoeken en hier kritisch mee om te gaan.De stagesDe stages nemen een zeer centrale plaats in de opleiding in en worden voor elk jaar opgevolgd door dejaarverantwoordelijke (pedagoog).Het gewicht van de stages in de opleiding bedraagt 41/180 SP. Dit is bijna 23% van het programma. Over de drieopleidingsjaren is de omvang als volgt verdeeld:- Het eerste jaar: 7 SP (210u)- Het tweede jaar12 SP (360u)- Het derde jaar: 22 SP (630u)De activiteiten die in de stages aan bod komen worden voorbereid vanuit het perspectief van de verschillendeopleidingsonderdelen, (ook het PRK bereidt de stages voor door o.a; het opmaken van de lesvoorbereidingen).De lesvoorbereidingen worden op Dokeos geplaatst en kunnen daar geraadpleegd worden. In het derde jaarwordt het kader aangereikt in het opleidingsonderdeel “Opvoedkunde Specifiek”.De stages zijn sinds 2005-2006 geïntegreerd in één opleidingsonderdeel samen met de praktijkseminaries.De stages zijn zo opgebouwd dat de student zijn kennis en vaardigheden gradueel kan ontwikkelen en dat demeeste aspecten die met de beroepspraktijk te maken hebben ook aan bod komen. De authentieke leerervaringstaat voorop.- In het eerste jaar bereiden de studenten vooral doe-momenten voor met pedagoog en vaklectoren die dan inde stageklas uitgeprobeerd worden.- In de loop van het tweede jaar doen de studenten stage over een periode van vier weken waarbij ze telkenséén themaweek volledig uitwerken en gaandeweg meer zelf instaan voor de uitwerking van de stage.- Tijdens het derde jaar wordt er stage gelopen in scholen met veel GOK-uren. Hierbij komen ook stages inklassen die voordien niet aan bod kwamen: in een peuterklas bij een instapmoment, in gemengdeleeftijdsgroepen, in klassen uit het buitengewoon onderwijs en in het eerste leerjaar. Daarnaast zijn er nogalternatieve stages.De lesvoorbereidingen worden nagekeken door lectoren, pedagogen en mentoren. Er is ook begeleiding viapermanentie-uren, portfoliosysteem en door medestudenten. Reflecteren na elke stage laat de student toe weerte geven in welke mate hij/zij groeit doorheen de stages.Feedback krijgt steeds meer aandacht, stagiaires worden meermaals bezocht door verschillende lectoren.Studenten moeten aandachtspunten van lector of mentor noteren en toepassen op een geschikt moment in degepaste activiteit.Studenten kunnen op buitenlandse stage gaan en kunnen hiervoor zelf voorstellen doen.Het aantal studenten dat tijdens hun opleiding voor leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> stage heeft gelopen in het buitenland,is beperkt. De taal zou een barrière kunnen vormen.- Tijdens het academiejaar 2003 en 2004 is er een studente naar de Filippijnen geweest.- Tijdens het academiejaar 2004 -2005 heeft er een studente stage gelopen in Nederland.- Vanaf het academiejaar 2005-2006 kunnen studenten stage lopen in een kleuterschool in Gambia. Dit jaarzullen vier studenten voor vier weken naar Gambia vertrekken. Onderhandelingen om in Senegal stage telopen zijn nog lopende.Toch heeft de opleiding oog voor het belang van het innemen van een multicultureel perspectief en gebruikthierbij de mogelijkheden die Brussel biedt om het perspectief van andere culturen in te nemen.116 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Het eindwerkBestaat uit een theoretisch- (schriftelijk thema = 2 studiepunten) en een praktisch deel (didactisch materiaal = driestudiepunten). Het maakt deel uit van het opleidingsonderdeel “Apotheose”.- Voor het theoretisch deel werkt de student een zelfgekozen thema uit in zijn laatste kleuterklasstage. Depromotor ondersteunt de student bij dit proces, de student stelt in de loop van het jaar een portfolio op. Destudent maakt een schriftelijke presentatie van dit onderdeel, dat gelezen wordt door de promotor en tweelezers.- Voor het praktische luik ontwerpen de studenten duurzaam didactisch materiaal, hierbij begeleid door eenlector WO en een lector Beeld. Deze producten worden op het einde van het academiejaar voorgesteld entoegelicht door de student waarna een beoordeling volgt door alle lectoren, het traject in kaart gebracht wordtdoor de twee betrokken lectoren en tenslotte een definitief cijfer wordt toegekend.De opleiding zet onderzoek op. Zo is een “actieonderzoek naar de kwaliteit van de evaluaties binnen decompetentiegerichte modules” afgerond. Uit de aanvullende bijlagen van het ZER blijkt dat bij geen enkele van deonderzoeksactiviteiten studenten direct betrokken waren. De PWO-coach bevestigde dat er een evolutie is in deonderzoeksopdracht van het departement en de opleiding en dat de studenten bij het onderzoek zullen betrokkenworden zodat zij op zelfstandige wijze onderzoeksopdrachten vanuit hun praktijk kunnen opzetten.Binnen de lerarenopleiding wordt inmiddels nieuw onderzoek opgezet dat meer inzicht moet geven in de wijzewaarop de opleiding kan aansluiten bij de instroom en doorstroming van studenten. Daarnaast wordt eenelektronisch stageportfolio-instrument ontwikkeld waardoor de ontwikkeling van studenten beter kan opgevolgdworden.De opleiding legt voldoende verbanden met actuele ontwikkelingen en met de praktijk. Toch kan dekennisontwikkeling door middel van b.v. vakliteratuur en (toegepast) onderzoek meer aandacht krijgen.Tijdens de visitatie bleek dat de studenten vinden dat de opleiding hen goed voorbereidt op het ambt van leraar<strong>kleuteronderwijs</strong> en dit vooral door de stage die centraal staat in de opleiding. Het GST model, waar kleinegroepjes begeleid worden, sluit goed aan op de specifieke stam. Studenten krijgen snel feedback via de ACen/ofABC-site, die beveiligd is waardoor ze enkel toegang hebben tot de aan hen gerichte informatie. Ze kunnenvia mail reageren of persoonlijk naar de lector toestappen.Mentoren zijn ook heel positief tegenover de opleiding, ze vinden dat zowel studenten als zijzelf primaondersteund worden door de opleiding. Lectoren geven zelf proeflessen en nodigen dan mentoren en kleuters uitde omgeving uit om samen activiteiten te doen zoals poppentheater, lichamelijke opvoeding, musiceren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om na te gaan in welke mate studenten bij onderzoek kunnen betrokken worden, b.v. in hetkader van hun eindwerk. Het eindwerk moet meer evolueren naar actieonderzoek in samenwerking met hetwerkveld.De opleiding moet onderzoeken of studenten niet vroeger kunnen kennismaken met stages die nu voorbehoudenworden voor het derde jaar zoals alternatieve stages, kennismaking met het eerste leerjaar, het buitengewoononderwijs, het werken met gemengde leeftijdsgroepen.Het is aangewezen om na te gaan of er voldoende stages waren in functie van de reële tewerkstelling van deleerkrachten <strong>kleuteronderwijs</strong> die ook tewerkgesteld worden in het lager onderwijs en de zorgklassen.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 117


Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De stages staan centraal in het opleidingsprogramma. Enerzijds bereiden de opleidingsonderdelen elk vanuit huneigen leergebied voor op de eerstvolgende stage. Anderzijds worden ook de PRK-lessen (praktijkseminaries)voorbereid door de pedagoog en de vaklector en staan ook in functie van de stages. In de opleiding LKO werdende opleidingsonderdelen aangepast aan het nieuwe leerplan (indeling volgens de vijf leergebieden) van het<strong>kleuteronderwijs</strong>. De leerinhouden van de opleidingsonderdelen werden gescreend op overlapping, en er werdverder gewerkt aan de uitbouw van vakoverschrijdende initiatieven.De continuïteit van het programma hangt dus samen met de geleidelijke opbouw van de stages waarop deandere opleidingsonderdelen voorbereiden of van waaruit ze geïnitieerd worden. Door nauw overleg tussen devaklectoren en omdat de leergebieden parallel lopen aan die van de kleuterschool zijn er geen overlappingen enis er een goede samenhang in het programma waardoor de vakinhoudelijke kennis en de vereiste vaardighedenook gradueel worden ontwikkeld. Hiertoe is het noodzakelijk dat de opleiding streeft naar meer inhoudelijke enorganisatorische samenhang tussen de gemeenschappelijke en de specifieke stam.Flexibiliteit en keuzemogelijkheden zijn nog beperkt. Een procedure om EVC of EVK in rekening te brengen wordtnu ontwikkeld. Er zijn op dit moment nog geen keuzeonderdelen opgenomen in het programma, wel zal er in detoekomst over nagedacht worden om een competentiecluster te realiseren volgens verschillende inhouden,waardoor toch keuzemogelijkheden zouden kunnen geboden worden.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om in het programma ruimte te voorzien voor differentiatie en keuzemogelijkheden.De commissie adviseert om bijzondere aandacht te besteden aan de samenhang, zowel inhoudelijk alsorganisatorisch, tussen de gemeenschappelijke en specifieke stam.118 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het opleidingsprogramma omvat 180 studiepunten, gespreid over opleidingsjaren van 60 studiepunten. Zoals deregelgeving bepaalt kan elk studiepunt worden omgezet in studiebelasting door te vermenigvuldigen met eenfactor 25 of 30.Bij de omzetting van studiepunten in studiebelasting wil de opleiding een realistische benadering van de studietijdrealiseren. Aangezien de opleiding veel praktisch werk vraagt werden de studiepunten daarom omgezet in 30 uur.Toch ligt de studietijd nog hoger dan de voorziene 1500 uur:- eerste jaar, 1570 uur,- tweede jaar, 1670 uur,- derde jaar, 1645 uur.De taakbelasting en de studieomvang van de gemeenschappelijke stam werden verder kritisch onderzocht doorde opleiding. Door de integratie van IZW (individuele werktijd ) of ZOG (zelfstandige onderwijsgroepen) kunnenstudenten aan hun taken werken of studeren tijdens de werkdagen in de hogeschool.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 119


Methoden als tijdschrijven en paarsgewijs vergelijken werden door de Erasmushogeschool als te omslachtig enwetenschappelijk onvoldoende onderbouwd beschouwd. In navolging van de studietijdmeting aan de VrijeUniversiteit van Brussel wordt de studiebelasting opgevolgd aan de hand van de algemenestudententevredenheidsenquête. Deze enquête peilt in welke mate de gemiddelde tijdsinvestering van de studentovereenstemt met de vooropgestelde studielast van een specifiek opleidingsonderdeel.Deze vastgestelde belasting zal na de bekendmaking van de resultaten van de bevraging, opnieuw in vraagworden gesteld. Dit alles met de bedoeling om een meer objectieve maat te hanteren bij het formuleren vanstudiebelasting.Eventuele problemen met de studiebelasting kunnen in de opleidingscommissie besproken worden. Dezeprocedure maakt het mogelijk de studenten toelichtingen te geven over de aangebrachte onderwerpen, teluisteren naar de voorstellen van de studenten en samen naar oplossingen te zoeken.De gegevens van de studententevredenheidsenquête (versie 2004-2005) werden in de opleidingscommissiebesproken. Naar aanleiding van dit rapport werd een panelgesprek georganiseerd over de studeerbaarheid in deopleiding waarvoor een aantal derdejaarsstudenten en pas afgestudeerde studenten werden uitgenodigd. Hieruitbleek dat het programma in de perceptie van de studenten globaal genomen voldeed.De studenten die de commissie gesproken heeft geven aan dat het lesrooster (mede door degemeenschappelijke stam) ‘goed vol zit’, maar getuigen dat het wel doenbaar is.De studiebevorderende factoren liggen vooral in de intensieve begeleiding. De studenten benadrukken hier debereikbaarheid van de lectoren. Zij vormen het eerste contactpunt bij studiebegeleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De studietijdmeting moet grondiger onderbouwd worden met het oog op de studietijd beter te laten aansluiten bijde studentenkarakteristieken.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Om de competentieontwikkeling van de studenten zo optimaal mogelijk te laten verlopen is het voor de opleidingbelangrijk dat het opleidingsprogramma:- een sterke band heeft met de beroepspraktijk- focust op de persoonlijke ontwikkeling en competentiegroei van de student en- krachtige leeromgevingen voorziet.De gemeenschappelijke stam staat voor de lerarenopleiding als de voortrekker van de onderwijsinnovatie.120 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


In de onderwijsvisie van de lerarenopleiding staat een studentgecentreerde onderwijsbenadering metsociaalconstructief leren voorop. Hierbij staat het werken in kleine onderwijsgroepen centraal. Aanvankelijkworden deze groepen sterk begeleid. Geleidelijk wordt meer ruimte gemaakt voor het zelfstandig werken. Dediverse rollen in deze onderwijsgroepen en de taken worden voortdurend gewijzigd. Kennis om de taken uit tevoeren wordt aangereikt in hoorcolleges, vaardigheden worden ontwikkeld in werkcolleges.Deze benadering wordt verder gezet in de specifieke stam, waar dan vooral aangesloten wordt bij deberoepspraktijk in het kader van de stages. Het leerprogramma is opgebouwd in functie van deze stages. Deomkadering maakt echter niet dezelfde begeleidingsintensiteit mogelijk, behalve bij de projecten.Kleuterscholen worden uitgenodigd om deel te nemen aan activiteiten binnen de opleiding en gaan daar graag opin.De werkvormen in de gemeenschappelijke stam zijn: de begeleide onderwijsgroepen, de zelfstandigeonderwijsgroepen (zonder begeleider), de werkcolleges, de hoorcolleges en de voordrachten. Er zijn ook deindividuele zelfstandige werktijden (IZW) die bedoeld zijn om tijdens de georganiseerde werkweken aan taken tewerken of te studeren.De leermiddelen die gebruikt worden zijn de modulemappen, bronnenmateriaal (= een reader met artikels),handboeken, websites, koffers met didactisch materiaal, enz.De werkvormen in de specifieke stam worden in de studiegids vast omschreven: hoorcollege, begeleidewerkvorm (de BZW), werkcollege PRK, vakkenstage en didactische stage.In het opleidingsprogramma kan elke lector zelf beslissen hoe hij zijn opleidingsonderdeel (of het subonderdeelwaar hij alleen voor verantwoordelijk is) realiseert.Een lector wisselt, afhankelijk van de leerdoelen die op dat moment voorop staan, af in werkvormen.Doceermomenten (hoorcollege) kunnen worden afgewisseld met oefenen, het uitvoeren van probleemtaken enhet werken in groepen. Sommige vakkenstages waar de vakspecifieke vaardigheidsontwikkeling centraal staat,vinden plaats buiten de basisschool (maar in het departement).De leermiddelen die gebruikt worden, zijn: handboeken, cursusmateriaal, websites, prenten, materiaal voorlichamelijke opvoeding, partituren, tijdschriften, videomateriaal, demonstratielessen, enz.De opleidingsonderdeelfiche geeft een overzicht van de gebruikte leermiddelen.De afstemming tussen vormgeving en inhoud is goed uitgewerkt en nog steeds in ontwikkeling.De keuze voor een gemeenschappelijke en specifieke stam is destijds bewust genomen en staat opnieuw bewustter discussie.Aanbevelingen ter verbetering:Er kan nog meer beroep gedaan worden op de zelfverantwoordelijkheid van de student, basiskenmerk voor eenmeer competentiegerichte opleiding.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 121


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De procedures, reglementen en criteria voor evaluatie en deliberatie zijn gebaseerd op de officiële richtlijnen vande Erasmushogeschool Brussel conform de wetgeving. Een aantal departementale specificaties vullen dezecentrale reglementering aan. In geval van betwisting voorziet de hogeschool een Juridische dienst voorklachtenbehandeling en beroepsprocedure. Het reglement wordt bij de aanvang van het academiejaar aan destudenten overhandigd.Indien gewenst kunnen de studenten tijdens blok- en examenperiode terecht bij de ombudsvrouw of -man van deafdeling Gezondheidszorg.De aard van de toetsing en beoordeling bij de studenten is voldoende bekend bij studenten en personeel. Erwordt gewerkt met nieuwe toetsvormen zoals self- en “peerassessment”. De toetsing zelf is nog nietcompetentiegericht. Kennis, vaardigheden en attitudes worden afzonderlijk getoetst veelal vanuit producten,opdrachten en inhouden van de opleidingsonderdelen in de specifieke stam.Na de proclamatie voorziet de opleiding de laatste dag van het academiejaar ruimte voor feedback aan nietgeslaagdestudenten en kan inzage in de afgelegde schriftelijke examens gevraagd worden.In de gemeenschappelijke stam wordt de evaluatie opgesplitst per competentiecluster. Voor wat degemeenschappelijke basiscompetenties betreft (GOK-competenties) wordt gewerkt rond een centrale taak. Taaken feedback worden opgenomen in een Elektronische Portfolio (EPF). Kennistoetsen komen in de loop van eenmodule aan bod, op het einde van een cluster wordt een kennistoets afgenomen die meegerekend wordt in deevaluatie van de studenten. De algemene competenties worden geëvalueerd door middel van observatie en aande hand van taken. Deze competenties worden geregistreerd op de AC-site, waar ook feedback gegeven wordt.Studenten maken op grond van vorderingsoverzichten een zelfevaluatie die voorgelegd wordt aan “peer”evaluatie. Op grond hiervan schrijven de studenten een finale zelfevaluatie die met de begeleider wordtdoorgenomen.Om de groei van de competenties doorheen het jaar weer te geven, wordt na elke cluster een letterevaluatiegegeven, die op het einde van het jaar wordt omgezet in een eindcijfer. Er is een procedure afgesproken om deweging tussen de AC en BC mogelijk te maken.In de specifieke stam bepaalt elke lector hoe de evaluatie van de verschillende competentieonderdelen in deopleidingsonderdelen gebeurt. De criteria die hij hanteert worden toegelicht aan de studenten. Voor de projectenworden de criteria in de projecthandleiding opgenomen. In de opleidingscommissie werd besproken welkecompetenties best met permanente evaluatie worden getoetst. Indien een onderdeel enkel getoetst wordt doorpermanente evaluatie is geen herkansing mogelijk. Voor de toetsing van de vakoverschrijdende initiatieven is hetteam verantwoordelijk. De inzet van de student telt mee in zijn beoordeling.Het eindwerk wordt wat het theoretisch luik betreft gelezen door de promotor en twee lezers, die op eenoverzichtsblad per criterium het eindwerk bespreken. De promotor verzamelt deze gegevens en geeft feedbackaan de student. De promotor bepaalt de uiteindelijke score voor het theoretische (schriftelijke) eindwerk.122 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Het eindwerk, wat het praktische luik betreft, wordt eerst ter plekke geëvalueerd door alle lectoren. Tijdens eendaaropvolgende overlegsessie worden zowel het traject (lectoren Wereldoriëntatie en beeld) als de eindresultaten(alle lectoren) in kaart gebracht en wordt er een definitief cijfer toegekend.Bij de beoordeling van de stages wordt groot belang gehecht aan het reflecteren, beoordeling heeft aanvankelijklouter een feedbackfunctie. De studenten houden de vorderingen en reflecties over de verschillende stages bij ineen portfoliosysteem.Er zijn meerdere evaluatiesamenkomsten per jaar waarbij niet alleen elke student wordt beoordeeld, maar waareventueel ook remediëring wordt vastgelegd.Op vraag van studenten en werkveld werd de praktijkvorming aangepast: meer doedagen in eerste en tweedejaar en meer praktijkseminaries.De beoordeling van de stageactiviteiten gebeurt aan de hand van 2 formulieren.- Het evaluatieformulier ‘pedagogische vaardigheden’, waarin wordt nagegaan in hoeverre de student depsycho-pedagogische basiscompetenties van het beroepsprofiel ‘leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>’ probeert teverwerven en- het evaluatieformulier ‘lesrealisatie’ dat de didactische vaardigheden nagaat per activiteit (hetzij collectieveactiviteit, hetzij keuzehoeken).De uiteindelijke beslissing over het slagen van een student wordt genomen door een examencommissie ondervoorzitterschap van het departementshoofd.Niet-geslaagden kunnen hun schriftelijk examen inkijken en krijgen ruimte voor feedback. Voor hen is er eenindividueel traject mogelijk.Er werd beslist om QM Perception (Question Mark Perception) te gebruiken als elektronisch assessment tool. Ditevaluatiebeheerssysteem laat lectoren vragenlijsten, tests, ondervragingen en examens opstellen, plannen,leveren en rapporteren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om het toetsbeleid van gemeenschappelijke en specifieke stam meer op elkaar af testemmen.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 123


Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Alle studenten met een diploma hoger onderwijs worden toegelaten tot de opleiding. In de opleiding stromenstudenten in van ASO, TSO, BSO en KSO. Hoewel de heterogeniteit van de instroom sterk toeneemt, beschikt deopleiding nog niet over een adequaat profiel van de instromende student.Er worden intakegesprekken gehouden maar de gegevens worden nog niet systematisch geanalyseerd. Er wordteen onderzoek opgestart naar de variabelen in instroom.Vooral het aandeel van de studenten uit het BSO is sterk toegenomen (44% in 2005-2006). De opleiding is sterkpraktisch gericht met een centrale rol voor de voorbereiding op de stages en de stages zelf, waardoor op heteerste gezicht weinig inhoudelijke voorkennis van de studenten wordt gevergd. Er worden de facto echter weleisen gesteld voor wat de inzet betreft; het zelfstandig werken vergt een behoorlijke vaardigheid in het plannen.Door de kleine onderwijsgroepen in de gemeenschappelijke stam kan de begeleider vlug ingrijpen bij problemen.Studenten die aansluitingsproblemen hebben kunnen terecht bij de lectoren en de Studentenbegeleidingsdienst .Zo blijkt de screening bij taalvaardigheidsgesprekken in 1ILKO met eventuele doorverwijzing naar de logopedistezeer effectief.Heel wat studenten beschikken niet over de vereiste voorkennis voor muziek. Voor hen is er een mentoraatingesteld.Er worden geen voorbereidingsprogramma’s aangeboden, er is geen alternatieve richting voorzien. Tijdens devisitatie bleek dat overwogen wordt om een aanvullend eerste jaar in te richten voor studenten die nog grotemoeite hebben met de Nederlandse taal. Studenten die niet geslaagd zijn voor een opleidingsjaar van hetmodeltraject maar wel geslaagd zijn voor een aantal opleidingsonderdelen kunnen een individueel trajectaanvragen, wat in regel neerkomt op een aanvulling met opleidingsonderdelen van een volgend opleidingsjaar.Tijdens de visitatie bleken de studenten erg tevreden over de begeleiding.Ook de studenten met een BSO-vooropleiding vonden dat ze erg goed opgevolgd en ondersteund werden.De EVC-procedure werd tijdens het academiejaar 2005-2006 ingevoerd. De verdere ontwikkeling hiervan isopgenomen in het beleidskader voor de volgende jaren. De opleidingshoofden worden hierin bijgeschoold.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt een grondig onderzoek van het profiel van de inkomende student. Hoewel de opleidingpraktisch gericht is, worden wellicht toch impliciet verwachtingen gesteld waarop de opleiding nu weinig zichtheeft.De commissie vraagt om een onderzoek naar de mogelijkheid tot flexibilisering te starten.124 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: goedfacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:goedfacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De toelatingsvoorwaarden zijn goed en duidelijk en in lijn met de decretale voorwaarden.- Het programma is een adequate transformatie van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en dedomeinspecifieke eisen.- De onderwerpen van de eindwerken zijn, zowel voor wat het theoretisch als praktisch deel betreft, relevantvoor de praktijk.- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.- De afstemming tussen vormgeving en inhoud is goed.- De beoordeling en de toetsing in de opleiding is voldoende, hoewel een grondig onderzoek naar dekenmerken van de instroom aangewezen is.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 125


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het departement probeert met haar personeelsbeleid de participatiegraad van zowel personeel als studenten temaximaliseren. Het wil hierbij een professionele, stimulerende werkomgeving uitbouwen. Het hecht een grootbelang aan de professionele input en streeft hiertoe naar een evenwicht tussen statutaire lectoren engastprofessoren of gastsprekers.De personeelsplanning gebeurt op basis van de noden die voortvloeien uit het opleidingsprofiel, het programmaen de specifieke onderwijsvisie. Vacatures worden duidelijk omschreven, opgesplitst in een omschrijving van deopdracht, een functieprofiel, diplomavereisten en een aantal bijkomende eisen. Ze worden via diverse kanalengepubliceerd. De selectie gebeurt aan de hand van vooropgestelde criteria. De selectiecommissie organiseertinterviews, analyseert de sollicitaties en adviseert in een uitvoerig gemotiveerd voorstel de rangschikking van dekandidaten. Vervolgens formuleert de departementsraad een gemotiveerd voorstel van aanwerving dat tergoedkeuring wordt voorgelegd aan het bestuurscollege.Nieuwe personeelsleden worden degelijk opgevangen. Ze worden door het departementshoofd en hetopleidingshoofd op de hoogte gebracht van de missie, structuur, opdracht en opleidingsprofiel. Ook bij collega’sen mentoren kunnen nieuwe lectoren terecht voor informatie en begeleiding. Er is een inloopfase van een jaarvoorzien.Er is voorzien in een bevorderingsbeleid. Zo besliste de departementsraad te voorzien in een middenkader, voorhet studiegebied <strong>Onderwijs</strong> met één studiegebiedcoördinator en drie opleidingshoofden.De regelgeving voor het personeelsbeleid en -beheer zijn beschreven in protocollen.De taakbelasting werd binnen een werkgroep vastgelegd op 1500 uur op jaarbasis voor een voltijdse betrekking.Er is bij de personeelsleden de perceptie dat de werkdruk zeer hoog ligt omwille van de bijkomende decretaalopgelegde opdrachten en de toename van het aantal studenten. Het departement investeert nochtans gemiddeldmeer in personeel dan de hogeschool in haar totaliteit. Jaarlijks wordt het protocol taakbelasting geactualiseerd.Personeelsnoden worden geïnventariseerd binnen de opleidingscommissie of, indien opleidingsoverstijgend, doorde studiegebiedcoördinatoren en het departementshoofd. Het departementshoofd formuleert dan een voorstelaan de departementsraad.De aanwezigheid van het beroepenveld in de opleiding wordt verzekerd door de aanstelling van gastlectoren endoor de aanstelling van praktijklectoren.Er is een evaluatieprocedure voorzien. Het departement wil overstappen van een klassiek evaluatiedossier naareen EPF (elektronisch portfolio). De gegevens uit dit EPF zullen gebruikt worden voor defunctioneringsgesprekken en de evaluatie door het departementshoofd. Het aantal functioneringsgesprekken126 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


wordt als onvoldoende frequent ervaren. Uit gesprekken tijdens de visitatie blijkt dat hierin verandering komtomdat de bevoegdheid sinds 2005-2006 aan het opleidingshoofd werd toegewezen.Het personeel is betrokken bij het beleid via bestuurs- en adviesorganen, werkgroepen, specifieke opdrachten,opleidingsvergaderingen en personeelsvergaderingen.Bij elke fulltime opdracht wordt binnen de taakbelasting 5% (75 uur) opgenomen voor verdere professionalisering.Er is departementaal een budget voor navorming voorzien. Het is de intentie van het opleidingshoofd om hetnavormingsbeleid te koppelen aan de functioneringsgesprekken. Navorming wordt wel als één van de elementenbeschouwd die een opleidingscommissie moeten toelaten de juiste persoon op de juiste plaats te latenfunctioneren.Het personeel is voldoende gekwalificeerd en betrokken.De taakbelasting is dit schooljaar op 100% gebracht, wat moet toelaten om de 5% die kan opgenomen wordenvoor bijscholing; adequaat in te zetten en meer ruimte te maken om de verdere vernieuwing planmatig teimplementeren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om een meer doorgedreven opvolging van personeel te realiseren door middel vanfunctioneringsgesprekken.De opleiding zou de mogelijkheden van contractering en POP, (persoonlijk ontwikkelingsplan) dienen teonderzoeken.Het navormingsbeleid dient verder uitgebouwd te worden.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Alle lesgevers hebben stagebegeleiding in hun opdracht, waardoor er een frequent contact is met mentoren enhet werkveld. Daarnaast worden mentorendagen georganiseerd en zijn er contacten met begeleidingsdiensten endirecties.Verschillende lectoren hebben een binding met externe onderwijsgerelateerde organisaties en hogescholen inbinnen- en buitenland.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 127


Het departement investeert in het ontwikkelen van expertise in onderwijsondersteunend onderzoek. Aanvankelijkwas de politiek van de hogeschool meer gericht op onderzoeksprojecten met hoge wetenschappelijke waarde,waardoor geen middelen meer restten voor vragen naar toegepast wetenschappelijk onderzoek vanuit hetdepartement Lerarenopleiding. Sinds 2002-2003 is de enveloppe voor onderzoek toegenomen en worden ookvragen naar onderwijsondersteunend onderzoek gehonoreerd.Binnen het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> is een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de evaluaties binnen deleermodules van de gemeenschappelijke stam van het eerste jaar. Dit onderzoek is niet helemaal afgerondbinnen de voorziene periode van twee jaar.Sinds 2005 zijn er bijkomende onderzoeksmiddelen. Aan het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> werden 2 projecten met eenlooptijd van drie jaar toegewezen, met de ondersteuning van een PWO-coach. Het departement heeft voor 2,90VTE middelen aangewend om de cultuur van Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek verder uit te breiden.De professionele ervaring en kennis van de beroepspraktijk bij het personeel met een onderwijs- ofonderwijsondersteunende opdracht is in hoge mate aanwezig en dat is een criterium bij de werving. Daarnaastheeft elke lector een opdracht voor verdere professionalisering.Alle lesgevers hebben, zoals gezegd, stagebegeleiding in hun opdracht en hebben zodoende direct contact metzowel mentoren als beroepspraktijk. Er worden mentorendagen georganiseerd en er zijn contacten metpedagogische begeleidingsdiensten en directies. Voor het verkorte opleidingstraject leraar lager onderwijs en deBanaBa buitengewoon onderwijs wordt een beroep gedaan op lesgevers met hoge deskundigheid en bindingenmet de beroepspraktijk.Verschillende OP-leden participeren in- of zijn lid van diverse onderwijsgerelateerde organisaties waaronder hetHuis van het Nederlands in Brussel, het Stimob (Stimulerend meertalig onderwijs in Brussel), de Vlaamsewerkgroep Jenaplan, de netwerken “Diversiteit” van het Vlaams ministerie van onderwijs en de netwerken van hetCEGO…Aanbevelingen ter verbetering:De wisselwerking tussen opleiding en werkveld kan nog meer gestructureerd verlopen.Een sterk uitgebouwde en meer frequente mentorenwerking zal het competentiegericht leren beter bekendmaken bij het werkveld en bepalend zijn in de begeleiding van de studenten. De recent geïnstalleerdewerkveldcommissies gaan in deze richting.Hoewel reeds praktijklectoren ingeschakeld worden zou kunnen overwogen worden kleuteronderwijzeressen(mentoren) in functie een deeltijdse opdracht in de opleiding te geven.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De omkadering voor het departement is onder druk komen te staan door de grote toename van het aantalstudenten. Ze heeft geen gelijke tred kunnen houden met deze toename, gezien de gesloten enveloppe van dehogeschool. Aan de nood werd deels tegemoet gekomen door een solidariteit binnen het departement, het128 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


aanwenden van extra inschrijvingsgelden en van departementale werkingsmiddelen voor aanwerving. Vanaf 2006wordt gewerkt met een genormaliseerd personeelskader, waarbij de taakbelasting ook teruggebracht werd op100%, wat in voorgaande jaren niet meer het geval was.In het academiejaar 2005-2006 werden 5.44 VTE ingezet voor 112 studenten, wat de student/lector ration op20.60 brengt.Het personeel ingezet voor de gemeenschappelijke stam beantwoordt aan het specifieke onderwijsconcept,waarbij onderwijsgroepen van 15 studenten worden gevormd. Het coachen van een dergelijke groep kan zoweldoor pedagogen als door vaklectoren waargenomen worden. Daarnaast wordt een beroep gedaan opgastsprekers. Zowat 3VTE personeelsmiddelen worden besteed aan gastprofessoren, waarmee de opleidingexpertise uit het werkveld probeert aan te trekken.De verhouding vrouwen/mannen, voltijds/deeltijds, benoemd/tijdelijk is bevredigend.Ook de leeftijdsverdeling is gunstig. Er is een systematische verjonging en opvolging gerealiseerd.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de werkdruk te bewaken, zeker in het licht van de sterk gestegen instroom van delaatste jaren.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over gekwalificeerd personeel.- Er wordt een personeelsbeleid gevoerd dat recht doet aan goed functioneren in het onderwijsproces, hoewelde opvolging van het personeel door middel van functioneringsgesprekken intensiever kan.- De lectoren onderhouden goede contacten met het werkveld, hoewel de relatie tussen de opleiding en depraktijk nog meer kan doorgedreven worden.- Er zijn goede contacten tussen de studenten en het onderwijzend personeel.- Er is aandacht voor de pedagogische en didactische vorming van de onderwijsgevenden, hoewel hetnavormingsbeleid systematischer kan uitgebouwd worden.- De kwantiteit van het personeel is bevredigend niettegenstaande dit in de specifieke stam onder druk kwamte staan door de sterke toename van het aantal studenten.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 129


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het beleid betreffende huisvesting wordt gevoerd op hogeschool- en departementaal niveau.Het fusiedepartement Gezondheid/Lerarenopleiding is gevestigd op de Campus Jette. Hij is vlot bereikbaar engratis openbaar vervoer voor de studenten kan georganiseerd worden via de VZW Quartier Latin. In de campus isde laatste jaren zwaar geïnvesteerd. Hij is zeer goed uitgerust voor zowel studenten als personeel. Deinfrastructuur is aangepast aan mensen met een fysieke handicap. Op deze campus zijn eveneens een cafetariarestaurant,een studentenhome en een omnisportcomplex gevestigd.Op departementaal-, studiegebied- en opleidingsniveau is een beleid ontwikkeld voor huisvesting en materiëlevoorzieningen dat moet tegemoet komen aan de onderwijsvisie. In het bijzonder wordt veel aandacht besteed aanhet creëren van flexibele leeromgevingen.In flexibele ruimtes zijn discussie, groepswerk en training mogelijk. Er zijn auditoria voor hoorcolleges, er is eendigitaal communicatieplatform en een multifunctionele bibliotheek met vergaderruimtes en mogelijkheden totzelfstudie.Het crealokaal wordt gedeeld met de opleiding LLO voor het deel Beeld van Muzische vorming en wordtbeschouwd als een “open atelier”. Verder beschikt de opleiding nog over ondermeer, een spiegelzaal (voormuzische vorming), een sportzaal, een multifunctionele theaterruimte …In het licht van de toename van het aantal studenten dat een verhoging van de groepsgrootte voor de specifiekestam voor gevolg heeft gehad, zijn er onvoldoende lokalen die flexibel werken met groepen van 30 tot 40studenten mogelijk maakt.Er zijn op dit moment aanzienlijke renovatiewerken aan de gang die de materiële infrastructuur verder moetgeschikt maken om het beoogde onderwijsconcept te realiseren.De studenten geven de organisatie aan als een zwak punt voor de opleiding. Zo gebeurde het geregeld dat geenlokalen beschikbaar waren voor een activiteit, dat studenten laattijdig geïnformeerd worden dat een les nietdoorgaat. Met het elektronische tool Mimosa is inmiddels werk gemaakt van een goede regeling voor dereservatie van lokalen.De klassieke mediatheek evolueerde naar een studielandschap om het totale leerproces actief te ondersteunen.De commissie stelde vast dat de studenten erg te spreken zijn over de mediatheek met haar actuele collectie aanboeken, tijdschriften, video’s ...Op het niveau van de hogeschool springt het ICTO-beleid in het oog. Het is een expertisecentrum voor velerlei e-learning tools dat eveneens instaat voor de technische ondersteuning. Ondermeer via helpdesk services. Diverse130 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


projecten zijn gericht op het beheren van leerinhouden, het opbouwen van on line-cursussen,studentenbegeleiding en digitale portfolio’s.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het departement voorziet in informatie voor potentiële studenten door middel van haar website, studiegids,affiches, brochures, opendeurdagen, briefwisseling met laatstejaarsstudenten SO en geeft rondleidingen op vraagvan secundaire scholen.Tijdens het inschrijvingsgesprek wordt aandacht besteed aan de vragen van de student, worden personaliabesproken, wordt de student al geattendeerd op de mogelijkheid van studiebegeleiding en op taal gescreend.De gegevens worden niet gebruikt om zicht te krijgen op de variabelen die bijdragen tot studiesucces of diestudiebelemmerend zouden zijn.Tijdens introductiedagen voor de eerste week van het academiejaar maken de studenten kennis met dehogeschool en het departement (ze krijgen een rondleiding door tweedejaarsstudenten). De lectoren stellen danelk hun opleidingsonderdeel voor. De studiegids met allerhande informatie over regels, procedures enz. wordtoverhandigd en toegelicht. Hoewel alle informatie wel degelijk verschaft wordt of makkelijk terug te vinden is, blijktdat studenten bij een probleem toch nog eerst contact zoeken met een lesgever, jaarverantwoordelijke of met deOmbudsdienst, die dan al dan niet doorverwijzen.Tijdens de opleiding is studiebegeleiding voorzien voor zowel de gemeenschappelijke als de specifieke stam.Bij de gemeenschappelijke stam worden studenten begeleid bij het ontwikkelen van algemene competentieszoals plannen, taakgericht werken, probleemoplossend werken en presenteren.Bij de specifieke stam vormen de vaklectoren en de pedagogen het mentoraat. Voor opleidingsonderdelenwaarvoor de vooropleiding door studenten onvoldoende is kan een meer gestructureerd mentoraat ontwikkeldworden, zoals voor muziek al het geval is. Studenten worden aangemoedigd hier gebruik van te maken door hetsysteem deel te laten uitmaken van de permanente evaluatie. Bij niet slagen krijgen de studenten feedback vanhun lector.Er is voorzien in de ondersteuning van de taalvaardigheid, zowel voor de allochtone als autochtone studenten. Insamenwerking met het Huis van het Nederlands wordt remediëring voorzien voor studenten met een lage scoreop de taalscreeningstoets.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 131


Studenten worden op de hoogte gehouden via ad valvas, Dokeos (elektronische leeromgeving) en de nieuwewebsite.Studenten kunnen steeds een beroep doen op een meer individuele begeleiding door de studentenbegeleider. Inoverleg met de jaarverantwoordelijken worden studenten die hier nood kunnen aan hebben geattendeerd op dezemogelijkheid. De opleiding legt wel de nadruk op de vrijblijvendheid van het studiebegeleidingsysteem.Een studieloopbaanbegeleider wordt voorzien met het oog op een uitwerking van de flexibilisering en de invoeringvan EVK’s en EVC’s. Hij helpt de student reflecteren over de meest aangewezen leerroute.Erasmus ontwikkelde een studentenvolgsysteem (SVS), dat berust op de pijlers welbevinden en betrokkenheid.Het SVS is digitaal uitgewerkt in Perception. De student krijgt meteen feedback die kan bijdragen tot zelfreflectie.Er wordt overwogen om in te stappen in het PSAI van CEGO. De studentenbegeleider maakt daarnaast gebruikvan de LASSI. Het is onduidelijk wat de meerwaarde voor de studenten is naast het aanscherpen vanzelfreflectie. Zo is het onduidelijk hoe de studentenbegeleider en het mentoraat reageren op de resultaten.Tenslotte is er voorzien in psychosociale begeleiding via SOVO en is er een Ombudsdienst. Voor deze laatstefunctie is in totaal 12% opdracht voorzien voor vier leden in het departement. De klachten worden behandeld dooreen ombudsman die niet tot het betrokken studiegebied behoort.Uit de evaluatie bij studenten blijkt dat slechts een klein deel van de studenten gebruik maakt van destudentenbegeleiding.Tijdens de visitatie bleek dat studenten zich vooral richten tot de jaarverantwoordelijke (pedagoog van hetbetreffende jaar) en de lectoren van het vak waarbij zich problemen stellen. Door de kleinschaligheid zijn allestudenten goed in beeld en kan er adequaat begeleid worden. Omdat het departement uit twee opleidingenbestaat (gezondheidszorg en lerarenopleiding) is er via gezondheidszorg ook iemand aanwezig om eventuelepsychische problemen bij studenten te begeleiden.Er zijn geen gegevens beschikbaar over drop-outs. De studenteninstroom en -doorstroom moet wordengesystematiseerd en er is nood aan een infrastructuurbeleid, specifiek voor de LKO.De studenten zijn tevreden over de begeleiding, die voldoende intens is om verder bij te dragen tot deontwikkeling van de competenties.De omkadering voor studiebegeleiding is erg beperkt (1/4de VTE op departementaal niveau).De omkadering voor de kleuteropleiding specifieke stam is vrij beperkt (20,6 studenten per VTE) en een duidelijkminder gunstige ratio dan voor de opleiding lager onderwijs.Aanbevelingen ter verbetering:Het is aangewezen dat onderzocht wordt welke factoren bijdragen tot studie-uitval. Hierbij kunnen de gegevensdie bij de begeleiding en het intakegesprek voorhanden zijn, van nut zijn.De opleiding moet meer aandacht besteden aan de gesignaleerde problemen die een opleidingsonderdeeloverstijgen.De commissie vraagt om de relatie tussen flexibilisering en studiebegeleiding uit te werken.132 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: goedfacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op vlak van voorzieningen• er zijn voldoende theorielokalen met een goede uitrusting; de vaardigheidslokalen zijn nu nog -gegeven de studentenaantallen - beperkt in ruimte. De opleiding heeft echter wel plannen voornieuwbouw.• De opleiding heeft constante aandacht voor didactisch materiaal en voert een doelgerichtmediatheekbeleid. Het studielandschap is goed uitgerust.- op het vlak van studiebegeleiding• er zijn leertrajectbegeleiders aangesteld.• De opleiding beschikt over een goed werkende Ombudsdienst.• De studiebegeleiding wordt voornamelijk op departementaal niveau vormgegeven en gaat uit vaneen duidelijk beleid.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 133


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool opteert voor de TRIS – gebaseerd op EFQM - als raamwerk voor het kwaliteitssysteem. Tweekwaliteitscoördinatoren van het departement hebben de hogeschoolvisie geëxpliciteerd.Binnen de hogeschool is ervoor gezorgd dat het kwaliteitsbeleid goed verankerd is. Verticaal (van stuurgroep KZEhB naar stuurgroep KZ departementaal naar CORteam) op het niveau van het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> en naarde opleidingscommissie en –vergadering op opleidingsniveau (topdown) en omgekeerd (bottom-up). Ookhorizontaal is er netwerkvorming omdat alle kwaliteitszorgcoördinatoren op departementaal niveau ook in destuurgroep op hogeschool niveau zetelen.Vanuit managementoogpunt werd een middenkader gecreëerd van departementshoofd naar coördinatorstudiegebied (pedagogisch coördinator) en een opleidingshoofd op het niveau van de opleiding. Binnen hetstudiegebied is sinds 2004-2005 één kwaliteitscoördinator aangesteld die hiervoor 20% VTE krijgt (sinds 2004-2005), voordien slechts 10% voor het hele departement. Ter voorbereiding van het ZER kwam hier perstudiegebied 15% bij. Bovendien werd werk gemaakt van een functieprofiel voor diverse functies, het beleid wil ditin de toekomst doen voor alle functies.Opdat het kwaliteitsbeleid sturing kan geven aan de werking van een organisatie is een breed instrumentariumvereist. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van welke meetinstrumenten gehanteerd worden, bijwie en met welke periodiciteit.Belanghebbende Instrumenten InternExternSystematiekKlanten:StudentenAlumniWerkveldStudentenenquêteEnquête GSTEvaluatieonderzoek GSTOnderzoek instroom, doorstroom enaanpakOnderzoek Drop-outOud-studentenenquêteMentorenenquêteEnquête SchooldirectiesEFQM-modelCompetentiematrixEnquête stagecontactenInstrument studeerbaarheidexternInternInternInternexternInternInternInternJaarlijksIn opstartEenmalig 2003-2005In opstartEenmalig 20003-jaarlijks2-jaarlijks2-jaarlijks4-jaarlijksJaarlijksEenmalig 2003-2004In opstartPersoneelInternInternInternIntern134 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


MaatschappijWebsite – statistiekenTewerkstellingsdatabaseExterne KZInternInternJaarlijksVerbeterpuntEr werd een tevredenheidsonderzoek ondernomen bij studenten, oud-studenten, mentoren, schooldirecties enpersoneel. De resultaten van de studentenquête zijn erg onbevredigend: lage deelnemingsgraad en tweebevragingsjaren die uitvallen wegens technische problemen.Het personeel werd digitaal bevraagd, daarna volgde een consensusvergadering over de sterktes en zwaktes vande opleiding, waarna actiepunten werden voorgesteld. Bij deze vergaderingen kwamen alle “EFQM-enablers” aanbod.De opleiding constateert dat, hoewel er gewerkt wordt aan de communicatie met de mentoren, toch steeds weerdezelfde vragen aan bod komen.Het EFQM-model bij de bevraging van de personeelsleden werd door de opleiding als te afstandelijk en abstractervaren waardoor een voorstel wordt uitgewerkt om de drie fasen (van digitale scoring naar actiepunten enactieplannen) op twee lesvrije dagen te laten plaatsvinden volgens een procedure geënt op het NederlandseEFQM-TRIS inspectiespel.De competentiematrix wordt door de opleiding aanzien als een belangrijk beleidsinstrument, op grond van debespreking hiervan zullen diverse actiepunten worden ontwikkeld.Tenslotte zijn er nog een aantal projectmatige initiatieven geweest:- de opvolging van de invoering van competentiegerichte leermodules (wordt de paradigmawissel naarcompetentiegericht leren gerealiseerd? Zijn de evaluaties valide?),- de ontwikkeling van het stagenetwerk (wordt voorlopig niet verder gezet),- onderzoek naar de correlatie instroom, doorstroom en aanpak, (dit jaar gestart).Tijdens de visitatie bleek dat niet langer overwogen wordt om de procedure van het inspectiespel (eenNederlandse variant op EFQM) te implementeren. De aangestelde PWO-coach onderzoekt de verschillendemogelijkheden om het kwaliteitsbeleid te optimaliseren en zal hierbij ook speciale aandacht hebben voor hetvanuit methodologisch oogpunt verbeteren van het tevredenheidsonderzoek dat peilt naar de tevredenheid overde kwaliteit van het onderwijs enerzijds (onderwijsaanpak en –doelstellingen, programma, evaluatie, stage,studeerbaarheid, accommodatie en infrastructuur) en de geïnvesteerde studietijd per opleidingsonderdeelanderzijds.De streefdoelen binnen de opleiding worden bij de analyse die elk onderwerp in het ZER afsluit, opgenomen.De opleiding concludeert in het ZER dat: “de basis gelegd werd voor een behoorlijk kwaliteitsbeleid, het moet nuconcreet uitgewerkt worden wat moet resulteren in een beleidsplan voor de opleiding en de ontwikkeling van eenkwaliteitshandboek”.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet zorgen voor een procedure waarbij het aantal respondenten bij de tevredenheidsenquête vanstudenten hoger komt te liggen.De commissie adviseert om proefenquêtes af te nemen teneinde valide resultaten te verkrijgen.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 135


Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij elk onderwerp formuleerde de opleiding verbeterpunten waarvan er een behoorlijk aantal werden gerealiseerdzowel op het vlak van- de organisatie van de opleiding (organogram, functieprofielen, het voeren van opleidingsoverstijgend overlegin een coördinatieteam, verrekening van lidmaatschap aan vakgroepen en werkgroepen)- de doelstellingen van de opleiding (herformuleren tot competenties)- de uitbouw van het programma (gerichtheid op actuele ontwikkelingen, voornamelijk in de specifieke stam,curriculumherziening van de gemeenschappelijke stam), integratie van ICT, integratie van ICO, verbeterenvan de communicatie met de stageschool)- de voorzieningen (studielandschap, ontwikkelen dienst Studiebegeleiding)Een aantal verbeterpunten moeten verder uitgewerkt worden zoals het uitwerken van internationale contacten,het verhogen van intensiteit van de begeleiding in de specifieke stam, het verder optimaliseren van decommunicatie met de stagescholen, het zoeken van oplossingen voor een bevredigend didactisch concept bij hetwerken in grote groepen. Bij de bevraging van het personeel kwam vooral tot uiting dat de visie van de opleidingonvoldoende geëxpliciteerd is in de bestaande documenten en dat de bevraging van de externen veelsystematischer moet gebeuren.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet een aantal verbeterpunten verder uitwerken.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Binnen de opleiding wordt weliswaar ruimte gemaakt om medewerkers te betrekken bij de interne kwaliteitszorg.Toch is het de vraag of er voldoende procedurele garanties zijn om verbeterpunten die tot uiting komen bij136 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


esprekingen te registreren. Zo bleken bij de redactie van het ZER streefdoelen uit het verleden nooit in eenbeleidsplan uitgewerkt te zijn: ze moesten teruggevonden worden in verslagen van projecten, onderzoeken,opleidingscommissies, opleidingsvergaderingen, CORteam of stuurgroep. Dit heeft geleid tot het schetsen vaneen beleidskader en het ontwikkelen van een beleidsplan vanuit de beleidsgroep basisonderwijs, dat verder gaatdan de synthese in de jaarverslagen. Nagenoeg alle lectoren worden actief betrokken bij het kwaliteitsbeleid, deformulering van streefdoelen, het formuleren van actieplannen en ook in de opleidingscommissie enopleidingsvergaderingen..Er is een uitgewerkte bevraging van studenten, alumni en werkveld. Toch zal er aandacht moeten gaan naar devorm van de enquêtes bij het werkveld. Dit komt ondermeer tot uiting in het steeds opnieuw aan bod komen vandezelfde vragen bij de stagescholen. Wellicht is dit ondermeer een gevolg van de wijze waarop de enquêteswerden opgesteld met overwegend gesloten vragen. De commissie is zich ervan bewust dat het bijdraagt tot decontinuïteit en de verwerking vereenvoudigt, maar de vraag is of er voldoende gepeild wordt naar wat leeft binnenhet werkveld.Binnen het departement is ervoor gezorgd dat bij eventuele negatieve resultaten van de bevraging bij destudenten (hoorcolleges, studiemateriaal, stages, evaluatie, enz..) wordt doorgevraagd zo dat deze resultatendoor het departementshoofd kunnen gebruikt worden bij functioneringsgesprekken, de besprekingen binnen hetCOR-team en de opleidingscommissie.Het betrekken van het werkveld neemt toe mede door het installeren van een werkveldcommissie. Toch kan ditnog intenser, spijts dat de mentoren aangeven dat er met hun bemerkingen rekening wordt gehouden.Ondermeer betreffende de aanpassing van evaluatieformulieren en de wens naar meer doe-stages in het tweedejaar.Toch kan de uitwisseling volgens de commissie nog intenser, waardoor de stageplaatsen invloed kunnenuitoefenen op het curriculum.De commissie stelt vast dat er stappen genomen worden op hogeschoolniveau voor het uitwerken van eenalumnibeleid.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet de methodiek op punt stellen die toelaat om studenten, alumni en beroepsveld sterker tebetrekken bij het bepalen van actiepunten. Tevens moet de opleiding nagaan of de enquêtevorm de meestgeschikte vorm is voor het bekomen van deze info; eventueel moet een aansluitende mondelinge bevragingoverwogen worden voor mentoren en schooldirecties die dit wensen.De opleiding moet de alumniwerking formaliseren.De commissie vraagt de opleiding om de resultaten van het project ‘inleefstage’ (stagenetwerking) opnieuw tebestuderen, aangezien zowel een aantal studenten als mentoren nog steeds meer ondersteuning en/ofcommunicatie vragen.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 137


Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Hoewel facet 5.3. niet expliciet in het ZER werd opgenomen hanteert de Erasmushogeschool het EFQMkwaliteitsmodel(TRIS-versie) ter uitbouw van het kwaliteitssysteem met expliciete bevraging van alle actoren.- In het algemeen zou er meer aandacht moeten gaan naar de vorm van de bevragingen en naar het inbouwenvan voldoende procedurele garanties.- Het betrekken van het werkveld neemt toe, ondermeer door het installeren van een werkveldcommissie.- De commissie is van oordeel dat de opleiding toch voldoende inspanningen leverde om haar kwaliteitsbeleidte verfijnen en voldoende actie ondernam om de kwaliteit te verhogen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.138 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Binnen de lerarenopleiding en de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> werd geïnvesteerd in een evaluatiesysteem dat zovalide mogelijk aangeeft welke competenties gerealiseerd zijn en dat leerlijnen expliciteert die aangeven waareen student staat in zijn competentieontwikkeling.Deze competentiematrix (COMA) is het meest ontwikkeld in de gemeenschappelijke stam, maar krijgt ook vormbinnen de specifieke stam.Dit houdt dus in dat de evaluatieresultaten tijdens en op het einde van de opleiding toelaten om zich een oordeelte vormen over de mate van realisatie van de doelstellingen. De hiaten in de competentieontwikkeling van deopleiding kunnen opgespoord worden aan de hand van de COMA. Daarnaast heeft de hogeschool eenonderzoek opgezet om de implementatie van de competentiegerichte leermodules op te volgen, hoewel ditonderzoek niet alle onderzoeksvragen heeft kunnen behandelen die gesteld waren.De tevredenheidenquêtes bij studenten maar vooral bij werkveld, mentoren en afgestudeerden bieden informatieover de mate waarin de opleiding voorbereidt op het beroep en over de mate waarin de relevant geachtecompetenties gerealiseerd werden. Uit deze bevragingen blijkt een algemene tevredenheid over het behaaldeniveau van de afgestudeerden. Ook de stages en de begeleiding worden gunstig beoordeeld.Uit de enquêtes blijkt dat de directies van het basisonderwijs tevreden zijn over de afgestudeerden, vooral overbereidheid tot differentiëren, de kwaliteit van de relatie met de kleuters en hun creativiteit.De stageverslagen en de feedback van de mentoren geven een beeld over de mate waarin de doelstellingenbereikt worden. Zowel vanuit de mentoren als de studenten komt de vraag om nog meer de nadruk te leggen opde voorbereiding van de stages en een verhogen van het aantal doestages in het tweede jaar. De studentenwillen ook meer begeleidingsbezoek krijgen. De opleiding wijst hier op het belang van het nieuwe decreet op delerarenopleiding en geeft ook aan dat mentoren en studenten onvoldoende zicht hebben op de organisatorischeproblemen die zich bij stagebegeleiding stellen. Dit is natuurlijk ook niet de rol van mentoren of studenten: hierkrijgt de opleiding het signaal dat meer doorgedreven stages en stagebegeleiding aangewezen zijn. Bovendienwordt de mogelijkheid niet overwogen om de mentoren zelf meer verantwoordelijkheid te geven bij destagebegeleiding.Het eindwerk biedt voor de begeleider een zicht op de mate waarin de student de competenties verworven heeft.Zowel wat betreft het theoretisch uitwerken van een probleem in het kader van de stage als in de praktischeuitwerking die altijd in functie staat van de concrete klaswerking.Tijdens de visitatie bleek dat het werkveld vindt dat:- de studenten goed voorbereid zijn op de praktijk en dat deze aangepast is aan de GOK-werking,- de opleiding heel praktisch gericht is door middel van stages en goede begeleiding door lectoren,- studenten kansen krijgen om nieuwe dingen uit te proberen en zichzelf durven in vraag te stellen.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 139


De afgestudeerden vinden dat:- ze een goede basis meekregen,- ze door middel van de stages goed voorbereid waren,- de opleiding rekening hield met hun feedback.Laatstejaarsstudenten worden begeleid bij het zoeken naar werk en bij het solliciteren in het onderwijs. Deuitstroombegeleiding staat in functie van solliciteren en verschaft informatie over allerlei praktische zaken i.v.m.tewerkstelling.Uit enquêtes blijkt dat 86 tot 99 % van alle afgestudeerden zijn tewerkgesteld in het <strong>kleuteronderwijs</strong> (soms wel incombinatie met GOK- of LO uren).De helft van de respondenten had slechts één of zelfs geen sollicitatiegesprek nodig. 78 % was nooitwerkzoekend, en werden onmiddellijk aangenomen, (in 2002-2003 lag de situatie toch iets minder gunstig vermitsslechts 31 % onmiddellijk werk had en 45 % binnen de drie maanden werk vond).De commissie kon vaststellen dat de eindwerken voldoen aan de eisen gesteld door de opleiding. Er is een sterkeaandacht voor taalontwikkeling, muzische vorming en intercultureel onderwijs. De gekozen thema’s zijnverantwoord en theoretisch goed onderbouwd. De studenten verwijzen naar de leerplandoelen en zorgen ervoordat de diverse ontwikkelingsdomeinen aan bod komen.De opleiding is zich ervan bewust dat de internationale dimensie in de opleiding onvoldoende is uitgewerkt.Aanbevelingen ter verbetering:Hoewel de opleiding haar studenten voldoende voorbereidt op het functioneren als leerkracht in een kleuterklas,is het ook aangewezen aandacht te hebben voor zij die andere functies toegewezen krijgen zoals die vantaakleerkracht, leerkracht zorgverbreding, leerkracht eerste leerjaar of leerkracht in een alternatieve school.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.De vraag naar het onderwijsrendement, met aandacht voor slaagcijfers en doorstoomanalyse, is gezien dewisselende instroom en de wijzigende doelstellingen relevant. Binnen de centrale administratie is het140 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


egistratiesysteem drie maal gewijzigd, wat problemen stelt voor het verkrijgen van de hiertoe relevanteinformatie.Globaal zijn de slaagcijfers voor het eerste opleidingsjaar (licht) gedaald, wat zou kunnen wijzen op een strengereselectie in het eerste jaar (wat eventueel de slaagkansen in het tweede jaar zou kunnen verhogen). Maartotnogtoe zijn er onvoldoende gegevens om na te gaan of het onderwijsrendement en de mate waarin deopleiding erin slaagt om studenten met verschillende voorgeschiedenis de gewenste competenties te bereiken,verhoogd is. Het aantal geslaagde studenten uit het BSO in het eerste opleidingsjaar fluctueert sterk in de loopvan de academiejaren 02-03 (46%), 03-04 (29%) en 04-05 (41%). Dit in tegenstelling tot ASO of TSO studentendie vrij stabiele slaagcijfers kennen (resp. ca. 72% en 59%). Hiervoor wordt geen verklaring gegeven.Tijdens de visitatie bleek de opleiding zich bewust van de noodzaak om meer gegevens te verkrijgen over devariabelen die studiebelemmerend of juist studiebevorderend zijn. Hiertoe zullen de gegevens die uit hetintakegesprek komen verder onderzocht worden en zal bij studenten die hun studie willen stopzetten naar deonderliggende redenen gezocht worden. Studenten, in het bijzonder studenten met BSO-vooropleiding, gavenaan dat ze bijzonder ondersteund worden door de lectoren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie onderschrijft de noodzaak om meer gegevens te verkrijgen over de variabelen diestudiebelemmerend of juist studiebevorderend zijn.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding levert breed inzetbare bachelors <strong>kleuteronderwijs</strong> af, maar ze kan nog meer aandacht bestedenaan functies die aan afgestudeerden worden aangeboden in het kader van zorgverbreding, aanvang lageronderwijs en dergelijke.- De opleiding slaagt erin een “zwakkere instroom” adequaat te begeleiden zonder toegevingen te doen aan debasiskwaliteit. In dit verband verdient het de aanbeveling verder onderzoek te verrichten naar destudiebelemmerende en studiebevorderende factoren.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 141


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft het visitatiebezoek voorbereid op basis van het ZER en de bijlagen die een eerlijk en kritischbeeld geven over de opleiding. De gesprekken en de open houding van de gesprekspartners vormden een goedeaanvulling voor het tot stand komen van dit rapport.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.142 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud goedFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud goedFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen goedFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten voldoendeFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.o p l e i d i n g s r a p p o r t E r a s m u s h o g e s c h o o l B r u s s e l | 143


144 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Hoofdstuk 4 GROEP T - Leuven HogeschoolAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de GROEP T Leuven HogeschoolIn 1995 heeft GROEP T Leuven Hogeschool de Provinciale Normaalschool Leuven (PNL) overgenomen van deProvincie Vlaams-Brabant. Na het concentreren van de activiteiten in Leuven, startte GROEP T LeuvenHogeschool in zijn nieuwe lerarenopleiding – inmiddels omgedoopt tot GROEP T Leuven Educating School – eeningrijpende onderwijsinnovatie op rond het competentiegericht leren. De ingezette vernieuwing had een positiefeffect op de instroom. Deze verdriedubbelde tussen 1995 en 2005.Het lerarendepartement - GROEP T Leuven Educating School - is ingebed in GROEP T Leuven Hogeschool, dienaast de lerarenopleiding eveneens ingenieursopleidingen aanbiedt.Binnen de Educating School worden drie opleidingen aangeboden: <strong>kleuteronderwijs</strong>, lager onderwijs en secundaironderwijs groep 1. Daarnaast wordt een voortgezette opleiding zedenleer georganiseerd.Het departement heeft ervoor gekozen om geen opleidingshoofden aan te stellen, maar om de leiding van hetdepartement aan drie decanen toe te vertrouwen, weliswaar elk met hun eigen portefeuilles op de verschillendedomeinen (pedagogisch, organisatorisch ...). De decaan verantwoordelijk voor de pedagogische lijn is formeeldepartementshoofd.De hogeschool maakt deel uit van de Associatie K.U.Leuven.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 145


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het huidige opleidingsprofiel is het resultaat van een curriculumhernieuwing die in 1995 werd ingezet. In eeneerste fase werd een competentiegericht opleidingsprofiel uitgetekend. De decretale basiscompetenties van deleraren vormden het uitgangspunt. De voorbije jaren werden de competentiegerichte curricula afgestemd op hetprofiel van de professionele bachelor en op de nieuwe overkoepelende missie en onderwijsvisie van GROEP TLeuven Hogeschool opgebouwd rond de drie E’s, verwijzend naar Engineering, Enterprising en Educating.Deze drie E’s komen oorspronkelijk van de technische opleidingen, maar zijn door de lerarenopleiding omarmdals algemeen concept. Van daaruit zijn de decretaal vastgelegde competenties uitgewerkt in algemene enspecifieke doelstellingen.Samengevat is de leraar als ‘educator’ in staat om:- leerprocessen vorm te geven en te begeleiden;- jongeren pedagogisch te coachen;- kritisch te reflecteren;- helder te communiceren met jongeren, ouders, collega’s en andere actoren in het educatieve veld.De leraar als ‘entrepreneur’ is in staat om:- verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen groei;- een visie te ontwikkelen op zijn vak en zijn verantwoordelijkheid in de klas, de school en de samenleving;- zich buiten de eigen klas te engageren voor de school als gemeenschap;- een professioneel klasmanagement te voeren.De leraar als ‘engineer’ is in staat om:- krachtige onderwijsleeromgevingen te creëren, waarbij hij zijn kennis van en inzicht in het vakgebied kanvertalen naar effectieve en leuke lessen;- probleemsituaties in de beroepspraktijk te identificeren, te analyseren en actief bij te dragen tot deontwikkeling en toepassing van oplossingen;- creatief om te gaan met culturele, etnische, sociale en andere diversiteit;146 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


- zich internationaal te oriënteren.De specifieke opleidingsdoelstellingen worden – conform de decretale bepalingen – duidelijk omschreven.De professionele bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>:- is in staat de ontwikkeling van de hele persoonlijkheid van het lagereschoolkind te begeleiden en testimuleren;- beheerst de basiskennis in het eigen professionele domein en bevordert de eigen deskundigheid doorzelfstudie en bijscholing;- is in staat om de aan hem toegewezen kinderen op te volgen – rekening houdend met de principes vanwelbevinden en betrokkenheid – en om op basis hiervan de nodige acties te ondernemen;- is in staat om vanuit een kritisch-reflectieve basishouding innovaties en vernieuwende inzichten binnen hetpedagogisch-didactische werkveld te bevragen en te implementeren, en kan het eigen professionelefunctioneren bevragen en bijsturen;- is in staat ouders en/of verzorgers informatie te verschaffen over hun kind in de school en over het klas- enschoolgebeuren, en kan met hen hierover in dialoog treden;- is in staat te participeren aan professionele samenwerkingsstructuren binnen de school en kan overlegplegen met collega’s;- is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid tegenover de lerende, de school waarin hij werkt en desamenleving.In de opleidingsdoelstellingen wordt geen expliciete aandacht besteed aan de internationale dimensie. Wel is ervoldoende aandacht voor de beroepsvaardigheden in de doelstellingen.De opleidingsdoelstellingen zijn ontwikkeld door het Innovatieplatform Pedagogische Hogeschool (IPPH), datinstaat voor de curriculumvernieuwing binnen de lerarenopleidingen. Het IPPH bestaat uit vertegenwoordigersvan alle lerarenopleidingen, aangevuld met de drie decanen van het departement en de communicatie- enplanningsverantwoordelijke van GROEP T Leuven Hogeschool.De einddoelstellingen van de verschillende opleidingsonderdelen van de opleiding bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>:<strong>kleuteronderwijs</strong> werden opgenomen in de studiewijzers voor de studenten, die online consulteerbaar zijn opToledo. De studenten die de commissie heeft gesproken, zien de drie E’s als het algemene kader waarbinnenaan de competenties wordt gewerkt. Ze bevestigen dat de drie E’s en de competenties aan bod komen tijdens delessen, de projecten, de studiementoraten ...De schooldirecties en stagementoren worden ingelicht via de jaarlijkse informatiebijeenkomst.De commissie stelt vast dat de lerarenopleiding van GROEP T Leuven Hogeschool een duidelijke missie enonderwijsvisie heeft geformuleerd. Het dragende onderwijsconcept wordt door het onderwijzend personeelherkend: de drie E’s zijn tijdens de visitatie vaak aan de orde geweest. De commissie heeft ervaren dat deonderliggende principes van het concept van de drie E’s richtinggevend zijn in het curriculum en in de begeleidingvan studenten. Het wordt door de lectoren effectief gehanteerd.Verder stelt de commissie vast dat het opleidingsprofiel overeenstemt met het domeinspecifieke referentiekaderdat de commissie heeft opgesteld. Ze heeft vastgesteld dat alle algemene, algemeen beroepsgerichte enberoepspecifieke competenties op het niveau van beginnende beroepsbeoefenaar aan bod komen in dedoelstellingen van de opleiding en aansluiten bij het decreet op de Lerarenopleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan meer aandacht te besteden aan de internationale dimensie in de opleiding.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 147


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De basiskwaliteit wordt gegarandeerd door aan te sluiten op de decretaal bepaalde basiscompetenties.De contacten met de directies van de stagescholen en met de stagementoren tijdens de jaarlijkseinformatiebijeenkomst, zijn voor de opleiding een belangrijke indicator voor de overeenstemming van deopleidingscompetenties met de realiteit van het beroepsleven. Alle geïntroduceerde vernieuwingen naaraanleiding van het competentiegericht werken, werden vooraf afgetoetst bij de stagescholen.In het voorjaar van 2005 werd een bevraging georganiseerd bij de stagescholen en vond een terugkomdag plaatsvoor alumni, waarbij kritisch werd gereflecteerd over de opleiding. De afgestudeerden waren tevreden over deopleiding, maar vroegen meer aandacht voor de Franse taal. Ze voelden zich niet klaar om met anderstaligeouders te communiceren of een taalinitiatie te geven.De commissie apprecieert dat bij de curriculumhernieuwing het lerarendepartement contact heeft gezocht metexterne actoren.Het lerarendepartement werkt sinds 1998 nauw samen met de Educatieve Hogeschool van Amsterdam, die in1997 als eerste lerarenopleiding in Nederland de overgang naar een dynamische leeromgeving realiseerde. Eenvertegenwoordiger van de Educatieve Hogeschool maakt deel uit van de werkgroep Curriculumvernieuwing.Voorts deed het lerarendepartement een beroep op de kennis van een expertenbureau op het gebied vanleertrajecten en organisatieontwikkeling (bureau Kessel & Smit). Een consultant begeleidt momenteel de verderecurriculumontwikkeling in het lerarendepartement.Ten slotte heeft het lerarendepartement ook contact gezocht met Vlaamse organisaties zoals CEGO (Centrumvoor Ervaringsgericht <strong>Onderwijs</strong> van de K.U.Leuven) en Steunpunt ICO (Intercultureel <strong>Onderwijs</strong>) van de UGent.De toetsing van visie, doelstellingen, curricula en onderwijsaanpak gebeurt ook via het lidmaatschap van VELONen VELOV.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet meer aandacht besteden aan de Franse taal gericht op het functioneren in de kleuterklas.148 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen van de opleiding zijn tot stand gekomen via overleg met interne en externe actoren enworden getoetst bij het relevante beroepenveld.- De opleiding werkt bewust aan een proces van onderwijsvernieuwing via op het beroepenveld afgestemdedoelstellingen.- De commissie waardeert de specifieke onderwijsvisie van de drie E’s.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 149


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De basiscompetenties van de opleidingsdoelstellingen werden vertaald in een competentiematrix die enerzijdsberoepscontexten (werken aan de eigen ontwikkeling, werken met leerlingen, werken met/in de school, werkenmet/in de omgeving) en anderzijds beroepsrollen (de pedagogische, vakdidactische, organisatorische eninterpersoonlijke rol) onderscheidt. Voor elke beroepsrol en beroepscontext werden concrete doelstellingengeformuleerd volgens de verwachtingen die gesteld worden aan de studenten op het eind van het eerste, hettweede en het derde jaar. Van daaruit werd het programma opgebouwd. De basiscompetenties en te realisereneindkwalificaties worden dus door middel van de competentiematrix op een systematische wijze vertaald naar hetopleidingsprogramma. De competentiematrix wordt beschouwd als een referentiekader dat de lectoren duidelijkmaakt wat aan bod kan/moet komen in de verschillende opleidingsonderdelen.Het programma is ingedeeld in een gemeenschappelijke stam (45 studiepunten) en een specifieke stam (135studiepunten). Het programma is opgebouwd rond drie grote leerlijnen:- de leerpraktijken waarin de studenten hands-on experience opdoen in het werkveld (de stages) of tijdensprojecten die worden gedefinieerd vanuit de beroepspraktijk en waarbij studenten in team concreteopdrachten uitwerken, bij voorkeur in opdracht van externen;- de bronnen en trainingen in de vorm van hoor- en werkcolleges, waarin de studenten vakkennis envaardigheden verwerven en waarin vakdidactiek aan bod komt;- metawerk en portfolio waarin de studenten, gecoacht door een studiementor, werken aan een persoonlijkeportfolio waarin ze bewijsmateriaal verzamelen voor het leerproces dat ze hebben doorgemaakt, en voor decompetenties die ze verworven hebben doorheen de leerpraktijken en de bronnen en trainingen.De gemeenschappelijke stam bestaat enerzijds uit leerpraktijken (34 studiepunten) en anderzijds uit metawerk enportfolio (11 studiepunten). De inhouden en de opdrachten van de gemeenschappelijke stam zijn gelijk voor alleafdelingen van de lerarenopleiding, maar de inhouden zijn aangepast aan de specifieke opleiding. Deontwikkeling gebeurde door gemengde teams van lectoren, en voor sommige leerpraktijken werken de studenteneveneens in gemengde groepen.De leerlijnen zijn in elk studiejaar terug te vinden. Naarmate de opleiding vordert, neemt het aandeel van debronnen en trainingen af om plaats te maken voor projectwerk en stages. De focus gaat van docent- naar meerstudentgericht.150 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Het ZER geeft overzichtelijk de inhoud van de drie leerlijnen weer. De inhoud, doelen, organisatie, werkvormenenzovoort zijn gedetailleerd terug te vinden in de studiewijzers. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat deleerlijnen voor hen duidelijk herkenbaar zijn.De opleiding kiest voor een geïntegreerde benadering van het programma, wat ook blijkt uit de semesteropbouw.De projecten van de leerpraktijken omvatten telkens een semester. De eerste twee weken werken de studentenvoltijds aan het project. Tijdens de volgende les- en stageweken kunnen de vaklectoren en pedagogen explicietde link leggen naar het project. Tijdens deze weken zijn er begeleidingsmomenten voorzien. De laatste week vanhet semester is opnieuw een voltijdse projectweek, waarin de studenten de resultaten aan elkaar en/of aanspeciaal daartoe samengestelde jury’s presenteren.In het opleidingsonderdeel metawerk en portfolio verschaffen de studenten inzicht in de door hen bereiktecompetentieniveau’s. Daarvoor leggen de studenten een portfolio aan met illustratief materiaal en metbeschouwingen (reflecties, sterkte-zwakteanalyses …). Tijdens de Integratieve Beoordelingsmomenten (IBM’s)bewijzen de studenten dat ze beroepscompetenties hebben verworven.De nieuwe ontwikkelingen (GOK, zorgverbreding, ICT …) komen aan bod in de projecten.Het programma biedt zo goed als geen keuzemogelijkheden voor de studenten. De keuze beperkt zich tot hetopleidingsonderdeel rooms-katholieke godsdienst of niet-confessionele zedenleer. Binnen het praktijksemesterheeft de student een keuze uit vijf verschillende stagepakketten.De internationale dimensie van het opleidingsprogramma is volop in ontwikkeling. De internationalisering in delerarenopleiding is spontaan gegroeid vanuit concrete vragen van de studenten. Het beleid op korte termijn iserop gericht om te ondersteunen en te faciliteren. Op middellange termijn is het de bedoeling om ook delectorenmobiliteit op gang te brengen, onder meer via de contacten met de Educatieve Hogeschool vanAmsterdam. Op lange termijn is het ook de bedoeling om buitenlandse studenten en lectoren aan te trekken.Momenteel voorziet het programma de volgende mogelijkheden:- een zelfstandige buitenlandse stage in het derde jaar;- een buitenlandse studiereis, georganiseerd door de hogeschool;- een buitenlandervaring in het kader van het project ‘de.wereld@groept.be’ van het derde jaar;- studeren in het buitenland via een Erasmus- of Comeniusproject;- studeren in Wallonië via een Erasmus Belgica-project.Om zowel de studenten als de ouders te informeren over de buitenlandse mogelijkheden, wordt jaarlijks bij destart van het academiejaar een informatie sessie georganiseerd, met onder meer de medewerking van oudstudentendie naar het buitenland zijn geweest. Om de eventuele taalbarrière op te vangen, richt de hogeschoolavondlessen talen in. Ondertussen wordt er via de projecten van Erasmus, Comenius en Socrates geprobeerdom contacten aan te gaan met verschillende instellingen. Op dit ogenblik heeft de hogeschool bijna vijftig procentvan de Vlaamse beurzen van het Comeniusprogramma. Door een anticipatief stimuleringsbeleid kan men delaatste jaren een verbetering vaststellen in de studentenmobiliteit.Door het inzien van de studiegids, de studiewijzer, de cursussen en door aanvullende gesprekken metonderwijscoördinatoren, lectoren, afgestudeerden en het werkveld, heeft de commissie kunnen vaststellen dat deinhoud en het niveau van het curriculum zijn afgestemd op de doelstellingen van de opleiding en de eisen vaneen professioneel gerichte bacheloropleiding. De commissie vond geen factoren die het bereiken van degeformuleerde doelen kunnen belemmeren.Om de curriculumvernieuwing in goede banen te leiden, werden er verschillende groepen en platformenopgericht, waarin zowel gereflecteerd wordt over de te bereiken doelen als aandacht wordt besteed aan hetafstemmen van het programma op de onderwijsdoelen. Deze groepen en platformen staan voortdurend metelkaar in contact omwille van de noodzakelijke afstemming, en zorgen op die manier voor het monitoren van dekwaliteit van de vernieuwing:opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 151


- CTPH (Coördinatieteam Pedagogische Hogeschool): het team van decanen, overlegt wekelijks.- IPPH (Innovatieplatform Pedagogische Hogeschool): vertegenwoordigers van alle opleidingen, leden van hetCTPH en de communicatie- en planningsverantwoordelijke van GROEP T Leuven Hogeschool. Komt om detwee weken samen.- CuVe (werkgroep Curriculumvernieuwing): leden van het IPPH, enkele bepalende lectoren van deverschillende opleidingen. De voorbereiding gebeurt door het IPPH en de sessies worden geleid door eenexterne consultant. Komt één tot twee keer per academiejaar samen.- Stuurgroepen projecten: vertegenwoordigers uit de verschillende opleidingen, bestaat uit vijf tot zeven ledenen wordt voorgezeten door een stuurgroepcoördinator. De frequentie van samenkomen is afhankelijk van deperiode van het academiejaar.- CoStuMes (Coördinatoren van het Studiementoraat’): dragen zorg voor de vormgeving van hetopleidingsonderdeel metawerk en portfolio, vergaderen wekelijks.- COPS (werkgroep Coördinatie en Overleg Projecten en Studiementoraat): verzamelt destuurgroepcoördinatoren van de projecten en de leidinggevende coördinatoren van het studiementoraat.Komen eenmaal om de twee weken samen.- VGC’s en VG’s (de vakgroepcoördinatoren) vergaderen maandelijks. Ook binnen de vakgroepen wordtmaandelijks overlegd.Via de personeelsvergaderingen worden alle medewerkers van het lerarendepartement geïnformeerd over deontwikkelingen en veranderingen.Het programma wordt aangeboden in een modeltraject. Geïndividualiseerde trajecten zijn mogelijk op basis vaneen individuele aanvraag.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie herkent de professionele gerichtheid van het programma. Dat blijkt uit het aandeel van de leerlijnleerpraktijken, die doorheen de opleiding aan belang wint en die uitmondt in het ‘praktijksemester’ in het tweedesemester van het laatste jaar.152 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Kennis, vaardigheden en attitudes worden op een geïntegreerde wijze nagestreefd, zoals de commissie uit hetZER en uit de gesprekken kon afleiden.Kennisontwikkeling komt expliciet aan bod tijdens de leerlijn bronnen en trainingen. De nadruk ligt op deontwikkeling van vaktechnische en vakdidactische kennis. Maar ook tijdens de projecten komt kennisontwikkelingaan bod. De nadruk ligt op de ruimere (ped)agogische en psychologische concepten. Bij het metawerk en deportfolio ligt de nadruk op de kennisontwikkeling vanuit de eigen leerbehoeften van de student.De vaardigheden en attitudes komen vooral aan bod in de projecten en in het metawerk en de portfolio, maar ooktijdens de werkcolleges van bronnen en trainingen. Tijdens de leerpraktijken en vooral tijdens hetpraktijksemester krijgen de studenten de kans om de verworven kennis, vaardigheden en attitudes om te zetten inechte competenties.De cursussen die de commissie heeft ingekeken, zijn van een wisselend niveau. Vooral wat opbouw en lay-outbetreft, moet een en ander worden verbeterd. Inhoudelijk krijgen de studenten vooral secundair en sterk op deberoepspraktijk gericht studiemateriaal. Het leermateriaal is, afhankelijk van de cursus, actueel. De inhoud van decursussen bestaat echter vaak uit een tekstuele samenvatting van de lectoren. Het lezen en verwerken vanprimaire literatuur komt onvoldoende aan bod.Als professioneel gerichte opleiding besteedt ze aandacht aan de werkveldervaring. De studenten worden alvanaf de eerste week met praktijkervaringen geconfronteerd. Daardoor krijgt de student van bij de start een goedbeeld van de beroepspraktijk.De studenten krijgen voldoende praktijk- en oefenmomenten, bij voorkeur in de beroepspraktijk zelf, zodat ze viahands-on experience kunnen ervaren wat de opdracht van de onderwijsverstrekker inhoudt. Studenten krijgenook de mogelijkheid (en worden daartoe gestimuleerd) om deel te nemen aan schoolactiviteiten zoalssinterklaasdagen, muzische projecten en het ondersteunen en organiseren van geïntegreerde werkperiodes.De lectoren houden voeling met de nieuwe ontwikkelingen via de contacten met onder meer de EducatieveHogeschool van Amsterdam en het Centrum voor Ervaringsgericht <strong>Onderwijs</strong> (CEGO). Het lerarendepartementneemt ook actief deel aan de Regionale Expertise Netwerken, waarin onder meer opleidingsprogramma’s overhet integreren van ICT in de klaspraktijk worden aangeboden.Voorts heeft GROEP T Leuven Educating School zich geëngageerd voor het uitvoeren van een aantalonderzoeken in het kader van projectmatig wetenschappelijk onderzoek. De volgende projecten werdengeselecteerd:- het overbruggen van de kloof tussen theorie en praktijk in de lerarenopleiding door middel van metawerk enportfolio;- de ontwikkeling van mentale modellen van de studenten wetenschappen en technologie over de didactiekvan het wetenschaps- en technologieonderwijs;- de integratie van de ICO-principes (Intercultureel <strong>Onderwijs</strong>) en de CLIM-methode in de lerarenopleiding;- de ontwikkeling van een elektronisch platform voor de ondersteuning van de stages.De onderzoeksgebondenheid met het onderwijs – onder meer de terugkoppeling van (eigen) onderzoek naar hetonderwijs en actieve betrokkenheid van studenten in het onderzoek binnen de opleiding – ontbreekt nog. Ookactieonderzoek vindt nog niet plaats, maar dat zou in de portfolio (moeten) kunnen worden ingebouwd.StageDe stage wordt gradueel opgebouwd doorheen de opleiding, zowel wat betreft het aantal stageweken (van vijfweken in het eerste jaar naar veertien weken in het laatste jaar) als de complexiteit van de stageopdrachten.In het eerste jaar worden de studenten nog sterk begeleid. De stageopdrachten worden opgesteld door deStagecommissie. Tijdens de werkcolleges worden de stages intensief voorbereid. In het tweede jaar worden dethema’s van de stages aangereikt door de stagescholen. Tijdens het derde jaar werken de studenten helemaalzelfstandig. Er is een aanbod van stageplaatsen, maar de studenten kunnen ook zelf een stageplaatsopleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 153


aanbrengen. De lectoren zorgen ervoor dat de studenten de nodige informatie hebben om de stage voor tebereiden: vaktechnische informatie, maar ook de didactische en pedagogische vaardigheden.Voor de begeleiding maakt de opleiding een onderscheid tussen reguliere en zelfstandige stages. Eenzelfstandige stage kan enkel in het praktijksemester van het derde jaar. Bij een zelfstandige stage krijgt destudent een stagebegeleider toegewezen, maar gebeurt de begeleiding hoofdzakelijk via Toledo (en voor eenbuitenlandse zelfstandige stage uitsluitend via Toledo).Bij een reguliere stage verdelen de lectoren onderling de stagescholen voor het begeleiden op de werkvloer. Destudent krijgt in elke stageperiode minstens één stagebezoek. Een stagebezoek bestaat uit een uitgebreideobservatie van de student in actie, een controle van de schriftelijke voorbereidingen en de verrijkende realisatiesin het klasmilieu, een gesprek met de stagementor en (indien mogelijk) met de directeur, het invullen van eenbegeleidingsfiche en een nagesprek met de student. Tijdens dit nagesprek wordt nagegaan in welke mate destudent zelf reflecteert op zijn acties. Er wordt overlegd over wat goed loopt en wat kan verbeteren. DeStagecommissie vergadert na elke stageperiode om de studenten tussentijds te evalueren.Uit de gesprekken met de lectoren blijkt dat er onderlinge afspraken zijn wat de stagebezoeken betreft. Destudenten die de commissie heeft gesproken, hebben die perceptie niet. Hier moet de opleiding duidelijkheidscheppen.Het zesde en laatste semester van de lerarenopleiding is het praktijksemester. Tijdens het praktijksemester moetde student zelf een stagepakket van tien weken samenstellen. Hij kan kiezen uit vijf pakketten: een combinatievan een reguliere stage in een ‘gewone’ school en een ‘andere’ school (methodescholen, scholen voorbuitengewoon onderwijs, NT2-scholen, een geïntegreerde werkperiode met zee- of bosklassen ...),zorgverbreding, een éénklassige school enzovoort) of een combinatie van een zelfstandige stage in het binnenofbuitenland met een reguliere stage in een ‘andere’ school. Binnen elk pakket is een week voorzien voor hetproject ‘de wereld@groept.be’. De student moet zijn keuze motiveren voor de Stagecommissie.Een zelfstandige stage omvat minimaal zes en maximaal negen weken, en kan zowel in het binnen- als inbuitenland worden uitgevoerd. Studenten die naar het buitenland gaan, doen dit veelal in ontwikkelingslanden(Zambia en dergelijke) of naar China. Kenmerkend voor het onderwijs in de Noord-Zuidas is, dat de studententijdens hun stage daar moeten leren werken met zo weinig mogelijk materiaal. De studenten die de commissieheeft gesproken, zijn zeer te spreken over de mogelijkheden van een buitenlandse stage.Alle informatie over de stage is overzichtelijk terug te vinden in het stagevademecum.Er loopt een project rond een elektronisch platform e-Pos voor de ondersteuning van de stages, dat niet enkel zaldienstdoen als informatiekanaal, maar ook als begeleidingsinstrument om de coaching optimaal af te stemmen opde individuele student.Uit het gesprek met de vertegenwoordigers van het werkveld blijkt, dat er geen helderheid is tussen destagescholen en de opleiding over de functie en de aard van de begeleiding tijdens de stage. Er bestaan binnenhet werkveld verschillende ideeën over de wijze waarop er begeleiding moet worden gegeven. Dit kan ertoeleiden dat een student wordt geconfronteerd met een zwakke leeromgeving (mentor- en leerstijl worden niet opelkaar afgestemd). Een mentorentraining is in dit kader een vereiste en tevens een uitdrukkelijke vraag vanuit hetwerkveld.Voorts heeft de commissie uit het gesprek kunnen ervaren, dat multiculturele scholen als ‘alternatieve’stagescholen worden aanzien. Door de keuze van de stagescholen aan de studenten over te laten, bestaat dekans dat dergelijke scholen niet worden gekozen. In het licht van de nieuwe accenten binnen het onderwijs (GOK)en gezien de nabijheid van Brussel vindt de commissie het essentieel, dat de studenten tijdens hun opleiding ookin deze scholen stage lopen. De afgestudeerden kunnen een rol spelen in de sensibilisering van de studenten.Enkele afgestudeerden die de commissie heeft gesproken, waren hier zeker toe bereid.154 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


EindwerkHet vroegere eindwerk is sinds 2003-2004 vervangen door metawerk en portfolio. Dit wint aan belang doorheende opleiding (van drie studiepunten naar vijf studiepunten in het laatste jaar). Centraal staat de bewijsvoering vande student dat hij de beroepcompetenties heeft verworven.In het eerste jaar krijgt de student een inleiding over de achtergronden van en het werken met enkeletheoretische concepten, zoals het professioneel zelfverstaan, de subjectieve onderwijstheorieën en dereflectiecyclus van Korthagen. In het tweede jaar wordt de nadruk gelegd op het analyseren. In het derde jaarwordt voortgebouwd op de sterkte-zwakteanalyse en werken de studenten aan de eigen werkpunten. Via deportfolio levert de student het bewijs van zijn eigen competenties, van zijn vorderingen en – op het einde van deopleiding – van zijn startbekwaamheid.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie suggereert om met de stagescholen partnerovereenkomsten te sluiten waarin onder meer hetaantal stageplaatsen, de aard van de activiteiten en de communicatie worden vastgelegd.De studenten en de lectoren moeten meer kennismaken met primaire bronnen. In dat opzicht mag deliteratuurlijst van de opleiding ook verwijzen naar boeken.De commissie vraagt om duidelijke afspraken te maken met de studenten en de stagescholen wat de functie ende aard van de stagebezoeken betreft. Dit is fundamenteel om deze bezoeken en ook de stages goed te latenverlopen.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Uit de beschrijving in het ZER blijkt dat er consistentie is in de wijze waarop het programma is opgebouwd. Desamenhang van het programma wordt bewaakt door enerzijds de competentiematrix en anderzijds het raamwerkmet de drie leerlijnen.De verhouding van het aandeel van de drie leerlijnen in de opleiding kent een evolutie. Naarmate de opleidingvordert, neemt het aandeel van de bronnen en trainingen af, ten voordele van de stages en de portfolio. Met hetsteeds groter wordende aandeel van de stages en de portfolio neemt ook de verantwoordelijkheid van de studentvoor zijn eigen leerproces en de groei naar startbekwaamheid toe. Deze groei naar meer zelfstandigheid enverantwoordelijkheid vindt een climax in het praktijksemester, dat de student zelf vorm geeft op basis van zijneigen voorkeuren en leerbehoeften.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 155


Binnen elk opleidingsjaar worden de leerlijnen op elkaar afgestemd om de studenten de kans te geven deverworven kennis en inzichten in de praktijk te toetsen. De opleiding beseft dat ze nog moet werken aan eenbetere integratie van de opleidingonderdelen van de leerlijn bronnen en training.De coherentie tussen de leerlijnen en de opleidingsonderdelen wordt bewaakt binnen de verschillendewerkgroepen en platformen.Voor elk project wordt een stuurgroep samengesteld met vertegenwoordigers uit de verschillende opleidingen vanhet lerarendepartement. De stuurgroepen concretiseren de opdracht en schrijven de projectwijzer uit. Zij zijn ookde helpdesk tijdens de uitvoering van het project. Elke stuurgroep wordt voorgezeten door eenstuurgroepcoördinator die alle projecten van een opleidingsjaar coördineert.De vormgeving van ‘metawerk en portfolio’ is een verantwoordelijkheid van de coördinatoren studiementoraat.Per opleidingsjaar is een apart team voorzien.De afstemming van de projecten en ‘metawerk en portfolio’ gebeurt in de werkgroep coördinatie en overlegprojecten en studiementoraat. De inhoud van de opleidingsonderdelen wordt in de vakgroep <strong>kleuteronderwijs</strong>besproken.Zoals eerder gesteld biedt het opleidingsprogramma weinig keuzemogelijkheden. De student kan wel bepaaldeaccenten leggen in functie van de eigen sterke-zwakteanalyses in het kader van het opleidingsonderdeel‘metawerk en portfolio’ en doorheen de invulling van het praktijksemester.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie suggereert om de studenten ook tijdens de eerste twee opleidingsjaren meer keuzemogelijkhedente beiden in functie van hun eigen ontwikkelingsprofiel of wensen.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/156 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De mate van overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd werd tot en met het academiejaar 2004-2005 gemeten via de tweejaarlijkse vakevaluatie bij de tweedejaarsstudenten. Een gedetailleerde analyse van deresultaten vindt plaats op het niveau van de individuele docent, die dan zorgt voor de nodige bijsturing.Vanaf het academiejaar 2005-2006 is geopteerd om de studietijd op een meer systematische manier te metendoor middel van het ‘tijdschrijven’ met behulp van Kronos. Dit systeem is binnen de associatie ontwikkeld.Resultaten waren er op het ogenblik van de visitatie nog niet.Uit de gesprekken met de studenten werden geen signalen opgevangen dat de studietijd onbeheersbaar was.Wel geven de studenten aan dat de studiebelasting erg hoog is door de vele praktijkopdrachten (projecten,stages, voorbereiding ...). Daardoor hebben ze niet voldoende tijd om de leerstof tot zich te nemen. Ook het feitdat bepaalde onderdelen gedurende een halve dag worden ingeroosterd, ervaren ze als zwaar. Wat de verdelingvan de studietijd in de opleiding betreft, geven de studenten aan dat het tweede jaar het zwaarst overkomt doorde vele activiteiten. Een afstemming tussen de lectoren over de inleverdata van de diverse taken zou de druk alenigzins kunnen verminderen.De studiebevorderende maatregelen situeren zich voornamelijk op het vlak van studiebegeleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet een regelmatige en systematische vorm van studietijdmetingen onderhouden, om zo eennauwkeurige vaststelling te kunnen maken van de studiebelasting en van de studiebelemmerende factoren, zoalsoverlappingen, afstemming van de taken, nut en zin van de taken ...Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het ZER geeft heel wat ingrediënten aan die als basis dienen voor een didactisch concept: competentiegerichtleren, praktijkgericht, reflectie, studentgericht, constructivistisch ...., maar deze elementen zijn nog nietgeëxpliciteerd in een didactisch concept.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 157


De opleiding opteert voor een aanpak van docentgestuurde in het eerste jaar naar studentgestuurd in het derdejaar. “Teach as you preach”, waarbij de lectoren een voorbeeldfunctie op zich nemen voor het onderwijs dat mennastreeft en de vaardigheden die men bij de studenten wil ontwikkelen.De drie leerlijnen garanderen een gevarieerd aanbod van werkvormen: hoor- en werkcolleges bij de bronnen entrainingen, teamwork bij de projecten, praktijkervaring tijdens de stages en kritische reflectie bij metawerk enportfolio. De competentiematrix en de leerlijnen bewaken de afstemming tussen vorm en inhoud.De commissie stelt dat er over het algemeen sprake is van aansluiting van de didactische werkvormen bij dedoelstellingen (op het niveau van de opleiding en van de opleidingsonderdelen), het didactische concept en dekarakteristieken van de studenteninstroom (beginsituatie). Wel heeft de commissie vastgesteld dat een aantallectoren nog snel in een traditionele rol stapt, waardoor de aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen inbinnen- en buitenland in het didactische concept en de uitwerking ervan niet extreem groot is. Ook de variatie aanwerkvormen kan beter. Het concept van CEGO (ervaringsgericht onderwijs) komt niet duidelijk aan deoppervlakte.De leermiddelen die de commissie heeft ingekeken, overtuigden haar niet volledig. Wat de inhoud betreft, zijn dieactueel, maar worden zij nog te veel aangeboden als secundair studiemateriaal, zoals in facet 2.2 aangehaald.Lay-out en structuur zijn duidelijk voor verbetering vatbaar (losse teksten, geen structuur, geen inhoudstafel ...).Het lijkt voor de studenten weinig uitdagend om de inhoud van de stof te benaderen. De projecten daarentegenvond de commissie goed gedocumenteerd, overzichtelijk en met een duidelijke opbouw.Op het vlak van ICT zijn een aantal toepassingen ontworpen ter ondersteuning van het onderwijsproces.Interessant is de applicatie voor de stagebegeleiding e-POS, die nu in een testfase loopt. Deze biedt kansen omde begeleiding van studenten ook onder meer op afstand te verrichten. Uit de gesprekken met de studenten blijkt,dat er veel aandacht wordt besteed aan ICT-activiteiten met kleuters. Binnen het vak ICT worden ook takengegeven, zoals het ontwerpen van een ergonomische hoek.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet een eenduidige lijn van readers opmaken om die aantrekkelijk te laten ‘ogen’, maar ook ominhoudelijk een herkenbare lijn hebben.Sommige lectoren zouden meer aandacht kunnen besteden aan hun voorbeeldfunctie. Zij propageren uiteindelijkhet motto “teach as you preach”.158 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De toetsing weerspiegelt de didactische aanpak. In het eerste en tweede jaar zijn er vooral kennistoetsen enschriftelijke examens. De examens sluiten aan bij de inhoud van de cursussen. Projecten en stages wordenvoornamelijk geëvalueerd via permanente evaluatie. Zelfevaluatie komt aan bod tijdens metawerk en portfolio.Eerstejaarsstudenten worden voorbereid via proefexamens in het eerste semester. De resultaten wordenbesproken met de studenten. Tussen de blokperiode en de examens wordt telkens een herhalingsdaggeorganiseerd waarop de studenten op afspraak met hun vragen bij de lector terechtkunnen.De examenperiodes zijn per academiejaar vastgelegd. Sinds het academiejaar 2004-2005 worden de examenssemestrieel georganiseerd. In totaal zijn er drie examenperiodes: na het eerste en het tweede semester en na dezomervakantie. Het examenrooster wordt tijdig meegedeeld. Over de organisatie van de toetsen en examensheeft de commissie geen klachten ontvangen.De beschikbaar gestelde toetsen/examens zijn veelal kennisgericht en op het niveau van een professionelebachelor. In relatie tot de doelstelling van de opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel, stelt de commissievast dat de opleiding nog vormen van traditionele toetsen kent. De opleiding zou zich mogen laten verleiden tothet introduceren van diagnostische toetsen, procestoetsen en nieuwe vormen van producttoetsing.De studenten worden goed geïnformeerd over de evaluatievormen en -criteria en de organisatie van de evaluatievia de studiewijzers, het stagevademecum en mondelinge toelichting van de evaluatievormen en -criteria door detitularis.Het examenreglement is online beschikbaar voor studenten en lectoren. De studiementor licht hetexamenreglement mondeling toe tijdens een mentorensessie. Voor de lectoren gebeurt dat tijdens eenpersoneelsvergadering.Studenten kunnen na elke examenperiode hun examenkopij inkijken en feedback vragen aan de betrokken lector.Met klachten kunnen de studenten terecht bij de Ombudsdienst.Over de transparantie van de evaluatie hebben de studenten geen negatieve opmerkingen. Zij geven aan bekendte zijn met de eisen verbonden aan de evaluatie bij de studenten.De kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren kan beter. Zo is er bijvoorbeeld geen traditie onder de lectoren omtoetsen van elkaar te bestuderen en te beoordelen. Lectoren bepalen zelf de evaluatievorm. Op dit vlak wordt noggeen beleid gevoerd. Er zit wel een visie achter van de individuele lector, maar er is geen algemeenopleidingsbeleid op dit vlak.Via de tweejaarlijkse vakevaluatie door de studenten wordt gepeild naar de transparantie van de toetsing. Doorde timing (vóór de examens) hebben de studenten echter niet de mogelijkheid om hun mening te uiten.Na iedere stage houdt de voltallige Stagecommissie een evaluatievergadering, waarvan de schriftelijke neerslagterug te vinden is op het syntheseverslag. De Stagecommissie bestaat uit alle lectoren die meewerken aan debegeleiding van de studenten.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 159


Tijdens de evaluatievergadering melden de lectoren hun evaluatiegegevens, waarvan de werkpunten wordenopgenomen in het syntheseverslag. De stagecoördinator brengt verslag uit van de evaluatierapporten van dementoren, van de reflectiegegevens van de studenten en van andere informatie die verkregen werd viagesprekken, e-mails, brieven enzovoort.In het syntheseverslag wordt per stageperiode een beoordeling gegeven onder de vorm van een lettercode dieeen niveau aangeeft. De Stagecommissie formuleert raadgevingen waarmee de student best rekening kanhouden tijdens de volgende stage.Na de laatste stage van het academiejaar volgt een summatieve evaluatie. De eindbeoordeling van deStagecommissie wordt vertaald in een puntenaantal op twintig. De studenten worden voor de aanvang van deexamens op de hoogte gebracht van hun score.Volgens de studenten die de commissie heeft gesproken, ligt de nadruk bij de beoordeling van de stages te veelop wat kan worden verbeterd, in plaats van op datgene wat al goed is. Het lijkt alsof er tussen de lectoren geenafspraken bestaan over de wijze waarop wordt beoordeeld.Het metawerk en de portfolio worden beoordeeld via een systeem van integratieve beoordelingsmomenten. Deconcrete invulling verschilt per opleidingsjaar. In de eerste twee jaar ligt de nadruk op het verdedigen van het inde portfolio verzameld materiaal. Dit gebeurt voor een jury van twee (praktijk)lectoren. In het derde jaar moet destudent zijn startbekwaamheid bewijzen door de presentatie van de portfolio en door het oplossen van eenkritische situatie.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding kan meer variatie introduceren in de proces- en productevaluatie.De opleiding moet meer aandacht besteden aan de kwaliteitsbewaking van de toetsing.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/160 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De instroom is vrij heterogeen. Het overgrote deel van de instromende studenten heeft een TSO-opleiding achterde rug. Vijfentwintig procent heeft een ASO-opleiding gevolgd, en 18 procent komt uit het BSO. Het aantalstudenten met een KSO-opleiding is beperkt. De opleiding telt een vrij groot aantal niet-generatiestudenten,namelijk 34 procent. De opleiding trekt hoofdzakelijk een vrouwelijk publiek aan.De opleiding stelt dat het programma van het eerste jaar voortbouwt op de voorkennis opgedaan in het secundaironderwijs. Maar deze voorkennis is heterogeen, gezien de verschillende vooropleidingen in het secundaironderwijs. Er worden door de opleiding geen specifieke initiatieven ondernomen ten aanzien van de aansluitingvooropleiding-opleiding. Er zijn geen start- of screeningstoetsen en ook geen vakantiecursussen.De opleiding bevestigt dat er geen differentiatie gebeurt binnen het programma, maar dat de differentiatie wordtingebouwd in de studiementoraten. Bij de samenstelling van de mentoraatgroepen wordt wel rekening gehoudenmet sterke en minder sterke studenten. Uit de gesprekken met de studenten blijkt de overgang van secundairnaar hoger onderwijs geen moeilijkheden op te leveren.Er wordt een ‘entreeweek’ gehouden, maar die richt zich eerder op de werking van de hogeschool, hetlerarendepartement, de opleiding en de studentenvertegenwoordiging.Er zijn geen start- of screeningstoetsen en ook geen vakantiecursussen. Wel wordt zoveel mogelijk rekeninggehouden met de instroomkarakterisieken van de studenten (binnen het opleidingsonderdeel metawerk enportfolio). Enkel voor ICT worden op geregelde basis vrijblijvende sessies georganiseerd (het ‘ICT-Tr@ainingsprogamma’) en worden zelfstudiepakketten aangeboden via Toledo.Er is geen expliciet aanbod van of een structuur voor flexibele leerwegen.Bepaalde studenten kunnen een beroep doen op een geïndividualiseerd traject (studenten met achterstand in hetmodeltraject, werkstudenten, studenten met een handicap …). Hiervoor richt de student een gemotiveerdeaanvraag aan de decaan. Voor topsporters en kunstenaars zijn faciliteiten mogelijk.Op het vlak van EVC/EVK opteert de hogeschool om voorlopig een EVK-beleid te voeren. Voor de EVC wordt destudent doorverwezen naar de bevoegde instantie binnen de associatie K.U.Leuven.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om te onderzoeken hoe het programma beter rekening kan houden met deinstroomkarakteristieken van de studenten.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 161


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: goedfacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:goedfacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:goedfacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het curriculum is een adequate concretisering van de eindkwalificaties die op hun beurt vertaald zijn inleerdoelen. De competentiematrix is hiervoor een goed instrument.- De commissie apprecieert de opbouw van het programma volgens drie leerlijnen.- De samenhang van het programma wordt bewaakt door enerzijds de competentiematrix en anderzijds hetraamwerk met de drie leerlijnen.- Er gaat veel aandacht naar de praktijkcomponent.- De afstemming tussen vorm en inhoud is voldoende maar de opleiding zou meer variatie kunnen brengen inde gebruikte werkvormen. De inhoudelijke kwaliteit van het studiemateriaal is over het algemeen behoorlijk;de lay-out en de structuur zouden beter en aantrekkelijker kunnen worden gemaakt voor de studenten.- Examens toetsen de vooropgezette doelen maar ook hier zou meer variatie in proces- en producttoetsingkunnen worden geïntroduceerd.- De toelatingsvoorwaarden zijn in lijn met de decretale eisen maar de opleiding heeft geen specifiekeactiviteiten ten aanzien van de aansluiting vooropleiding-opleiding. Er is ook geen expliciet aanbod van ofstructuur voor flexibele leerwegen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.162 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De keuze voor een onderwijsvisie die vertrekt vanuit ‘competentiegericht werken en leren’ heeft duidelijkegevolgen voor het gevoerde personeelsbeleid waarbij verschillende initiatieven werden ontwikkeld om debetrokkenheid van het onderwijzend personeel te vergroten:- Het onderwijzend personeel wordt mede-eigenaar gemaakt van de onderwijsvernieuwing door ze in teschakelen in de ontwikkeling en/of implementatie en evaluatie van de opleidingsonderdelen ‘projecten’ en‘metawerk en portfolio’, en het organiseren van regelmatige personeelsvergaderingen, waarbij de innovatiesworden geëxpliciteerd en waarbij de personeelsleden door middel van workshops worden opgeleid om deonderwijsinnovaties te ondersteunen.- Er wordt een aanstellingsbeleid gevoerd waarbij de persoonlijke en didactische kwaliteiten van de kandidatencentraal staan, en waarbij de bereidheid van de kandidaten om mee te werken aan de (vakoverschrijdende)onderwijsinnovaties expliciet wordt nagegaan.Het personeelsbeleid heeft geresulteerd in de ontwikkeling van een professioneel team van lectoren, die zich ingrote mate als mede-eigenaar beschouwen van de onderwijsvernieuwing en die begaan zijn met de verdereontwikkeling en groei van het lerarendepartement.De verdere geplande initiatieven passen in een meer geïntegreerde kwaliteitszorg voor/van het onderwijzendpersoneel, waarbij de evaluatiegesprekken de bron vormen voor het ontwikkelen van persoonlijkeontwikkelingsplannen, die worden gedocumenteerd in het lectorenportfolio. De lectorenportfolio is in 2006opgestart. Er werden drie leerlijnen (naar analogie van het programma) vastgelegd: startersvaardigheden,coachingvaardigheden en didactiek van ICT. Het lectorenkorps werd toegewezen aan een van de drie leerlijnen.Via de vormingssessies die aan elke leerlijn gekoppeld zijn, kunnen de lectoren hun vaardigheden aanscherpen.Op termijn kunnen de lectoren voor zichzelf een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) opzetten, dat kan leiden totgerichte acties om te werken aan de eigen werkpunten binnen gestelde termijn.De commissie stelde een goede mix vast van personeelsleden met verschillende profielen.De commissie waardeert de keuze van de hogeschool om voor de aansturing van het lerarendepartement geenaparte opleidingshoofden aan te stellen, maar de aansturing te geven aan een team van drie decanen. Er is voorde sturing van het departement sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid, maar elk met zijn eigenportefeuilles op de verschillende domeinen (pedagogisch, organisatorisch ...). Er is geen eenduidigefunctiebeschrijving waarin deze verschillende bevoegdheden zijn vastgelegd. Dit zou eventueel voor problemenkunnen zorgen indien er een verschil van mening ontstaat, of wanneer er een vervanging van een van de ledenvan het team zou gebeuren. Vandaar dat de commissie adviseert om de functieverdeling op papier te zetten.Het team van decanen (CTPH) stuurt de vakgroepen aan, die onder leiding staan van een vakgroepcoördinator.De vakgroepen zijn opgedeeld naar de studierichting of opleiding van de studenten. Op die manier zijn er achtvakgroepen gevormd, waaronder een vakgroep voor <strong>kleuteronderwijs</strong>. Elk personeelslid wordt toegewezen aanopleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 163


één van deze vakgroepen. Deze vakgroepen vergaderen minstens één keer per maand. Er wordt gezorgd voorinformatiedoorstroom van het CTPH naar alle personeelsleden, er worden vragen en problemen vanuit devakgroep geformuleerd aan het CTPH, er wordt gezocht naar afstemming tussen de verschillendeopleidingsonderdelen binnen de vakgroepen …De vakgroepcoördinatoren komen eveneens één keer per maand samen, zodat er ook een afstemming wordtbereikt tussen de verschillende vakgroepen onderling.Er is een procedure voor selectie en aanwerving van personeel. Conform de regelgeving zijn een aanstellings-,een benoemings- en een evaluatiereglement ontwikkeld.Conform het Hogescholendecreet worden minstens elke vijf jaar evaluatiegesprekken gevoerd met depersoneelsleden. Tijdens de laatste gesprekken werden voor alle personeelsleden een aantal werkpuntengeformuleerd. De personeelsleden bereiden zich voor op de evaluatiegesprekken aan de hand van een vooraf inte vullen vragenformulier.Met nieuwe personeelsleden worden op geregelde tijdstippen feedbackgesprekken gevoerd met een van dedecanen. Op het eind van het eerste academiejaar wordt met hen een evaluatiegesprek gevoerd, waarin hetfunctioneren wordt geëvalueerd. Mede op basis van dit gesprek wordt beslist of de samenwerking al dan niet zalworden voortgezet. Er worden een aantal werkpunten geformuleerd en het personeelslid krijgt dan opnieuw eencontract voor een jaar. Tijdens het tweede jaar wordt in dezelfde begeleiding voorzien.De evaluatiegesprekken worden ook georganiseerd indien een personeelslid in aanmerking komt voor een vastebenoeming.Binnen de taakbelasting van elk personeelslid wordt ruimte voorzien voor het volgen van bijscholingen enopleidingen. De commissie kon uit de beschikbare informatie afleiden dat veel lectoren deelnemen aannavormingsactiviteiten. Deze bijscholingen vinden hoofdzakelijk plaats op individueel initiatief. Ook tijdens defunctionerings- en evaluatiegesprekken wordt hieraan aandacht besteed. Nieuwe personeelsleden krijgen opgeregelde tijdstippen feedback. Evaluatiegesprekken worden om de vijf jaar gevoerd, waarbij een aantalwerkpunten worden geformuleerd.Tijdens de personeelsvergaderingen worden de personeelsleden ingelicht over de onderwijsinnovaties en wordter tijd gemaakt voor workshops en training.De opleiding wil de professionalisering van het personeel ook verder vorm geven door het invoeren van hetlectorenportfolio.Voor nieuwe personeelsleden is een introductiemoment voorzien, samen met directie, de decanen envertegenwoordigers van de personeelsadministratie en de ICT-afdeling. Ieder nieuw personeelslid krijgt een‘ervaren collega’ toegewezen, die als mentor het eerste aanspreekpunt is om hem wegwijs te maken bijpraktische vragen en/of problemen. De nieuwe personeelsleden bevestigen dat hun introductie en begeleidingbinnen het lerarendepartement goed is verlopen. Ze waarderen de koppeling aan een coach.De commissie stelt dat het personeel op vakinhoudelijk en onderwijskundig vlak voldoende kwalificaties heeft omhet programma uit te voeren en de organisatie ervan in juiste banen te leiden. De commissie stelde een grotebetrokkenheid vast bij het onderwijzend personeel. Ze stelde ook een goede sfeer vast tussen de decanen. Er iseen grote eensgezindheid over de te volgen lijn.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet aandacht besteden aan een meer organisatiegestuurde professionalisering van hetlectorenkorps, gekoppeld aan de gestelde prioriteiten.De commissie adviseert om een meer geïntegreerd personeelsbeleid op te zetten, waarbinnenevaluatiegesprekken een centrale plaats krijgen.164 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Van de elf personeelsleden belast met een onderwijsopdracht binnen de opleiding zijn er zeven met eenuniversitaire opleiding en evenveel die een ALO- of GPB-opleiding hebben gevolgd. Bovendien hebben driepersoneelsleden een opleiding voor leraar gevolgd (één-cyclusdiploma); één personeelslid heeft een bijkomenddiploma verworven in het hoger onderwijs van één cyclus en de andere twee personeelsleden hebben hetdiploma behaald aan de lerarenopleiding van GROEP T Leuven Hogeschool. Eén personeelslid heeft eenopleiding hoger onderwijs van twee cycli gevolgd en is meester in de muziek. Bovendien beschikt éénpersoneelslid over een doctoraatsdiploma.De lectoren bevestigen dat ze weinig contact hadden met de kleuterdidactiek tijdens hun opleiding. Via onderlingecontacten, zelfstudie en bijscholing hebben ze de lacunes opgevangen. De contacten met de stagescholen en destagementoren vormen de voornaamste bron om op de hoogte te blijven van de realiteit van het <strong>kleuteronderwijs</strong>.Met het oog op het betrekken van het beroepenveld nodigen de lectoren geregeld experts uit de praktijk uit ombepaalde thema’s toe te lichten aan de studenten. Ook tijdens de projectweken wordt vaak een beroep gedaanop gastlectoren. Voor een aantal projecten worden organisaties en scholen als opdrachtgevers ingeschakeld.Het afsluiten van convenanten met partnerscholen zou meer mogelijkheden bieden aan de lectoren omkleinschalige projecten of activiteiten in een van de partnerscholen te realiseren. Op deze manier kunnen delectoren hun kennis van en voeling met het werkveld uitbreiden.Ondanks de vakspecialisaties die de lectoren door opleiding, ervaring of persoonlijke belangstelling hebbenverworven, streeft de opleiding naar meer algemene opleidingsdeskundigheid bij het lectorenkorps. Dit gebeurtdoor de lectoren ook in te zetten als lid van de stuurgroepen van de projecten, als tutor bij de begeleiding van deprojecten en als jurylid bij de evaluatie van de portfolio’s.De internationale contacten van het personeel met terugkoppeling naar het onderwijs of participatie aaninternationale netwerken en samenwerkingsverbanden met binnen- en buitenlandse partnerinstellingen, zijnminiem. Wel zijn er verschillende contacten met buitenlandse instellingen, zoals met de Educatieve Hogeschoolvan Amsterdam, maar de lectoren zelf participeren niet structureel in internationale netwerken.De onderzoeksdeskundigheid situeert zich in de medewerking aan de PWO-projecten (projectmatigwetenschappelijk onderzoek) door een aantal personeelsleden die ervaring hebben met het doen van onderzoek.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie verwacht dat de gerichtheid van het personeel op toegepast wetenschappelijk onderzoek wordtverhoogd.Tevens dienen de internationale contacten meer structureel te worden uitgebouwd.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 165


Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het lerarendepartement heeft gekozen voor een zo groot mogelijke wisselwerking tussen de verschillendeafdelingen binnen het departement. Deze bewuste keuze voor een spreiding van het personeel over deverschillende afdelingen, maakt het berekenen van de omvang van het personeelsbestand per afdeling moeilijk.De werkelijke bezetting van personeelsleden met een onderwijsopdracht in de opleiding KO bedraagt 8,1 VTE. Indit cijfer is de begeleiding van de projecten en het metawerk niet inbegrepen, aangezien hier ook lectoren vanbuiten de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> betrokken zijn. Tegenover een studentenaantal van 170 in 2005-2006 geeftdit een student-/lectorratio van 20,99. Dit is vrij hoog en is een gedeeltelijke verklaring voor de werkdruk die delectoren ervaren.Voorts zijn de personeelsleden vooral toegewezen aan het departement, maar werken ze voor de verschillendeopleidingen. Dit kan ook een verklaring vormen voor de ervaren werkdruk. De betrokkenheid bij verschillendeopleidingen heeft als gevolg, dat de lectoren het beleid en de uitwerking ervan voor de verschillende opleidingenmoeten opvolgen.De leeftijdsstructuur is goed. Enkele jaren geleden is een verjonging van het lectorenkorps doorgevoerd, omwillevan lectoren die met pensioen gingen. Deze verjonging biedt de opleiding extra kansen in innovatief perspectief.Het lerarendepartement heeft nu het jongste departementshoofd binnen de lerarenopleidingen in Vlaanderen.Een oudere lector getuigt dat het jeugdig enthousiasme, gekoppeld aan een duidelijke onderwijsvisie, positiefwerkt (en ook nodig was) voor de opleiding.Om de diverse (onderwijs)taken evenwichtig onder het personeel te verdelen, is er een taakbelastingssysteemuitgewerkt. De uren van taakbelasting geven een indicatie van het aantal uren dat iemand verwacht wordt tepresteren; ze zijn geen formeel gegeven.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om de reële en de ervaren werkdruk onder de lectoren te onderzoeken ende resultaten met de lectoren te bespreken.166 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:goedvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De noodzakelijke expertise is aanwezig in vakinhoudelijke, didactische en organisatorische zin.- De betrokkenheid en de inzet van het personeel in de opleiding is groot.- Professionalisering is opgenomen in de taakbelasting.- Er wordt voldoende personeel ingezet om de kwaliteit van de opleiding te waarborgen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 167


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De kleuteropleiding is gehuisvest in een ouder gebouw (campus Comenius). In totaliteit beschikt de campus overde volgende lokalen, die moeten worden gedeeld door de verschillende lerarenopleidingen:- twee grote lokalen met een capaciteit van ongeveer tachtig personen voor algemeen gebruik;- een groot lokaal met een capaciteit van ongeveer tachtig personen dat hoofdzakelijk voor de praktijkvakkenvan de kleuteropleiding wordt gebruikt;- een vaklokaal voor elk vak van de opleiding BcLSO: een lokaal Nederlands, Engels, Frans, wiskunde, fysica(gecombineerd met mechanica en elektriciteit), geschiedenis, zedenleer, economie, aardrijkskunde,informatica en biologie;- een aantal lokalen van dertig tot veertig personen voor gebruik door de opleidingen kleuter- en lageronderwijs;- een aangepast muzieklokaal;- een gymzaal met kleedkamers;- drie leslokalen voor de richting plastische opvoeding, die tegelijk dienst doen als werkateliers.In alle lokalen is het nodige didactische materiaal aanwezig, zoals een bord, een projectiescherm en eenoverheadprojector, en een pc met aansluiting op het netwerk van de school. Mobiele projectiesystemen makenhet de lectoren mogelijk om computerbeelden te projecteren.Elk lokaal heeft een eigen bestemming. Voor een optimale bezetting van de lokalen worden de lokalen nietuitsluitend gebruikt voor de lessen van het vak waaraan ze zijn toegewezen. Ze kunnen ook gebruikt worden voorandere lessen/activiteiten.Lessen voor groepen van meer dan tachtig studenten hebben plaats in de grotere aula’s op de campus Vesalius,die op tien minuten wandelafstand ligt. In deze campus zijn ook de centrale diensten gehuisvest.Het infrastructuurbeleid richt zich vooral op het onderhoud van de gebouwen en infrastructuur. De hogeschoolheeft op dit moment plannen ontwikkeld om een nieuwe campus voor het lerarendepartement te bouwen. Die zourecht tegenover de faculteit Pedagogische wetenschappen van de K.U.Leuven komen, wat een interessantgegeven is. Het zal echter nog enige jaren duren voor de nieuwe campus wordt gerealiseerd. De plannen zijn nogniet concreet uitgewerkt.De commissie is van oordeel dat de infrastructuur van campus Comenius – ondanks het gedateerde karakter vanhet gebouw en het eerder beperkte aantal ruimtes – mogelijkheden biedt om het onderwijs van deze opleiding terealiseren. De aankleding van de ruimtes zou echter meer de identiteit van een lerarenopleiding mogen uitstralen.Het aantal zelfstudieruimtes vindt de commissie te beperkt, wat ook de studenten bevestigen. De overigestudenten- en lectorenfaciliteiten kunnen ermee door, maar blinken niet uit door overmaat of luxe.De bibliotheek bestaat uit een centrale mediatheek (algemene boeken, tijdschriften en leerplannen) en decentraleboekenkasten per vaklokaal (Nederlands, Engels, Frans, wiskunde, fysica, mechanica en elektriciteit,geschiedenis, zedenleer, economie, aardrijkskunde, informatica, biologie, biotechnieken en land- en tuinbouw).168 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


De mediatheek wordt beheerd door het secretariaat, de boekenkasten door de vaklectoren. De lectoren die decommissie heeft gesproken, betreuren dat er geen bibliothecaris meer is en dat zij zelf moeten instaan voor hetuitlenen van materiaal. Er blijft te weinig tijd over om de collectie te ontstoffen; er is ook waardevol materiaalverdwenen. Er bestaat wel een catalogus van alle materiaal dat nu nog verspreid in de hogeschool aanwezig is.De studenten hebben ook toegang tot de bibliotheken van de K.U.Leuven (de centrale bibliotheek op hetLadeuzeplein en de facultaire of departementale bibliotheken). Hoewel het hier vooral om wetenschappelijkeliteratuur gaat, biedt het kansen, omdat het voor de studenten een schat aan materiaal oplevert voor hetcognitieve deel van de opleiding.De opleiding beschikt over een groot online bibliotheekbestand. De aanwezige vakliteratuur kan uitgebreider. Elkecomputer geeft toegang tot online full-text databanken.Wat de computerfaciliteiten betreft, zijn die volgens de commissie in orde. Er zijn twee leslokalen met dertien pc’s.Het draadloos netwerk, gecombineerd met laptops, biedt de mogelijkheid om een mobiel computerlokaal in terichten.De studenten hebben een apart computerlokaal met ruime openingsuren, van 8 tot 22 uur, ter beschikking.Daarenboven kunnen ze buiten de lessen ook terecht in de computerklassen. Ook de computerfaciliteiten van decampus Vesalius kunnen door hen worden gebruikt.Aanbevelingen ter verbetering:De infrastructuur zou de studenten een meer uitdagende leeromgeving moeten bieden en ook meer eigenheidvan de opleiding moeten uitstralen. De commissie adviseert om de creativiteit van de kleuteronderwijzers in spete gebruiken.De commissie stelt voor – in afwachting van definitieve (ver)bouwplannen – dat de nodige verbeteringswerken,met het oog op een optimale didactische accommodatie in functie van het kleuteropleiding, zouden wordendoorgevoerd.Voor wat de bibliothecaire voorzieningen betreft , beveelt de commissie de opleiding aan de studenten testimuleren om effectief gebruik te maken van de de bilbiotheek van de universiteit, omdat deze naast het gebouwligt en daarom een schat aan kennis kan openbaren voor de studenten.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Abituriënten worden geïnformeerd via diverse kanalen, onder meer folders, brochures en de SID-in’s. Hetdepartement organiseert ook zeven infodagen, waarop lectoren en studenten de opleiding en de campusvoorstellen.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 169


Ingeschreven eerstejaarsstudenten kunnen de hele zomer terecht bij een jobstudent (een afgestudeerde van delerarenopleiding) die hen helpt bij het gebruik van de databank voor studentenkoten en die hen wegwijs maakt inonlinediensten voor studenten, zoals het bestellen van cursusmateriaal en het raadplegen van extranet enToledo.Voor de start van het academiejaar wordt een ‘intredeweek’ georganiseerd. Tijdens de eerste twee dagen wordtde werking van de hogeschool en van het lerarendepartement in het bijzonder voorgesteld. De studenten makenkennis met de lectoren en de studiementoren, en met de werking van het studiementoraat.De overige dagen worden ingevuld door de studentenorganisatie die de eerstejaarsstudenten wegwijs maakt inde studentenwerking van de hogeschool.Tijdens de opleiding kunnen studenten terecht bij de studiementor en de studentendecaan.De studiementor begeleidt de studenten gedurende het hele jaar tijdens de wekelijkse studiementoraatsessies.Deze zijn ingeroosterd in het programma. Hij geeft ondersteuning bij de afwerking van de projecten en begeleidthet metawerk bij de voorbereiding van de portfolio. De studiementoraten zijn vooral gericht op de ontwikkelingvan de student, en bieden kaders aan die de student ondersteunen in zijn ontwikkelingsproces. Ook geven ze tipsom de studenten voor te bereiden op de examens (studietips, planning ...).De studiementor zorgt voor de eerstelijnsopvang bij problemen. De studiementor is echter niet opgeleid voorsociale begeleiding. Indien nodig wordt de student doorverwezen naar de Studiedienst (voor faalangst, stress,assertiviteitstrainingen enzovoort) of naar de gespecialiseerde diensten bij SOVO of de K.U.Leuven.Studenten met financiële problemen worden doorverwezen naar de studentendecaan.Voor problemen of klachten over de examens kunnen de studenten terecht bij de Ombudsdienst. Buiten deexamenperiodes fungeren de lectoren en de decanen als eerstelijnsopvang.De eerstejaarsstudenten zijn tevreden over de instroombegeleiding die zij kregen bij aanvang van de studie. Allestudenten gaven aan dat zij tevreden zijn over de informatie en de adviezen tijdens de opleiding door de opleidingen de centrale diensten. Dit geldt ook voor de bruikbaarheid van de studiegids en de communicatie van deonderwijsdoelstellingen, de onderwijs- en examenreglement/regeling.De studenten waren erg te spreken over de studiebegeleiding tijdens de opleiding. Met name het kleinschaligeaspect van de opleiding, waardoor er directe contacten met de lectoren konden worden aangegaan, wordt alsprettig ervaren.Het kleinschalige aspect speelt ook een rol bij de begeleiding van flexibele leertrajecten. Wanneer een student opdit vlak iets wil, hangt veel van de eigen inzet af. Dit geldt ook voor de organisatie en begeleiding van deinternationale uitwisseling van studenten (met inbegrip van begeleiding en integratie van buitenlandse studenten).Studenten moeten hierin veel zelf doen. Wel krijgt de organisatie van het internationale programma steeds meervorm.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet meer aandacht besteden aan de uitbouw van de begeleiding van de flexibele leertrajecten. Ditzou tevens kansen creëren voor de opvang van de heterogene instroom.170 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De opleiding kan beschikken over een eerder krappe en niet erg uitdagende leeromgeving (hetontbreken van de kleuteridentiteit moet de studenten zelf de aanzet geven om de omgeving latercreatief in te vullen). De infrastructuur zou de studenten een meer uitdagende leeromgeving moetenbieden en ook meer eigenheid van de opleiding moeten uitstralen. De commissie adviseert om decreativiteit van de kleuteronderwijzers in spe te gebruiken.• De nieuwbouw zal zeker een aantal problemen van vandaag oplossen, maar in afwachting vandefinitieve (ver)bouwplannen zouden de nodige verbeteringswerken moeten worden doorgevoerd,met het oog op een optimale didactische accommodatie.- op het vlak van de studentenbegeleiding• Studenten zijn vertrouwd met de studiebegeleidingsmogelijkheden, en waarderen de persoonlijkeen menselijke begeleiding van de betrokkenen. Ze ervaren de drempel tussen studenten en lectorenals zeer klein.• De opleiding zou echter meer aandacht moeten besteden aan de begeleiding van flexibeleleerwegen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 171


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding beseft dat ze op het vlak van een systematische integrale interne kwaliteitszorg nog een hele weg afte leggen heeft. De prioriteit ging de afgelopen jaren in de eerste plaats naar de onderwijsvernieuwing.Momenteel wordt er op associatieniveau wel gewerkt aan het uitbouwen van IKZ, en zal op korte termijn eenHRM- en Q-manager voor het hele departement worden aangeworven.De intrinsieke kwaliteit wordt tot nu toe vooral bewaakt door de regelmatige overlegmomenten binnen deverschillende werkgroepen en platformen.Met het oog op de bevraging van het ‘onderwijsgebeuren’ werden de voorbije jaren wel wat initiatieven genomen.Tweejaarlijks gebeurt er een vakkenevaluatie bij de tweedejaarsstudenten. De vragen die in de enquête aan destudenten zijn gesteld, hebben betrekking op algemene aspecten, de inhoud, de didactische kwaliteit, deevaluatie en een globale beoordeling.Ook heeft in het academiejaar 2004-2005 een evaluatie van het opleidingsonderdeel metawerk en portfolio bij deeerste- en derdejaarsstudenten plaatsgevonden. Studenten zijn schriftelijk bevraagd over aspecten metbetrekking tot de studiebegeleiding, de projectbegeleiding en de begeleiding bij het metawerk en de portfolio.In de toekomst zullen de bevragingen gebeuren via een elektronisch bevragingssysteem en zal jaarlijks een deelvan de opleidingsonderdelen worden geënquêteerd.In 2005 werden initiatieven genomen om de alumni en het werkveld te bevragen. Aan de alumni werd in demaand juni 2005 een vragenlijst met open vragen toegestuurd. De respons was eerder gering.In 2005 werd eveneens een enquête aan de directies van de stagescholen en aan de stagementoren gestuurd.Ook hier was de respons eerder gering.De genomen initiatieven zijn positief, maar moeten ingepast worden binnen een gestructureerd kwaliteitsbeleidmet onder meer periodieke bevragingen, gebaseerd op toetsbare streefdoelen.Aanbevelingen ter verbetering:Het is zeker aangewezen om een sterker gestructureerd IKZ uit te werken en alle betrokken actoren op eengepaste wijze te informeren en te bevragen. Deze relevantere bevraging zal dan tot een duidelijkere evaluatiekunnen leiden, en dus tot concretere en efficiëntere bijsturingen.172 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De implementatie van de curriculumvernieuwing is in september 2005 (voorafgaand aan het schrijven van dezelfstudie) onderzocht en in een verslag neergelegd. In dit rapport wordt de conclusie getrokken dat het ‘beter’moet:- De kwaliteit van de onderwijsvernieuwing gaat samen met de kwaliteit van de lectoren die deze vernieuwingmoeten vorm geven.- De organisatie van het programma moet beter om de vastgestelde verwarring en onduidelijkheid tevoorkomen, zowel wat betreft de opdrachten die worden gegeven als ook de randvoorwaarden (deadline,lokalen enzovoort).- De begeleiding van derdejaarsstudenten tijdens het praktijksemester moet meer aandacht krijgen.Er werden dan ook de voorbije jaren acties ondernomen om de vastgestelde tekortkomingen op te vangen:- het aanstellen van een team van drie decanen, elk met hun eigen verantwoordelijkheidsdomein;- het aanstellen van een bijkomende administratieve kracht;- het ontwerpen van procedures voor het stagegebeuren en een beroepsprocedure bij betwisting vanstageresultaten;- het centraal regelen en superviseren van de communicatie naar de stagescholen;- het aanstellen van een algemene projectcoördinator voor de praktische organisatie van de projecten;- het organiseren van werkgroepen met duidelijk omlijnde taken en afspraken;- het organiseren van een maandelijks overleg met de vakgroepcoördinatoren en de afzonderlijke vakgroepen;- het opstellen van de competentiematrix en de toepassing ervan in de project- en studiewijzers, destagevademecums, de handleidingen bij metawerk en portfolio …Op termijn zijn volgende acties gepland:- een verdere professionalisering van de lectoren in functie van de curriculumvernieuwing, door onder meer deuitbouw van een lectorenportfolio;- de uitbouw van de alunmiwerking;- de uitbouw van een mentorenwerking;- een groter vraaggestuurd aanbod binnen de leerlijn bronnen en trainingen.Aan de hand van de vergelijking van bevindingen uit opeenvolgende enquêtes en voorbeelden die tijdensgesprekken met studenten, lectoren en afgestudeerden werden gegeven, is de commissie van mening datevaluaties bijdragen tot aantoonbare verbeteringen in het kader van de vooropgezette doelen. De opleiding is opweg om hierbij de PDCA-cyclus te systematiseren en te verankeren in beleidsbeslissingen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt de hierboven vermelde geplande acties uit te voeren en nadien te evalueren.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 173


Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Binnen de opleiding (departement GROEP T Leuven Educating School) bestaat het IPPH (het InnovatieplatformPedagogische Hogeschool). Deze commissie komt geregeld bijeen en bespreekt ontwikkelingen in het onderwijs.Dit platform fungeert als het beleidsontwikkelende en -voerende orgaan van deze opleiding. De uitwerking en deafstemming van het curriculum gebeuren in diverse werkgroepen en platformen, waarbij meerdere lectoren zijnbetrokken.Omdat de opleiding niet zo groot is en alle lectoren intensief met elkaar samenwerken, is de betrokkenheid vanhet personeel bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg in orde. Veel vande zaken worden direct kortgesloten of in kleine groepjes besproken.Er is een studentenraad op hogeschoolniveau waar studenten terechtkunnen voor vragen en opmerkingen. Ookis de studentenraad betrokken bij diverse overlegmomenten met het management in de beide campussen van dehogeschool. De interesse van de studenten om als vertegenwoordiger van de studentenraad op te treden, isechter niet zo groot. De korte opleidingsduur en de vele stages zijn hier de oorzaak van. Sinds kort (2005-2006) iser een grotere bereidheid tot medewerking bij de studenten. Zaak is om die bereidheid in de toekomst tebehouden.De formele betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de internekwaliteitszorg, in het bijzonder de onderwijsevaluaties en de curriculumvernieuwingen, lijkt niet zo groot. Enerzijdsomdat er niet zo heel vaak geëvalueerd wordt en er dus ook weinig resultaten zijn te bespreken. Anderzijdsomdat – gezien de kleinschaligheid van de opleiding – veel van de zaken toch informeel worden doorgenomen.Wel heeft er één student zitting in het IPPH en is die betrokken bij de curriculumvernieuwingen.De studenten die de commissie heeft gesproken, bevestigen dat er naar hun opmerkingen en suggesties wordtgeluisterd.Een alumniwerking bestaat er nog niet. Er zijn voorzichtige pogingen om die uit te bouwen. De afgestudeerdendie de commissie heeft gesproken, geven aan dat zij er wel behoefte aan hebben. Geen van de afgestudeerdenheeft nog contact met de hogeschool in het kader van nascholing of verdere professionalisering.Wat het werkveld betreft, is het lerarendepartement sinds 2002-2003 gestart met een jaarlijkse stagescholendagvoor de directies van stagescholen en de stagementoren. Tijdens deze dag krijgen de vertegenwoordigers van destagescholen informatie over de opleiding en de stage, en worden ze bevraagd over de kwaliteit van de opleiding.Een mentorenwerking is nog niet ontwikkeld. Men wacht op de initiatieven die binnen de associatie zullen wordenuitgewerkt. Er is ook geen systematisch overleg met het werkveld. Van de vertegenwoordigers in het werkveld isniet bekend of er sprake is van een werkveldcommissie. Desgevraagd blijkt dat deze werkveldcommissie er ookniet is.Uit de gesprekken met het werkveld blijkt dat er een goede communicatie is met de opleiding. Het werkveld voeltzich betrokken en heeft duidelijk de indruk dat er met zijn inbreng wordt rekening gehouden. Niettegenstaande ishet werkveld vragende partij voor een degelijke mentorentraining en meer systematische contacten.174 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


De betrokkenheid van afgestudeerden en het beroepenveld bij onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen isniet geformaliseerd, evenmin als de contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden/het beroepenveld.Aanbevelingen ter verbetering:Er moet een adviesraad samengesteld worden, bestaande uit vertegenwoordigers uit het werkveld en andereinstellingen (bijvoorbeeld de universiteit).Er moet een mentoren- en alumniwerking worden uitgebouwd.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:voldoendegoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding organiseert periodiek bevragingen bij diverse groepen en vertaalt de resultaten in concreteactieplannen.- De opleiding is op weg om hierbij de PDCA-cyclus te systematiseren en te verankeren in beleidsbeslissingen.- De betrokkenheid van alle actoren moet nog verder worden uitgewerkt en geïntegreerd in een IKZ-systeem.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp oordeel 5 generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 175


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding toetst vooral via indirecte weg de mate waarin ze haar doelstellingen verwezenlijkt bij deverschillende stakeholders.Uit de eerste alumnibevraging blijkt dat het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden goed is; zij komenmeestal terecht in het <strong>kleuteronderwijs</strong>. Er wordt echter nog geen onderzoek gedaan naar de sectoren vantewerkstelling waar de afgestudeerden op langere termijn terechtkomen. De afgestudeerden gaven desgevraagdaan, dat zij tevreden zijn over de inhoud en niveau van tewerkstelling.Uit de eerste bevraging van de stagementoren en de directies van stagescholen blijkt dat de studenten voldoendetot goed voorbereid zijn op de stages. De waardering voor de afgestudeerden door het beroepenveld is opniveau. Zij waarderen de pedagogisch-didactische kennisinhoud. De afgestudeerden zijn teamgericht en kunnenzelfstandig en kritisch de toebedeelde taken als leerkracht uitoefenen. De gesprekken met het werkveldbevestigen dit.De afgestudeerden die de commissie heeft gesproken, waarderen de opleiding. Vooral de praktijkgerichtheid, degoede begeleiding en de bereikbaarheid van de lectoren scoren hoog.De kwaliteit van het eindwerk (de portfolio’s) die de commissie heeft bekeken, zijn naar behoren. Het gaat hier omuitgebreide pakketten teksten die door de studenten worden samengevat, en waarin zij verslag doen van hunprofessionele ontwikkeling gedurende hun opleiding. Het portfolio kan door hen bij sollicitatiegesprekken wordengebruikt om hun kwaliteiten te tonen.Op basis van dit alles kan de commissie bevestigen dat de eindkwalificaties die de opleiding realiseert,overeenstemmen met de nagestreefde competenties, zowel qua niveau, oriëntatie als domeinspecifieke eisen.De voorbereiding van de afgestudeerden op de instap in het werkveld is naar behoren. In het derde jaar komenverschillende onderwerpen aan bod in het curriculum, zoals sollicitatiegesprekken, die hen hierop voorbereiden.Daarnaast bereidt vooral de laatste stageperiode hen op de werkpraktijk voor.Wat de realisaties op het vlak van internationalisering van het onderwijs betreft, valt op te merken dat dedeelname van studenten (omvang en percentage uitgezonden studenten, verhouding ontvangen-uitgezondenstudenten) vooral wordt beïnvloed door het feit dat veel studenten in deze opleiding niet de ambitie hebben omnaar het buitenland te gaan. Vaak is de taalbeheersing een barrière, maar ook de gerichtheid op de eigen klaskan een reden zijn. Personeel neemt nog niet structureel deel aan internationale uitwisselingsprogramma’s. Eenenkele keer neemt een docent deel aan een internationale conferentie.176 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Zoals eerder gesteld is de internationalisering spontaan ontstaan vanuit de vraag van studenten. De commissieheeft met waardering kennisgenomen van de initiatieven die op kortere en langere termijn zijn gepland. Ze heeftvertrouwen in het beleidsvoerend vermogen van het lerarendepartement op het vlak van internationalisering.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet blijvend investeren in realisaties op het vlak van internationalisering.De commissie adviseert verder onderzoek naar het gerealiseerd niveau van de opleiding bij het beroepenveld ende alumni.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Omdat de opleiding nog geen kwaliteitscoördinator heeft, doet het lerarendepartement op het gebied van“institutional research” weinig onderzoek. Hierdoor ontbreekt het de opleiding aan veel actuele en up-to-dateinformatie en cijfers over de diverse rendementen, met als gevolg dat het beleid van de opleiding met betrekkingtot het onderwijsrendement niet uitgebreid is. Dat geldt ook voor de gehanteerde streefcijfers en de verhoudingervan ten aanzien van relevante andere opleidingen, de slaagcijfers en doorstroomgegevens, de gemiddeldestudieduur en de resultaten van onderzoek naar niet-slagen en/of studie-uitval in de opleiding.Ondanks het feit dat deze gegevens niet continu in expliciete rapporten verschijnen, streeft de opleiding eenonderwijsrendement na dat haalbaar is en dat ook daadwerkelijk wordt gehaald: minimaal 50 procent van alleingeschreven studenten in het eerste jaar en minimaal 80 procent van de eerstejaarsstudenten die gebruikmakenvan alle examenkansen.Slaagt een student in het eerste jaar, dan heeft hij een behoorlijke kans om de twee volgende jaren met succes tebeëindigen: 80 procent van de studenten die het tweede jaar aanvatten en meer dan 90 procent van diegenen dieeffectief aan de examens deelnemen. De gemiddelde studieduur bedroeg over de laatste vijf jaar drie jaar en tienmaanden, maar 75 procent van de studenten behaalt zijn diploma binnen de drie voorziene jaren. Dit stemt decommissie tevreden.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om ‘’niet-slagen’ of ‘uitval’ te onderzoeken.De opleiding moet een beleid ontwikkelen op het vlak van institutional research.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 177


Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding levert degelijk inzetbare leraren af die geapprecieerd worden door het werkveld.- Studenten en afgestudeerden waarderen de stage als voorbereiding op de instap in het werkveld.- De portfolio’s die de commissie heeft bekeken, bevestigen het niveau van de afgestudeerden.- De gemiddelde slaagcijfers liggen in de lijn van het Vlaamse gemiddelde. Redenen van studie-uitval wordennog niet geregistreerd.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.178 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het rapport gaf een goedebeschrijving van de evolutie van de opleiding sinds 1995. De commissie miste echter een kritische analyse peronderwerp. Het rapport bevatte ook te weinig expliciete informatie over de kleuteropleiding, maar dat bleek deelste wijten aan de structuur van het departement, zoals uit het bezoek bleek.In haar reactie op het eerste opleidingsrapport geeft de opleiding aan de volgende acties of verbeteringengepland of uitgevoerd te hebben:- de opleiding heeft een nieuw programma gekozen om de studietijdmeting uit te voeren; er werden driemeetmomenten vastgelegd;- er werd een human resource & quality manager aangesteld die op korte termijn werk zal maken van hetformaliseren van het IKZ-beleid.De commissie heeft op basis hiervan geen aanpassing van de oordelen doorgevoerd.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 179


Bijzonder kwaliteitskenmerk: een onderscheidend onderwijsconceptFacet 1Differentiatie en profileringBeoordelingscriteria:- Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de diferentiatie en profilereing in het hoge ronderwijs.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De missie en de onderwijsvisie van GROEP T Leuven Hogeschool is opgebouwd rond de drie E’s, verwijzendnaar Engineering, Enterprising en Educating. Deze drie E’s komen oorspronkelijk uit de technische opleidingen,maar de lerarenopleidingen hebben de E’s opgenomen en ingebouwd binnen hun onderwijsdoelstellingen en hetprogramma.Het concept van de drie E’s is bijzonder in Vlaanderen. Het getuigt van een visie op onderwijs. Tegelijk stelt decommissie vast, dat het onderscheidend concept in de werkelijkheid nog niet zo zichtbaar is.Facet 2KwaliteitBeoordelingscriteria- Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De rode draad doorheen het onderwijsconcept van de drie E’s is de toenemende verantwoordelijkheid van destudent voor zijn leren en zijn ontwikkeling. De student krijgt kansen om zijn eigen leerwegen uit te stippelen opweg naar startbekwaamheid, en bewijst dat hij over de nodige competenties beschikt om de volgende stap in deopleiding te zetten en finaal als startbekwame leraar af te studeren.Het drie E’s-concept heeft geleid tot:- de invoering van het competentiegericht leren in de lerarenopleiding: het herdenken van het curriculum vanuitde drie E’s en de basiscompetenties;- de ontwikkeling van nieuwe leerpraktijken en projecten;- de vormgeving van een identieke gemeenschappelijke stam voor elk van de lerarenopleidingen;- de invoering van het metawerk (coaching en reflectie) en portfolio in elk van de studiejaren;- nieuwe toets- en assessmentvormen: het Integratief Beoordelingsmoment (IBM);- een nieuwe organisatie van het onderwijs en het academiejaar (projectweken, praktijksemester);- een evolutie van reproducerend leren van vakken naar producerend leren in leerpraktijken;- ruimere contacten met het beroepenveld, niet alleen met scholen maar ook met buitenschoolse instanties enorganisaties;180 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


- een intensievere samenwerking met de scholen die bij tal van projecten betrokken zijn. We stellen vast dat descholen meer dan vroeger een beroep doen op GROEP T-studenten voor de organisatie en begeleiding vanvakoverschrijdende activiteiten of geïntegreerde projecten;- een grotere samenwerking tussen de lectoren van de verschillende vakgroepen, dankzij de ontwikkeling vannieuwe leerpraktijken;- een andere rol van de docent: van lesgever en initiator naar coach en facilitator van leerprocessen;- een grotere samenwerking tussen de studenten van de verschillende studierichtingen: in project 2 van hettweede jaar werken studenten van de opleidingen kleuter-, lager en secundair onderwijs in gemengde groepen;- het aantrekken van jonge lectoren die mee het vernieuwingsproces dynamiseren;- het aanboren van nieuwe knowhow: de nieuwe leerpraktijken, zeker die met een externe opdrachtgever,brengen nieuwe kennis en expertise in de opleiding;- lezingen op wetenschappelijke congressen en publicaties in vaktijdschriften en aansluiting bij vernieuwendetrends in het onderwijs;- het opstarten van projectmatig wetenschappelijk onderzoek over het metawerk en onderwijsvernieuwing in hetalgemeen;- de evolutie van een statisch naar een meer dynamisch curriculummodel.Facet 3ConcretiseringBeoordelingscriteria- De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma,onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerdOordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De operationalisering van het onderwijsconcept in het curriculum komt hierop neer: het leren vindt plaats insamenhangende curriculumonderdelen die gekoppeld zijn aan authentieke werksituaties uit de educatieveberoepspraktijk. De studenten werken in leerpraktijken aan producten (of diensten) en worden binnen dieleerpraktijken in toenemende mate verantwoordelijk voor hun eigen leertraject. Het eindresultaat is een product ofeen dienst die nuttig zijn voor de opdrachtgever. De rode draad doorheen het curriculum is de metawerklijnwaarin de studenten worden begeleid in hun persoonlijke vorming, het ontwikkelen van reflectieve vaardighedenen hun groei naar startbekwaam leraarschap. Daaromheen zijn de leerpraktijken en de noodzakelijke bronnen entrainingen geordend. Tijdens hun volledige opleidingstraject houden de studenten een portfolio bij dat fungeertals:- begeleidingsinstrument voor de ontwikkeling van reflectieve en metacognitieve vaardigheden;- een navigatie- en registratieinstrument voor de persoonlijke ontwikkeling;- een bewijsmiddel voor competentiegroei en -beheersing bij de Integratieve Beoordelingsmomenten (IBM’s).Tijdens de IBM’s laten de studenten zien dat zij zich tot het vereiste niveau hebben ontwikkeld en tonen ze aanhoe hun groei naar competenties is verlopen.Zoals al eerder vermeld, stelt de commissie vast dat het onderscheidend concept in werkelijkheid nog niet zozichtbaar is.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 181


Oordeel over het bijzondere kwaliteitskenmerk, een onderscheidend onderwijsconcept: voldoendeOp basis van de oordelen over:Facet 1 Differentiatie en profilering:Facet 2 Kwaliteit:Facet 3 Concretiseringvoldoendevoldoendevoldoendekent de commissie het bijzonder kwaliteitskenmerk toe aan de opleiding.182 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Bijzonder kwaliteitskenmerk: internationale oriëntatieFacet 1Differentiatie en profileringBeoordelingscriteria:- Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de diferentiatie en profilereing in het hoge ronderwijs.Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen.De hogeschool heeft een uitgebreid netwerk van contacten met het buitenland opgebouwd. Daarbij beperkt ditnetwerk zich niet tot Europa maar is dit, anticiperend op het alsmaar groeiende belang van Azië, in toenemendemate gericht op Azië, voornamelijk Thailand en China. Deze oriëntatie is ontstaan in de ingenieursopleidingenvan de hogeschool en heeft geleid tot een samenwerking met tien vooraanstaande universiteiten in Thailand enChina op het gebied van ingenieursopleidingen, en tot verschillende Engelstalige programma’s binnen hetstudiegebied IWT.Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport vertaalt de pluraliteit van wereldvisies zich ook in hetlerarendepartement in een sterk doorgedreven internationale oriëntatie. Deze past binnen de algemeneopleidingsdoelstelling dat een startbekwame leraar in staat moet zijn om:- creatief om te gaan met diversiteit en professioneel te functioneren in een pluraliteit van wereldvisies, waarbijde leerlingen ertoe worden aangezet om het waardevolle in andere culturen of wereldvisies te ontdekken eneruit te leren;- zich internationaal te oriënteren en mee te werken aan grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten ofactiviteiten in of met andere landen en culturen.Volgens het ZER draagt deze internationale oriëntatie en de manier waarop ze in het curriculum verankerd is, bijtot de differentiatie en profilering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.De commissie heeft uit de gesprekken of documenten geen inhoudelijke argumentering gevonden waarom dezerelaties in Azië worden onderhouden. Uit het beschikbare cijfermateriaal blijkt er ook geen grote deelname vanlectoren en studenten aan projecten met Azië De lerarenopleiding van GROEP T Leuven Hogeschoolonderscheidt zich op het vlak van studenten- en lectorenmobiliteit niet significant van de anderelerarenopleidingen in Vlaanderen.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 183


Facet 2KwaliteitBeoordelingscriteria- Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De internationale oriëntatie binnen de lerarenopleiding heeft op korte termijn (de laatste vijf jaar) geleid tot devolgende realisaties:- Een groeiende studentenmobiliteit: tijdens het academiejaar 2004-2005 trok 45 procent van dederdejaarsstudenten naar het buitenland voor een zelfstandige stage of een project.- Een groter internationaal bewustzijn bij de lectoren. Bij de begeleiding van de zelfstandige stages in hetbuitenland zijn inmiddels 31 lectoren betrokken (dat is meer dan 60 procent van het onderwijzend personeel).In 2002-2003 is ook de lectorenmobiliteit op gang gekomen met uitwisselingen met het Radjabhat InstituteSuan Dusit in Bangkok en vanaf 2005-2006 met de Educatieve Hogeschool van Amsterdam.- De ontwikkeling van drie projecten over diversiteit, intercultureel onderwijs en grensoverschrijdend werken:‘Breek uit je klas’ (eerste jaar), ‘Mag het wat meer zijn?’ (tweede jaar) en ‘de.wereld@groept.be’ (derde jaar).- Twee internationale samenwerkingsprojecten met het Centrum voor Instructiepsychologie en -Technologievan de K.U.Leuven en de Beijing Normal University in China, waarbij scenario’s voor de professionaliseringvan leraren en directies werden uitgewerkt. In het kader van deze projecten werden eveneens multimedialecursuspakketten en een online bijscholing voor leraren in China ontwikkeld. Deze training wordt aangebodenop het elektronisch leerplatform van de Beijing Normal University, en is door het Chinese ministerie van<strong>Onderwijs</strong> erkend en gefinancierd als modelproject.- De ontwikkeling van modules voor de bijscholing van leraren in het kader van het project New Technology inTeacher Education: Modules Development in ICTS for Teacher Training, opgezet door UNESCO Asia PacificRegional Bureau of Education in Bangkok.- Het English Excellence-programma in samenwerking met de talenschool van ACE, GROEP T’s Centrum voorVolwassenenonderwijs en de Test of English for International Communication (TOEIC). Studenten kunneneen bijkomend internationaal erkend taaldiploma behalen en ter voorbereiding ervan een op maat gesnedentrainingsprogramma volgen tijdens de lesuren.- ‘Een middag Chinees’, ingericht door het International Office van GROEP T Leuven Hogeschool: lessenChinees voor beginners.- De installatie van een eigen dienst Internationalisering in het lerarendepartement, die nauw samenwerkt methet International Office. Deze dienst ondersteunt en begeleidt de studenten bij het leggen van buitenlandsecontacten, de voorbereiding van de aanvraagdossiers voor zelfstandige stages, het zoeken naar financieringenzovoort.184 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Facet 3ConcretiseringBeoordelingscriteria- De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma,onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerdOordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De internationale dimensie is als volgt verankerd in het curriculum:- integratie van de zelfstandige buitenlandse stage in het praktijksemester van het derde jaar;- de Comeniustaalassistentschappen in de EU voor leraren BcLSO-TA en BcLL;- project 2 in het derde jaar ‘de.wereld@groept.be’;- jaarlijkse studiereis naar (beurtelings) China en Thailand voor de tweede- en derdejaarsstudenten, waarbij departneruniversiteiten van GROEP T Leuven Hogeschool en hun pilootscholen worden bezocht;- de organisatie van beurzen en informatiemarkten waar studenten hun buitenlandseprojecten voorstellen aanandere studenten.Indien de internationalisering zou worden geconcretiseerd, zou de commissie dit moeten zien:- op het vlak van de inkomende en uitgaande studenten- en lectorenmobiliteit;- op het vlak van het programma (Engelstalige literatuur, anderstalige voorbereiding op een buitenlandervaring;- een Engelstalig programma voor inkomende lectoren en studenten, ruimte voor vergelijkende onderwijskunde...);- op het vlak van de professionalisering van de lectoren (deelname aan buitenlandse congressen, bijdrageleveren aan internationale ontwikkelingen ...).De commissie heeft deze vormen van concretisering niet teruggevonden in de beschikbare bijlagen. Ook degesprekken brachten geen nieuwe informatie.Oordeel over het bijzondere kwaliteitskenmerk, internationale oriëntatie : onvoldoendeOp basis van de oordelen over:Facet 1 Differentiatie en profilering:Facet 2 Kwaliteit:Facet 3 Concretiseringonvoldoendevoldoendeonvoldoendekent de commissie het bijzonder kwaliteitskenmerk niet toe aan de opleiding.opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool | 185


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud goedFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang goedFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud goedFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel goedFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten voldoendeFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering goedFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendeBijzonder kwaliteitskenmerk: een onderscheidend onderwijsconceptFacet 1: Differentiatie en profilering voldoendeFacet 2: Kwaliteit voldoendeFacet 3: Concretisering voldoendeBijzonder kwaliteitskenmerk: internationale oriëntatieFacet 1: Differentiatie en profilering onvoldoendeFacet 2: Kwaliteit voldoendeFacet 3: Concretisering onvoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeonvoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeer-richtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.186 | opleidingsrapport GROEP T - Leuven Hogeschool


Hoofdstuk 5 Hogeschool AntwerpenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Hogeschool AntwerpenDe Hogeschool Antwerpen is gevestigd in Antwerpen en heeft onderwijslocaties in Antwerpen, Lier, Mechelen enTurnhout. De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> wordt aangeboden op de locaties Antwerpen (Bouwmeestersstraat) enLier (Berlaarsestraat). De visitatiecommissie heeft de beide onderwijslocaties bezocht.De opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> – hierna genoemd <strong>kleuteronderwijs</strong> – is ondergebracht in het departementBLS, dat bestaat uit de onderdelen Bedrijfskunde, Lerarenopleiding en Sociaal werk. BLS is een van zevendepartementen van de Hogeschool Antwerpen.Het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> omvat de opleidingen voor leraren <strong>kleuteronderwijs</strong>, lager onderwijs en secundaironderwijs. Vanaf het academiejaar 2006-2007 is de managementstructuur van het zeer grote departement BLSversterkt door het aanstellen van een hoofd studiegebied <strong>Onderwijs</strong>. Hierdoor is de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>beter in staat het onderwijs te vernieuwen en de vele problemen die er zijn, op te lossen.In het academiejaar 2004-2005 telde de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 348 studenten, verdeeld over Antwerpen (221studenten) en Lier (127 studenten). In de jaren erna is de opleiding gegroeid.De vestiging in Lier heeft een lange historie. Al in 1817 richtte koning Willem I de eerste ‘Rijkskweekschool‘ inVlaanderen op in Lier. Ook de vestiging in Antwerpen bestaat al lang. In 1911 werden twee stedelijkenormaalscholen opgericht, een voor jongens en een voor meisjes.Na een lange reeks ontwikkelingen op het gebied van onderwijsregelgeving en fusies werden in 1995 delerarenopleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong>, lager onderwijs en secundair onderwijs in één departement ondergebracht.In 2000 ten slotte ontstond het departement BLS, waar de opleiding op dit moment is ondergebracht.Ook bij deze laatste fusie bleven de beide vestigingsplaatsen Antwerpen en Lier gehandhaafd.De opleiding voert geen specifiek strategisch beleid voor de vestiging in Lier. De sluiting van deze vestiging en deoverheveling van de opleiding naar Antwerpen wordt niet overwogen. De opleiding is van mening dat destudenten uit Lier niet bereid zullen zijn naar Antwerpen te komen. Er wordt wel gestreefd naar een zo identiekmogelijk curriculum, maar het strategische doel daarvan is niet helder. Er wordt niet overwogen om de beidelocaties zich specifiek te laten profileren; hetzelfde curriculum wordt op de beide plaatsen aangeboden. Voor watde organiseerbaarheid van het onderwijs betreft, is dat een praktische keuze.De opleiding van de campus Antwerpen verhuist in 2008 naar een nieuwe campus in Antwerpen-Noord. Lectorenen management zien dat als een zeer grote kans om alle facetten van het onderwijs en de organisatie tevernieuwen en te verbeteren.Men is al bezig met na te denken over hoe men de nieuwe campus gaat inrichten.De benoeming van het hoofd studiegebied heeft daar een belangrijke impuls aan gegeven.Ook na de verhuizing in 2008 blijft de locatie in Lier gehandhaafd.De situatie van de opleiding tijdens de visitatie was tamelijk bijzonder. Het zelfevaluatierapport (ZER) isgeschreven in de maanden maart en april 2005, en is afgerond en ingeleverd in december 2005. In het ZERworden door de opleiding veel punten genoemd waar verbetering nodig was. De visitatiecommissie vormde zicheen voorlopig oordeel over de opleiding op basis van het ZER. Dit oordeel was nogal kritisch vanwege de veleverbeteringspunten. Tijdens de visitatie bleek echter dat er al veel verbeteringen waren gerealiseerd.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 187


De opleiding heeft voorafgaande aan de visitatie geen bijgesteld ZER uitgebracht of een aanvulling daarop,waardoor de commissie pas tijdens de visitatie kon constateren dat er op veel punten inderdaad verbetering hadplaatsgevonden. Tijdens de visitatie werden nog diverse documenten overhandigd. Voorts is de opleiding volopbezig met de introductie van een nieuw curriculum en met de voorbereidingen voor de nieuwe situatie in 2008 opde nieuwe campus. Daardoor is dit visitatierapport duidelijk een momentopname. De ontwikkelingen binnen deopleiding gaan erg snel; er is sprake van grote dynamiek.188 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleidingsdoelen zijn de decretaal vastgelegde basiscompetenties met de tien functionele gehelen:- de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelprocessen,- de leraar als opvoeder,- de leraar als inhoudelijk expert,- de leraar als organisator,- de leraar als innovator - de leraar als onderzoeker,- de leraar als partner van ouders/verzorgers,- de leraar als lid van een schoolteam,- de leraar als partner van externen,- de leraar als lid van de onderwijsgemeenschap,- de leraar als cultuurparticipant.Per functioneel geheel worden de competenties verder gedetailleerd in vaardigheden en ondersteunende kennis.De tien bijhorende attitudes vervolledigen deze competenties:- beslissingsvermogen- relationele gerichtheid- kritische ingesteldheid- leergierigheid- organisatievermogen- zin voor samenwerking- verantwoordelijkheidszin- creatieve gerichtheid- flexibiliteit- gerichtheid op correct taalgebruik en communicatieIn het departement BLS wordt een visie op de lerarenopleiding gehanteerd die levenslang leren, zelfstandigheidO p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 189


en flexibiliteit vooropstelt, samen met het kunnen werken in teamverband en de maatschappelijke betrokkenheid.In dit verband wordt een grote nadruk gelegd op pluralisme en actieve wederzijdse tolerantie.In het bijzonder expliciteert de opleiding een visie op het <strong>kleuteronderwijs</strong> waarbij de totale persoonlijkheidsontwikkelingvan de kleuter, cognitief, dynamisch affectief en psychomotorisch, centraal staat.De opleiding staat voor een kindgerichte en gedifferentieerde aanpak in de kleuterschool en hecht veel belangaan zelfreflectie van de lesgever. Deze visie zou verder kunnen worden ontwikkeld.Anderzijds past de opleiding in de missie van de Hogeschool Antwerpen en die van het departement BLS:- het bieden van optimale ontplooiingskansen aan elk individu, ongeacht geslacht, levensbeschouwing,- sociale status en financiële mogelijkheden;- het stimuleren van studenten en personeel tot het creëren van een positief klimaat ten aanzien van educatieen leren, waarbij leren wordt gezien als belangrijk, prettig en verrijkend;- het bieden van maximale ontplooiingskansen voor alle opleidingen;- een transparante beleidsvoering, waarbij democratische besluitvorming de leidraad vormt.Tijdens de visitatie bleek dat de visie in de afgelopen jaren meer is geëxpliciteerd en dat deze voldoende bekendis bij het onderwijzend personeel. De lectoren hebben een beeld van de manier waarop zij de doelen metstudenten willen bereiken maar de realisering van de sociaal-constructivistische didactiek binnen hetcompetentiegericht opleiden heeft zeker nog aandacht en scholing nodig.De opleiding stelt dat de basiscompetenties in overeenstemming zijn met de algemene competenties, dealgemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties. Dit wordt maar rudimentairontwikkeld: in het ZER wordt gesteld dat de algemene competenties ‘impliciet zijn opgenomen in debasiscompetenties en in de verschillende missies en visies waarvan hierboven sprake is‘. De competentieinnovatie en onderzoek is nog niet voldoende uitgewerkt in het curriculum.De accenten die de opleiding legt op de algemeen beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifiekecompetenties zijn, op milieubewustzijn en diversiteit na, minder accenten op het niveau van de doelstellingen danwel een explicitering van de wijze waarop men deze meent te kunnen bereiken.De aandacht voor internationalisering is vrij recent. Er is een international office opgezet om studenten- enlectorenuitwisseling te vergemakkelijken. Slechts weinig aspecten van de internationale dimensie zijn in deopleidingsdoelstellingen opgenomen. Wellicht kan de samenwerking met Paramaribo vanuit het perspectief vanontwikkelingssamenwerking gezien worden als een aspect van de internationale dimensie in deopleidingsdoelstellingen.De opleidingsdoelstellingen zijn opgenomen in de studiegids voor de studenten en worden toegelicht door delectoren. Verder vormen de contacten naar aanleiding van de stages en van de opleidingen van stagebegeleiders(mentoren) een bron van informatie over vragen en behoeften vanuit het werkveld.Gezien de groei van het aantal studenten in de Campus Antwerpen – een groei van 61 procent voor de campusZuid – is het mogelijk dat de financiële middelen voor de opleiding beperkingen inhouden voor het bereiken vande doelstellingen, vooral voor die studenten die een vooropleiding (beroepsonderwijs) kregen die minder aanslootbij het hoger onderwijs.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de opleidingsdoelstellingen concreter te maken, zodat resultaten makkelijker meetbaarworden. De commissie onderschrijft de in het ZER vermelde concrete verbeteringsvoorstellen van de opleiding.190 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleidingsdoelstellingen van de Hogeschool Antwerpen sluiten aan bij de decretaal vastgelegdebasiscompetenties; de doelstellingen sluiten daarom aan bij de regelgeving. Deze basiscompetenties vormen hetdomeinspecifiek referentiekader voor de opleidingen leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>.De opleidingsprogramma’s van de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> van verschillende hogescholen zijn metelkaar vergeleken en aan elkaar getoetst. Hieruit werden de volgende bevindingen gehaald:- Er bestaan sterke overeenkomsten wat de gemeenschappelijke stam betreft.- De interpretatie van de competenties kan enigszins verschillen per hogeschool.- Voor wat betreft de curricula is het volgende vastgesteld:• er is een sterke overeenkomst voor de functionele gehelen 1 tot en met 4 en functioneel geheel 7;• de functionele gehelen 5, 6, 8, 9 en 10 komen meer aan bod naar het einde van de opleiding;• de tien attitudes worden als erg belangrijk ervaren.- Het is nuttig om aan de decretale competenties een prioriteit toe te kennen.- De ‘leraar als inhoudelijk expert’ heeft volgens veel collega’s te weinig belang.- De ‘leraar als innovator en onderzoeker’ wordt als moeilijk haalbaar ervaren.- Evalueren van attitudes is niet altijd transparant.- Reflecteren wordt als zeer belangrijk ervaren en komt onvoldoende aan bod in de functionele gehelen.Er was consensus dat ‘de leraar als innovator en onderzoeker‘ moeilijk haalbaar is, hoewel er anderzijds denadruk op gelegd werd dat het reflecteren zeer belangrijk is en onvoldoende aan bod komt in de functionelegehelen. Het kunnen reflecteren is immers een belangrijk onderdeel van het functionele geheel "de leraar alsinnovator en onderzoeker".Voor wat het vernieuwen van het curriculum <strong>kleuteronderwijs</strong> betreft , geldt het volgende:- Er wordt verschillend geanticipeerd op het nieuwe decreet.- De verhoging van het stagevolume wordt wel algemeen goed bevonden.- Het concept van het eindwerk wordt opnieuw aan de orde gesteld.- Men evolueert van leerinhoudelijk naar competentiegericht opleiden.- Teneinde alles zinvol aan te bieden, denkt men aan het invoeren van keuzemodules.- Er bestaat veel onzekerheid/weerstand tegenover de vernieuwingen.- Men zoekt naar een goed evenwicht tussen competentiegericht onderwijs en vakinhoud.- Het inschakelen van praktijklectoren kan een toegevoegde waarde bieden.- Professionalisering is essentieel.- Invulling en evaluatie van de stage gebeuren op uiteenlopende wijze.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 191


Om de zes weken is er een overleg met vertegenwoordigers van het Stedelijk Basisonderwijs Antwerpen, hetStedelijk Buitengewoon <strong>Onderwijs</strong> Antwerpen en het Gemeenschapsonderwijs. Hiermee wordt ‘een vinger aan depols gehouden over actuele thema’s. Binnen de Associatie Universiteit - Hogescholen Antwerpen (AUHA) is ereen overlegplatform lerarenopleiding, waarin de verschillende lerarenopleidingen samenwerken. De opleidingmaakt ook deel uit van de leerstoel onderwijsvernieuwing en samenwerking.Er is een overleg met de lerarenopleiders in Vlaanderen en Nederland. Er is een aanvraag ingediend om teparticiperen in TEN-10 (Teacher Education Network).Voor wat de toetsing aan het beroepenveld betreft, wordt vooral gerekend op het contact bij de opvolging van destages en de inbreng van de stagementoren. In het ZER staat echter ook vermeld dat zowel het contact met eenstudent tijdens zijn stage als de inbreng van de stagementoren beperkt is. De stagementoren vragen meercommunicatie en aan het beoordelen van de stages kan nauwelijks voldoende tijd worden besteed vanwege hetgrote aantal studenten. De communicatie met de stagementoren wordt gezien als een verbeteringspunt.Tijdens de visitatie bleek dat de contacten met het werkveld sedert het opstellen van het ZER verbeterd zijn.Er is een groep stagementoren die specifiek bevraagd wordt naar verbeteringspunten. Het werkveld geeft aan datde opleiding zijn feedback ernstig neemt; dat blijkt uit de verbeteringen.Er zijn ontwikkelingen op het gebied van buitenlandse contacten. Deze worden echter nog niet structureel ingezetom het eigen curriculum te verbeterenAanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om door middel van opleiding van stagementoren deze gelijkwaardig te maken en ze eengrotere rol te laten spelen in de opvolging en de beoordeling van de studenten.De opleiding zou meer ruimte moeten maken om praktijklectoren, in het bijzonder lectoren met werkervaring in dekleuterschool, aan te trekken.Vanuit het oogpunt van feedback moeten de stages van de studenten in enkele scholen intensief wordenopgevolgd.Het is aangewezen om bij elke stagebespreking een verslag te maken van de punten waar de opleiding rekeningmee zou moeten houden. Tevens moeten er procedures op punt worden gesteld, opdat studenten enstagementoren zien dat hun bemerkingen door de opleiding ernstig worden genomen en ze kunnen opvolgen wathet resultaat is van die bemerking of suggestie.192 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: voldoendefacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding hanteert een helder basisconcept voor het curriculum.- De opleiding besteedt aandacht aan onderwijsinnovatie en wordt gedragen door werkveld en lectoren.- De opleiding slaagt erin professionele bachelors op te leiden die geapprecieerd worden door het werkveld.- De opleidingscompetenties voldoen aan decretale en beroepsspecifieke vereisten.- De opleiding werkt aan een proces van onderwijsvernieuwing.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 193


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De operationele doelstellingen voor de opleiding zijn geformuleerd uitgaande van de basiscompetenties alseinddoelstellingen; ze staan beschreven in de studiegids. Hier is nochtans geen gemeenschappelijke lijngetrokken tussen de verschillende opleidingsonderdelen. In sommige gevallen wordt bij de doelstellingenverwezen naar de corresponderende basiscompetenties en moet een verdere concretisering uit de inhoudworden afgeleid. Een voorbeeld daarvan is het onderdeel sociaal-agogische en communicatieve vaardigheden inhet tweede jaar. In andere gevallen worden concrete doelstellingen en inhoud geformuleerd maar zonderexpliciete verwijzing naar de basiscompetenties. Een voorbeeld daarvan is het onderdeel psychologische enpedagogische basisvaardigheden in het tweede jaar. In nog andere gevallen worden de beide vermeld, zoals bijhet onderdeel psychologische en pedagogische vaardigheden in het eerste jaar.De basiscompetenties zijn in zogenaamde kruistabellen ingedeeld per domein op basis van het beroepsprofiel.De wijze waarop de relatie tussen doelstellingen en inhoud in de praktijk is gelegd wordt nauwelijks onderbouwd.Uit onderzoek van deze kruistabellen blijkt dat de basiscompetenties aan bod komen maar dat bewijst nog nietdat de doelstellingen adequaat worden omgezet in de inhoud van het curriculum.Uit een analyse van de kruistabellen komt voorts tot uiting, dat alle functionele gehelen vanaf het eerste jaar aanbod komen. Een aantal vaardigheden (vooral met betrekking tot ouders en onderzoek) komen dan nog niet aanbod, wat wel gebeurt in de hogere jaren. In het tweede jaar wordt meer aandacht besteed aan verdieping van dekennis en de vaardigheden. In het derde jaar komen alle vaardigheden en attitudes aan bod; het functioneelgeheel ‘de leraar als partner van ouders en verzorgers‘ komt echter in wat mindere mate voor.Globaal is de leerstof als volgt verdeeld over de studiejaren:Eerste jaarImpliciet komen alle functionele gehelen al vanaf het eerste jaar aan bod. Naarmate de studenten meer kennis,inzichten en vaardigheden verwerven, worden de functionele gehelen expliciet uitgewerkt.De codes van de basiscompetenties (zie facet 1.1) en attitudes staan beschreven in de studiegids.In het eerste jaar ligt het accent veel op het verwerven van kennis. Dit is een bewuste strategie.Toch komen de vaardigheden die nodig zijn voor het geven van de vereiste activiteiten ook al aan bod.Na het eerste jaar wordt er meer aandacht besteed aan verdieping van deze kennisinzichten en vaardigheden,bijvoorbeeld binnen sociale, agogische en communicatieve basisvaardigheden.194 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


De opgelegde basiscompetenties worden geleidelijk opgebouwd.Tweede jaarIn het tweede jaar blijven er nog enkele basiscompetenties over die minder aandacht krijgen dan de andere.Voorts worden de vaardigheden/attitudes die aan bod kwamen in het eerste opleidingsjaar geconsolideerd enverder uitgebreid. De functionele gehelen 6, 9 en 10 (zie facet 1.1) ontbreken nog bijna volledig. De accentenhiervan worden gelegd in het derde jaar.Derde jaarIn het derde jaar komen alle vaardigheden en attitudes aan bod. Zij worden geconsolideerd en verder ingeoefendtijdens de vele stages die de helft van het jaar beslaan. Toch is er een restrictie voor het functioneel geheel ‘deleraar als partner van ouders en verzorgers’: dit kan in de stages wel aan bod komen maar hangt voornamelijk afvan de mogelijkheden op dit vlak in de stagescholen. In het derde jaar wordt nog de nodige aandacht besteedaan die functionele gehelen die in de vorige opleidingsjaren nog niet of slechts gedeeltelijk aan bod kwamen.Bijvoorbeeld: de functionele gehelen 6 en 9 komen aan de orde tijdens de stages.Functioneel geheel 5: de leraar als innovator - de leraar als onderzoeker, komt vooral aan bod bij het uitwerkenvan een eindwerk.Er blijkt een hoge nood aan onderwijsvernieuwing waarvoor een cel <strong>Onderwijs</strong>vernieuwing is opgericht. Het is nieterg duidelijk hoe de opleiding tot vernieuwing van haar opleidingsonderdelen komt en wat de inbreng vanstudenten en het werkveld daarbij is. Elke lector is verantwoordelijk voor zijn opleidingsonderdeel. Bijsturing vindtplaats via de Opleidingsraad en vakgroepen, feedback van studenten en de stages.Sinds 2002-2003 wordt er steeds meer aandacht besteed aan internationale projecten met thema’s alsontwikkelingssamenwerking en NT2, een project rond vreemdetalenonderwijs, hoekenwerk en leesbevordering.Uit bevraging van de stagementoren is gebleken dat zij tevreden zijn over de attitudes, de basiskennis en devaardigheden van de studenten.Tijdens de visitatie bleek dat dit jaar een overgangsjaar is naar het vernieuwde curriculum. Er wordt hard gewerktaan het nieuwe curriculum maar veel concreet materiaal is nog niet beschikbaar. Er wordt sinds kort gewerkt aaneen meer gestructureerde aanpak van de vernieuwing, onder andere door de benoeming van een hoofdstudiegebied.Er is een begin gemaakt met een meer planmatige aanpak van de vernieuwing maar verdere uitwerking is nodig.Het huidige programma is nog sterk aanbodgericht. Er is de intentie om meer competentiegericht te werken.Er wordt nog niet gewerkt met de "Dublin descriptoren". De internationale dimensie wordt weinig benut.De participatie van betrokken partijen bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie is toegenomen.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet het werkveld meer betrekken bij onderwijsvernieuwingen.De inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen moeten formeel en permanent worden bevraagd,bijgewerkt en op elkaar afgestemd.De opleiding moet vorming voorzien over nieuwe werkvormen.Per opleidingsonderdeel moeten heldere begin- en eindcompetenties worden geformuleerd.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 195


De principes van internationalisering moeten nog meer worden uitgewerkt in de doelstellingen en deopleidingsonderdelen van de opleiding.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Uit zowel de studiegids als de examens blijkt dat de opleiding een groot belang toekent aan kennisontwikkeling.In het ZER wordt zelfs aangegeven dat in het eerste jaar het accent vooral ligt op het verwerven van kennis. Dezekennisontwikkeling kan het gevolg zijn van contacturen, zelfstudie, project enzovoort.Het is niet duidelijk op welke wijze ervoor wordt gezorgd dat de kennisontwikkeling aanleiding geeft tot het vindenen selecteren van informatie in functie van een gedegen beroepsuitoefening. In het bijzonder is het onduidelijk inwelke mate PGO (probleemgestuurd onderwijs) mee aan de basis ligt van kennisontwikkeling. Van lectoren wordtverwacht dat ze interesse hebben en op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen het onderwijs, en datze die binnen het eigen vakgebied implementeren. Het is niet duidelijk hoe dit wordt opgevolgd.Voor het gebruik van Microsoft-producten is een platform (COMPETAS) gecreëerd dat onlinestudie mogelijkmaakt maar veel studenten moeten nog aangezet worden om van dit platform gebruik te maken.De hogeschool neemt in beperkte mate maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening op. Insamenwerking met andere actoren wordt jaarlijks een congres georganiseerd rond een maatschappelijk probleemdat onderwijskundig relevant is (intercultureel onderwijs, kinderrechten, geweld in school en maatschappij …).Voor leerkrachten van het basisonderwijs heeft de Hogeschool Antwerpen een nascholing technologischeopvoeding ingericht. Er is een onderzoeksprogramma ingediend en goedgekeurd met als onderwerp ‘kleutersaansporen tot denken’. Het is niet duidelijk op welke wijze studenten hierin kunnen participeren.Er is een geleidelijke opbouw van de stages, lopend van vijf weken in het eerste jaar tot acht weken in het tweedejaar (de ‘kijkstage’) en vijftien weken in het derde jaar (de ‘keuzestage’), met een geleidelijke toename van deeigen verantwoordelijkheid van de student.Jaarlijks wordt een vakoverschrijdende muzische stage voor de studenten eerste jaar ingericht met een thema datde lectoren bepalen. Ook in het tweede jaar is er een VOE-stage (Vakoverschrijdende Educatie) voorzien.Vanuit de opleiding wordt de student duidelijk gemaakt dat een goede (les)voorbereiding de basis is voor elkestageactiviteit, waarbij de vraag kan worden gesteld hoe een ervaringsgerichte aanpak hier een kans krijgt.De stagebegeleiding gebeurt door het volledige team van de lectoren, wat feedback vanuit de praktijk mogelijkmaakt en borg staat voor de voorbereiding op de beroepspraktijk. In het derde jaar komt het functioneel geheel196 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


’De leraar als innovator en als onderzoeker’ aan bod bij het schrijven van een eindwerk. De studenten doorlopenhierbij de fasen van een kleinschalig praktijkonderzoek. Eindwerken kunnen antwoorden bieden op vragen van destageschool.Over onderzoek wordt nagedacht. Er is een project ingediend rond tweede taal Engels in het <strong>kleuteronderwijs</strong>.Tijdens de visitatie bleek dat de professionele gerichtheid in ontwikkeling is. Er bestaat nog geen integraalscholingsplan voor de hele opleiding. Op basis van de al gevoerde functioneringsgesprekken wordt er wel eenindividueel scholingsplan gemaakt dat op termijn zal moeten uitmonden in een algemeen plan.De gerichtheid op toegepast onderzoek is nog beperkt. De gebruikte literatuur is voor een deel verouderd.De stage en eindwerken zijn (nog) niet gebaseerd op toegepast onderzoek en zijn vooral praktijkgericht.De theoretische verdieping van de eindwerken is beperkt.Dat het programma aansluit bij de actuele beroepspraktijk blijkt uit het feit dat de afgestudeerden onmiddellijk aande slag kunnen binnen het beroepenveld. Het gebeurt zelfs frequent dat een stageschool de stagedoendestudent(e) in kwestie na afloop van de stage een contract aanbiedt.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding dient zich grondig te bezinnen over de wijze waarop de student zelf toegankelijk wetenschappelijkonderzoek raadpleegt, waardoor er meer aandacht zal moeten gaan naar participatie in eenvoudigeonderzoeksopzetten en vormen van actieonderzoek.Aan elke lector moet gevraagd worden dat hij recente ontwikkelingen in het onderwijs doorgeeft aan de cel<strong>Onderwijs</strong>vernieuwing en deze informatie toegankelijk maken via Blackboard.De opleiding moet de mogelijkheden onderzoeken om de studenten intenser te begeleiden tijdens hun stage.Ook moet de opleiding nagaan hoe de stagementoren een groter aandeel kunnen krijgen bij de begeleiding vande studenten tijdens hun stage.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Uit het ZER blijkt dat er aandacht gaat naar zowel de horizontale samenhang als de doorgaande lijn.Voor horizontale samenhang wordt verwezen naar de vakoverschrijdende activiteiten (muziekstages in het eerstejaar, VOE-stage (vakoverschrijdende educatiestage) in het tweede jaar, stages en buitenlandse stage in hetderde jaar. Verticaal komen in de loop van de studie de specifieke leraarvaardigheden steeds meer op devoorgrond met name ook bij de bijzondere doelgroepen in het derde jaar.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 197


Tijdens de visitatie is een model gepresenteerd van een modulair systeem waarbinnen competentiegericht wordtgewerkt. Ook in de meest recente visiebeschrijving wordt hier melding van gemaakt. Concrete uitwerkingen zijner nog niet. Voor de toekomst is nog veel onduidelijk. Tot nu toe blijkt dat er niet echt planmatig gewerkt wordtaan de vernieuwing en dat er weinig sprake is van een goede sturing van het proces.De stages vertonen een duidelijke samenhang, zowel binnen elk academiejaar als over de verschillende jarenheen. De stage wordt zeer geleidelijk opgebouwd; de stagemomenten nemen toe in duur en complexiteit.In het eerste jaar krijgen de studenten veel mogelijkheden tot observatie in een lagere school en meer specifiek inéén klas. Begeleiding gebeurt tijdens de SER-bijeenkomsten (Stage, Ervaring en Reflectie). De studenten moetenzich vooral concentreren op een goed verloop van de activiteiten die ze doen. Voordat ze zelf activiteitenverzorgen, kunnen ze in de groep eerst lesgeefervaringen opdoen tijdens de muzische stage, in een veiligeomgeving met een voortdurende aanwezigheid van lectoren. De stage in het tweede jaar is al omvangrijker maarwordt opnieuw geleidelijk opgebouwd, van een ‘lintstage’ in het begin van het academiejaar naar een ‘blokstage’van twee weken aan het einde. In het laatste jaar van de opleiding lopen de studenten in totaal vijftien wekenstage en nemen ze deel aan vakoverschrijdende activiteiten. Gedurende de laatste twee jaren zullen ze(geleidelijk aan) instaan voor alle aspecten van het klas- en schoolgebeuren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de samenhang tussen doelstellingen en inhoud van de opleidingsonderdelennauwkeurig te onderzoeken.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/198 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De studiebelasting bedraagt 1.585 uur in het eerste jaar, 1.645 uur in het tweede jaar en 1.650 uur in het derdejaar. Deze cijfers zijn het resultaat van een inschatting door de lectoren; ze zijn niet tot stand gekomen op basisvan metingen. Er is wel een studietijdmeting uitgevoerd maar daarbij werd gebruikgemaakt van een bevragingachteraf. Voordien waren het de lectoren die een schatting maakten van de benodigde studietijd.Uit de resultaten van de bevraging blijkt dat de gemeten studieomvang over het algemeen hoger ligt dan watvoorzien is in het opleidingsprogramma. Dit komt doordat de omvang van de stages onderschat werd bij hettoekennen van het aantal studiepunten. Bij de volgende curriculumhervorming zullen de stageactiviteiten hogerworden ingeschat. Volgens de studenten stijgt de studietijd globaal in het tweede en ook in het derde jaar.Uit itemgesprekken met studenten blijkt dat het programma als zwaar wordt ervaren.Naast het volgen van de lessen moeten ook een groot aantal taken en werken worden gemaakt.De verschillende stageweken (didactisch, muzisch, vakoverschrijdend en buitenland) zijn erg verrijkend voor destudenten maar hebben tot gevolg dat het aantal contacturen in de overige lesweken hoog ligt. Vooral bij stage enVOE is de belasting zwaar. Dit verdient specifieke aandacht bij het opstellen van het nieuwe curriculum.Tijdens de visitatie is toegelicht hoe men de reële studietijd heeft verminderd, en is tevens getoond op welke wijzebij door de lectoren voorziene activiteiten automatisch de benodigde studietijd wordt ingeroosterd.Planningsdocumenten van de SCHOL-werkgroep (een tabel voor alle opleidingsjaren en opleidingsonderdelen)werden overhandigd tijdens de visitatie.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet aanvullende technieken zoeken om een meer adequate studietijdmeting mogelijk te maken.Het systeem van studietijdmeting moet verder uitgebouwd worden om de haalbaarheid van het curriculum teverbeteren.Er moet een systeem voor evenwichtige keuze en spreiding van taken worden uitgewerkt en gerealiseerd.De opleiding moet zorgen voor een meer gelijkmatige belasting gedurende het hele jaar.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 199


Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het didactische concept wordt afgestemd op de doelstellingen door toepassen van de volgende principes:- Evenwicht tussen leerstof- en praktijkgericht werken.De meeste theorielessen hebben de praktijk als uitgangspunt, zodat de student de opgedane kennis,inzichten en vaardigheden kan toepassen tijdens de stages. In het eerste jaar wordt wat meer theoretischgewerkt en wordt er gezorgd voor de nodige bagage.- Zowel vakgerichte als vakoverschrijdende opleidingsonderdelen.De meeste opleidingsonderdelen in het eerste jaar worden ingedeeld op basis van vakgebieden. Vanaf hettweede jaar zijn er opleidingsonderdelen die de ontwikkelingsgebieden uit de kleuterschool weerspiegelen:wereldoriëntatie en muzische vorming. Het is uit de uiteenzetting niet duidelijk waarom van vakgericht naarvakoverschrijdend werken wordt overgegaan en niet ook omgekeerd wanneer dat noodzakelijk is.- Geleidelijke opbouw van geleid naar begeleid en dan naar zelfstandig werken.In het eerste jaar bepalen de lectoren in grote mate welke inhouden zij aanbieden en onder welke vorm zijdat doen. Het is de bedoeling dat de studenten in het tweede en het derde jaar steeds meer zelf bepalenwelke thema’s zij in hun groepsopdrachten behandelen.- Ruimte voor het leren reflecteren.Er wordt aandacht geschonken aan het leren reflecteren. De bedoeling is om het leren uit de praktijkeffectiever en meer zelfgestuurd te maken. In het eerste jaar worden observatieopdrachten besproken inkleinere groepen. In het tweede jaar oefenen de studenten hun reflectievaardigheden, en in het derde jaarwordt van hen verwacht dat ze zelfstandig kunnen reflecteren over hun lessen en kunnen bepalen wat hunleerpunten zijn. Vanaf het eerste jaar schrijven de studenten ook reflecties uit bij al hun stages. Reflectie iseen belangrijk onderdeel van de opleiding waar meer aandacht aan zou moeten worden besteed.- Differentiatie in de opleiding.Een van de opties is een zekere differentiatie in de opleiding. Vanaf het tweede jaar kiest de student eenopleidingsonderdeel uit een bepaald aanbod. Op deze die manier kan hij zich in een bepaalde richtingbekwamen. De keuzemogelijkheden zijn op dit moment nog heel beperkt.- Aansluiting bij de instroom.Voor sommige opleidingsonderdelen worden screenings voorzien. Op basis daarvan wordt beslist ofremediëring nodig is. De studenten met problemen krijgen de mogelijkheid om de tekorten bij te werken viaremediëringscursussen.- De stages.De uitgangspunten voor de planning van de stages zijn contact met de praktijk vanaf het begin van deopleiding en een geleidelijke groei in het uitvoeren van activiteiten. Inhoud en concept van de stage staanbeschreven in de studiegids. De stages hebben een sterk motiverend effect. De studenten worden zichbewust van het belang van een goede theoretische ondersteuning op inhoudelijk en didactisch vlak.Er wordt tijdens de opleiding gebruikgemaakt van een grote verscheidenheid aan werkvormen. De keuze voorbepaalde werkvormen hangt in hoge mate samen met de grootte van de groepen.200 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Om sommige aspecten van het programma (c.q. het didactische concept) te realiseren, is het nodig kleinegroepen te voorzien waarin de studenten zeer actief kunnen zijn. In deze groepen werkt men metreflectiegesprekken, rollenspelen en andere activiteiten op het vlak van sociale en agogische vaardigheden.In de ‘middelgrote groepen’ (tussen de veertig en tachtig studenten) komen allerlei werkvormen aan bod, gaandevan doceermomenten tot partnerwerk, groepswerk, individuele oefeningen, experimenten (WO), leergesprekken,simulaties van lesactiviteiten en presentaties; vaak ondersteund door diverse didactische materialen. In de grotegroepen (meer dan tachtig studenten) wordt meestal gedoceerd, afgewisseld door activiteiten die in een grotegroep mogelijk zijn.Bij de keuze van de werkvormen in de respectieve studiejaren wordt rekening gehouden met het principe van degeleidelijke groei naar zelfstandigheid en zelfsturing.Tijdens de visitatie bleek dat de afstemming tussen inhoud en vorm nog sterk in ontwikkeling is. Op het momentvan visitatie was er sprake van een overgangscurriculum. Het nieuwe concept is nog niet voldoende uitgewerktom een goed oordeel te kunnen geven over de afstemming. Het overgangscurriculum voldoet in voldoende mateaan de eisen. In functie van het nieuwe curriculum is een bezinning op didactische werkvormen en geschikteleermiddelen (studieboeken) noodzakelijk. De nieuwe visie op opleiden stelt andere eisen aan vormgeving eninhoud.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet meer aandacht besteden aan de afstemming van het aanbod op de kenmerken van deinstroom.De opleiding moet meer aandacht besteden aan het leren reflecteren.Het algemeen concept voor lesvoorbereidingen moet bij alle lectoren worden geïmplementeerd.Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is geen gericht evaluatieconcept van de opleiding en er is evenmin eenvormigheid. De evaluatie binnen degemeenschappelijke stam wordt binnen de vakgroep uitgewerkt. Voor vakoverschrijdende stages gebeurt deevaluatie door alle betrokken leerkrachten. Er zijn diverse vormen van evaluatie: schriftelijke (diverse vormen),mondelinge en permanente evaluatie.De hele evaluatieprocedure oogt nog zeer klassiek: lessen worden gegeven, voor het examen wordt eenO p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 201


herhalingsweek ingericht, voor de examens van juni is een blokweek voorzien. Ook uit een inzage van deexamens blijkt een overheersend klassieke aanpak. Tussen lectoren bestaan grote verschillen in de mate waarinzij de specifieke evaluatiecriteria aan de studenten bekendmaken.Binnen elk opleidingsonderdeel bepaalt elke lector vorm, frequentie, tijd en weging van de evaluatie.Dit wordt wel besproken binnen de vakwerkgroep. Voor sommige opleidingsonderdelen wordt een eenmaligexamen georganiseerd, voor andere een combinatie van partieel examen, examen en permanente evaluatie.De transparantie van de evaluatie (bekendheid van de eisen, bekendheid van de evaluatieprocedures) wordtgegarandeerd via de studiefiches/-gids die samen met het opleidingsprogramma bij het begin van hetacademiejaar aan de student worden overhandigd.Globaal genomen heerst bij zowel studenten, lectoren als mentoren de indruk dat er meer aandacht moet wordenbesteed aan het beoordelen van de stages.De examencommissie bestaat uit alle lectoren die onderwijs verzorgen voor de betrokken studenten.De ‘opco’ (opleidingscoördinator) is voorzitter van de examencommissie.De criteria waaraan de studenten moeten voldoen om te slagen, zijn decretaal vastgesteld. De studieresultatenvan de studenten worden getoetst aan deze criteria.In het nieuwe curriculum zal er een aanpassing noodzakelijk zijn om voldoende competentiegericht te kunnenwerken.Tijdens de visitatie werden documenten overhandigd (departementale studiedag van 13 januari 2006, hetevaluatieconcept BLS van 21 maart 2006) waaruit blijkt dat men zich binnen het departement bezint over eengrondiger evaluatiebeleid met duidelijke criteria, nieuwe technieken en aandacht voor portfolio als evaluatieinstrument.Aanbevelingen ter verbetering:Er moet meer aandacht worden besteed aan de transparantie van de evaluatie: welke zijn de criteria, wat is hetbelang van de verschillende onderdelen (wat is fundamenteel voor de toekomstige leerkracht, wat is eensurplus?)?De opleiding moet ervoor zorgen dat het belang en de criteria heel helder zijn voor de studenten.De lectoren moeten tot meer eenvormigheid worden aangespoord.Ook moet er een gemeenschappelijke visie voor de evaluatie van alle opleidingsonderdelen worden ontwikkeld.202 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Een einddiploma algemeen secundair onderwijs, technisch-, kunst- of beroepssecundair onderwijs aangevuld meteen zevende specialisatiejaar vormen de toelatingsvoorwaarden voor de opleiding bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>:<strong>kleuteronderwijs</strong>. Studenten die hoger onderwijs gevolgd hebben, kunnen via het GIST-statuut(Geïndividualiseerd Studietraject) per opleidingsonderdeel overdrachten of vrijstellingen krijgen voor de eerderverworven en gelijkwaardig bevonden eindcompetenties. Buitenlandse studenten moeten een diplomavoorleggen dat toegang verleent tot universitair onderwijs in hun land van herkomst en moeten slagen voor deAUHA-taaltest.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 203


De instroom van de opleiding is de laatste jaren sterk toegenomen. De instroom bestaat bijna uitsluitend uitvrouwen.De instroom in Antwerpen bevat 48% TSO-studenten, 25% ASO-studenten en 21% BSO-studenten.In Lier: 38% TSO, 24% ASO, 35% BSO en 3% KSO. Er is dus een aanzienlijk percentage van de studenten datuit het beroepsonderwijs komt; dat wijst op een grote heterogeniteit van de instroom.De instromende studenten worden geïntroduceerd in het ‘leren studeren’ door de coach studentenbegeleiding ofde lector opvoedkunde. Het ophalen van achterstand op het niveau van de leerinhouden en het leren studerenvergt een voortdurende begeleiding, vooral tijdens het eerste jaar. De vraag is of er voldoende begeleiding is.Tijdens de visitatie bleek dat er in geringe mate sprake is van begeleiding van de gedifferentieerde instroom.Er is nog niet echt sprake van een visie op deze materie en a fortiori van een goed plan van aanpak.Nochtans werd tijdens de visitatie een document overhandigd waarvan sprake is bij facet 4.2. en waarin een visiewordt geformuleerd op het gebied van studiebegeleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De realisatie van één studiefiche voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> moet worden uitgevoerd.De opleiding moet de begeleiding van de gedifferentieerde instroom intensiveren.Er moet onderzocht worden in hoeverre een formeel instroombeleid de slaagkansen van de studenten kanverbeteren.Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het programma is en adequate transformatie van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en dedomeinspecifieke eisen.- De curriculaire vertaling van de eindkwalificaties behaalt een voldoende niveau.- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.- De opleiding streeft naar goede contacten met het werkveld.204 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


- De ingezette curriculumvernieuwing biedt een goede basis voor de toekomst.- De stagebegeleiding is voldoende, maar voor verbetering vatbaar.- De toelatingsvoorwaarden zijn duidelijk en in lijn met de decretale voorwaarden.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 205


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het personeel is duidelijk gekwalificeerd voor de realisatie van het programma. Het personeel is decretaalvertegenwoordigd in de departementsraad, het HOC (Hoger Overlegcomité), het DOC (DepartementaalOverlegcomité) en de opleidingsraden.Binnen het korps is een hoofd studiegebied aangesteld als middenkader; dit hoofd is de verantwoordelijke onderhet departementshoofd. Het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> omvat alle lerarenopleidingen van het departement BLS.Het hoofd studiegebied stuurt de opco’s (opleidingscoördinatoren) aan.De functie van opleidingscoördinator is weliswaar duidelijk omschreven, maar moet nog groeien binnen het team,onder meer door middel van het voeren van functioneringsgesprekken.Er is ook een verantwoordelijke voor de kwaliteitszorg aangesteld.Binnen de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> zijn er jaarlijks een zestal teamvergaderingen voorzien. De opco’s nemenook deel aan opleidingsoverstijgend overleg, zoals campusoverleg.Personeelsleden maken deel uit van verschillende cellen zoals internationalisering, onderwijsinnovatie enzovoort.Aanwerving van nieuwe personeelsleden gebeurt op grond van een uitgeschreven profiel en volgensvooropgestelde criteria. Eerst wordt intern geworven, daarna pas extern. Kandidaten worden op basis van huncurriculum vitae en één of meerdere interviews gerangschikt en geselecteerd. De bevoegdheid om een beslissingte nemen, ligt bij het departementshoofd.Er is een procedure voor bevordering voorzien maar het beleid is om financiële redenen nog niet effectief.Het is nog onduidelijk hoe de opleiding overgaat tot evaluatie van haar personeelsleden. Er is een start gemaaktmet het voeren van functioneringsgesprekken maar de relatie tot evaluatie is niet uitgewerkt.Uit de reacties tijdens de sterkte-zwaktegesprekken blijkt dat de taakbelasting als zwaar wordt ervaren, en dat hetgevoel leeft dat collega’s niet altijd opdrachten toegewezen krijgen op grond van hun bekwaamheden.Hoewel er een aantal lectoren met praktijkervaring aanwezig is, blijkt uit het ZER dat slechts één personeelslid(de opleidingscoördinator) ervaring heeft met het werken in een kleuterschool.Er is geen gericht beleid ten behoeve van professionalisering, hoewel er tal van bijscholingsmogelijkhedenbestaan voor wie dat wil. Dit houdt in dat lectoren die nascholing volgen hiervoor zeker gemotiveerd zijn. Hetaanbod van cursussen in verband met onderwijskundige professionalisering is zeer verscheiden. Ook binnen deHogeschool Antwerpen, het departement en het studiegebied worden geregeld studiedagen en/of workshopsgeorganiseerd.Binnen de associatie met andere hogescholen is er een Expertisecentrum Hoger <strong>Onderwijs</strong> opgericht.206 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Er is geen uitgewerkte procedure voor het onthaal van nieuwe personeelsleden. Wellicht worden de eerste nodenopgevangen in het informele circuit, maar in een formele procedure waarbij nieuwe lectoren de kans krijgen zichin te werken, lessen te volgen bij collega’s en geregeld overleg te plegen met opco’s, is niet voorzien.In het ZER wordt beschreven dat nieuwe lectoren demolessen bijwonen of dat ze samen met ervaren lectoreneen aantal stagebezoeken afleggen. Naar het onthaal van nieuwe medewerkers zal in de toekomst meeraandacht moeten gaan, aangezien de meeste lectoren ouder zijn dan vijftig jaar.Tijdens de visitatie viel op dat, hoewel scholing van lectoren wordt gestimuleerd, er onvoldoende sprake was vaneen goed onderbouwd professionaliseringsbeleid in het kader van de curriculumvernieuwing.Aanbevelingen ter verbetering:Het evaluatiesysteem moet worden verfijnd en geïntegreerd worden met de functioneringsgesprekken.De bijscholing en de begeleiding van de lectoren moet planmatig worden aangepakt.De opleiding moet ervoor zorgen dat alle lectoren bijgeschoold zijn in reflectievaardigheden.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:stages worden gevolgd en beoordeeld door de lectoren, is er een natuurlijk verband tussen de opleiding en deberoepspraktijk. Bovendien is er een methodiek ontwikkeld – SER = stage, ervaring, reflectie – die de brug kanleggen tussen theorie en praktijk. Het is nochtans onduidelijk waarom van deze methodiek minder gebruik wordtgemaakt in de hogere jaren. Voorts wordt aangegeven dat lectoren die in de opleiding lesgeven dikwijls geenervaring hebben binnen dit werkveld. Soms ook heeft een lector eerst de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> gevolgd endaarna een universitaire opleiding.Er is een specifiek probleem binnen de lerarenopleiding: veel lectoren beschikken wel over een universitairegraad, maar niet over ervaring in het werkveld, in casu werkervaring als kleuterleidster.Vandaar dat er een scherpe nood is aan professionalisering. Daarnaast blijkt dat er geen gericht beleid is tenbehoeve van professionalisering; er zijn echter wel voldoende mogelijkheden voor wie wil.Het Expertisecentrum Hoger <strong>Onderwijs</strong> (ECHO) kan voor de nodige verdieping zorgen.Sinds december 2003 is de opleiding partner in het Europees Comeniusproject Inclues, een netwerk ten behoevevan denkstimulering, inclusief onderwijs. Er wordt deelgenomen aan internationale netwerken en samenwerkingsverbandenmet buitenlandse partnerinstellingen. Dit werd in twee grote projecten verankerd. Enerzijds eenO p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 207


internationaal project, waarin ontwikkelingssamenwerking de spil zou moeten worden in de samenwerking vanlerarenopleidingen in Paramaribo en de Hogeschool Antwerpen. Anderzijds is er een Europees Socratesnetwerkuitgebouwd, waarin met vijftien buitenlandse partners bilaterale akkoorden zijn gesloten.Vanaf 2005-2006 werkt de opleiding aan mentorenvorming, waardoor de inbreng van de praktijkervaring in de opleidingverder kan toenemen, aangezien bij deze sessies mentoren en lectoren samenwerken. De vraag is of eendergelijke vorming niet meer als interdisciplinaire verdieping moet worden gezien, waarbij opleiding en werkveldelkaar verrijken. Bij de visitatie werd een beperkte visie geconstateerd, die ook tot uiting komt in het beperkteaantal praktijklectoren met ervaring in het <strong>kleuteronderwijs</strong>, hoewel dat op dit moment is vergroot van één naardrie.Er bestaat geen echte beroepsorganisatie voor het <strong>kleuteronderwijs</strong>; wel zijn er de Vereniging voor Lerarenopleidersin Nederland (VELON) en in Vlaanderen ( VELOV), de VON (Vereniging <strong>Onderwijs</strong> Nederlands) enLOPON 2 voor neerlandici, beide gesubsidieerd door de Taalunie.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de mogelijkheden te onderzoeken om werkveld en opleiding meer op elkaar te latenaansluiten. De ‘mentorenvorming’ kan hier een belangrijke aanzet toe zijn.De commissie vraagt de mogelijkheid te onderzoeken om meer praktijklectoren uit het <strong>kleuteronderwijs</strong> in teschakelen.De commissie adviseert om het aspect ‘wenselijke of gewenste bijscholing’ op te nemen als item bij defunctioneringsgesprekken.De commissie vraagt om cijfermateriaal te verzamelen, zodat een vergelijking met andere opleidingen mogelijkwordt.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het onderwijs van de opleiding wordt verzorgd door 37 lectoren, die samen 15 voltijdse equivalenten invullen.Voor Antwerpen komt dit neer op een ratio studenten per lector van 25,5; en in Lier van 18,5. Het Vlaamsegemiddelde is 17,4. Hieruit wordt een taakbelasting afgeleid die ervoor zorgt dat vooral de onderwijstakenprioritair worden, soms wellicht ten koste van andere taken zoals stagebezoeken, beschikbaarheid voor vragenenzovoort.208 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Het grootste aantal lectoren bevindt zich in de leeftijdsklasse 50-59 jaar. De komende jaren zal zich dus eenverjonging van de populatie voordoen. Tijdens de visitatie bleek het aantal jongere lectoren te zijn toegenomen.Uit de PROZA-meting blijkt dat de personeelstevredenheid bij de opleiding in het algemeen redelijk tot goed is.Wel is er een probleem rond de taakbelasting, meer bepaald de stijgende werkdruk. Dit is een algemeenprobleem binnen het departement, maar zeker ook in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Ten gevolge van het geslotenenveloppesysteem moet steeds meer gepresteerd worden met dezelfde (of soms minder) mensen.Indien het aantal studenten stijgt, neemt de werkdruk toe. Indien zich langere afwezigheden van collega’svoordoen, wordt het moeilijk om dit op te vangen. Vooral in Antwerpen is de student-docentratio te hoog. Reactiestijdens de sterkte-zwaktegesprekken tonen aan dat de taakbelasting door velen als zwaar wordt ervaren.De inzet van gastprofessoren komt bijna niet voor in de opleiding. Wel worden rond bepaalde onderwerpen, zoalskindermishandeling, gastsprekers uitgenodigd (zonder financiële vergoeding).Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet er zorg voor dragen dat een evenwichtige en haalbare werklast (student-docentratio) wordtgerealiseerd.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- het personeel van de opleiding is gekwalificeerd voor de realisatie van het programma.- Het personeelsbeleid kan voldoende worden genoemd.- Er zijn goede contacten tussen studenten en onderwijzend personeel.- De kwantiteit van het personeel verdient meer aandacht in het kader van de geconstateerde werkdruk.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 209


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De budgettering en het financiële beheer gebeuren departementaal en niet door de opleiding.De opleidingen hebben geen vaste budgetten; er wordt gewerkt met een consensusmodel.Er is enige onvrede bij de studenten <strong>kleuteronderwijs</strong> omwille van de buitenlandse stages, die duur zijn, en devaak onvoorziene onkosten voor speciale didactische activiteiten.Voor de Campus Zuid wordt de ligging als optimaal ervaren. De infrastructuur is eigendom van de StadAntwerpen maar is niet optimaal. Er zijn een aantal werken ondernomen die de infrastructuur meer toereikendmaken voor de opleiding. Er zijn voldoende personeelsleden aanwezig voor het beheer van de gebouwen, dekleine herstellingen en het dagelijks onderhoud.Het voornaamste aandachtspunt blijkt de gebrekkige infrastructuur voor lichamelijke opvoeding te zijn die buitende campus ligt en soms onvoldoende ruimte biedt om de volledige groep eerstejaarsstudenten gezamenlijk les tegeven.Voor de campus Lier zijn de gebouwen grotendeels eigendom van de hogeschool. Het is een heel ruime campusdie echter zeer veel onderhoud vergt.In de beide campussen is er een bibliotheek voorzien. De hogeschool is partner in het Antwerpsebibliotheeknetwerk, waardoor het aantal diensten en databanken sterk is toegenomen. In de beide campussenbeschikt men over een beperkt aantal zelfstudielokalen met apparatuur.De digitale bibliotheek in Blackboard is het medium bij uitstek geworden voor zelfstudie.Zowel het administratieve als het educatieve netwerk zijn goed ontwikkeld binnen de hogeschool.De computerfaciliteiten voor de studenten zijn sterk ontwikkeld en worden technisch goed ondersteund.Studenten krijgen een eigen gebruiksnaam en eigen schrijfruimte op de server. Sinds 2005 is het centralenetwerk van het departement operationeel, waardoor studenten uit verschillende campussen en vestigingen opuniforme wijze kunnen werken en van dezelfde software kunnen gebruikmaken.Tijdens de visitatie bleek de bibliotheek van de locatie Antwerpen bijzonder goed uitgerust met recent materiaal,waarvan er meer dan één exemplaar voor de studenten beschikbaar was. Alles kon ontleend worden, metuitzondering van tijdschriften. Studenten maakten veel gebruik van deze mogelijkheden.Huisvesting en materiele voorzieningen zijn voldoende.De hogeschool heeft een nieuw masterplan ontwikkeld om tegen het academiejaar 2008-2009 een nieuwecampus te bouwen. Deze nieuwbouw kan worden gezien als een zeer goede impuls voor de verderekwaliteitsverbetering van het onderwijs. De opleiding is al bezig met nadenken over de nadere invulling.210 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet inzicht krijgen in en oplossingen zoeken voor de onkosten die door de studenten gedragenworden in het kader van didactische activiteiten en (buitenlandse) stages.Er moet een duidelijke planning worden opgemaakt voor de opvolging door de opleiding van de bouwplannenvoor de nieuwe campus.Tevens moet een prioriteitenplan voor infrastructuur worden opgesteld in functie van de nieuwe campus.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een informatiedag voor potentiële studenten en een onthaaldag voor eerstejaarsstudenten.Voor de communicatie tijdens het jaar zijn studenten vooral aangewezen op de website of op advalvasborden.Dat laatste kan een probleem zijn tijdens de stages. Er is een studiegids waarin studenten vinden wat van henverwacht wordt en hoe ze zullen worden geëvalueerd. Sinds de invoering van Blackboard is deinformatievoorziening sterk verbeterd.In de opleidingsprogramma’s staat vermeld hoeveel zelfstandige studietijd studenten naast de contacturenmoeten voorzien. Per opleidingsonderdeel worden doelstellingen, werkvormen, inhoud, competenties, zelfstandigwerk, studiemateriaal, evaluatie, studiebegeleiding en raadgevingen beschreven.De onderwijsregeling is een bundel waarin de missie van de HA en het departement staan. Ook de academischekalender, de toelatingsvoorwaarden, het bibliotheekreglement en de volledige regelgeving in verband met deorganisatie en het examenreglement zijn erin vervat. Studenten ontvangen deze tijdens de onthaaldagen.Voor studenten die al elders een traject hoger onderwijs volgden, wordt steeds bekeken hoe hen maximaalvrijstellingen kunnen worden verleend. Het inschatten van de geziene leerstof en eerder verworven competentiesgebeurt door de opco, in samenspraak met de lectoren. GIST- studenten (Geïndividualiseerd Studietraject)overleggen met de opco om een haalbaar jaarprogramma samen te stellen.Binnen de hogeschool is er een studentenbegeleidingsplan: de eerste lijn wordt gevormd door de lectoren en deopleidingscoördinatoren, de tweede lijn door de Studiebegeleidingsdienst en de ombudsman.Bij ernstige problemen kunnen studenten terecht bij de SOVOHA (Sociale dienst Hogeschool Antwerpen).Binnen de studentenbegeleiding wordt ervan uitgegaan dat de student initiatiefnemer is.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 211


Hoewel lectoren volgens de studenten voldoende beschikbaar zijn, is er geen structurele studiebegeleiding dooreen vaste studiebegeleider. Structurele studiebegeleiding is wel geregeld voor studenten die daarom verzoeken.Hier kunnen we ons de vraag stellen wat de rol van lectoren en opleidingscoördinatoren is voor de toeleiding naarde dienst Studentenbegeleiding. Gezien de specifieke instroom (een aanzienlijk percentageberoepsschoolstudenten) lijkt het voor de hand te liggen dat nogal wat studenten studiebegeleiding nodig hebben.Nochtans blijken weinig studenten <strong>kleuteronderwijs</strong> een beroep te doen op studiebegeleiding.In veel gevallen doet de student een beroep op de lector, hoewel men ook hier aangeeft dat het monitoraat kanworden aangevraagd, maar dat er in de praktijk niet veel van terechtkomt wegens tijdsgebrek.Er is een samenwerkingsverband met de vzw De Schoolbrug voor allochtone studenten en studenten metachterstanden. Schoolbrug is een onafhankelijk dienst van de stad Antwerpen die al voorschools start enallochtone en kansarme kinderen stimuleert om te gaan studeren. De hogeschool werkt met deze dienst samenen er is een tussenpersoon school-thuisomgeving (in verband met culturele achtergronden). Er wordt ook gewerktmet vrijwilligers die anderstalige studenten Nederlands als tweede taal bijbrengen.De organisatie van internationalisering (buitenlandse stage) gebeurt binnen het departement door coördinatoreninternationalisering. Studenten worden vanaf het tweede jaar geïnformeerd over de mogelijkheden.Vanaf het schooljaar 2004-2005 wordt een informatiestructuur opgezet naar de studenten. Die houdt in:een bureau International Office, de Blackboardomgeving ‘internationalisering lerarenopleiding’ eninformatievergaderingen op de beide campussen rond Socrates en de beurssystemen. Ook naar inkomendestudenten is er een begeleidingsstructuur opgezet.Tijdens de visitatie bleek er meer ruimte te zijn gemaakt voor de studentenbegeleiding. Tot 30 september 2006bestond de studiebegeleiding binnen het departement uit 60 procent VTE, verspreid over vier personen. Vanaf 1oktober 2006 is dit gebracht naar 160 procent, verspreid over drie personen. Daarnaast wordt het departementondersteund door een medewerker van De Schoolbrug. In de toekomst zal daardoor meer aandacht kunnen gaannaar het verzamelen van gegevens, het verhogen van de zichtbaarheid, het uitwerken van een systeem vanleergroepen, de integratie in de opleidingen, het uitbreiden van materiaal en netwerken ten behoeve van destudent, het ontwikkelen van een visie op studentenbegeleiding in het departement en de professionalisering ennetwerking. Een plan waarin deze voornemens zijn vervat, werd uitgereikt tijdens de visitatie.Van ‘zelf op zoek gaan’ van de studenten naar hulp is de SSB geëvolueerd naar het meer toestappen naar destudenten. Nieuw is ook de leerstijltest op Blackboard. Die wordt momenteel uitgetest door studenten LS en AV.Aanbevelingen ter verbetering:Het is aangewezen om in de loop van het eerste trimester van het eerste jaar een proefexamen in te richten meteen bespreking achteraf en een advies tot doorverwijzing naar de Studiebegeleidingsdienst te geven indiennodig.De opleiding moet een procedure uitwerken voor doorverwijzing naar de Studiebegeleidingsdienst van studentendie er nood aan hebben.Terugkerende problemen bij leerstofverwerking moet men registreren en samenbrengen voor het herwerken vanhet curriculum.Er moet een onderzoek gebeuren naar de perceptie van SSB door de studenten eerste jaar.De studiebegeleiding moet meer structureel worden gemaakt.212 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: voldoendeEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen• Zowel in Lier als in Antwerpen zijn de voorzieningen voldoende functioneel en studentvriendelijk.• Het vaardigheidscentrum voldoet aan de eisen.• Er wordt geïnvesteerd in ICT en de toepassingen daarvan.- op het vlak van de studiebegeleiding• de studiebegeleiding heeft op voldoende wijze vorm gekregen, maar moet nog verder wordenverbeterd.• De studenten worden via de verschillende media voldoende geïnformeerd over studie enstudievoortgang.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 213


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In het besluit van het zelfevaluatierapport wordt duidelijk gemaakt dat de formele, procedureel geregeldekwaliteitszorg pas later aan de orde is gesteld, onder meer op grond van de ervaringen bij het opstellen van hetZER. De grote groei van het aantal studenten heeft als gevolg gehad dat de meeste energie werd opgeslorpt doororganisatieproblemen, waardoor het niet mogelijk bleek om alle aspecten van kwaliteitszorg formeel aan bod telaten komen. In zeker opzicht is het rapport dan ook een nulmeting waaruit een aantal verbeteringsvoorstellen zijngeformuleerd. De gegevens zijn verzameld via metingen met PROZA.Het beleid is geformuleerd in een drietal documenten:- Integrale kwaliteitszorg Hogeschool Antwerpen,- Draaiboek Kwaliteitszorg Hogeschool Antwerpen,- Beleidsplan voor educatieve uitmuntendheid van het departement BLS.In functie van het ZER werd voor het eerst een systematische bevraging van diverse betrokken opgezet.Het ZER werd samengesteld in de loop van het academiejaar 2003-2004. Binnen dit tijdsbestek werdendocumenten verzameld, werd er gereflecteerd over items die representatief zijn voor de opleiding en werd viaPROZA een volledige bevraging uitgevoerd over alle items van het meetinstrument. Studenten, alumni,vertegenwoordigers van het werkveld en personeelsleden werden bevraagd.Deze bevraging omvatte onderwijsprocessen, leiderschap, personeelsbeleid en -tevredenheid, de beschikbaremiddelen, de studententevredenheid, de maatschappelijke betrokkenheid en de kwaliteitszorg. Van alle studentenen personeelsleden werd de tevredenheid schriftelijk nagevraagd. Aan het rapport van de bevraging werktenzowel het werkveld als de studenten, de personeelsleden en de celverantwoordelijken mee. De relevanteaandachtspunten werden in consensusgroepen behandeld.De opleiding geeft aan dat na deze eerste ‘formele’ evaluatie toetsbare streefdoelen kunnen worden opgesteld.Recent werden enkele herschikkingen doorgevoerd die een adequater KZ-beleid mogelijk moeten maken. Er iseen kwaliteitscoördinator met een IKZ-cel (= een stuurgroep ZER) op departementaal niveau. Deze cel issamengesmolten met de groep <strong>Onderwijs</strong>ontwikkeling. Per opleiding werd een vertegenwoordiger KZ aan de celtoegevoegd; deze vertegenwoordigers zitten ook in de departementale Stuurgroep. Op Blackboard is een IKZgemeenschapopgezet.Er is een procedure gestart opdat lectoren en studenten gezamenlijk verbeteringsprojecten kunnen formuleren enbespreken.Er is gestart met een systematische jaarlijkse didactische evaluatie door de studenten.Deze evaluatie wordt meegenomen tijdens de functioneringsgesprekken door de opleidingscoördinator.Studenten worden tijdens de onthaaldagen op de hoogte gebracht van de principes en de werking van dekwaliteitszorg.214 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Tijdens de visitatie bleek dat de opleiding zelf niet tevreden was met de wijze waarop kwaliteitszorg isgeorganiseerd. Daarom is het team dat verantwoordelijk is voor de kwaliteitszorg uitgebreid met eenvertegenwoordiging op departementaal en op opleidingsniveau. Teneinde de communicatie te stroomlijnen werdop Blackboard een IKZ-gemeenschap opgezet. Hierop zijn ook de belangrijkste metingen te vinden.Er werden tot nog toe geen streefdoelen gesteld.De hogeschool is overgestapt op een nieuw kwaliteitssysteem, QPR of Quality Process Results dat gericht is ophet implementeren, communiceren en betrekken van alle leden van de organisatie bij objectieven en processen.Het is een systeem dat visie en strategisch beleid helpt omzetten in concrete acties in functie van meetbaredoelen, en dat de verantwoordelijkheid voor de opvolging vastlegt. Het systeem kan tegemoetkomen aan eenaantal geconstateerde tekorten, zoals onvoldoende procedurele uitwerking, onvoldoende transparantie enonvoldoende betrokkenheid van het operationele niveau bij het strategische beleid.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet concrete toetsbare streefdoelen formuleren.De opleiding moet een procedurele aanpak van IKZ bewaken. De invoering van QPR lijkt in dit verbandveelbelovend.Men moet een vorm zoeken om de didactische evaluatie naar het totale lectorenkorps binnen de opleidingadequaat terug te koppelen.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er wordt gewerkt aan verbeteringsprojecten op het niveau van het departement, de lerarenopleiding en deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Concrete verbeteringsdoelen en acties werden opgesteld naar aanleiding van deitembespreking en de PROZA-bevraging.In het ZER worden verbeteringsprojecten geformuleerd voor het departement en de opleiding. Hierbij wordenzowel prioritaire verbeteringsprojecten geformuleerd, zowel op korte (binnen het jaar) als op middellange termijn.In 2004 vond een uitgebreide mentorenbevraging plaats waaruit een aantal verbeteringspunten tevoorschijnkwamen die te maken hadden met de communicatie tussen de mentoren en de opleiding en de feedback over deeindbeoordeling van de studenten.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 215


Een overzicht van de voornaamste realisaties op dit niveau zijn:- invoeren van functioneringsgesprekken;- opstellen en publiceren van een vademecum;- opstellen van een (departementaal) strategisch plan;- aanstellen van een budgetcommissie;- structureren van de communicatie: intern via Blackboard, extern via de website;- uitbouwen van een uniform informatie- en communicatienetwerk (uniforme e-mail voor alle studenten enlectoren);- verbeteren van het publicitair aanbod van de opleidingen (brochures);- samenvoegen van onderwijsinnovatie en IKZ;- de startproblemen bij het gebruik van het Competas-platform werden opgelost.Aangezien de visitatie ruim één schooljaar na de redactie van het ZER is gebeurd, kon de commissie nagaan water van de prioritaire verbeteringsdoelen op korte termijn was gerealiseerd. De verbeteringsvoorstellen werden inhet nieuwe QPR-systeem ingevoerd. Uit het overzicht dat op het moment van de visitatie werd overhandigd, blijktdat zowat de helft van de verbeteringsvoorstellen uit het ZER die op korte termijn zouden gerealiseerd zijn, ditinderdaad zijn. De overige voorstellen zijn nog in uitvoering.Geregeld wordt er in het ZER verwezen naar het nieuwe curriculum dat in principe zou starten in het schooljaar2006-2007 maar tijdens de visitatie bleek er nog gewerkt te worden met een overgangscurriculum.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om middelen ter beschikking te stellen om een basis te leggen voor een permanenteevaluatie van de opleiding en een opvolging van de verbeteringsprojecten.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Van alle betrokkenen werd schriftelijk naar hun tevredenheid gepeild. In de IKZ-stuurgroep zijn OP en ATPvertegenwoordigd. De betrokkenheid van de studenten blijkt nog gering, maar dit kan ten dele gecorrigeerdworden door de didactische evaluatie op te volgen.De betrokkenheid van de afgestudeerden en het beroepenveld bij de curriculumherziening moet nog wordengeoptimaliseerd. Gezien het groot aantal uren stage in het curriculum hebben de lectoren ambtshalve veelcontact met het werkveld en bestaat er langs dat kanaal een intensieve maar niet-gestructureerde terugkoppeling.Er bestaan goede samenwerkingsverbanden met het Stedelijk <strong>Onderwijs</strong> Antwerpen en met hetGemeenschapsonderwijs.216 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Voor de alumniwerking is in het departement nog geen duidelijke lijn getrokken. In het verleden werdeninitiatieven ter zake wel steeds ondersteund. Momenteel is men bezig met het alumnibeleid vorm te geven.In Lier is de alumniwerking een historisch gegeven via de KOSB, de Koninklijke Oud-Studentenbond Lier.Tijdens de visitatie bleek dat men inmiddels is overgegaan is tot een systematische bevraging van de alumni.Bij de oprichting van het departement BLS, met toch een aanzienlijke heterogeniteit van opleidingen, werd dekwaliteitszorg voornamelijk departementaal opgezet. Een dergelijke top-downbenadering heeft vaak tot gevolg,dat er weerstand is tegenover voorgestelde veranderingen of kwaliteitsmeting. Dit geldt in het bijzonder als dewerkdruk hoog is door een toename van het aantal studenten. Door de installatie van opleidingscoördinatoren,kwaliteitsverantwoordelijken voor de opleiding en de didactische evaluatie door de studenten, is er een kans omde betrokkenheid te verhogen.Er is een Blackboard-gemeenschap opgezet om de communicatie rond IKZ transparant en zichtbaar te maken.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet de nodige schikkingen treffen opdat alle betrokkenen aanwezig kunnen zijn op eenopleidingsraad.Men moet procedures voorzien waarbij het beroepenveld betrokken kan worden bij de consensusgroepen.De opleiding moet de nodige schikkingen treffen opdat opleidingscoördinatoren hun administratieve taken kunnendelegeren.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:onvoldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De systematische kwaliteitszorg door de opleiding is nog maar pas begonnen en is nog maar ten delegeïmplementeerd.- Maatregelen ter verbetering worden gerealiseerd.- Er is betrokkenheid van studenten, lectoren en het werkveld bij interne kwaliteitszorg.maakt de visitatie commissie een positieve afweging omdat uit de nageleverde documenten en de besprekingervan blijkt dat een kwaliteitssysteem wordt opgezet. Deze intentieverklaring geeft de commissie vertrouwen voorde toekomst, maar ze heeft nog geen aantoonbaar resultaat kunnen zien. De commissie stelt dat de opleidingvoldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.De visitatiecommissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generiekekwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 217


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De stijging van het aantal studenten, vooral in de campus Zuid, ligt voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> bijzonderhoog (61 procent), wat enerzijds uiteraard een bijkomende druk betekent om de eindkwaliteit te verzekeren, maaranderzijds ook een beperking kan inhouden voor de hulp aan studenten die hier nood aan hebben.De opleiding hanteert de graad van tevredenheid van afgestudeerden en werkveld als criterium om teconcluderen dat de doelstellingen en competenties gerealiseerd worden. Dit is niet geheel bevredigend alsmaatstaf. Grondiger onderzoek is vereist, zeker als de vraag groter is dan het aanbod, waardoor de tewerkstellingvan kleuterleidster als zorgleerkracht en als leerkracht lager onderwijs aan de orde is. De basisvaardigheden diehiervoor nodig zijn, komen slechts in geringe mate aan bod in de opleiding.Tijdens de visitatie constateerde de commissie een grote tevredenheid bij zowel werkveld als afgestudeerden, dieallen verwezen naar de positieve ontwikkeling die in de opleiding te merken was. Ze beoordeelden de opleidingals zeer praktisch en goed voorbereidend op het beroep.Voor wat de internationalisering betreft, lopen diverse projecten en heeft de opleiding dus een inhaalbeweginggerealiseerd via een samenwerking met de Pabo in Breda en met de lerarenopleiding in Paramaribo. Er wordtgeparticipeerd in het Comeniusproject Inclues, in samenwerking met de UA, en in een kunstproject metOostenrijk. Bovendien loopt er een Comenius 2–project, ingediend met acht internationale partners rond Tell-me(Teaching Early Language methods).De eindwerken omvatten in de regel een onderzoeksvraag naar een probleem uit de praktijk, waarbij vooralthema’s naar voren komen die een relatie vertonen met vernieuwingen in de onderwijspraktijk. De kwaliteit van deeindwerken is erg ongelijk. In principe vertrekken ze alle van een onderzoeksvraag die ook gerelateerd is aanonderwijsvernieuwing. Sommige eindwerken beperken zich tot een beschrijving van wat er in de praktijkondernomen werd, andere vertonen wel de kenmerken van een actieonderzoek met een goed uitgewerkttheoretisch deel, waarin de onderzoeksvraag ontwikkeld wordt en waaraan praktisch bruikbaar oefenmateriaalwordt gekoppeld.Aanbevelingen ter verbetering:De opleidingsdoelstellingen moeten verder gedetailleerd worden, zodat resultaten makkelijker meetbaar worden.De opleiding moet onderzoeken in welke mate de einddoelen gehaald zijn door middel van een kijkwijzer tijdensde eindstage, observatie door mentoren enzovoort.218 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.In het ZER staat de volgende passage: ‘Een hele reeks metingen werd voor de eerste keer opgesteld tenbehoeve van dit ZER. Daaraan is in het verleden niet voldoende aandacht besteed. Men zal dit nu continueren enmogelijk nog uitbreiden om verdere analyses in verband met werving, slaagcijfers, onderwijsrendement enstreefcijfers te bekomen. Dit zal toelaten om een optimale studieloopbaan voor de studenten te kunnenaanbieden’.In het ZER zijn tabellen met slaagcijfers opgenomen. Een analyse daarvan levert het volgende op:- Gedurende het eerste jaar is er relatief weinig uitval van studenten.- Het slaagcijfer in het eerste jaar varieert over de jaren heen: in het eerste jaar in Antwerpen tussen 40 en 57procent en in Lier tussen 53 en 67 procent; in het tweede jaar evolueren de slaagcijfers van 75 tot 90 procent;in het derde jaar wordt 90 tot 96 procent gehaald (gemiddeld 92,5 procent).Naar het verschil in slaagpercentages tussen campus Lier en campus Zuid is geen onderzoek gedaan. Deslaagpercentages zijn nu vergelijkbaar.De opleiding beschikt niet over vergelijkbare cijfers specifiek voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Uit contacten metandere hogescholen blijken de slaagcijfers hier niet echt veel te verschillen.Voor Vlaanderen bedragen de slaagcijfers voor het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> voor generatiestudenten 49,5procent, voor niet-generatiestudenten is dat 62,8 procent (2000-2001). Globaal bedragen de slaagcijfers voor deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> binnen de HA 52 procent (generatiestudenten) en 83 procent (niet-generatiestudenten).Tijdens de visitatie vernam de commissie dat het studierendement van een groep Turkse meisjes zeer laag is.Qua doorstroming stellen zich geen problemen meer als de studenten voor het eerste jaar geslaagd zijn.De gemiddelde studieduur tot het einddiploma bedraagt drie jaar en één maand. Zonder echt over vergelijkendmateriaal te beschikken, meent men dat dit goed is.Er bestaat geen uitgebreid statistisch materiaal over de oorzaken van niet-slagen.Bij wijze van steekproef zijn voor het academiejaar 2003-2004 de slaagcijfers gerelateerd aan de vooropleiding.Voor ASO slaagt in het eerste jaar 68 procent van de studenten. Merkwaardig is dat studenten TSO (integenstelling tot andere opleidingen) eveneens 68 procent scoren. 34 procent van de studenten uit het BSOO p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 219


slaagt. Dit percentage is laag maar het ligt beduidend hoger dan dat in andere opleidingen van het departementBLS.In een tweede jaar scoren de BSO-studenten gemiddeld nog iets minder dan hun collega’s uit ASO en TSO.In het derde jaar zijn deze verschillen volledig weggewerkt.Het is duidelijk dat de vooropleiding een belangrijke factor is.Het onderwijsrendement wijkt niet echt af van wat elders in Vlaanderen wordt gemeten.Essentiëler is de vraag hoe de instroom en de slaagcijfers in het eerste jaar kunnen worden verbeterd.Lectoren kunnen studenten vooruithelpen indien ze problemen hebben bij een specifiek opleidingsonderdeel.Via permanente evaluatie krijgen studenten geregeld feedback op de uitgevoerde taken.Na het semesterexamen worden de resultaten hiervan besproken.Er zijn tot nog toe geen streefcijfers geformuleerd waarmee wordt gewerkt. Er is ook geen onderzoek gedaannaar de factoren die kunnen bijdragen tot het studiesucces. De slaagcijfers zijn niet sterk verschillend van die inde andere hogescholen, maar ze zijn niet specifiek voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> geanalyseerd.Er is weinig sprake van een beleid met betrekking tot het onderwijsrendement. Binnen de IKZ-commissie bestaatwel het plan om relevante streefcijfers te bepalen.Aanbevelingen ter verbetering:Men moet de mogelijkheden onderzoeken om de heterogene instroom (vooral vanuit het beroepsonderwijs) meerslaagkansen te geven door middel van instroomcursussen, studiebegeleiding enzovoort.Bij de niet-geslaagden en uitvallers moeten de redenen voor deze uitval grondig onderzocht worden door deStudiebegeleidingsdienst.De opleiding moet streefcijfers en verbeteringsmaatregelen formuleren om het rendement te verhogen.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendeonvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De afgestudeerden en het werkveld zijn tevreden over het niveau van de opleiding.- Het onderwijsrendement laat te wensen over. De opleiding heeft nog geen streefcijfers geformuleerd; eenmeer systematische aanpak is gewenst. De rendementscijfers zijn niet in voldoende mate vergelijkbaar.maakt de visitatie commissie een positieve afweging en stelt ze dat de opleiding voldoende potentieel heeft omde vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De visitatiecommissie is van mening dat er in de opleiding voor ditonderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.220 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het ZER en de bijlagen bevattenvoldoende informatie en gaven een waarheidsgetrouw beeld van de situatie waarin de opleiding zich bevond.In haar reactie op het eerste opleidingsrapport geeft de opleiding aan de volgende acties of verbeteringengepland of uitgevoerd te hebben:- de opleiding heeft een competentiematrix ontwikkeld met inbegrip van verschillende beheersingsniveaus dieals basis werd gehanteerd voor de verdere verfijning naar competentieclusters en uiteindelijkopleidingsonderdelen;- in het vernieuwe curriculum komen een aantal beroepsspecifieke competenties beter aan bod;- de opleiding heeft diverse initiatieven genomen om het werkveld nauwer te betrekken, onder meer door hetafsluiten van convenanten, het uitwerken van intervisiegroepen in samenwerking met de decretale mentorenvan het Stedelijk <strong>Onderwijs</strong> Antwerpen; het invoeren van resonatiegroepen;- de opleiding heeft een ankerpersoon alumniwerking aangesteld;- de opleiding werkte een nieuw curriculum uit dat in het academiejaar 2007-2008 operationeel werd; hetnieuwe curriculum vertrekt van de competentiematrix waarbij binnen een aantal clusters competentiesworden gerealiseerd op verschillende beheersingsniveaus aan de hand van horizontale en verticaleleerlijnen; in het kader van het nieuwe curriculum werd een geïntegreerd didactisch concept ontwikkeld, dathet uitgangspunt was voor de verdere ontwikkeling van de clusters door de teamleden;- in dit curriculum staan de praktijkervaringen centraal en wordt de inhoud en de vormgeving van de stagegewijzigd naar een systeem van begeleide beroepspraktijk;- in het eerste semester wordt het systeem van leergroepen ingevoerd, dit zijn kleine groepen van een tientalstudenten die toegewezen worden aan een stageschool en observatie- en praktijkopdrachten uitvoeren; hetconcept werd ontwikkeld in overleg met de betrokken stagescholen;- het eindwerk wordt vervangen door een ‘eindproduct’ waarbij de onderzoeks- en innovatiecompetenties vanstudenten centraal staan;- in het kader van de versterking van de internationale dimensie werd een Intensive program goedgekeurd eneen COMENIUS voorstel in gediend;- de opleiding heeft geopteerd voor uniforme studiefiches en er wordt een studiewijzer ontwikkeld;- de opleiding heeft een beleid ontwikkeld specifiek voor taalzwakke doelgroepen;- in overleg met het werkveld wordt een gezamenlijke opleiding in begeleidingsmethodieken ontwikkeld;- de opleiding ontwikkelde een evaluatiebeleid dat volledig afgestemd op de competentiematrix en de door destudent te bereiken beheersingsniveaus; er worden examen, praktijktoetsen en permanente evaluatievoorzien;- in academiejaar 2007-2008 start de opleiding een verbetertraject ‘kennismanagement’ om deprofessionalisering van het opleidingsteam doelgericht te kunnen sturen en om de participatie aan(inter)nationale beroepsverenigingen voor lerarenopleiders en diverse wetenschappelijke fora te verhogen enwerd een ankerpersoon professionalisering aangesteld;- de hogeschool heeft een externe consultant aangetrokken om de opleiding inzake onderwijsinnovatieprocessente steunen;O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 221


- de opleiding heeft beslist om de eerstvolgende vacature voor een onderwijsopdracht inzakeleraarsvaardigheden basisonderwijs open te stellen voor een praktijklector;- departementaal werd het beleid inzake studiebegeleiding verder verfijnd.De commissie heeft op basis hiervan geen aanpassing van de oordelen doorgevoerd.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.222 | opleidingsrapport Hogeschool Antwerpen


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie voldoendeFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding voldoendeOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten onvoldoendeFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement onvoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen,locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meerafstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al dezeoordelen opgenomen in de tabel.O p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l A n t w e r p e n | 223


224 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Hoofdstuk 6 Hogeschool GentAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Hogeschool GentHet departement Lerarenopleiding van de Hogeschool Gent is ontstaan uit een fusie in 1988 van deRijksnormaalschool Gent en de Rijksnormaalschool Sint-Niklaas tot het Hoger Instituut voor Pedagogisch enSociaal onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs.De Hogeschool Gent is in 1995 tot stand gekomen door een fusie van dertien hogescholen, waarvan acht uit hetgemeenschapsonderwijs en vijf uit het stedelijk onderwijs (stad Gent). In 2001 werd verder gefuseerd ditmaal metde provinciale Mercator Hogeschool.De Hogeschool Gent trad op 29 april 2003 toe tot de Associatie Universiteit Gent, een van de vijf Vlaamseassociatieverbanden tussen universiteiten en hogescholen. Tot de Associatie Universiteit Gent behoren ook deHogeschool West-Vlaanderen en de Arteveldehogeschool.De Hogeschool Gent is een multisectorale hogeschool die een dertigtal basisopleidingen aanbiedt, gespreid overdertien departementen en vier campussen (drie in Gent en één in Aalst).Het departement lerarenopleiding is gevestigd in Gent en biedt de volgende bachelors in het onderwijs aan:- <strong>kleuteronderwijs</strong>- lager onderwijs- secundair onderwijsIn de periode 2000-2005 zijn er een aantal veranderingen doorgevoerd in het opleidingsprogramma van<strong>kleuteronderwijs</strong>. In het academiejaar 2001-2002 wordt gekozen voor een meer projectmatige envakoverschrijdende aanpak van het curriculum. Het aanstellen van praktijklectoren geeft de kans om inhouden,doelstellingen en werkvormen meer te laten aansluiten bij de eisen en de noden van het werkveld. In datzelfdejaar wordt het curriculum in overeenstemming gebracht met de lijst van de ontwikkelingsdoelen van het<strong>kleuteronderwijs</strong>.In het academiejaar 2004-2005 telt de opleiding 219 studenten.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 225


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het departement Lerarenopleiding stelt in zijn missie de studenten op te leiden tot leerkrachten met een bredeonderwijskundige visie, die in teamverband het leerproces bij kleuters op een dynamische wijze kunnenondersteunen en zich hiertoe verder blijven professionaliseren.De opleiding bereidt de student voor op een professionele loopbaan in het onderwijs en aanverwante sectoren, ineen snel evoluerende maatschappij waarin levenslang leren centraal staat. De opleiding beoogt persoonlijkwelbevinden en een breed maatschappelijk functioneren vanuit een pluralistisch en democratisch perspectief.De doelen van de opleiding tot bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> sluiten impliciet aan bij het decretaalbepaalde beroepsprofiel voor de leraar en bij de decretaal bepaalde basiscompetenties maar wordenonvoldoende geëxpliciteerd.De visitatiecommissie stelt vast dat de opleidingscommissie het opleidingsprofiel omschrijft. Er is aandacht voorde “officiële” basiscompetenties. De opleidingscommissie vertaalt het opleidingsprofiel in het opleidingsprogramma.Lectoren en studenten worden via besprekingen in de opleidingscommissie of via de cursussen overde specifieke doelstellingen per opleidingsonderdeel goed geïnformeerd. Dat nu ook de mentoren bij deconcretisering van de opleidingsdoelstellingen meer betrokken worden, is een positieve evolutie.Elke docent heeft de link geëxpliciteerd tussen de specifieke doelstellingen per opleidingsonderdeel waarvoorhij/zij verantwoordelijk is en de basiscompetenties. Het opleidingsprofiel en -programma worden met de studentenbesproken in de eerste lessen van het eerste opleidingsjaar. De studenten of toekomstige studenten kunnen despecifieke doelstellingen per opleidingsonderdeel elektronisch raadplegen op de website van de HogeschoolGent via de ECTS-fiches. Per opleidingsonderdeel krijgen de studenten bij hun cursus een lijst met concretedoelstellingen en de koppeling daarvan aan de basiscompetenties.De bekendheid van de doelstellingen bij het beroepenveld gebeurt voor de mentoren van de stagescholen via destagedocumenten van de studenten. Sinds de invoering van een ‘stagenet’ is er een nauwe samenwerking tussende stagescholen en de lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.226 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


De opleiding speelt in op internationale evoluties wat betreft het opleiden, het leren en het gebruik vanleeromgevingen. Er is plaats voor internationale mobiliteit binnen de bacheloropleiding maar dit is niet explicietopgenomen in de doelstellingen.Uit de gesprekken met de lectoren en na het bekijken van enkele cursussen, blijkt dat de lijst van doelen die in decursussen zijn opgenomen nog onvoldoende de keuze van de inhouden bepalen. Dezelfde opmerking kanworden gemaakt na het bekijken van enkele examens: ook hier is de relatie tussen de doelen en de vragen dieworden gesteld, niet altijd consistent. De studenten krijgen een lijst van concrete doelstellingen peropleidingsonderdeel in relatie met de basiscompetenties. Uit de gesprekken met de studenten blijkt echter dat ditvoor hen niet functioneert: de opgegeven doelen bepalen in geringe mate het studeergedrag van de studenten(zie ook facet 1.2).De algemene doelstellingen van de opleiding staan beschreven in het omvormingsdossier; debasiscompententies zijn terug te vinden in het opleidingsprofiel. Het opleidingsprofiel is vertaald naar eenopleidingsprogramma dat rond de volgende basiscompetenties is opgebouwd:- De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen;- De leraar als opvoeder;- De leraar als inhoudelijk expert;- De leraar als organisator;- De leraar als innovator – onderzoeker;- De leraar als partner van ouders en verzorgers;- De leraar als lid van een schoolteam;- De leraar als partner van externen;- De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap;- De leraar als cultuurparticipant.Bovendien wordt er telkens aangegeven over welke kennis studenten dienen te beschikken, alvorens uiting tekunnen geven aan deze competenties. Bij de leraar in opleiding worden tevens de volgende attitudes voortdurendnagestreefd:- Beslissingsvermogen;- Relationele gerichtheid;- Kritische ingesteldheid;- Leergierigheid;- Organisatievermogen;- Zin voor samenwerking;- Verantwoordelijkheidszin;- Creatieve gerichtheid;- Flexibiliteit;- Gerichtheid op adequaat en correct taalgebruik en communicatie.Er is geen expliciete verwijzing naar een internationale dimensie. Het bestuderen van buitenlandseonderwijssystemen wordt niet expliciet opgenomen in de basiscompetenties. Wat betreft het opvolgen vanonderwijsactualiteit, komen buitenlandse onderwijssystemen enigszins aan bod maar niet op een systematischewijze.In de algemene doelstellingen komt het competentiegericht leren niet duidelijk aan bod. De doelstellingen zijngeformuleerd als vaardigheden; verwijzingen naar kennis en attitudes ontbreken. Uit het finale gesprek met deopleidingsverantwoordelijke is duidelijk gebleken dat er weinig tot geen gebruik wordt gemaakt van de officiëleontwikkelingsdoelen van het <strong>kleuteronderwijs</strong>.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 227


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt de opleiding er zorg voor te dragen dat de vooropgestelde doelen daadwerkelijkfunctioneren in de opleiding. Het is noodzakelijk aandacht te besteden aan de officiële ontwikkelingsdoelen vanhet <strong>kleuteronderwijs</strong>.De commissie adviseert om de aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen teverhogen. De opleiding moet maatregelen nemen om de studenten meer te betrekken bij internationale projecten.Er dient ook meer aandacht besteed te worden aan de studie en vergelijking van buitenlandseonderwijssystemen.Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Binnen de Associatie Universiteit Gent hebben de lerarenopleidingen een domeinspecifiek referentiekaderopgesteld.Daaruit blijkt dat toekomstige leraren <strong>kleuteronderwijs</strong> in staat moeten zijn kleuters te begeleiden in hun leer- enontwikkelingsprocessen en in staat moeten zijn om op een consequente wijze de harmonische ontwikkeling vande kleuters te stimuleren (zowel sociaal-emotioneel, cognitief als psychomotorisch). Verder wordt van henverwacht dat ze in staat zijn krachtige leeromgevingen te creëren, die resulteren in een grote betrokkenheid enwelbevinden van de kleuters. Van de kleuterleid(st)ers verwacht men een grote gerichtheid op “al spelend lerenen opvoeden”, rekening houdend met de individuele mogelijkheden en noden van het kind.Uit het ZER en uit gesprekken tijdens de visitatie is gebleken dat er verschillende activiteiten worden ontwikkeldom de domeinspecifieke eisen permanent te verduidelijken. Tijdens een bijeenkomst in mei 2005 van dedepartementale kwaliteitscoördinatoren Lerarenopleiding van de Vlaamse Autonome Hogescholen werd hetdomeinspecifieke referentiekader besproken, waarbij er een consensus was om een uniformedoelstellingenmatrix te gebruiken (gebaseerd op de basiscompetenties), die de vergelijking tussen deverschillende opleidingen toelaat. Voor de doelstellingenmatrix zou men het sjabloon van de lerarenopleiding vande Hogeschool Gent gebruiken.Tijdens studiebezoeken in het buitenland wordt er tijd gemaakt voor overleg met buitenlandse collega’s. Deinformatie en feedback uit deze gesprekken worden in de vakgroepen of opleidingscommissie besproken en ophun relevantie voor de eigen opleiding getoetst.228 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Wat het betrekken van de afgestudeerden bij de opleiding betreft, werd door de Universiteit Gent in 2004 eenonderzoek uitgevoerd naar de lerarenopleiding, de beroepsloopbaan en het psychosociale welzijn vanafgestudeerden aan de lerarenopleiding. Ook dit leidt tot informatie om de domeinspecifieke eisen te verfijnen enzonodig aan te passen.Om het werkveld voldoende te betrekken wordt tijdens de stagebezoeken steeds de tijd genomen om dementoren/ directies aan te spreken over bepaalde verwachtingen die zij hebben ten opzichte van de opleiding.De studenten krijgen inspraak via deelname aan de opleidingscommissie en de departementsraad. In het tweedejaar worden studenten via het stagenet effectief betrokken bij het formuleren van persoonlijke doelstellingen voorhun stages. Voorts is er een samenwerking met de Universiteit Gent om de domeinspecifieke doelen teverkennen en te onderzoeken hoe ze door de studenten (en afgestudeerden) worden ervaren tijdens deopleiding.De opleiding werkt een eigen visie uit in relatie tot het beroep. De doelstellingen sluiten aan bij wat van eenkleuteronderwijzer(es) verwacht wordt en de opleiding legt daarbij eigen accenten.De opleiding steunt op het principe “teach as you preach” en vertaalt dit ook in concrete doelstellingen enwerkvormen. Via een cd-rom profileert de opleiding zich tegenover buitenlandse bezoekers. Uit verschillendebevragingen van afgestudeerden blijkt dat de opleiding er in slaagt de basiscompetenties te bereiken.Aanbevelingen ter verbetering:In het curriculum moet meer aandacht gaan naar het functioneel leren werken met de ontwikkelingsdoelen. Dezeoverweging kwam al aan bod onder facet 1.1 maar de commissie houdt eraan dit hier te herhalen.Het werkveld moet meer betrokken worden bij de afstemming van de opleiding op de vereisten van het werkveld.De mentoren zijn niet aanwezig in de opleidingscommissie. Er zijn wel aanzetten om de werkrelaties met dementoren te verbeteren en dan vooral voor die scholen die aangesloten zijn bij het stagenet (voor het tweedeopleidingsjaar).Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 229


Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: onvoldoendefacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Er wordt vooralsnog niet voldoende onderscheid gemaakt tussen algemene competenties, algemeneberoepsgerichte competenties en beroepsspecifieke competenties.- Ook aan de internationale dimensie van de opleiding wordt er vooralsnog onvoldoende aandacht besteed.- Verder is het noodzakelijk dat er meer systematisch gewerkt wordt aan het curriculum van de opleiding vanuitde officiële ontwikkelingsdoelen van het <strong>kleuteronderwijs</strong>.maakt de commissie een positieve afweging en stelt ze dat de opleiding voldoende potentieel heeft om devastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De commissie stelt vast dat er een aantal initiatieven worden genomen(en/of gepland zijn) om de opleidingsdoelstellingen permanent te verduidelijken naar lectoren, studenten en hetwerkveld. De visitatiecommissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generiekekwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.230 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Binnen de opleiding werd, naar aanleiding van het decreet betreffende de herstructurering van het hogeronderwijs in Vlaanderen en in afwachting van een nieuw decreet op de lerarenopleiding een ‘denkcel’ opgerichtter voorbereiding van een nieuw curriculum. Dit resulteerde in een ontwerp van curriculum. De commissie heeftdit curriculum-in-ontwerp niet beoordeeld maar zich uitsluitend gebogen over de huidige situatie.De basiscompetenties worden geconcretiseerd in doelstellingen die in elke cursus staan uitgeschreven. Decommissie stelt wel verschillen vast tussen de cursussen wat deze concretisering betreft. Via studiefiches krijgtde student een beeld van de verwachtingen per opleidingsonderdeel. Voor de stageonderdelen wordt eenbijkomend overzicht van te realiseren competenties per stageperiode aan de student overhandigd. In eencompetentiematrix werd geïnventariseerd aan welke basiscompetenties er per opleidingsonderdeel wordtgewerkt. Gedurende de drie jaren van de opleiding komen verschillende basiscompetenties aan bod met extraaandacht voor attitudes.Aanvankelijk is er vooral aandacht voor de Functionele Gehelen 1, 2, 3 en 4 (Begeleider van leer- enontwikkelingsprocessen/opvoeder/inhoudelijk expert/organisator), die gezien worden als klasgebondenkerncompetenties, met andere woorden: als de eerste vereisten voor het werken met kleuters en die voorwaardezijn voor en voorafgaan aan de volgende Functionele Gehelen. Zij worden progressief verkend, besproken engeoefend via observaties en oefeningen. Het krijgen van inzicht in de kerntaken, de basiseigenschappen van een(kleuter)leraar en de nodige inhouden en technieken gaat vooraf aan het stelselmatig verwerven ervan viapraktijkoefeningen.Wat Functioneel Geheel 5 betreft (de leraar als innovator en als onderzoeker), wordt in de opleiding enkel eeneerste aanzet gegeven. Reflectie krijgt een plaats in het eerste opleidingsjaar, waar het nog eerder aangeleerddan echt verworven wordt. In het tweede jaar wordt reflectie op het eigen handelen geoefend in desupervisiegesprekken van het stagenet. In het derde jaar uit die zich onder vorm van een zelfevaluatie over destagepraktijk.Volgens de opleiding kan een aanzet tot innovatie en onderzoek ten vroegste in het derde jaar verwacht worden,na het verwerven van de kerncompetenties. Via de eigen aanpak van het eindwerk wordt het opstarten van ditFunctioneel Geheel wel aangemoedigd. Andere aanzetten hiertoe komen uit het inschakelen van experts opbepaalde gebieden van de opleiding, het organiseren van creastages, figurentheater, extramuros-activiteitenzoals het bezoeken van exposities, beurzen enzovoort. Het echt volwaardig functioneren in dit FunctioneelGeheel wordt gezien als een taak voor de leraar in dienst en niet in opleiding. Binnen de driejarige opleiding is erOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 231


minder plaats voor Functioneel Geheel 9 (de leraar als lid van de onderwijsgemeenschap). De opleiding is vanoordeel dat daartoe een gevorderde ervaring nodig is en dat die zich zal ontwikkelen tijdens het voltijdsfunctioneren in de periode na het afstuderen.Studenten krijgen in het tweede en derde opleidingsjaar specifieke opdrachten om te werken aan het contact metexterne partners.Er worden een aantal vakoverschrijdende onderwijsactiviteiten ingericht: voorbeelden hiervan zijn het projectMuzische Vorming, WIWO (wiskundige initiatie-wereldoriëntatie) en de creastage.Het uitwisselen van studenten creëert problemen door de grote opleidingsverschillen binnen de Europese landen.De noodzakelijke goede actieve kennis van een vreemde taal vormt een hinderpaal voor meer internationaleuitwisseling.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereikenIedere docent vertrekt voorlopig zoveel mogelijk vanuit de officiële ontwikkelingsdoelen om de leerinhouden voorzijn opleidingsonderdeel te bepalen. De basiscompetenties staan hierbij min of meer centraal.De opleiding bepaalt zelf in welk opleidingsjaar ze bepaalde leerdoelen (functionele gehelen) aan bod laat komen(zie hierboven). De studiefiches informeren de studenten over de doelstellingen per opleidingsonderdeel.De opleiding geeft een rangorde en een gewicht aan de basiscompetenties, wat mee de invulling en geleidelijkeopbouw van het opleidingsprogramma bepaalt.Tijdens de gesprekken heeft de commissie niet precies kunnen achterhalen hoe de studiefiches nu wordengebruikt. De commissie vermoedt dat de invloed op de studenten gering is. Van de competentiematrices heeft decommissie voorbeelden gezien. Er is een vermoeden dat het ook hier vooralsnog om een formele oefening gaat,die weinig invloed heeft op bijvoorbeeld de keuze van inhouden, didactische werkvormen en evaluatie vanstudenten.Er wordt gesproken over contacturen, taakweken, practica, stageperiodes, communicatie-oefeningen met het oogop het realiseren van communicatievaardigheden. Deze verscheidenheid aan werkvormen en activiteiten vraagteen bijna onmogelijke coördinatie. Uit gesprekken met lectoren en studenten blijkt inderdaad dat er veel moetworden gecoördineerd maar dat een en ander soms niet efficiënt verloopt.De commissie mist de rode draad in de opleiding om ‘de student te leren werken met de ontwikkelingsdoelen alsreferentiekader’.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan onderzoek te verrichten naar de afstemming van verschillende soorten activiteiten.Er dient extra aandacht te zijn voor de internationale dimensie van het onderwijsprogramma (beleid,participatiegraad, samenwerkingsvormen, internationale contacten,…) (zie ook onderwerp 1)De commissie meent dat er in de vakoverschrijdende onderwijsactiviteiten misschien te veel de nadruk wordtgelegd op het muzische en het creatieve en te weinig op andere domeinen (bijvoorbeeld voorbereidend lezen,rekenen ...). De initiatie in rekenen wordt wel zeer goed uitgewerkt. Ook de examenvragen over dit domein zijnzeer goed. Dit is echter niet het geval voor initiatie taal: daar is er een duidelijk tekort.De disciplineoverschrijdende elementen moeten nog meer geïntegreerd worden in alle opleidingsonderdelen.Het functioneel leren gebruiken van de ontwikkelingsdoelen moet meer aandacht krijgen.232 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De actualisering van de kennisinhouden die opgenomen zijn in het programma, gebeurt via verschillende wegen:gebruik maken van vakliteratuur, geregeld herzien en aanpassen van cursussen, volgen van navorming enstudiedagen, uitnodigen van gastlectoren en ervaringsdeskundigen, deelnemen aan observatie- en doestages...Van bij de start moeten studenten in een reële context participerend observeren en krijgen ze de kans ombegeleid te oefenen. Er is een concentrische opbouw, gespreid over de hele opleiding. Per opleidingsjaar en perstageperiode geeft de opleiding formeel aan aan welke geconcretiseerde basiscompetenties de student moetvoldoen.Via vakdidactiek, pedagogiek en agogiek worden de beroepsvaardigheden aangeleerd. Tijdens de stages wordendeze vaardigheden geoefend, begeleid en beoordeeld.Activerende werkvormen zoals stage, eindwerk, observaties trainen de studenten in de vereiste vaardighedenvoor de beroepspraktijk.Er is medewerking aan onderzoek in het kader van scripties van laatstejaarsstudenten van andere instellingen,hoewel er in het ZER daarover geen verdere informatie wordt gegeven.De commissie is van oordeel dat de kennisontwikkeling van de studenten via verschillende kanalen wordtgeactualiseerd. De school hanteert diverse werkvormen om de vaardigheden te trainen die nodig zijn voor deberoepspraktijk.In het kader van de maatschappelijke dienstverlening worden navormingssessies verzorgd door de opleiding.Aan de studenten wordt gevraagd zich maatschappelijk te engageren.De beschrijving van de opleidingsonderdelen in de bijlagen bieden een onvoldoende basis om tot eenverantwoord oordeel te komen. De gesprekken met de lectoren hebben duidelijk gemaakt dat er inhoudelijkgezien wel goed materiaal wordt aangeboden. Een en ander kan misschien beter worden gestructureerd maarover het algemeen zetten de lectoren zich in om up-to-date te blijven. Bij elk opleidingsonderdeel vinden we een(soms vrij lange) opsomming van doelen en basiscompetenties. Het is echter opvallend dat er geen relatiesworden gelegd met de inhouden (die soms niet opgesomd, soms zeer summier worden beschreven) enwerkvormen.De commissie heeft de indruk dat de opsomming van doelen een erg formele aangelegenheid is die nietfunctioneert, dit wil zeggen die niet bepalend is voor beslissingen in verband met het kiezen van inhouden enevaluatie van de studenten (ook al bij onderwerp 1 opgemerkt).Wat Nederlands in het eerste jaar betreft, wordt te veel nadruk gelegd op “verhalen”. Ontwikkeling van taal enactiviteiten in verband met de voorbereiding op lezen komen te weinig systematisch aan bod.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 233


StageDe stage wordt van bij het begin van de opleiding geleidelijk opgebouwd om de aspirant-leerkracht (zo snelmogelijk) in contact te brengen met het toekomstige werkveld. De verschillende stages worden gradueeluitgebouwd; er worden in de opeenvolgende jaren steeds meer studiepunten aan toegekend. Hetopleidingsonderdeel stage wordt opgesplitst in een gemeenschappelijk en een specifieke stage. In degemeenschappelijke stage worden de algemene didactische en pedagogische competenties geoefend, terwijl bijde specifieke stage de nadruk ligt op het verwerven van competenties die eigen zijn aan elk leergebied binnenhet <strong>kleuteronderwijs</strong>.In het eerste opleidingsjaar maken studenten kennis met het werkveld via participerende observatie. Na eenreeks van vijf participerende observaties lopen de studenten een doestage van één week. De studentenverblijven het volledige academiejaar op dezelfde stageschool en doorlopen, indien mogelijk, de drieverschillende kleuterklassen.In het tweede opleidingsjaar zijn er drie stageperiodes. De studenten lopen alleen individueel stage en telkens indezelfde stageschool. Per stage worden er vier halve ‘bijwoondagen’ gepland. De bedoeling hiervan is dat destudent in de kleuterklas observeert, contact krijgt met de kleuters en de voorlopige weekplanning envoorbereiding bespreekt met de mentor.In het derde opleidingsjaar zijn er drie stageperiodes. De eerste stageperiode wordt in het regulier onderwijsgelopen. Het tweede stageblok van vijf weken in een methodeschool bestaat uit één week participerendeobservatie en vier weken doestage. In de derde stageperiode kunnen studenten kiezen tussen een multicultureleschool of een school voor buitengewoon onderwijs.Alle scholen van het officiële onderwijsnet die zich kandidaat stellen, komen in aanmerking als stageschool. Destagecoördinator heeft een pool van scholen waar geregeld mee wordt samengewerkt. Het is wel moeilijk omselectief te zijn want de vraag is groter dan het aanbod.De studenten worden begeleid door de verschillende lectoren en mentoren. In het eerste jaar wordt gewerkt meteen systeem van meter- of peterschap. In het tweede jaar verloopt de begeleiding tijdens en na de stage meerspecifiek omdat hier gewerkt wordt met stagenetscholen. Studenten worden dan begeleid door de mentor, dementor- en de docentcoach. In het derde opleidingsjaar gebeurt de begeleiding enkel door de stagementor en depedagoog.De organisatie en het verloop van de stage worden geregeld geëvalueerd door de opleidingscommissie.Tijdens opleidingsdagen wordt met het volledige team nagegaan of het stageconcept en de uitvoering ervan aldan niet moet worden bijgestuurd. Het stagenetproject komt tegemoet aan de vraag van de stagescholen vooreen nauwere samenwerking en meer inbreng in de begeleiding en de evaluatie van de studenten.De stages kenmerken zich door een geleidelijke opbouw en bieden de studenten steeds meer kansen tot hetzelfstandig uitoefenen van hun toekomstige beroep. De lectoren zorgen voor de link tussen de theorie en depraktijk, en de pedagogen informeren de studenten over de competenties die zij moeten bereiken perstageperiode.De stages worden grondig voorbereid. Er is voldoende aandacht voor feedback, remediëring en zelfreflectie. Detussentijdse evaluaties geven aanleiding tot aandacht- en werkpunten voor het verbeteren van de praktijk. Bij debeoordeling wordt rekening gehouden met de evoluties die de student maakt in functie van de vooropgesteldedoelstellingen.Als de student voldoet aan de voorwaarden, wordt hij of zij toegelaten tot een buitenlandse studie. Van zodra deuitgaande student zijn of haar buitenlands curriculum kent, wordt hij/zij verder - inhoudelijk en organisatorisch -geholpen door de opleidingsvoorzitter en de betrokken lectoren voor het traject dat hij nog in de opleiding moetafleggen.Binnenkomende studenten nemen eerst contact op met de departementale dienst Internationalisering voor eencurriculum in de opleiding. Nadien helpen de opleidingsvoorzitter en de betrokken lectoren de student verder bijde concretisering (inhoudelijk en organisatorisch).234 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


EindwerkBij het maken van een eindwerk is het niet de bedoeling (of toch minder aangewezen) om alleenliteratuurgegevens op te zoeken en samen te brengen. Het eindwerk vertrekt van, past in of leidt tot actie. Erwordt geadviseerd om het eindwerk zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de praktijk. Het kiezen van, overleggenen samenwerken met een school/scholen en/of mentor(en) is van groot belang. De studenten worden op dehoogte gebracht van de verwachtingen van de opleiding ten opzichte van het eindwerk via de bundel die wordttoegelicht door de opleidingsvoorzitter. Die bundel wordt bovendien meegegeven met de studenten en is tevinden op het digitale leerplatform Dokeos.Onderwerpen kunnen worden voorgesteld door studenten, lectoren, opleidingscommissie en/of hospiteerscholen.De opleidingscommissie zal in de mate van het mogelijke zoveel mogelijk op het einde van het academiejaar vanhet tweede opleidingsjaar beslissen of de voorgestelde onderwerpen worden aanvaard/goedgekeurd. Destudenten kunnen een promotor van binnen het departement aanzoeken en die eventueel aanvullen met eencopromotor van binnen of buiten het departement. De student heeft de plicht om zelf tijdig en geregeld depromotor te raadplegen en/of te briefen. Het eindwerk wordt per groep gemaakt (met 3 à 4 studenten), watkansen biedt op verruiming en verdieping van het onderwerp. De groep geeft één gezamenlijk product af tegende bepaalde einddatum. Elk eindwerk wordt door alle leden van de groep samen gepresenteerd. Er wordt eenalgemene eindquotering gemaakt op 100 punten op basis van het product, het proces en de presentatie.Aanbevelingen ter verbetering:Er moet in het programma meer aandacht zijn voor contacten met het werkveld zoals interactie met de beroepsofkunstpraktijk. Met andere woorden: het werkveld moet op een meer systematische wijze bij de opleidingbetrokken worden.Wat de stages betreft, vindt de commissie dat de lectoren in het derde jaar en voor de niet-stagenetscholen teweinig bijwoonmomenten organiseren. De commissie raadt aan om minimaal aantal bezoeken voor elke studentvast te leggen.Er moet minder op een formele wijze gewerkt worden met doelen maar veel meer op een functionele wijze, die delectoren en de studenten toelaat het verband te leggen met inhouden en werkvormen.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opbouw van het programma is te vinden in de competentiematrix (opgesteld door de opleidingscommissie)voor de drie opleidingsjaren en in de lijsten van practica en proefactiviteiten van het eerste en tweedeOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 235


opleidingsjaar. In het verloop van de opleiding hanteert men twee principes: van gemakkelijk naar moeilijk en vandeelfacetten naar totaalfunctioneren.Om de logische opbouw te bewaken, wordt er bij het begin van het schooljaar overlegd om de aanpak en deopbouw van elk opleidingsonderdeel toe te lichten, om hiaten en overlappingen op te sporen en om bepaaldeopleidingsonderdelen tussen opleidingsjaren te verplaatsen.Door de veelheid en diversiteit aan projecten komt de inhoudelijke samenhang van het programma in hetgedrang.De lectoren staan onder hoge werkdruk en hebben te veel bijkomende taken waardoor de mogelijkheden om deinhouden van het programma op elkaar af te stemmen in het gedrang komen. Tijdens de gesprekken metlectorenwerd deze opmerking vaak geformuleerd.Er bestaan geen keuzetrajecten. Enkel op het vlak van de stage is er in het derde jaar een keuze tussenbuitengewoon onderwijs en methodescholen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan een structuur te creëren waar lectoren op geregelde basis kunnen overleggen enonderzoeken of er wel voldoende samenhang is. Dit kan ook door de vakwerkgroepen te dynamiseren.Er zou een goede verhouding en afstemming moeten zijn tussen het verplichte programma en de keuzeopleidingsonderdelen. De commissie raadt aan keuzeprojecten te ontwikkelen.Er moet een duidelijke relatie zijn tussen het programma en flexibele leertrajecten. De mogelijkheden eninhouden van het geïndividualiseerd traject moeten duidelijk zijn.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/236 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In overleg met het centrale bestuur van de Hogeschool Gent en de verantwoordelijke voor het departementLerarenopleiding, werd tijdens het academiejaar 2004-2005 een onderzoek uitgevoerd naar studietijd enstudielast. Op basis van deze bevraging bij lectoren en studenten wil de opleiding een duidelijker beeld krijgenvan de studietijd en studielast per opleidingsonderdeel.Door bevraging van de studenten worden factoren die de studievooruitgang belemmeren in kaart gebracht.De weekplanning zorgt ervoor dat de studenten hun studietijd optimaal kunnen benutten. De weekplanning wordtzo opgemaakt dat de studenten maximaal 24 uur per week les hebben. Iedere donderdagnamiddag is er een vrijenamiddag en er wordt met wisselende weekroosters gewerkt.Via een tijdige screening in de loop van het academiejaar kunnen de studenten vernemen aan welkeleerstofonderdelen zij bijzondere aandacht dienen te besteden. Zij kunnen ook een beroep doen op meerprofessionele ondersteuning of begeleiding door de lectoren.De opleidingscommissie houdt bij de jaarplanning rekening met de opmerkingen van de studenten om detaakbelasting evenwichtig te spreiden.De studielast in combinatie met de taaklast vooral wat de stages betreft, blijkt zeer zwaar te zijn in het tweedejaar. De stageperiodes werden ondertussen al verminderd van vier naar drie.Uit de gesprekken met de lectoren blijkt dat sommige studenten, gezien hun vooropleiding, de combinatie vanstage en studieopdrachten niet aankunnen. Ze maakten volgens hen een verkeerde studiekeuze.Ook een aantal studenten vond de studielast tijdens de stagemomenten in het tweede jaar erg zwaar.De tweedejaarsstudenten klagen inderdaad over het gebrek aan overleg tussen lectoren wat betreft opdrachten.Ook de praktijkschok is groot in het tweede jaar. De opvangmogelijkheden hiervoor, zoals studentenbegeleidingen Ombudsdienst, zijn niet altijd gekend bij de studenten en werken volgens hen niet altijd efficiënt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan meer differentiatie en individualisering in te bouwen op basis van instroomkenmerken.Wat de studietijdmetingen en opvolging hiervan betreft, raadt de commissie aan om de resultaten te interpreterenen op basis daarvan acties te ondernemen om zo de PDCA-cirkel rond te krijgen.De commissie adviseert ervoor te zorgen dat de lectoren concreet overleggen over de coördinatie van deopdrachten voor studenten over de jaren heen en zo een overbelasting van de student, vooral in het tweede jaar,te vermijden.Verantwoordelijken voor de uitvoering van actiepunten in verband met onderwijsverbetering moeten wordenaangeduid en de resultaten van die verbeteracties moeten worden opgevolgd.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 237


Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In het kader van de omvorming van de hogeschoolopleidingen naar de BAMA-structuur wordt deonderwijsinnovatie formeel geconcretiseerd rond een viertal actielijnen:- Curriculumvernieuwing met de nadruk op verdieping van de competentiegerichtheidDeze actielijn wordt onder meer teruggevonden in de studiefiches waarin competentiegericht onderwijs centraalstaat.- Meer innovatieve onderwijsvormenHet is de bedoeling om minder docerend les te geven maar de commissie heeft dit nog niet in de praktijk kunnenvaststellen. Men werkt met modulaire vormen en probleemgestuurd onderwijs. Er is een vakoverstijgendebenadering zoals bijvoorbeeld tijdens de creastage. Ook begeleid zelfstandig werk en begeleide en volledigezelfstudie krijgen steeds vaker een plaats. Er wordt ook opleidingsoverstijgend gewerkt.- Opzetten van krachtige en flexibele leeromgevingenEr worden vormen van differentiatie aangeboden via de weg van EVC en EVK. Dit gebeurt ook via eendiagnostische toetsing bij het instappen in de opleidingsonderdelen zodat een student kan worden vrijgesteld vande onderwijsactiviteiten verbonden aan het betrokken opleidingsonderdeel. Een andere vorm van differentiatiewordt aangeboden via oefeningen met een correctiesleutel in de cursus spelling van het opleidingsonderdeelNederlands.- <strong>Onderwijs</strong>professionaliseringBeginnende en ervaren lectoren nemen deel aan navorming en studiedagen. Er werd een project ‘reflecterendhandelen: de uitdaging voor toekomstige leraren’ opgestart.De studiefiches zijn beschikbaar op de cd-rom Studax en zijn ook te consulteren op de website van dehogeschool.Steeds meer wordt gebruik gemaakt van de elektronische leeromgeving Dokeos. Daar wordt ook lesmateriaal terbeschikking gesteld.De cursussen die de commissie ingekeken heeft, zijn wisselend van kwaliteit. Er zijn geen richtlijnen op het vlakvan structuur, lay-out, format... Er zijn dan ook grote verschillen op het vlak van de inhoud en de actualisatie vande cursussen. Maar de commissie heeft enkele cursussen gezien die als voorbeeld kunnen dienen.De lectoren staan persoonlijk in voor de kwaliteit van hun cursus. Tijdens opleidingsdagen worden de cursusinhoudenkritisch met het team besproken. In elke cursus zijn de doelstellingen genoteerd en is de inhoudafgestemd op de belangrijkste eindcompetenties.Uit resultaten van studentenbevragingen blijkt dat de studenten tevreden tot heel tevreden zijn over deactualisering van de leerinhoud, de verduidelijking ervan, de interactie tussen lesgever en studenten, de kwaliteitvan de leermiddelen en de link tussen theorie en praktijk.238 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


De commissie is echter van mening dat er meer overleg nodig is tussen de lectoren om de kwaliteit van allecursussen op eenzelfde niveau te brengen.In de studiefiches vinden we de specifieke opleidingsvisie terug waarbij competentiegericht onderwijs centraalstaat. De commissie twijfelt echter aan de functionaliteit van deze fiches voor de studenten.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de innoverende onderwijsvormen effectief uit te breiden.Het curriculum moet worden aangepast voor studenten met een Europese uitwisseling.De commissie raadt aan een structuur te creëren waar lectoren op geregelde basis kunnen overleggen om deinhoud en de lay-out van de cursussen af te stemmen.Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij de aanvang van het academiejaar krijgen de studenten de jaarplanning waarop de blok- en examenperiodesstaan aangeduid. Deze blijven ad valvas en online het hele jaar beschikbaar. De opleidingsonderdelen wordenpermanent of periodegebonden geëvalueerd, zo blijkt uit de studiefiches. Een geïntegreerde vorm van toetsenvan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, komt vooral voor tijdens de stages.De examenperiodes worden gespreid en de leerstof wordt duidelijk afgebakend.De definitieve examenregeling wordt telkens minstens vijf weken voor de aanvang van de examenperiode advalvas en online bekend gemaakt. Tijdens de examens staat de ombudsman klaar om klachten van studenten opte vangen.Voor de meeste opleidingsonderdelen is er een combinatie van schriftelijk examineren, voorafgegaan door hetpermanent evalueren van kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes.Op het einde van de examenperiode beraadslagen de examencommissies over de mate waarin de student devooropgestelde competenties heeft verworven. De studenten worden geïnformeerd over de wijze van beoordelen,de puntentoekenning en de bekendmaking van de resultaten. De studenten kunnen een gedetailleerdeinhoudelijke feedback krijgen.Een examencijfer van 10 of meer op 20 wordt overgedragen naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfdeacademiejaar of naar een andere deliberatieperiode van een ander academiejaar. Een student die niet slaagt ineerste zittijd, kan een examen in de tweede zittijd afleggen voor de opleidingsonderdelen waarvoor hijonvoldoende scoorde. Voor sommige onderdelen van het curriculum die geëvalueerd worden volgens het regimeOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 239


van de permanente evaluatie, is geen tweede zittijd mogelijk. Die onderdelen zijn duidelijk aangegeven in destudiefiches. Een tweede keer het jaar overdoen (het zogenoemde trissen) kan niet zonder meer. De studentdient daartoe een aanvraag te richten aan de departementsraad.De stage wordt permanent beoordeeld waardoor een tweede zit niet mogelijk is. In het eerste jaar formuleert depedagoog een voorstel tot slaagcijfer op basis van de tussentijdse evaluatieverslagen. In het tweede jaar gebeurthet voorstel door de docentcoach. In de beide opleidingsjaren wordt dat cijfer voorgelegd aan eenevaluatiecommissie waar alle betrokken lectoren aanwezig zijn en wordt het in samenspraak goedgekeurd. In hetderde jaar bepaalt de pedagoog het stagecijfer door de evaluatiebundels van mentoren enstagebegeleidingformulieren naast elkaar te leggen. In alle opleidingsjaren komt het stagecijfer tot stand aan dehand van het aftoetsen van de verschillende algemene beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties,opgenomen in de matrixtabellen “Minimale doelstellingen voor de praktijkevaluatie”, opgemaakt per stageperiodeen per opleidingsjaar waaruit de verticale samenhang expliciet blijkt. Het stagecijfer wordt voor de drieopleidingsjaren ad valvas uitgehangen. Studenten die niet geslaagd zijn voor hun stage krijgen een gemotiveerdverslag. Studenten kunnen daarover feedback krijgen na de deliberatie op het officiële feedbackmoment.De opleidingscommissie evalueert geregeld de organisatie en het verloop van de stage. Op opleidingsdagenwordt met het volledige team nagegaan of het stageconcept en de uitvoering ervan al dan niet moet wordenbijgestuurd.Het eindwerk is een groepswerk dat door de groep tegen een bepaalde einddatum wordt ingediend. Ditgroepswerk bevat een neerslag van het product en een reflectieverslag van doelen, procesverloop en resultaat.Elk eindwerk wordt door alle leden van de groep samen gepresenteerd. Er wordt een algemene eindquoteringgemaakt op 100 punten, op basis van het product (op 40) en het proces (op 40). Samen met de individuelequotering van de presentatie/ bevraging (op 20) wordt het cijfer per student berekend. De commissie die oordeelt,bestaat uit de begeleider/ promotor en een lezer, bijgestaan door een voorzitter, die toeziet op het correcteverloop van de procedure.Uit bevraging van studenten blijkt dat de duidelijkheid van examen- en evaluatieopdrachten en de spreiding ervanover de leerstof, niet voor alle opleidingsonderdelen positief wordt beoordeeld.Wel is er volgens hen een duidelijke regeling en coördinatie van de examens. De studenten geven aan in degesprekken met de visitatiecommissie aan dat er te weinig transparantie is over hoe de beoordeling tot standkomt. De feedback naar de studenten wordt volgens hen goed verzorgd.Uit een analyse van een aantal examens door de leden van de commissie blijkt dat deze de vooropgezettedoelstellingen toetsen maar dat veel vragen ‘reproductief’ kunnen worden opgelost.Er moet aandacht zijn voor de kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren. Momenteel is er nog een te groteverscheidenheid wat het type vragen en de beoordeling ervan betreft. De eenvormigheid van de evaluatie moetworden geoptimaliseerd. Het accent ligt soms te veel op het toetsen van kennis; op die manier wordt reproductiebij de studenten geïnduceerd. Het is noodzakelijk ook vragen te voorzien waarin wordt gepeild naar detoepassing van wat men heeft geleerd.De evaluatievormen kunnen meer in functie van de doelen worden opgesteld, bijvoorbeeld hoe worden attitudesgeëvalueerd? Volgens de commissie doet de opleiding te weinig systematisch en expliciet aan een evaluatie vanattitudes.Er moet volgens de commissie een grotere transparantie worden nagestreefd wat de evaluatie van deeindwerken betreft. Vooral de zogenoemde procesevaluatie moet voor de studenten duidelijker zijn.Aanbevelingen ter verbetering:In de context van kwaliteitsverbetering is het absoluut noodzakelijk dat er een structuur is waar lectoren geregeldmet elkaar kunnen overleggen over kwaliteit van examenvragen, over gehanteerde criteria om antwoorden te240 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


eoordelen en over de wijze waarop een eindbeslissing tot stand komt. Overkoepelend overleg hierover isnoodzakelijk.De beoordeling van de stage aan de hand van de matrixtabellen moet functioneler en transparanter worden voorde student en de stageschool.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De toelatingsvoorwaarden zijn terug te vinden in de onderwijs- en examenregeling.Een student kan zich inschrijven voor een bacheloropleiding aan de Hogeschool Gent indien hij voldoet aan dedecretaal omschreven voorwaarden, voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal en in het bezit is van eenOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 241


voldoende geacht diploma. De inschrijving van een student die niet voldoet aan de decretale en reglementairetoelatingsvoorwaarden, is nietig. Voor de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>:<strong>kleuteronderwijs</strong>, wordt geen specifieke toelatingsproef georganiseerd.De instroom aan studenten is erg heterogeen. Zij komen niet uit de sterkste richtingen van het secundaironderwijs maar zijn doorgaans gemotiveerd en hebben bewust gekozen voor de opleiding. De samenstelling ende karakteristieken van de instroom worden opgevolgd op basis van gegevens over de studieloopbaan,verkregen bij de inschrijving. Er was een daling aan generatiestudenten te merken tussen 2000-2001 en 2002-2003 van 74% naar 56% en een stijging vanaf 2003-2004 (58%); in 2004-2005 waren het er 65%.Voor alle opleidingsonderdelen van het eerste jaar zijn de startcompetenties de eindtermen van het secundaironderwijs. Voor de muzische vakken en lichamelijke opvoeding wordt er geen specifieke voorkennis van destudenten vereist.Het werken in relatief kleine groepen (ongeveer 25 tot 30 studenten per klas in het eerste opleidingsjaar) laat toevlotter in te spelen op niveauverschillen tussen de studenten. Voorts zijn de studenten aangewezen op zelfstudieen monitoraat om hun leerinhoudelijke tekorten weg te werken. Een gedifferentieerde inhoud en gedifferentieerdewerkvormen komen in beperkte mate voor. Voor studenten met specifieke moeilijkheden zijn in het curriculumzogenoemde B-uren voorzien om hen in kleinere groepen bij te werken. Verder kunnen de studenten een beroepdoen op het monitoraat - hetzij na afspraak met de docent, hetzij tijdens vaste uren - en de dienstStudiebegeleiding. Officieel moet elke docent tijd voorzien voor monitoraatoefeningen. In praktijk spreekt menbinnen de vakgroep af wie dit doet.Er werd gestart met het LASSI Project (Learning and Study Strategies Inventory). Het doel ervan is om in functievan een meer gerichte studiebegeleiding van alle instromende studenten een snelle analyse van hun leer- enstudiestrategieën te maken. Daarvoor vullen zij elektronisch een vragenlijst in. De resultaten worden vertrouwelijkverwerkt. Zogenaamde “risicostudenten” worden naderhand uitgenodigd op een feedbackgesprek met dedepartementssecretaris of de verantwoordelijke van de departementale studiebegeleiding. Wat de LASSIresultatenbetreft, moet de commissie uit gesprekken met de lectoren vaststellen dat deze bevraging centraalwerd opgelegd. Ook blijkt dat er feitelijk niet zoveel gebruik werd gemaakt van de resultaten, noch door destudenten, noch door de lectoren.De student schrijft zich in met een diplomacontract, een creditcontract of een examencontract.Vrijwel alle studenten schrijven zich in voor een voltijds diplomacontract. In 2004-2005 waren er geeninschrijvingen volgens een opleidingsonderdeelcontract en is er maar één student in het laatste jaar ingeschrevenvoor de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap.De niet-geslaagde studenten van de Hogeschool Gent die veranderen van opleiding en studenten die nietslaagden in een andere hogeschool of aan de universiteit en die zich het daaropvolgende academiejaarinschrijven, kunnen erkenning van overdrachten aanvragen voor zover het hetzelfde opleidingsonderdeel betreften voor zover minstens 12/20 voor het opleidingsonderdeel werd behaald. Deze studenten kunnen zichinschrijven volgens een modeltraject of een geïndividualiseerd traject (bijvoorbeeld studieduurverkorting), eenindividueel aangepast jaarprogramma of het combineren van opleidingsjaren. Een verkorte opleiding is mogelijkvoor wie al in het bezit is van een diploma hoger onderwijs. Modeltrajecten worden voorgesteld maar eengeïndividualiseerd traject blijft mogelijk naargelang de eerder verworven kwalificaties en competenties. Gelet ophet toenemende aantal studenten dat zich inschrijft volgens dit type geïndividualiseerd traject, voorziet menspecifieke uurroosters en jaarplanningen en worden voor Pedagogiek en Wiskunde contacturen in apartegroepen voorzien. Zo wordt het programma voor hen vlotter studeerbaar. De opleiding probeert zo in overleg metde studenten de flexibele leertrajecten te optimaliseren. Een student met vrijstellingen en/of overdrachten voorminstens 20 studiepunten kan opleidingsonderdelen van een volgend modeltraject aan zijn jaarprogrammatoevoegen, mits de studieomvang van het IAJ de 60 studiepunten niet overschrijdt. Voor deze studenten wordener geen aparte weekroosters (of jaarplanningen) opgesteld. De studenten worden door de departementssecretarisen de opleidingsvoorzitter op de hoogte gesteld van de haalbaarheid van het voorgestelde IAJ. Een242 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


student die voor minstens 45 studiepunten vrijstellingen en/of overdrachten verworven heeft, kan tweeopeenvolgende jaarprogramma’s in één academiejaar afwerken. Ook deze studenten worden door dedepartementssecretaris en de opleidingsvoorzitter op de hoogte gesteld van de haalbaarheid van hetvoorgestelde programma. De individuele dossiers betreffende geïndividualiseerde leertrajecten houdt men bij ophet studentensecretariaat.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan het aanbod van gedifferentieerde werkvormen en inhouden nog meer te versterken infunctie van de verschillende instroomkenmerken.Er wordt aangeraden om de instroomkenmerken te kanaliseren door acties te ondernemen: brugcursussen voorhet eerste academiejaar, duidelijke communicatie van de inhouden van het curriculum voor mogelijke“instromers”.Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het programma is een adequate transformatie van de eindkwalificaties wat betreft het niveau, de oriëntatieen de domeinspecifieke eisen.- De commissie apprecieert de acties om de relatie tussen theorie en praktijk te realiseren. Dat blijkt uit deorganisatie van de stage over de drie jaren, de integratie van de projectwerking in de cursussen en degroepsgewijze uitwerking van projecten gerelateerd aan praktijkproblemen. Ook de pogingen om een aantaldeelgebieden samen te brengen is positief.- De commissie vraagt meer aandacht voor de bewaking van de relatie tussen basiscompetenties, doelen vande cursussen, activiteiten die worden ontwikkeld en de evaluatie.- De studieomvang voldoet aan de formele eisen maar er is nood aan een gesystematiseerdestudietijdmetingen die dan moeten gebruikt worden om de opleiding te optimaliseren. In dit verband is erbetere coördinatie nodig over de taken en opdrachten en de planning ervan in het academiejaar.- De toelatingsvoorwaarden zijn in lijn met decretale voorwaarden maar een analyse van deinstroomkenmerken kan nog meer leiden naar een gedifferentieerde aanpak.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 243


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het personeel volgens welbepaalde criteria geselecteerd wordt zodatgoed onderwijs verzekerd is. Aanstellingen van en contracten met het personeel vallen onder de bevoegdheidvan het hogeschoolbestuur, bij delegatie de algemeen directeur. De departementsraad formuleert hiervoorvoorstellen.Voor nieuwe betrekkingen wordt de vacature eerst intern bekendgemaakt binnen de Hogeschool Gent. Als devacature zo niet wordt ingevuld, wordt ze gepubliceerd in het Staatsblad en kunnen externen zich kandidaatstellen. De vakgroepen zijn verantwoordelijk voor de invulling van het gewenste profiel en de functieomschrijving.De selectiecommissie wordt meestal op dezelfde manier samengesteld: ze bestaat uit het departementshoofd, dedepartementssecretaris, de voorzitter van de opleidingscommissie en de vakgroepvoorzitter (soms aangevuldmet een vakspecialist). Een eerste selectie gebeurt op basis van het ingediende dossier om na te gaan of dekandidaat voldoet aan de gestelde voorwaarden. Nadien worden de kandidaten uitgenodigd voor een gesprek, insommige gevallen voorafgegaan door een schriftelijke proef. De selectie gebeurt op basis van de competentiesvan de kandidaten. Daarbij krijgen alle kandidaten gelijke kansen.Bij vervangingen van korte duur wordt geput uit de door de hogeschool aangelegde reserves (spontanesollicitaties) voor een bepaalde discipline. Daarvoor is de procedure iets minder streng: de kandidaat wordtuitgenodigd voor een gesprek met het departementshoofd, de departementssecretaris, de voorzitter van deopleidingscommissie en, indien mogelijk, de te vervangen collega.Een van de toelatingsvoorwaarden voor een betrekking in de lerarenopleiding is minimaal vijf jaar leservaring. Afen toe moet die voorwaarde versoepeld worden bij gebrek aan kandidaten die aan dat criterium voldoen.Het grootste gedeelte van het onderwijzend personeel heeft een diploma van academisch niveau, aangevuld meteen diploma van de academische initiële lerarenopleiding. Sinds het academiejaar 2002-2003 wordt een beroepgedaan op praktijklectoren en gastlectoren die jarenlange ervaring hebben in het onderwijsniveau waaropstudenten voorbereid worden.De nieuwe collega’s worden eerst door de PR-verantwoordelijke van het departement opgevangen. Hetdepartement beschikt over een personeelsmap waarin alle nuttige informatie over elk personeelslid isopgenomen. Vervolgens introduceert de voorzitter van de opleidingscommissie en/of de vakgroepvoorzitter denieuwe docent bij de collega’s. De rechtstreekse collega’s (die instaan of instonden voor het betreffendeopleidingsonderdeel) en/of de betrokken vakgroep begeleiden de nieuwkomers inhoudelijk in de onderwijspraktijk.Nieuwe collega’s lopen, indien mogelijk, samen of parallel met meer ervaren collega’s die nieuwelingen initiërenin de praktijk van stagebegeleiding of in het lesgeven.Navorming is een belangrijk aspect van kwaliteitszorg en een recht en plicht van elk personeelslid. Opfunctioneringsgesprekken wordt gepolst naar de behoefte tot bijscholing en doet men suggesties. Navorming kan244 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


dus zowel vraag- als aanbodgestuurd zijn. Voor het volgen van navorming voorziet het departement eenbehoorlijk bedrag. Via folders en e-mail worden de lectoren op de hoogte gehouden van mogelijkenavormingssessies. Op vraag van de lectoren worden jaarlijks een aantal navormingen georganiseerd rond ICT.De navormingscommissie waakt erover dat alle medewerkers de kans krijgen tot navorming en verdeelt demiddelen in overeenstemming met de prioriteiten. Die commissie bestaat uit het departementshoofd (voorzitter),de opleidings- en vakgroepvoorzitters of hun vertegenwoordigers.De lectoren zijn begaan met de opleiding en met het optimaal aanbieden van hun opleidingsonderdeel aan hunstudenten. De studenten worden begeleid via monitoraat en ook de stagebegeleiding vormt een zware belastingvoor de (praktijk)lectoren. De grote aantallen studenten zorgen ervoor dat monitoraat en ook de stagebegeleidingheel veel tijd in beslag nemen, met als gevolg dat er relatief weinig tijd is om (didactische) vernieuwingen binnenelk opleidingsonderdeel ten gronde uit te werken.Leden van het onderwijzend personeel kunnen met constructieve ideeën steeds terecht bij de vakgroep- ofopleidingsvoorzitter, die zelf participeert aan het beleid van het departement.Om een efficiënt en effectief beleid te voeren, startte het departement in het najaar van 2003 met het opstellenvan een beleidsplan. In samenspraak werden een aantal projecten gedistilleerd die aan het hele personeelwerden voorgelegd. Het is dus de bedoeling dat alle personeelsleden zoveel mogelijk betrokken worden bij debeleidsvoering binnen de opleiding.Om het optimaal functioneren van het onderwijzend personeel te ondersteunen en te bewaken, worden erfunctionerings- en evaluatiegesprekken gehouden. Hierdoor kan de opdrachtenverdeling door de vakkengroepaangepast worden. Evaluatie- en functioneringsgesprekken zijn gepland voor volgend jaar.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de opvang van nieuwe collega’s meer structureel in te bouwen.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie heeft vastgesteld dat bij de werving van nieuwe collega’s minstens vijf jaar leservaring wordtgevraagd. Er zijn tien praktijklectoren die een rechtstreekse ervaring met de beroepspraktijk van het<strong>kleuteronderwijs</strong> hebben. Lectoren hebben doorgaans geen ervaring met de specifieke doelgroep. Via geregeldeobservaties en stagebeleiding aan stagescholen en via overleg met mentoren over de inhouden en de didactischeaanpak, worden lectoren snel vertrouwd met het werkveld. De lectoren zijn soms betrokken bij initiatieven op hetvlak van maatschappelijke dienstverlening en/of onderzoek. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat hetOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 245


contact met onderzoek eerder minimaal is. Veel lectoren bieden specifieke onderwerpen (voor de eindwerken)aan die aansluiten bij actuele ontwikkelingen in het vakgebied of bij recente onderzoeksonderwerpen zoalsbijvoorbeeld dyslexie (Nederlands), discalculie (Wiskunde) of Sherborne (Muzische Vorming). Voor een aantalberoepsgerichte specialisaties wordt een beroep gedaan op gastlectoren; bijvoorbeeld voor Drama en PMV(Project Muzische Vorming).Het werkveld is vertegenwoordigd in de departementsraad door het departementshoofd van <strong>Onderwijs</strong> enVorming van de Stad Gent, een pedagogisch adviseur van het Gemeenschapsonderwijs en een directeur vaneen basisschool van het Gemeenschapsonderwijs. Door de vernieuwde aanpak via het “Stagenet” worden dementoren nauw betrokken bij de opleiding en de stagebegeleiding van de studenten in het bijzonder.Lectoren brengen een bezoek aan de Erasmuspartners en -studenten. De departementale coördinatorInternationalisering nodigt buitenlandse collega’s uit. Naast bezoeken aan stagescholen zijn er ook gesprekkenmet collega's en besprekingen over verdere uitwisselingen. Hoewel de internationale uitwisselingen enwerkbezoeken in de lift zitten, wordt met de informatie op het vlak van programma en werkvormen voorlopigweinig gedaan door tijdsgebrek en door de grote verschillen in het onderwijslandschap (zie ook 2.1). Het blijftechter de intentie om hier prioritair aandacht aan te geven.In de loop der jaren is er een gewoonte van informeel overleg over het curriculum tussen de Vlaamse autonomehogescholen ontstaan. Bij dat overleg zijn departementshoofden en de voorzitter van de opleidingscommissiebetrokken. In de toekomst wordt een structureel overleg uitgebouwd waar ook vakgroepvoorzitters aan zullendeelnemen.In de schoot van de Associatie Universiteit Gent werd er een domeinwerkgroep lerarenopleiding opgericht.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de internationale contacten meer te benutten in functie van de studenten- enlectorenmobiliteit.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Binnen de door de hogeschool toegekende punten voor het personeel worden de noden uit het curriculum vooralle opleidingsonderdelen ingevuld. In functie van schommelende studentenaantallen bespreken deopleidingscommissie en de vakkengroepen elk academiejaar de eventuele extra behoeften. Er wordt gepoogd omde grootte van de studentengroepen werkbaar te houden om interactie en individuele begeleiding minimaal tekunnen realiseren.246 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Het lectorenbestand wordt bij de aanvang en op het eind van elk academiejaar in de coördinatievergadering terdiscussie gesteld.In totaal worden 32 personen onderwijzend personeel ingezet of 13.34 VTE. De student/lector ratio bedroeg in2004-2005 14,16.Om de kwaliteit van de opleiding en de link met het werkveld te bewaken worden naast lectoren ookpraktijklectoren ingeschakeld (zie ook 3.2).Omdat de opleidingsnoden vanuit de gestelde basiscompetenties en de daaruit voortvloeiende wensen van deopleidingscommissie groter worden, werden enkele supplementaire collega’s ingeschakeld (Drama, Koor). Datwordt mogelijk gemaakt door interne schikkingen binnen het departement. Voor de coördinatie van de opleiding,zowel voor onderwijzend als administratief personeel, is er een halftime opleidingsvoorzitter voorzien.De leeftijdsstructuur toont een spreiding over alle leeftijdscategorieën, met een overwegende vertegenwoordigingin de hogere leeftijdscategorie en slechts enkele collega’s in de laagste categorie. Via interne coaching wordenjonge lectoren opgevolgd door oudere collega’s. Er is geregeld overleg binnen die duo’s over leerinhouden endidactische werkvormen (zie ook 3.2).De opleiding beschikt over een halftijdse praktijkcoördinator en een deeltijdse (33 %) administratieveondersteuner. Beiden combineren die opdracht met een identieke tijdsinvulling voor een andere opleiding, waarbijde administratieve ondersteuner als derde luik de administratie van de internationale betrekkingen op zich neemt.Er is dus geen zuivere entiteit voor de opleiding gescheiden van andere belangen. Dat leidt totbelangenvermenging en wachttijden. De problemen met betrekking tot de taakbelasting van het administratievepersoneel en de stagecoördinatie werden al besproken met de verantwoordelijken Personeelsbeleid van deHogeschool Gent. Het departement stelt duidelijk dat de standaardverdeling van het aantal AP-punten (personelemiddelen voor administratieve functies) binnen de Hogeschool Gent niet tegemoet komt aan de specifieke nodenvan het departement Lerarenopleiding. Daarom moet het departement werkingsmiddelen blijven aanwenden omadministratief personeel contractueel aan te werven.Er zijn te veel deeltijdse lectoren en in het ZER staan duidelijke signalen dat er sprake is van onderbezetting. Ditblijkt ook uit de gesprekken met de lectoren. De organisatie van de stages onderstreept de noodzaak van eenruimer lectorenteam.Een toenemende vraag naar flexibilisering en differentiatie in functie van de kenmerken van de instroom vraagtook naar meer administratieve en inhoudelijke ondersteuning.De opleiding “bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>” beschikt over een halftijds stagecoördinator. Dit is eenminimale bezetting voor een opdracht die steeds complexer wordt met de toenemende mogelijkheden tot flexibeleleertrajecten. De jaarplanning in het derde opleidingsjaar moet bijvoorbeeld flexibel genoeg zijn om studenten opvraag van stagescholen ondersteuning en begeleiding te laten bieden bij geïntegreerde werkperiodes (bos-, zeeenandere klassen). Een flexibele en wijzigende stageplanning omwille van bijvoorbeeld ‘last minute’-richtlijnen uitde stagescholen geeft de studenten de indruk dat de organisatie soms chaotisch verloopt.Daarnaast deelt de opleiding één administratief medewerker, die zowel instaat voor de opleiding bachelor in het<strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> als voor de opleiding lager onderwijs én voor de administratieve taken behorend bijinternationalisering. Zij moet instaan voor alle administratie, gekoppeld aan de realisatie van het jaarprogrammavan de drie modeltrajecten én de geïndividualiseerde leertrajecten; dit is een minimale bezetting. Evolutie naarmeer flexibiliteit brengt de nood aan meer administratieve ondersteuning met zich mee.Door het belang dat de opleiding hecht aan taalvaardigheid, agogiek en communicatieve vaardigheden kiest menervoor om de groepen zeker voor die opleidingsonderdelen zo klein mogelijk te houden.Sommige lectoren vinden de werkdruk en taakbelasting van de laatste jaren een belemmering om vernieuwingengrondig te verkennen en te implementeren. De school ervaart de nood aan bijkomend personeel voor hetuitwerken van flexibele leertrajecten, voor administratieve ondersteuning en voor het meer individueel begeleidenvan de studenten. Er worden heel duidelijke signalen gegeven over onderbezetting van lectoren enOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 247


administratieve krachten. Er wordt vaak beroep gedaan op buitenstaanders voor een eenmalige activiteit. Decommissie vraagt zich af of dat niet leidt tot een niet beheersbare versnippering van de opleiding.Aanbevelingen ter verbetering:Tijdens gesprekken met lectoren is herhaaldelijk naar voren gekomen dat er maatregelen moeten wordengenomen om de overbelasting bij het personeel op te vangen. De commissie sluit zich hier bij aan.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over gekwalificeerd personeel met een grote dynamiek om aan decurriculumvernieuwing naar de toekomst te blijven werken.- Het aantal lectoren met praktijkervaring is voldoende.- Er is aandacht voor de pedagogische en didactische vorming van de onderwijsgevenden.- De commissie vraagt aandacht voor een evenwichtige balans tussen de centrale verwachtingen en hetrealiseren van de eigen prioriteiten van de opleiding. Er is ook nood aan een aangepaste taakverdeling in hetlicht van de diversiteit aan opdrachten die de lectoren toevertrouwd worden.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.248 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding “bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>” wordt ingericht door het departement Lerarenopleidingvan de Hogeschool Gent. Het departement is gevestigd op de campus Ledeganck, gelegen in de K.L.Ledeganckstraat 8, 9000 Gent. De Hogeschool Gent is eigenaar van de grond en de gebouwen. Binnen degebouwen is ook een basisschool Ledeganck (de vroegere ‘Oefenschool’) gevestigd; ze maakt deel uit van descholengroep 22 Panta Rhei en betaalt aan de hogeschool huur en energiekosten.De hal voorziet direct onthaal van studenten, lectoren, leveranciers en bezoekers. Er is permanentie van 8.00 tot18.00 u. Andere voorzieningen in de hal zijn: een monitor met hogeschool- en departementale berichten (ondermeer afwezige lectoren, berichten coördinatie, enz.), een telefooncel, een kiosk met mogelijkheid tot e-mailconsultatie en surfmogelijkheid naar de sites van de Hogeschool Gent en een zithoek/wachtruimte. Naast deonthaalruimte bevindt zich het studentensecretariaat. Het is geopend van 8.00 tot 12.30u en van 13.00 tot 17.00 u(op vrijdag van 8.00 tot 12.00 u). Zowel de onthaalruimte, het studentensecretariaat als het EHBO-lokaal werdengrondig gerenoveerd in 2003.In de onmiddellijke omgeving van het studentensecretariaat bevindt zich een ontmoetings/pauzeruimte voor delectoren en studenten. In de lectorenkastjes (die zich in deze gang bevinden) worden lesvoorbereidingen,stageverslagen, taken enzovoort gestopt. Om het door de opleidingscommissie vastgelegde curriculum ‘bachelorin <strong>Onderwijs</strong>, <strong>kleuteronderwijs</strong>’ waar te maken en de opgelegde basiscompetenties te bereiken, heeft de opleidingmet andere woorden een aantal ondersteunende en onderwijsruimten.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding beschikt over voldoende en goed uitgeruste lokalen zowel voorhet onderwijs als voor de ondersteuning van de lectoren en administratief personeel. De lokalen hebben eengoed omlijnde functie. Sommige praktijk- en vaklokalen moeten worden gedeeld met andere opleidingen van dehogeschool. Een aantal lokalen werd al grondig gerenoveerd; andere staan op de meerjarenplanning en wachtenop het vrijgeven van de middelen door het hogeschoolbestuur. De commissie apprecieert de systematischeaanpak van de renovatiewerken. Ook de bereikbaarheid van bepaalde lokalen wordt onderzocht. Zo werd destudentenbegeleiding naar de benedenverdieping overgebracht wat de drempel verlaagde.Het opleidingsteam wordt betrokken bij de planning en inrichting van de lokalen en de uitrusting.Het attractieve leercentrum en het mediacentrum hebben een sterk ondersteunend karakter bij zelfstudie enonderwijsactiviteiten met multimedia. Zowel voor lectoren als studenten zijn er op dit vlak ruime faciliteiten.Vanuit het beleid wordt erop toegezien dat alle beleidsondersteunende functies en administratieve medewerkersgoed gehuisvest zijn en van de nodige (up-to-date gehouden) werkmiddelen voorzien zijn. Hun kantoren werdenin de laatste drie academiejaren grondig gerenoveerd.Voor grote bijeenkomsten (onthaal eerstejaarsstudenten, workshop solliciteren derdejaarsstudenten, ingehuurdecreastages, projectwerk enzovoort) kan de opleiding beschikken over twee polyvalente ruimten. Beide beschikkenOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 249


over databekabeling en kunnen vanuit het mediacentrum meteen worden uitgerust met een computer, beamer,projectiescherm, geluidsinstallatie enzovoort.De onderwijsactiviteiten van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> vinden meestal plaats in 17 lokalen, verspreid over degelijkvloerse verdieping, de eerste en de tweede verdieping. Alleen voor zwemmen (in nabijgelegen stedelijkzwembad ‘Strop’ en het zwembad van de universiteit Gent) en vakkenstages wordt een beroep gedaan opexterne accommodatie.Voor de opleidingsonderdelen Pedagogiek, Nederlands en bepaalde subopleidingsonderdelen van CommunicatieveVaardigheden zitten de studenten in negen ‘gewone’ leslokalen. Voor de andere opleidings-onderdelenbeschikken zij over specifieke vaklokalen.De bezettingsgraad is afhankelijk van het weekrooster maar toch streeft men naar een vast lokaal per klas. Allelokalen beschikken over een overheadprojector, een projectiescherm en een schrijfbord. In zes lokalen is erInternetbekabeling aanwezig. Twee mobiele video-installaties met monitor zijn beschikbaar en kunnen (opaanvraag) door de operator-technicus in het gekozen lokaal worden geïnstalleerd. Er zijn ook voldoende laptopsen beamers voorhanden om op aanvraag in elk lokaal een elektronische presentatie mogelijk te maken.De Hogeschool Gent beschikt over een eigen sportcomplex maar er is geen ruimte om er voor de opleidingenleraar lager onderwijs en leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> de lessen Lichamelijke opvoeding te organiseren.In het academiejaar 2004-2005 werd de oude bibliotheek omgevormd tot een vaklokaal wiskundige initiatie/wereldoriëntatie. Naast overhead, scherm en beamer beschikt het lokaal over een computereiland van vier pc’s,aangesloten op het Internet, een reeks kasten en grote prikborden, grote werktafels en schuifladenkasten voordidactische platen, veertig studententafels en -stoelen. Het lokaal wordt zodanig geroosterd dat de studenten vande opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> er optimaal gebruik van kunnen maken.Het departement voorziet jaarlijks in haar begroting een groot bedrag voor de bibliotheek en voor de aankoop vansoftware. Daardoor beschikken de studenten en lectoren over een zeer uitgebreide bibliotheek met boeken entijdschriften, die door de vakgroepen up-to-date worden gehouden. Elke docent heeft permanent toegang tot hetInternet via de pc’s die beschikbaar zijn in de lectorenkamer, het leercentrum, het mediacentrum en in deverschillende leslokalen. Vanaf het academiejaar 2005–2006 worden de vakgroeplokalen in gebruik genomen.Elk vakgroeplokaal is uitgerust met twee volwaardige pc–configuraties. Dit vormt een ondersteuning van deprofessionele ontwikkeling van de lectoren.In januari 2004 werd het leercentrum Ledeganck officieel geopend. Het leercentrum wil een functioneleleeromgeving creëren die het leren moet bevorderen; het biedt voor de lectoren mogelijkheden om zelfstudie doorde studenten te ondersteunen met opdrachten die ze individueel binnen de omgeving van het leercentrumkunnen uitvoeren. Het Leercentrum is dagelijks doorlopend open van 8.15 u tot 18.00 u. Naast een uitgebreidebibliotheek en het multimediapark zijn er ook print-, kopieer- en scanfaciliteiten en er is er heel wat ruimte om testuderen of te werken.De bibliotheek bevat 23 000 items. Naast heel wat boeken zijn er ook cd’s, cd-roms, prenten, diareeksen,eindwerken en diverse informatieve en pedagogische tijdschriften aanwezig. De volledige collectie wordtontsloten in de online centrale catalogus van de bibliotheken van de Hogeschool Gent, die op dit ogenblik meerdan 125 000 items bevat. Het beheer van de catalogus wordt centraal ondersteund door een coördinatorbibliotheekautomatisering die naast het onderhouden van de catalogus, ook voor het bibliotheekpersoneel denodige opleidingen organiseert. De online catalogus is raadpleegbaar via http://bib.hogent.be. Het reserveren vanwerken, het nagaan of werken al dan niet uitgeleend zijn en het doen van aankoopsuggesties behoren ook tot demogelijkheden van de catalogus. Naast die catalogus worden er in de bibliotheek ook lijsten vantijdschriftartikelen bijgehouden (te raadplegen op basis van trefwoordenlijsten). Die trefwoordlijsten zijn viaDokeos raadpleegbaar (dus 24 uur op 24 en ook vanuit om het even welke locatie via een Internetaansluiting).Nieuwe aanwinsten in de bibliotheek worden tijdelijk op de speciaal daarvoor voorziene beugels aan de rekkengeplaatst.250 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Het "multimediapark" bestaat uit 30 computers, twee kopieerapparaten waarvan één met print- en scanfunctie,draadloos Internet en heel wat netwerkaansluitingen voor het gebruik van laptops. Om daarvan ten volle gebruikte maken is het aangewezen dat de studenten/lectoren in het bezit zijn van hun studenten- of lectorenkaart enaccountgegevens van de Hogeschool Gent. Die kunnen ze op basis van hun studenten- of lectorenkaartopvragen in het studentensecretariaat. De E-bib is het portaal voor E-bronnen en bibliotheekapplicaties binnen deHogeschool Gent met onder meer catalogi, databanken, E-tijdschriften, Internetlinks, Office XP, woordenboekenen naslagwerken.Aan de Hogeschool Gent is de vzw Sovoreg (http://www.hogent.be/sovoreg) gekoppeld die in allerleistudentenfaciliteiten voorziet. De vzw beheert ook de cafetaria en het restaurant waar studenten (en lectoren eenaanbod aan broodjes, koude en warme gerechten, koude en warme dranken, frisdranken, fruit, snoep en dessertsvinden. Het restaurant kreeg in 2004 een jeugdige opfrisbeurt in afwachting van een grondige verbouwing(infrastructuurplan Sovoreg 2004-2009).Studenten kunnen terecht bij maatschappelijk werkers voor informatie over studiebeurzen of financieel advies enkunnen er in het kader van een mobiliteitsplan (in samenwerking met de stad Gent en de Associatie UGent)terecht voor het ontlenen van een fiets aan erg voordelige condities. Sox is de vleugel van de vzw Sovoreg die destudenten op cultureel en sportief vlak financiële ondersteuning geeft (via de cultuur- en sportcheques) en die zelfook talrijke initiatieven neemt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan het vaklokaal Wiskundige Initiatie en Wereldoriëntatie te vernieuwen.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie vindt dat er duidelijke informatie voorzien is voor abituriënten en voor studenten.Er is een goede ontvangst bij het begin van het academiejaar.Via de website en via eigen en externe brochures, geeft men ruime en gedetailleerde informatie over deaangeboden opleiding en de toelatingsvoorwaarden. Op infosessies en opendeurdagen wordt de eigen opleidingnog meer specifiek voorgesteld. De eerstejaarsstudenten krijgen tijdens de onthaalweek en bij het begin van hetacademiejaar uitgebreide informatie betreffende diensten, voorzieningen en verwachtingen van de opleiding.Studiebegeleiding is afgestemd op maat van de individuele student. De drempel tussen lectoren en studenten islaag. Er zijn vele contactmogelijkheden tussen studenten en lectoren.De opleiding voorziet in diverse kanalen voor studieadvies en studiebegeleiding. Er is samenwerking met externeinstanties voor meer specifieke hulptrajecten. Enkel wat taalvaardigheid betreft, wordt er grondig gescreend bijOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 251


aanvang van de opleiding en biedt men eventueel diverse hulpprogramma’s aan. Op eigen initiatief organiserenlectoren bijsturingslessen (monitoraat) voor studenten met vakgebonden problemen.Voor psychologische begeleiding kan de student een beroep doen op de departementale dienst studiebegeleidingof wordt hij doorverwezen naar Sovoreg.De abituriënten kunnen zowel via de algemene website van de hogeschool (http://www.hogent.be) als via dedepartementale website (http://lera.hogent.be) toegang vinden tot zowel de “eerstelijnsinformatie“ over deaangeboden opleidingen en inschrijvingsformaliteiten als tot zeer gedetailleerde informatie in verband metopleidingsonderdelen (bijvoorbeeld de ECTS-studiefiches).Onder de naam “Collexie” verschijnen jaarlijks vijf brochures waaronder één over de opleidingen die te makenhebben met “mens & welzijn”. Daarin wordt per opleiding aan dit departement een bondige beschrijving gegevenvan het profiel van de opleiding en de afgestudeerde. In “Exploot” wordt in meer anekdotische vorm de studentvia één brochure wegwijs gemaakt in alle opleidingen van de hogeschool. De dienst Studieadvies enstudiebegeleiding ontwikkelde de brochure “Suxeswijzer - leuker studeren en slagen in de eerste zittijd” waarinverschillende, algemeen toepasbare studie- en examenvaardigheden in detail worden beschreven. Daarin wordtook verwezen naar het aanbod van studieadvies aan de hogeschool en naar de departementale coördinatorenstudiebegeleiding.Daarnaast ontwikkelde de dienst Studieadvies en studiebegeleiding ook een minder omvangrijke brochure:“Hogeschool Gent - studeer met Suxes”, waarin de mogelijkheden van de hogeschool in verband metstudieadvies en studiebegeleiding bondig worden voorgesteld. Specifiek voor de drie opleidingen apart in hetdepartement (namelijk de opleiding bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>, de opleiding bachelor in het<strong>Onderwijs</strong>: lager onderwijs en de opleiding bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: secundair onderwijs) heeft dedepartementale werkgroep Public Relations folders ontwikkeld, waarin opnieuw het profiel van de opleiding en deafgestudeerden bondig beschreven wordt. In die folders worden ook de curricula voor de drie opleidingsjarenmeegegeven.Ieder departement van de Hogeschool Gent voorziet jaarlijks drie infosessies en een opendeurdag. Tevensneemt men deel aan de door het departement <strong>Onderwijs</strong> van de Vlaamse gemeenschap georganiseerde SID-inbeurzen in de vijf verschillende Vlaamse provincies.De abituriënten kunnen op individuele basis informatie bekomen aan het departementaal onthaal, telefonisch, ofvia het contactformulier (dat online ter beschikking is). De vragen gericht aan lera@hogent.be wordenbeantwoord door de departementale PR-coördinator of worden doorgestuurd naar de betrokken opleidingsvoorzitteren/of departementssecretaris. De studenten kunnen steeds op het departement alle noodzakelijkebrochures ontvangen of ze via de post opgestuurd krijgen.Op de dagen tussen 1 juli en half september, waarop studenten zich kunnen inschrijven, voorziet men steeds ineen permanentie door iemand van het onderwijzend personeel (in een beurtrol) om bijkomende mondelingetoelichting te verschaffen.Voor de opvang van de eerstejaarsstudenten is al enkele jaren een uitgebreide onthaalweek (de week vóór hetbegin van het academiejaar) voorzien. In het begin van het academiejaar krijgen alle studenten een cd-rom(Studax) overhandigd. Daarop staat onder meer het studiecontract met de studiegids waarin de studiefiches vanalle opleidingsonderdelen zijn opgenomen, met vermelding van onder meer de doelstellingen, inhoud, didactischewerkvormen en evaluatiecriteria. Ook de algemene onderwijsregeling met departementale aanvullingen wordtdaarin beschreven. Dat gedeelte omvat de organisatie van het onderwijs, het examenreglement en detuchtvoorschriften en -maatregelen. In het academiejaar 2004-2005 kregen alle eerstejaarsstudenten plenairstage-informatie door de opleidingsvoorzitter en de stagecoördinator, die ook verder alle vragen van de studentenover het stagereglement beantwoorden. Alle studenten ontvangen ook het stagereglement voor het betreffendeopleidingsjaar.In de loop van het academiejaar 2004-2005 werden alle studenten getraind in het omgaan met de elektronischeleeromgeving van de hogeschool (Dokeos) zodat ze alle noodzakelijke informatie online kunnen raadplegen.252 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


De bedoeling van studiebegeleiding is de eerstejaarsstudenten te begeleiden. Enerzijds worden degeneratiestudenten begeleid in hun overstap van het secundair naar het hoger onderwijs, anderzijds krijgen deniet-generatiestudenten dezelfde kansen op begeleiding. Er wordt vooral gewerkt met de eerstejaarsstudentenom hun slaagcijfers te verhogen of om een eventuele heroriëntering vlug en binnen de wettelijke termijn te latengebeuren.Vanaf 2003-2004 werden alle eerstejaarsstudenten gescreend voor zowel schriftelijke als mondelingetaalvaardigheid. Daarnaast werden de studenten nog eens onderworpen aan een screeningsdictee. De studentenkregen een detailoverzicht van hun prestaties op de tests. De schriftelijke screening heeft tot doel de beginsituatievan de studenten voor taalvaardigheid te achterhalen, de taalzwakke studenten van bij het begin te wijzen op huntaalzwakte en hen door te verwijzen naar het oefenpakket. Het oefenpakket Taalvaardigheid is beschikbaar opBlackboard. De mondelinge taalscreening gebeurt individueel en bestaat uit een korte voorstellingsopdracht eneen leesfragment. Studenten met ernstige uitspraakproblemen of zelfs spraakstoornissen verwijst men door naareen logopedist. Oorspronkelijk was een student niet verplicht om dat advies op te volgen. De lectoren konden hetniet afdwingen maar ze konden er uiteraard wel rekening mee houden bij de uitspraakevaluatie. Vanaf hetacademiejaar 2005-2006 werd dat advies wel afdwingbaar.Studenten worden door de lectoren, het studentensecretariaat of andere personeelsleden van het departementLerarenopleiding bij problemen die rechtstreeks of onrechtstreeks met hun studie te maken hebben (vrijblijvend),doorverwezen naar de dienst Studieadvies, naar externe diensten (bijvoorbeeld logopedie), naar het monitoraatof naar de departementale studiebegeleider.Tijdens het academiejaar 2004-2005 werden alle eerstejaarsstudenten uitgenodigd om deel te nemen aan deLASSI–test (Learning and Study Strategies Inventory, ontwikkeld door KU Leuven). Die test heeft tot doel omonder de eerstejaarsstudenten de risicostudenten te detecteren in functie van begeleiding of vroegtijdigeheroriëntering; de leer- en studiestrategie in functie van gerichte studiebegeleiding snel te analyseren, hetstudiewelbevinden te verhogen en het studierendement te optimaliseren en mee te werken aan het onderzoek infunctie van specifieke normen voor het hoger onderwijs. De risicostudenten met twee op te volgen problemenwerden uitgenodigd op een feedbackgesprek in de daaropvolgende weken. In februari 2005 werden de studentenmet wie het feedbackgesprek werd gevoerd, uitgenodigd voor een opvolgingsgesprek. In het academiejaar 2005-2006 zal de LASSI-test door iedereen ingevuld worden. Die eerstejaarsstudenten zullen vanuit de dienstStudiebegeleiding opgevolgd worden.Een docent organiseert, voor één of meerdere studenten met dezelfde vakgebonden problemen, bijsturinglessen(monitoraat genoemd). De uren monitoraat zijn binnen elke lesopdracht voorzien. Elke docent bepaalt voorzichzelf hoe hij het monitoraat organiseert. Bij de aanvang van de beide semesters wordt voor de opleidingenbachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> en lager <strong>Onderwijs</strong> ad valvas een lijst met de uurregelingenuitgehangen. Meestal wordt er melding gemaakt dat men een afspraak moet maken.In samenwerking met het mediacentrum wordt het programma 'Vaardig Studeren', geleverd via de centrale dienstvan de Hogeschool Gent, aan de studenten aangeboden op zes computers in drie verschillende lokalen. Datzorgt voor een bijna permanente beschikbaarheid van het programma.Er is exitbegeleiding onder de vorm van gesprekken (over de redenen van onderbreken, afhaken en demogelijkheid tot heroriënteren) die gevoerd worden met studenten die vroegtijdig hun studie afbreken. Deheroriënteringgesprekken worden gevoerd door de opleidingsvoorzitter of de departementssecretaris.De oorspronkelijke bedoeling van de exitbegeleiding, namelijk het heroriënteren van de studenten wordt zeldenbereikt. Veel studenten komen langs en weten al wat ze willen doen (gaan werken of een andere opleidingkiezen). De begeleider heeft over het algemeen weinig kans om adviezen te geven.De departementale dienst Studiebegeleiding werkt nauw samen met de centrale dienst Studiebegeleiding enzorgt voor de concrete organisatie. De dienst wordt actief betrokken bij de opendeurdag en stelt zich voor tijdensde onthaalweek aan de eerstejaarsstudenten. De dienst geeft individuele psychosociale begeleiding enbegeleidingssessies planning en studievaardigheden. De individuele begeleidingssessies worden georganiseerdOpleidingsrapport – Hogeschool Gent | 253


afhankelijk van het lessenrooster van de te begeleiden student. Tenzij de student anoniem wenst te blijven, wordter een intakeformulier ingevuld. Indien er psychosociale begeleiding en/of specifieke professionele hulpverleningvereist is, die buiten het terrein van de dienst valt, wordt de student doorverwezen naar de vzw Sovoreg, waarprofessionele hulp ter beschikking is of waar hij verder wordt geholpen.Elk jaar in februari vindt er voor de tweedejaarsstudenten een infosessie over internationalisering plaats. Diesessie wordt aangekondigd via flyers die in het onthaal liggen. Ook ad valvas, in de cafetaria en op de monitor inde hal verschijnt die aankondiging. De sessies worden ook meegedeeld op de website van het departement.Aanbevelingen ter verbetering:Het is aangewezen de exitbegeleiding beter te organiseren, zodat de oriëntering van de studenten die deopleiding verlaten, efficiënter is.Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: goedfacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• Het gebouw leent zich voor onderwijs en er zijn voldoende leslokalen die adequaat uitgerust zijn. Decommissie apprecieert in het bijzonder de ruimten voor contacten tussen de studenten.• Bibliotheek en mediatheek zijn goed uitgebouwd en ondersteunend voor de opleiding.- op het vlak van de studiebegeleiding:• Er is een functionele studie- en studentenbegeleiding van bij de aanvang én doorheen de opleiding,met een bijzondere aandacht voor de afhakers en de studenten met individuele problemen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.254 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De Hogeschool Gent heeft vanaf het academiejaar 1996–1997 stapsgewijs gewerkt om te komen tot een systeemvan integrale kwaliteitszorg. De eerste stap was de aanstelling van de centrale kwaliteitscoördinator in 1996.Op elk niveau (de hogeschool als geheel, de sector, de dienst van de algemeen directeur, het departement, deopleiding) wordt geregeld een zelfevaluatie uitgevoerd om na te gaan of aan de vooropgezette kwaliteitseisenwordt voldaan en of de strategische doelstellingen van de betrokken eenheid worden bereikt. De HogeschoolGent heeft ervoor gekozen zelfevaluatierapporten op te stellen op basis van EFQM en met behulp van de Tris–methode.De belanghebbenden worden geregeld bevraagd om na te gaan of hun verwachtingen worden ingelost.Belanghebbenden zijn de studenten, de alumni, de medewerkers en de vertegenwoordigers van hetberoepenveld.Bij de aanvang van de werkperiode (in het departement per academiejaar, in de centrale diensten perkalenderjaar) wordt een jaaractieplan ‘Kwaliteitszorg’ goedgekeurd door de overeenstemmende bestuursinstantie.Dat bevat zowel de acties voor de realisatie van de verbeteringsdoelen, afgeleid uit de jongste zelfevaluatie(s) enuit de verschillende soorten bevragingen van de belanghebbenden, als de noodzakelijke acties om te voldoenaan de kwaliteitseisen die verder in die beslissing zijn beschreven. In het hoofdstuk ‘Kwaliteitszorg’ van hetjaarverslag brengen het departement en de sector of dienst van de algemeen directeur verslag uit over deuitvoering van hun jaaractieplan kwaliteitszorg.De centrale kwaliteitscoördinator staat ter beschikking om elke eenheid te ondersteunen bij haar kwaliteitszorg. Inoverleg met de departementale kwaliteitscoördinatoren werkt hij handleidingen uit voor de kwaliteitszorg in dedepartementen en stimuleert hij uitwisseling van ervaringen tussen de opleidingen en de departementen. Samenmet hen werkt hij daarvoor per academiejaar een jaaractieplan uit. Daarnaast organiseert de centralekwaliteitscoördinator twee keer per jaar een ‘kwaliteitsdag’ waaraan de departementale kwaliteitscoördinatoren,voorzitters van opleidingscommissies, vakgroepvoorzitters, studiebegeleiders, de stageverantwoordelijken endepartementshoofden deelnemen.In het departement Lerarenopleiding is sinds 1998 een kwaliteitscoördinator aangesteld. De resultaten van destudentenbevragingen worden door het departementshoofd met de desbetreffende opleidingsvoorzitters enlectoren besproken. Sinds 2002-2003 is de kwaliteitscoördinator verantwoordelijk voor de opmaak vanjaaractieplannen. Per opleiding worden vanuit de coördinatievergadering, de opleidingscommissie, devakgroepen (vanaf het academiejaar 2005-2006) en de studentenbevragingen vastgestelde verbeterpuntenopgenomen in de jaaractieplannen van het departement en de opleidingen. Voor 2005-2006 wil het departementde jaaractieplannen vervangen door de projecten van het strategisch beleidsplan (SBP), opgestart in 2003-2004.De departementale kwaliteitscoördinator is actief betrokken bij de realisatie en het opstellen van dezelfevaluatierapporten van de opleidingen van het departement en functioneert hierbij als coördinator enaanspreekpunt voor de personeelsleden.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 255


De eerste zelfevaluatie van de opleidingen met Tris vond plaats in 1999. In de periode die daarop volgde voerdenalle lectoren een zelfevaluatie uit voor alle aandachtsgebieden van het EFQM-model. Lectoren kwamen tot eenTris–score door middel van consensusvergaderingen. Vanuit die zelfevaluatie werden de verbeteringsdoelenbesproken op de coördinatievergadering en de opleidingscommissies. Vanaf 2002-2003 werden dezegeconcretiseerd in de jaaractieplannen. Het departement heeft in juni 2003 het besluit genomen om de hulp in teroepen van een kwaliteitsadviseur om een strategisch beleidsplan 2003-2008 uit te werken. Het is de intentie ommet het beleidsplan een pro-actief antwoord te bieden op de komende visitatie en accreditatie, via eenzelfstandige visieontwikkeling. Om die doelstellingen te realiseren worden tien projecten uitgeschreven, die in deloop van de volgende vijf academiejaren tot een verbetering moeten leiden.Elke vier jaar worden de opleidingen “bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>” en “bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>:lager onderwijs” bevraagd. De te bevragen onderwijsactiviteiten (telkens gekoppeld aan een bepaalde docent)worden bepaald door het departementshoofd in samenspraak met de opleidingsvoorzitter (ongeveer tien lectorenper bevraging).Bij aanvang van het academiejaar worden het tweede en derde jaar van de opleiding bevraagd overonderwijsactiviteiten van het vorige academiejaar. Op het einde van het academiejaar wordt het eerste jaarbevraagd over de opleiding en over drie onderwijsactiviteiten van het huidig academiejaar, het tweede en derdejaar over de onderwijsactiviteiten van het huidig academiejaar.De opleiding doet een inspanning om alumni en personen uit het werkveld geregeld te bevragen in functie van dekwaliteitsverbetering.Sinds 1997 worden ook de afgestudeerden over de opleiding bevraagd. In het begin werd de vragenlijst slechtsaan een steekproef opgestuurd. De respons was minimaal en zodoende waren er erg weinig valide resultatenbeschikbaar. Sinds het academiejaar 2003-2004 worden alle afgestudeerden aangeschreven. De afgestudeerdenvan 2004 werden al in november 2004 aangeschreven. Hun opmerkingen zijn relevant voor de opleiding maar zegeven weinig informatie over de toepassing in het werkveld omdat velen nog niet aan het werk zijn in hetonderwijs. In de toekomst zullen afgestudeerden pas drie jaar na hun afstudeerdatum worden aangeschreven omdeel te nemen aan een bevraging over hun genoten opleiding. In het kader van het onderzoek “Beroepsloopbaanen psychosociaal welzijn van afgestudeerden uit de lerarenopleiding” werden in de jaren 2002, 2003 en 2004 alleafgestudeerden (703) van de lerarenopleidingen van de Hogeschool Gent bevraagd.In het academiejaar 2002-2003 nam 82,2% van het onderwijzend personeel van het departementLerarenopleiding deel aan de SERV-bevraging van de Vlaamse Gemeenschap. Het onderzoek peilde naaroorzaken en verschillen in werkdruk en stress in de Vlaamse hogescholen. Ook het administratieve personeelwerd bevraagd maar in tegenstelling tot de gegevens over onderwijzend personeel maakte men hier geenonderscheid tussen de verschillende departementen. Er werden wel vergelijkingen gemaakt tussen administratiefen onderwijzend personeel.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert ervoor te zorgen dat het proces van de verschillende bevragingen en de effecten hiervanvoor alle betrokkenen gaandeweg duidelijk blijven.De opmaak van het Strategisch Beleidsplan is positief maar de implementatie ervan is niet concreet ingevuld.Binnen de hogeschool moet het departement meer ruimte krijgen om de eigen doelstellingen te kunnenrealiseren.256 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In het academiejaar 1997-1998 vond een doorlichting plaats van de Initiële lerarenopleidingen secundaironderwijs, enkele conclusies waren van toepassing op het volledige departement.- Op basis van de voorlopige bevindingen van die doorlichting werd in het departement bij voorrang gewerktaan de vernieuwing van de infrastructuur.- De studiebegeleiding werd uitgebouwd.- Sinds 1998 is er een departementale kwaliteitscoördinator aangesteld.- De informatiestroom naar studenten via studiegids en onthaal werd door de werkgroep PR geoptimaliseerd.De verbeteringsinspanningen situeerden zich dus vooral op het niveau van de algemene coördinatie.Van zodra de kwaliteitscoördinator in 1998 was aangesteld, bereidde een werkgroep een eerste Tris-afnamevoor.De verbeteringspunten die na de Tris-afname van 1999 werden genoteerd, kwamen in erg grote mate overeenmet de conclusies uit het officiële doorlichtingrapport. Die conclusies zijn in de loop der jaren opgenomen in dejaaractieplannen.In de beleidsevaluatie (2001) werd de vraag gesteld om ten eerste, meer werk te maken van eengemeenschappelijke visie op onderwijs en ten tweede een duidelijker structuur te bieden om strategisch tewerken aan kwaliteit via allerlei initiatieven. Aan het eerste luik werd tegemoet gekomen door inopleidingscommissies te werken aan een nieuw opleidingsprogramma in functie van de basiscompetenties en hetopstellen van een visietekst voor het departement. Als antwoord op het tweede luik werd in het departementgedurende het academiejaar 2003–2004 enkele maanden intensief gewerkt aan het opstellen van een strategischbeleidsplan met daaraan gekoppeld een hele reeks concrete projecten. Het strategische beleidsplan van hetdepartement is een sleutelelement in het streven naar kwaliteitsvol onderwijs. Het gestructureerdeopvolgingssysteem van het SBP moet ervoor zorgen dat de realisatie van die projecten stapsgewijs kan wordenopgevolgd en, waar nodig, ook bijgestuurd. Dat overkoepelende beleidsplan en de daaraan gekoppelde projectenmaken duidelijk waarvoor men in de komende vier jaar staat en gaat. Het brengt intern eenheid, duidelijkheid entransparantie in het handelen, terwijl tegelijkertijd de toekomst planmatig kan worden voorbereid.De commissie vindt dat de aanbevelingen uit eerdere doorlichtingen goed werden opgevolgd. Er werden al heelwat verbeteringstrajecten afgelegd. Ook de Tris-afname gaf aanleiding tot het realiseren van verbeteringsdoelen.De commissie is van oordeel dat de vele data die worden verzameld niet altijd leiden tot aangepaste acties.Door het “Strategisch beleidsplan” kan in de toekomst meer gestructureerd aan kwaliteit gewerkt worden.De streefdoelen voor de toekomst worden vertaald in tien goed omlijnde projecten die meer duidelijkheid brengenvoor alle betrokkenen. De toewijzing van de verantwoordelijkheid voor het uitwerken en opvolgen van deprojecten is niet duidelijk weergegeven.Aanbevelingen ter verbetering:Er zijn heel wat bevragingen van studenten en werkveld maar de resultaten worden onvoldoende gebruikt totoptimalisering van de opleiding.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 257


Kwaliteitszorg moet veel meer gericht zijn op het professioneel handelen van de lectoren en op het voorstellenvan verbeterpunten die op relatief korte termijn kunnen gerealiseerd worden.De commissie raadt aan om:- alle betrokkenen op de hoogte te brengen van de maatregelen tot verbeteringen;- op te komen voor eigen gemaakte keuzen, zodat de centraal opgelegde taken het eigen prioriteitenplan nietin het gedrang brengen;- ervoor te zorgen dat de PDCA-cirkel bij het verzamelen van data steeds wordt gevolgd; daardoor wordt hetmogelijk opvolging in te bouwen.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij de start van het academiejaar 2003-2004 werd een formele overlegstructuur, DSO (departementaalstudentenoverleg), opgericht om de participatie van studenten aan het bijsturen van de opleiding systematischermogelijk te maken. Vanuit alle opleidingen werden uit alle klassen van de drie opleidingsjaren twee studentenafgevaardigd om op geregelde basis te overleggen. Daarnaast worden ook studenten afgevaardigd voor deopleidingscommissie, de departementsraad en de studentenraad van de Hogeschool Gent. Op dit moment is erte weinig samenhang in de participatieve kanalen waarvan de student gebruik kan maken. Zowel voor de lectorenals voor de studenten zorgt dit voor onduidelijkheid en weinig efficiënt overleg.Het overleg binnen de opleidingscommissies (bestaande uit lectoren verbonden aan de opleiding) wordt steedsopgebouwd rond de acties opgenomen in de jaaractieplannen. De opvolging ervan wordt door deopleidingsvoorzitter bewaakt door middel van concrete afspraken met individuele personen die zich engageerdenom van een bepaalde actie werk te maken. De opleidingsvoorzitter waakt er ook over dat er een agenda wordtopgesteld, opgebouwd uit de punten uit het jaaractieplan. Daarin is een duidelijke verbetering te merken: zakendie de kwaliteit aanbelangen worden door middel van het opstellen van jaaractieplannen niet langer alleen op hetniveau van de coördinatie besproken en behandeld maar stromen nu door naar het hele lectorenteam van deopleiding. Er worden steeds twee studentenvertegenwoordigers uit het tweede jaar van de opleiding uitgenodigdom deel te nemen aan die opleidingscommissies. Met de bevindingen uit de bevragingen van de afgestudeerdenhoudt men rekening gehouden bij de uitbouw van een nieuw curriculum.Werken aan kwaliteitszorg wordt steeds meer het werk van het hele lectorenteam. De opleiding doet eeninspanning om alumni en personen uit het werkveld geregeld te bevragen. Deze contacten verlopen steeds meersystematisch en gestructureerd. Ook bij de uitbouw van een nieuw curriculum wil de opleiding rekening houdenmet de opmerkingen van afgestudeerden.Door enerzijds een nakend tekort aan stagescholen en anderzijds het te grote aantal te begeleiden studentenkwam er in 2001-2002 een intensief overleg tussen directies van stagescholen van het Gemeenschapsonderwijs258 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


en het Stedelijk <strong>Onderwijs</strong> en de opleidingsvoorzitter. Het was de bedoeling om de band tussen het werkveld enhet opleidingsinstituut te verstevigen door de oprichting van een stagenet. Die intensieve samenwerking tussende stageschool en de lerarenopleiding heeft tot gevolg dat lectoren en mentoren beter op elkaar afgestemd zijn bijde begeleiding en evaluatie van studenten, wat kan leiden tot een vermindering van de werkdruk.Uit de beschrijving van dit onderwerp blijkt duidelijk dat op geregelde tijdstippen de verschillende groepen bij dekwaliteitszorg zijn betrokken. Het betrekken van de alumni is echter nog onvoldoende.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan:- de contacten met alumni te verbeteren;- de studentenparticipatie bij de interne kwaliteitszorg te verhogen;- de contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden/het beroepenveld in functie van de internekwaliteitszorg meer te structureren.- te zorgen voor meer samenhang in de participatieve kanalen zowel voor lectoren als voor studenten.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over een kwaliteitszorgsysteem waarvan de procedures uitgeschreven zijn.- In het kader van interne (onderwijs)kwaliteitszorg organiseert de opleiding bevragingen met studenten,afgestudeerden en vertegenwoordigers van het beroepenveld.- Verbeterdoelen en –projecten worden opgenomen in kwaliteitsplannen, gerealiseerd volgens de PDCAcyclusen uitgewerkt volgens het TRIS-model. De commissie adviseert om meer de nadruk te leggen op hetgebruik van de verzamelde gegevens met het oog op de optimalisering van de opleiding.- Studenten, lectoren, afgestudeerden en werkveld zouden meer betrokken moeten worden bij dekwaliteitszorg.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 259


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Jaarlijks worden de afgestudeerden bevraagd. Deze bevraging gaat na in hoeverre de afgestudeerden, die nuzelf enige ervaring hebben in het werkveld, vinden of ze de decretaal vooropgestelde basiscompetenties voor eenpas afgestudeerde leerkracht beheersen. Er wordt eveneens nagegaan in welke functies men de afgestudeerdenterug vindt. Uit de bevraging en uit de informele en nauwe contacten met de scholen blijkt dat het overgrote deelvan de studenten tewerkgesteld wordt in het onderwijs.Daarnaast werd in een ‘project bijzonder onderzoeksfonds Universiteit Gent’ de ‘beroepsloopbaan en hetpsychosociaal welzijn van afgestudeerden uit de lerarenopleiding’ onderzocht. Uit die bevraging blijkt dat deafgestudeerden het meest tevreden zijn over het bereiken van de basiscompetenties. De studie geeft ook aan datde afgestudeerden vinden dat ze een uitgebreide professionaliteit hebben, wat betekent dat ze het handelen in deklas kunnen plaatsen in een breder perspectief. Ook de doelmatigheidsbeleving van de afgestudeerden werdonderzocht en dit leverde een goede score op. Dat betekent dat de afgestudeerden vinden dat ze zelf hetonderwijs in goede banen kunnen leiden.Uit diverse bevragingen van afgestudeerden blijkt een hoge mate van tevredenheid over de opleiding en hetbehaalde niveau. De aangeschreven directies bevestigen dat tewerkgestelden goed werk leveren.De kwaliteit van de eindwerken die de commissie gelezen heeft beantwoorden aan de eisen van een professionelebachelor.Ondanks de wisselende belangstelling voor buitenlandse uitwisseling blijft de opleiding desamenwerkingsverbanden steunen en aanmoedigen indien zij bijdragen tot een kwaliteitsverhoging voor deopleiding en voor de studenten. Er is een interessant netwerk voor internationalisering uitgewerkt. Dat erbijkomende taalcursussen worden voorzien is een sterk punt. Internationalisering is eigenlijk ondermaats.Enerzijds is er voor de studenten de taalbarrière; anderzijds hebben de lectoren te weinig tijd om concreteinitiatieven uit te werken. Toch werkt de opleidingscoördinator eraan om geregeld lectoren naar het buitenland testuren. De bevindingen van de buitenlandse ontmoetingen worden onvoldoende gebruikt om het eigen curriculumte optimaliseren.Aanbevelingen ter verbetering:Bij de evaluatie van het gerealiseerd niveau moet de opleiding meer uitgaan van gezamenlijke aanvaarde normenen minder van de perceptie door de studenten en afgestudeerden.De commissie raadt aan maatregelen te nemen om het rendement van Europese uitwisseling te verhogen.260 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Er wordt niet gewerkt met streefcijfers. Dit is misschien een aanvaardbaar standpunt maar dan moeten daarvoorwel argumenten worden gegeven, wat niet het geval is. Zo is er de uitspraak in het ZER: “de lectoren leggen inhet eerste jaar de lat hoog” (met het oog op een goede selectie) en in het tweede jaar: “de lectoren blijven de lathoog leggen”. Wat hiermee wordt bedoeld is niet duidelijk. Met andere woorden: “Hoe worden criteria voor slagenversus niet slagen vastgelegd?” en vooral “Worden hierover onder de lectoren afspraken vastgelegd?”De slaagcijfers zijn erg laag, eigenlijk te laag. Sinds het academiejaar 2001-2002 evolueren ze in een dalende lijn,met een absoluut dieptepunt in 2004-2005 (40.9%). Gemiddeld bedraagt het slaagcijfer over de laatste vijfacademiejaren 44.5%, wat lager is dan het gemiddelde van alle Vlaamse hogescholen. Ook de slaagcijfers in hettweede jaar zijn vrij laag: gemiddeld 69.5% over de laatste vijf academiejaren. Enkel in het laatste jaar wordenslaagcijfers gerealiseerd die vergelijkbaar zijn met andere opleidingen: 95%. Gemiddeld bedraagt de doorlooptijd3 jaar en 2 maanden.Tijdens verschillende gesprekken werd getracht de belangrijkste redenen van het geringe rendement teachterhalen: Volgens de lectoren is de hoofdreden de zwakke instroom. In tweede orde is er het verkeerde beelddat studenten hebben van de “praktijk” in de kleuterklas. Vandaar ook dat er in het tweede jaar, als de praktijk inaantal uren wordt opgedreven, ook nog studenten afhaken.Er worden wel initiatieven genomen om de studenten beter te ondersteunen (bijvoorbeeld LASSI) en ook hetoverzicht van initiatieven door lectoren om studenten te ondersteunen is positief. Maar al bij al stijgt hetrendement niet. De lectoren zelf zien momenteel ook geen mogelijkheden om het rendement te verbeterenbinnen hun huidige taakbelasting en de beschikbare middelen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert een grondige analyse - en ten gevolge hiervan maatregelen tot verbetering - in verbandmet de lage slaagcijfers, de oorzaken ervan en mogelijke oplossingen (instroombewaking, ‘ de lat hoog leggenbeter definiëren’, stagewerkbelasting ...) en dit ook te voorzien voor wat betreft studie-uitval.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 261


Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendeonvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding wordt door de afgestudeerden en het werkveld positief beoordeeld.- De kwaliteit van de eindwerk bevestigt dit.- Het gerealiseerde niveau is duidelijk voldoende.- Op het vlak van rendement ontbreekt een grondige analyse. De opleiding is zich hiervan bewust.maakt de visitatie commissie een positieve afweging en stelt ze dat de opleiding voldoende potentieel heeft omde vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De visitatiecommissie is van mening dat er in de opleiding voor ditonderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.262 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het zelfevaluatierapport gaf eenkritisch zelfbeeld van de opleiding. Er werden heel wat verbeteracties geformuleerd. In dit opzicht vormde hetstrategisch beleidsplan een interessant werkstuk ter voorbereiding van de visitatie. De structuur van het rapportwas niet altijd even duidelijk. De informatie bij de verschillende facetten was niet altijd ter zake of hoorde beterthuis bij een ander facet. De gesprekken vormden een goede aanvulling op het zelfevaluatierapport. Uit degesprekken bleek duidelijk dat het zelfevaluatierapport gedragen wordt door alle betrokkenen.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.Opleidingsrapport – Hogeschool Gent | 263


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie onvoldoendeFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen goedFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten voldoendeFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement onvoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.264 | opleidingsrapport Hogeschool Gent


Hoofdstuk 7 Hogeschool West-VlaanderenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Hogeschool West-VlaanderenDe Hogeschool West-Vlaanderen – kortweg HOWEST – ontstond in 1995 door een fusie van zes hogescholen inBrugge, Kortrijk, Oostende en De Haan. Sinds 1995 bestaat HOWEST uit vijf departementen in Brugge, Kortrijken Oostende:- departement Lerarenopleiding (Brugge)- departement Simon Stevin (Brugge-Sint-Michiels)- departement Hiepso (Kortrijk)- departement PIH (Kortrijk)- departement Vesalius-HISS (Oostende)Het departement Lerarenopleiding biedt drie bacheloropleidingen aan: <strong>kleuteronderwijs</strong>, lager onderwijs ensecundair onderwijs.Sinds 2003 is de Hogeschool West-Vlaanderen lid van de Associatie Universiteit Gent (AUgent), samen met deUniversiteit Gent, de Hogeschool Gent en de Arteveldehogeschool.De commissie heeft vastgesteld dat het departement duidelijk in een overgangsfase zit. Er hebben zich devoorbije academiejaren veel wijzigingen op diverse niveaus en in de bestaffing voorgedaan. De opleiding staatvoor een cultuuromslag en een groot aantal uitdagingen. Het opdrijven van het beleidsvoerend vermogen en hetonderwijskundig leiderschap zullen bepalend zijn voor de realisatie van de inhoudelijke, praktische enorganisatorische veranderingen.In het academiejaar 2006-2007 startte het eerste jaar volledig modulair. Het tweede en derde jaar zullen volgen.Op 30 oktober 2006 telde de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 69 studenten, het departement Lerarenopleiding 314 ende hogeschool 4.209 studenten.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 265


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft onderwijsdoelstellingen geformuleerd die in het verlengde liggen van de missie van dehogeschool en van de visie van het departement Lerarenopleiding.De commissie heeft vastgesteld dat de vooropgezette doelstellingen aansluiten bij de decretaal bepaaldebasiscompetenties voor de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>. Deze werden ook gehanteerd voor het opmaken van hetdomeinspecifieke referentiekader van de associatie.De commissie vindt het jammer dat de recent ontwikkelde visie van de opleiding op <strong>kleuteronderwijs</strong> niet explicietgenoeg teruggevonden werd in de bezorgde documenten.De hogeschool heeft een ‘beleidsplan internationalisering’ uitgewerkt. De commissie vindt in deopleidingsdoelstellingen nog te weinig verwijzingen naar de internationale dimensie.De commissie heeft competentiegericht leren teruggevonden in de doelstellingen van de opleiding. De opleidingvertaalde de basiscompetenties in meer concrete doelen. De hogeschool richtte vorming in competentiegerichtleren en evalueren in. De commissie had inzage in het stappenplan voor de overstap in 2006-2007 naar eenstructuur voor modulair competentiegericht onderwijs. Hierin levert elke module een bijdrage tot debasiscompetenties die bereikt worden via deelcompetenties, die kennis, inzicht, vaardigheden en attitudesintegreren.De commissie vraagt aandacht voor de relatie tussen de competenties en het nieuwe onderwijsconcept. Zemeent dat sommige begincompetenties te algemeen geformuleerd blijven en daarom weinig informatief zijn voorstudent én docent in het leerproces. Ook heeft de commissie vastgesteld, dat de uitwerking van de competentiesin deel- en basiscompetenties nog verduidelijking vergt. De commissie is er zich van bewust dat de opleiding hiersinds kort volop aan werkt.De commissie meent dat de opleiding in de doelstellingen aandacht heeft voor de beroepsgerichte vaardigheden.266 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Elk opleidingsonderdeel en/of elke partim besteedt aandacht aan de aansluiting met het werkveld. De opleidingvoorziet een vakkenstage, waarbij algemene beroepsvaardigheden, relationele competenties,persoonsontwikkeling en/of creativiteit een plaats krijgen, en een didactische stage, die voorbereidt op het beroepen grotendeels plaatsvindt in het werkveld.De commissie heeft door inzage van de ‘studiewijzer’, de studiegids en de handleiding stage vastgesteld, dat deopleidingsdoelstellingen, basiscompetenties, leerinhouden en attitudes voor de stage zijn uitgeschreven. De linktussen de basiscompetenties en de opleidingsonderdelen is aangegeven. De student ontvangt deze publicatiessamen met het onderwijs- en examenreglement en krijgt toelichting bij aanvang van het academiejaar. Dedoelstellingen van het eindwerk staan in een handleiding tot het schrijven van het eindwerk. De ‘stagewijzer’ voormentoren geeft de stagedoelen en de basiscompetenties weer.De commissie heeft tijdens de gesprekken vastgesteld dat studenten, bij de opleiding betrokken personeelsledenen externe betrokkenen op de hoogte zijn van de opleidingsdoelstellingen. Studenten en mentoren bevestigen datde studiegids en de ‘stagewijzer’ handige instrumenten zijn.De commissie had de indruk dat de opleiding niet helemaal geïnformeerd is over de financiële en juridischerandvoorwaarden van het onderwijsbeleid. Blijkbaar zijn het onderwerpen waarmee het management van deopleiding niet geconfronteerd wordt, omdat deze randvoorwaarden kennelijk vastliggen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de internationale dimensie sterker te expliciteren in haar doelstellingen.De commissie raadt de opleiding aan eenduidigheid in de begripsvorming te creëren tussen de verschillendebenamingen van doelen en competenties.De commissie raadt de opleiding aan om de zaken waarvoor zij staat, beter te expliciteren.Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding neemt initiatieven om haar doelstellingen te laten aansluiten bij de wensen en behoeften van hetbeoogde beroepenveld. De nagestreefde eindkwalificaties van de student worden overlegd met directies eno p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 267


mentoren van partnerscholen, de Opleidingscommissie, externe deskundigen, lectoren en studenten viacontacten in het kader van internationalisering. De groeilijn bouwt de doelstellingen gradueel op per studiejaar,van hoorcolleges naar zelfstandiger werken, van startende student naar startcompetente kleuteronderwijzer.De opleiding stelt dat het, door de verscheidenheid van systemen, ‘moeilijk’ is om te vergelijken met buitenlandsevakgenoten. Bij een poging tot vergelijking blijken vooral de visie op praktijkbegeleiding en het contact met hetwerkveld te scoren. De opleiding concludeert hieruit dat haar visie op het beroep de vergelijking kan doorstaanmet andere opleidingen in binnen- en buitenland.De commissie meent te mogen zeggen dat de doelstellingen van de opleiding aansluiten bij de eisen van hetrelevante beroepenveld en een professionele bacheloropleiding. De commissie leidt dat af uit onder meer detevredenheid van het werkveld op dat vlak, en uit het feit dat de opleiding rekening houdt met accenten die hetwerkveld legt (zorgverbreding, GOK-beleid, aandacht voor diversiteit, reflecteren, de hulpvraag van kleutersexpliciteren …). Tijdens de gesprekken met afgestudeerden en het werkveld hoorde de commissie, dat deopleiding de eindkwalificaties toetst.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en oriëntatie: voldoendefacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- De opleiding heeft onderwijsdoelstellingen geformuleerd die aansluiten bij de decretaal bepaaldebasiscompetenties voor de bachelor <strong>kleuteronderwijs</strong>.- Competentiegericht leren is terug te vinden in de doelstellingen.- Sommige begincompetenties zijn algemeen geformuleerd en de uitwerking ervan in basis- endeelcompetenties vraagt om verduidelijking.- De opleiding heeft aandacht voor beroepsgerichte vaardigheden.- De opleidingsdoelstellingen verwijzen weinig naar de internationale dimensie.- Er is overleg met directies en mentoren van partnerscholen, met het oog op de aansluiting van dedoelstellingen bij de wensen van het beoogde beroepenveld.- Een vergelijking met buitenlandse vakgenoten is – gegeven de verscheidenheid van de systemen – moeilijk.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.268 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft de basiscompetenties geoperationaliseerd door de uitsplitsing in kennis, vaardigheden enattitudes, en geconcretiseerd in de opleidingsonderdelen van het opleidingsprogramma. De vertaalslag naarconcrete doelstellingen gebeurt op het niveau van elk opleidingsonderdeel en/of elke partim. De commissie heeftkunnen vaststellen dat de doelstellingen, inhoud, werkvormen en de wijze van evalueren per opleidingsonderdeelin de studiegids zijn opgenomen.De commissie vraagt, bij het operationaliseren van de basiscompetenties binnen de opleidingsonderdelen,aandacht voor het vermijden van verschillende terminologieën voor dezelfde begrippen, bijvoorbeeldbegincompetenties versus beginsituatie, deelcompetenties versus doelstellingen.Het niveau en de inhoud van de meeste onderwijsonderdelen beantwoorden aan het niveau bachelor<strong>kleuteronderwijs</strong>. Voor sommige vakgebieden vraagt de commissie erover na te denken om de inhouden meer afte stemmen op het <strong>kleuteronderwijs</strong> en vooral op de praktijk ervan. Dat mag alleen niet ten koste gaan van hetcognitieve kader van de opleidingsonderdelen Nederlands en pedagogie.De inhoud en het niveau van de opleidingsonderdelen worden getoetst via contacten met het werkveld, oudstudenten,collega-opleidingen en internationale contacten. De commissie meent dat de inhoud van deopleidingsonderdelen en het bachelorniveau in orde zijn.Door de modularisering worden door de opleiding nu de eerste initiatieven genomen tot het opnemen vandisciplineoverschrijdende elementen in het curriculum. Deze bevinden zich vooral in de praktijkopdrachten enstages.Tijdens de gesprekken met studenten en lectoren krijgt de commissie praktijkverhalen over de disciplineoverschrijdendeaanpak bij praktijkopdrachten. De commissie vindt het positief dat er verruimende stagesingebouwd zijn, bijvoorbeeld stage in het buitengewoon onderwijs, methodescholen, Katrol, ’t Scharnier, dejeugdbibliotheek enzovoort. Hieronder lijkt voor de commissie de huiswerk-/spelbegeleiding, waarin studentenkinderen binnen een gezin ondersteunen, een interessante praktijk en een rijke leerervaring voor de student, mitshij wordt begeleid.Een karakteristiek van het competentiegericht onderwijs en het modulaire systeem is onder meer de zelfsturingvan de student in zijn eigen leerproces. Tijdens gesprekken stellen studenten dat het modulaire systeem dewerkdruk verhoogt. In dit systeem vormen de taken een aparte module die in één semester wordt afgewerkt.Voorheen hadden de studenten het hele jaar de tijd om diezelfde taken uit te voeren. Studenten van het derdeo p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 269


jaar gaven aan, dat ze ervaren dat niet alle lectoren steeds op de hoogte zijn van elkaars taken die studentenmoeten uitwerken. Een planmatig overzicht zou de studenten helpen hun eigen leertraject beter gestalte tegeven. De differentiatie naar de verschillende studenten zou beter moeten geëxpliciteerd worden.Op departementaal niveau wordt internationalisering gecoördineerd door twee lectoren: één lector werkt hetbeleid uit voor inkomende studenten en lectoren, de andere coördineert de uitgaande studenten en deinternationale studiereizen.Tijdens de gesprekken hoorde de commissie binnen de opleiding een begin van een visie op internationaliseringen een keuze voor kwaliteitsvolle partnerinstellingen. De opleiding wil de internationale dimensie stimuleren enwerkte een meer structurele aanpak uit voor internationale stages, Erasmusuitwisselingen, studenten- enlectorenmobiliteit, internationalisation at home en deelname aan internationale projecten.Op het ogenblik van de visitatie bestaat internationalisering voornamelijk uit een uitwisseling van studenten enlectoren uit Nederland (Utrecht en ’s-Hertogenbosch). Studenten kunnen ook kiezen voor een buitenlandse stagein Gambia. Twee lectoren gingen onder meer naar Barcelona voor ‘Filosoferen met kinderen’ en twee anderengingen naar Salzburg voor een demonstratie over het geïntegreerd werken tussen de lector muziek, beeld, taalen wiskunde. Het enthousiasme hierover was groot, maar een toepassing naar het eigen programma heeft decommissie enkel teruggevonden in praktijkopdrachten, niet in cursussen of andere voorgelegde documenten.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> momenteel aan studenten de mogelijkheidbiedt om stage te lopen in het buitenland en theoretische modules te volgen binnen het ECTS-systeem.Daarnaast neemt elke student deel aan een internationale studiereis met workshops in de (Nederlandse)partnerscholen.De commissie meent dat de internationalisering van het onderwijsprogramma moet worden geactiveerd. Departicipatiegraad is eerder laag, zowel voor studenten als lectoren, en de samenwerkingsvormen eninternationale contacten zijn beperkt. Hierdoor blijft de concretisering van recente onderwijsontwikkelingen inbinnen- en buitenland in het programma beperkt tot onder meer de uitwerking van een studielandschap entrajectbegeleiding.De procedure voor curriculumherziening en -innovatie is uitgewerkt door een hogeschooldienst. Het voorstel totherziening en/of innovatie vertrekt bij het opleidingsteam en de Opleidingscommissie. De participatie vanlectoren, studenten en werkveld bij curriculumontwikkeling, - herziening en -innovatie lijkt voor de commissie opniveau.De commissie heeft niet helder kunnen krijgen op welk niveau het onderwijskundige leiderschap zich situeert.Langs de ene kant lijkt de opleiding de motor te zijn van onderwijskundige vernieuwingen, langs de andere kantverschuilt de opleiding zich tijdens de gesprekken soms achter ‘van boven af opgelegd’.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet de internationale dimensie uitbouwen en nagaan hoe de deelname aan internationaleprojecten kan vergroten. De commissie adviseert het departement om aan de verantwoordelijken voorinternationalisering op korte termijn de nodige middelen en ruimte te geven.De commissie vraagt om disciplineoverschrijdend te werken, ook buiten de praktijkopdrachten.270 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De kennisopbouw gebeurt successief of concentrisch, en soms thematisch. Lectoren integreren de verworvenkennis in opdrachten, waardoor de student de kennis leert omzetten in de praktijk. De commissie meent dat deaandacht voor kennisontwikkeling in sommige opleidingsonderdelen wat meer op de voorgrond mag treden. Detheoretische onderbouwing van een concept als ‘actieonderzoek’ bijvoorbeeld, zou de opleiding naar een hogerniveau kunnen tillen. Voor de overdracht van knowhow die in de opleiding niet aanwezig is, wordengastprofessoren, gastsprekers, lectoren uit andere opleidingen en de Pedagogische begeleidingsdienst ingezet.Studenten en afgestudeerden bevestigen aan de commissie, dat de opleiding zich, naast cognitieve aspecten,sterk richt op generieke, maar vooral op algemene en specifieke beroepsvaardigheden, bijvoorbeeld in deopleidingsonderdelen didactische vaardigheden, opvoedkunde en stage, en via didactische oefeningen en socialevaardigheidstrainingen.De commissie stelt vast dat de opleiding nog meer aandacht kan besteden aan het werken met kinderen metspecifieke problemen, autisme, anderstaligen en buitengewoon onderwijs. Bovendien stellen afgestudeerden datde opleiding ook aandacht mag besteden aan sommige praktische aspecten die bij het klassenleven komenkijken.De commissie ervoer in de gesprekken met de studenten een duidelijke groei van het eerste naar het derdeleerjaar op verschillende terreinen, zoals communicatie- en taalvaardigheid, motivatie, samenwerken, een brederbeeld van de invulling van de taak, agogische vaardigheden, het besef van levenslang leren en socialevaardigheden. Vooral de kritische ingesteldheid van derdejaarsstudenten is de commissie opgevallen, met nameover de gehanteerde onderwijs- en begeleidingsstijl van sommige lectoren.StageStudenten doen werkveldervaring op tijdens hun stage.In het eerste jaar loopt de student vier weken didactische stage: één week luisterstage met observatie enparticipatieve momenten, één week vakkenstage met klemtoon op creatieve en expressieve vorming en tweeweken actieve didactische stage. In het academiejaar 2005-2006 werden tweemaal twee lesdagen toegevoegdom de ervaring te verruimen.In het tweede jaar zijn er zeven weken stage: vijf weken actieve didactische stage en twee weken vakkenstage,waarvan één week ‘uit huis’. Deze vijf weken worden opgesplitst in één week, daarna twee weken met eenonderbreking van een vakantieweek en worden afgesloten met twee weken didactische stage in blok.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 271


In het derde jaar loopt de stage over twaalf weken. De stages worden ingedeeld in twee weken vakkenstage,twee weken stage in het buitengewoon onderwijs, twee weken stage in een methodeschool of een equivalent enzes weken zelfstandige stage, die ondersteund wordt door een terugkommoment. Tijdens het terugkommoment iser via coaching en supervisie aandacht voor de integratie van verworven kennis in het didactisch handelen en deattitudevorming. De student kan, naast de verplichte stages, een eigen stagekeuze maken als oriëntatie naarmogelijke alternatieve werkvelden en als ‘proevertje’ om bijvoorbeeld na de basisopleiding een passendevoortgezette opleiding te kiezen.De opleiding stelt dat studenten hun stage lopen in scholen van het gemeenschaps-, gemeentelijk en stedelijkonderwijs van de provincie West-Vlaanderen en net over de grens met Oost-Vlaanderen. Studenten kunnen ookkiezen voor gespecialiseerde stageplaatsen, zoals instellingen BO Type 5, type 6 en 7 en multicultureelonderwijs. Scholen van het vrije katholieke net worden zelden als stageschool opgenomen.De begeleiding van de stage gebeurt door een stagebegeleider van de opleiding en een mentor van destageschool. Een handleiding – een ‘stagewijzer’ – voor de mentor verduidelijkt de visie van de opleiding op destage.De opleiding werkt aan een stagevolgsysteem via Dokeos. In een eerste fase wordt het systeem door de lectorengebruikt; in een tweede fase krijgen de mentoren ook toegang tot het volgsysteem.Minstens één keer per stageperiode komen een pedagoog en een praktijklector op stagebezoek. De studentenpercipiëren het lectorenbezoek tijdens de stage eerder als een controle, met het puntenboekje in de hand. Zijervaren het bezoek van de pedagogen als motiverend en aanmoedigend.In het eerste jaar kent de opleiding aan de stage zes studiepunten, in het tweede jaar twaalf studiepunten en inhet derde jaar 21 studiepunten toe. Binnen de volledig modulaire opleidingsstructuur zal de stage een omvanghebben van 45 studiepunten in overeenstemming met het voorontwerp van het decreet.De samenwerking tussen de opleiding en stageverlenende scholen verloopt naar behoren en tot iedersvoldoening. Er is een wisselwerking tussen de opleiding en het werkveld. De commissie vraagt aan de opleidingom de samenwerking tussen de stageverlenende scholen en de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> formeler te maken.EindwerkEen student van het derde jaar moet een persoonlijk praktijkrelevant werk voorleggen (nu vijf studiepunten, in hetmodulaire systeem zes studiepunten). De student moet aantonen dat hij bronnen kan verwerken en theorie kanombuigen tot een praktisch gedeelte, via lessen in de kleuterklas of in een werkveld dat onderwijsgerelateerd is.De opleiding verwacht dat de student reflecteert op zijn eigen functioneren en blijk geeft van zelfstandigheid,creativiteit en beroepsvaardigheid.Voor de studenten is er een brochure Wenken en onderrichtingen voor het schrijven van een eindwerkvoorhanden, die door de opleiding wordt toegelicht. De begeleiding gebeurt door een (praktijk)lector van deopleiding.De meeste eindwerken zijn een zeer praktische uitwerking van een thema. Een studie of wetenschappelijkonderzoek komt niet aan bod.Het feit dat de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> de stages als praktijkleermomenten de nodige aandacht geeft, vindt decommissie positief, ook dat momenteel wordt gezocht naar een betere wijze van het beoordelen van de stages.De commissie vindt het aangewezen dat de opleiding blijft nadenken over het proces van stage, eindwerk en debegeleiding ervan.272 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Tijdens de visitatiegesprekken stelt de opleiding, dat zij de aansluiting bij recente (internationale) ontwikkelingenin het vakgebied en de beroepspraktijk realiseert door studiebezoeken, één week creatieve activiteiten (eerstejaar) en projecten. De opleiding geeft hierbij voorbeelden: onder meer bezoeken aan musea waar specifiekeprogramma’s worden opgezet voor kleutergroepen, medewerking aan projecten voor muzische vorming endramatische expressie, sociale vormingsdagen door Relatiestudio Gent, projecten ’t Scharnier en de Katrol,intercultureel onderwijs enzovoort.De commissie nam kennis van concrete voorbeelden van de interactie tussen de opleiding en maatschappelijkedienstverlening zoals onder meer de medewerking aan de Katrol, ’t Scharnier, bibliotheekstage, toelevering vanstudenten in partnerscholen, medewerking aan projecten op stagescholen en partnerscholen, begeleiding bijuitstappen met kleuters, organisatie in een partnerschool van een daguitstap naar de zee of de zoo …Twee lectoren participeren aan de projecten Linker (inventarisatie van navormingsprojecten om deze te kunnenaanbieden aan mentoren en studenten) en Interreg. De commissie meent toch te mogen stellen, dat er weinigonderzoeksgebondenheid van het onderwijs is via onder andere de terugkoppeling van het (eigen) onderzoeknaar het onderwijs en actieve betrokkenheid van studenten in het onderzoek binnen de opleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding haar sterke punten zoals de kleinschaligheid en het project de Katrolexplicieter te verzilveren.Wat de stagebezoeken betreft, moeten de afspraken tussen pedagogen, praktijklectoren en -mentoren over dewijze van begeleiding en benadering contractueel vastgelegd worden.Persoonsoverschrijdende afspraken in verband met aanpak, evaluatie, opstellen van cursussen/examenvragen/eindwerkenmoeten schriftelijk geëxpliciteerd en gecommuniceerd worden.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In het zelfevaluatierapport is er sprake van een sequentiële opbouw en coherentie van het programma in termenvan het normtraject. Dat is horizontaal en verticaal zichtbaar door de verdieping en verruiming van leerinhouden,vaardigheden en attitudes.De opleiding moet werk maken van de bewaking van de inhoudelijke samenhang van het programma bij demodulaire opbouw. De commissie vraagt de opleiding om op dit punt aandacht te hebben en zorg te dragen voor‘ankers’ waar deze samenhang tussen de modules en moduleonderdelen kan aan worden opgehangen.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 273


De opleiding opteert voor een brede basisopleiding met een keuzemogelijkheid in het derde jaar. In de eerstetwee jaren doorloopt elke student hetzelfde curriculum met een differentiatie in de coaching. In het derde jaarkunnen studenten kiezen voor een buitenlandse ervaring. De ‘blijvers’ kiezen uit stageplaatsen met verschillendetypes kinderen met een handicap, een bibliotheekervaring, een methodeschool of samenwerking met de Katrol of’t Scharnier.De commissie meent dat de verhouding en afstemming tussen het verplichte programma en dekeuzeopleidingsonderdelen kan worden vergroot. De keuze voor een brede basisvorming beperkt de eigenkeuzemogelijkheden voor de studenten.Een flexibel leertraject is mogelijk voor studenten met EVK en EVC. Ook studenten die voor stage en/of eindwerkniet slagen, kunnen alles afwerken in één semester en afstuderen in januari. De commissie stelt vast dat derelatie tussen het programma en flexibele leertrajecten beperkt is tot het afsluiten van geïndividualiseerdeleertrajecten.De afstemming van het programma bij samenwerking met andere instellingen gebeurt op associatieniveau en hetniveau van het platform van de lerarenopleidingen van de Vlaamse Autonome Hogescholen.Met betrekking tot de samenhang van het programma is de commissie van mening, dat de opleiding nog een heeleind af te leggen heeft. De commissie vertrouwt erop dat de inhoudelijke discussies rond de vormgeving van hetmodulaire systeem deze samenhang zullen bevorderen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding te bewaken dat lectoren bij de opbouw van het modulaire programma nietafzonderlijk van elkaar werken.Men moet de lectoren erop wijzen dat een rode draad (op alle vlakken) binnen het aangeboden programma eennoodzaak is. Een schooleigen visie alleen is niet genoeg, het concretiseren van die visie moet iedereen opdezelfde manier verwezenlijken.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/274 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het zelfevaluatierapport geeft aan dat er een studietijdmeting is uitgevoerd in 1998-1999. Deze gaf geenaanleiding tot bijsturing.Vanaf 2002-2003 wordt er in elk studiejaar op het einde van het academiejaar een bevraging gedaan waarin destudent onder meer ook gevraagd wordt aan te geven of de studiebelasting van de onderwijsactiviteit inovereenstemming is met het aantal studiepunten dat de studiegids aangeeft. Tendensen uit deze bevragingleiden tot bijsturing, met het oog op het in overeenstemming brengen van de begrote studietijd met de reële en deevenwichtige spreiding van de globale belasting over de twee semesters.De opleiding voert een formele studietijdmeting uit via het leerplatform Dokeos vanaf januari 2007.Op het vlak van studeerbaarheid heeft de commissie noch van studenten, noch van lectoren of het werkveldzwaarwegende knelpunten gehoord. Een verbetering van de communicatie onder alle lectoren die resulteert in deopmaak van een jaaroverzicht van opdrachten aan studenten zou opmerkingen in verband met een tijdelijkeoverbelasting van studenten kunnen voorkomen. De opleiding werkt aan een sjabloon voor de opdrachten,waarbij de lector vooraf een inschatting maakt van de begrote tijdsinvestering en waarbij de totaliteit van hetaantal te besteden uren aan de taken binnen het aantal niet-contacturen moet blijven.Als studiebelemmerende factoren stipt de opleiding de volgende punten aan:- Zij rekruteert vooral uit zwakkere studierichtingen. Bij deze instroom zijn het schrijven en spreken in hetNederlands en de gebruikte studiemethode vaak ondermaats. Deze studenten zijn psychisch kwetsbaar,omdat zij onder meer negatieve studie-ervaringen achter de rug hebben en uit een milieu komen waarstuderen geen prioriteit is. Door studiebegeleiding, mentoraat, monitoraat en bijkomende oefenmomentenvoor Nederlands en muziek poogt de opleiding de slaagkansen van deze studenten te vergroten.- Zij stelt in toenemende mate vast, dat studenten bijklussen om in de studiekosten (en soms in hun eigenonderhoud) te voorzien. De opleiding tracht de kosten zo laag mogelijk te houden en biedt studentenmogelijkheden om indien nodig steun te krijgen.Als studiebevorderende factoren vermeldt de opleiding de beheersbare grootte van de studentengroep, waardoorhet mogelijk is studenten persoonlijker aan te spreken. Een toegankelijke en studentvriendelijke mediatheek entalrijke computers met Internetaansluiting bevorderen het studiecomfort.De commissie constateert een welbevinden bij de studenten, vooral bij studenten van het eerste en tweedeopleidingsjaar. Dat is mede te danken aan de kleinschaligheid, toegankelijkheid en communicatie met delectoren.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 275


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om werk te maken van het verzamelen van de benodigde gegevens voorhet vastleggen van de reële studiebelasting.De opleiding moet werk maken van een eenduidige communicatie tussen de lectoren.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De studiegids geeft per opleidingsonderdeel weer welke werkvormen er worden gebruikt. De opleiding stelt dat zijkiest voor een diversiteit aan werkvormen: hoorcolleges, werkcolleges, begeleide zelfstudie, studiebezoeken,individuele taken, projectwerking, probleemgestuurd onderwijs, practica, stage enzovoort. Als redenen voor dezekeuze geeft de opleiding dat de instroom niet klaar is voor volledige zelfwerkzaamheid, het geloof dat variatievoorbereidt op een attitude van levenslang leren en de meerwaarde die het gebruik van complementairewerkvormen biedt.De commissie heeft vastgesteld dat de didactische werkvormen op papier aansluiten bij de doelstellingen (op hetniveau van de opleiding en van de opleidingsonderdelen), het didactische concept en de karakteristieken van destudenteninstroom. Het lijkt immers dat zowel de lectoren als de studenten op dit vlak beide dezelfde verwachtinghebben. De commissie vindt het positief dat de opleiding verscheidene werkvormen opgeeft. Tegelijk stelt decommissie ook vast, dat het hoorcollege de meest gebruikte werkvorm is. Dit heeft ze vastgesteld op basis vande studiegids, de gesprekken met studenten en met afgestudeerden. De commissie besluit hieruit dat de variatieaan werkvormen te beperkt blijft. Tevens meent zij nog te weinig werkvormen terug te vinden die de studentenlater in hun klaspraktijk kunnen gebruiken. Studenten stellen dat zij van alle lectoren verwachten, dat zij hunwerkvormen variëren, zoals lectoren dat eisen van de studenten (“teach as you preach”!).De commissie meent dat de recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland nog te weinig in hetdidactische concept en de uitwerking hun weerslag vinden.Recente realisaties zijn de integratie van de practica in de opleiding, de zelfreflectie over de stage tijdens desupervisiemomenten, de sessies rond sociale en communicatieve vaardigheden en het werkcollege alsvoorbereiding van de stage in het eerste jaar.In het strategische beleidsplan geeft de opleiding aan, dat ’omwille van het uitblijven van het nieuwe decreet hetverder uitwerken van de modulaire structuur van de opleidingen wat op een laag pitje stond. Nu het nieuwedecreet er zit aan te komen en de krachtlijnen steeds meer bekend geraken, is het de hoogste tijd om demodulaire structuur verder uit te werken.’De commissie vindt dat een zwak argument, omdat de opleiding dan eigenlijk wacht en extern gemotiveerd moetworden om een dergelijke vormgeving van het curriculum richting te geven. De commissie mist bij de opleidingeen eigen en intrinsieke visie om onderwijs vorm te geven. De commissie meent dat de vormgeving van de276 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


modules (’pakketten die zowel hoorcolleges als begeleide zelfstudie met opdrachten bevatten, en waar mogelijkvakoverschrijdende elementen in zich hebben’) én inhoud momenteel nog in grote mate los van elkaar staan.De opleiding stelt dat zij de studenten stimuleert tot zelfsturend leren door de pedagogisch-didactische ingrepenin de curricula bij de invoering van de modulaire structuur. De commissie heeft vragen bij deze stelling. Lectorengeven immers in gesprekken aan dat zij hun onderwijsvormgeving niet differentiëren naar de studenten en dat zijals lectoren de opdrachten aan de studenten geven.Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van de gebruikte onderwijsmiddelen, met aanduiding van hetbijhorende gebruiksdomein en de onderwijsvorm: handboek, gedrukte syllabus, handleiding/instructiebundel,multimediapresentatie, bord, bibliotheek, Internet, vergadering, ICT, oefenruimte enzovoort. Deopleidingscoördinator bewaakt de kwaliteit van het schriftelijke studiemateriaal dat de lectoren gebruiken.Bij de studie van de syllabi en/of cursussen die in het visitatielokaal ter beschikking waren, stelt de commissievast dat de inhoudelijke kwaliteit van de onderwijsmiddelen over het algemeen voldoet. Daarentegen mist decommissie structuur in sommige syllabi. De commissie stelt op het vlak van lay-out en uiterlijk het volgende vast:het ontbreekt geregeld aan bijvoorbeeld een (overzichtelijke) inhoudsopgave van de artikelen die in de bundelszijn opgenomen en in sommige syllabi is het niet helder wat de ‘rode draad’-tekst is, of merkt de commissie dathet gewoonweg gaat om een compilatie van diverse artikelen.Het gebruik van ICT is beperkt in de opleiding. Er is een module ICT, waarin de basale vaardigheden wordenaangeleerd. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding het initiatief heeft genomen om de aandacht voorhet gebruik van nieuwe media en ICT te integreren in andere opleidingsonderdelen. De commissie vindt dat eengoed voornemen, maar meent dat zij verder moeten reiken. Uit de gesprekken stelt de commissie vast dat er nogte weinig gebruik gemaakt wordt van ICT in de kleuterklas en door de studenten zelf (beeld-, geluid- enfotomateriaal).De kwaliteit van de onderwijsmiddelen is niet altijd even goed in orde. In sommige gevallen zijn zij verouderd, inandere gevallen zijn ze stuk (bijvoorbeeld in het muzieklokaal).Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om lectoren en studenten te stimuleren tot het gebruik van ICTtoepassingenin onderwijs.De commissie beveelt aan om de visie van het onderwijs ook tot uiting te laten komen in de dagelijkse praktijk(“teach as you preach”).o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 277


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De organisatie van de toetsen en examens is omschreven in het onderwijs- en examenreglement.Studenten hebben via participatiecommissies inspraak in de examenrooster. Een maand voor de start van deexamenperiode geeft de opleidingscoördinator toelichting bij de rechten en plichten bij examens.De commissie heeft over de organisatie van toetsen en examens geen belangrijke knelpunten geconstateerd.Inzage in de studiegids en de agenda toont aan dat de opleiding verschillende evaluatiesystemen en -techniekenhanteert, die gerelateerd zijn aan de competenties die de opleidingsonderdelen nastreven.Er is de permanente evaluatie voor praktijkgelieerde opleidingsonderdelen die gericht zijn op het groeiproces vande student. De meeste onderwijsactiviteiten worden periodiek geëvalueerd.De commissie is van mening dat de verschillende evaluatievormen in relatie tot de doelstellingen van deopleidingsonderdelen en de opleiding als geheel, meer zouden kunnen variëren. Studenten kunnen voormeerdere en hogere uitdagingen worden geplaatst.Voor elke onderwijsactiviteit worden de criteria en de wijze van beoordeling beschreven in de studiegidsen.Lectoren geven hierbij toelichting in het kader van hun onderwijsopdracht.De commissie heeft vastgesteld dat de beoordeling van de door de studenten geleverde prestaties wordtgekenmerkt door een grote persoonlijke vrijheid van de lectoren, want elke lector maakt zijn eigen examenvragen.Er vindt hierop geen controle of “peer review” plaats voordat de examens aan de studenten worden voorgelegd.Dat heeft als voordeel dat er intensief feedback kan plaatsvinden, maar als nadeel dat de bewaking van dekwaliteit moeilijk is vast te stellen.De opleiding is zich hiervan bewust en gaf tijdens de gesprekken met de commissie het voornemen te kennen datsnel te willen opnemen in het werkpakket.De commissie heeft opgemerkt dat er nog veel kennisvragen worden gesteld. Deze zijn nog niet voldoendecompetentiegericht. Uit reacties tijdens de gesprekken leidt de commissie af, dat de opleiding niet competentiegerichttoetst. De opleiding merkte aan de commissie op dat competenties meer in de praktijk getoetst wordenaan de hand van bijvoorbeeld observatie-invulformulieren.Bij het inkijken van examens stelde de commissie onder meer vast dat zij, vooral in het eerste jaar, vaaktheoretisch blijven en zeer kennisgericht zijn. Hoewel sommige examenvragen van het derde jaar praktijkgerichtzijn, zouden er volgens de commissie toch meer klaspraktijkgerichte vragen aan bod mogen komen, ook in deeerste twee jaren van de opleiding. De commissie meent dat de instaptoets Nederlands te weinig relevantekennis toetst.Onder de rubriek ‘De examencommissie’ omschrijft het examenreglement onder meer de verantwoordelijkheid,aanstelling, samenstelling, beraadslaging, regels bij het stemmen, definitieve vaststelling van de examencijfers,278 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


criteria bij het bepalen van de graad van het diploma, proces-verbaal van de beslissingen, proclamatie,mededeling van examenresultaten en het recht op feedback na bespreking van de examenresultaten.De opleiding stelt dat zij streeft naar een transparant evaluatiegebeuren. Om die transparantie te bereiken:wordt het onderwijs- en examenreglement toegelicht en expliciteert de studiegids de evaluatie op het niveau vande opleidingsonderdelen en partims; de beide reglementen worden jaarlijks geëvalueerd en zonodig bijgestuurd;zet iedere lector minstens vijf typevragen in de examenbank op het intranet;wordt er bij het begin van het academiejaar een ombudspersoon aangesteld die geen lector is van de opleiding.De taken van de ombudspersoon zijn vastgelegd in het onderwijs- en examenreglement. Studenten kunnen hunklachten en problemen voorleggen aan de ombudspersoon, de voorzitter van de examencommissie, deopleidingscoördinator en een vertrouwenspersoon. De procedure voor de klachtenbehandeling is beschreven inhet examenreglement. De ombudspersoon functioneert het hele jaar door en is dan ook aanspreekbaar bijpermanente evaluatie;richt de opleiding feedbacksessies in; studenten hebben inzage in hun schriftelijke examens of krijgen eentoelichting over hun mondelinge examens. Terugkoppeling bij permanente evaluatie gebeurt in de functioneringsenbeoordelingsgesprekken die de begeleider voert met de student.De commissie heeft tijdens de gesprekken kunnen vaststellen, dat de examenregeling vóór de examensmondeling wordt toegelicht. Studenten zijn op de hoogte van de eisen van de evaluatie, en de evaluatieprocedureis bekend bij studenten en personeelsleden.De opleiding is zich bewust van de centrale plaats die de evaluatie inneemt in het leerproces. Vanuitkwaliteitszorg wordt het toetsgebeuren per opleidingsonderdeel en lesgever en/of evaluator jaarlijks bevraagd inde studentenenquête. Maar de resultaten van deze enquête werden onvoldoende verwerkt.De beoordeling van de stage gebeurt aan de hand van evaluatiedocumenten die worden ingevuld door dementor, de lector en de student. Na het doorlopen van alle stages voor het betreffende studiejaar bespreekt hetopleidingsteam, rekening houdend met alle voorgaande evaluaties, de finale evaluatie en geeft het een quotering.Studenten signaleren dat niet alle mentoren de evaluatie met hen bespreken; daarentegen is er een bespreking inde opleiding. Voor wat de feedback betreft die de studenten van mentoren krijgen, valt het ook de commissie opdat die soms marginaal is (opmerkingen zoals ‘OK, goed …’ enzovoort komen zeer geregeld voor). De commissiestelt vast dat er tussen de opleiding en de mentoren hierover geen afspraken zijn gemaakt.Het gewicht van de punten van de mentor in de totaalevaluatie bedraagt 30 procent, tegenover 70 procent voorde lectoren.Tijdens de gesprekken stelde de opleiding dat ze een aangepast systeem van stagebeoordeling wil introduceren.Hierbij zou de evaluatie van de mentor of de lector meer of minder doorwegen afhankelijk van het aantalbezoeken in die stageperiode.Een eindwerk wordt beoordeeld op inhoud, de didactische of praktische verwerking, de mate van zelfstandigheiden initiatief bij de student, de taal, de lay-out en de mondelinge verdediging.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om de examenbank verder uit te werken en te actualiseren.De commissie vraagt om het gewicht van de puntenverdeling tussen mentoren en lectoren te onderzoeken.De opleiding moet werk maken van de communicatie tussen de lectoren en moet de afspraken expliciteren.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 279


Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij de studie van de instroomcijfers over de laatste zes jaren stelt de commissie vast dat:- het aantal instromende studenten sinds 2002-2003 daalt (51, 44, 37, 30);- dat TSO-studenten de grootste groep vormen (tussen 46,6% en 64,6% – gemiddeld 52,4%)- de instroom van ASO-studenten tussen 9,8 en 31,6% ligt (gemiddeld 17,7%) en de laatste drie jaren daalt;- de instroom van BSO-studenten tussen 15,6 en 33,33% ligt (gemiddeld 22,2%), en dat in het academiejaar2005-2006 het aantal BSO-studenten 33,3% bedroeg.280 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


De opleiding is bekend met de karakteristieken van de studenteninstroom en speelt hierop in. Mentoraat enstudiebegeleiding zijn laagdrempelig door de kleinschaligheid. Daarnaast differentiëren sommige lectoren ondermeer voor Nederlands, expressievakken en muziek. De commissie meent dat er sprake is van aansluiting van hetprogramma bij de vooropleiding.Naast de onthaaldag zijn er instaptoetsen voor Nederlands (mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid),communicatieve vaardigheid en muziek. Hierbij geeft de opleiding een niet-bindend studieadvies. Studentenmaken kennis met de kleuterschool en kunnen begin september een cursus studiemethode volgen.De commissie heeft in gesprekken met studenten en afgestudeerden horen bevestigen, dat zij bij de aanvang vande studie door de bovenstaande activiteiten werden ondersteund. De commissie meent dan ook te mogen stellendat de opleiding specifieke activiteiten inricht ten aanzien van de aansluiting vooropleiding-opleiding.De opleiding heeft een programma voor deeltijdse studenten. Een student kan inschrijven per opleidingsonderdeel/moduleen daarvoor een attest van slagen krijgen. Een student die niet slaagt voor stage en/of eindwerk kanzijn diploma het eerste semester van het nieuwe academiejaar behalen.Studenten kunnen studieduurvermindering aanvragen naargelang hun vooropleiding. Het vrijstellingsbeleid staatprocedureel beschreven in het onderwijs- en examenreglement. Vermindering van studieomvang geeft meestalaanleiding tot een geïndividualiseerd opleidingsprogramma.Op associatieniveau is er een EVC-procedure uitgewerkt. De toekenning van vrijstellingen op grond van EKVgebeurt op basis van bewijsstukken. Elke EVK- en EVC-aanvraag wordt onderzocht en opgevolgd insamenspraak met en vanuit de haalbaarheid voor de betrokken student.In het academiejaar 2005-2006 had de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> in het eerste jaar drie, in het tweede jaar vijf enin het derde jaar drie studenten met een individueel studietraject, en één student in het derde jaar met eendiplomacontract.Vanaf 2006-2007 is het mogelijk de leertrajecten te individualiseren, gelet op het al dan niet slagen permodule(deel) en de individuele situatie van de (werkende) student.De commissie heeft vastgesteld dat er geen voorbereidings- en schakelprogramma’s zijn.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om – binnen de flexibele leertrajecten – de eisen voldoende hoog te blijven leggen, omde streefdoelstelling ‘kwaliteitsvolle leerkrachten vormen’ te blijven waarmaken.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 281


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- De basiscompetenties zijn uitgesplitst in kennis, vaardigheden en attitudes, en zijn geconcretiseerd in hetprogramma en op het niveau van de opleidingsonderdelen. De inhoud van de opleidingsonderdelenbeantwoordt aan het bachelorniveau. Disciplineoverschrijdende opdrachten situeren zich vooral in depraktijkopdrachten en verruimende stages.- De deelname aan internationalisering is eerder laag, zowel voor studenten als lectoren. De internationalecontacten en samenwerkingsverbanden zijn eerder beperkt.- De opleiding heeft over het algemeen aandacht voor kennisontwikkeling en richt zich naast cognitieve, opgenerieke, algemene en specifieke beroepsvaardigheden. De studenten die de commissie gesproken heeftvragen meer aandacht voor het werken met kinderen met specifieke problemen en de praktische aspectenvan het klassenleven.- Studenten doen werkervaring op tijdens de stages doorheen de hele opleiding. De samenwerking tussen deopleiding en de stageverlenende scholen is naar behoren, maar moet geformaliseerd worden.- De opleiding werkt aan een betere samenhang van het programma via de inhoudelijke discussie over devormgeving van het modulaire systeem. Het aantal keuzeopleidingsonderdelen en flexibele leertrajecten isbeperkt.- In het kader van een algemenere bevraging geven studenten informatie over de studiebelasting. De opleidingvolgt op en stuurt bij. De communicatie tussen de lectoren onderling over het verstrekken van opdrachtenaan studenten moet verbeteren. De opleiding heeft oog voor studiebevorderende factoren.- Het didactische concept sluit aan bij de doelstellingen op het niveau van de opleiding en deopleidingsonderdelen. De aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in binnenenbuitenland heeft nog te weinig neerslag gevonden in het programma. De inhoudelijke kwaliteit van deleermiddelen voldoet over het algemeen. De vormgeving daarentegen is vatbaar voor verbetering.- De commissie heeft wat de organisatie van toetsen en examens betreft geen belangrijke knelpuntenopgemerkt. De commissie stelde vast dat er veel kennisvragen worden gesteld en dat competenties eerder inde praktijk worden getoetst.- De opleiding is bekend met de karakteristieken van de studenteninstroom en richt specifieke activiteiten inten aanzien van de aansluiting vooropleiding-opleiding.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.282 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool heeft een beleid en procedures uitgeschreven met betrekking tot onder meer werving en selectie,organisatie van het onthaal van nieuwe medewerkers, benoemingen, bevorderingen, functionerings- enevaluatiegesprekken, advies- en beslissingsorganen. De hogeschool wil de verantwoordelijkheden zo laagmogelijk in de organisatie leggen.Bij aanwerving heeft de Selectiecommissie aandacht voor onder meer de aanwezigheid van specifiekeinhoudelijke deskundigheden, onderwijskundige en didactische kwaliteiten, een creatieve en teamgeoriënteerdeinstelling en studentgericht denken en handelen. Dezelfde criteria worden gedurende de loopbaan getoetst inrelatie tot het takenpakket.Het beleid met betrekking tot de inzet van het personeel voor onderwijsactiviteiten schrijft voor, dat de opleidingelk jaar een opdrachtomschrijving opstelt. De opdracht omvat onderwijs- en begeleidingstaken, opdrachtentoegepast wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening en organisatorische/administratievetaken (departementaal of interdepartementaal). Een opdrachtomschrijving wordt aangevuld met individuelejaardoelstellingen en de voorgestelde en geplande vormingsactiviteiten. Ieder personeelslid heeft jaarlijks eenfunctioneringsgesprek met het departementshoofd.De opleiding geeft aan dat de bevriezing van de enveloppefinanciering een belemmerende factor is voor hetvoeren van een personeelsbeleid, omdat dit consequenties heeft voor de uitbouw van een toereikendepersoneelsformatie. Het feit dat bijvoorbeeld de lectoren van het team <strong>kleuteronderwijs</strong> nagenoeg dezelfde zijnals voor het team onderwijzer is met het oog op een specifieke stagebegeleiding, -beoordeling en werkdruk geenideale situatie.De commissie meent dat er geen formele belemmerende factoren zijn voor het voeren van een goedpersoneelsbeleid, maar dat personeelsbeleid in de expliciete zin ontbreekt. Deze stelling wordt bevestigd door deresultaten van een personeelsenquête waarin onder meer de volgende items als aandachtpunten wordenaangestipt: taakverdeling, opvolging klachten, betrokkenheid bij het beleid, zinvolle feedback over het werk,samenwerking tussen coördinatiegroepen, samenwerking met centrale hogeschooldiensten en werkdruk.De opleiding verwacht van haar onderwijzend personeel dat het zich vakinhoudelijk en onderwijskundig bijschoolt.De hogeschool ondersteunt de didactisch-pedagogische professionalisering in samenwerking met de associatie.Thema’s die worden aangeboden zijn onder meer competentiegericht opleiden, casusgeoriënteerd werken in hetkader van begeleid zelfstandig leren, projectonderwijs initiëren en implementeren, openleercentra enstudielandschappen en portfolio-evaluatie. De commissie had inzage in fiches waarop de gevolgde bijscholingenvermeld staan. Deze bijscholingen zijn gevarieerd en spelen in op actuele tendensen. Er is tevens een bijhorendebeoordeling van de gevolgde bijscholing. De commissie stelde vast dat het aantal gevolgde bijscholingen sterkvarieert naargelang het personeelslid.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 283


Kennisdisseminatie vindt plaats in het opleidingsteam. Daarnaast onderhouden lectoren contacten metstagescholen en doen ze op die manier ook professionalisering op. Structurele deelname in nationale eninternationale onderzoeksgroepen is er echter niet. De commissie meent dat individuele professionalisering adhoc plaatsvindt.Lectoren zijn betrokken via overleg in het opleidingsteam. Bij inzage in de agendapunten van de vergaderingenstelde de commissie vast dat onderwijsorganisatorische aspecten, het opleidingsaanbod en de zorg voorstudenten thema’s zijn. De commissie is van oordeel dat de meerderheid van de lectoren enthousiast engeëngageerd bezig is en kwaliteit nastreeft. De commissie bespeurt een groei in teamvorming. Het team staatopen en is ontvankelijk voor vernieuwing.Op het niveau van het departement is er een departementaal overlegplatform voor overleg en afstemming tussenhet departementshoofd en de opleidingscoördinatoren. Personeel is vertegenwoordigd in bestuurs- enmedezeggenschapsorganen.Een nieuwe collega wordt door het departementshoofd gebrieft over praktische zaken en door deopleidingscoördinator over de inhoudelijke en andere facetten van het functioneren in de opleiding en het team(opleidingsprogramma, cursus, informatie over de stage …). De hogeschool biedt een algemeenonthaalprogramma aan met toelichting bij een bundel ‘Onthaalmap personeel’.Aanbevelingen ter verbetering:Vaklectoren moeten (nog) dichter bij het <strong>kleuteronderwijs</strong> en de voor studenten noodzakelijke competentiesaansluiten.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Kennis van de beroepspraktijk wordt opgedaan door navorming. Via de stagebezoeken blijven teamledenvoortdurend in voeling met de beroepspraktijk. De pedagogen in de opleiding hebben een basisopleiding<strong>kleuteronderwijs</strong> of onderwijzer als ervaringsbasis. De (praktijk)lectoren muzische vorming hebben ervaring metde kleuterklas. De commissie heeft vastgesteld dat studenten een kwaliteitsverschil percipiëren tussen depedagogen en de andere lectoren met betrekking tot het implementeren van vernieuwingen en het beoordelenvan activiteiten tijdens de stage. De commissie meent dat er eigenlijk weinig sprake is van specialisaties binnenhet personeel met een onderzoeks-, onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht.284 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


De onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld gebeurt structureel via gastprofessoren en gastsprekers. Tijdens devakkenstages wordt gebruikgemaakt van gespecialiseerde diensten die in een of ander opzicht een meerwaardebetekenen voor het onderwijs, zoals Relatiestudio Gent, de Canon Cultuurcel en de Katrol. De commissie meentdat scholen nog meer betrokken kunnen worden bij het onderwijs op de hogeschool en dat de onderwijsinbrengvanuit het beroepenveld beperkt is.De commissie meent dat een hogeschool voorop moet lopen bij wetenschappelijke ontwikkelingen in het<strong>kleuteronderwijs</strong> naar het werkveld. Dat zou onder andere tot uiting moeten komen in de aandacht van hetpersoneel voor (toegepast praktijk)onderzoek en het door hen uitdragen van vernieuwingen, zoals het gebruikvan ICT in het <strong>kleuteronderwijs</strong> en andere ontwikkelingen. Lectoren doen geen eigen onderzoek. Te weiniglectoren treden naar buiten op seminars, congressen enzovoort.De internationale contacten van het personeel zijn beperkt (Theo Tijssen Academie Utrecht Nederland,Barcelona, ….). Er is terugkoppeling naar het onderwijs. Deelname aan internationale netwerken is quasionbestaande. De commissie meent op dat vlak ook weinig ambitie te kunnen bespeuren. Er is een initiatief omsamen iets te gaan doen met de Greenwich University en er is ook een project met een school in Doornik. Decommissie heeft vastgesteld dat er te weinig activiteiten zijn in het kader van internationalisation at home.Lectoren participeren niet in onderzoeks- of andere netwerken (bijvoorbeeld AACTE, ETEN….).Aanbevelingen ter verbetering:De perceptie van studenten betreffende het kwaliteitsverschil tussen pedagogen en andere lectoren moetweggewerkt worden. De afspraken over het observeren en het beoordelen van de studenten dienengeëxpliciteerd en gecommuniceerd te worden aan alle lectoren.De commissie adviseert de opleiding om blijvend aandacht te hebben voor de professionalisering en de bijdrageaan het beroeps- en werkveld.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft een klein aantal studenten. Dat heeft consequenties voor de omvang van hetpersoneelsbestand. Het volledige team bestaat uit 11 lectoren (5,40 VTE) en 2 gastprofessoren (0,3 VTE).In het totaal beschikt de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> over een personeelsomvang van 5,70 FTE voor de uitvoeringvan het totale opleidingsprogramma. De ratio student/lector bedraagt 12,6.Illustratief voor deze situatie is dat de commissie met dezelfde tien lectoren in twee gesprekken zit. Dat leidt ertoedat studenten drie jaar lang dezelfde docent voor eenzelfde opleidingsonderdeel hebben.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 285


De verhouding tussen het aantal lectoren en praktijklectoren lijkt de commissie evenwichtig. Tweepersoneelsleden zijn voltijds aan de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> verbonden. Elke andere (praktijk)lector heeft naastde opleidinggebonden activiteiten ook taken in een andere basisopleiding of in het departement(internationalisering, studiebegeleiding …) of bij de coördinatie van stage.Voor het kernteam – (praktijk)lectoren die ook stagebegeleiding doen – is de leeftijdstructuur als volgt:- tussen 20 en 29 jaar: 3- tussen 30 en 39 jaar: 3- tussen 40 en 49 jaar: 2- tussen 50 en 59 jaar: 1De commissie stelt vast dat de opleiding met een klein team heel veel verschillende taken moet opnemen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt aan het departement om na te denken over het totale pakket aan taken en de evenwichtigeverdeling ervan over alle personeelsleden.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het personeelsbeleid en de bijhorende procedures zijn uitgeschreven door de hogeschool.- Bij aanwerving en gedurende de loopbaan is er onder meer aandacht voor specifieke inhoudelijkedeskundigheden, onderwijskundige en didactische kwaliteiten, studentgericht denken en handelen.- De commissie meent dat er geen formele belemmerende factoren zijn voor een goed personeelsbeleid, maardat personeelsbeleid op departementaal en/of opleidingsniveau expliciet ontbreekt.- Beginnende lectoren krijgen een onthaalprogramma aangeboden.- Personeelsleden kunnen zich vakinhoudelijk en onderwijskundig professionaliseren. Kennisdisseminatiegebeurt in het opleidingsteam.- De meerderheid van de lectoren is geëngageerd bezig.- Lectoren verwerven (hebben) kennis van de beroepspraktijk via navorming, stagebezoeken en eigenervaringen met een kleuterklas. Er is een beperkte inbreng vanuit het beroepenveld via gastsprekers, -lectoren en gespecialiseerde diensten.- Lectoren doen geen onderzoek naar vernieuwingen in het <strong>kleuteronderwijs</strong>.- Wegens het kleine aantal studenten bedraagt de personeelsomvang 5,70 VTE. Het beperkte team moet veelverschillende taken opnemen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.286 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het diensthoofd Financiën van de hogeschool is ook verantwoordelijk voor infrastructuur. Kleinereinfrastructuurwerken worden opgenomen in de begroting van het departement. Er werd de voorbije jarengeïnvesteerd in het up-to-date maken van de materiële voorzieningen van het departement. Ruimtes werdenheringericht, gemoderniseerd en multimediaal ingericht. Alle leslokalen werden voorzien van computer enInternetaansluiting, en er werd een aanzet gegeven tot het installeren van een draadloos netwerk. Het gebouw istoegankelijk voor rolstoelgebruikers via een hellend vlak en een lift.De lerarenopleiding is gehuisvest in een beschermd gebouw uit 1870 dat heel veel mogelijkheden biedt gezien degrote beschikbare ruimtes. Alle onderwijsruimtes bevinden zich in één hoofdgebouw. Tijdens de rondgangbezocht de commissie onder meer het studentensecretariaat, de coördinatorenruimte, polyvalente en specifiekeleslokalen, informaticalokalen, de polyvalente werk- en oefenruimte, de spiegelzaal (ruimte voor dans en drama),de sportzaal, multimediaal uitgeruste observatielokalen, het ritmieklokaal, de mediatheek, het zelfstudielokaal metcomputers, printer en scanner, het muzieklokaal, het lokaal plastische opvoeding en de lectorenkamer.De meeste lokalen zijn niet wat men een ‘krachtige leeromgeving’ kan noemen. De commissie meent datspecifieke lokalen meer uitnodigend kunnen worden ingericht. Zo bevatte het muzieklokaal muziekinstrumentendie stuk of onvolledig waren (trommels, xylofoons …). De commissie meent dat dit lokaal studenten niet uitnodigtom te experimenteren met muziek. Het principe teach what you preach komt hier niet tot uiting.De commissie constateerde ook dat de eigenheid van een onderwijsopleiding, in casu kleuteropleiding, weinigterug te vinden is in de gangen en lokalen. De commissie vindt dat een gemiste kans. De commissie meent dathiervoor vele mogelijkheden zijn, net omdat alleen de lerarenopleiding in het gebouw onderdak heeft.Een uitzondering hierop vormt de polyvalente ruimte. Tijdens de visitatie was dat een aardige leeromgeving waarstudenten kunnen werken. De vormgeving van deze ruimte kan illustratief zijn voor andere ruimtes.Voor de doorstroming van informatie naar de studenten gebruikt de opleiding ad valvasborden en een intern tvcircuit/lichtkrant.Studenten en lectoren hebben toegang tot het intranet, waarop opleidingsgebonden informatieter beschikking wordt gesteld. Studenten vinden hier ook de examenbank. Studenten kunnen hun laptop inloggenop het netwerk van de hogeschool via een draadloos netwerk.Er is ook een e-learning-platform Dokeos geïnstalleerd. De opleiding neemt zich voor om studenten en lectorenaan te moedigen om van het platform gebruik te maken voor onder meer het plaatsen van cursussen, het gevenvan opdrachten en de mogelijkheid om vragen te stellen.De mediatheek is het ‘kennis- en competentiehart’ van het departement. Er is een uitgebreid aanbod vanvakliteratuur, naslagwerken, losbladige aanvulwerken, handboeken, jeugdliteratuur, dvd’s en cd’s, dia’s,audioapparatuur, tijdschriften en documentatiemateriaal. De collectie is raadpleegbaar via nieuwe software. Deo p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 287


website van de mediatheek geeft informatie over onder meer openingsuren, onlinetijdschriften, databanken, decatalogus, links naar toepasselijke websites en wetenschappelijke databanken. Interbibliothecair leenverkeer ismogelijk.Lectoren kunnen er met kleine en grotere groepen terecht. Studenten beschikken er over computers en laptops.De mediatheek beschikt jaarlijks over 12.000 euro. De commissie meent dat het aanwezige materiaal datspecifiek bestemd is voor de opleiding kleuter, uitgebreid moet worden.Studenten en lectoren geven tijdens de gesprekken aan dat zij tevreden zijn over de materiële voorzieningen inhun studie- en werksituatie.De commissie meent dat de huisvesting en materiële voorzieningen voor studenten en lectoren toereikend zijnom het programma te realiseren.De beschikbare middelen worden door de centrale diensten verdeeld over de departementen. De commissie hadinzage in het overzicht van de beschikbare werkingsmiddelen. Er zijn geen afzonderlijke budgetten voorzien peropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de aankleding van de lokalen en de gangen af te stemmen op de kleuteropleiding.Ook moeten de specifieke lokalen omgetoverd worden tot uitnodigende leeromgevingen.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Abituriënten en potentiële studenten vinden informatie over de opleiding in advertenties, folders, brochures, op dewebsite van de hogeschool, SID-in’s in Oost- en West-Vlaanderen enzovoort. Zij kunnen de opleiding contacterenof aanwezig zijn op de infodagen. De opleiding maakt er een punt van om realistische informatie te verstrekken.Voor de start van het academiejaar is er een onthaaldag om nieuwe studenten vertrouwd te maken met destructuur van de opleiding, hen wegwijs te maken in het departement, hen kennis te laten maken met het onthaalen het studentensecretariaat, hen toelichting te geven bij administratieve regelgeving en studiebegeleiding.Tijdens de eerste week van september hebben alle eerstejaarsstudenten de kans om gedurende tweevoormiddagen een cursus studiemethode te volgen. De commissie nam kennis van het programma van deonthaaldag en de inhoud van de cursus studiemethode.288 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


De studiewijzer, de studiegids en het stageschrift zijn als een leidraad voor iedere student. Bij de start van hetacademiejaar ontvangt elke student:- een studieagenda met daarin het onderwijs- en examenreglement en het departementaal aanvullendonderwijs- en examenreglement, algemene informatie over de hogeschool en specifieke informatie over hetdepartement;- een studiegids met daarin het opleidingsprogramma, de opleidingsdoelstellingen, de te verwervencompetenties en een studiefiche per opleidingsonderdeel.Informatie over de stage vinden studenten in het stageschrift.De commissie keek de studiewijzer, de studiegids en het stageschrift in en meent dat die publicaties bruikbaar enoverzichtelijk zijn voor studenten. De studenten die de commissie gesproken heeft, beamen deze vaststelling.De structuur van de studiebegeleiding is als volgt:- Het monitoraat omvat een vakinhoudelijke begeleiding door iedere lector.- Het mentoraat slaat op het van nabij opvolgen van een student door een vertrouwenspersoon, waarbij‘welbevinden’ centraal staat.- De studiebegeleider kan geconsulteerd worden voor problemen bij de studiemethode, concentratie enplanning.De Studiebegeleidingsdienst staat het hele jaar door ten dienste van de student. Er is een permanentie opdinsdagmiddag en er kan contact worden gelegd per e-mail, persoonlijk of telefonisch.Studiebegeleiding wordt digitaal ondersteund met studietips en de cd-rom Mani, met een interactieve benaderingvan thema’s als onder meer assertiviteit en uitstelgedrag.Bij eerstejaarsstudenten wordt een Zelfonderzoek Studie Attituden (ZOSA) via de computer afgenomen. Hieroverwordt vervolgens een groepsgesprek gevoerd. In de aanloop naar de eerste examens vinden gesprekken plaatsover onderwerpen als structuur en faalangst. Na de examens vinden opnieuw gesprekken plaats over deervaringen met de examens.Elke lector stelt relevante voorbeeldvragen ter beschikking van studenten. De opleiding organiseert na iedereevaluatieperiode feedbacksessies.Wanneer studenten moeilijkheden hebben op persoonlijk vlak, worden ze meestal doorverwezen naar Sovowes,de dienst Sociale voorzieningen van de hogeschool.De commissie heeft vastgesteld dat de taken van de ombudspersoon vastgelegd zijn in het onderwijs- enexamenreglement. Er zijn drie ombudspersonen binnen de hogeschool, zodat de student kan kiezen. Door delaagdrempeligheid in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> doen de ombudspersonen eerder aan preventie en is er voorhen praktisch geen eigenlijk ombudswerk. Op vraag van de commissie geven de ombudspersonen aan, dat zijgeen professionele opleiding c.q. bijscholing hebben gevolgd. De ombudspersonen stellen zich voor aan deeerstejaarsstudenten en kunnen als waarnemer aanwezig zijn bij de deliberatie.Zowel eerste- en tweedejaarsstudenten als afgestudeerden geven het goede en laagdrempelige contact met delectoren aan als sterk punt. Derdejaarsstudenten gaven hierover een meer genuanceerd oordeel.In het onderwijs- en examenreglement is er een procedure vastgelegd die studenten de kans geeft om hun eerderverworven competenties en kwalificaties op een flexibele manier te integreren in een individueel studietraject.Voor studenten die geen diploma secundair onderwijs hebben, werd een speciale regeling voor toegang tot hogeronderwijs vastgelegd.Tijdens het tweede jaar is er een interdepartementale informatieavond over internationale uitwisseling. Er is eenscenario uitgeschreven voor de organisatie en begeleiding van uitgaande en inkomende studenten. Opdepartementaal niveau loopt er een project met de Greenwich University in Groot-Brittannië, en opo p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 289


opleidingsniveau met de Theo Tijssen Academie Utrecht in Nederland. De commissie meent echter dat het ombeperkte en vrijblijvende projecten gaat. Er wordt niet aan internationalisation at home gedaan.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.• De voorbije jaren werden lokalen heringericht, gemoderniseerd en multimediaal ingericht. Deeigenheid van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> is weinig terug te vinden in lokalen en gangen.• De mediatheek biedt een uitgebreide papieren en digitale collectie aan, samen met voorzieningenvoor studenten en lectoren. Het materiaal dat specifiek bestemd is voor <strong>kleuteronderwijs</strong> is beperkt.- op het vlak van de studiebegeleiding:• Studenten bevestigen dat de inhoud van de studiewijzer, de studiegids en het stageschriftafgestemd is op hun noden en dat het gebruiksvriendelijke publicaties zijn.• Studenten zijn voor hun studie- en persoonlijke problemen voldoende omringd met zorgen vanuitlectoren, mentoren, studie(traject)begeleiders, en indien gewenst de Ombudsdienst.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.290 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het kwaliteitsbeleid en het interne kwaliteitssysteem worden ontwikkeld en aangestuurd door de Centrale dienstvia een interdepartementale werkgroep IKZ. Deze werkgroep bereidt de bevragingen en de interdepartementaleconsensusvergaderingen voor. Op deze vergaderingen worden verbeteringsdoelen en actieplannengeformuleerd. De hogeschool werkt met het instrument PROZA voor zijn zelfevaluatie en het vastleggen vanprioritaire verbeteringsdoelen.In principe heeft elk departement een kwaliteitscoördinator, die sturing geeft aan de kwaliteitscoördinatoren vande opleiding. De commissie had inzage in het functieprofiel van de kwaliteitscoördinatoren. De bewaking van dekwaliteit is expliciet opgenomen in het functieprofiel van de opleidingscoördinator. Het departementLerarenopleiding had in het verleden enkel een departementale kwaliteitscoördinator die ookopleidingscoördinator van de opleiding lager onderwijs was. Vanaf 2007-2008 wordt een nieuwe departementalekwaliteitscoördinator aangesteld; het departement zal in de toekomst ankerpersonen voor Kwaliteitszorgaanstellen per opleiding.Interdepartementaal is er een meerjarenplanning uitgewerkt voor screening. Voor de volgendeaandachtsgebieden zijn in het verleden (1998-1999 tot 2003-2004) verbeteringsdoelen en actieplannenuitgewerkt: onderwijsprocessen, studententevredenheid, personeelstevredenheid, personeelsbeleid, postinitieelonderwijs, beleid en strategie en internationalisering. Jaarlijks wordt via het jaarverslag gerapporteerd over deverbeteringsdoelen, actieplannen en resultaten.Vanaf 2004-2005 zijn de interdepartementale enquêtes vervangen door een meerjarige SWOT-analyse. Hetzelfevaluatierapport stelt dat de volgende indicatoren jaarlijks aan bod komen: studentenenquête (cursussen,lectoren, evaluatie en diensten), studiebegeleiding (bevraging betrokkenen en eerstejaarsstudenten), besprekingslaagpercentages en een alumni-enquête.De commissie heeft geconstateerd dat er een uitgewerkt kwaliteitszorgsysteem uitgebouwd is ophogeschoolniveau. Op basis van de gegevens uit het ZER en de bijkomende documenten vond de commissie dekwaliteitszorg op het niveau van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> onvoldoende uitgewerkt. Later aangereiktedocumenten gaven aan dat de opleiding wel degelijk geëvalueerd wordt maar dat er weinig systematiek was. Deopleiding besefte dit. Vanaf het academiejaar 2007-2008 zijn er stappen genomen om de kwaliteitszorg testructureren en daadwerkelijk uit te voeren. De enquêtes werden uitgevoerd door de opleiding onder studenten,alumni en het werkveld. De studietijdmeting werd opgestart. De nodige maatregelen werden genomen om ditalles te laten resulteren in een meer gestructureerde, gedocumenteerde en gecommuniceerde opvolging, ondermeer via Dokeos.Op hogeschoolniveau werden eveneens een aantal initiatieven genomen om de implementatie van dekwaliteitszorg in de opleidingen te ondersteunen, onder meer een checklist voor de verwerking van deo p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 291


studentenbevragingen en een checklist voor het opstellen van verbeteracties. Er loopt eveneens eenhogeschoolbreed verbeterproject over de inhoud van de semesteriële studentenbevragingen en dit insamenwerking met de verschillende departementen; in het volgende academiejaar wordt op analoge manier deinhoud van de bevraging van de alumni bekeken. De centrale dienst <strong>Onderwijs</strong>, onderzoek en kwaliteitszorg werdversterkt met een extra persoon die specifiek verantwoordelijk is voor de coördinatie van de kwaliteitszorg.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de genomen maatregelen in de toekomst consequent uit te voeren en verder uit tebouwen.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: VoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het zelfevaluatierapport stelt dat er in het aandachtsgebied:- personeelsbeleid (bevraging 2001) van de vijf vooropgestelde streefdoelen drie gerealiseerd zijn(optimalisatie interne communicatie met betrekking tot personeelszaken, uitwerking opdrachtsomschrijvingen,stimulering tot navorming enzovoort);- personeelstevredenheid (bevraging 2000) gesleuteld is aan het inleggen van overlegmomenten en decommunicatie met het departementshoofd;- studententevredenheid (bevraging 2000) een toetsing gebeurt binnen de verschillende overlegstructuren;- onderwijsprocessen sommige (bevraging 1999) doelstellingen werden bereikt, maar dat er nogaandachtspunten overblijven;- het strategisch beleid doelstellingen en acties zijn opgenomen voor 2005-2006.Lectoren stellen dat zij naar aanleiding van feedback van studenten onder meer hun werkvormen aanpasten,doelstellingen helderder stelden en minder theorie gaven. Uit de gesprekken met studenten en afgestudeerdenheeft de commissie hierover een genuanceerder oordeel gekregen.Bij inzage in de betreffende verslagen stelde de commissie eerst vast, dat deze eerder mager waren. Deopleiding bevestigt dat de evaluaties grondiger en met concrete stappenplannen moeten worden voorbereid,uitgevoerd en opgevolgd. Uit de bijkomende aangeleverde documenten blijkt dat de opleiding sinds 2007 eenaantal acties heeft genomen om de evaluaties met concrete stappenplannen voor te bereiden, uit te voeren en opte volgen.De commissie heeft inzage gekregen van de geplande verbeteracties voor 2007-2008 aan de hand van deresultaten van de studentenenquêtes. Er werd ook een systeem opgezet om de opmerkingen van studenten op tepikken. De verbeteracties worden uitgewerkt in de teamvergaderingen; timing en verantwoordelijken wordenvastgelegd. Er wordt eveneens een verantwoordelijke aangeduid voor de opvolging van de realisatie van deverbeteracties. De commissie kan hierin de PDCA-cyclus herkennen.292 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


De opvolging van de verbeteracties is beschikbaar op Dokeos, waardoor het geheel transparant wordt. Deopvolging wordt besproken tijdens de teamvergaderingen; tweemaal per jaar worden de kwaliteitszorggeagendeerd op de vergadering van de departementale raad.De commissie heeft tijdens de visitatiegesprekken de indruk gekregen, dat de opleiding zich wel degelijk bewustis dat zij zaken structureel moet aanpakken en dat de cultuur van ‘klein’ onder elkaar alles te regelen nietovereenstemt met de eisen van hedendaags onderwijs. De commissie heeft kennis genomen van de plannen ende al genomen maatregelen op dit vlak die aantonen dat de opleiding met een gestructureerde opvolging gestartis.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan de beschikbare methodologie en formulieren van het kwaliteitszorgsysteemconsequent toe te passen op opleidingsniveau, zodat aantoonbare en opleidingsgebonden verbetermaatregelenkunnen uitgewerkt worden.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het zelfevaluatierapport stelt dat alle personeelscategorieën betrokken zijn bij de kwaliteitszorg in het domein vanpersoneelsbeleid en bijvoorbeeld personeelstevredenheid. Het personeel van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> wordtonder meer bij curriculumwijzigingen betrokken via het opleidingsteam. De organisatie van kwaliteitszorg en debewaking van de kwaliteit behoren tot de taken van de opleidingscoördinator.Het zelfevaluatierapport zegt dat studenten de informatie verschaffen over de organisatie en de uitvoering van deonderwijsprocessen. Deze informatie vormt voor dat aandachtsgebied de basis voor actieplanning in internekwaliteitszorg. Buiten de decretale vertegenwoordiging van de studenten in de bestuursorganen en destudentenraad, worden de studentenvertegenwoordigers betrokken bij de goedkeuring van de nieuwe curricula inde departementsraad.Het rapport stelt dat afgestudeerden bij de interne kwaliteitszorg betrokken worden via alumni-enquêtes enandere contacten. De commissie heeft vragen bij de relevantie van deze betrokkenheid als zij bijvoorbeeldvaststelt, dat er bij een recente enquête bij afgestudeerden slechts zeven antwoorden binnenkwamen.Tot voor kort was er geen alumnibeleid. In het strategisch plan wordt het initiatief genomen om een dergelijkbeleid op te starten. Het departement organiseert weinig structurele vormen van navorming voor zijnafgestudeerden. Het strategisch plan wil voorstellen voor navorming ontwikkelen en op die manier de band metde stagescholen en de mentoren verstevigen. De commissie vindt het positief dat de opleiding met betrekking tothet alumnibeleid nieuwe initiatieven heeft ontplooid.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 293


De raad van bestuur (RvB) en het bestuurscollege (BC) zijn betrokken zijn bij interne kwaliteitszorg. Zo beslistede RvB tot het uitvoeren van een SWOT-analyse per departement; het BC zorgde hierbij voor begeleiding. Ledenvan de beide organen worden betrokken bij bevragingen en consensusvergaderingen over strategie en beleid.Het jaarverslag geldt als rapportering naar de beide bestuursorganen.Decretaal zetelen externen in de departementsraad. Directeuren en mentoren uit het beroepenveld zijn lid van deOpleidingscommissie. Recent werd eveneens een afgestudeerde opgenomen in de Opleidingscommissie. Dezecommissie komt vier- à vijfmaal per jaar samen. Op de agenda staan praktische thema’s zoals de stage, maar inhet kader van de curriculumherziening komen ook thema’s van onderwijsinnovatie en -vernieuwing aan bod.Daarnaast is er de Kerngroep directies, een overkoepelende werkgroep van basisscholen <strong>kleuteronderwijs</strong> enlager onderwijs, waarin eveneens zowel de leerinhouden als planning aan bod komen. De mentorendagenvormen eveneens een platform om het werkveld dichter bij de opleiding te betrekken.Bij inzage in het strategisch plan heeft de commissie vastgesteld, dat het project ‘partner +’ de samenwerking methet werkveld nieuw leven wil inblazen, onder meer met oog op de gewijzigde rol van de stagementor als‘ankerpersoon’. De opleiding plant dat te doen via één of meer vergaderingen met directies en/of mentoren, omvervolgens te operationaliseren (de opmaak van een stageformulier en de actualisering van de krachtlijnen).Studenten worden betrokken via de studentenenquêtes maar zij krijgen weinig feedback over de resultaten. Deopleiding beseft dit en heeft stappen gezet om de resultaten via Dokeos bekend te maken. Op departementaal -en op opleidingsniveau bestaat er een participatieraad maar die heeft tot hiertoe weinig succes. De commissievindt dit een goed initiatief maar de deelname van de studenten moet dringend gestimuleerd worden.Personeelsleden worden via de teamvergaderingen betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. Decommissie is positief over de nieuwe initiatieven inzake de opvolging van de kwaliteitszorg, die de betrokkenheidvan het personeel ondersteunen.Aanbevelingen ter verbetering:De contacten met de afgestudeerden moeten verder worden aangehaald.De opleiding moet de intenties om een duurzame relaties aan te gaan met stagescholen, bijvoorbeeld metafspraken over professionaliseringstrajecten, schoolontwikkeling verder uitwerken.De participatie van de studenten bij interne kwaliteitszorg (onderwijsevaluaties, curriculumvernieuwingen …) moetblijvend gestimuleerd worden.De commissie vraagt om de nieuwe initiatieven inzake de opvolging van de kwaliteitszorg, die de betrokkenheidvan het personeel ondersteunen, consequent door te voeren.294 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:voldoendeVoldoendeVoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het kwaliteitsbeleid en het interne kwaliteitssysteem worden aangestuurd door de Centrale dienst.- De evaluatiegegevens in het zelfevaluatierapport waren gedateerd, maar uit de bijkomende documenten blijktdat heel wat initiatieven opgestart zijn. Deze moeten nu consequent uitgevoerd en verder uitgebouwdworden.- De opleiding is er zich van bewust dat evaluaties grondiger en met concrete stappenplannen moeten wordenvoorbereid, uitgevoerd en opgevolgd en heeft daartoe de nodige verbetermaatregelen op gang gebracht. Deopvolging van de verbeteracties werd gestructureerd en gesystematiseerd.- Er zijn acties genomen om de betrokkenheid van de personeelsleden, de studenten, de afgestudeerden enhet werkveld bij de evaluaties en de besluitvorming in het kader van interne kwaliteitszorg verder teverhogen.- De commissie heeft het vertrouwen dat de opleiding de kwaliteitszorg duurzaam ter hand neemt.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 295


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In 2004-2005 legden studenten lerarenopleiding een internationaal bezoek af aan een partnerschool inNederland. Studenten van Nederlandse partnerscholen (Hogeschool Utrecht en Hogeschool ’s-Hertogenbosch)bezochten in 2004-2005 het departement Lerarenopleiding.Het aantal studenten dat deelneemt aan internationale programma’s of een internationale stage, is eerder beperkt(2004-2005: één student naar Gambia; 2005-2006: twee studenten naar Gambia, één student naar Nederland).Ook het aantal inkomende studenten is beperkt (twee studenten in 2004-2005).De internationale uitwisseling van de lectoren is momenteel ook beperkt (2004-2005: twee lectoren naar Portugalen drie lectoren naar Oostenrijk).Het instappen in het werkveld gebeurt geleidelijk. De duur van de stages maar ook de zelfstandigheid wordengroter naarmate de studenten hun opleiding vervolledigen. Een spreker van de VDAB behandelt voor dederdejaarsstudenten het thema ‘solliciteren’; er is een sollicitatietraining en een afstudeerbeurs.Om kennis te maken met het brede werkveld kunnen de studenten van het derde jaar alternatieve stageplaatsenkiezen (methodeschool, bibliotheekstage, begeleiding van een kleuter in een kansarm gezin …). Er is eenverplichte stage in Buitengewoon <strong>Onderwijs</strong>.Er is geen procedure om de tewerkstelling op te volgen. De informatie wordt occasioneel doorgespeeld. Detewerkstelling is over het algemeen niet zo gunstig door de ‘arbeidsmarktomstandigheden’. De nood aankleuteronderwijzers op de arbeidsmarkt is momenteel niet erg groot.Het gerealiseerde niveau en het onderwijsrendement lijken in orde te zijn. Dat blijkt onder andere uit de reactiesvan de afgestudeerden, die aangeven over het algemeen tevreden te zijn. De meesten beoordelen de opleidingvan voldoende tot goed. Zij voelden zich, in het algemeen gesproken, op de meeste vlakken klaar voor depraktijk.Er zijn geen gegevens uit systematische bevragingen van het beroepenveld naar de waardering van deafgestudeerden. Tijdens het visitatiegesprek stelt het werkveld, dat de bereikte eindkwalificaties doorgaansovereenstemmen met het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen van een bacheloropleiding<strong>kleuteronderwijs</strong>.De eindwerken die de commissie inkeek, bevatten een theoretisch kader met daaropvolgend een praktischeuitwerking. Over het algemeen was het theoretische gedeelte vrij uitgebreid en volledig. De praktische gedeeltenzijn doordacht, bevatten vernieuwende ideeën en uitgebreide lesvoorbereidingen. Zij worden geïllustreerd meteigengemaakte materialen en foto’s van de uitwerking bij de kleuters. Sommige eindwerken geven concrete296 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


uitwerkingsmogelijkheden voor de klaspraktijk. In sommige eindwerken vond de commissie een reflectie terugwaarin de student kritisch naging of hij had bereikt wat hij had vooropgesteld.De commissie heeft vragen bij de quotering van de eindwerken, als zij vaststelt dat twee eindwerken qua niveausterk verschillend zijn en de scores hiervan quasi gelijk zijn.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de tewerkstelling van de afgestudeerden op te volgen (sector, functie, inhoud entevredenheid), alsook de waardering van het beroepenveld over de afgestudeerden.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.De opleiding streeft naar maximale kansen voor iedere student binnen de voorziene drie studiejaren. Zij voorzietdaartoe een aantal structurele voorzieningen (zoals studiebegeleiding, individuele trajectbegeleiding, de 0-module, mentoraat, monitoraat en adviesgesprekken) en een intensieve en geïndividualiseerdestudentenbegeleiding.De hogeschool hanteert de norm 50 procent voor het eerste jaar. Dat cijfer ligt iets onder het gemiddelde van50,24 procent (percentage geslaagden/ingeschrevenen, eerste jaar onderwijs) uit de kwantitatieve analyse (2003-2004) van het Vlaams onderwijs.De slaagcijfers voor het eerste jaar van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> van 2000-2001 tot 2005-2006 zijn 57,58%50%, 58,82%, 52,27%, 54,05% en 46,67%. Het gemiddelde cijfer is 53,23 %. Bij analyse besluit de opleiding datde slaagcijfers van het eerste jaar sterk fluctueren. De slaagkansen zijn doorgaans het hoogst bij de ASOinstroomen het zwakst bij studenten afkomstig uit het BSO.De slaagcijfers stijgen naarmate het leertraject verder gaat. In het tweede jaar liggen zij voor de academiejaren2001-2002 tot 2005-2006 op 70,37%, 82,61%, 100%, 93,33%, 60,87% en 62,5% Het gemiddelde cijfer is78,28%. In het derde jaar zijn de slaagcijfers voor dezelfde jaren 96,43%, 92%, 95,24%, 96,15%, 92,86% en82,36%. Het gemiddelde cijfer is 92,51%.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 297


Bij analyse van de doorstroomcijfers blijkt dat de gemiddelde studieduur voor 2005-2006 drie jaar en vijf maandenis. In vergelijking met de cijfers vanaf 2000-2001 (3,5 - 3,8 - 3,9 - 3,10 en 3,7) betekent dat een lichte gemiddeldestudieduurverkorting.De opleiding voert een gesprek met studenten die overwegen hun studies voortijdig te beëindigen. Studentenstoppen hun studie vaak na een eerste stageperiode of na de examens eerste zittijd. ASO-studenten geven alsredenen dat zij een verkeerd beeld van het beroep kleuteronderwijzer of een verkeerde inschatting hebben vande doelgroep. Studenten TSO en BSO stoppen hun studies omwille van de studielast. De opleiding geeft aan dathet aantal afhakers afneemt sinds 2002-2003. Zij verklaart dat door de trajectbegeleiding.De opleiding geeft te kennen dat zij de student tijdens zijn volledige opleidingstraject wil begeleiden en deJobdienst wil optimaliseren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert een onderzoek naar de oorzaken van afhaken en niet-slagen.Er moet een studievolgsysteem opgezet worden om studenten proactief op te volgen.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het aantal studenten dat deelneemt aan internationale programma’s of een internationale stage, is beperkt.De internationale uitwisseling van lectoren blijft ook beperkt.- Studenten worden doorheen de opleiding geleidelijk voorbereid op hun instap in het werkveld.- De opleiding volgt de tewerkstelling van studenten niet systematisch op.- Afgestudeerden beoordelen hun opleiding van voldoende tot goed. Tijdens het visitatiegesprek stellenvertegenwoordigers van het werkveld, dat de bereikte eindkwalificaties doorgaans overeenstemmen met hetniveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen van een bacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.- De opleiding volgt de slaagcijfers op. De opleiding voert exitgesprekken.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.298 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,- de gevoerde gesprekken met de betrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport en de uitgevoerde waarheidscheck.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t H o g e s c h o o l W e s t - V l a a n d e r e n | 299


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie voldoendeFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten voldoendeFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen,locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meerafstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al dezeoordelen opgenomen in de tabel.300 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen


Hoofdstuk 8 Karel de Grote-hogeschool – Katholieke Hogeschool AntwerpenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Karel de Grote-HogeschoolDe Karel de Grote-Hogeschool is ontstaan uit de fusie van dertien katholieke Antwerpse hogescholen in 1995. Dehogeschool biedt opleidingen aan in zes departementen: Gezondheidszorg, Handelswetenschappen enbedrijfskunde, Industriële wetenschappen en technologie, Sint-Lucas Antwerpen Beeldende kunst, Sociaalagogischwerk en Lerarenopleiding.De hogeschool maakt deel uit van de Associatie van Universiteit en Hogescholen van Antwerpen.Binnen het departement Lerarenopleiding werden de vijf katholieke normaalscholen van de regio Antwerpenonder één koepel verenigd. Het departement biedt drie basisopleidingen aan: initiële opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>,initiële opleiding lager onderwijs en initiële opleiding secundair onderwijs groep 1 (opties algemene vakken,plastische opvoeding, lichamelijke opvoeding en bewegingsrecreatie, hout-bouw-mechanica). Daarnaast biedt hetdepartement ook drie voortgezette opleidingen aan en heeft het een Centrum voor Permanente vorming.Aanvankelijk was het departement verspreid over verschillende campussen; sinds 1998 zijn de opleidingenkleuter- en lager onderwijs gehuisvest op de huidige campus aan de Oudesteenweg 81 in 2060 Antwerpen.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 301


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Naar aanleiding van het decreet van de lerarenopleidingen van 1996 werden de visie en het concept van deopleiding herwerkt. De opleiding wil de studenten opleiden tot gekwalificeerde, breed inzetbare leerkrachten, dieflexibel en ondernemend zijn, zelfstandig kunnen werken, teamspirit hebben, verantwoordelijkheid willen enkunnen dragen. Er werd geopteerd voor competentiegericht, modulair en vakoverschrijdend onderwijs, waarbij destudent geleidelijk aan zelf regisseur wordt van zijn eigen opleiding. De commissie heeft kennis genomen van devisie en het concept van de opleiding en vindt deze duidelijk verwoord.De basiscompetenties ontwikkeld door de dienst voor <strong>Onderwijs</strong>ontwikkeling (DVO), aangevuld met de attitudesen de dertien taalvaardigheidsdoelstellingen van de Nederlandse Taalunie, werden door de opleiding gebruikt alsbasis voor de opleidingsdoelstellingen, die concreet geformuleerd worden in elk van de gehanteerde modules enbij elk van de ontwikkelde vaardigheidsroutes. Daarbij heeft de opleiding rekening gehouden met de actualisernigvan de basiscompetenties die door de minister van <strong>Onderwijs</strong> in 2003 zijn geïnitieerd.In het decreet van de lerarenopleidingen worden de volgende functionele gehelen in het kader van debasiscompetenties als te verwerven items gedefinieerd:- de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen- de leraar als opvoeder- de leraar als inhoudelijk expert- de leraar als organisator- de leraar als innovator – de leraar als onderzoeker- de leraar als partner van de ouders/verzorgers- de leraar als lid van een schoolteam- de leraar als partner van externen- de leraar als lid van de onderwijsgemeenschap- de leraar als cultuurparticipant.302 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Als attitudes worden vermeld: beslissingsvermogen, relationele gerichtheid, kritische ingesteldheid, leergierigheid,organisatievermogen, zin voor samenwerking, verantwoordelijkheidszin, creatieve gerichtheid, flexibiliteit engerichtheid op adequaat en correct taalgebruik en communicatie.De dertien doelen, opgesteld door de Nederlandse Taalunie, met als doel de taalvaardigheid van toekomstigeleraren in Nederland en Vlaanderen te verstevigen, worden onderverdeeld in drie domeinen: de leraar ininteractie met zijn leerlingen, de leraar in interactie met volwassenen in en rond de school en de leraar alslerende.De opleiding heeft de algemene competenties en de algemeen beroepsspecifieke competenties geïntegreerd inde basiscompetenties van de leraar. In de modules worden al deze geclusterde competenties vertaald in concretealgemene en specifieke doelen, gebonden aan een opleidingsfacet, zoals blijkt uit de opleidingsdoelengeformuleerd in de moduleboeken. Zij worden ondersteund door specifieke werkvormen.Bij de definiëring van de internationale dimensie legt de opleiding het accent op enerzijds het brede internationalekader en anderzijds op het multiculturele kader, diversiteit@home.De commissie is van mening dat multiculturele diversiteit door de opleiding vooral geformuleerd wordt inEuropese context, waardoor het aspect ‘achterstelling’ van minderheden binnen een dominante cultuur minderaan bod komen. Via internationale uitwisselingen is er aandacht voor het verwerven van een bredere kijk oponderwijs in andere maatschappelijke contexten. In het curriculum wordt het accent gelegd op culturele diversiteit.De commissie heeft kennis genomen van het nieuw meerjarenplan internationalisering.Alle actoren zijn ruim bekend met de doelstellingen en de basiscompetenties van de opleiding, zowel door deuitwerking bij de studiegidsen (ook elektronisch te raadplegen door externen), de uitwerking binnen het stageweb(ook te raadplegen door de mentoren) als de uitwerking van moduleboeken en vaardigheidsroutes.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding zorgt voor de bekendmaking en de toetsing van haar competentiemodel. Dit gebeurt niet op basisvan een gesystematiseerd onderzoek maar door deelname aan professioneel gerichte navorminigsinitiatieven,o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 303


waarbij opleidingslectoren elkaar ontmoeten. Deze initiatieven situeren zich voornamelijk in het kader van hetInteractum—samenwerkingsverband en van de initiatieven van VELON (Vereniging Lerarenopleiders Nederland)en recent ook de VELOV, de Vlaamse zusterorganisatie.In het zelfevaluatierapport situeert de opleiding zichzelf ten opzichte van andere Europese landen (Frankrijk,Denemarken, Groot-Brittannië en vooral Nederland).In 2003-2004 werden de alumni en het werkveld bevraagd met betrekking tot de onderwijsleerprocessen. Dezebevraging had evenwel betrekking op het nog niet hervormde curriculum. De resultaten van de bevraging werdenmeegenomen in de curriculumvernieuwing.In het kader van de afstemming van de opleidingsdoelstellingen en behoeften van het beoogde beroepenveld,wordt tot nu vooral gerekend op het extern ‘resonansoverleg’, waarin externe directies enopleidingsverantwoordelijken feedback geven op het opleidingsmodel en nieuwe onderwijsprojecten. Hetbelangrijkste samenwerkingsdoel op dit ogenblik betreft de uitbouw van het POLS-model (ProfessioneelOntwikkelende leerschool). Het doel is om in 2006-2007 in het kader van het POLS-project een intensesamenwerking tussen de opleiding en vijf partnerscholen (met opgeleide mentoren) tot stand te brengen. Decommissie vindt dit een uitstekend initiatief om een grotere betrokkenheid en inbreng van leerkrachten uit departnerscholen te realiseren.Voorts vormen de contacten naar aanleiding van de stages en de mentorenopleidingen een bron van informatieover vragen en behoeften vanuit het werkveld.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen van de opleiding voldoen aan de decretale en beroepsspecifieke vereisten.- Via ‘resonansgroepen‘ wordt het werkveld betrokken bij de opleiding. Die samenwerking en de inbreng vanhet werkveld in de opleiding kan nog worden vergroot via het POLS-model dat de opleiding momenteeluitbouwt.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.304 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding is modulair gestructureerd en zet de opleidingsdoelstellingen om in modulegebonden algemenedoelstellingen, op hun beurt vertaald in concrete doelstellingen, gebonden aan opleidingsonderdelen. Uit deinzage van de moduleboeken blijken deze doelstellingen helder en concreet geformuleerd. Bovendien blijken decompetenties ook voldoende afgedekt te worden. Hoewel aangegeven wordt dat men zou moeten afstappen vanopleidingsonderdelen binnen de modules, werden deze tot nog toe behouden.De vaardigheidsroutes in het eerste en tweede jaar zijn complementair aan de modules en richten zich op trainingvan vakinhoudelijke vaardigheden.De evolutie van sterke leiding over gedeelde sturing naar zelfsturing is een sterk punt van de opleiding. Vanaf hettweede opleidingsjaar bestaat elke module uit een verplicht deel en een projectmatig keuzegedeelte. De studentbereikt op die manier de algemene doelen van de module maar kan daarnaast in functie van zijn persoonlijk teverantwoorden competentieverwerving opteren voor keuzetrajecten. In het derde jaar bestaat de opleidingoverwegend uit keuzetrajecten.Het programma biedt de studenten de kans om de geformuleerde competenties te bereiken. Allebasiscompetenties zijn aanwezig in elke module, volgens een concentrisch model in een doorgaande lijn metstijgende moeilijkheidsgraad. De modules zijn thematisch en vakoverschrijdend en sluiten aan op de praktijk.Daarnaast werken de studenten in de drie studiejaren aan een portfolio. De portfolio is bedoeld alszelfopvolgingsinstrument en/of studievoortgangsinstrument dat aangeeft welke competenties de studentgeleidelijk aan verwerft en hoe. De portfolio is gebonden aan de stages, die een uitstekend instrument vormen omcompetenties te verwerven.De opleiding besteedt aandacht aan internationalisering via een tweesporenbeleid. Enerzijds wordt in hetcurriculum ruimte gecreëerd voor de internationale dimensie met diversiteit/multiculturaliteit als belangrijksteinsteek. Anderzijds krijgen zowel studenten als lectoren de kans om een andere maatschappelijkeonderwijscontext daadwerkelijk te ervaren.Aan het aspect culturele diversiteit binnen de regio Antwerpen, in het bijzonder de centrumscholen, wordt ruimaandacht besteed. In het eerste studiejaar worden de multiculturele aspecten globaal benaderd. In het derdestudiejaar wordt gefocust op specifieke pedagogisch-didactische benaderingen die verplicht aan de praktijkgetoetst worden tijdens een stage in een school met overwegend allochtone kleuters.Verder krijgt de internationale dimensie vorm via de mobiliteit voor studenten en lectoren. In Interactum-verbandwerd in 2005-2006 voor het eerst een international class opgezet. De international class is breed gericht opo p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 305


onderwijs en niet specifiek op <strong>kleuteronderwijs</strong>. Eveneens in Interactum-verband kunnen derdejaarsstudentengedurende veertien dagen les volgen in een Vlaamse partnerschool. De mogelijkheid tot uitwisseling metNederlandse Interactum-partners wordt onderzocht.De opleiding houdt rekening met hedendaagse tendensen, neemt deel aan studiedagen en congressen inverband met onderwijsvernieuwing en organiseert teamtraining en infosessies om zowel lectoren als mensen uithet werkveld vertrouwd te maken met bepaalde vernieuwingsaspecten.De opleiding besteedt grote aandacht aan de curriculumherziening en innovatie. Hiertoe wordt de Plan-Do-Check-Act-cyclus doorlopen en wordt een standaardformulier gebruikt. Lectoren, studenten en werkveld wordenbetrokken via diverse overlegkanalen, waarvan de commissie de verslagen heeft kunnen inkijken. Uit eenvergelijking van de moduleboeken over verschillende schooljaren blijken steeds acties ondernomen te zijn omgesignaleerde tekorten te corrigeren.Aanbevelingen ter verbetering:Het is wellicht mogelijk om de geponeerde holistische benadering nog verder concreet vorm te geven door deopleidingsonderdelen te overstijgen op grond van casussen die uit de praktijk worden gedestilleerd, bijvoorbeeldnaar aanleiding van stage-ervaringen en het reflecteren op de praktijk.De commissie adviseert om na te gaan of er in het curriculum geen keuzetrajecten kunnen worden ingebouwdvanaf het eerste jaar.De commissie vraagt om na te gaan hoe de studenten, vooral de eerstejaars, tot een hogere reflectievaardigheidkunnen worden gebracht.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie stelt vast dat tal van regelingen worden getroffen opdat studenten de beroepsvaardighedenzouden ontwikkelen. Dit komt onder meer tot uiting in het modulair werken met een duidelijke verwijzing naar deopleidingsdoelen die uit het beroepsprofiel werden afgeleid, de plaats van de stages binnen de modules, devaardigheidsroutes en de opleiding van de mentoren.306 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Het is een optie van de opleiding om de kennisverwerving hand in hand te laten gaan met de vaardigheids- enattitudeontwikkeling. De moduleboeken zelf, infomappen, handboeken, literatuurlijsten, verwijzingen naarwebsites en extramurosactiviteiten (expressiestage in 1 ILKO, persoonsvormende training in 2 ILKO, natuurstagein 3 ILKO) reiken studiemateriaal aan. Bepaalde kennisgehelen moeten verwerkt worden in functie van eenassessment/toetsing. Andere info wordt als bijkomende achtergrond aangeboden. Heel wat modulegebondenkennisinformatie wordt ook op Blackboard ter beschikking gesteld. Uit de inzage van de moduleboeken blijkt dater voldoende achtergrondinformatie aanwezig is. Bovendien wordt een beroep gedaan op het vermogen van destudent om zelfstandig kennis op te sporen in het kader van portfolio, probleemgestuurd onderwijs (PGO) enextramuroswerk.De vaardigheidsontwikkeling kreeg in het nieuwe curriculum een sterk accent. In de eerste plaats werdenvaadigheidsroutes ontwikkeld in het eerste en tweede jaar, waarin taal, beweging en gezonde levensstijl, beelden muziek centraal staan. Tijdens deze vaardigheidsroute wordt eveneens een ICT-aanbod gedaan metbetrekking tot belangrijke Officeprogramma’s.Voorts krijgen de studenten vaardigheidstraining in de moduleworkshops. De bedoeling is dat de studenten aldoende leren. Deze workshops zijn pedagogisch-didactisch van aard en staan in functie van de praktijk.Ook in de projectmatige keuzetrajecten van het tweede en het derde opleidingsjaar worden allerlei vaardighedengeoefend. Ten derde bieden ook de stagepraktijk en de extramurosactiviteiten kansen tot training vanvaardigheden.Bij de vaardigheidstrainingen ligt het accent op de beroepspraktijk en persoonsvormende aspecten.De praktijkgerichtheid van de opleiding komt tot uiting in de stages. Wat in de opleiding aan bod komt, wordtvrijwel onmiddellijk uitgeprobeerd in de praktijk en daarna weer teruggekoppeld.In het programma wordt naast klaservaring ook aandacht besteed aan schoolervaring.Eerstejaarstudenten wordt vrijwel onmiddellijk bij de start van het academiejaar met het klas- en schoollevengeconfronteerd.In het derde jaar komen de studenten in contact met het werkveld via de volgende initiatieven: gesprek met eenCLB-medewerker, betrokkenheid van een directeur bij het onderwerp overgang naar de beroepspraktijk, bezoekaan schoolopbouwwerk, onthaalklassen, een asielcentrum en onthaal anderstalige nieuwkomers. Departnerscholen reiken bovendien onderzoeksonderwerpen aan voor het eindwerkproject. Hierdoor kunnenstudenten een school- of klasproject verwezenlijken in samenspraak met het zittende team.De link met het werkveld wordt verstevigd door het Centrum voor Permanente Vorming dat een brede waaier vannascholingskansen aanbiedt voor leraren basisonderwijs. Lesgevers zijn lectoren uit de initiële opleidingen endeskundigen uit het werkveld en aanverwante sectoren. Leraren, lectoren en studenten kunnen ingaan op dezenascholingsmogelijkheden.StageBij de stage wordt grote zorg besteed aan een graduele opbouw . De student observeert het eerste jaar,volbrengt vier doestages in het tweede jaar en werkt een zelfstandige stageopdracht uit in het derde jaar. Dekoppeling met de modules en de besprekingen van de stage in het kader van de portfolio zorgen ervoor dat depraktijkervaring wordt gekaderd.Inhoudelijk worden de studenten tijdens de verschillende modules voorbereid op de stage. Per opleidingsjaarkrijgt de student een leerbegeleider toegewezen. Studenten worden tijdens de stage een aantal keren bezochtdoor lectoren en hun leerbegeleider. Tijdens de zelfstandige stage zijn er vier supervisiemomenten onder leidingvan een lector en een eindgesprek van de leerbegeleider met de student en de stagementor.In de stagebegeleiding is de rol van de stagementor essentieel. In een mentorschrift kan de mentor aan destudent commentaar en raadgevingen doorgeven. Dit mentorschrift is enkel bedoeld voor communicatie tussenmentor en student. Daarnaast schrijft de mentor stageverslagen voor de leerbegeleider en de student.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 307


Voor het schooljaar 2005-2006 is een praktijkgids samengesteld, die via het stageweb ter beschikking wordtgesteld van de lectoren, studenten en mentoren, waardoor in principe duidelijkheid zou moeten bestaan over deverwachtingen. Ook de verschillende stagedocumenten zijn beschikbaar via het stageweb.De opleiding besteedt veel aandacht aan het trainen van de stagementor. Voor het superviseren van zelfstandigestages moeten de mentoren uit de partnerscholen een specifieke mentorentraining volgen.De studenten krijgen de mogelijkheid om in het buitenland stage te lopen. Maar het aantal studenten dat hiervoorkiest, is beperkt. De opleiding beseft dat ze hier nog een weg heeft af te leggen.EindwerkDe student kiest in de loop van het tweede opleidingsjaar een onderwerp voor zijn eindwerk. Het eindwerk heeftaltijd een relatie tot de praktijk (een actieonderzoek, ontwikkeling van didactisch materiaal …). Studenten kunnenonderwerpen kiezen die zijn aangebracht door lectoren of door scholen. Studenten kunnen ook zelf onderwerpenaanbrengen. Vooral de onderwerpen die scholen aanbrengen, hebben veel succes bij de studenten. Ook hierdoorwordt de relatie van het eindwerk met de praktijk versterkt.Het eindwerk bevat de volgende elementen:- een verantwoording van de keuze van het onderwerp;- een theoretisch gedeelte met verwijzing naar geraadpleegde literatuur;- een scholing van zes uur in verband met het onderwerp;- een praktisch gedeelte dat de besluiten uit het voorgaande toetst en rechtvaardigt.De tweedejaarsstudenten vinden alle informatie over het eindwerk in de portfoliowijzer en het eindwerkvademecum.Voor de begeleiding kan de student terecht bij de leerbegeleider die tevens eindwerkbegeleider is.De voortgang van het eindwerk is een item tijdens de portfoliogesprekken.Niettegenstaande het eindwerk theorie en praktijk moet combineren, constateert de commissie toch dat deeindwerken zeer sterk verschillen met betrekking tot de theoretische uitwerking. Uit de gesprekken met destudenten bleken misverstanden te bestaan over wat theorie is: vaak kwam theorie naar voren als ‘tegengesteldaan de praktijk’, iets waarmee je in de praktijk niets bent.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om te onderzoeken of de opleiding met de universiteit een partnerschap kan ontwikkelen,waarbij lectoren (leertrajectbegeleiders) in staat worden gesteld om vanuit praktische casussen studenten teinformeren over de kenmerken van wetenschappelijk onderzoek en de mogelijkheden van collaborative research.308 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het programma is als volgt opgebouwd:Module ILKO 1 ILKO 2 ILKO 3Instap 6Tussenstap 6Eindstap 12Communicatie 11 12Spelenderwijs 10 12Kijk op de wereld 11 11GOK 9Keuzetrajecten 12Portfolio- stage -eindwerk 9 12 27Vaardigheidsroute 13 7Totaal 60 60 60Zoals reeds in facet 2.1 vermeld, is de commissie van mening dat het programma coherent is opgebouwd via dethematische modules en de vaardigheidsroutes die de studenten gradueel leiden naar meer zelfsturing. Naarmatede opleiding vordert, wordt het aandeel van keuzetrajecten belangrijker. In het laatste jaar wordt deindividualisering maximaal in het kader van de portfolio, de stages en het eindwerk.Bij een internationale uitwisseling legt de coördinator internationalisering in overleg met de student eenindividueel programma vast volgens de ECTS-procedure. De ECTS-procedure zorgt ervoor dat op objectievewijze trajecten die in het buitenland worden gevolgd in het programma worden geïntegreerd.Voor een internationale stage wordt de compensatieregeling in verhouding tot een binnenlandse onderwijsstagejaarlijks vastgelegd.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie suggereert om na te gaan of in de loop van het eerste jaar niet meer ruimte kan worden gemaaktvoor de zelfsturing van de studenten. Dit kan het welbevinden en betrokkenheid verhogen en de overgang naarhet tweede jaar geleidelijker maken. Eventueel kan worden overwogen om een voortraject te voorzien voorstudenten die nog niet aan deze werkwijze toe zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 309


Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De begrote studietijd per studiejaar sluit aan bij de decretale norm van 1.500 tot 1.800 uren maar dit blijkt eenoverschatting van de reëel benodigde studietijd.Uit de studietijdmeting van 2003-2004 bleek dat de daadwerkelijke studielast, zoals die door deeerstejaarsstudenten wordt ervaren, lager ligt dan de geschatte studielast. Verder merkten studenten en lectorenop dat de overgang van het eerste naar het tweede opleidingsjaar zwaar was wat de stage betreft.Het opleidingsteam zette een verbeteringstraject op met extra oefenmomenten in de stage tijdens de modules,extra stagedagen in het eerste jaar en het door studenten sneller laten uitvoeren van opdrachten metlesvoorbereidingen. De duostages in het eerste jaar werden afgeschaft.Dit verbeteringstraject werd toegepast in het academiejaar 2005-2006.Wat de methode van studietijdmetingen betreft, is een nieuw systeem ingevoerd waarbij de studietijd bevraagdwordt na elke module, aan de hand van een beperkt aantal vragen. Afhankelijk van het resultaat van diebevraging wordt desgevallend een diepere bevraging gehouden.310 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


De opleiding besteedde veel aandacht aan het remediëren van belemmerende factoren.De modulaire structuur van de opleiding zorgt voor een spreiding van de inspanningen.Naast contacturen zijn er nogal wat uren die zelfstandig of met groepswerk moeten worden ingevuld, wat voorsommige studenten een probleem is. Om de studenten te helpen, worden planningsdocumenten (eenjaarplanning) ter beschikking gesteld en worden de verwachtingen geëxpliciteerd in het moduleboek. De opleidingrekent ook en vooral op de leerbegeleiding, waarin de studievoortgang een centraal thema is.Ten slotte besteedt de opleiding ook aandacht aan de samenstelling van de leergroep, die zowelstudiebevorderend als -belemmerend kan werken. Om dit laatste tegen te gaan, wordt de leergroep (‘spot op deleergroep’) minimaal eenmaal per academiejaar besproken.Volgens de studenten die de commissie heeft gesproken, is de studiedruk zwaar maar haalbaar. Er zijnverschillen per module maar via de modulebevragingen kunnen ze hun opmerkingen doorgeven. De studentenappreciëren deze vorm van inspraak.Aanbevelingen ter verbetering:Het aantal studietijdmetingen is wat beperkt. De commissie adviseert om te zoeken naar een methode die destudietijdmeting objectiveert, met een onderscheid tussen verschillende vormen van studeren.De commissie suggereert om het aantal samenkomsten rond ‘spot op de leergroep’ te verhogen.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding kiest voor ervaringsgericht onderwijs. Vanuit een constructivistische visie wordt de nadruk gelegd opactief leren en op onderzoeksgericht handelen met de bijhorende reflectie. Diverse werkvormen worden hierbijgehanteerd: probleemgestuurd leren, projectonderwijs, individueel en samenwerkend zelfstandig leren,hoorcolleges en workshops. Bij elke module worden nieuwe leerinhouden aangeboden met aansluitend stage enassessment.Door de variatie in werkvormen krijgen de diverse leerstijlen van de studenten meer kansen, wat niet wegneemtdat studenten in het eerste jaar verwacht worden dezelfde leerroute te doorlopen. De verschillen tussenstudenten geven daarom nog geen aanleiding tot differentiatie van de werkvormen.Naargelang de werkvormen worden de studenten onderverdeeld in groepen. De basisleergroep bestaat uitongeveer twaalf studenten. Naargelang de werkvormen worden de groepen verder onderverdeeld (onder meervoor projectwerk) of samengevoegd (onder meer voor workshops of hoorcolleges).o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 311


Als leermateriaal beschikken de studenten over het moduleboek, het routeboek (voor de vaardigheidsroutes), hetstagevademacum en de portfoliowijzer. Bij de modules hoort een infomap met teksten naar aanleiding van dehoorcolleges, workshops en PGO. Voor de samenstelling van de moduleboeken wordt een vaste indelinggehanteerd.In het kader van ervaringsgericht leren verwerven de studenten informatie via extramurosactiviteiten en aan depraktijk ontleend videomateriaal, waarvan de commissie een overzicht heeft ingekeken.De leermiddelen worden jaarlijks aangepast op basis van de feedback van studenten en lectoren. Uit de jaarlijksefeedback blijkt dat de BSO- en TSO-studenten moeilijkheden ondervinden met het raadplegen van geschrevenbronnen. Het ontwikkelen van een opzoekattitude en de vaardigheid om geschreven bronnen te raadplegen, isechter een leerdoel waarvoor wellicht meer middelen moeten worden gegenereerd.ICT wordt momenteel voornamelijk gebruikt als communicatiemiddel tussen alle geledingen: lectoren,stagebegeleiders, studenten en mentoren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om te onderzoeken in welke mate de studiebegeleiding studenten met een vooropleidingdie minder op het hoger onderwijs voorbereidt, in staat stelt om de opleiding met vrucht te volgen.De commissie adviseert om te expliciteren welke studievaardigheden en attitudes door de opleiding als aanwezigworden verondersteld om de opleiding met vrucht te volgen: reflectievaardigheid, opzoekattitude …Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie is van mening dat de verschillende toetsvormen een duidelijk zicht kunnen geven op de matewaarin de studenten de leerdoelen bereikten. De opleiding gebruikt een waaier aan toetsvormen die aansluiten bijde doelstellingen en de gebruikte werkvormen: schriftelijk en mondeling examen, individueel en groepswerk,permanente evaluatie, “peerassessment”. De opbouw van toetsing is vrij gestructureerd: van sturend naarzelfstandig werk, van schriftelijke naar mondelinge toetsing.De meeste toetsen zijn modulegebonden. Voor de vaardigheidsroutes worden de studenten aan het einde vanhet academiejaar getoetst of zij het vereiste vaardigheidsniveau bereiken. De portfolio wordt eveneens op heteinde van het academiejaar beoordeeld door de leerbegeleider en een assessor.In het eerste jaar wordt voor de instapmodule een proeftoets voorzien om de studenten te oriënteren qua niveaueisen.312 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


De commissie stelt voldoende feedback naar de studenten vast. Het modulerapport geeft een duidelijk beeld vande prestaties. Voor de eerstejaarsstudenten wordt een inkijkmoment voorzien, waarbij de studenten geïnformeerdworden over de deeltoetsen. Voor het tweede en derde jaar kunnen de studenten een inkijkmoment aanvragen.De studenten krijgen na de einddeliberatie een eindrapport met alle opleidingsonderdelen, waarna een afsluitendgesprek in functie van de studievoortgang volgt met de leerbegeleider.De beoordelingscriteria worden vooraf vastgelegd op basis van de te bereiken doelen en deze wordenopgenomen in het moduleboek, de portfoliowijzer en het stagevademecum. In het tweede en derde opleidingsjaarbepalen de studenten mee de beoordelingscriteria bij co- en “peerassessment”. De studenten die de commissieheeft gesproken, bevestigen dat ze alle informatie krijgen. Ondanks de nagestreefde transparantie in debeoordelingswijze, stellen studenten zich vragen bij de wijze van beoordelen bij mondelinge presentaties.De deliberatieregels worden vooraf vastgelegd en departementaal toegelicht. Via het HOE- (Hogeschool<strong>Onderwijs</strong> en Examenreglement) en DOE-document (Departementaal <strong>Onderwijs</strong> en Examenregelement) wordt deevaluatie transparant voor de studenten. Evaluatieprocedures zijn ook terug te vinden in de studiegids en hetmoduleboek. Tijdens de examens kunnen de studenten terecht bij de Ombudsdienst.Uit de inzage van de examenvragen blijkt een ruim voldoende niveau; bij de examenvragen wordt grote aandachtbesteed aan het laten toepassen van theorie in casussen uit de onderwijspraktijk.In het tweede en derde jaar wordt nog vrij veel gegrepen naar een presentatie als toetsvorm.StageVoor de stage zijn zowel globaal als per opleidingsjaar de criteria vooraf vastgelegd; deze zijn beschikbaar op hetstageweb. De beoordelingswerkwijze is ook opgenomen in de praktijkgids en wordt mondeling toegelicht in elkopleidingsjaar. De beoordeling van de stages gebeurt door de leerbegeleider en is gebaseerd op:- de verslagen van de mentoren;- de verslagen van de bezoekende lectoren;- het reflectieverslag van de student;- dag- en weekplanningen en schriftelijke voorbereidingen.Voor de verslagen wordt gebruikgemaakt van een standaardformulier (stagegroeiformulier), waarop per rubriek ineen vijfpuntenschaal wordt aangegeven in hoeverre de student gevorderd is. Enkel het eindrapport vermeldt eencijfer. Er zijn twee tussentijdse (tweede en derde jaar) en één eindsyntheseverslag, die beschikbaar zijn voor destudenten via het stageweb.EindwerkDe student presenteert zijn eindwerkproject ten aanzien van de leerbegeleider, een tweede lector enmedestudenten. De beoordeling is gebaseerd op de volgende elementen:- het product;- het doorlopen proces;- de presentatie.De opleiding bewaakt de kwaliteit van het toetsgebeuren via de jaarlijkse evaluatie door studenten en lectoren.De resultaten worden gebruikt om het toetsgebeuren te optimaliseren. Bovendien werd de toetsing naaraanleiding van de curriculumhervorming grondig onderzocht in 2004-2005.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 313


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de toetsvormen nog nadrukkelijker te laten aansluiten bij de opleidingsvisie en om zebewust te gebruiken om het competentiegericht opleiden te ondersteunen.De commissie vraagt om in het kader van de kwaliteitsbewaking de variatie van de toetsen inleerkrachtenbeoordeling verder te verminderen.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De toelatingsvoorwaarden zijn vermeld in de verschillende informatiedocumenten en beschikbaar op de website.In principe worden alle studenten die een geschikte vooropleiding volgden, toegelaten. Anderstalige studenten314 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


moeten een taalproef afleggen en worden toegelaten van zodra het gewenste taalniveau is bereikt. Hiervoorbestaat een procedure op hogeschoolniveau. De hogeschool kent faciliteiten toe aan studenten met bijzonderenoden.Het merendeel van de studenten komt uit het ASO (25%) en TSO (50 tot 55%). De opleiding sluit goed aan op deeindtermen van het ASO en TSO secundair onderwijs. Het BSO (zowat 10% van de studenten) blijkt alsvooropleiding niet voldoende. Vooral de mondelinge en schriftelijke communicatievaardigheden, studieplanning,studievaardigheden en reflectievermogen blijken in de regel onvoldoende aanwezig.De opleiding heeft geen ‘voortraject’ om eventuele tekorten bij de studenten al voor de opleiding bij te spijkeren.De opleiding neemt wel verschillende initiatieven tíjdens de studie voor studenten met tekorten, onder meer:- al dan niet verplichte deelname aan studiebegeleidingssessies;- een al dan niet verplichte remediëringsroute voor extra training in vaardigheden;- vraaggestuurde individuele coaching binnen het KLIK-project dat specifiek gericht is op BSO- en allochtonestudenten.De opleiding kent geen gedifferentieerde leerwegen. Zij is er wel van overtuigd dat dit noodzakelijk is omtegemoet te komen aan de noden van de heterogene instroom. De opleiding onderzoekt verschillende pistes inhet kader van het Flexibiliseringsdecreet. De opleiding onderzoekt eveneens de mogelijkheid om een opleidingbegeleider in de kinderopvang op te richten, om kandidaten die niet sterk genoeg zijn voor een bacheloropleidingtoch de kans te geven om via een subdegree in het kinderopvangcircuit te werken, of via het volgen van diesubdegree beter gewapend aan de bacheloropleiding te kunnen beginnen.Studenten die al een diploma hoger onderwijs of een lerarendiploma bezitten, kunnen vrijstellingen krijgen.Op hogeschoolniveau is er een procedure opgesteld voor EVC-assessment dat kandidaten die geen diplomahoger onderwijs bezitten toch de kans geeft hun elders verworven competenties in te brengen.Aanbevelingen ter verbetering:/o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 315


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: goedfacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:goedfacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:goedfacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- De opleidingsdoelstellingen zijn adequaat vertaald in het programma.- De opleiding heeft gekozen voor een competentiegerichte, modulaire en vakoverschrijdende aanpak.- Het programma reikt de middelen aan om de doelstellingen te bereiken.- Het competentiegericht leren maakt het goed functioneren in het werkveld mogelijk.- De wijze waarop de stage in het programma is uitgewerkt, de ontwikkelingslijn doorheen de drie jaren en deopvolging van de stagiair(e)s vond de commissie sterk.- Het niveau dat betracht wordt en tot uiting komt in de toetsen, is hoog. De toetsvormen zijn gevarieerd enhouden rekening met het verwerven van competenties.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.316 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie heeft een geëngageerd onderwijskorps gesproken dat borg staat voor de adequate invulling vanhet programma. De deskundigheid kon de commissie vaststellen uit de beschikbare personeelsfiches. Er zijnweinig personeelsleden die ervaring hebben in de eigen beroepspraktijk.De hogeschool en het DLO zetten een humanresourcesbeleid op om te komen tot een optimale inzet van hunpersoneelsleden. De fusieoperatie is aanvankelijk moeilijk verteerd, te meer omdat uiteindelijk meer studentenmoesten worden begeleid door minder personeelsleden. Bij de curriculumhernieuwing werd overgegaan tot eendifferentiatie van werkvormen, waarbij globaal genomen minder contacturen moesten worden ingezet: er ontstondeen mix van contacturen met veel studenten (hoorcolleges) en contacturen in kleine groepen, waardoor elkelector toch nog een intens contact heeft met studenten.Uit een personeelsenquête (1998-1999) bleek de personeelstevredenheid binnen het DLO niet zeer hoog. Uit deSERV-enquête (2002-2003) bleek de personeelstevredenheid, althans voor ILKO goed.Het DLO maakt een onderscheid tussen departements-, opleidings-, ondersteunende en onderwijstaken. Jaarlijkskrijgen de lectoren een overzicht van de hen toegewezen taken. De toewijzing van de taken gebeurt op basis vande vakspecialiteit maar ook op basis van de didactische en persoonlijkheidskwaliteiten die verworven wordentijdens de loopbaan. In de mate van het mogelijke wordt ook rekening gehouden met de wensen van depersoneelsleden. Voor bepaalde hogeschool-, departements- en opleidingstaken moet men kandideren.De taakinvullingen zijn raadpleegbaar in het opleidingsvademecum.In het kader van de curriculumhervorming werd de taak van de lector verruimd. Naast vakbetrokken taken in demodules en de vaardigheidsroutes, kan de lector worden ingezet als modulecoördinator, module-anker en tutor bijPGO. Elke lector is leerbegeleider en vervult ten aanzien van de partnerschool de taak van contactlector. Uit degesprekken met de lectoren kon de commissie afleiden dat de lectoren zich niet alleen bewust zijn van hun eigenvakgebied maar ook van dat van de collega’s en dat zij goed in teamverband kunnen samenwerken. Destudenten die de commissie heeft gesproken, bevestigen dit. De lectoren getuigen dat door de bredeinzetbaarheid en de betrokkenheid bij meerdere facetten van de opleidingen, het welbevinden verhoogt.Het personeelsbeleid van de opleiding sluit volledig aan bij dat van het departement. Er is een aanwervingsbeleid,waarbij kandidaten aan de hand van een interne of externe (voor leidinggevende functies) procedure wordenuitgenodigd voor een selectiegesprek, waarbij de brede inzetbaarheid van de kandidaten het hoofddoel is. Nietalleen vaktechnische en didactische kwaliteiten, ervaring en publicaties maar ook persoonlijkheidsaspectenworden onderzocht. De opleiding legt de nadruk op de studentgerichtheid, het kunnen werken in teamverband ende bereidheid tot permanente professionalisering. Nieuwe personeelsleden worden mondeling en door middelvan brochures geïnformeerd over de taak.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 317


Functioneringsgesprekken zijn een instrument om bij te sturen. Voor nieuwe personeelsleden zijn er jaarlijksegesprekken, voor de andere personeelsleden zijn er tweejaarlijkse gesprekken. Om de vier jaar voert hetopleidingshoofd evaluatiegesprekken.Het is onduidelijk in welke mate de functioneringsgesprekken een basis vormen voor de individuele navorming,bijvoorbeeld in het kader van een POP (Persoonlijk Ontwikkelingsplan), hoewel er ruimte voorzien is voorindividuele navorming (5% van de taakopdracht). Naast de individuele navorming voorziet de opleiding inteamgebonden professionalisering. De thema’s worden bepaald aan de hand van de verbeteringsprojecten, nuvooral gecentreerd rond de ‘samenwerking tussen opleiding en werkveld’ (in het kader van het POLS-project) en‘flexibilisering en differentiatie’. Er wordt geen planning op lange termijn beschreven; het gaat steeds omjaarplanningen. Op opleidingsniveau constateerde de commissie een grote bereidheid om zich bij te scholen, eennoodzakelijk gegeven, aangezien er werd gekozen voor een brede inzetbaarheid van de lectoren.Op departementaal vlak wordt jaarlijks een opleidingsdag georganiseerd met een opleidingsoverstijgendethematiek.Op hogeschoolniveau wordt eveneens jaarlijks een congres georganiseerd met een onderwijsbetrokken thema.Naast de diverse onderhandelingscomités is er twee maal per jaar een algemene personeelsvergadering.Op opleidingsniveau worden de personeelsleden betrokken bij de taakinvulling en de kwaliteit van het programmavia de verschillende overlegkanalen.Berichten worden zoveel mogelijk schriftelijk verspreid via de nieuwsbrief (op hogeschoolniveau), de DLO-info (opdepartementaal niveau) en het ILKO-nieuws.Aanbevelingen ter verbetering:Binnen het Interactum-samenwerkingsverband kan worden gewerkt aan een voorlopige competentiestandaard,die meteen ook een grotere transparantie geeft voor wat van een personeelslid wordt verwacht.Aangezien men kiest voor een competentiegericht personeelsbeleid, vraagt de commissie meer aandacht tebesteden aan een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) voor de personeelsleden.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er zijn geen (praktijk)lectoren die als kleuteronderwijzer(es) werken of hebben gewerkt. Gezien de bredeinzetbaarheid van de lectoren fungeren deze ook in het kader van stage- en eindwerkbegeleiding, waardoor eenintens contact met de praktijk wordt gerealiseerd.318 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


De contacten naar aanleiding van de stage en het eindwerk vormen een belangrijke bron van informatie om op dehoogte te blijven van de eisen van het werkveld. Vooral de contactlector, in het bijzonder in het kader van hetPOLS-project, doet ervaring op met de dagelijkse praktijk van de partnerschool.Contacten naar aanleiding van navorming vormen een tweede bron van informatie over het werkveld. Deopleiding staat ook jaarlijks een aantal lectoren af aan het Nascholingscentrum van het departement (Centrumvoor Permanente Vorming), waardoor de band met de praktijk wordt versterkt.De contacten naar aanleiding van de jaarlijkse contactdag met de mentoren, vormen eveneens een aanleidingom expertise met het werkveld uit te wisselen.De lectoren hebben de mogelijkheid om individuele navorming te volgen. Uit de ’cv’s en het overzicht van degevolgde bijscholingen blijkt dat de leerkrachten bijscholingen hebben gevolgd die hen ondersteunen bij hunlectorschap.Ten slotte zijn er verschillende internationale contacten die toelaten ervaringen uit het buitenland te integreren(Interactum, Netwerk Early Childhood Education, Association Teacher Education in Europe). Vooral de contactenmet Nederlandse PABO-opleidingen zijn goed uitgebouwd.Voor sommige onderwijsactiviteiten doet de opleiding een beroep op gastsprekers, onder meer demonstratieactiviteitendoor mentoren of video-opnames uit de praktijk. Studenten volgen ook een aantal sessies in hetCentrum voor Permanente Vorming, gegeven door mensen uit de praktijk.Het wetenschappelijk onderzoek is zowel binnen het DLO als binnen de opleiding beperkt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de band met de praktijk te versterken door mentoren een opdracht te geven binnende opleiding, vooral dan in het kader van het POLS-project.De commissie suggereert om samenwerkingsverbanden aan te gaan die de inbreng van ‘actie-onderzoek’ binnenhet onderwijs zouden verhogen, om studenten in de gelegenheid te stellen meer inzicht te krijgen in eenwetenschappelijke benaderingswijze.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding beschikt over 25 lectoren en 2 praktijklectoren, samen 17,57 VTE. Een groot deel van het teamwerkt voltijds in de opleiding. De student-docentratio bedraagt 12,63o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 319


De omkadering wordt kwantitatief nadelig beïnvloed door de leeftijdspiramide (met een stijging van de loonkostentot gevolg) binnen de opleiding, met een overgrote meerderheid van de lectoren die benoemd zijn. Gezien deverschillende omkaderingsgraad naargelang de werkvorm (leergroep, workshop, hoorcollege enzovoort), slaagtde opleiding erin om workshops en leergroepen met een beperkt aantal studenten samen te stellen, wat eenstevigere begeleiding mogelijk maakt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de werkdruk van de lectoren te bewaken.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:goedgoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De commissie vindt de brede inzetbaarheid van het personeel een sterk punt. De personeelsleden zijn ookbreed geïnformeerd. Ze worden betrokken bij onderwijstaken, onderwijsontwikkeling enstudentenbegeleiding.- De brede inzetbaarheid wordt mogelijk gemaakt door de ruimte die gegeven wordt aan de professionaliseringvan het personeel (teamgericht en individueel).- De motivatie en samenwerking binnen het team om de vernieuwing vorm te geven, is hoog.- De brede inzetbaarheid van het personeel zorgt voor intensieve contacten met studenten, dit tot grotetevredenheid van de studenten. De studenten ervaren een lage drempel tussen studenten en lectoren.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.320 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool geeft aan dat de omvangrijke fusieoperatie aanvankelijk geen logistieke vooruitgang impliceerde.Er is de wil om tot één vestigingsplaats voor DLO te komen; het is onduidelijk of dit haalbaar is. De samenvoegingzou een aantal voordelen opleveren: functionelere investeringen, synergie tussen de opleidingsvormen en eencentraal studielandschap met aanpalend kleine werklokalen.Het departement heeft momenteel verschillende locaties in gebruik. Het ILKO is sinds 1998, samen met deopleiding ILLO, gehuisvest in Antwerpen-Noord in een ouder gebouw. In dit gebouw zijn een reeks gewoneleslokalen, een aantal vaklokalen, een kleine aula en een bibliotheek beschikbaar, naast ruimtes vooradministratie en onthaal. Bij het bezoek ter plaatse bleek men ernstig werk te hebben gemaakt van deveiligheidsvoorschriften. Talrijke verbouwingswerken hebben ervoor gezorgd dat het gebouw onderwijs mogelijkmaakt maar de infrastructuur is niet optimaal en oogt niet aantrekkelijk. De inrichting van sommige lokalen blijftrudimentair, omdat lokalen voor meerdere doelen moeten worden ingezet, wat opruimen en verslepen vandidactisch materiaal en meubels impliceert. Het aantal lokalen voor PGO of ander groepswerk is beperkt.Voor hoorcolleges gaan de studenten naar de vestiging in de Pothoekstraat. Voor het domein beweging maakt deopleiding gebruik van een sporthal vlakbij.Het gebouw leent zich voor onderwijs maar de commissie hoopt dat in de toekomst een riantere locatiebeschikbaar zal zijn. In de tussentijd kan de opleiding de creativiteit van de kleuteronderwijzeressen gebruikenvoor de aankleding van het gebouw.De commissie heeft de goed uitgeruste campusmediatheek bezocht die een ruim aanbod van boeken,audiovisuele middelen, digitale bronnen en tijdschriften heeft. Bij de collectievorming worden recenteonderwijsontwikkelingen op de voet gevolgd. Voor de uitbouw van de collectie wordt elk jaar een behoorlijkbedrag voorzien. De bibliothecaris beslist autonoom over de aankoop; lectoren kunnen voorstellen formuleren.Ook hier wordt winst in het vooruitzicht gesteld door een fusie van de bibliotheken DLO.De mediatheek is toegankelijk van 8.15 tot 16.30. De catalogus kan men raadplegen via de website van dehogeschool. Via Blackboard kan men de digitale bibliotheek van DLO raadplegen, met onder meer catalogi vanuniversiteiten, hogescholen en andere links die voor de opleiding interessant zijn.De campus beschikt ook over een Uitleendienst voor audiovisuele materialen, zoals foto- en videocameras,laptops en beamers, die zowel voor studenten als lectoren bestemd is.ICT is goed uitgebouwd, zowel voor wat de vakinhoudelijke ontwikkeling betreft als voor de communicatie tussenwerkveld en opleiding, het verloop van de stages en de communicatie tussen studenten en lectoren. Gezien dehoeveelheid informatie die elektronisch kan worden verkregen, zijn studenten die zich geen eigen computerkunnen veroorloven in het nadeel gesteld. Het aantal laptops dat ter beschikking van studenten kan wordengesteld, is beperkt.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 321


Studenten hebben de beschikking over een gezellig ingerichte cafetaria. Voor hun werk en voorbereidingenkunnen ze de onderwijslokalen gebruiken, voor zover deze niet voor lesopdrachten worden gebruikt. Deuurroosters zijn raadpleegbaar aan elk lokaal. ’Pc’s vinden de studenten in het computerlokaal (voor zover dit nietvoor lesopdrachten wordt gebruikt) en in het lokaal naast de mediatheek.Lectoren beschikken over een lectorenkamer met een aantal pc’s.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de digitale leeromgeving en het studielandschap uit te breiden.De commissie vraagt om te onderzoeken hoe werkruimtes flexibel kunnen worden gemaakt.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Uit de beschikbare documenten en de gesprekken blijkt een grote zorg voor de studiebegeleiding van destudenten.Er is nagedacht over begrijpelijke informatie aan kandidaat-studenten (SID-in-beurzen, infodagen, brochures,website …). Kandidaat-studenten kunnen deelnemen aan een inleefdag.Bij de instroom worden de studenten behoorlijk wegwijs gemaakt. Op de onthaaldag krijgen de studenten eeninfomap met praktische informatie over de campus en een folder over de studie- en studentenbegeleiding.De noden en de specifieke vooropleiding van de student worden bevraagd tijdens de instapmodule, er zijnsessies rond studiebegeleiding, een proefexamen tijdens de instapmodule, een leerstijlonderzoek en eenonderzoek naar de studievaardigheden op vrijwillige basis (aan de hand van de LASSI-test: Learning and StrudyStrategies Inventory). Dit geheel aan maatregelen moet de student toelaten om zich een beeld te vormen van watvan hem verwacht wordt, in welke mate hij aan de verwachtingen beantwoordt en het biedt de student zicht op denoden aan studiebegeleiding en ondersteuning. Samen met de leerbegeleider of studiebegeleider (voor deLASSI-test) wordt gezocht naar aangepaste studieondersteuning.Dit onderzoek past in een doelgroepenbeleid met de mogelijkheid om faciliteiten toe te kennen aan een categoriestudenten met specifieke noden (fysieke handicaps, leerstoornissen …) en in het bijzonder om begeleiding op tezetten voor allochtone studenten en studenten met eenBSO-opleiding. Vooral het KLIK-project geeft eenbijzonder degelijke indruk door de mogelijkheid die het biedt om een intense studiebegeleiding – met de hulp van322 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


een individuele vrijwillige helper – op te zetten voor ’risicostudenten’, die wel over de mogelijkheden beschikkenom de studie aan te vatten maar bij wie de vooropleiding niet tot het vereiste instapniveau heeft geleid. Ook hetinitiatief om een allochtone schoolopbouwwerker aan te trekken, die instaat voor contacten met allochtonestudenten en andere risicostudenten, die contacten belegt met de studiebegeleiders en ook secundaire scholeninformeert over de studiemogelijkheden, draagt bij tot een intens doelgroepenbeleid.Tijdens het vervolg van de opleiding wordt voorts veel aandacht besteed aan de studievoortgang door deleertrajectbegeleider, onder meer in het kader van de portfoliogesprekken. De leertrajectbegeleider en de studentkunnen het initiatief nemen om de dienst Studiebegeleiding in te schakelen.De wijze waarop er een onderscheid wordt gemaakt tussen eerstelijnshulp (leertrajectbegeleider), tweedelijnshulp(studiebegeleider) en derdelijnshulp (medewerker van PSYNET) draagt bij tot een adequate hulpverlening. Uit debevraging van het opleidingshoofd en de verantwoordelijken van de studiebegeleiding blijkt dat de rol van destudiebegeleiding in toenemende mate een ondersteuning van de leertrajectbegeleider inhoudt, waardoor dezemeer aandacht kan besteden aan de studiebegeleiding van de hem toegewezen studenten.Studenten kunnen zich vrijwillig of op aanraden van de begeleiders inschrijven voor het zorgaanbod op dehogeschool. De cursussen stressweerbaarheid en sociale weerbaarheid wordt tweemaal per jaar ingericht.De informatie over examens, moduleboeken, routeboeken enzovoort is toegankelijk. Studenten kunnen terecht opde website, ad valvas, op Blackboard en op het stageweb. Naast de studiegids beschikt de student over eenveelheid van informatiebronnen. Bij de module- en routeboeken krijgen de studenten toelichting van demodulecoördinator en de vaardigheidsbegeleider.Aanbevelingen ter verbetering:In het kader van het doelgroepenbeleid wordt steeds verwezen naar flexibiliteit maar behalve remediëring bij deinstapmodule gaat het veelal over het in rekening brengen van EVC. Allochtone studenten en/of studenten meteen BSO-opleiding moeten meer doen – een achterstand inhalen –, waarvoor meer tijd vereist is en het is nietduidelijk of de voorziene studiebegeleiding hier voldoende aandacht kan aan besteden. De mogelijkheid vanalternatieve/flexibele leerroutes, zoals een schakelprogramma, moet nader worden bekeken.De commissie suggereert om alle eerstejaarsstudenten met slechte toetsresultaten op te nemen in eenstudiebegeleidingsgroep.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 323


Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• Het gebouw leent zich voor onderwijs maar de commissie hoopt dat in de toekomst een rianterelocatie beschikbaar zal zijn. In de tussentijd kan de opleiding de creativiteit van dekleuteronderwijzeressen gebruiken voor de aankleding van het gebouw.• De mediatheek is goed uitgebouwd.• De commissie apprecieert de wijze waarop de informatica bijdraagt tot de reële communicatietussen het werkveld en de opleiding en tussen de lectoren en de studenten.- op het vlak van de studiebegeleiding:• De studiebegeleiding is goed uitgebouwd op drie niveau’s. Positief zijn de aanwezigheid van eenopbouwwerker en de aandacht voor risicostudenten.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.324 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In het onderwijsontwikkelingsplan stelt de hogeschool het systematisch en in overleg met alle betrokkenenwaarborgen van de kwaliteit van het onderwijs voorop. Kwaliteit wordt hierbij onder meer gedefinieerd als ‘het oplange termijn garanderen van accreditatie’: het accreditatiekader wordt in het kwaliteitsbeleid geïntegreerd. Zowelop hogeschool- en departementaal niveau als op het niveau van de opleiding werd een planning opgemaakt dieeen voortdurende meting met het oog op een kwaliteitsbeleid mogelijk maakt en waarbij ook onlinemetingen viahet Black Board Learning System mogelijk zijn.Het kwaliteitszorgplan gaat uit van het EFQM-model. Waar aanvankelijk de vragenlijst van PROZA werd gebruikt,stapte men hiervan af omwille van het belastende karakter en wordt nu vooral gebruik gemaakt van hetkwaliteiteitsinstrument PDCA. Op termijn wil de hogeschool via de balance score card indicatoren bepalen voorhet kwaliteitsbeleid.Zowel op departementaal als opleidingsniveau werden schikkingen getroffen om de communicatie en decoördinatie tussen het hogeschoolniveau en dat van het departement en de opleiding te maximaliseren. De‘spiegelgroep’ groepeert de opleidings- en optiehoofden en KZ-medewerkers, vertaalt dehogeschooldoelstellingen naar het departements- en opleidingsniveau en bewaakt of de curriculumvernieuwingenin lijn zijn met de beleidsplannen. De departementale KZ-cel, bestaande uit de departementalekwaliteitscoördinator en het adjunct-departementshoofd academische zaken, coördineert dedepartementsgebonden initiatieven. De departementale KZ-coördinator leidt de reflectiegroep kwaliteitszorg,waarin ankerpersonen uit elke opleiding en dienst zitten. Binnen de opleiding krijgt de kwaliteitsverantwoordelijkeeen opdrachtpercentage van 5%.Uit de beschikbare documenten kreeg de commissie een beeld van de diverse metingen die gebeurden in deafgelopen academiejaren. Naargelang het onderwerp gebeurt een bevraging op opleidings-, departements- ofhogeschoolniveau:- Bevraging over de personeelstevredenheid (1999-2000 en SERV-enquête in 2002-2003);- Bevraging van de studenten over studiebegeleiding (jaarlijks);- Bevraging over de studententevredenheid (3 ILKO in 1999-2000, 1 ILKO en 3 ILKO in 2003-2004 en 3 ILKOin 2004-2005);- Studietijdmetingen (2 ILKO in 2000-2001 en 1 ILKO in 2003-2004);- Bevraging van het werkveld en de alumni (2003-2004) over de onderwijsprocessen;- Bevraging van de studenten over de onderwijsprocessen (2003-2004).o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 325


De laatste vier metingen gebeurden op opleidingsniveau.Binnen de opleiding gebeuren ook curriculumgebonden evaluaties op moduleniveau (na elke module) enbevragingen over het functioneren van de leergroepen.De metingen vormen de basis van verbeteringsplannen maar streefdoelen worden niet vooropgezet.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er werd veel aandacht besteed aan het verankeren van de kwaliteitszorg in de werking op departementaal enopleidingsniveau. Resultaten van metingen worden geanalyseerd in focusgroepen (op hogeschoolniveau) enfocus- en analsyeteams (op opleidingsniveau), waarbij sterke en zwakke punten aan een SWOT-analyse wordenonderworpen en verbeteringsacties worden opgezet volgens het SMART-principe. Elke verbeteringsactie wordtals project gedefinieerd en de uitvoering wordt met een projectopvolgingsformulier bewaakt. Voorverbeteringsacties worden verantwoordelijken, een timing en tussentijdse evaluaties voorzien.De commissie kon tijdens het bezoek diverse voorbeelden bekijken van verbeteringsprojecten die werdenopgezet naar aanleiding van de metingen:verbeteringsprojecten voor studenten naar aanleiding van de meting studententevredenheid;verbeteringsprojecten met betrekking tot de onderwijsprocessen, in het bijzonder de stage, naar aanleiding vande studietijdmetingen en de bevraging van het werkveld.Uit de gesprekken met het werkveld en de alumni kon de commissie eveneens afleiden dat door hengesignaleerde tekorten werden opgevangen met de curriculumhernieuwing of in aanpassingen aan de inhoud vande modules.Bij de verbeteringsprojecten is de PDCA-methodiek duidelijk aanwezig.Aanbevelingen ter verbetering:/326 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een getrapt systeem van inspraakorganen wat KZ betreft van het niveau van de hogeschool naarinterdepartementaal, departementaal en opleidingsniveau.Studenten worden betrokken op elk van deze niveaus in het kader van focusgroepen en focus- en analyseteams;ze nemen op opleidingsniveau deel aan de bevragingen. Naast de participatie in de decretale overlegorganen(studentenraad, academische raad, departementsraad) worden er modulegebonden studentenparlementensamengesteld die curriculumgebonden plus- en werkpunten signaleren en verbeteringsvoorstellen uitwerken. Hetstudentenparlement wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de leergroepen. De deelneming iswisselend, waardoor alle studenten de kans krijgen om te participeren aan formeel overleg. Uit de enquête van destudententevredenheid blijkt dat de studenten de inspraak in het beleid erg appreciëren. De studenten die decommissie heeft gesproken, bevestigen dit.Personeel wordt betrokken bij de analyse van de kwaliteitsmetingen en het opzetten van verbeteringsprojectenvia focusgroepen (op hogeschoolniveau) en focus- en analyseteams (op departementsniveau).Alumni en werkveld worden betrokken in het kader van de departementale focus- en resonansgroepen.Focusgroepen worden samengesteld naar aanleiding van metingen om verbeteringsprojecten te bepalen. Deresonansgroepen hebben een meer continu karakter en peilen naar de wensen van het werkveld.Het werkveld dat de commissie heeft gesproken, geeft als voorbeelden van de interactie: zelfstandige stage,uitdieping van de overgang van <strong>kleuteronderwijs</strong> naar lager onderwijs en een doestage in het eerste jaar.Het is overigens een van de belangrijke functies van de contactlector om feedback uit het werkveld door te gevenaan de opleiding. In het kader van het POLS-model zal dit samenwerkingsverband nog geïntensifieerd worden.Aanbevelingen ter verbetering:/o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 327


Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedgoedgoeden op basis van de volgende constateringen:- De commissie stelde een grote betrokkenheid van studenten, lectoren en werkveld vast bij de KZ.- Uit de diverse consultatierondes (resonansgroepen, focusgroepen, studentenparlement) worden minpuntenvlug gedetecteerd en verbeteringsprojecten opgezet.- Studenten en werkveld voelen zich door de opleiding ernstig genomen bij de feedback die ze geven.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.328 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Volgens de commissie bevraagt de opleiding geregeld op kritische wijze de eigen praktijk en tracht ze zowel opmodule-, vaardigheidsroute- als portfolioniveau de te bereiken competenties te operationaliseren en demeetresultaten valide te maken. Het opleidingsteam leverde qua scholing bijzondere inspanningen om op eenvernieuwende manier tegen een competentiegericht assessment aan te kijken, zowel wat het assessment vanstage, portfolio, het eindwerkproject als modules betreft. Voor stage- en eindwerk is een gestandaardiseerdeprocedure uitgewerkt en is er een duidelijke cesuur voldoende/onvoldoende bepaald.Bovendien wordt via de bevragingen en door focus- en resonansgroepen onderzocht of de studenten aan deverwachtingen van de stagescholen voldoen. Aandachtspunten worden omgezet in verbeteringsacties die dekwaliteit van de opleiding verhogen.Ook de gesprekken met studenten, afgestudeerden en werkveld gaven aan dat de ILKO-opleidingkleuteronderwijzeressen aflevert die competent zijn maar dat ze vooral ook in staat zijn om zelfstandig op zoek tegaan naar materialen en oplossingen kunnen zoeken voor problemen die zich in de praktijk voordoen, ook als diepraktijk sterk afwijkt van de doorsnee kleuterklas, zoals het werken in kleuterscholen met een hoge concentratievluchtelingenkinderen, het werken als GOK-leerkracht, als zorgcoördinator of het lesgeven in het lager onderwijs.De verdere ontwikkeling van het POLS-model zal de band met de praktijk nog versterken en zal nog meer ruimtelaten voor de inbreng van het werkveld, vooral van de mentoren.De eindwerken die de commissie gelezen heeft, vond ze van wisselende kwaliteit; sommige werken zijnvoorbeeldig, andere blijven sterk descriptief. Toch meent de commissie dat de kwaliteit gemiddeld bevredigendmag worden genoemd en in alle gevallen functioneel was voor de latere beroepsuitoefening.Studenten worden gradueel voorbereid op hun instap in het werkveld, voornamelijk via de stages. Specifiek in hetderde jaar geven de zelfstandige stage, het eindwerk en de verplichte deelname aan nascholing van het Centrumvan Permanente Vorming een goed beeld van het beroepsveld na de studie. Laatstejaarsstudenten wordeneveneens geïnformeerd over de juridische en sociale aspecten die algemeen verbonden zijn aan hetberoepsleven en specifiek aan het beroep van leerkracht.De opleiding slaagde erin een behoorlijke uitstromende studentenmobiliteit (16%) te realiseren. De instroom vanbuitenlandse studenten blijft evenwel beperkt. De lectorenmobiliteit is beperkt maar KO scoort het hoogst binnenhet departement. Een international class is sinds 2005-2006 actief.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 329


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om training te voorzien voor lectoren om de ‘interbeoordelaars-betrouwbaarheid’ teverhogen.Het eindwerkstuk kan nog meer betekenen voor studenten, scholen en opleiding als het verder ingebed wordt inhet kader van schoolontwikkeling. POLS biedt hiervoor prima mogelijkheden.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin als de situatie per opleiding ofstudiegebied. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.De opleiding volgt de slaagcijfers van de studenten per opleidingsjaar op. De gemiddelde slaagcijfers in deperiode 1999-2004 zijn als volgt:Generatiestudenten: 43%- 1ILKO: 42%- 2ILKO: 71%- 3ILKO: 99%De gemiddelde studieduur bedraagt 3 jaar en 3 maanden.De opleiding vergelijkt haar slaagcijfers intern met de andere opleidingen binnen het departement en extern metde opleidingen binnen het Interactum-samenwerkingsverband. Zowel uit de interne vergelijking als uit devergelijking met andere Interactum-hogescholen blijkt dat het slaagpercentage voor het eerste jaar lager dan hetgemiddelde.Uit de vergelijking van de slaagkansen per vooropleiding blijkt dat het slaagpercentage voor studenten met eenBSO-opleiding laag is. Dat geldt ook voor KSO, waar vooral de hoge uitval (twee derde van de studenten) in hetoog springt.330 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


De opleiding formuleert enkele kanttekeningen die de uitval bij de eerstejaarsstudenten kunnen verklaren:onvoldoende startkwalificaties van BSO-studenten, motivatie van instromers, combinatie werk-studie …De opleiding hoopt het rendement te verhogen door:- nog meer gedifferentieerde leerroutes aan te bieden;- het uitbouwen van een subdegree-opleiding begeleider in de kinderopvang, om uitvallers die toch graag metjonge kinderen willen werken, hiertoe kansen te geven of om de tekorten in de startcompetenties op tevangen als voorbereiding op de bacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>;- te participeren aan meer adequate infoverstrekking in de scholen en via het CLB.Studenten die zich willen uitschrijven, kunnen dat pas na een gesprek met het opleidingshoofd, die peilt naar demotivatie van de beslissing. Verder onderzoek gebeurt er niet.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de hoge uitval te onderzoeken, bijvoorbeeld door middel van diepte-interviews vanhen die de opleiding hebben verlaten.De commissie adviseert om streefcijfers te formuleren voor het percentage slagers, voornamelijk voor studentenmet een BSO-, TSO- en KSO-opleiding.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:goedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding bevraagt geregeld op kritische wijze de eigen praktijk met het oog op de verbetering van deopleiding.- De afgestudeerden en het werkveld waarderen de kwaliteit van de opleiding in termen van eindkwalificatiesen competenties.- De stage- en eindwerken die de commissie heeft gelezen en de eindexamens die de commissie heeftingezien, bevestigen het niveau van de afgestudeerden.- De rendementscijfers zijn gekend maar een verdere analyse van de cijfers is aangewezen.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 331


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Globaal vond de commissie hetzelfevaluatierapport open en kritisch en gaf het een goed beeld van de opleiding. De commissie betreurt dat dekritische zelfanalyse slechts op het einde van het rapport aan bod komt en niet is samengebracht na elkonderwerp, zoals de handleiding voorschrijft. Tevens suggereert de commissie om in de toekomst de redactie vaneen ZER meer naar de geest van de beoordelingscriteria op te stellen, dan stelselmatig de aandachtspunten tebehandelen tot in de onderverdeling van de facetten toe. Deze aandachtspunten zijn, zoals de handleiding stelt,bedoeld als richtlijnen en niet als keurslijf.De gesprekken waren een goede aanvulling op het zelfevaluatierapport. De commissie apprecieerde de openhouding van alle gesprekspartners.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.332 | opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud goedFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang goedFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud goedFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel goedFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid goedFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering goedFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldgoedFacet 6.1: Gerealiseerd niveau goedFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen,locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meerafstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al dezeoordelen opgenomen in de tabel.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a r e l d e G r o t e - H o g e s c h o o l | 333


334 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Hoofdstuk 9 Katholieke Hogeschool Brugge-OostendeAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Katholieke Hogeschool Brugge-OostendeDe fusiehogeschool Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende (KHBO) ontstond in 1995.Het is een fusie tussen de Katholieke Industriële Hogeschool West-Vlaanderen en het Hoger Technisch Instituut,beide gelegen in Oostende, en het Hoger Technisch Instituut Brugge, het Sint-Jansinstituut voor Verpleegkundeen het Sint-Andreasinstituut Normaalschool. De twee laatste zijn ook gelegen in Brugge.De hogeschool omvat vier campussen:- Campus Sint-Jan op de Oostmeers en de campus Sint-Andreas op de Graanmarkt in het centrum vanBrugge;- Campus Sint-Michiels in de Spoorwegstraat, bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van het Brugsestation;- Campus Oostende situeert zich aan de Zeedijk;- Daarnaast beschikt de hogeschool nog over een beperkte infrastructuur in de Maagdenstraat te Brugge.De fusiehogeschool biedt opleidingen aan in vier departementen. Elk departement komt overeen met eenstudiegebied. Het departement Industriële wetenschappen en technologie op de campus Oostende, hetdepartement Lerarenopleiding op de campus Sint-Andreas, de campus Sint-Jan en in het gebouw in deMaagdenstraat. Het departement Gezondheidszorg en het departement Handelswetenschappen en bedrijfskundehuizen op de campus Sint-Michiels.De KHBO maakt deel uit van de Associatie K.U.Leuven, een samenwerking tussen de K.U.Leuven en twaalfhogescholen: EHSAL Europese Hogeschool Brussel, GROEP T Leuven Hogeschool, Sint-Lukas Brussel,Hogeschool voor Wetenschap & Kunst, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, Katholieke HogeschoolKempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Mechelen,Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen en Lessius Hogeschool. Deassociatie werkt ook nauw samen met de Katholieke Universiteit Brussel.Recent is binnen de KHBO een proces opgestart om alle opleidingen om te vormen tot hetzij professioneelgerichte bacheloropleidingen, hetzij academische bachelor- of masteropleidingen. Deze omvorming gebeurtconform het decreet betreffende de Herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Deomvormingsdossiers werden op 30 september 2003 aan de Vlaamse overheid overgemaakt en in het voorjaarvan 2004 goedgekeurd.De gevisiteerde opleiding situeert zich in het hoger professioneel onderwijs, studiegebied <strong>Onderwijs</strong> en leidt op totde graad van bachelor in <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>.De KHBO telde op 1 oktober 2005 3.145 studenten, onder wie 787 in de lerarenopleiding en 226 in de opleiding<strong>kleuteronderwijs</strong>.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 335


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding volgt de basiscompetenties en het beroepsprofiel die de Vlaamse regering vastlegde voor debeginnende leraar.- Het beroepsprofiel omschrijft de kennis, vaardigheden en attitudes van de ervaren leraar.- De basiscompetenties omschrijven de kennis, vaardigheden en attitudes waarover iedere afgestudeerdemoet beschikken om als beginnende leraar te kunnen functioneren (cfr. beroepsspecifieke endomeinspecifieke competenties).De commissie nam kennis van de basiscompetenties en de gemeenschappelijke vaardigheden die daarinopgenomen zijn, samen met een aantal vaardigheden die rechtstreeks verband houden met het <strong>kleuteronderwijs</strong>.Een concordantietabel van basiscompetenties en opleidingsonderdelen toont aan, dat alle basiscompetenties inhet curriculum geïmplementeerd zijn. Binnen de opleidingsonderdelen worden vakspecifieke competentiesnagestreefd. De ingroeistage op het einde van de opleiding is de meest authentieke situatie waarin een studentkan aantonen dat de basiscompetenties verworven zijn.Competentiegericht leren was de leidraad bij de ontwikkeling van het vernieuwde bachelorcurriculum. Hierbij isrekening gehouden met de algemene, de algemene beroepsspecifieke en de beroepsspecifieke competenties.Het bachelorcurriculum werd in het eerste jaar van de opleiding ingevoerd in het academiejaar 2004-2005.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding zich dan ook conformeert aan het domeinspecifiekereferentiekader dat de VLHORA haar bezorgde.De algemene doelstellingen van de professioneel gerichte bacheloropleiding werden verfijnd binnen de AssociatieK.U.Leuven. Een werkgroep BAMA-profielen heeft op 31 januari 2003 een kader gepresenteerd waarin dealgemene competentieprofielen voor onder andere de bacheloropleidingen werden omschreven. De vastgelegdebasiscompetenties voor de leraar zitten op dezelfde lijn.336 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


De engagementverklaring van de hogeschool geeft aan, dat de leeromgeving rekening houdt met de toenemendeinternationalisering en dat internationale contacten hiervan een wezenlijk onderdeel zijn. Het<strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan (OOP) 2006-2009 legt aan de opleiding transparantie op van haar curricula metgebruik van het ECTS-systeem om- ervoor te zorgen dat alle studenten in contact komen met de internationale dimensie van hun professioneleomgeving;- hun curriculum te bespreken met buitenlandse partners;- aan studenten de mogelijkheid te geven om opleidingsonderdelen in het buitenland te volgen;- lectoren uit te wisselen met buitenlandse partnerinstellingen.De KHBO is lid van de internationale organisatie European Association of International Education (EAIA).Het partnerschap in Interactum Vlaanderen (een samenwerkingsverband tussen de lerarenopleidingen van KHKVorselaar, KHLim, Karel de Grote-Hogeschool, EHSAL en KHBO) en Interactum Breed (de vijf VlaamseInteractumpartners aangevuld met Interactum Nederland) stimuleert de opleiding om haar doelstellingen in eeninternationaal perspectief te plaatsen.De KHBO is tevens lid van de Vereniging voor Lerarenopleiders in Vlaanderen (VELOV), die ook samenwerkt metde Vereniging voor Lerarenopleiding in Nederland (VELON).De programmagidsen formuleren de leerdoelen per onderwijsleeractiviteit. Bij ieder leerdoel vinden studenten eenverwijzing naar de gerelateerde basiscompetenties. Dezelfde informatie is voor elke onderwijsactiviteit terug tevinden op Toledo, de elektronische leeromgeving en het studentenportaal.Aan directies van West-Vlaamse basisscholen werden de basiscompetenties, de competentiegerichteopleidingsvisie en de consequenties hiervan voor de stage toegelicht en besproken. Studenten en lectorenbevestigen dat de basiscompetenties globaal besproken worden in opvoedkunde en cultuur & samenleving, en inaparte opleidingsonderdelen.De commissie stelt vast dat de vooropgezette doelen aansluiten bij de decretaal bepaalde basiscompetenties. Decommissie vraagt aandacht voor de relatie tussen de basiscompetenties en het nieuwe onderwijsconcept.De commissie vindt het goed dat er een uitgesproken visie is – ervaringsgericht onderwijs –, maar deze visieheeft de commissie niet expliciet teruggevonden in de bezorgde documenten. Wij raden de opleiding aan eenaantal zaken waarvoor zij staat, beter te expliciteren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om de relatie tussen de basiscompetenties en het nieuwe onderwijsconcept uit teschrijven.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 337


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie had inzage in het document <strong>Onderwijs</strong>visie departement Lerarenopleiding KHBO. De opleidingprofileert zich door beroepsgericht te werken in een onderwijsomgeving waarin zij de student en zijn leerprocescentraal stelt. De opleiding werkt met de decretale eindkwalificaties voor de beginnende leraar en hetberoepsprofiel van de leraar.De toetsing van de eindkwalificaties aan de wensen en behoeften van het beoogde werkveld gebeurt onder meervia formele en informele contacten met het werkveld. Het bereiken van de basiscompetenties binnen de stagewordt met mentoren besproken op de mentorenopleiding en -happening en getoetst bij afgestudeerden dietewerkgesteld zijn in het onderwijs. De contacten op de mentorenopleidingen en formele samenkomsten metdirecties van basisscholen geven aan de opleiding een relevant inzicht in de eindkwalificaties die het werkveldverwacht van afgestudeerde leraren.De commissie waardeert de vele informele contacten, maar meent dat het gevaar groot is, dat de opgenomeninformatie onvoldoende of niet doorstroomt en dat daardoor de noodzakelijke borging niet zal plaatsvinden.Lectoren van de opleiding zijn lid van onder meer de stuurgroepen Beeld, Taal en Wiskunde van het pedagogischdidactisch Eekhoutcentrum, wat hen kansen biedt tot overleg met vakgenoten uit andere onderwijsinstellingen.Via de contacten met partners van het Eekhoutcentrum beschikt de opleiding over relevante informatie uit hetwerkveld.In het kader van het partnerschap in Interactum Vlaanderen en Interactum Breed vindt overleg plaats metcollega’s uit andere lerarenopleidingen in Vlaanderen en Nederland. In het kader van het schrijven van hetzelfevaluatierapport is een “peer” evaluatie gebeurd waarbij een opleiding uit Vlaanderen een proefvisitatie deedrond facet 2.8 van het referentiekader.De uitwisseling van lectoren en studenten met buitenlandse instellingen draagt bij tot het kritisch bekijken vandoelstellingen en eindkwalificaties.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de frequentie van de contacten met afgestudeerden en werkveld te verhogen en dedoorstroming van informatie te formaliseren.338 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en oriëntatie: voldoendefacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding volgt het beroepsprofiel, de beroepsspecifieke en domeinspecifieke competenties voor debeginnende leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>.- Een concordantietabel van basiscompetenties en opleidingsonderdelen toont aan dat alle basiscompetentiesin het curriculum geïmplementeerd zijn. Vakspecifieke competenties worden binnen de opleidingsonderdelennagestreefd.- De toetsing van de eindkwalificaties gebeurt via formele en informele contacten met het werkveld.- Studenten, lectoren en het werkveld hebben kennis van de opleidingsdoelstellingen via onder meerbesprekingen, toelichtingen en het elektronische leerplatform.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 339


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij inzage van de programmagidsen heeft de commissie vastgesteld, dat elk opleidingsonderdeel de concretekoppeling weergeeft tussen zijn doelstellingen en de te verwerven competenties.Naast de basiscompetenties wordt bij het vastleggen van de doelstellingen van de opleidingsonderdelen nogrekening gehouden met de leerplandoelen en de ontwikkelingsaspecten van het ontwikkelingsplan voor het<strong>kleuteronderwijs</strong>. De uitgangspunten van de aanpak zijn: een verruimde professionaliteitopvatting(verantwoording- en reflectiebekwaamheid, verantwoordelijkheid, zelfstandigheid, teamgerichte ingesteldheid,levenslang leren) en een verschuiving in de onderwijsprincipes (actief en constructief leren, scheppen van eenkrachtige leeromgeving). Deze aspecten krijgen expliciet aandacht, en studenten werken er zelfstandig aan viareflectie en supervisie. Studenten bevestigen aan de commissie, dat hen het belang van levenslang leren op hethart wordt gedrukt.De opbouw van de opleiding verloopt van een vakgerichte naar een geïntegreerde aanpak.Disciplineoverschrijdende elementen zijn terug te vinden in- het eerste programmajaar: In een module ‘creativiteit’ werken studenten activiteiten uit rond de muzischedomeinen muziek, beeld, drama, beweging en taal.- het tweede programmajaar: in een ‘prentenboeken-module’ stage en in de stage figurentheater- het tweede en derde programmajaar: in het opleidingsonderdeel cultuur & levensbeschouwing- in het derde programmajaar: in de module ‘eerste leerjaar’ en het muzisch projectOndanks de invoering van een ‘creamodule’ blijven studenten en de commissie voor ‘drama’ opbouw missen. Hetzijn eerder projecten in het eerste, tweede en derde jaar waarvoor geen leerlijn over de drie opleidingsjaren heenis uitgewerkt.De afgestudeerden signaleerden met betrekking tot het programma, dat de opleiding iets meer aandacht zoumogen besteden aan het werken met kinderen met specifieke problemen, autisme, anderstaligen, kinderen in hetbuitengewoon onderwijs en een aantal praktische aspecten die bij het klassenleven komen kijken.De commissie meent dat het niveau en de inhoud van de onderwijsonderdelen in orde is. Voor sommigevakgebieden vraagt de commissie om vlug werk te maken van de ontwikkeling van leerlijnen. De commissiedenkt dan aan de drama- en ICT-leerlijn.340 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


In zijn onderwijsvisie engageert het departement zich om voldoende kansen te ontwikkelen voor studenten enlectoren om te participeren aan Europese programma’s/projecten.Het departement werkt actief samen met de lerarenopleiding van de Katholieke Pabo Zwolle (Nederland). Iederjaar komen alle Pabo-studenten van het derde jaar een week naar Brugge. Zij volgen er een cultureel programmaen wonen stages bij van tweedejaarsstudenten. Alle derdejaarsstudenten <strong>kleuteronderwijs</strong> gaan een week naarZwolle. Zij volgen er een cultureel programma en bezoeken methode-, reguliere en speciale scholen.Het programma biedt aan derdejaarsstudenten drie keuzetrajecten aan met een internationale dimensie: deinternationale klas, Erasmus en Erasmus Belgica– en de Noord-Zuidsamenwerking.Lectoren zijn betrokken bij de klassieke Erasmus Teaching Staff Mobility. Zij nemen tevens deel aan buitenlandsecongressen, colloquia en studiedagen.Om actuele ontwikkelingen in het vakgebied op te volgen, nemen lectoren binnen hun vakgebied deel aannascholingen. Tevens raadplegen zij wetenschappelijke literatuur. Actualisering van basiscompetenties gebeurtonder meer ook via contacten met het werkveld. Het zelfevaluatierapport en lectoren tijdens de gesprekken gevenvoorbeelden van inhoudelijke aanpassingen van het programma in relatie tot basiscompetenties.Om de concretisering van de basiscompetenties te optimaliseren, vertaalde de opleiding in 2004-2005 debasiscompetenties in gedragsindicatoren. De theorie van betrokkenheid (zelf-, taak-, leerling- enorganisatiebetrokkenheid) werd het uitgangspunt voor de reflectie- en stageleerlijn. De leerlijnen beklemtonen de‘Leercyclus van Korthagen’; de reflectielijn vervult een prominente plaats in de opleiding. In de stage is er eenevolutie van kortere naar grotere gehelen, van externe naar interne sturing, van directe begeleiding naartoenemende zelfstandigheid. Opleidingsonderdelen worden door één of een beperkt aantal lectoren verzorgd. Decommissie meent dat dit laatste het uitwerken van vakgebonden leerlijnen ondersteunt en overlappingen vermijdt,maar de disciplineoverschrijdende aanpak kan afremmen.Er wordt bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie een procedure toegepast die is uitgewerkt ophogeschoolniveau. Bij inzage van de opleidingsplannen stelde de commissie vast, dat deze activiteiten in eengesystematiseerd proces van PDCA worden uitgewerkt.De opleiding stelt voorop dat zij een eigen visie op onderwijs heeft, maar bereid is te luisteren naar het werkveld.De commissie ziet tekenen van het ontstaan van een partnerschap met het werkveld, maar meent dat de huidigebetrokkenheid van het werkveld en de afgestudeerden bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie tebeperkt blijft.Bij vergelijking van het studieprogramma met de doelstellingen die de opleiding nastreeft, meent de commissie temogen besluiten dat het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen van de eindkwalificaties studenten instaat stellen om de eindkwalificaties van een bacheloropleiding te behalen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan dringend een leerlijn drama en ICT uit te werken.De commissie adviseert de opleiding om bij de programmaherziening aandacht te hebben voor de leerlijnmotoriek, fijne motoriek, schrijfvoorwaarden …o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 341


Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het opleidingsprogramma biedt aan studenten een theoretische en praktische basis aan om maatschappelijk enberoepsmatig te kunnen functioneren. Lectoren bevestigen dat zij studenten willen opleiden die voldoende kennisen vaardigheden hebben om goed te functioneren in het werkveld.De opleiding heeft aandacht voor kennisontwikkeling via onder meer contacturen, zelfstudie, projecten enopdrachten. De opleiding beklemtoont aan de commissie dat kennis geen doel op zich vormt, maar ondersteundwordt door het oefenen van vaardigheden en de stage. De opleidingsonderdelen streven vaardigheden na die destudent als kleuteronderwijzer inhoudelijk bekwaam maken. Deze vaardigheden worden ontwikkeld via ondermeer werkcolleges, ateliers en projectwerk.Daarnaast heeft de opleiding oog voor vaardigheden die helpen ‘leraar te zijn’ en vertrekken vanuit debasiscompetenties, zoals de communicatie met leerlingen, ouders en externen.Alle opleidingsonderdelen werken aan attitudes die opgenomen zijn in de decretale basiscompetenties.De commissie heeft door inzage van de programmagidsen kunnen vaststellen, dat de doelstellingen in dedomeinen kennisverwerving, vaardigheden en attitudevorming per opleidingsonderdeel zijn beschreven.In haar interactie met het werkveld streeft de opleiding een win-winsituatie na tussen de stagescholen en deopleiding. Een voorbeeld hiervan is de opleiding voor mentoren van de ingroeistage van de derdejaarsstudenten,voor Brugse stagescholen en ‘ankerscholen’ in West-Vlaanderen. Terwijl mentoren een gratis opleiding entraining procesmatig begeleiden van studenten volgen, nemen derdejaarsstudenten in enkele gevallen hun klasover. Tijdens de mentorenopleiding krijgt een mentor onder meer coaching om een beeld te krijgen van zijn eigenbegeleidingsstijl. De opleiding geeft te kennen dat vanaf 2006-2007 de mentorenopleiding zal georganiseerdworden als een samenwerkingsverband met Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen, het CVO-VIVO-Kortrijk, het CVO-VTI Brugge, de K.U.Leuven – campus Kortrijk, de diocesane pedagogische begeleiding en hetEekhoutcentrum.Kleuterscholen waarop de opleiding een beroep doet voor haar praktijk, worden uitgenodigd om het slot van destage figurentheater mee te maken en deel te nemen aan de uitvoeringen van het muzische project. Studentenwerken tevens mee aan initiatieven van kleuterscholen, zoals bijvoorbeeld The Reading Night en De Nacht vande Muze.De commissie meent wel dat de samenwerking tussen de opleiding en enkele stageverlenende scholen zich inhoofdzaak beperkt tot het maken van praktische afspraken, een mentoropleiding en overleg over de stagiair(e).De commissie meent dat de opleiding ook een rol heeft in de begeleiding van mentoren, en vindt dat de opleidingde samenwerking tussen de stageverlenende scholen en de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> intenser en formeler moetmaken.342 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


De commissie waardeert deze initiatieven, maar meent dat de samenwerking tussen de stageverlenende scholenen de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> moet worden geformaliseerd.Voor afgestudeerde, beginnende kleuteronderwijzers is er een ‘praatgroep’ waarin zij bijvoorbeeld ervaringenkunnen uitwisselen en nieuwe ideeën kunnen opdoen. De begeleiding van de praatgroep is in handen vanlectoren pedagogische wetenschappen.StageDe opleiding stelt dat de stage het opleidingsonderdeel bij uitstek is om vast te stellen in hoeverre een student debasiscompetenties heeft gerealiseerd. De stageleerlijn is opgebouwd vanuit de basiscompetenties, de theorie vanbetrokkenheid als ondersteuning en de afstemming theorie-praktijk. Stage-evaluatieformulieren geven debasisvaardigheden aan die doorwegen. Vanuit de stageleerlijn heeft de opleiding een aantal meetbaregedragsindicatoren opgesteld die de basiscompetenties weerspiegelen.Het feit dat de opleiding de stages als vertrekpunt van het curriculum neemt, vindt de commissie positief, metname in relatie met het niveau van betrokkenheid en de beroepsrollen, zoals de opleiding die door de leerjarenheen heeft verwerkt.De stages worden gespreid over de verschillende opleidingsjaren:- Eerste programmajaar: observatie van ervaren kleuterleiders tijdens de instapweek, daarna korte engemakkelijke activiteiten voor een kleine groep kleuters, dan langere en moeilijkere activiteiten voor een grotegroep, dan twee praktijkdagen en één week thuisstage onderbroken door een weekeinde.- Tweede programmajaar: vier proefactiviteiten doorheen het jaar; driemaal één week stage met een opgelegdthema in een Brugse oefen- of ankerschool, al dan niet in duo-formatie, twee weken stage tijdens de laatsteperiode in school naar keuze en overleg thema.- Derde programmajaar: vier stages naar keuze; één week in het eerste leerjaar, twee weken in de eerstekleuterklas, twee weken keuzestage en zes weken ingroeistage.In de stageschool wordt de student begeleid door een mentor. Tijdens alle stageperiodes wordt de student doorverschillende volglectoren bezocht. Elke student krijgt voor het hele jaar een stagebegeleider toegewezen. Destagebegeleider voert na elke stageperiode met de student een begeleidingsgesprek op basis van verslagen vande mentor, verslagen van de volglectoren en de werkpunten en reflecties in het logboek van de stagiair(e). Hetbegeleidingsgesprek heeft een vastgelegde opbouw met gespreksthema’s van de student en de docent en meteen overzicht van gemaakte afspraken. De stagebegeleider synthetiseert alle gegevens en presenteert ze aan deexamencommissie bij de praktijkdeliberatie.De commissie vindt het positief dat de vaste stagebegeleider niet op stagebezoek gaat bij de eigen studenten. Opdie manier wordt het spanningsveld tussen begeleider/beoordelaar weggewerkt en is er een grotere variatie in debeoordeling.Studenten melden dat het bezoek van de volgdocent bij hen enige stress veroorzaakt, omdat er uiteindelijk eenbeoordelingscijfer bij hoort. Zij menen dat begeleiden en evalueren moeten worden losgekoppeld en zien eenvolgdocent eerder als een ondersteuner met het op oog op verbetering, waarbij dan ook geen quotering hoort. Zijbevestigen dat de volglectoren uitgebreid feedback geven op de lesvoorbereidingen.Studenten stellen dat de keuze van de mentor veel invloed heeft op hun stageleerproces, want ‘er zijn er goedeen minder goede’. Bij een minder goede ervaring kan een student terecht bij de supervisie werkervaring.De commissie meent dat, hoewel de studenten de stageplaats zelf kiezen, het een opdracht is van de opleidingom de kwaliteit van stageplaatsen en -mentoren te bewaken. Studenten die bij de ingroeistage het gevoel hebbendat zij niet eerlijk beoordeeld zijn, kunnen het bezoek van twee andere lectoren aanvragen.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 343


Het gewicht in studiepunten dat de opleiding aan stage toekent, is:- eerste programmajaar: 9 studiepunten- tweede programmajaar: 11 studiepunten- derde programmajaar: 20 studiepuntenDe beoordeling van de stage gebeurt twee keer per jaar: een formatieve evaluatie in januari en een summatieveevaluatie op het einde van elk programmajaar. De beoordeling gebeurt op basis van de zelfreflectie van destudent, de beoordeling van de mentor via beoordelingsformulieren en de beoordeling van de volgdocent viastagebezoeken. De Beoordelingscommissie bestaat uit alle stagebegeleiders en -volgers van het betreffendeprogrammajaar.Studenten die in het derde programmajaar niet slagen voor hun stage, maar wel voor alle andereopleidingsonderdelen, kunnen een aangepast stageprogramma krijgen. Tijdens de periode september-decemberdoorlopen ze achtereenvolgens vier stageperiodes uit het derde programmajaar. Na elke stage is er eenbegeleidingsgesprek met een toegewezen stagebegeleider. Eind januari komt de examencommissie samen omte beslissen of zij al dan niet hun diploma behalen.Het werkveld bevestigt aan de commissie dat de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> impulsen geeft tot vernieuwing.Personeelsleden van stagescholen volgen meer bijscholingen en stagiair(e)s brengen vaak nieuwe materiëlezaken en ideeën aan. Over het algemeen is het werkveld tevreden met de kennis, vaardigheden en attitudes vanstagestudenten. Het ervaart dat studenten ook richtlijnen meekrijgen om zich bijvoorbeeld aan te melden en voorte stellen.De commissie waardeert de uitbouw van de stageleerlijn. De commissie meent dat die voor een realistische engemotiveerde spreiding zorgt van de verwerving en evaluatie van de vaardigheden. De stages worden geleidelijkaan opgebouwd, studenten kunnen groeien en kennis wordt teruggekoppeld. De commissie meent dat deStagegids - ingroeistage voor studenten en lectoren een degelijk instrument is voor het optimaliseren van depraktijkuitoefening en -begeleiding.Voor een buitenlandse stage kunnen studenten zelf het initiatief nemen; de hogeschool geeft hen administratieveondersteuning. De buitenlandse stage is een vast deel van het curriculum voor 20 studiepunten.ScriptieDe traditionele scriptie werd omgevormd tot een portfolio.De commissie heeft vastgesteld dat het concept, de betekenis en doelstellingen van de scriptie en de criteria vantoetsing voor studenten beschreven zijn.Een eindportfolio is een gestructureerde verzameling werkstukken uit het derde programmajaar waarmee destudent zijn eigen leerproces illustreert en waarmee hij aantoont dat hij klaar is voor het werkveld.De portfolio bevat:- een verzameling met verplichte werkstukken, onder andere een actieonderzoek;- een verzameling van werkstukken naar keuze: de student selecteert die werkstukken die het beste zijnleerproces illustreren.De opleiding heeft een procedure uitgeschreven voor de aanpak van het actieonderzoek.344 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Voor de begeleiding opteert de opleiding voor een verplichte procesbegeleiding in groepjes van vijf tot zesstudenten. De begeleidende docent begeleidt de studenten van zijn groep bij het proces van samenstelling vande portfolio en het actieonderzoek.De portfolio wordt mondeling gepresenteerd voor een evaluatiecommissie.De beoordelingscijfers zijn als volgt: één derde van de punten voor het proces, één derde van de punten voor hetproduct en één derde van de punten voor de presentatie. Voor elke rubriek zijn er aandachtspunten voor debeoordeling. Het cijfer van de eindportfolio is de som van de drie rubrieken. Een student die niet slaagt voor deeindportfolio moet een nieuw actieonderzoek uitwerken.Studenten en afgestudeerden bevestigen tijdens gesprekken met de commissie, dat de opleiding hen exact diékennis, vaardigheden en attitudes bijbrengt waarmee zij professioneel aan de slag kunnen.De commissie vindt het positief dat de opleiding blijft nadenken over het proces van stage, eindwerk en debegeleiding ervan.De aandacht voor kennisontwikkeling voor een aantal opleidingsonderdelen zou wat meer op de voorgrondmogen treden. Als voorbeeld zou de theoretische onderbouwing van een concept als ‘actieonderzoek’, naar demening van de commissie, op een hoger niveau kunnen worden getild.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding aandacht te besteden aan de kwaliteit van de stageplaats en destagementor. Het gaat hier over de kwaliteit:- van de begeleiding: die omvat mentoring, coaching en de afstemming van het aanbod op de behoeften vande (aanstaande) leraar;- van de werkplek: die omvat alle faciliteiten in de vorm van beschikbare mensen, up-to-date (ICT-)materiaal,ruimte, tijd, geld en afspraken;- van de beoordeling: die omvat inhouden en richtlijnen voor de beoordeling van bekwaamheden die te makenhebben met de startbekwaamheid van de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>;- van de afspraken over de evaluatie en de borging van de kwaliteit: systematische zorg voor kwaliteit slaat opzelfevaluatie en procesmanagement.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het programma is inhoudelijk gebaseerd op de basiscompetenties van de beginnende leraar en vormelijk op debetrokkenheidsniveaus: zelfbetrokkenheid, taakbetrokkenheid, leerlingbetrokkenheid en organisatiebetrok-o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 345


kenheid. De kleinschaligheid van de opleiding maakt dat het team vlot kan overleggen, informeel en formeel, overde coherentie en de inhoud van opleidingsonderdelen over de opleidingsjaren heen.Bij het bestuderen van de inhoud van het programma stootte de commissie bij sommige opleidingsonderdelen opoverlappingen en/of tegenstrijdigheden.De commissie meent dat de inhoudelijke samenhang in het evaluatierapport te beperkt wordt aangetoond.In het eerste en het tweede jaar jaar biedt de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> geen keuzeopleidingsonderdelen aan.In het derde programmajaar is er voor studenten:- een keuzeaanbod in het kader van Interactum Vlaanderen: alle laatstejaars hebben de mogelijkheid omgedurende één tot twee weken deel te nemen aan onderwijsactiviteiten in een andere Vlaamse (Interactum-)hogeschool;- een keuzemogelijkheid om bij de scriptie te kiezen voor actieonderzoek en zich op die manier tespecialiseren in een bepaald thema;- een keuzevrijheid in hun stageprogramma: studenten kunnen stagethema’s, en -scholen zelf kiezen;- een keuzestage: studenten kunnen stageschool en het onderwijstype (buitengewoon onderwijs,methodeschool, multiculturele klas, eerste graad lager onderwijs) zelf kiezen;- een keuze van onderzoeksopdrachten die ze uitvoeren tijdens de ingroeistage, en ze kunnen zelf bepalenwelke opdrachten – naast een aantal verplichte – ze opnemen in hun eindportfolio;- een mogelijkheid om in de tweede helft van het derde jaar te kiezen voor een Eramusprogramma, een stagein de derde wereld, een voortraject tot bachelor <strong>Onderwijs</strong>kunde of de internationale klas.Tijdens de gesprekken zegt de opleiding dat zij de piste ‘specialisatiemodules’ onderzoekt om in het derdeprogrammajaar meer keuzemogelijkheden in te richten.Het departement Lerarenopleiding van de KHBO is partner van Interactum Vlaanderen en Nederland. Er werd delaatste jaren samengewerkt rond curriculumvernieuwing, de stageleerlijn, het zelfevaluatierapport en deinternationale klas. Binnen Interactumbreed is er samengewerkt voor programmaontwikkeling met de KatholiekePabo Zwolle. Er is een jaarlijkse uitwisseling, waarbij studenten een week in Zwolle zitten en ook studenten uitZwolle naar Brugge komen.De KHBO is lid van de Associatie K.U.Leuven en is betrokken bij overleg op associatieniveau. Concreteuitkomsten van die samenwerking zijn het gebruik van het elektronische leerplatform en het studentenportaalToledo.De bekendmaking aan het werkveld van de stageperiodes gebeurt gezamenlijk met de Katholieke HogeschoolZuid-West-Vlaanderen.In samenwerking met twee andere hogescholen ontwikkelde de KHBO een voortraject voor het verkort trajectacademische bachelor <strong>Onderwijs</strong>kunde.In de programma’s van het eerste programmajaar van de opleiding BAKO, BALO en BASO zitten een aantalgemeenschappelijke opleidingsonderdelen. Daardoor kunnen studenten in de loop van het eerste semester noginstappen in de opleiding vanuit BALO of BASO. Zij kunnen tevens instappen na de examenperiode van januari.Studenten die in het derde programmajaar niet slagen voor stage, maar wel voor alle andereopleidingsonderdelen, kunnen een aangepast stageprogramma krijgen.Studenten krijgen voor onderwijsleeractiviteiten een vrijstelling vanaf 10 op 20. De opleiding heeft geen traditionelejaarstructuur meer en maakt vanaf 2005-2006 het onderscheid tussen een programmajaar (modeltraject) eneen opleidingsjaar (gebonden aan een student).346 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om het pakket aan keuzeopleidingsonderdelen uit te breiden en teverrijken.De overlappingen en/of tegenstrijdigheden in sommige opleidingsonderdelen moeten worden weggewerkt.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij het opstellen van het programma hanteert de opleiding een norm van 27,5 uur per studiepunt, met een margevan 2,5 uur. Feitelijk komt één studiepunt overeen met 25 tot 30 uur werk. De totale begrote studietijd van éénprogrammajaar van 60 studiepunten ligt dan tussen de 1.500 en 1.800 uur.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 347


Vanaf het academiejaar 2004-2005 heeft de opleiding voor elk opleidingsonderdeel de totale studietijd opgesplitstin contacturen, begeleid zelfstandig werk en zelfstandig werk. De commissie stelt vast dat het aantal contacturenis verminderd om plaats te maken voor begeleid zelfstandig leren en zelfsturend leren.In 2003-2004 werd in de drie opleidingsjaren een studietijdmeting uitgevoerd volgens het systeem van eenschatting achteraf. De meting vond plaats na het eerste en na het tweede semester. De commissie stelt vast datde opleiding zelf vraagtekens plaatst bij de betrouwbaarheid van de meting. De studenten konden op het eindevan elk semester immers alleen een raming maken van hun studietijd, er ontbraken gegevens voor enkeleopleidingsonderdelen en bovendien zijn er fouten geslopen in de verwerking van de resultaten.De opleiding signaleert dat zij nood heeft aan een goed instrument om de studietijd te meten. De Centrale dienststelt dat hij twee betrouwbare en valide instrumenten aanbiedt, namelijk meting volgens de tijdschrijfmethode ende methode van schatting achteraf. De opleiding moet nog een keuze maken voor een methode.De commissie is van oordeel dat de opleiding inspanningen levert om studiebelemmerende factoren weg tewerken, maar er toch niet volledig in slaagt. Hoewel voor Nederlands en milieu de overlappingen zijn weggewerkt,blijven studenten van het derde programmajaar overlappingen en tegenstrijdigheden signaleren.Als studiebevorderende factoren signaleren studenten en afgestudeerden de studiebegeleiding, de lage drempeltussen lectoren en studenten, de opsplitsing van groepen, de proefexamens, de takenoverzichten en -bundel, deprogrammagidsen en het discussieforum tijdens de examens. Eerstejaarsstudenten stellen dat de instapweekhen relevante informatie levert over de organisatie van de opleiding en een duidelijk beeld schetst van het beroepvan kleuteronderwijzer. In het eerste en het tweede programmajaar is er remediëring voor Nederlands enmuzikale opvoeding.Studenten kunnen terecht bij de studie- en trajectbegeleider van het departement en de dienst voor SocialeVoorzieningen voor kosteloze studie- en psychologische begeleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om een methodologie uit te werken voor het uitvoeren van betrouwbarestudietijdmetingen.Zoals al eerder vermeld, vraagt de commissie om overlappingen en/of tegenstrijdigheden in sommigeopleidingsonderdelen te definiëren en weg te werken.348 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij inzage van de programmagidsen bemerkt de commissie dat de didactische werkvormen en gebruikteleermiddelen aansluiten bij de doelstellingen van het opleidingsonderdeel. Het zelfevaluatierapport geeft beperkteinformatie over de afstemming tussen vormgeving en inhoud.Wat de karakteristieken van de studentinstroom betreft, merkten lectoren op dat de instroom de laatste jarenwijzigt. De doorsnee student lijkt het afgelopen decennium een minder theoretische leerstijl te hebben. Deopleiding stelt dat zij aanvankelijk hierop reageerde via individuele initiatieven. Gaandeweg kwamen er bijscholingrond het begeleiden van studenten en tevens rond structurele aanpassingen in het curriculum. Uiteindelijk werdendeze ontwikkelingen vanuit de basis geformaliseerd in een onderwijsontwikkelingsplan.De opleiding evolueert van ‘gestuurd leren’ naar ‘zelfsturend leren’. Er worden minder contacturen ingericht om inde weekplanning meer tijd vrij te maken voor ‘zelfstandig werk’, en er is een namiddag voorzien voor ‘begeleidzelfstandig werk’. Zelfstandige opdrachten voor verschillende opleidingsonderdelen werden meer en beteruitgeschreven en samengevat in een ‘takenoverzicht’. Voor bepaalde opleidingsonderdelen zoals agogischevaardigheden, kiest de opleiding bewust voor kleinere groepen.Inzage in de programmagidsen en gesprekken met studenten tonen aan, dat er voldoende variatie is aanonderwijs- en werkvormen en dat deze aansluiten bij het didactische concept en de doelstellingen van deopleiding.Derdejaarsstudenten waren enthousiast over de aanpak in groepswerk, waarin zij werken aan thema’s zoalsseksualiteit, fantasie en angst.De commissie wil stellen dat het schriftelijke studiemateriaal, over het algemeen, vrij behoorlijk en overzichtelijkis. In sommige cursussen ontbreekt de rode draad, is de opbouw onvoldoende duidelijk, biedt de docent mindereigen materiaal aan en worden er weinig primaire bronnen vermeld.<strong>Onderwijs</strong>kundige vernieuwing wordt geïnitieerd via een hogeschoolbrede expertisegroep, die een visie ontwikkelten beleidsvoorstellen doet. <strong>Onderwijs</strong>vernieuwing wordt opgenomen in de strategische doelstellingen 2003-2006en 2006-2009. Ook vanuit de associatie is er output voor onderwijsvernieuwing.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om criteria aan te leggen voor de vormelijke en inhoudelijke bewaking van de kwaliteitvan het schriftelijke studiemateriaal.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 349


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Studenten bevestigen dat de ombudspersoon en het departementshoofd het examenreglement toelichten aanalle eerstejaarsstudenten. Studenten krijgen een folder met belangrijke afspraken, tips voor blok- en examentijden het telefoonnummer van de ombudspersoon. Informatie over examens, onderwijsregeling en examenreglementis tevens beschikbaar via Toledo en de programmagids. De wijze waarop de onderwijsactiviteitenworden beoordeeld, wordt bij aanvang van het academiejaar meegedeeld.Bij aanvang van elke examenperiode wordt een algemene personeelsvergadering samengeroepen waarbij hetexamenreglement wordt opgefrist en eventuele wijzigingen worden toegelicht.De regelgeving betreffende de verschillende examenperiodes, de organisatie van de examens en de criteria enwijze van beoordelen door de examencommissie zijn opgenomen in het examenreglement. Er wordt een correctespreiding van de examens voor alle studenten nagestreefd.De opleiding hanteert interne procedures voor de opmaak van de examenrooster, de toewijzing van lokalen entoezicht, het indienen van examenvragen en de bespreking van de resultaten.De commissie heeft kunnen vaststellen dat er in de opleiding verschillende evaluatievormen worden gehanteerd.Het toetsen van kennis, inzichten en vaardigheden wordt geëvalueerd via onder meer een schriftelijk examen,een mondeling examen, een examen aan de computer of een jaartaak naargelang de vooropgesteldedoelstellingen. Daarnaast gebruikt de opleiding ook portfolio-assessment, “peer”- en selfassessment, permanenteevaluatie en het logboek, en worden uiteraard ook de stages beoordeeld. De evaluatievorm wordt peronderwijsactiviteit vermeld in de programmagids.De commissie meent dat de beoordeling van studenten wordt gekenmerkt door de grote persoonlijke vrijheid vande lectoren. Dat heeft als voordeel dat er intensief feedback kan plaatsvinden, maar als nadeel dat de bewakingvan de kwaliteit moeilijk vast te stellen is. Het departementshoofd Lerarenopleiding heeft de bewaking van dekwaliteit van de toetsing in zijn opdracht. Het departementshoofd stelt dat deze taak naar het opleidingshoofd zalgaan.Om een objectieve beoordeling te garanderen, hanteren de lectoren een antwoordsleutel voor de examens.Bij mondelinge examens trekken de studenten hun eigen steekkaart. Elke docent noteert wat er ontbreekt of foutis in het antwoord. Voor opleidingsonderdelen waarbij vaardigheden worden geëvalueerd, wordt eenevaluatiefiche bijgehouden met het oog op feedback voor studenten.De opdracht van de ombudspersoon is om in elke examenperiode klachten te onderzoeken in verband metexamens en om als bemiddelaar op te treden bij conflicten tussen examinatoren en studenten. Deombudspersoon stelt jaarlijks een rapport op dat aanleiding kan zijn voor bijsturing van de toetsing. Studentenbevestigen dat zij een kaart ontvingen met informatie over de ombudsfunctie en de vermelding van de functie opToledo.350 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Na elke examenperiode is er een contactmoment voorzien waarop studenten hun resultaten kunnen besprekenmet hun lectoren en hun examens kunnen inkijken.De opleiding schenkt ruime aandacht aan het evalueren en het opvolgen van de studenten.Bij het inkijken van verbeterde examens stelde de commissie vast, dat bij sommige examens demoeilijkheidsgraad vrij hoog was, wat als positief kan worden beschouwd. De vraagstelling is gevarieerd metduidelijke linken tussen de praktijk en de theorie. Aan de hand van casussen moeten de studenten antwoordenzoeken vanuit de cursus. Er zijn vragen waarbij de studenten zelf praktijkvoorbeelden moeten geven. Studentenmoeten ook vaak argumenteren en reacties geven op uitspraken en gedragingen van kleuters. Er moeten linkenworden gelegd met de leerplannen, en ook onderdelen van lesvoorbereidingen worden geïntegreerd in devraagstelling. Er zijn tevens theoretische vragen waarbij de studenten letterlijk moeten reproduceren uit decursussen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan de kwaliteit van de evaluatie verder te bewaken.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 351


Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De toelatingsvoorwaarden die de opleiding hanteert, zijn deze van het Hogeschooldecreet van 4 april 2003 en hetFlexibiliseringsdecreet van 30 april 2004. De commissie heeft kunnen vaststellen, dat de toelatingsvoorwaardenzijn opgenomen in de onderwijsregeling.Bij inzage van een vergelijkende tabel met instroomcijfers van Interactumpartners stelt de commissie vast, dat deopleiding de grootste groep generatiestudenten heeft (82,3% tegenover gemiddeld 70,14% voor Interactum).Een overzicht van de instroom van de academiejaren 2000-2001 tot 2004-2005 toont aan dat de meerderheid vande studenten <strong>kleuteronderwijs</strong> afkomstig is uit TSO-richtingen (63% in 2004-2005), de tweede grootste groep uitASO-richtingen (20% in 2004-2005), een aantal studenten uit BSO (13% in 2004-2005), een kleine groep uit hetkunstsecundair onderwijs (3% in 2004-2005) en bij uitzondering studenten met een diploma hoger onderwijs (1%in 2004-2005).Zowel de vorm als de inhoud van het programma sluiten aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.Voor de studenten die uit zwakkere richtingen komen, wordt aan remediëring gedaan in kleinere leergroepen,waarin ze meer begeleiding krijgen. Studenten die uit sterkere richtingen komen, geven aan voldoendeuitgedaagd te worden.De opleiding organiseert een instapweek als aanzet voor de aansluiting vooropleiding-opleiding. Met deorganisatie van deze instapweek streeft de opleiding drie doelen na:1. De opleiding introduceert beginnende studenten in de hogeschool en de opleiding door hen wegwijs temaken in het gebruik van het computernetwerk, het elektronische leerplatform Toledo, het e-mailsysteem ende campusbibliotheek, door hen te introduceren in de gebouwen van de campus, hen de socialevoorzieningen (SOVO) voor te stellen en hen kennis te laten maken met de klasgroep en lectoren van deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.2. Tijdens de instapweek schetst de opleiding een zo helder mogelijk beeld van de opleiding en het beroep vankleuteronderwijzer, zodat studenten hun motivatie kunnen toetsen en hun beeld van de opleiding en/of hetberoep kunnen bijstellen.3. De eerstejaarsstudent wordt gescreend voor Nederlandse uitspraak en muzikale opvoeding. Indien nodigwordt hij doorverwezen naar een verplicht te volgen remediëring van drie uren per week.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding de mogelijkheid biedt om een flexibel programma te volgen.Een student kan ofwel een modeltraject volgen, ofwel een geïndividualiseerd traject. Dat resulteert in eendiplomacontract of creditcontract, waarbij de student zelf mee bepaalt welke opleidingsonderdelen hij zalvolgen. Een student kan in de KHBO examen afleggen voor de examencommissie van de VlaamseGemeenschap (= examencontract).352 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Het EVK- en EVC-beleid is uitgeschreven in het examenreglement. Op basis van toegekende vrijstellingenkan een geïndividualiseerd traject worden opgesteld. De afhandeling van de aanvragen tot het bekomen vanEVK en EVC verloopt volgens een vastgelegde procedure.Samen met de KULAK en enkele hogescholen is er een voortraject ontwikkeld van drie opleidingsonderdelen uithet verkorte traject academische bachelor <strong>Onderwijs</strong>kunde (75 studiepunten). Studenten die het voortraject metsucces afleggen, kunnen in het verkorte traject instappen met een studieduurvermindering van 15 studiepunten.In uitvoering van het Flexibiliseringsdecreet zal op associatieniveau een valideringscommissie worden opgericht,die elke aanvraag tot het bekomen van EVK en EVC zal behandelen.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- De opleiding vertaalde de basiscompetenties in gedragsindicatoren.- Elk opleidingsonderdeel maakt een concrete koppeling tussen zijn doelstellingen en de te verwervencompetenties. Opleidingsonderdelen streven vaardigheden na die de student als beginnendekleuteronderwijzer inhoudelijk bekwaam maken.- De opleiding loopt van een vakgerichte naar een geïntegreerde aanpak, met disciplineoverschrijdendeelementen in de drie jaren. De leerlijn drama en ICT moeten zonder dralen worden uitgewerkt.- De opleiding neemt de stages als vertrekpunt van het curriculum. De leerlijn stage is uitgewerkt vanuit debasiscompetenties, betrokkenheid en afstemming van theorie en praktijk.- De traditionele scriptie is omgevormd tot een portfolio.- De inhoudelijke samenhang van het programma kan worden verbeterd. Het keuzeaanbod is er vooral in hetderde jaar.- De studieomvang voldoet aan de formele eisen. De opleiding voerde een studietijdmeting uit, maar plaatstvraagtekens bij de betrouwbaarheid. De opleiding heeft aandacht voor studiebevorderende en -belemmerende factoren.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 353


- Er is voldoende variatie in onderwijs- en werkvormen, en deze sluiten aan bij het didactische concept en dedoelstellingen. Het schriftelijke studiemateriaal is over het algemeen behoorlijk, maar kan hier en daarworden bijgestuurd.- De opleiding hanteert traditionele en nieuwe evaluatievormen; de lectoren gebruiken antwoordsleutels. Deexamens zijn naar behoren, met een duidelijke verbinding tussen de theorie en de praktijk.- De opleiding heeft qua vorm en inhoud van het programma aandacht voor instromende studenten uitzwakkere richtingen. Studenten uit sterkere richtingen worden voldoende uitgedaagd.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.354 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Tijdens de visitatie waren alle facetten van personeelsbeleid in handen van het departementshoofd, maar in denieuwe organisatiestructuur zullen taakverdelings- en opvolgingsaspecten de bevoegdheid worden van hetopleidingshoofd. Het opleidingshoofd zal dan tevens advies kunnen uitbrengen bij de aanwerving en het al danniet in dienst houden van personeelsleden.In mei overlegt het departementsbestuur over de personeelsformatie (kwalitatief en kwantitatief) voor hetvolgende academiejaar. In samenspraak met het opleidingshoofd wordt een profiel (taakomschrijving, gewenstekwalificatie, vereiste ervaring) vastgelegd voor aan te werven personeelsleden. Tijdens sollicitatiegesprekken is eraandacht voor onderwijskundige kennis en vaardigheden en voor de bereidheid om zich te laten bevragen doorstudenten.Bij aanwerving krijgt een beginnende docent een functiekaart waarin zijn taken en opdrachten worden opgelijst.Deze functiekaart zal het uitgangspunt vormen voor het functionerings- en evaluatiegesprek. De items van defunctiekaart worden vooraf verduidelijkt in een doelstellingsgesprek.Het onthaal van nieuwe personeelsleden gebeurt deels centraal. Op het niveau van de opleiding gebeurt hetalgemene onthaal door het opleidingshoofd; de vakinhoudelijke begeleiding gebeurt door een collega-docent. Eris een onthaalbrochure voor nieuwe collega’s.Tijdens de gesprekken met de commissie stelt de opleiding dat er een principebeslissing is genomen om deaanvangsbegeleiding van beginnende collega’s in de toekomst meer te structureren en te systematiseren. Datslaat zowel op de centrale activiteiten als op bijvoorbeeld een systematisch nascholingstraject voorstagebegeleiding, waarbij elke nieuwe collega eerst een periode observeert wat er in een kleuterklas gebeurt.Het opleidingshoofd omschrijft de opdrachten die noodzakelijk zijn om alle onderwijsactiviteiten te kunneninrichten. Voor de toekenning van de opdrachten gebruikt het departement een berekeningssysteem dat rekeninghoudt met onderwijsactiviteiten (contacturen, examens, stage- en scriptiebegeleiding), en coördinatie enorganisatorische activiteiten (internationalisering, studie- en trajectbegeleiding, ombudsfunctie, ICT). In deopdracht zit ook een buffer van 5 à 7 procent voor onder meer opleidings- en teamvergaderingen, nascholingenen praktijkbesprekingen. Het uitgangspunt bij de berekening is, dat het aantal werkuren voor een voltijdseopdracht 1.600 (jaar)uren bedraagt. De commissie meent dat de opleiding aandacht heeft voor een evenwichtigetaakbelasting.De commissie maakt zich, samen met de opleiding, zorgen over het aantal taken dat het personeel verricht. Decommissie adviseert de opleiding om de professionalisering en de bijdrage aan de beroepsgroep niet teveronachtzamen.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 355


Het zelfevaluatierapport stelt dat het departementshoofd twee functioneringsgesprekken heeft met nieuwepersoneelsleden tijdens hun eerste jaar. Voor de andere lectoren wordt er gestreefd naar éénfunctioneringsgesprek per academiejaar. Voor nieuwe medewerkers is er een evaluatiegesprek op het einde vanhun eerste jaar. Dan is er een periode tussen van vijf jaar.Studenten worden bevraagd door alle lectoren om zicht te krijgen op hun eigen functioneren en om dat teverbeteren. De docent kan resultaten van deze bevraging ter sprake brengen tijdens het functioneringsgesprek;zij zijn geen element van het evaluatiegesprek. Een evaluatie ‘voldoende’ is een voorwaarde voor een vastebenoeming. Het benoemingspercentage voor de lerarenopleiding bedraagt momenteel 67,8 procent.Lectoren bevestigen dat zij als voorbereiding op een functioneringsgesprek vooraf een document ontvingen metvragen en thema’s waarover kan worden gesproken; zij stellen dat er voldoende ruimte is om zelf werkpunten aante brengen.Tijdens het gesprek met de commissie stellen vaklectoren dat er aandacht is voor het specifiek pedagogischdidactische van een kleuterschool. Een aantal lectoren illustreert hoe men zich de didactiek van het<strong>kleuteronderwijs</strong> heeft eigen gemaakt.De opleiding stimuleert alle personeelsleden om zich verder te professionaliseren door onder meer zelfstudie,nascholing en studiedagen. De individuele docent kan hiertoe het initiatief nemen en een voorstel indienen. Aande commissie is verteld, dat de opleiding steeds meer stuurt om nascholing te volgen. Door inzage van eenoverzicht van de gevolgde bijscholingen sinds 2001 heeft de commissie kunnen vaststellen, dat lectoren van deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> deelnamen aan relevante externe nascholingen en nascholingen die werdenaangeboden door de opleiding, het departement en de hogeschool. Als de inhoud van de nascholing past in het<strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan wordt ze gefinancierd. Professionalisering is een vast onderwerp in eenfunctioneringsgesprek. De commissie keek ook het Nascholingsplan 2005-2005 en 2006-2007 in.De commissie meent uit resultaten van bevragingen van studenten en uit gesprekken met lectoren,afgestudeerden en het werkveld te mogen concluderen, dat het team van lectoren competent, enthousiast engeëngageerd is, weet waarmee het bezig is en kwaliteit nastreeft.Belemmerende en bevorderende factoren in het voeren van een personeelsbeleidIn het zelfevaluatierapport geeft de opleiding enkele factoren aan die het voeren van een personeelsbeleidbemoeilijken:- het gebrek aan extra financiering voor het opstarten van nieuwe trajecten zoals avondonderwijs;- de extra werklast door interne verschuivingen in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>;- het niet kunnen aanwerven van personeelsleden met ervaring, omwille van de koppelinganciënniteit/personeelskost;- het werken op twee campussen en de ondermaatse huisvesting, die nadelig zijn voor de onderlingecommunicatie en samenwerking;- de vervanging bij ziekte die slechts mogelijk is als er een buffer is ingebouwd.Factoren die het voeren van een personeelsbeleid bevorderen zijn:- de onderwijsondersteunende diensten en de centrale administratie;- de betrokkenheid, inzet en flexibiliteit van de personeelsleden;- het toekennen aan het opleidingshoofd van een grotere verantwoordelijkheid wat betreft personeelsbeleid.356 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport, dat de professionele gerichtheid wordt onderhouden door de aardvan de onderwijsactiviteiten, door de inbreng en contacten met het beroepenveld en de internationale contacten.De opleiding beschouwt de stagebegeleiding als een sterk punt, dat voor het personeel de verbinding legt tussende opleiding en de beroepspraktijk. Zij haalt voor deze bewering de volgende argumenten aan: betrokkenheid vanalle lectoren, een sterke leerlijn voor de stage, de uitwerking van de ingroeistage, de koppeling van deingroeistage met de mentorenopleiding, de koppeling supervisie en leer- en reflectieportfolio, de creastage,muzische stage en het muzisch project.Bij de uitwerking van sommige onderwijsactiviteiten doet de opleiding een beroep op het beroepenveld, zoalsvoor demolessen die door een kleuteronderwijzer uit de oefenscholen worden gegeven, bij het vastleggen van hetthema voor actieonderzoek als onderdeel van de scriptie en bij het overleg tussen lectoren en het beroepenveldin de stuurgroepen van het Eekhoutcentrum.De opleiding signaleert tijdens de gesprekken met de commissie, dat het niet vanzelfsprekend is om mentoren tevinden die meestappen in de leerlijn van de opleiding en er niet haaks op staan.De opleiding geeft aan dat de internationale dimensie binnen de opleiding te beperkt is. De commissieonderschrijft dit. Een docente heeft lesgegeven in het buitenland in het kader van Erasmus, anderen bezochtenstudenten op hun buitenlandse stage. Voorts is er een samenwerking met lectoren van de Katholieke PABOZwolle in het kader van een uitwisselingsprogramma voor studenten.Uit gesprekken met personeelsleden en het werkveld meent de commissie te moeten afleiden, dat de bandentussen het beroepenveld en het personeel van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> en de rol van het beroepenveld in deopleiding minimaal zijn in onderwijsactiviteiten, met uitzondering van de stages.De commissie meent dat een departement/opleiding moet vooroplopen bij wetenschappelijke ontwikkelingen inhet <strong>kleuteronderwijs</strong> naar het werkveld. Dat zou onder andere tot uiting moeten komen in het uitdragen vanvernieuwingen, zoals het gebruik van ICT in het <strong>kleuteronderwijs</strong> en ontwikkelingen zoals ervaringsgerichtonderwijs.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 357


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om de internationale dimensie binnen de opleiding te versterken.De commissie adviseert om de banden met het beroepenveld te versterken.De commissie beveelt aan om in het takenpakket van de lectoren deels ruimte te voorzien vooronderzoeksactiviteiten.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Volgens de bijlagen die de commissie ontving bij het zelfevaluatierapport, waren er in het academiejaar 2004-2005 28 leden onderwijzend personeel verbonden aan de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Dat aantal stemt overeenmet 13,45 VTE. Er was één deeltijdse hoofdlector, 21 deeltijdse lectoren, één deeltijdse hoofdpraktijklector en vijfvoltijdse/deeltijdse praktijklectoren. Twintig van deze lectoren zijn vrouwen. Er worden weinig gastprofessoreningeschakeld.De verhouding studenten/VTE is 17,9 (2005-2006) voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. De opleiding stipt in hetzelfevaluatierapport aan dat deze 17 was in 2004-2005. Deze stijging kwam er wegens een herverdeling die hetdepartement toepaste om een evenwichtige spreiding van de werklast te verkrijgen over de drie opleidingen.De leeftijdsstructuur van de personeelsleden die ingezet worden voor onderwijs is als volgt:Van 20-29 jaar: 4Van 30-39 jaar: 7Van 40-49 jaar: 10Van 50-59 jaar: 7Van 60-65 jaar: nihilDe commissie meent dat er goede mix is van ervaren en nieuwe lectoren.De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> beschikt niet over eigen administratief en technisch personeel, omdat dezeondersteuning gecentraliseerd is in de hogeschool.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding adviseert de opleiding om meer gastlectoren in te schakelen.De commissie adviseert om de werkdruk bij de lectoren te bewaken.358 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:goedvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding heeft naast inhoudelijke kwalificaties van haar personeelsleden aandacht voor het specifiekpedagogisch-didactische van een kleuterschool.- Lectoren bevragen hun studenten om zicht te krijgen op hun eigen functioneren.- De commissie kreeg bevestiging dat de personeelsleden competent, enthousiast en geëngageerd zijn.- Personeelsleden worden gestimuleerd tot professionalisering.- De rol van het beroepenveld bij de stages is uitgesproken. Via de stage legt het personeel de verbindingtussen de opleiding en de beroepspraktijk. Overige banden met het beroepenveld zijn minimaal. Er wordenweinig gastlectoren ingezet. De internationale contacten met het beroepenveld zijn beperkt.- Er is een goede leeftijdsmix bij het personeel.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 359


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> wordt georganiseerd op de campus Sint-Andreas in het centrum van Brugge en opde campus Sint-Jan aan de rand van de binnenstad.Op de campus Sint-Andreas worden 17 klaslokalen, een auditorium, een expressieruimte (en 2 sportzalen)gebruikt door de drie opleidingen. De meeste lokalen zijn ingericht voor een specifiek opleidingsonderdeel, maarzijn ook algemeen bruikbaar. Er zijn 2 computerlokalen met in het totaal 36 pc’s, een printer, scanner endataprojector. In de meeste onderwijsruimtes zijn pc’s geïnstalleerd, samen een 30-tal. Op dezelfde campusbevinden zich tevens kantoren, het secretariaat, het dienstencentrum, de ICT-ondersteuning, vergaderlokalen,een polyvalente ruimte voor studenten, een fietsenbergplaats, een restaurant en de lectorenkamer.Op de campus Sint-Jan beschikt de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> over tien leslokalen, een auditorium, eenmuzieklokaal en 2 lokalen plastische opvoeding. De meeste lokalen zijn uitgerust zijn met een overheadprojectoren sommige lokalen met tv, dvd-speler, pc met Internetaansluiting en dataprojector. De campus Sint-Jan herbergtvier pc’s voor studenten, het SOVO-lokaal, een fietsenbergplaats, een restaurant en de lectorenkamer.De hogeschool heeft de laatste jaren bij haar investeringen de klemtoon gelegd op ICT en audiovisueel materiaal.Voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> is er vooral geïnvesteerd in het uitrusten van het muzieklokaal op de campusSint-Jan. Op hogeschoolniveau is er een Cel ICT met twee componenten: ICTS voor het systeembeheer en ICTOvoor de integratie van ICT in onderwijs.De computerlokalen zijn bestemd voor de drie opleidingen en staan buiten de onderwijsactiviteiten terbeschikking van studenten en lectoren. In andere lokalen staan nog acht pc’s ter beschikking van de lectoren.Alle studenten en lectoren beschikken over een account voor toegang tot het computernetwerk, het e-mailprogramma, het klasdrukwerk en het digitaal leerplatform Toledo. Bij aanvang van het academiejaar zijn erintroductielessen om met het ICT-systeem te leren werkenTijdens de rondgang heeft de commissie vastgesteld dat de huisvesting minimaal is, wat ook gesignaleerd is doorstudenten en lectoren. Hoewel het aantal lokalen beperkt is, vaak niet geschikt is voor implementatie van nieuwewerkvormen en er weinig of geen werk- en (zelf)studieplekken voor studenten zijn, tracht de opleiding er toch hetbeste van te maken. De commissie nam kennis van het perspectief van de nieuwbouw die de huidige driecampussen in Brugge zal vervangen. De planning voorziet de ingebruikname in 2008-2009; de commissie hooptdat de oplevering van de nieuwbouw geen vertraging zal oplopen.De bibliotheek wordt als één geheel beheerd voor de drie opleidingen. De collectievorming gebeurt op basis vanvoorstellen van lectoren en op initiatief van het bibliotheekpersoneel. Bibliotheekmedewerkers worden twee keerper jaar uitgenodigd op de opleidingsraden.360 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


De collectie bestaat uit boeken, scripties, losbladige publicaties, tijdschriften, audiovisueel materiaal, cd-roms,didactisch materiaal, poster en transparantenreeksen. Videocamera’s en -recorders, radio/cd-spelers endiaprojectoren kunnen worden ontleend. De website van de bibliotheek biedt toegang tot catalogi, databanken enelektronische bronnen.De commissie hoopt dat de nieuwbouw ook tot meer mogelijkheden kan leiden voor de collectie en devormgeving van de bibliotheek.De commissie was aangenaam verrast door het ‘spellenarchief’ en de ambitie die daaromtrent is geformuleerd.Dit is een échte troefkaart voor de toekomst.De bibliotheek beschikt over zes pc’s voor studenten, drie pc’s voor het personeel, een printer, een scanner, driekopieerapparaten en een lamineerapparaat.De bibliotheek is elke dag open van 8 tot 18.30 uur (op vrijdag tot 17.30 uur) en soms tot 20 uur.Alle eerstejaarsstudenten krijgen een rondleiding in de bibliotheek en een introductie over de werking en hetaanbod, samen met demo’s over het gebruik van de catalogus en elektronische bronnen.In het kader van kwaliteitszorg was er voor de bibliotheek in 2004 een klantenonderzoek en in 2005 eentevredenheidsonderzoek.Bij het begin van het academiejaar worden handboeken, cursussen en kopieën aangeboden door een uitgeverijen de Kopiedienst van de KHBO. In de loop van het academiejaar kunnen studenten hiervoor terecht in hetdienstencentrum en bij de uitgeverij.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt aandacht voor een adequate behuizing in functie van het nieuwe curriculum.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding verstrekt informatie aan potentiële studenten via een folder, infodagen, een opendeurdag,infosessies in middelbare scholen, Studie-Informatiedagen (SID-in’s), infomomenten voor CLB’s, mailings enbrochures naar CLB’s en secundaire scholen, KISS-dagen (Kwalitatieve Informatie in verband met Studiekeuzevoor Studenten) en de website. De commissie meent dat de informatie aan potentiële studenten voldoendevoorzien is op verschillende momenten en bij een verschillende opzet om zoveel mogelijk geïnteresseerden tebereiken.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 361


De commissie heeft tijdens de gesprekken met studenten, lectoren en studiebegeleiders vastgesteld, dat deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> diverse initiatieven neemt voor begeleiding. Deze begeleiding beoogt om specifiekenoden van instromende studenten op te vangen maar tevens tweede- en derdejaarsstudenten te bereiken.Voorbeelden van lopende initiatieven zijn de instapweek, monitoraat voor eerste- en tweedejaarsstudenten, destudie- en trajectbegeleider, leergroepen, extra dagen voor stagevoorbereiding, intensievere stagebegeleiding ensupervisie. Op vraag van de commissie bevestigen studenten, dat er een kleine afstand is tussen lectoren enstudenten in de begeleiding van het leerproces. De commissie meent dat deze lage drempel een goede opstap isvoor de begeleiding van studenten.Tijdens de opleiding ontvangen de studenten een programmagids waarin ze informatie vinden over hun opleiding.Per programmajaar en per onderwijsactiviteit geeft de programmagids een benaming van de onderwijsactiviteit,docent en titularis, het aantal jaaruren, studiepunten en examenpunten, leerdoelen en leerinhouden, werkvormen,studiemateriaal en de wijze van evalueren. Als aanvulling bij de programmagids ontvangen de studenten hetonderwijs- en examenreglement. De commissie wil stellen dat de programmagids voor studenten een handiginstrument is om zicht te krijgen op het wat, hoe, waarom en waarmee van de opleiding. De doelstellingen van deopleiding en de doelen per programmaonderdeel zijn duidelijk verwoord. Studenten bevestigen deze stelling.De commissie kreeg inzage in de procedures voor het aanvragen en toekennen van faciliteiten voor studentenmet een topsportstatuut of functiebeperkingen.De Psychosociale dienst van SOVO (Sociale voorzieningen voor studenten) ondersteunt studenten:Bij rechtstreeks studiegebonden problemen. Studenten kunnen deelnemen aan groepstrainingen over faalangst,uitstellen, spreken voor een groep en assertiviteit. Ook studenten die twijfels hebben rond hun studiekeuze of dieuitvallen, kunnen op deze dienst een beroep doen.Bij niet-rechtreeks studiegebonden problemen zoals een neerslachtige stemming, slaapstoornissen ofidentiteitsproblemen. De begeleiding kan een eenmalig adviesgesprek zijn of een langdurige individuelebegeleiding. Als meer gespecialiseerde hulp gewenst is, wordt er na overleg met de student externdoorverwezen.De commissie meent dat de ombudsfunctie behoorlijk is uitgebreid, zowel tijdens het jaar als tijdens deverschillende examenperiodes. Tijdens het jaar treedt de rombus bemiddelend op tussen studenten en lectoren.Hij onderzoekt tijdens de examenperiodes klachten over examens en is hierbij bemiddelaar tussen studenten enexaminatoren. Vóór de blok- en examenperiode ontvangen de studenten een ombudskaart, die hen informeertover hun rechten en plichten bij examens, het vragen van bijstand aan de ombudspersoon en het verloop van deprocedure bij een probleem of onregelmatigheid. Deze kaart wordt mondeling toegelicht aan deeerstejaarsstudenten.De commissie constateert een groot welbevinden bij de studenten, dat mede te danken is aan de kleinschaligheiden de toegankelijkheid en communicatie met de lectoren.De commissie meent te mogen besluiten dat studenten voor hun problemen goed omringd zijn met zorgen vanuitlectoren, trajectbegeleiding, STUVO en de ombuds. De nodige brochures zijn voor hen beschikbaar. Studentensignaleren dat er in een aantal gevallen laattijdige doorstroming van praktische informatie is.De administratieve organisatie van een buitenlands studieverblijf van uitgaande studenten is in handen van dedepartementale coördinator Internationalisering. Zodra een student in het buitenland is, wordt hij begeleid door decoördinator van de gastinstelling. Bij problemen kan hij contact opnemen met de coördinator Internationaliseringvan het thuisdepartement.De departementale coördinator Internationalisering zorgt voor de administratieve organisatie van het verblijf vanbuitenlandse studenten aan het departement Lerarenopleiding. Inkomende studenten krijgen een peter/metertoegewezen en krijgen extra begeleiding in het Engels. Hen wordt aangeraden zich in te schrijven voor de362 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


internationale klas van Interactum Vlaanderen; ze ontvangen syllabi, een studentenkaart, toegang tot hetcomputernetwerk en een e-mailadres.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: onvoldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De huidige huisvesting is minimaal, niettegenstaande de moeite die de opleiding doet om dewerkruimtes geschikt te maken voor het vooropgezette onderwijs. De opleiding kijkt uit naar deingebruikneming van een nieuwbouw in 2008-2009.• De laatste jaren heeft men vooral geïnvesteerd in ICT, audiovisueel materiaal en een muzieklokaalvoor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.• De bibliotheek bezit onder meer specifiek materiaal voor de opleiding. Het spellenarchief is uniek.- op het vlak van de studiebegeleiding:• De informatievoorziening aan potentiële studenten gebeurt op diverse ogenblikken en in eengediversifieerde opzet.• Studenten zijn voor studiebegeleiding, studievoortgang en studentbegeleiding goed omringd vanuitde lectoren, de trajectbegeleiding, studentenvoorzieningen en de Ombudsdienst.• Studenten signaleren een groot welbevinden door de laagdrempelige toegang en communicatie metlectoren.maakt de visitatie commissie een positieve afweging en stelt ze dat de opleiding voldoende potentieel heeft omde vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De problemen van de huisvesting zullen in 2008-2009 wordenopgelost met de nieuwe campus. De commissie heeft dit kunnen vaststellen aan de hand van de plannen en demaquette van de nieuwbouw. De visitatiecommissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerpvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 363


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De kwaliteitszorg van de opleiding past in een hogeschoolbrede aanpak met vastgelegde verantwoordelijkhedenop hogeschool-, departements-, opleidings- en docentniveau.De Centrale dienst en het departement investeerden de laatste jaren in:- de opmaak van een transparant kwaliteitshandboek dat het integraal kwaliteitssysteem zichtbaar maakt;- de ontwikkeling van procedures en meetinstrumenten;- de ondersteuning van opleidingen bij het opmaken van een zelfevaluatierapport.De opleiding ontwikkelde een visie op kwaliteitszorg en legt hierbij het accent op de ontwikkeling van de kwaliteitvan de kernprocessen. Het opleidingshoofd bewaakt de ontwikkeling en de daadwerkelijke uitvoering van deprocessen: identificeren, plannen en implementeren van verbeteringen. Opleidingsplannen zijn voor de opleidinghet instrument voor het realiseren van verbeteringsmaatregelen.Opleidingsplannen geven de argumentatie voor het project, formuleren de doelstellingen en geven eengedetailleerd stappenplan voor de uitwerking. Het samenwerkingsplan geeft de diensten aan die men moetbetrekken voor de uitwerking, en het communicatieplan geeft de actoren en de wijze waarop zij op de hoogtemoeten gesteld worden van het plan aan. Eventueel is er ook een nascholingsplan, dat de nodige vormingaangeeft om dedoelstellingen te bereiken. Er kunnen tevens randvoorwaarden worden geformuleerd die consequentiesaangeven voor huisvesting, personele en materiële middelen. De realisatie van een opleidingsplan verloopt viaeen gesloten PDCA-cyclus.De commissie meent dat, via de opleidingsplannen, acties op een gestructureerde manier worden voorbereid endat die acties kunnen leiden tot fundamentele verbeteringen. Met deze werkwijze kunnen projecten op eensystematische manier worden afgewerkt. Sinds 2001 zijn er in de opleiding negen opleidingsplannen uitgewerkt.De commissie zag de volgende opleidingsplannen in: ingroeistage, mentorenopleiding, invoeren van eeninstapweek, het uitvoeren van een heldere stage- en reflectielijn en het voorbereiden van een vernieuwdcurriculum.Elke individuele docent draagt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zijn onderwijsactiviteiten. Studentenkunnen via een vragenlijst hun mening geven over de pedagogisch-didactische vaardigheden van hun lectoren.Het departements-/opleidingshoofd heeft geen inzage in de resultaten; alleen de betrokken docent krijgt deresultaten. Lectoren worden ‘aangemaand’ de resultaten te bespreken met hun studenten.De commissie heeft vastgesteld dat het departement/de opleiding een traditie had in het periodiek evalueren vanzijn/haar onderwijsproces. Voorbeelden hiervan zijn:- Studentenenquêtes – onderwijsproces, in 1998, 1999, 2000;364 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


- Personeels- en studentenenquête - tevredenheidsmeting, in 1999;- Enquête afgestudeerden 1998, 1999 en 2000 - loopbaanontwikkeling, kwaliteit opleiding, in 2001;- Studentenenquête - feedback over pedagogisch-didactische vaardigheden van lectoren, per docent;- Bevraging stagementoren - feedback over student en opleiding, na de ingroeistage;- Studentenenquêtes - studietijdmeting, in 1999, 2000, 2003-2004, 2004-2005;- Studentenenquête - nieuwe opleidingsonderdelen, instapweek, leergroepbegeleiding;- Studentenenquête - curriculumvernieuwing en het ZER, in 2004;- Interview afgestudeerden - sterke en zwakke kanten van de opleiding, in 2004.De commissie stelt vast dat het overgrote deel van de enquêtes vijf of meer jaren oud zijn. Tijdens devisitatiegesprekken bevestigt de opleiding, dat er sinds 1999/2001 geen formele, systematische bevragingenplaatsvonden. De commissie meent dat de opleiding in beweging is, zich structureert voor kwaliteitszorg, maardat recente metingen om feedback te verzamelen eerder ad hoc en in veel gevallen informeel zijn gebeurd. Decommissie heeft vragen bij het feit dat het departements- of opleidingshoofd geen rol heeft bij de beoordeling vande evaluatieresultaten uit de bevraging van studenten over lectoren.De opleiding is er zich van bewust dat zij zonder dralen structureel en systematisch feedback moet verzamelen bijstudenten, lectoren, afgestudeerden en het werkveld.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om systematisch alle belanghebbenden te betrekken bij het in kaart brengen enbeoordelen van de gerealiseerde kwaliteit.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van de mate waarin de opleidingsplannen uit het verleden werdengerealiseerd:- Geïmplementeerd: intercultureel onderwijs (ICO), ingroeistage, mentorenopleiding, verbondenheid,instapweek, stage- en reflectieleerlijn;- Ingevoerd, nog steeds in ontwikkeling: vernieuwd curriculum;- Niet gerealiseerd: ICT-leerlijn.Op vraag van de commissie geeft de opleiding aan dat de ICT-lijn niet gerealiseerd is, omdat de infrastructuur hetniet toelaat voor <strong>kleuteronderwijs</strong>. De opleiding stelt dat de ICT-lijn wordt meegenomen in deprogrammaherziening en uitgebouwd na de realisatie van de nieuwbouw.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 365


De streefdoelen voor de toekomst zijn in het zelfevaluatierapport als ‘aandachtspunten’ geformuleerd na elkonderwerp. De commissie meent dat deze ‘aandachtspunten’ toekomstgericht zijn en betrekking hebben opbelangrijke indicatoren van de opleiding. De commissie heeft vragen bij de haalbaarheid, wegens het groot aantalitems.De opleidingsplannen zijn onderdeel van het systeem van interne kwaliteitszorg. Zij zijn een hulp om op eensystematische manier projecten binnen de opleiding af te werken en vervullen tevens eenverantwoordingsfunctie. De opleiding stelt in het zelfevaluatierapport, dat het werken met opleidingsplannenpositieve effecten heeft op de opleiding, maar dat zij meer werk zou moeten maken een gestructureerdeopvolging.Sinds 2005-2006 ligt het onderwerp ‘kwaliteitszorg’ in de opleiding binnen de bevoegdheid van hetopleidingshoofd.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om de streefdoelen die zij formuleert als ‘aandachtspunten’, helder tedefiniëren, prioriteiten te leggen en een tijdpad uit te zetten voor hun realisatie.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Op hogeschoolniveau is er een expertisegroep Kwaliteitszorg.In de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> functioneert sinds 2005-2006 een Opleidingsraad. De Opleidingsraad is eenadviesorgaan ter ondersteuning van het opleidingshoofd. De Opleidingsraad heeft een stimulerende en dragendefunctie in de zorg voor kwaliteit. Deze raad is samengesteld uit het departementshoofd, het opleidingshoofd envan drie tot vijf medewerkers van de opleiding. De Opleidingsraad vergadert minstens vijf keer per academiejaar.Alle personeelsleden die aan de opleiding verbonden zijn, zijn lid van de ‘opleidingsvergadering’. Deopleidingsvergadering vergadert vijf tot zes keer per jaar. Alle opleidingsplannen worden voorgesteld enbesproken op een opleidingsvergadering. Bij de uitvoering en de evaluatie van de plannen worden de lectorenbetrokken.Voor het verwezenlijken van vernieuwingen zijn binnen het team werkgroepen actief, die worden aangestuurddoor het opleidingshoofd. Eind 2005 werkten vier teams: moduleteam crea, moduleteam prentenboek,moduleteam eerste leerjaar en werkgroep reflectie- en stagelijn. De werkgroepen geven op deopleidingsvergadering een stand van zaken. De vergadering evalueert, stuurt bij en/of bekrachtigt. De commissie366 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


meent dat het personeel zeer betrokken is bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de internekwaliteitszorg.De commissie heeft daarentegen reserves bij de betrokkenheid van studenten bij besluitvorming en evaluaties inhet kader van de interne onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen. Immers, de commissie leest in hetzelfevaluatierapport, dat ‘studenten soms geïnformeerd worden over de evaluaties’ en ‘lectoren aangemaandwerden om hun resultaten te bespreken met de studenten of ten minste met een aantal studenten’. De opleidingbevestigt het voorbehoud van de commissie, want zij schrijft in het zelfevaluatierapport dat verbeteringsactiesvaak vorm krijgen na een (informele) vraag van studenten en dat studenten doorgaans niet structureel betrokkenzijn bij de besluitvorming over interne kwaliteitszorg.Afgestudeerden en het werkveld worden betrokken bij onderwijsevaluaties en curriculumhernieuwingen via deenquête afgestudeerden, de mentorenopleiding, stagebegeleiding en vakwerkgroepen van het Eekhoutcentrum.De commissie meent dat de betrokkenheid te vaak berust op informele contacten. De opleiding is zich hiervanbewust, want zij stelt in haar zelfevaluatierapport dat zij werk wil maken van de installatie van formele kanalen omfeedback te verzamelen met het oog op permanente bijsturing.Aanbevelingen ter verbetering:Het verzamelen van feedbackgegevens gebeurt in vele gevallen informeel. De commissie adviseert de opleidingom werk te maken van formele kanalen en de frequentie van de terugkoppeling op te drijven.De commissie adviseert de opleiding om studenten, afgestudeerden en het werkveld structureel te betrekken bijonderwijsevaluatie en curriculumvernieuwingen.De commissie beveelt de opleiding aan om studenten en het werkveld structureel te betrekken bij debesluitvorming binnen interne kwaliteitszorg.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 367


Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De kwaliteitszorg van de opleiding past in een hogeschoolbrede aanpak.- Het departement had een traditie in de periodieke evaluatie van het onderwijsproces. Het overgrote deel vande enquêtes zijn vijf of meer jaren oud. Recente metingen gebeurden eerder ad hoc en in veel gevalleninformeel.- Opleidingsplannen zijn een onderdeel van het systeem van interne kwaliteitszorg. Via opleidingsplannenworden acties gestructureerd voorbereid en volgens de PDCA-cyclus afgewerkt. De commissie konvaststellen dat een meerderheid van de opleidingsplannen was geïmplementeerd. De ICT-leerlijn is nietgerealiseerd omwille van de huidige infrastructuur.- Personeelsleden zijn via de Opleidingsraad en de opleidingsvergaderingen betrokken bij besluitvorming enevaluaties in het kader van interne kwaliteitszorg. De betrokkenheid van studenten, afgestudeerden en hetwerkveld zijn te informeel.- De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding zich structureert voor kwaliteitszorg en het systematischverzamelen van feedback bij studenten, afgestudeerden en het werkveld.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.368 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding poogt op diverse manieren te achterhalen of de kwaliteit van de opleiding in overeenstemming ismet de eisen van een professioneel gerichte bacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Naast de eindexamens levert deingroeistage het ultieme bewijs van de realisatie van de doelstellingen.Het werkveld beoordeelt de prestaties van de studenten tijdens de stage als goed tot zeer goed. Het werkveld ispositief over het actieonderzoek. Vaak laten studenten het resultaat van hun onderzoek in de stageschool achter,zodat die er voordeel kunnen uit halen.De commissie zag het document Participatiegraad internationalisering lerarenopleiding in. De commissie steltvast dat studenten al vaker naar het buitenland gaan. Ook de initiatieven zoals de internationale klas, desamenwerking Noord-Zuid en de samenwerking met Pabo-Zwolle waardeert de commissie. Uitvisitatiegesprekken blijkt dat internationalisering voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> zich meestal beperkt totcontacten, uitwisseling van curricula ter informatie en samenwerkingsverbanden. Internationalisering komt nietconcreet tot stages en/of vormingen in het buitenland door studenten (in andere dan Nederlandstalige landen).De commissie meent dat het de opleiding op dit ogenblik nog ontbreekt aan visie, zowel voor lectoren als voorstudenten.De vele stages in de loop van de opleiding geven aan studenten de kans om te groeien in het beroep en bereidenhen stap voor stap voor op hun instap in het werkveld. De opdrachten naast het strikte lesgeven brengen hen incontact met de brede professionaliteit van de leraar als lid van een team, partner van ouders, partner vanexternen en lid van de onderwijsgemeenschap. De opleiding besteedt aandacht aan het omgaan metprobleemgedrag, omgaan met (moeilijke) ouders en het uitvoeren van administratieve taken.De commissie ervoer in de gesprekken met de studenten een duidelijke groei van het eerste naar het derdeleerjaar op verschillende terreinen, zoals communicatie- en taalvaardigheid, motivatie, samenwerken, brederbeeld van de invulling van de taak, agogische vaardigheden, het besef van levenslang leren en socialevaardigheden.De opleiding kon aan de commissie geen recente gegevens voorleggen over de tewerkstelling en de plaats vantewerkstelling van afgestudeerden. De opleiding plant in 2006 een bevraging van alumni om onder meer naardeze gegevens te peilen.Uit het gesprek met het werkveld mag de commissie afleiden, dat het werkveld tevreden is over de opleiding vande afgestudeerden.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 369


Afgestudeerden bevestigen dat zij over het algemeen inhoudelijk en didactisch goed voorbereid zijn, en dat zijverder hebben leren kijken dan de klas. Zij hadden het gevoel klaar te zijn om ervaringsgericht te werken, teorganiseren, een klas te hebben en samen te werken binnen een team. Afgestudeerden zijn positief over deaandacht die de opleiding besteedt aan onder meer drama, muzische vorming en bewegingsleer.De commissie beoordeelt de eindwerken die zij gelezen heeft goed tot zeer goed. De eindwerken vertonen eenduidelijke structuur en zijn degelijk uitgewerkt. Zij zijn vlot leesbaar en zeer verzorgd. Ook de onderwerpen zijngoed gekozen en betekenen voor de studenten zeker een meerwaarde. De studenten krijgen de vrijheid om zichte verdiepen in thema’s/onderwerpen die hen interesseren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om krachtig te investeren in internationalisering. De commissie adviseert hetdepartement om aan de nieuwe verantwoordelijke INT hiervoor op korte termijn de nodige middelen en ruimte tegeven.De commissie meent dat de opleiding een rol heeft in de begeleiding van de tewerkstelling en het levenslangleren van haar afgestudeerden.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.De opleiding beoogt haar rendement te optimaliseren door onder meer het aanbod van een professioneel ensamenhangend programma, het afstemmen van de onderwijs- en evaluatievorm op de doelstellingen, hetreduceren van studiebelemmerende factoren en het aanbod van een degelijke voorbereiding op en begeleidingvan de stage.De commissie consulteerde het document Overzicht studentenaantallen en slaagcijfers verdeeld over deverschillende studiejaren, en stelde vast dat in het eerste studiejaar de slaagcijfers (op basis van alleinschrijvingen) de cijfers van 2001-2002 tot 2004-2005 evolueren:- voor het eerste jaar van 45,4%, 5%, 58,3% naar 64,6%.- voor het tweede jaar van 96%, 89,3%, 95% naar 96,6%370 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


- voor het derde jaar van 95,7%, 97,3%, 98% naar 95,5%In de vergelijking met de gemiddelde slaagcijfers van de Vlaamse Interactumpartners (Katholieke HogeschoolLimburg, Katholieke Hogeschool Kempen, Karel de Grote-Hogeschool en EHSAL) stelt de commissie voor hetjaar 2003-2004 vast, dat de slaagcijfers voor de opleiding in het eerste, tweede en derde programmajaar 58,3%,95,5% en 98% bedragen, tegenover de gemiddelden 54,1%, 86,3% en 98,8%.De slaagcijfers, uitgesplitst naargelang de vooropleiding, zijn alleen beschikbaar voor het jaar 2003-2004 voorgeneratiestudenten in het eerste jaar: ASO 76,9%, BSO 11,11%, TSO 61,8%.De gemiddelde studieduur varieert tussen 2002 en 2005 tussen 3 jaar en 2 maanden en 3 jaar en 3 maanden.Binnen de opleiding is er geen onderzoek uitgevoerd naar niet-slagen en/of studie-uitval.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de redenen van niet-slagen en studie-uitval in de opleiding te onderzoeken.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het werkveld waardeert de prestaties van de afgestudeerden in termen van competenties eneindkwalificaties.- Afgestudeerden stellen dat zij zich bekwaam voelden om ervaringsgericht te werken, te organiseren, een klaste begeleiden en samen te werken binnen een team.- De slaagcijfers van de opleiding liggen hoger dan het gemiddelde van Vlaamse Interactumpartners. Binnende opleiding is er geen onderzoek uitgevoerd naar niet-slagen en studie-uitval.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 371


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. De commissie vond deinformatie in het rapport te vaag en te weinig concreet om de visitatie adequaat te kunnen voorbereiden. In ditopzicht vormden de gesprekken een noodzakelijke aanvulling op het zelfevaluatierapport. De commissie wasaangenaam verrast om te kunnen vaststellen, dat de realiteit een beter beeld gaf dan wat uit hetzelfevaluatierapport kon worden afgeleid. Hieruit maakt de commissie op dat er een nieuwe dynamiek merkbaaris.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.372 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie voldoendeFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel goedFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen onvoldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten voldoendeFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen,locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meerafstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al dezeoordelen opgenomen in de tabel.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l B r u g g e - O o s t e n d e | 373


374 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Hoofdstuk 10 Katholieke Hogeschool KempenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Katholieke Hogeschool KempenHet departement Lerarenopleiding is ontstaan uit de normaalschool van de congregatie van de Zusters derChristelijke Scholen Vorselaar. Deze normaalschool bestond uit drie opleidingen: <strong>kleuteronderwijs</strong>, lageronderwijs en regentaat. Hij was sterk verweven met het secundair onderwijs van het Kardinaal Van Roeyinstituut.Op 1 september 1995 werd het Pedagogisch Hoger <strong>Onderwijs</strong> van het Kardinaal van Roey-instituutopgenomen in de structuur van de Katholieke Hogeschool Kempen (KHK), en werd de lerarenopleiding eenautonoom departement, los van de congregatie.De KHK is een multisectorale instelling en biedt industriële, technisch-technologische, wetenschappelijke,paramedische en menswetenschappelijke opleidingen aan. In 2005-2006 had de KHK vier vestigingsplaatsen,zes inplantingspunten en tien departementen.De KHK is lid van de Associatie K.U.Leuven. Binnen deze associatie bieden nog andere hogescholen eengelijkaardige opleiding aan: Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, KatholiekeHogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Mechelen, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen,Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, EHSAL Europese Hogeschool Brussel en GROEP T LeuvenHogeschool.Op 26 januari 2007 telde de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> in de basisopleiding 247 studenten (270 studenten op 1februari 2006). Het departement Lerarenopleiding telde 672 studenten op 26 januari 2007 (737 studenten op 1februari 2006). In de hogeschool waren 6.059 studenten ingeschreven op 1 oktober 2006 (6.000 op 1 oktober2005).De opleiding bevindt zich in een vernieuwingsproces. Begin 2004-2005 werd een vernieuwd curriculum ingevoerdin het eerste jaar. Na evaluatie hiervan startte de opleiding in 2006-2007 met een bijgestuurd programma voor heteerste jaar. In 2006-2007 kreeg het tweede jaar een vernieuwd curriculum. De vernieuwing in het derde jaarbetreft een bijsturing, omdat dit studejaar al tien jaar modulair werd aangeboden met een inhoudelijke afstemmingop en integratie in de beroepspraktijk. In het academiejaar 2007-2008 zal het programma volledig vernieuwd zijn:modulair georganiseerd, competentiegericht, afgestemd op de doelgroep en het werkveld.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 375


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft haar doelstellingen en het opleidingsprogramma de laatste jaren twee keer herzien. In eeneerste fase werkte de opleiding aan de ontwikkeling van het gemeenschappelijke deel van hetopleidingsprogramma: doelstellingen en inhouden werden afgeleid uit de gemeenschappelijke basiscompetentiesvan het decreet van 1997. In een tweede fase werden de doelstellingen en inhouden van het specifieke deelafgestemd op de geëigende basiscompetenties via een vernieuwd stageconcept met een zelfstandige stage inhet derde jaar.De commissie heeft vastgesteld dat naast algemene en algemene beroepsgerichte competenties (decreet van2003), ook beroepsspecifieke basiscompetenties richtinggevend zijn voor de invulling van de opleidingsonderdelenen voor de keuze van werk- en organisatievormen bij het opleidingsprogramma. De opleidingbesteedt expliciet aandacht aan competentiegericht leren in de doelstellingen. In de diverse plannen enoverzichten wordt de competentiegerichtheid duidelijk aangegeven. Onder meer in het document Stagegroeilijnopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> (M. Bogaerts & M. Van Camp, december 2006) wordt een goede aanzet gegeven totde vertaling van de diverse competenties van de kleuterleidster in concrete leerdoelen en gedragsindicatoren.De opleiding heeft een doelenkader ontworpen waarin alle competenties worden vertaald in opleidingsdoelenvoor de drie studiejaren.De commissie stelt vast dat er in het curriculum meer aandacht komt voor internationalisering. ECTS-fichesbeschrijven de opleidingsonderdelen in het Nederlands en het Engels. In de opleidingsdoelstellingen daarentegenkan de internationale dimensie nog explicieter worden opgenomen.De commissie heeft vastgesteld dat studenten geïnformeerd worden over de opleidingsdoelstellingen via ondermeer de studiegids, de ECTS-fiches, de takenbundel, de moduleboeken en het stage-informatieboek. Decommissie had inzage in deze documenten. Opleidingsdoelstellingen komen tevens aan bod tijdens deleerbegeleidingssessies. Lectoren verduidelijken aan studenten de relatie tussen de opleidingsdoelstellingen enhun opleidingsonderdeel, de module of de onderwijsactiviteit.376 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Tijdens het gesprek stelt de commissie vast, dat vertegenwoordigers van het werkveld bekend zijn met deopleidingsdoelstellingen. Zij worden hierover geïnformeerd via het overlegplatform van het stagenetwerk, dementorenopleiding en bij contacten naar aanleiding van stagebezoeken.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de internationale dimensie nog explicieter op te nemen in deopleidingsdoelstellingen.De commissie beveelt aan om het werkveld te raadplegen bij de opmaak van de vereiste competenties.Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het beroepsprofiel beschrijft de specifieke beroepsactiviteiten van een leraar door middel van type- endeelfuncties, taken en attitudes. Uit het beroepsprofiel heeft de opleiding de basiscompetenties afgeleid die destartbekwaamheid van een leerkracht bepalen.Om de onderwijsvernieuwing te realiseren heeft het departement een visie op onderwijs en leren geëxpliciteerd inde visieteksten Zelfstandig leren en Visie op onderwijs. De krachtlijnen van de visie zijn het constructivisme, hetervaringsgericht onderwijs, een leertheoretisch en een didactisch model en het competentiegericht opleiden. Decommissie waardeert dit onderwijsconcept. De opleiding is er zich van bewust dat de vertaling van visie endoelstellingen naar het concrete onderwijsprogramma niet even helder is voor iedere medewerker.De opleiding heeft de eindkwalificaties verkend bij het werkveld en vakgenoten via het overlegplatform, deNascholingsdienst, de mentorenopleiding en een bevraging van derdejaarsstudenten en afgestudeerden. Decommissie heeft vastgesteld dat de competenties aansluiten bij de beroepsregelgeving, de noden en eisen vanhet werkveld en vakgenoten.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 377


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om bij prioriteit de vertaling van de visie en doelstellingen naar het concreteonderwijsprogramma helder te maken voor alle medewerkers.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- Algemene, algemene beroepsgerichte en beroepsspecifieke basiscompetenties zijn richtinggevend voor deinvulling van de opleidingsonderdelen en voor de keuze van werk- en organisatievormen.- De opleiding heeft de basiscompetenties die de startbekwaamheid van een bachelor hoger professioneelonderwijs <strong>kleuteronderwijs</strong> bepalen, afgeleid uit het beroepsprofiel.- De competenties zijn vertaald in opleidingsdoelen voor de drie studiejaren. In de opleidingsdoelstellingen kande internationale dimensie explicieter worden opgenomen.- Studenten en het werkveld zijn bekend met de opleidingsdoelstellingen.- De opleiding heeft de eindkwalificaties getoetst bij het werkveld.- De competenties sluiten aan bij de beroepsregelgeving, de noden en eisen van het werkveld en vakgenoten.- De vertaling van de visie en doelstellingen naar het concrete onderwijsprogramma moet voor allemedewerkers helder worden gemaakt.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.378 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft gewerkt aan de relatie tussen doelstellingen en inhoud via de afstemming van inhouden, detoepassing van een modulaire structuur, de integratie tussen de theorie en de praktijk, en een brede mix vanwerk- en evaluatievormen. De commissie stelt dat het vernieuwde opleidingsprogramma een doelgerichteconcretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding. Deze zijn in de leerdoelen in het programma vertaald.Bij inzage van de studiegids stelt de commissie vast, dat deze het niveau en de inhoud van deopleidingsonderdelen en onderwijsactiviteiten beschrijft. Bij de selectie van inhouden en methoden doorheen dedrie studiejaren, houdt de opleiding rekening met de evolutie van de student naar een beginnende leraar<strong>kleuteronderwijs</strong>. In het eerste jaar ligt de klemtoon op verkenning, in het tweede jaar op verdieping en in hetderde jaar op verruiming. De commissie meent dat de inhoud van het programma aan studenten voldoendegroeikansen biedt om de vooropgezette eindkwalificaties van bachelor te bereiken.Inhouden van de specifiek geïntegreerde vorming zijn niet geordend vanuit disciplines of opleidingsonderdelen,maar gehergroepeerd in modules. De commissie heeft vastgesteld dat deze modules vertrekken vanuitinvalshoeken die in kleuterscholen gangbaar zijn en de ontwikkeling van kleuters stimuleren. De modules zijn inhet eerste jaar gegroepeerd rond onder meer ontwikkelingsdomeinen van kleuters. In het tweede jaar gebeurt deinvulling vanuit de uitgangspunten ‘spelen is leren’ en ‘muzisch exploreren’. De modules in het derde jaar zijngeordend vanuit een bredere onderwijscontext. De commissie meent dat er weinig uitwisseling plaatsvindt met debeide andere opleidingen in het departement. Dat vindt zij een gemiste kans, omdat men voor tal vanonderwerpen een vorm van verdieping zou kunnen bereiken (bijvoorbeeld via verdiepingscolleges, capita selecta,actualiteitencolleges en vergelijkende onderwijskunde).Een werkgroep op het niveau van de hogeschool coördineert de samenwerking tussen departementen in hetkader van de internationale programma’s, de interculturele voorbereiding van studenten en de aanvraag ECTYSQuality Label. De commissie nam kennis van de beleidsverklaring internationalisering.In het departement is zijn er een coördinator en een stuurgroep Internationalisering. De commissie had inzage inde doelstellingen en het actieplan dat het departement elk jaar uitwerkt voor internationalisering. Studenten vanhet derde jaar kunnen een deel van het programma volgen aan een buitenlandse instelling of deelnemen aan deinternationale klas.De commissie nam kennis van het overzicht van de internationale partners van de opleiding. Studenten enlectoren worden jaarlijks geïnformeerd over de uitwisselingsmogelijkheden. Buitenlandse studenten vindeninformatie in de ECTS-fiches en in de brochure Go strange.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 379


In het verslag van een beleidsdag (28 april 2006) wordt gesteld, dat het moeilijk is om meer mogelijkheden in tebouwen voor studenten om onderwijs of stage-ervaring in het buitenland te hebben, onder meer omdat in devernieuwde lerarenopleidingen elders ‘<strong>Onderwijs</strong> in Europees perspectief’ vaak een aparte module is.De hogeschool organiseert een tweejaarlijkse onderwijsmarkt. Hierop stellen lectoren aan elkaar nieuweonderwijsvormen voor via lezingen, posters of werkwinkels. Het departement heeft aandacht voorcompetentiegericht leren, curriculumopbouw, stage en zelfstandig leren. De commissie heeft vastgesteld dat deopleiding initiatieven neemt om de onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland op te volgen, zoals ‘Opleidenin de School’ en de Professional Development Schools. Voor wat binnenlandse ontwikkelingen betreft, is hetervaringsgericht onderwijs verwerkt in het curriculum. De commissie begrijpt dat het beleid de afgelopen tijdvooral intern gericht is geweest om de interne vernieuwingsprocessen op de rails te krijgen.Bij de introductie en de uitwerking van curriculumherziening en -innovatie zijn de volgende overlegorganenbetrokken: de Hogeschool- en de departementale <strong>Onderwijs</strong>raad, de vernieuwingscoördinator en demoduleteams. De commissie meent dat de curriculumherziening en -innovatie gepland verlopen. Zij keekdocumenten in die schematisch de modules aangeven die tot in 2009-2010 worden opgevolgd.Tijdens de gesprekken is het voor de commissie duidelijk, dat de visie op onderwijs in overleg tot stand komt endat participatie bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie gebruikelijk is. Lectoren bevestigen dat zijbetrokken zijn bij curriculumontwikkeling via werkgroepen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om internationalisering zichtbaar in het curriculum in te bouwen.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding dat kennis naast pedagogische en didactische kennis ook meerspecifieke vakkennis omvat. Deze specifieke vakkennis wordt afgeleid uit de vakspecifieke ontwikkelingsdoelen,de eindtermen van het vakgebied en recente ontwikkelingen in het vakgebied.Bij de samenstelling van het nieuwe programma had de opleiding aandacht voor de selectie van de kennis vooreen kleuteronderwijzer, de ontwikkelingslijn daarin en de vereiste didactische kennis en vaardigheden. Hetprogramma van 2006-2007 omvat vier luiken: basismodules, vaardigheden, praktijk en reflectie:380 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


- Het luik basismodules beoogt het verwerven van specifieke beroepscompetenties van de leraar<strong>kleuteronderwijs</strong>, onder meer zorgverbreding.- Het luik vaardigheden (algemene vaardigheden) beoogt het verwerven van gemeenschappelijkeberoepscompetenties. Hiertoe behoren naast agogische, taal- en informatie- en communicatievaardigheidook culturele, maatschappelijke, filosofische en levensbeschouwelijke vorming.- Het luik vaardigheden (specifieke vaardigheden) beoogt de specifieke vaardigheden voor de leraar<strong>kleuteronderwijs</strong>. Hiertoe behoren expressieve vaardigheden, zoals muzikale vaardigheid, dans- enbewegingsvaardigheid, beeldende vaardigheiden en drama.- Het luik praktijk omvat de stage en de praktijkondersteuning.- Het luik reflectievaardigheid beoogt het verwerven van algemene en algemeen beroepsgerichtecompetenties, zoals denk- en redeneervaardigheid, het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën.Kennisontwikkeling krijgt een plaats in de basismodules en de algemene vaardigheden. Hierbij worden studentengestimuleerd om verschillende informatiebronnen te leren kennen en te kunnen raadplegen.De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek alle ter beschikking gestelde moduleboeken ingekeken. Zij heeftvastgesteld dat de studenten weinig geconfronteerd worden met primaire literatuur. Zij besluit hieruit dat deopleiding niet appelleert aan de specifieke leeractiviteiten van de studenten, zoals samenvatten en hoofd- enbijzaken onderscheiden. Dat zou ertoe kunnen leiden dat studenten reproductief gaan leren. De samenvatting isimmers gemaakt en tot examenleerstof verheven.De commissie wil stellen dat de kennisontwikkeling door studenten plaatsvindt via interactie en studiemateriaaldat ontleend is aan de beroepspraktijk.De aansluiting bij actuele ontwikkelingen gebeurt door lectoren:- in hun vakgebied via vakliteratuur, nascholingen en studiebezoeken in binnen- en buitenland;- in het werkveld via het overlegplatform, de contacten met de ‘oefenschool’, het begeleiden en organiserenvan de mentoropleiding, publicaties in handboeken en tijdschriften, gastsprekers, individuele contactentijdens stagebezoeken, begeleiden en organiseren van studiedagen, nascholingen en afstudeerprojecten.Het begrip ‘oefenschool’ heeft een nieuwe invulling gekregen. De opleiding doet er een beroep op voor ondermeer demolessen, proeflessen en video-opnames. De opleiding geeft aan dat zij op korte termijn een aanvraagwil indienen voor een project ‘Onderzoek naar de effectiviteit van werkplekleren in diverse omstandigheden enmet verscheiden doelgroepen’, naar analogie met Nederland. De commissie waardeert de aandacht die deopleiding heeft voor de interactie met de beroepspraktijk.De commissie meent dat het programma voldoende verbanden heeft met actuele ontwikkelingen in hetvakgebied.De maatschappelijke dienstverlening door lectoren omvat de begeleiding van nascholingssessies (via deNascholingsdienst Donchecentrum) en de samenwerking met pedagogische begeleidingsdiensten.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding in het curriculum (in het tweede, maar vooral in het derde jaar)aandacht besteedt aan de interactie tussen de opleiding en maatschappelijke dienstverlening. Modules die hieropinspelen zijn intercultureel onderwijs, migranten en vluchtelingen, kansarmoede, zorgverbreding en buitengewoononderwijs. Wetenschappelijke dienstverlening is daarentegen niet aan de orde.Over het verrichten van onderzoek door de studenten heeft de commissie in het curriculum en de moduleboekengeen informatie gevonden. Reflectievaardigheden komen aan de orde, maar het verrichten van onderzoek alsmethodiek wordt niet behandeld.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 381


StageWerkveldervaring wordt bij studenten doorheen de drie jaren systematisch en in de tijd geleidelijk opgebouwd viade stage. De visie op stage is geënt op de visie van zelfstandig leren en onderwijs, de basisprincipes van hetervaringsgericht onderwijs en de didactische en leertheoretische lijnen van het departement Lerarenopleiding.De commissie herkende een duidelijke groeilijn in de opleidingsjaren voor stage. In de eerste fase gaat het inhoofdzaak over observeren, geleidelijk meer over participeren en vervolgens over zelfstandig functioneren. In elkstudiejaar is er stage. In 2006-2007 bedroeg het aantal studiepunten voor stage 7 in het eerste jaar, 11 in hettweede jaar en 18 in het derde jaar.De opleidingscoördinator coördineert de periodisering, de plaatsing, de informatie en communicatie metstudenten en stagescholen, de begeleiding en de evaluatie. De commissie had inzage in een ruim netwerk vanvaste stagepartners, die jaarlijks een aantal stageklassen ter beschikking stellen.De commissie had inzage in het ‘stage-informatieboek’ met alle informatie over de stageperiodes. Het wordt vóórde eerste stageperiode aan de studenten bezorgd en toegelicht. Het boek wordt rechtstreeks aan de mentor vande stageplaats bezorgd. Er is een infosessie voor de mentoren van de stagescholen van derdejaarsstudenten,maar dit gebeurt niet jaarlijks.De begeleiding van de stage is in handen van een kleuteronderwijzer van de stageklas (de mentor) én eendocent van de opleiding die ook de stageplaats bezoekt (de stagebegeleider). Bij de begeleiding ligt de klemtoonop het stimuleren van het reflectievermogen als vaardigheid in functie van levenslang leren. In het eerste en hettweede jaar gebeurt dat via leergroepsessies en de opleidingsportfolio. In het derde jaar gebeurt de zelfevaluatievia een persoonlijk ontwikkelplan en een bijhorende portfolio. De opleiding biedt aan mentoren een gerichteopleiding aan. Zij stelt dat een mentorenopleiding geen noodzakelijke voorwaarde is om mentor te kunnen zijn,maar de commissie is van mening dat het wel aangewezen is.Bij de beoordeling van de stage zijn het werkveld, de opleiding en de student betrokken. De commissie namkennis van een evaluatieformulier dat wordt gebruikt door de mentor en een formulier voor de stagebegeleider.Het zelfevaluatierapport geeft voorbeelden van veranderingen die de opleiding heeft geïmplementeerd, naaraanleiding van vaststellingen bij de kwaliteitsbewaking van het stageproces.EindwerkDe commissie had inzage in de informatiebundel Afstudeerproject, met een overzicht van de doelen, criteria enkeuzemogelijkheden van het afstudeerproject in het derde jaar. Het eindwerk staat voor zes studiepunten.Het eindwerk beoogt het verwerven van de typefuncties leraar als inhoudelijk expert, innovator en onderzoeker,lid van het schoolteam en partner van externen. De student moet zelfstandig een werkstuk maken over eenthema dat gerelateerd is aan de praktijk van het <strong>kleuteronderwijs</strong>. Hij moet dat werkstuk kunnen toelichten enverantwoorden tijdens een publieke presentatie. Het afstudeerproject is teamwerk. Studenten met buitenlandseervaringen maken een eindwerk binnen een internationale dimensie.De begeleiding gebeurt door een promotor van de opleiding en/of stageschool. De begeleider van het eindwerk isde eindverantwoordelijke voor de evaluatie. De evaluatie stoelt op het procesverloop, de inhoud en de gevolgdeprocedure, de vorm en de presentatie.382 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om meer aandacht te schenken aan de primaire vakliteratuur.De commissie raadt de opleiding aan om aandacht te hebben voor het toegepast onderzoek.De commissie meent dat de visie op het eindwerk herbekeken moet worden.De commissie adviseert om alle mentoren te laten participeren aan een mentorenopleiding.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie heeft de studiegids en de opleidingsbrochure ingekeken, en stelt vast dat er een horizontale enverticale samenhang van het programma is.De horizontale samenhang is gebaseerd op:- een leertheoretisch model: van docent- naar studentsturing;- een didactisch model: leren verloopt volgens de pendelbeweging inhoud - subjectief concept - praktijk;- een groeilijn in de evolutie van de studenten: van ik- naar taak- en contactgerichtheid;- variërende accenten per opleidingsjaar: van verkennend naar verdiepend en verruimend;- inzichten in competentiegericht leren: de verwerving van een competentie in een geleidelijk enconstructivistisch proces.De verticale samenhang is afgestemd op de kenmerken van competentiegericht leren: elk opleidingsjaar isgeordend in modules, thematisch geordende leereenheden en routes.De commissie stelt dat de samenhang van het programma horizontaal en verticaal gewaarborgd is. Hetprogramma kent een sequentiële opbouw en coherentie in termen van het normtraject.De keuzemogelijkheden situeren zich in het derde opleidingsjaar. Studenten kunnen er, binnen hetopleidingsonderdeel stage, kiezen of ze een stage willen lopen in bijvoorbeed het buitengewoon onderwijs of ,een alternatieve onderwijsvorm. Daarnaast kunnen studenten, in het kader van Interactum Vlaanderen,onderdelen van een module volgen in een andere lerarenopleiding. Er is tevens de keuze om een deel van hetprogramma in een buitenlandse instelling te volgen of deel te nemen aan de internationale klas met Engelstaligprogramma.Het zelfevaluatierapport geeft de procedure aan voor de afstemming van het programma in samenwerking metandere instellingen. De commissie meent dat er hierbij weinig knelpunten zijn.In het programma zijn er drie mogelijkheden voor flexibele leerwegen: een geïndividualiseerd opleidingstraject,een verkort opleidingsprogramma tot leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> en een verkort opleidingsprogramma tot leraar lageronderwijs.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 383


Tijdens de gesprekken stelt de opleiding dat zij steeds meer vragen ontvangt van studenten met een anderdiploma. Daarom neemt ze zich voor om het aanbod van keuzemogelijkheden en flexibele leerwegen voorstudenten en het werkveld te vergroten.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om het aanbod van keuzemogelijkheden en flexibele leerwegen uit tebreiden. Besteed hierbij extra aandacht aan de sterkere studenten.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De coördinatie van studiemetingen is in handen van een departementale verantwoordelijke.384 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


In de opleiding zijn de afgelopen jaren verschillende studietijdmetingen verricht. Steeds is een vergelijkinggemaakt van de begrote en de reële studietijd voor de verschillende opleidingsonderdelen. Met het oog opbijsturing is het onderzoek geleidelijk aan meer gaan focussen op het verschil in begrote en reële studietijd peropleidingsonderdeel en per taak.Bij de eerste-, tweede- en derdejaarsstudenten van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> werden in 1997-1998, 1998-1999 en 1999-2000 systematisch studietijdmetingen georganiseerd volgens de methode van tijdschrijven. Hetzelfevaluatierapport maakt melding van de vaststellingen en de bijsturingen. Een nieuwe meting was voorzienvoor 2002-2003, maar heeft niet plaatsgevonden omwille van de planning van de vernieuwing van hetprogramma. Tijdens het academiejaar 2005-2006 vond er in de opleiding via Kronos voor éénopleidingsonderdeel een meting plaats, als ondersteuning van een project ‘studeren bestuderen’; het aantalingevoerde gegevens bleek beperkt te zijn.Tijdens het visitatiegesprek wordt gesteld dat er momenteel binnen de hogeschool een ‘hernieuwende’ aandachtvoor studietijdmetingen is. De overtuiging is gegroeid dat metingen moeten komen vanuit de behoeften van deopleiding en dat zij best zouden gebeuren op het niveau van taken en opdrachten. Dat vraagt een gedetailleerdebevraging, maar het is voor de opleiding gemakkelijker om van hieruit bij te sturen. Daarom stapt de hogeschoolover op een nieuw systeem:- op het niveau van de hogeschool: via Metis (een meetinstrument binnen de associatie K.U.Leuven) eenbegeleide schatting achteraf op het niveau van studieonderdelen;- op het niveau van het departement: takenbundel met een beoordeling van de taken en het vermelden van deuren belasting voor elke taak. De invoer kan gebeuren via formulieren die door de docent worden verwerkt.De invoer kan ook plaatsvinden via het leerplatform Toledo en door het systeem worden verwerkt.De commissie heeft vastgesteld dat de hogeschool zich in het verleden gedurende geruime tijd heeft toegelegdop de uitvoering van studietijdmetingen en hun opvolging. Zeer recent zijn nieuwe instrumenten ontwikkeld vooreen verdere en gedetailleerde beoordeling van de studiebelasting van studenten.De opleiding inventariseert studiebelemmerende factoren via enquêtes, bevragingen, informatie van destudentenraad en informatie van de dienst Studentenbegeleiding. Deze informatie wordt verzameld bij studentenvan de drie opleidingsjaren en de afgestudeerden. Het zelfevaluatierapport geeft voorbeelden vanstudiebelemmerende factoren en maatregelen die de opleiding nam om deze te reduceren.Bij de vernieuwing van het programma werden leergroepen en monitoraten geïntroduceerd om destudeerbaarheid ervan te verhogen. Studenten en lectoren signaleren dat zij de onderwijswerkplaats, het gebruikvan het leerplatform, toelichtingen (onder meer bij de onderwijs- en examenregeling, de studiegids, demodulebundels, de examens), de zorg voor studeerbaarheid van cursussen en de laagdrempelige relatie tussenlectoren en studenten als studiebevorderende factoren ervaren.Studenten van het tweede jaar percipiëren hun jaar veel zwaarder dan het eerste jaar. Studenten van het derdejaar bevestigen dat het tweede jaar als het zwaarst werd ervaren. Desondanks is er volgens de studenten geensprake van een onevenredig grote studielast. Studenten geven aan dat er overeenstemming is tussen de begroteen de reële studietijd.De commissie meent te mogen stellen dat het programma geen belangrijke knelpunten heeft die destudievoortgang van studenten zouden belemmeren.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 385


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt dat de opleiding geregeld studietijdmetingen moet uitvoeren en de resultaten systematischmoet opvolgen, zodat er concrete acties kunnen aan gekoppeld worden.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Om de afstemming tussen het didactische concept en de doelstellingen beter te maken, heeft de opleiding voortwee leerlijnen gekozen:- de didactische lijn, waarbij de inhoud beschouwd wordt als een voortdurende pendelbeweging tussen inhoud,subjectief concept en praktijk;- de leertheoretische lijn waarbij de sturing van het proces evolueert van docentgestuurd naar gedeeldgestuurd en ten slotte naar zelfsturing door de student.Bij de opmaak van het nieuwe curriculum zette de opleiding de volgende kenmerken van competentiegerichtleren voorop: reflectie, zelfsturing, leren op meerdere plekken, ruimte voor initiatief tot actief leren, begeleiding enondersteuning. Werkvormen, leerlijn en organisatievormen zijn aan elkaar gelinkt.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding uitdrukkelijk werk maakt van de afstemming tussen haardidactisch concept en de doelstellingen.De aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het didactisch concept vindt decommissie naar behoren, maar weinig spectaculair. De commissie meent dat de ontwikkeling ‘Opleiden in deschool’, waarmee de opleiding aan de slag wil gaan, op het eerste gezicht de enige onderwijsontwikkeling is dievoortkomt uit externe gerichtheid.De commissie nam kennis van het overzicht van de gebruikte werk- en organisatievormen:- Eerste jaar: hoorcollege, werkcollege, leergroepbijeenkomst, monitoraat, zelfstandige taak, casustoets,project, demonstratieactiviteit, activiteitencarrousel, praktijkondersteuning, reflectiesessie en stage. Hetweekrooster is opgebouwd volgens het stramien van één dag praktijk, één dag vaardigheden en drie dagenbasismodules.- Voor het tweede en derde jaar jaar is er een mix van werkvormen geselecteerd in functie van deleertheoretische lijn met toenemende zelfstandigheid: probleem gestuurd leren, opdrachtonderwijs,persoonlijk ontwikkelplan en portfolio.Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van de gebruikte onderwijsmiddelen met onder meer cursussen,handboeken en leerplannen, taken-, module- en projectbundels, presentaties via PowerPoint, kranten,tijdschriften en Internetsites. Verwijzingen naar leerplannen in de uitwerking van de modules komen beperkt uit de386 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


verf. Om de onderwijsmiddelen optimaal te kunnen gebruiken is de accommodatie aangepast, met onder meerdataprojectoren, Internetaansluiting, computerhoekjes en -klassen en een elektronisch leerplatform.De commissie waardeert het concept en de inrichting van de ‘onderwijswerkplaats’. Deze biedt mogelijkheden omzowel coöperatief als individueel, begeleid of zelfstandig met gebruik van allerlei didactische audiovisuele oftechnologische hulpmiddelen te leren.Werkvormen en onderwijsmiddelen worden beoordeeld via evaluaties en tijdens formele en informele gesprekkenmet studenten en lectoren. Dit gebeurt niet op een systematische manier.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding gebruiktmaakt van een brede mix van didactischeonderwijsvormen, die inspelen op de leerstijl van de student en competentieontwikkeling bevordert. Voor volledignieuwe opleidingsonderdelen zijn de werkvormen vastgelegd vanuit de beoogde competenties; bij andereopleidingsonderdelen wordt de keuze (nog) overgelaten aan de individuele docent. Tevens zijn er ookgastlectoren die concrete voorbeeldlessen geven van onderwerpen zoals deze in de kleuterschool voorkomen.De commissie vraagt zich af in hoeverre er bij sommige onderdelen een duidelijke relatie is tussen de inhoud ende praktijk. Bij het onderdeel communicatieve vaardigheden bijvoorbeeld komen in de tekst verschillende soortengesprekken aan de orde (slechtnieuwsgesprek, adviesgesprek, helpend gesprek, omgaan met ouders …).Studenten oefenen die gesprekken veelal in via een rollenspel met medestudenten of de docent. Tijdensstagemomenten worden studenten wel eens uitgenodigd om bij een dergelijk gesprek als observator aanwezig tezijn.De commissie keek de leermiddelen in die de opleiding ter beschikking stelde en mag zeggen dat de kwaliteitnaar behoren is. De lectoren schrijven hun eigen cursusmateriaal. Het sluit aan bij het didactische concept, dedoelstellingen en de beginsituatie van instromende studenten. Aan de moduleboeken wordt veel zorg besteed ende vormgeving straalt uniformiteit uit. De commissie wil hierbij opmerken, dat zij bij de vormgeving van cursussenen syllabi kleur en beeld mist.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om te blijven investeren in de afstemming van het didactisch concept opde doelstellingen.De commissie adviseert aandacht te blijven hebben voor een (meer) systematisch gebruik van werkvormen metgerichte evolutie op zelfstandig leren.De commissie beveelt de opleiding aan om het schriftelijke studiemateriaal vorm te geven met (meer) kleuren enafbeeldingen.De commissie stelt dat de leerplannen en ontwikkelingsdoelen effectiever kunnen worden gebruikt bij hetcursusmateriaal.De commissie meent dat het beoordelen van werkvormen en onderwijsmiddelen op een meer systematischemanier kan gebeuren.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 387


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie zag het examenreglement in. Het algemeen reglement geeft toelichting bij onder meer deorganisatie van de examens, de deelname aan de examens, de examencommissies, het verloop van deexamens, de beraadslaging, mededeling en bespreking van de examenresultaten, herkansingen en geldigheidvan creditbewijzen, examenregeling voor bijzondere groepen en de Ombudsdienst.De commissie heeft vastgesteld dat evaluatie voor de opleiding een bepalende factor is bij de invulling van hetopleidingsonderdeel en sturing geeft aan het competentiegericht leerproces. De opleiding plant de uitwerking vaneen ‘toetsplan’ als uitgangspunt voor de collectieve verantwoordelijkheid van het lectorenteam in eencompetentiegerichte opleiding.Er zijn drie evaluatieperiodes: partiële en semesteriële examens in januari, de jaar- of semesterexamens in junien de tweede zittijd in september. Lectoren en studenten worden geraadpleegd bij de opstelling van hetexamenrooster. Er zijn mondelinge en schriftelijke examens, permanente evaluatie, taken en assessmentvormen(presentaties, portfolio, “peer"- en co-assessment, werkstukken …). De commissie meent dat de organisatie vantoetsen en examens naar behoren is.De studiegids, de moduleboeken en de takenbundel geven toelichting bij de examenvormen die voor elkopleidingsonderdeel worden gebruikt. Vóór elke examenperiode informeert elke docent de student over hetverloop, de inhoud en de criteria van het examen. Bij “peerassessment” leggen lectoren en studenten samen decriteria vast. De criteria voor de stage zijn vermeld in het stage-informatieboek en de stage-evaluatieformulieren.Lectoren van eenzelfde module spreken onder elkaar een verdeelsleutel af.De visitatiecommissie heeft examens en portfolio’s en de beoordeling ervan ingekeken. De toetsing gebeurtonder meer aan de hand van uit de praktijk gelichte situaties. Het gebruik van de portfolio stimuleert de studententot een continue reflectie in hun leerproces. De commissie stelt dat de beoordelingen, toetsingen en examensmeten in welke mate de leerdoelen van het programma zijn bereikt. Hoewel er ook moderne toetsingsvormen zijn,stelt de commissie vast dat de wijze waarop sommige examens worden samengesteld, vrij traditioneel is.De examencommissie baseert haar oordeel op de individuele stage- en examenresultaten van de student. Op dedeliberatie krijgen alle leden van de examencommissie inzage in de resultaten voor alle opleidingsonderdelen vanalle studenten. Met het oog op de bewaking van de rechtlijnigheid en de objectiviteit van haar beslissingen,gebruikt de examencommissie algoritmen (beschreven in het examenreglement) bij de evaluatie van deexamenresultaten.Lectoren en studenten ontvangen bij het begin van het academiejaar een exemplaar van de onderwijs- enexamenregeling en de studiegids. Die documenten zijn tevens beschikbaar op Toledo. Studenten krijgen jaarlijkstoelichting bij het examenreglement, de deliberatieprocedure en de werking van de dienst Studentenbegeleiding.388 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Na elke examenperiode organiseert de opleiding een halve dag ‘examenbespreking’. Alle lectoren zijn danbeschikbaar voor advies en informatie. Studenten krijgen de kans om hun examen in te kijken en kunnen op diemomenten ook terecht bij de directie, de opleidingscoördinator, de ombuds of de dienst Studentenbegeleiding.De opleiding bewaakt de kwaliteit van de toetsing via onder meer een nauwgezette voorbereiding, eeninformatieve vergadering voor lectoren en administratief personeel, de aanwezigheid van de titularis van hetopleidingsonderdeel, de aanwezigheid van een reservetoezichter bij het examen en een statistisch overzicht vande resultaten. Het beleidsteam beoordeelt de wijze waarop studenten worden getoetst. In verslagen vanpersoneelsvergaderingen nam de visitatiecommissie kennis van bijsturingen naar aanleiding van dezebeoordelingen. Examens worden vooraf niet beoordeeld door collega-lectoren en/of het werkveld.De beoordelingen, toetsingen en examens meten de mate waarin de leerdoelen van het programma zijn bereikt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding te overwegen om examens vooraf te laten beoordelen door collega-lectorenen/of het werkveld.De commissie meent dat de formulering van de examenvragen meer contextgebonden kunnen wordenopgemaakt.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 389


Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het document Procedure in- en uitschrijven van studenten legt onder meer de toelatingsvoorwaarden vast. Dezevolgen de wettelijke voorschriften. Studenten die niet beschikken over een diploma secundair onderwijs kunnentoelating krijgen via een assessment op hogeschoolniveau. Het document Toelatingsbeleid buitenlandsestudenten legt voorwaarden voor inschrijving vast.Het aantal generatiestudenten dat in 2004-2005 in het eerste jaar instroomde, bedroeg 72 procent. Hiervan heeft14 procent een vooropleiding ASO, 21 procent BSO, 6 procent KSO en 59 procent TSO. Voor 2005-2006 was dat10 procent ASO, 18 procent BSO, 6 procent KSO en 66 procent TSO.De studenteninstroom wordt gekenmerkt door studenten die veelal afkomstig zijn uit de regio. Het betreft vooralmeisjes (slechts één jongen per leerjaar) met een Vlaamse achtergrond die afkomstig zijn uit het secundaironderwijs. De opleiding heeft geen specifiek beleid ter zake om hier veranderingen in te brengen. De opleidingsluit in feite aan op de karakteristieken van de in- en uitstroom, doordat zij haar regionale positie ook in hetcurriculum (en de stageplaatsen) tot uiting laat komen. In enkele moduless wordt er ook aandacht besteed aanaspecten zoals grootstedelijke problematiek en multiculturaliteit.De opleiding vereist geen specifieke vooropleiding. Bij de info- en opendeurdagen worden beroepsfacetten extrabeklemtoond, zodat potentiële studenten kunnen uitmaken of de professionele opleiding tot leraar<strong>kleuteronderwijs</strong> hen aanspreektOp de vraag van de visitatiecommissie ‘hoe de opleiding de kwaliteit kan blijven waarborgen bij zwakkereinstroom’ antwoordde de opleiding dat zij evolueert van cognitief leren naar praktijkgericht leren. De opleidingheeft In het curriculum van het eerste jaar structureel leergroepen ingebouwd als vorm vanstudietrajectbegeleiding. Daarnaast wordt bij de ontwikkeling van de modules rekening gehouden met dekenmerken van de instroom. Tegelijkertijd wil de opleiding geen concessies doen op het niveau dat de studentenuiteindelijk moeten bereiken. Voor deze doelgroep biedt bijvoorbeeld het werkplekleren veel kansen. De opleidingwil deze mogelijkheid ook zeker verkennen.Tijdens de gesprekken geeft de opleiding aan dat studenten uit de ASO-richting cognitief heel sterk kunnen zijn,maar praktische vaardigheden tekortkomen, terwijl dit voor studenten uit de richtingen BSO of TSO net andersomligt. De opleiding probeert bij de verschillende soorten studenten dat evenwicht te herstellen door eenpersoonsgerichte benadering. Studenten geven tijdens de gesprekken aan, dat de aansluiting van het programmabij de vooropleiding voor hen niet tot problemen leidde, ongeacht de vorm van secundair onderwijs alsvooropleiding. De opleiding hanteert geen specifieke activiteiten ten aanzien van de aansluiting vooropleidingopleiding,De opleiding poogt wel door persoonlijke gerichtheid zoveel mogelijk in te spelen op de individuele390 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


ehoeften van de studenten. De commissie stelt dat de vorm en de inhoud van het programma aansluiten bij dekenmerken van de instromende studenten.Sinds 2005-2006 kunnen studenten de opleiding deeltijds volgen. Houders van een ander bachelordiplomakunnen een verkort geïndividualiseerd traject volgen. Zij-instromers kunnen instromen en vrijstellingen aanvragenvia de EVK-procedure. Aan een EVC-procedure wordt gewerkt via de associatie.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie verwacht dat de opleiding er op toeziet dat de kwaliteit niet achteruitgaat door de vele initiatievenom iedere student ‘over de streep’ te halen.Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: goedfacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:goedfacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- Het vernieuwde opleidingsprogramma is een doelgerichte concretisering van de eindkwalificaties van deopleiding.- Er is een beleidsverklaring voor internationalisering. Deze zijn in de leerdoelen van het programma vertaald.- De inhoud van het programma geeft aan studenten groeikansen om deze doelen te bereiken.Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via interactie en studiemateriaal dat ontleend is aan deberoepspraktijk. De primaire vakliteratuur en het toegepast onderzoek kunnen meer aandacht krijgen.- Het programma heeft voldoende verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied. Werkveldervaringvoor studenten wordt doorheen de drie jaren systematisch en in de tijd geleidelijk opgebouwd via de stage. Erzijn initiatieven om de kwaliteit van de stageplaats te borgen. De student moet zelfstandig een werkstukmaken over een thema dat gerelateerd is aan de praktijk van het <strong>kleuteronderwijs</strong>.- De verticale en horizontale samenhang van het programma is gewaarborgd. Het ontwikkelingsplan wordt metde studenten grondig uitgevlooid. De aandacht voor de ontwikkelingsdoelen en de leerplannen kan wordenverhoogd. Het concept van muzische vorming kan best doorheen de volledige opleiding aan bod komen. Hetgebruik van een portfolio stimuleert de studenten tot een continue reflectie in hun leerproces.- De studieomvang voldoet aan de formele eisen die de overheid vooropstelt.- De werkelijke studietijd wordt getoetst, vergeleken met de begrote studietijd en bijgestuurd. Het programmaheeft geen belangrijke knelpunten die de studievoortgang van studenten belemmeren.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 391


- De opleiding werkt aan de afstemming tussen het didactische concept en de doelstellingen. De werk- enonderwijsvormen sluiten aan bij het didactische concept. Aan de onderwijsleermiddelen wordt veel zorgbesteed. Zij zijn herkenbaar, maar de vormgeving mist kleur.- De beoordelingen, toetsingen en examens meten in welke mate de leerdoelen van het programma zijnbereikt. De beoordeling en toetsing gebeuren onder meer aan de hand van uit de praktijk gelichte situaties.Studenten zijn bekend met de criteria van en de eisen verbonden aan de evaluatie. Resultaten van toetsingworden naar studenten teruggekoppeld.- De vorm en de inhoud van het programma houden rekening met de kenmerken van instromende studenten.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.392 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het hogeschoolbestuur stelt jaarlijks het personeelscontingent (het aantal effectief werkende personeelsleden)samen. Het directiecomité is bevoegd voor de aan- en heraanstellingen. De commissie had inzage in deprocedure om personeelsleden te benoemen en te bevorderen.De invulling van het personeelsbestand gebeurt op basis van de wijze van organisatie van de kerntaken, deinhoudelijke keuzes die in het curriculum gemaakt worden, en de aard van de expertise en de competenties diehiervoor noodzakelijk zijn. Elke docent ontvangt per academiejaar een gedetailleerd taakbelastingformulier metopgave van onderwijsopdrachten, onderwijsbegeleiding, onderwijsevaluatie, stagebegeleiding, nascholing,organisatorische taken en een forfait voor overkoepelende taken. Per taak is er een tijdbegroting voorzien. Decommissie heeft vastgesteld dat de onderwijsverstrekking en onderwijs- en stagebegeleiding voor de meestelectoren het hoofdbestanddeel uitmaken van hun opdracht.Voor de aanwerving en opvolging van nieuwe personeelsleden beschikt het departement over een beleidsplan.Het hoofd van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> heeft geen eigen bevoegdheid tot de aanstelling en/of dedoorstroming van personeel, maar wordt betrokken bij deze processen.Naast vakdeskundigheid worden ook didactische bekwaamheid en ervaring met het beroepenveld alsvoorwaarden gesteld. Een bewijs van pedagogische bekwaamheid is essentieel. Bij de aanwerving zijn nietuitsluitend masterdiploma’s vereist. Voor sommige onderwijstaken wordt de voorkeur gegeven aanpersoneelsleden met een bachelordiploma. Bij inzage van het overzicht personeelsbezetting heeft de commissievastgesteld, dat er bachelors worden ingezet voor onder meer praktijk, muzikale vaardigheid, dansexpressie enmuzische vorming. De commissie meent dat de inzet van praktijklectoren de identificatie van de student alskleuteronderwijzer versterkt.Nieuwe personeelsleden krijgen een collega toegewezen die hen gedurende de eerste periode begeleidt. Dezebegeleiding heeft betrekking op zowel procedurele als inhoudelijke facetten. Bij de begeleiding van de stagesgaan zij eerst mee met een andere docent om te kijken hoe deze begeleiding plaatsvindt.De commissie keek het document Begeleiding en evaluatie van beginnende en ervaren lectoren in. De formelepersoneelsevaluatie gebeurt op het niveau van het departement. De commissie heeft vastgesteld dat er eenonderscheid wordt gemaakt tussen een begeleidend functioneringsgesprek en een formele evaluatie. De formeleevaluatie wordt voorafgegaan door minstens één begeleidend functioneringsgesprek. Nieuwe personeelsledenworden de eerste drie jaren jaarlijks geëvalueerd. Bij personeelsleden met meer dan drie jaar dienst gebeurt datom de vijf jaar. Het opleidingshoofd heeft geen mandaat tot het voeren van een begeleidendfunctioneringsgesprek. De functie van opleidingshoofd heeft een hoog coördinatiegehalte als collega tussen decollega’s.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 393


De opleiding is bezig met de beschrijving van de functies. Hierbij wordt rekening gehouden met de nieuweonderwijsvormgeving van het competentiegericht onderwijs. De daaruit voortvloeiende nieuwe rollen zijn nog niethelemaal uitgeklaard. Een ontwerp van functiebeschrijving zal op de ‘Beleidsdag’ van mei 2007 aan het personeelworden voorgelegd.Individuele en teamgerichte nascholingen gebeuren op basis van een nascholingsbeleid dat uitgaat van devereiste competenties van lectoren. Op een tweejaarlijkse ‘<strong>Onderwijs</strong>dag’ wordt er expertise uitgewisseld onderhet personeel. De commissie had inzage van een overzicht van gevolgde nascholingen. De commissie besluithieruit dat er behoorlijke aandacht is voor de professionalisering van het personeel. Zij volgen allen geregeldbijscholingen, veelal in de regio of elders in Vlaanderen. Nascholingen zijn tevens een thema bij defunctioneringsgesprekken. De frequentie van internationale bijscholingen ligt niet hoog. Binnen de opleiding is ereen eenmalige terugkoppeling over de gevolgde nascholingen.Tijdens de gesprekken heeft de commissie vastgesteld, dat de betrokkenheid van het personeel hoog is. Erheerst in de opleiding een onderlinge verbondenheid en een collegiale cultuur. De commissie waardeert deuitdrukkelijke opvolging van de studenten door het personeel. Vooral de laagdrempeligheid van de contactentussen studenten en lectoren valt op. De commissie is ervan overtuigd dat de personeelsleden gekwalificeerd zijnvoor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische uitwerking van het programma.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding een functiebeschrijving voor de docent lerarenopleiding op te stellen.De commissie raadt de opleiding aan om de terugkoppeling over nascholingen te systematiseren om het geheleteam te bereiken.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding neemt het liefst lectoren in dienst die ervaring hebben in de sector. Er zijn twee lectoren met hetdiploma van kleuteronderwijzer en één met het diploma van onderwijzer. Sommige lectoren van het departementwerken als auteur mee aan een didactische of wetenschappelijke reeks. Andere lectoren hebben of hadden naastde opdracht in het departement ook een opdracht als pedagogisch begeleider of als lerarenopleider vanacademisch niveau.394 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


De samenwerking met het Donchecentrum, de Nascholingsdienst van het departement Lerarenopleiding,bevordert de relatie met het werkveld en stimuleert de onderzoeksvaardigheden van lectoren. Bij het toekennenvan het takenpakket tracht de opleiding een gedeelte van de opdracht in te vullen met het verzorgen vannascholing. De opleiding onderhoudt tevens contacten met het werkveld via het stagenetwerk. Stagescholenvragen de opleiding geregeld om gerichte nascholing, onderzoeksdomeinen en expertise te ontwikkelen.Het departement werkt momenteel samen met de K.U.Leuven aan het projectmatig wetenschappelijk onderzoek‘Levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen in een pluralistische maatschappelijke context’. Dit projectwordt financieel ondersteund door de Vlaamse overheid. Met het departement Sociaal-agogisch werk loopt eenonderzoek over de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs.De opleiding heeft een procedure om gastlectoren, afkomstig uit het werkveld, voor een beperkt aantal uren in teschakelen. De commissie had inzage in een uitgebreid overzicht van gastlectoren in de. Zij verzorgdenonderwijsactiviteiten binnen de modules wereldoriëntatie, buitengewoon onderwijs, leven en dood, culturelediversiteit, communicatieve vaardigheden, alternatief onderwijs, muzikale vaardigheden, audiovisuele enmuzische vorming.De personeelsleden van de opleiding hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan internationale activiteiten.Tijdens het academiejaar 2004-2005 heeft één personeelslid een studiebezoek gemaakt naar Polen in het kadervan het Arionprogramma. In hetzelfde academiejaar hebben twee lectoren een bezoek gebracht aan Zweden; in2005-2006 waren er dat vier. De commissie meent dat de internationale contacten van het personeel metterugkoppeling naar het onderwijs en/of participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbandenniet echt uitgebreid is. Wel zijn er contacten met buitenlandse instellingen, maar de lectoren participeren nietstructureel in internationale netwerken zoals de Eecera of de NAEYC.Wat de academische gerichtheid betreft, wil de commissie opmerken dat er weinig ‘academische’ tijdschriftenvoorhanden zijn, zoals Early Childhood Research Quarterly, Journal of Early Childhood Research, EarlyChildhood Research & Practice en Early Childhood Education Journal.Het departement onderhoudt contacten met Interactum-partners in Vlaanderen en Nederland.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat de participatie van lectoren aan internationale meetings en studiebezoeken moetworden aangemoedigd.De commissie verwacht dat de gerichtheid van het personeel op toegepast wetenschappelijk onderzoek wordtverhoogd.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 395


Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het departement Lerarenopleiding telde 68 ( 54,85 VTE) leden onderwijzend personeel in 2004-2005.Het aantal personeelsleden dat in de opleiding in 2004-2005 werd ingezet, bedroeg 22 (15,1 VTE). In verhoudingtot de studentenaantallen geeft dat als kengetal 18 studenten per VTE. Indien de departementale taken wordenmeegerekend, komt de opleiding aan 17,21 VTE en wordt het kengetal 15,8.De omkadering bestaat uit 18 lectoren, drie praktijklectoren en één hoofdlector. Er zijn 14 voltijdse en 8 deeltijdsepersoneelseden. Van de 22 personeelsleden zijn er 18 vrouwen en vier mannen.De leeftijdsstructuur is als volgt:- tussen 20 en 29 jaar: 7- tussen 30 en 39 jaar: 10- tussen 40 en 49 jaar: 1- tussen 50 en 59 jaar: 4De leeftijdsstructuur van de lectoren is redelijk gespreid met een gemiddelde leeftijd van 37,5 jaar. In hetdepartement Lerarenopleiding ligt de gemiddelde leeftijd iets boven de 40 jaar.Tijdens de gesprekken signaleren lectoren dat zij de werkdruk als toenemend en hoog ervaren. Tegelijkbenoemen zij geen belangrijke knelpunten in verband met de omvang van het personeelsbestand (en ook inverhouding tot de studentenaantallen) om de vooropgezette kwaliteit te waarborgen. De afgelopen jaren zijn ervooral afvloeiingen en vervangingen geweest in het team van het eerste jaar. De commissie wil stellen dat dewerkdruk van personeelsleden grenzen heeft.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stimuleert de opleiding om oplossingen te zoeken voor de zware belasting van de lectoren en omanders te leren omgaan met taken in de organisatie.396 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:goedvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- In het kader van het personeelsbeleid heeft de hogeschool een procedure uitgewerkt voor onder meeraanwerving, benoeming, bevordering en evaluatie.- Bij het vastleggen van het personeelsbestand worden de kerntaken, de inhoud van het curriculum en dehierbij vereiste competenties betrokken. <strong>Onderwijs</strong>verstrekking en onderwijs- en stagebegeleiding vormen hethoofdbestanddeel van de opdracht.- Bij aanwerving worden vakdeskundigheid, didactische bekwaamheid en ervaring met het beroepenveld alsvoorwaarden gesteld. Nieuwe personeelsleden krijgen een aanvangsbegeleiding.- De opleiding zet praktijklectoren in.- Het begeleidend functioneringsgesprek en een formele evaluatie zijn de praktijk.- Er is wezenlijke aandacht voor de professionalisering van het personeel.- De frequentie van internationale bijscholingen ligt niet hoog.- Het personeel is betrokken, en de contacten tussen studenten en lectoren verlopen laagdrempelig.- De personeelsleden zijn inhoudelijk, onderwijskundig en organisatorisch bekwaam. Zij leggen een verbindingtussen de opleiding en de beroepspraktijk door contacten met het werkveld via de Nascholingsdienst, hetstagenetwerk en onderzoek.- De opleiding schakelt gastlectoren uit het werkveld in.- Er zijn contacten met buitenlandse instellingen, maar de lectoren participeren niet structureel in internationalenetwerken.- Lectoren percipiëren een toenemende werkdruk, maar signaleren geen belangrijke knelpunten in verbandmet de omvang van het personeelsbestand..is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 397


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het departement is ondergebracht in een gebouw dat dateert uit de eerste helft van de jaren zestig. Er is devoorbije jaren flink geïnvesteerd in nieuwbouwprojecten, een grondig renovatieproject en de uitbreiding van deICT- infrastructuur.Tijdens de visitatie bezocht de commissie onder meer de balie, het informatiepunt, kantoren, werklokalen(poppenspel, schminkatelier, technologie), het nascholingscentrum, de instructie- en vergaderzaal, de dienstInternationalisering, de polyvalente ruimte, de onderwijswerkplaats, het lokaal beeldende vaardigheid (metmateriaal voor beeldende vaardigheid en drama), het lokaal muzikale vaardigheid (met bijhorend materiaal), ICTlokalen,klaslokalen, het werklokaal voor de lectoren, het lokaal voor studentenbegeleiding, het groot auditorium,de Catechesische dienst, de agora, de cafetaria, het expressielokaal (dans, bewegingsexpressie en -opvoeding)en de ziekenboeg.De commissie heeft vastgesteld dat de hogeschool een doordacht en op onderwijs afgestemd huisvestingsbeleidvoert en hiermee inspeelt op actuele ontwikkelingen. In vrijwel alle lokalen kunnen de lectoren in flexibeleopstelling werken en gebruikmaken van een gamma aan audiovisuele apparatuur en computerfaciliteiten. Demediatheek is geïntegreerd in de onderwijswerkplaats (OWP). Aan de balie kunnen lectoren en studentenmaterialen ontlenen. Op de website vinden zij hierover informatie. De bibliotheekvoorzieningen zijn afgestemd opde doelstellingen van de opleiding. In de OWP vinden studenten onderwijsmethoden en achtergrondliteratuur,een uitgebreide collectie boeken, tijdschriften en databestanden, tijdschriften die voor de lerarenopleiding relevantzijn, leerplannen, spelmateriaal, eindwerken, wetenschappelijke werken, prentenboeken, audiovisuele middelenen educatieve cd-roms. Studenten kunnen er op veel manieren individueel of gezamenlijk aan de slag. Er is eenapart Catechesisch Documentatiecentrum voor Geloofsopvoeding, waar studenten een uitgebreide collectieliteratuur, cd’s, dvd’s en andere materialen over religie en daaraan gerelateerde terreinen vinden. De opleidingbiedt aan studenten educatieve en communicatieve ICT-toepassingen aan, zoals websites, Toledo en Edu-mail.De Wegwijzer LOV voor studenten geeft een overzicht van de studentenfaciliteiten. Tijdens de gesprekken gevenstudenten aan dat zij tevreden zijn over de onderwijsruimtes, de praktijklokalen, de bibliotheek, de ICT-faciliteitenen de studentenvoorzieningen. Het educatieve gebruik van Toledo is beperkt.Lectoren krijgen in LOV-infogids lectoren een overzicht van de diverse faciliteiten. Zij beschikken over eenpersoneelskamer, een studieruimte en vergaderlokalen. In de studieruimte zijn er individuele werkplekken enpc’s, printer, scanner en een kopieerapparaat aanwezig. Lectoren geven tijdens de gesprekken aan dat zijtevreden zijn over de materiële voorzieningen.Alle voorzieningen zijn goed bereikbaar voor studenten, personeel en externen. Op dezelfde campus is er ookeen kleuterschool die fungeert als oefenschool.398 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


De commissie beoordeelt de ‘onderwijswerkplaats’ als een voorbeeld van een krachtige leeromgeving. Het isduidelijk zichtbaar dat de opleiding in het concept rekening heeft gehouden met voorkeuren van studenten enlectoren. De commissie vond de (kelder)ruimte voor het bewegingsonderwijs minder aantrekkelijk. Ze waardeerdede illustratie van het online liedjesboek (www.liedboek.be). Ze wil nog opmerken dat het in de gebouwen engangen niet zichtbaar is dat het om een departement Lerarenopleiding gaat. Er wordt weinig uiting gegeven aanconcrete ‘onderwijsvoorbeelden’ door bijvoorbeeld posters, de uitstalling van materialen enzovoort. De commissieheeft tijdens de rondgang gezien dat er een grote hoeveelheid uitstekend materiaal aanwezig is dat daarvoor zoukunnen dienen.De verdeling van de werkingsmiddelen van de hogeschool over de verschillende departementen gebeurt infunctie van het aantal studenten en het studiegebied. Het werkingsbudget wordt door het departement beheerden dient voor de aankoop van roerende goederen en het onderhoud van de gebouwen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om de identiteit en de verbondenheid met de lerarenopleiding duidelijker totuiting te brengen in de lokalen en de gangen.De commissie beveelt aan om het educatief gebruik van Toledo te verhogen.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Informatievoorziening en studiebegeleiding zijn in de hogeschool geïntegreerd via de werkgroep PR en dewerkgroep Studie- en studentenbegeleiding. Alle departementen zijn vertegenwoordigd in deze werkgroepen.Het uitgangspunt is dat kandidaat-studenten actuele, realistische en toegankelijke informatie moeten krijgen overalle aspecten van de opleiding, het toekomstige beroepsleven, het departement en de hogeschool. Hetzelfevaluatierapport geeft aan dat studie- en studentenbegeleiding wordt gezien als een elementair onderdeel vanonderwijs, inherent aan het leren. De begeleiding slaat tevens op belemmerende factoren bij de studie, zoalsfinanciële of psychosociale factoren, familiale of persoonlijke problemen, directe studie- of stageproblemen.Het departement stelt jaarlijks een begeleidingsplan op met opgave van de initiatieven die al genomen zijn en dienog op stapel staan. De commissie nam kennis van het begeleidingsplan dat vijf actiegebieden omvat:studieloopbaanbegeleiding, psychosociale begeleiding, groepsbegeleiding, studiebegeleiding en studeren meteen fysieke beperking. De commissie had inzage in een overzicht van acties en verbeteringsactie naar aanleidingOpleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 399


van evaluaties van studie- en studentenbegeleiding. Onthaaldagen worden geëvalueerd door studenten enlectoren.In het departement zijn er drie ondersteunende diensten voor studiebegeleiding:- De Ombudsdienst begeleidt studenten bij alle vragen en problemen in verband met het verloop van hetexamen of de deliberaties. Deze dienst bemiddelt ook bij problemen tussen studenten en lectoren of oudersen lectoren.- De dienst Studentenvoorzieningen begeleidt studenten bij alle vragen en problemen bij studiefinanciering.- de dienst Psychosociale- en studiebegeleiding begeleidt studenten bij psychosociale problemen die de studiebemoeilijken of bij vragen over specifieke studieproblemen. De verantwoordelijke van de dienst is ook hetaanspreekpunt voor studenten met een functiebeperking. Er worden gesprekken met afhakers gepland.Gericht onderzoek hieromtrent is beperkt.Tijdens de gesprekken wordt gesteld dat studenten steeds meer gewoon zijn om ook in het secundair onderwijsbegeleiding te krijgen. Hierdoor komen ze regelmatiger naar de verantwoordelijke dienst Studentenbegeleiding. Inpraktijk gaat het vooral over studenten met faalangst en/of relatieproblemen, studenten met een functiebeperkingen of een psychiatrisch verleden.In de opleiding wordt studiebegeleiding opgenomen door:- het opleidingshoofd bij wie studenten terechtkunnen met alle vragen over en problemen bij studie of stage;- de leerbegeleider als vaste begeleider en coach van een leergroep voor studenten van het eerste en hettweede jaar;- de stagebegeleider, die de evolutie van de student in de praktijk opvolgt en hem feedback geeft;- de lectoren die zich bereikbaar opstellen en studenten begeleiden tijdens de onderwijsactiviteiten en bij deevaluatie.Begeleiding wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in het curriculum. De eerste lijn is de docent en naarmate er meerproblemen komen, worden er andere diensten ingeschakeld. De verantwoordelijken voor de studiebegeleidingprofessionaliseren zich in de verschillende terreinen via inhoudelijke sessies over thema’s zoals ADHD, PDD-NOS enzovoort.De commissie meent te mogen stellen, dat de verschillende varianten en initiatieven van studiebegeleidingeffectief zijn met het oog op studievoortgang.Er zijn verschillende kanalen van informatieverstrekking: informatiebrochures, website, informatiebeurzen,infosessies secundair onderwijs, info- en opendeurdagen, inschrijvingsdagen en persoonlijke gesprekken.Studenten ontvangen:- De Wegwijzer, die nieuwe studenten wegwijs maakt in het departement.- De studiegids en de onderwijs- en examenregeling, met informatie over het examenreglement, hetopleidingsprogramma, de afzonderlijke opleidingsonderdelen en de evaluatie ervan. Deze documenten zijntevens ter beschikking op Toledo.- De takenbundel, die aan tweedejaarsstudenten informatie geeft over de taken die bij de opleidingsonderdelenvoorzien zijn gedurende het jaar. De commissie heeft vastgesteld dat deze documenten gedetailleerd enduidelijk zijn.Voor eerstejaarsstudenten is er een onthaal geïntegreerd in een module. Voor tweede- en derdejaarsstudentenzijn er informatiesessies over jaarplanning, stage, opleidingsonderdelen en bijhorende cursussen, methoden entaken. Bij aanvang leggen alle studenten een stemtest af. Deze testen geven informatie en advies over hunstemgebruik en zangkwaliteiten. De opleiding werkt met een studentvolgsysteem waarbij in een dossiersyntheseresultaten worden bijgehouden van de stemtest, de studie en stage. Toledo fungeert als leer-,400 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


communicatie- en begeleidingsplatform tussen studenten en lectoren. Studenten bevestigen dat deinformatievoorziening overeenstemt met hun verwachtingen.Er is een Plaatsingsdienst en er zijn alumnisamenkomsten.De opleiding heeft in het samenwerkingsverband Interactum een gemeenschappelijke organisatie en begeleidingvan internationale uitwisseling van studenten, met inbegrip van begeleiding en integratie van buitenlandsestudenten, gerealiseerd. Het resultaat hiervan is een gemeenschappelijk verzorgde international class, vooralbedoeld voor inkomende studenten.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt de opleiding aan de alumniwerking uit te bouwen.De commissie stelt dat de informatie uit gesprekken met afhakers gerichter kunnen worden onderzocht.Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: goedfacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De hogeschool voert een doordacht en op onderwijs afgestemd huisvestingsbeleid en speelt in opactuele ontwikkelingen. De lokalen zijn hedendaags van inrichting, met een gamma aanaudiovisuele apparatuur en computerfaciliteiten.• De mediatheek is geïntegreerd in de onderwijswerkplaats. De bibliotheekcollectie en -voorzieningen zijn afgestemd op de doelstellingen van de opleiding.• Studenten en lectoren zijn tevreden over de materiële voorzieningen.- op het vlak van de studiebegeleiding:• Het departement stelt jaarlijks een begeleidingsplan op. Departementaal ondersteunende dienstenzijn de Ombudsdienst, de dienst Studentenvoorzieningen en de dienst Psychosociale- enstudiebegeleiding. In de opleiding wordt studiebegeleiding opgenomen door het opleidingshoofd, deleerbegeleider, de stagebegeleider en de lectoren.• Er zijn verschillende kanalen voor informatieverstrekking aan kandidaat- studenten. Ook zijn eronthaaldagen voor de studenten.• De opleiding werkt met een studentvolgsysteem.• Studenten bevestigen dat de informatievoorziening en studiebegeleiding overeenkomen met hunverwachtingen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 401


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het zelfevaluatierapport stelt dat de hogeschool toonaangevend wil zijn in kwaliteitszorg en kwaliteitsontwikkeling.Op hogeschoolniveau is er een Kwaliteitsraad met de volgende werkgroepen: de werkgroep Kwaliteitshandboek,werkgroepen Prestatie- en perceptie-indicatoren en de werkgroep Studietijdmetingen. De visie, structuur ensystematiek van de hogeschool geven richting aan de manier waarop kwaliteitszorg binnen de opleiding vormkrijgt. Doorstroming wordt verzekerd door de vertegenwoordiging van de opleiding in raden op het niveau van dehogeschool en het departement. De streefdoelen worden vastgelegd in het beleidsplan en in de actieplannen vande werkgroepen en opleidingen.Om kwaliteitsontwikkeling te waarborgen hanteren het departement en de opleiding een systematiek diegebaseerd is op:- het EFQM-systeem: via het instrument TRIS gebeurde er een scoring met alle medewerkers en voor alleaandachtsgebieden;- de PDCA-cirkel: actieplannen worden opgesteld volgens de PDCA-methodiek voor de domeinen onderwijs,studenten, personeel, partners en middelen en beleid;- de beleidscyclus: om het proces van kwaliteitsontwikkeling intern bij te sturen zijn er per academiejaarjaarlijks terugkerende vaste momenten waarop personeelsteams betrokken worden bij dat proces. Diemomenten zijn de openingsvergadering, de werkgroepvergaderingen, de opleidingswerkdagen en debeleidsdag;- de werkgroepen: departementale werkgroepen/raden en opleidingsgebonden werkgroepen en structuren omde geplande acties voor de diverse actiedomeinen te realiseren, en binnen de opleiding de taken te verdelenen overlegmogelijkheid te creëren;- het kwaliteitshandboek: wordt in het departement gebruikt vanaf 2001-2002 als informatiebron voorprocedures en verslaggeving van processen;- een aantal meetinstrumenten: gegevens worden verzameld bij verschillende belanghebbenden. Voorbeeldenvan meetinstrumenten die de opleiding hanteert, zijn de EFQM-scoring, de vragenlijst afgestudeerden, devragenlijst afgestudeerden beroepscompetenties, de vragenlijst derdejaars basiscompetenties, de vragenlijststudie- en studentenbegeleidingsdiensten en de instroomenquête. Een departementaal meetbeleid is inontwikkeling.De commissie waardeert het kwaliteitshandboek en vooral de visie op de zorg voor kwaliteit van het onderwijs inal zijn facetten. De commissie had inzage in verslagen van de kwaliteitswerkgroepen, actieplannen,beleidsplannen, syntheseverslagen van de werkgroepen, vragenlijsten en departementalepersoneelsvergaderingen. Hieruit blijkt dat de aanpak van interne kwaliteitszorg effectief is, de opleiding wordtgeëvalueerd en de evaluaties worden opgevolgd.402 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt dat de systematiek in verband met het uitvoeren van metingen kan verbeteren.De commissie beveelt bijzonder aan om continu alert te zijn voor het aspect borging in het kader van dekwaliteitscyclus.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Op de beleidsdagen rapporteren de werkgroepen én de opleiding over de mate waarin hun streefdoelen zijngerealiseerd. De opleiding had een beleidsdag op 2 mei 2005 en op 28 april 2006. Hierop rapporteerden dewerkgroepen Kwaliteitszorg, <strong>Onderwijs</strong>raad, Internationalisering, Postgraduaat mentoren, Studie- enstudentenbegeleiding, Waarden- en taalbeleid.De commissie keek het synthesedocument met een overzicht van de realisaties in. Van 1998-2001 hadden deacties en realisaties vooral betrekking op de domeinen curriculum, stage, studie- en studentenbegeleiding, ICT,organisatie en infrastructuur en kwaliteitszorg. In 2001-2002 werden de domeinen internationalisering en milieutoegevoegd, in 2003-2004 het domein waarden. Vanaf 2004-2005 werden de actiedomeinen verder uitgebreid totde domeinen personeel en stagenetwerken. De commissie had inzage in een overzicht vanbeleidsondersteunende maatregelen die de realisatie van deze acties ondersteunden, zoals de aanstelling vaneen vernieuwingscoördinator en het toekennen van uren, de uitbreiding van het urenpakket van deopleidingscoördinator, de ontwikkeling van een nascholingsbeleid, een administratieve ondersteuning, deondersteuning van lectoren via vormingsinitiatieven, het opstellen van een lectorenbegeleidingsplan, de oprichtingvan een aantal diensten met toewijzing van personeel en een lokaal voor studie- en studentenbegeleiding,nascholing, ICT, internationalisering en de onderwijswerkplaats.De commissie merkt op dat de opleiding scherp in de gaten houdt of en hoe zij de streefdoelen uit het verledenrealiseert. Dit blijkt onder meer uit diverse voortgangsrapporteringen.Met betrekking tot de gefundeerdheid van de streefdoelen voor de toekomst, heeft de commissie de overtuigingdat de opleiding precies weet waar zij naartoe wil en ook hoe zij dat zal doen. In diverse documenten vindt decommissie een planning van de innovaties voor de komende jaren.De verbeteringsacties in de opleiding (toekenning van middelen, toewijzing van verantwoordelijkheden enbevoegdheden, planning en opvolging) worden gesystematiseerd aangepakt. Eerst wordt een plan van aanpakopgesteld en als dat is goedgekeurd, worden de acties uitgevoerd. De commissie heeft vastgesteld dat studentengeen terugkoppeling krijgen over veranderingen via verbeteringsacties na enquêtes.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 403


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om veranderingen naar aanleiding van enquêtes formeel terug tekoppelen naar de studenten.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld worden bij de kwaliteitsontwikkeling betrokken via overlegenmedezeggenschapsorganen, raden en werkgroepen. De medewerkers, de studenten, de afgestudeerden enhet beroepenveld worden tevens betrokken bij onderwijsevaluatie via enquêtes en regelmatig overleg.De hogeschool ontwerpt de meeste evaluatiesystemen voor gebruik in de opleidingen. Het departement bevraagtzijn studenten over de inhouden, de leeromgeving, de begeleiding en het functioneren van deonderwijsverstrekkers. Via dit overlegplatform houdt het departement voeling met de verwachtingen van hetwerkveld voor de competentiegerichte uitbouw en de aanpassing van het curriculum. Via evaluaties brengt deopleiding één of meer facetten of onderdelen van het onderwijs van de opleiding in kaart.Studenten zijn vertegenwoordigd in de Algemene studentenraad, de academische raad, de departementalestudentenraad, de raad van bestuur en de vzw Stuvo (studentenvoorzieningen). De medewerkers krijgeninspraak via de decretale medezeggenschapsorganen, werkgroepen, raden en bevragingen. Hetzelfevaluatierapport geeft zes bevragingen aan die gehouden zijn bij medewerkers. Afgestudeerden werdenbevraagd in 2001-2002 en 2004-2004. De commissie had inzage in de resultaten van deze bevragingen. Hetdepartement startte in 2003-2004 een alumniwerking op. Contacten met het beroepenveld hebben plaats via hetoverlegplatform, de mentorenopleiding en de Nascholingsdienst.Tijdens de gesprekken geeft de opleiding aan, dat zij in het kader van interne kwaliteitszorg, onder meer bijonderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen, moeilijkheden ervaart om studenten structureel bij debesluitvorming te betrekken, bijvoorbeeld via de studentenraad. Daarom heeft de opleiding nu voor de volgendewerkwijze gekozen: als er in de Kwaliteitsraad onderwerpen aan de orde komen die betrekking hebben op destudenten, gaat de opleiding naar de studenten toe. Studenten ervaren dat als een pluspunt, omdat zij nuaangesproken worden op de onderwerpen waarvoor zij belangstelling hebben. De opleiding bereikt hierdoor eenhogere participatiegraad van studenten.De commissie heeft onder meer via inzage van verslagen vastgesteld, dat de raden en commissies die bij dekwaliteitszorg betrokken zijn behoorlijk functioneren. Daarentegen is de betrokkenheid van afgestudeerden en hetberoepenveld bij onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen nog niet zo groot in de vernieuwingsprocessen.De contacten tussen de opleiding enerzijds en de afgestudeerden en het beroepenveld anderzijds worden ondermeer vorm geven in het ‘overlegplatform’. Vertegenwoordigers van het beroepenveld geven aan dat het overleg404 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


nog ‘jong’ is en nog weinig aandacht besteedt aan de meer inhoudelijke onderwerpen. Het op elkaar afstemmenvan de onderwerpen heeft nog wat tijd nodig.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat de opleiding de afgestudeerden en het beroepenveld systematischer moet betrekken bijde kwaliteitsontwikkeling.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: goedOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Op hogeschoolniveau is er een Kwaliteitsraad met werkgroepen. Visie, structuur en systematiek van dehogeschool geven richting aan de manier waarop kwaliteitszorg binnen de opleiding vorm krijgt. Destreefdoelen worden vastgelegd in het beleidsplan en in de actieplannen van de werkgroepen en opleidingen.- Om kwaliteitsontwikkeling te waarborgen hanteren het departement en de opleiding een systematiek diegebaseerd is op het EFQM-systeem, de PDCA-cirkel, de beleidscyclus, de werkgroepen, hetkwaliteitshandboek en meetinstrumenten.- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd.- Via voortgangsrapporteringen houdt de opleiding scherp in de gaten of en hoe zij de streefdoelen realiseert.Met betrekking tot de gefundeerdheid van de streefdoelen voor de toekomst, weet de opleiding waar zijnaartoe wil. De verbeteringsacties worden gesystematiseerd aangepakt.- Medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld worden bij de kwaliteitsontwikkeling betrokken viaoverleg- en medezeggenschapsorganen, raden, werkgroepen en onderwijsevaluatie. De betrokkenheid vanafgestudeerden en het beroepenveld bij onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen kan wordenverbeterd.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp goed generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 405


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De realisatie van de doelstellingen wordt getoetst via perceptie- en prestatiemetingen: de bevraging vanlaatstejaarsstudenten, de examenresultaten van laatstejaarsstudenten, de resultaten van stage en eindwerk, debevraging van de afgestudeerden, de slaagcijfers eerste en derde jaar in relatie met de instroom en deslaagcijfers in het eerste jaar.De kwaliteit van de stage is afgestemd op het bachelorniveau. De opleiding bewaakt de kwaliteit van destageplaatsen via intensieve contacten met scholen en mentoren.De voorbereiding van de afgestudeerden op het instappen in het werkveld is naar behoren. In het derde jaarbereiden modulen hen voor op de arbeidsmarkt.De kwaliteit van de eindwerken die de commissie heeft gelezen, waren van een wisselend niveau, maar voldedenwel aan de eisen van een professioneel gerichte bacheloropleiding.De hogeschool heeft een uitgebreid netwerk van internationale contacten. De contacten van de hogeschoolgelden ook voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Studenten van de kleuteropleiding nemen minder deel aaninternationale uitwisselingsprogramma’s, omdat zij hiervoor niet direct de ambitie hebben (durven niet, blijvenliever ‘onder de kerktoren’ …). De commissie had inzage in het document Internationalisering LOV… Iets voorjou? en meent dat er voldoende mogelijkheden zijn.Het aantal uitgaande en inkomende studenten van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> varieert per jaar. De cijfers voorvan de laatste vier jaar zijn:- Uitgaande studenten: 2002-2003 – twee studenten, 2003-2004 – drie studenten, 2004-2005 – vier studenten,2005-2006 – zeven studenten.- Inkomende studenten: 2002-2003 – twee studenten, 2003-2004 – nihil, 2004-2005 – nihil, 2005-2006 – nihil.De bijlagen bij het zelfevaluatierapport geven aan, dat er voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> twee inkomendegastlectoren waren in 2002-2003, en sindsdien geen meer. Uitgaande gastlectoren waren er in 2002-2006 – 2,2003-2004 – nihil, 2004-2005 – twee en in 2005-2006 – 2. Er namen geen lectoren van de opleiding meer deelaan internationale congressen sinds het academiejaar 2003-2004. Er zijn uitwisselingen tussen lectoren, veelalmet Nederlandse hogescholen. De commissie meent dat de deelname van lectoren aan internationalisering tebeperkt is.De opleiding stelt jaarlijks een overzicht op van de tewerkstelling. De cijfers geven aan dat er een daling is van detewerkstelling in onderwijs (2001– 92%, 2002 – 81%, 2003 – 72%, 2004 – 67%). Tevens studeren méérafgestudeerden verder (2001 – 5%, 2002 – 17%, 2003 – 14%, 2004 – 19%). Het aantal afgestudeerden datelders een taak opneemt, was in 2001 – 3%, 2002 – nihil, 2003 – 8% en in 2004 – 3%. Het aantal afgestudeerden406 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


dat werkloos bleef, bedroeg in 2001 – nihil, 2002 – 2%, 2003 – 6% en in 2004 – 11%. Afgestudeerden stellen datzij tevreden zijn over hun tewerkstelling.De laatstejaarsstudenten en afgestudeerden zijn over het algemeen tevreden over de opleiding, de stage en demate waarin de basiscompetenties in de opleiding aan bod komen. Het beroepenveld is tevreden over het niveauvan de afgestudeerdenAanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding het buitenland binnen het curriculum te brengen.De commissie raadt de opleiding aan om contacten te leggen met basisscholen die deelnemen aanComeniusprojecten.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Sinds het academiejaar 2002-2003 werkt de hogeschool met kwaliteitsindicatoren die een beeld geven van hetonderwijsrendement. De resultaten worden gebruikt om kandidaat-studenten en andere belanghebbenden eenrealistisch beeld te geven.De instroom uit TSO is het grootst. De instroom uit BSO is groter dan de instroom uit ASO en KSO. Voor deacademiejaren 1998-1999 tot 2004-2005 zijn de cijfers als volgt:- ASO: 17%, 12,6%, 12,5%,11%, 18%, 9% en 14%,- BSO: 19%, 17,8%, 21,9%, 16%, 22%, 20% en 21%,- TSO: 62%, 68,9%, 61,4%, 65%, 58%,65% en 59%,- KSO: 2%, 0,7%, 4,2%, 8%, 2%, 6% en 6%,De slaagcijfers van het eerste jaar, uitgedrukt in procenten, zijn voor de academiejaren 1995-1996 tot 2004-2005als volgt:- eerste zittijd: 47, 42, 53, 54, 54, 64, 59, 52, 62, 42Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 407


- tweede zittijd: 54, 52, 67, 9, 50, 53, 52, 64, 50, 52- totaal: 64, 60, 68, 58, 57, 69, 60, 60, 68, 64, 51De commissie stelt vast dat het aantal geslaagden in de eerste zittijd in 2004-2005 beduidend lager lag dan devorige jaren. In de beide zittijden samen slaagde de helft van de deelnemers. Bij inzage van het overzicht ‘relatietussen instroom en slaagcijfers’ blijkt dat de slaagkansen het hoogst zijn voor studenten met een vooropleidingASO. Voor TSO-studenten liggen de slaagcijfers hoger dan 65 procent (uitgezonderd voor het academiejaar2004-2005: 50,7%). Voor BSO-studenten schommelen de slaagkansen tussen de 52 en 35 procent. Voor KSOstudentenzijn de resultaten wisselvallig; zij liggen tussen de 75 en 0 procent.De slaagcijfers voor het tweede jaar voor studenten die aan het examen deelnamen zijn, in procenten, van 2000-2001 tot 2004-2005: 87,18 - 90,28 - 85,33 - 93,55 en 91,43.Voor het derde jaar zijn de slaagcijfers respectievelijk 100, 100, 98,46, 98,46, 100.Voor stage slagen vrijwel alle derdejaarsstudenten.De gemiddelde studieduur bedraagt van 2001 tot 2005 respectievelijk 3 jaar en 6 maanden, 3 jaar en 4 maanden,3 jaar en 6 maanden, 3 jaar en 5 maanden, 3 jaar en 6 maanden.Het aantal afhakers is, uitgedrukt in procenten van de ingeschreven studenten, van 2000-2001 tot 2004-2005: 6,16, 6,9, 5,3 en 7,96. In 2002-2003 peilde een onderzoek naar de oorzaken voor het afhaken. De meestegenoemde oorzaken zijn:- de vaststelling, via de confrontatie met het werkveld/de stage, dat <strong>kleuteronderwijs</strong> niet de juiste keuze was;- de resultaten van testen en/of toetsen die tegenvielen;- een fout beeld van de opleiding.Een soortgelijk onderzoek in 2004-2005 toonde hetzelfde beeld.De commissie nam kennis van een onderzoek naar factoren die slaagkansen van eerstejaarsstudenten bepalen(december 2006 - Schrooten, H. e.a. - ‘PWO-project Studeren Bestuderen’) en las het volgende over deslaagkansen van de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>: ‘De studenten ILKO doen het in verhouding met hun collega’s van delerarenopleiding het slechtst qua slaagkansen. Hun lage slaagkansen zijn te verklaren door een aantal specifiekekenmerken van deze studenten. De financiële thuissituatie van deze studenten is het minst gunstig. Quavooropleiding heeft de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> het grootste aandeel studenten met een technischevooropleiding. Daarenboven is het de enige opleiding die een behoorlijk aandeel studenten met eenberoepsdiploma aantrekt. De studenten ILKO ervaren binnen de lerarenopleiding de meeste moeite met deaansluiting tussen secundair en hoger onderwijs. Dit blijkt ook uit het feit dat zij het moeilijk hebben met eenaantal studie- en leerstrategieën. Anderzijds ervaren ze de meeste steun en betrokkenheid van hun ouders enscoren ze zeer hoog op studie-inzet. Dit is ook merkbaar aan het hoge aantal uren dat ze spenderen aan hunstudies. De studentenpopulatie bestaat bijna uitsluitend uit vrouwen.’Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om na te gaan welke acties er kunnen worden genomen op basis van de resultaten vanhet onderzoek naar niet-slagen en afhaken.408 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De realisatie van de doelstellingen wordt getoetst via perceptie- en prestatiemetingen.- De kwaliteit van de stage en het eindwerk is afgestemd op het bachelorniveau.- De voorbereiding van de afgestudeerden op hun instap in het werkveld is naar behoren. In het derde jaar zijner modules die hen voorbereiden op de arbeidsmarkt.- De hogeschool heeft een uitgebreid netwerk van internationale contacten die eveneens gelden voor deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Studenten van de kleuteropleiding nemen minder deel aan internationaleuitwisselingsprogramma’s, hoewel er voldoende mogelijkheden zijn. De deelname van lectoren aaninternationalisering is te beperkt .- De opleiding stelt jaarlijks een overzicht op van de tewerkstelling. De cijfers geven aan dat er een daling isvan de tewerkstelling in het onderwijs. Afgestudeerden zijn over het algemeen tevreden over de mate waarinde basiscompetenties in de opleiding aan bod komen. Het werkveld is tevreden over het niveau van deafgestudeerden.- Kwaliteitsindicatoren geven een beeld van het onderwijsrendement. Het gemiddelde slaagcijfer voor heteerste jaar is 56,33 procent, voor het tweede jaar 89,55 procent en voor het derde jaar 99,38 procent. Degemiddelde studieduur is drie jaar en vijf maanden. De hogeschool peilt naar de oorzaken van het afhaken.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 409


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het zelfevaluatierapport van deKatholieke Hogeschool Kempen is een zeer goed opgemaakt document dat op een overzichtelijke manieraangeeft op welke manier de opleiding haar opdracht vorm geeft. Het stelt de commissie in staat om zich eenkritisch oordeel te vormen over haar werkwijze. Een duidelijke lay-out zorgt voor een vlotte leesbaarheid. In detekst wordt geregeld door middel van opsommingen een scherp beeld geschetst.De zeer uitgebreide informatie aan de hand van een hoog aantal bijlagen op cd-rom komt overrompelend enminder verhelderend over, omdat sommige te ver teruggaan in het verleden, te uitgebreid of overlappend zijn.Na ieder facet volgt een ‘Kritische analyse en reflectie vanuit de opleiding’, met daarbij aansluitend een ‘Voorstelvan aanpak’. De commissie meent dat de opleiding hiermee duidelijk haar kritische ingesteldheid aangeeft.Er worden in de tekst heel wat afkortingen gebruikt die in hoge mate worden verklaard in de achteraantoegevoegde afkortingenlijst. Dit maakt het de lezer gemakkelijker.Dit uitgebreide zelfevaluatierapport zal de opleiding in de toekomst zonder twijfel nog dienstbaar zijn alsreferentiepunt bij het uitwerken van verbeteringsacties.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendegoedvoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.410 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud goedFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang goedFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel goedFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen goedFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen,locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meerafstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al dezeoordelen opgenomen in de tabel.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Kempen | 411


412 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Hoofdstuk 11 Katholieke Hogeschool LeuvenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Katholieke Hogeschool LeuvenDe Katholieke Hogeschool Leuven organiseert twaalf professionele bacheloropleidingen in vijf studiegebieden,gespreid over vijf departementen. Met zijn 5.198 studenten (cijfer van 1 februari 2005) is de KatholiekeHogeschool Leuven een hogeschool met gemiddelde omvang in Vlaanderen.De Katholieke Hogeschool Leuven maakt sinds 2003 deel uit van de Associatie K.U.Leuven, een samenwerkingtussen de K.U.Leuven en twaalf hogescholen: EHSAL Europese Hogeschool Brussel, GROEP T LeuvenHogeschool, Sint-Lukas Brussel - Hogeschool voor Wetenschap & Kunst, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Limburg,Katholieke Hogeschool Mechelen, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Zuid- West-Vlaanderen en Lessius Hogeschool. De associatie werkt ook nauw samen met de Katholieke Universiteit Brussel.De basisopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> wordt aangeboden op twee vestigingsplaatsen: campus Diest,Weerstandsplein 2 in 3290 Diest en campus Heverlee, Naamsesteenweg 355 in 3001 Heverlee. Beidevestigingen werken samen om tot een eenvormige opleiding te komen. Dat komt tot uiting in eengemeenschappelijke opleidingsvisie, dezelfde studiegidsen, studiepuntentabellen, stagevademecum en identiekecurriculumtoelichtingen voor alle opleidingsonderdelen. Het visitatierapport bekijkt de beide vestigingen als ééngeheel. Enkel waar het relevantie heeft of waar de onderzoeksgegevens sterk verschillen, wordt geopteerd vooreen afzonderlijke bespreking.In 2004-2005 werd voor de beide vestigingen een eerste fase van onderwijsvernieuwing afgerond, namelijk hetreviseren van het curriculum voor het eerste jaar, aansluitend bij de nieuwe regelgeving en veranderendemaatschappelijke inzichten en noden. Vanaf 2005-2006 wordt de vernieuwing geïmplementeerd en worden deonderwijsactiviteiten in het eerste jaar in modules aangeboden. Intussen start een conceptuele planfase voor devernieuwing van het curriculum van het tweede en derde jaar (het derde jaar wordt al modulair aangeboden). Het(ver)nieuw(d)e curriculum zal vanaf 2007-2008 de hele opleiding omvatten.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 413


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding vormt leraren <strong>kleuteronderwijs</strong> die onderwijsbevoegdheid krijgen voor het onderwijs van 2,5- tot 6-jarigen. De onderwijsvisie van de opleiding past in de overkoepelende visie van de hogeschool, en betreftalgemene en algemeen beroepsgerichte competenties. De opleiding toont aan dat haar visie op onderwijs isafgestemd op de competenties van de professionele bachelor die het structuurdecreet opgeeft: de functionelegehelen en attitudes uit het decreet over de beroepsprofielen en basiscompetenties van leraren en het EuropeseDoelstellingenrapport, waarvan een aantal doelstellingen expliciet opgenomen zijn in de onderwijsvisie.In 2001-2002 heeft de opleiding de decretale basiscompetenties omgezet naar een competentiecirkel als conceptom de basiscompetenties verder te concretiseren. Van binnen naar buiten geven de concentrische cirkels: deprofessionele identiteit van de leraar, de kerntaken, vaardigheden en ondersteunende kennis van de leraar, denoodzakelijke voorwaarden voor de uitvoering van de kerntaken, en de inbedding als leraar in de ruimere contextvan onderwijs en samenleving.Om de congruentie tussen de basiscompetenties en de opleidingsdoelstellingen in de nieuwe opleiding maximaalte kunnen realiseren, heeft de opleiding de competentiecirkel omgezet naar een competentiematrix: domeinenwaarbinnen een kleuteronderwijzer professioneel handelt, vaardigheden bij de uitoefening van het beroep, demate van integratie en kwaliteit van professioneel handelen. De opleiding werkt mee aan het hogeschoolprojectBouwen aan Schakels tussen Arbeidsmarkt en <strong>Onderwijs</strong>, om de competenties te vertalen in gedragsindicatorenvolgens het beheersingsniveau.De competentiecirkel én competentiematrix zijn toegelicht aan de commissie. De opleiding beargumenteertwaarom zij de vaardigheid ‘zich oriënteren, analyseren, observeren’ als een afzonderlijke vaardigheid ziet en nietals onderdeel van een andere. Zo ziet de opleiding ook de vaardigheid ‘communiceren & verantwoorden’ als eenessentiële, te onderscheiden vaardigheid. De opleiding vindt zich terug in het domeinspecifiek referentiekader datde commissie heeft opgesteld. De commissie heeft vastgesteld dat alle algemene, algemeen beroepsgerichte enberoepspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar aan bod komen in dedoelstellingen van de opleiding en aansluiten bij het decreet op de Lerarenopleiding.414 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Tijdens de gesprekken kon de commissie vaststellen, dat studenten, personeelsleden en vertegenwoordigers vanhet werkveld bekend en vertrouwd zijn met de opleidingsdoelstellingen en dat zij het opleidingsprofiel dragen.Personeelsleden van de opleiding participeren aan de uitwerking van de onderwijsvisie en doelstellingen van deopleiding. Er zijn zes vormings- en studiedagen per jaar, waarop thema’s rond onderwijsvernieuwing aan bodkomen. Binnen hun opdracht werken lectoren in deelgroepen die hun tussentijdse bevindingen terugkoppelentijdens gezamenlijke studiedagen.Studenten zijn bekend met de opleidingsdoelstellingen via:- de studiegids waarin de decretale basiscompetenties integraal zijn weergegeven; de rubriek ‘Inhoud van hetopleidingsonderdelen’ verwijst telkens naar de overeenkomstige competenties;- het opleidingsonderdeel opvoedkundige wetenschappen van de basisschool (eerste jaar), dat de relatiebehandelt tussen basiscompetenties en opleidingsonderdelen;- de Opleidingscommissie (vergadert vier tot vijf keer per jaar), die studenten actief betrekt bij nieuweontwikkelingen en bijsturingen;- het formeel studentenoverleg (vergadert vijf keer per jaar) waar onder meer doelstellingen en realisaties vande opleiding op de agenda staan;- het ‘moduleboek’, dat het opleidingsprofiel en de kerncompetenties vermeldt;- de ECTS-fiche van ieder opleidingsonderdeel over de drie leerjaren heen.Het werkveld toetst in de Opleidingscommissie in verschillende fasen van het vernieuwingstraject de voorstellenop hun beroepsrelevantie en geeft inhoudelijke terugkoppeling. Tijdens vormingsdagen voor stagementoren enhet jaarlijkse overleg met directies en stageverantwoordelijken van partnerscholen, worden wederzijdseverwachtingen op elkaar afgestemd.De commissie keek verslagen in van de Opleidingscommissie en heeft kunnen vaststellen dat studenten en hetwerkveld hierop aanwezig zijn, en dat opleidingsdoelstellingen en onderwijsvernieuwing onderwerpen vanbespreking zijn.De aandacht voor de internationale dimensie in de onderwijsdoelstellingen vindt de commissie terug in ondermeer de opname in de onderwijsvisie van zeven doelstellingen uit het Europees Doelstellingenrapport en hetformuleren van implementatievoorstellen voor die doelstellingen. De commissie meent dat de internationale eninterculturele dimensie sterker tot uiting zou kunnen komen in de doelstellingen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen sterker tot uiting te latenkomen.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 415


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingopleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Gegeven dat de decretale basiscompetenties gemeenschappelijk zijn voor alle opleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong>,delen de opleidingsdoelstellingen heel wat kenmerken van visieteksten met opleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong> vanhogescholen binnen de associatie. Kernbegrippen zijn onder meer persoonsgerichtheid, kwaliteitsvol opleiden viakrachtige leeromgevingen, zelfsturing, praktijkgericht, actief, coöperatief, interactief en competentiegerichtonderwijs.De afstemming op de wensen en behoeften van het beoogde beroepsveld wordt gerealiseerd via deopleidingscommissie waarin vertegenwoordigers van het werkveld ( een directie basisonderwijs en zevenkleuteronderwijzeressen) en de studenten zetelen. Zij worden op regelmatige basis (4 à 5 maal per jaar)uitgenodigd om in de verschillende fasen van het vernieuwingsproces de voorstellen te toetsen op hunberoepsrelevantie, ze kritisch te bevragen of inhoudelijke input te geven. Hierdoor kan de opleiding tevens opgestructureerde wijze de noden vanuit het beroepsveld integreren in de opleiding.Naast de bevragingen in het werkveld door de dienst Kwaliteitszorg (DKZ) en hun vertegenwoordiging in deopleidingscommissies omwille van een optimale afstemming heeft de opleiding een jarenlange traditie in hetafsluiten van samenwerkingscontracten met haar partnerscholen, die voor vier jaar (Heverlee) of jaarlijks (Diest)afgesloten worden. Deze contracten beogen een samenwerking met de partnerscholen op basis vangelijkwaardigheid. Via mentorenvormingen en een jaarlijks overleg met directies en stageverantwoordelijkenwordt gewerkt aan een gemeenschappelijke visie en worden wederzijdse verwachtingen op elkaar afgestemd.Ook de ingroeistage in het derde jaar van de opleiding - ingevoerd in 2002-2003- draagt in belangrijke mate bij toteen voortdurende afstemming van opleidingsdoelstellingen op de actualiteit van het beroep.Tijdens gesprekken met de commissie wijst de opleiding er op, dat validering met buitenlandse vakgenoten metvergelijkbare opleidingen niet vanzelfsprekend is in de internationale context. In andere landen behoort hetonderwijs voor het jonge kind soms tot algemene sociale voorzieningen (bijvoorbeeld in Scandinavische landen),is de opleiding georganiseerd als optie binnen een lerarenopleiding voor kinderen van vier tot acht jaar (PABO inNederland, La Maternelle in Frankrijk), behoort de opleiding tot de sector van sociaal werk (Glostrup inDenemarken) of sluit het opleidingsniveau kleuteronderwijzer eerder aan bij de Vlaamse beroepsopleidingen SOvierde graad (Portugal).De commissie meent dat uitwisseling van ervaringen mogelijk blijft, ook al gaat het maar over tweeleeftijdsgroepen van het <strong>kleuteronderwijs</strong>, en vraagt dan ook aandacht voor de systematische toetsing van deaansluiting van de doelstellingen bij de eisen van buitenlandse vakgenoten. De commissie vraagt om dedomeinspecificiteit blijvend te bewaken bij de verdere ontwikkeling én na de afronding van nieuwe programmeringin 2007.416 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De opleiding vindt aansluiting bij onderwijsontwikkelingen die zich in Europa voordoen (reflecterend leren,competentiegerichtheid, activerende werkvormen, alternatieve assessmentvormen, zelfsturing, levenslang lerenen zelfverantwoordelijkheid, flexibilisering, EVK en zij-instroom, kwaliteitsdenken …De toetsing van visie, doelstellingen, curricula en onderwijsaanpak in een internationale context gebeurt via:- contacten met internationale netwerken voor lerarenopleiding, zoals Association for Teacher Education inEurope (ATEE) , Thematic Network on Teacher Education in Europe (TNTEE) en European TeacherEducation Network (ETEN);- deelname aan internationale congressen en seminaries, onder meer over reflecterend leren (Lissabon 1999,Helsinki 2000, Brescia 2003, Groningen 2004 en Rome 2005);- medewerking aan projecten voor verfijning van beroeps- en basiscompetenties (b.v. pilootproject REFLEX,een Leonardoproject rond uitdieping van reflecterend leren …);- contacten met andere Europese lerarenopleidingen die studenten en lectoren ontvangen. Via het afsluitenvan “learning agreements” voor Erasmusstudenten blijft de opleiding op de hoogte van hun visie, invulling enaanpak. Voor kleuteronderwijzer zijn er contacten met Helsinki en Leiden;- het internationaal Centrum Ervaringsgericht <strong>Onderwijs</strong> (CEGO) van de K.U.Leuven en contacten viadetachering.Afgestudeerden en het werkveld die met de commissie gesproken hebben, signaleren dat schriftelijketaalvaardigheid Nederlands kan worden aangescherpt. Over de noodzaak om Frans als keuzemogelijkheid op tenemen in het curriculum zijn de meningen bij afgestudeerden verdeeld. De commissie vraagt aan de opleiding omte onderzoeken hoe de schriftelijke taalvaardigheid Nederlands beter kan geïntegreerd worden in taal.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om voor twee leeftijdsgroepen de doelstellingen te toetsen bij buitenlandse vakgenoten.De commissie beveelt de opleiding aan schriftelijke taalvaardigheid beter te integreren in Nederlands.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen van de opleiding zijn afgestemd op de competenties van de professionele bachelor uit hetStructuurdecreet en de functionele gehelen en attitudes uit het decreet over de beroepsprofielen enbasiscompetenties van leraren.- De opleiding heeft de decretale basiscompetenties voor leraren vertaald in een competentiematrix.- De opleiding toetst de doelstellingen periodiek aan binnen- en buitenlandse stageplaatsen.- Studenten, personeelsleden en het werkveld zijn vertrouwd met de opleidingsdoelstellingen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 417


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In de opleiding functioneert een opleidingscommissie die het opleidingsprofiel en -model heeft uitgetekend. Hetopleidingsprofiel waarborgt de afstemming tussen de decretale competenties en het curriculum. Het legt demodules en het stageconcept vast en brengt de opleidingsonderdelen die de studenten voorbereiden op deverschillende taakvelden van de competentiematrix in kaart.De commissie zag diverse moduleboeken in en vond daarin het opleidingsprofiel terug. Tijdens de gesprekkentonen studenten aan, dat voor hen de relatie tussen de modules en de te behalen competenties helder is.Om de eindcompetenties in het programma te concretiseren, hanteert de opleiding als uitgangspuntenberoepsrelevantie, reflecterend leren om levenslang te kunnen leren, aandacht voor kennisontwikkeling enaandacht voor een brede persoonsvorming en persoonsgerichte aanpak.De opleiding koos voor een afzonderlijk doorlopende stagelijn over de drie opleidingsjaren heen waarop destudent op het einde van het jaar wordt beoordeeld. Het uitgangspunt voor deze keuze is, dat de groei die eenstudent realiseert via de stage slechts kan gemeten worden na een langere periode en na diverse stages. Decommissie heeft vragen bij de keuze van een aparte stagelijn binnen de opleiding, omdat de stage een essentieelonderdeel is van iedere module. Aan de hand van concrete getuigenissen heeft de commissie kunnen vaststellen,dat stageopdrachten in toenemende mate hebben geleid tot het thematiseren van het corresponderendetheoretische luik en een afbouw van muren tussen de verschillende vakdisciplines ten voordele van een meergeïntegreerde aanpak. De opleiding onderkent evenwel de negatieve gevolgen voor de flexibilisering van deopleiding.De commissie zag de volgende disciplineoverschrijdende elementen in het curriculum:- eerste jaar: instapmodule, spelmodule, creastage – tweede jaar: creastage, 2,5-jarige en 5-jarige kleuters);- het geïntegreerd aanbieden van inhouden binnen de modules van het derde jaar;- de leerbegeleiding als onderdeel van de stage. Iedere lector is leerbegeleider, wat de integratie tussen stageen andere opleidingsonderdelen bevordert.De commissie meent dat de deelgebieden van muzische vorming niet evenwaardig aan bod komen en alsafzonderlijk opleidingsonderdeel naast andere staan. Er wordt te weinig melding gemaakt van artistiekevaardigheden als geïntegreerd aanbod. (eerste opleidingsjaar: zes studiepunten en in het tweede opleidingsjaarvier studiepunten muzikale- en beeldende opvoeding).418 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De participatiegraad van lectoren bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie is hoog. De opleidingonderkent dat sommige aspecten in ontwikkeling zijn, maar de commissie heeft vertrouwen in een professioneleafronding. Tijdens het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld blijkt, dat zij systematisch betrokkenworden bij curriculumontwikkeling en -vernieuwing. Zij stellen deze participatie op prijs.De commissie stipte hoger aan dat de internationale en interculturele dimensie niet echt sterk tot uiting komt. Datheeft, naar haar mening, tot gevolg dat recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland mindergeconcretiseerd worden in het programma. De opleiding merkt trouwens op dat er in het programma minderexpliciete aandacht is voor internationale en interculturele thema’s.Door inzage van de studiegids, moduleboeken, taken- en dagboeken en aanvullende gesprekken metonderwijscoördinatoren, lectoren, afgestudeerden en het werkveld heeft de commissie kunnen vaststellen, dat deinhoud en het niveau van het curriculum zijn afgestemd op de doelstellingen van de opleiding en de eisen vaneen professioneel gerichte bacheloropleiding. Lectoren zijn vertrouwd met het concept van reflecterend leren enkunnen het hanteren in praktijk.De commissie waardeert de aandacht voor zowel een uitgediepte basiskennis als een praktijkrelevante uitwerkingvan het curriculum. De commissie vond geen factoren die het bereiken van de geformuleerde doelen kunnenbelemmeren. De commissie vraagt hiervoor wel aandacht bij de ontwikkeling en implementatie van het nieuwecurriculum van het tweede jaar.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om – naast Korthagen – ook aandacht te hebben voor andere modellenvan reflecterend leren.De commissie adviseert om de negatieve gevolgen door de keuze van een aparte stagelijn voor flexibiliteit weg tewerken.De commissie adviseert om de deelgebieden van de muzische vorming (beeld, muziek, drama, beweging, media)meer geïntegreerd aan te bieden, ook in de andere leergebieden.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie stelt vast dat de praktijk vooropstaat in het programma. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de didactischestages in het eerste en tweede jaar en de module ingroeistage in het derde jaar.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 419


De graduele opbouw van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor de professionele inzetbaarheid van dekleuteronderwijzer, is gegarandeerd. Er is in het programma aandacht voor kennisontwikkeling. De keuze voordeze inhouden wordt gemaakt vanuit de relevantie voor het beroepsmatig functioneren.De ontwikkelingen en bewegingen in het werkveld worden opgevolgd door contacten met het werkveld, viastagebezoeken, mentorenoverleg, de Opleidingscommissie waarin het werkveld vertegenwoordigd is, overleg metdirecties, gastlectoren, lectoren die actief zijn in de navorming in het <strong>kleuteronderwijs</strong> …Voor het volgen van wetenschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor het <strong>kleuteronderwijs</strong> beschikt deopleiding over een nascholingsplan voor teamgerichte bijscholingen (onder meer over maatschappelijkedifferentiatie, onderwijsvormen, nieuwe vormen van assessment en muzische vorming). De opleiding betrektexterne steunpunten (CEGO, Steunpunt NT2 en Steunpunt ICO) via consulten en vormingsdagen(wereldverkenning en taalvaardigheid, communicatie en interactie met kleuters, zorgverbreding en omgaan metdiversiteit).De commissie vraagt meer aandacht voor de opvolging van (wetenschappelijke en actuele) ontwikkelingen diezich voordoen in de samenwerking met de lerarenopleiding en het werkveld. Tevens vraagt de commissie ompraktijklectoren in te zetten in de opleiding kleuteronderwijzer.De laatste jaren participeerde de opleiding aan projectmatig wetenschappelijk onderzoek binnen de hogeschoolof associatie: onder andere de projecten Bouwen aan schakels tussen arbeidsmarkt en onderwijs, De leerbrug enDuurzame ontwikkeling in het hoger onderwijs.Lectoren zijn vragende partij om deel te nemen aan onderzoek over onderwijs. De commissie heeft vastgestelddat de terugkoppeling naar onderwijs van resultaten uit eigen onderzoek beperkt (b)lijkt. De commissieconstateerde tevens het gebrek aan wetenschappelijke literatuur als ondersteuning bij de opmaak van cursussen.Stage (curriculum 2004-2005)De stage is opgevat als een geleidelijk ingroeiproces waarbij studenten competenties verwerven die onontbeerlijkzijn voor een beginnende kleuteronderwijzer. Over de drie studiejaren heen worden stages gekenmerkt door- een toenemend gewicht in het curriculum: 10 studiepunten eerste jaar, 14 studiepunten tweede jaar, 24studiepunten derde jaar;- een toenemende duur van halve dagen in het eerste jaar naar vier weken in het derde jaar;- een toenemende activiteitsgraad: van oriëntatie en participatie naar een actieve stage;- een groeiende complexiteit van stagecontexten en leersituaties met verantwoordelijkheden op het niveaukind, klas, school en samenleving;- een toenemende zelfsturing en leren uit eigen reflectie: van een gestructureerde intense begeleiding enondersteuning, naar een toenemende zelfstandigheid en leren uit eigen reflectie;- de aandacht voor actuele ontwikkelingen in onderwijsbeleid en diverse taken van de kleuteronderwijzer(zoals GOK, GON, TVO, zorgverbreding op klasniveau, het buitengewoon onderwijs binnen de zorgbreedte,intercultureel onderwijs, klasoverschrijdend werken, kwaliteitszorg en ouderparticipatie).Voor de realisatie van de didactische stages kiest de opleiding voor een partnerschaprelatie met het werkveld diesteunt op een win-winsituatie. In samenwerkingscontracten worden de dienstverlening en wederzijdseverantwoordelijkheden tussen de opleiding en de partnerscholen vastgelegd.Voorbereiding op de stages vindt plaats via oriëntatie- en participatiedagen in de stageklas, demonstratie- en/ofproefactiviteiten (eerste en tweede jaar), praktijkmonitoraten, tijd voor zelfwerkzaamheid in de planning,stagemappen met voorbereide activiteiten en een didactische bibliotheek en mediatheek.420 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De aard van de begeleiding wijzigt van een sturende coaching in het eerste jaar naar een zelfsturing in het derdejaar. Blackboard is hierbij een instrument van communicatie tussen studenten onderling en tussen studenten enhun leerbegeleider.De opleiding volgt de stages op en reageert op opmerkingen; een begeleider bezoekt de stagiair(e) driemaal.Begeleiding en beoordeling zijn een gedeelde verantwoordelijkheid: een samenwerking tussen de opleiding enhet werkveld vanuit partnerschap. Een leerbegeleider volgt de vorderingen op van de studenten en stelt eenstagedossier samen, hij coacht het reflecterend leren en bespreekt met de student twee keer per jaar hetpraktijkrapport. Iedere lector is medeverantwoordelijk voor de begeleiding en beoordeling door hulp te bieden bijde voorbereiding en begeleidingsgesprekken bij stagebezoeken. Een jaarverantwoordelijke zorgt voor depraktische organisatie van de stages en is het aanspreekpunt voor studenten en stagescholen.Stagementoren uit het werkveld begeleiden de student tijdens contactmomenten die voorafgaan aan de stage entijdens hun stage op de stageplaats. Stagementoren worden voorbereid via informatiesessies en gecoacht opbegeleidings- en beoordelingsvaardigheden. Zij erkennen het belang van deze samenkomsten als men voor heteerst studenten begeleidt of als er zich wijzigingen in de opleiding voordoen.De commissie keek het stagevademecum in en stelde vast dat het studenten en het werkveld informeert over despecifieke verwachtingen, de evaluatiecriteria en de beoordelingsprocedure. Het document Praktijkeindtermenbeschrijft de verwachte deelcompetenties en het beheersniveau.Studenten hebben het moeilijk met de dubbele rol van de stagebezoeker: hij komt als leerbegeleider én alsbeoordelaar. Studenten percipiëren het bezoek van de begeleider als ‘druk’ en ‘controle’. Lectoren herkennendeze perceptie en de opleiding ondersteunen het voorstel om in de toekomst – en bij voldoende omkadering –een oplossing uit te werken.Stagementoren ervaren de overschakeling naar competentiegericht onderwijs als een verbetering dietegemoetkwam aan hun vragen. Lectoren komen minder als vakdocent, stagiair(e)s kunnen participeren aan hetvolledige school- en klasleven, er is een objectievere evaluatie op basis van niveaus, de evaluatie houdt rekeningmet het oordeel van de stagementor, studenten presteren ten voordele van de school, leren samenwerken enworden gezien als collega’s.De stagementoren signaleren geen gemis in het programma. Zij vragen dat de opleiding aandacht blijft hebbenvoor een directe voeling met het werkveld en rekening houdt met wat er gesignaleerd wordt, meer kijkt naar hetpraktische in het eerste jaar naast het cognitieve, meer aandacht besteedt aan het detecteren van zorgkinderen,zorgt voor meer ervaringsgerichtheid in het eerste jaar schriftelijk taalvaardigheid (een briefje schrijven naar deouders) en aan de voorbereiding op een oudercontact, en de elementaire mondelinge taalvaardigheidFrans/Engels aanscherpt via een facultatief en niet geëvalueerd circuit.Onder meer door mentorenvormingen kan de opleiding de kwaliteit van haar stageplaatsen bewaken. Dit geldtvooral voor de stagescholen die een samenwerkingscontract met de opleiding afsloten. De opleiding is zich ervanbewust, dat deze kwaliteit moeilijker te bewaken is voor scholen die geen deel uitmaken van een contractueelsamenwerkingsverband Gegeven de toekomstige positie van de mentor in het nieuwe decreet Lerarenopleidingmeent de commissie dat een verkennende reflectie hierop zinvol is.De opleiding biedt aan studenten de mogelijkheid om een deel van hun opleiding (20 studiepunten) te volgen aaneen buitenlandse instelling en dit gedurende drie maanden. Het gaat om een combinatie van lessen, opdrachtenen stage. Tijdens de gesprekken blijkt dat studenten hiervan op de hoogte zijn.De commissie nam het moduleboek Ingroeistage door. Het moduleboek verschaft heldere informatie aanderdejaarsstudenten, leerbegeleiders en ingroeimentoren over de invulling en de organisatie van de ingroeistage.De commissie vraagt meer aandacht voor de speerpunten van het GOK. Studenten werken rond intercultureelonderwijs, maar minder rond taalvaardigheidsonderwijs, preventie en remediëring in zorg.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 421


Stage (vanaf 2005-2006)De competentiegerichtheid wordt veralgemeend. De opleiding legt de volgende accenten: meer kind- en minderactiviteitsgericht, klasassistentschap, opdrachten op klas- en schoolniveau met een meerwaarde voor destagescholen, een sterkere binding tussen voorbereiding, realisatie en reflectie, meer ruimte voor de groei van destudent en afstemming op het actuele onderwijsbeleid.EindwerkHet eindwerk in het derde jaar – waarbij de student zich verdiept in één specifiek didactisch, algemeenpedagogisch of onderwijskundig onderwerp – werd vanaf 2002-2003 vervangen door de module ingroeistage ende module vernieuwende en innoverende projecten. De ingroeistage duurt vier weken en beoogt de aansluiting bijen ingroei in het beroepsleven te optimaliseren.In een ingroeistage engageert een student zich voltijds voor een onderzoeksaspect en/of vervangingsfunctie.Deze stage biedt aan de student en stageschool kansen om zich verder te professionaliseren en past tevens inde dienstverlening aan het werkveld. De begeleiding gebeurt in hoofdzaak door één vaste individuele coach vanhet opleidingsinstituut en één vaste individuele coach van de stageplaats. Beiden superviseren de studentengedurende heel de stageperiode. De opleiding komt voor begeleiding enkel tussen op vraag van student ofstageschool. Studenten signaleren dat er voor hen, tijdens de ingroeistage, een ongelijke werkbelasting is, omdatde partnerscholen uiteenlopende verwachtingen hebben en studenten zich soms niet voldoende kunnenprofileren.In de VIP-module komen algemene beroepsgerichte competenties aan bod en wordt zelfsturing maximaalgerealiseerd. Studenten stellen zich persoonlijke leerdoelen; in een logboek houden zij een overzicht bij van degepresteerde studietijd en bouwen zij zelfreflectie in. De studenten verrichten onderzoekswerk rond drieopgelegde rubrieken: muzische vorming, maatschappelijke projecten en onderwijsinnovatie/methoden, waarinstudenten een thema kiezen dat ze concreet maken in hun stage of in een andere module.De beoogde competenties situeren zich in functionele gehelen van het beroepsprofiel van de leraar (leraar alsinhoudelijk expert, als innovator/onderzoeker, als partner van externen, als organisator, als lid van deschoolgemeenschap …). De student stelt een VIP-portfolio samen dat een beeld geeft van het proces en deleerwinst . De portfolio wordt mondeling toegelicht in aanwezigheid van de coach, een lector die bij de modulebetrokken is en andere studenten. Lectoren signaleren dat het voor studenten niet vanzelfsprekend is om eenportfolio samen te stellen. Zij wijzen erop dat dit voor de student ook een leerproces is en beklemtonen het belangvan de VIP-portfolio als instrument voor reflectie, opvolging en evaluatie.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding reageert op het signaal van studenten, die niet tevreden zijn methet theoretische concept van het eindwerk. De opleiding stuurde door het inrichten van keuzetrajecten in hetnieuwe curriculum (ter waarde van 11 studiepunten). In het gekozen studietraject kunnen studenten zichverdiepen in één domein.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt om de problematiek van de ‘dubbele rol’ van de stagebezoeker (leerbegeleider enbeoordelaar) te analyseren, alternatieve oplossingen te formuleren en een oplossing te kiezen die de negatievegevoelens van studenten reduceert.422 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De commissie vraagt aan de opleiding om voor een betere onderlinge afstemming te zorgen in verband met deinformatie die lectoren doorgeven aan studenten van het eerste jaar.De commissie vraagt meer aandacht voor de opvolging van (wetenschappelijke en actuele) ontwikkelingen.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Curriculum 2004-2005Het programma wordt ingedeeld in:- de gemeenschappelijke stam met gemeenschappelijke competenties voor kleuteronderwijzers, onderwijzersen leraars secundair onderwijs;- specifieke opleiding: domeinspecifieke competenties (in modulaire opbouw ), een geïntegreerde aanpak(thematisch groeperen van competenties en inhouden in modules, gekoppeld aan stageopdrachten eigenaan iedere module en flankerend onderwijs) en een vaardigheidsroute (taal, beeld, beweging, muziek,drama).Het curriculum is sequentieel opgebouwd: in de eerste twee jaren ligt de klemtoon op inhoudelijke en didactischecompetenties, met een klemtoon op het kind en de klas. In het derde jaar komt er verbreding en verdieping metaandacht voor school, samenleving en persoonlijke profilering. In de eerste twee opleidingsjaren bestaat hetprogramma uit afzonderlijke opleidingsonderdelen/vakdomeinen. Het derde jaar is volledig modulair.Studenten <strong>kleuteronderwijs</strong> zitten voor de gemeenschappelijke stam niet samen met onderwijzers en lerarensecundair onderwijs, omdat dat volgens de opleiding organisatorisch niet te realiseren is.Vernieuwd curriculum 2005-2006De vernieuwing houdt meer in dan een herschikking van inhouden, modules en opleidingsonderdelen.Eerste jaar: de algemene beroepsgerichte competenties (samenwerken, diversiteit, communicatie, reflecteren,onderzoeksvaardigheden…) komen aan bod in de gemeenschappelijke stam Leraar worden/Leren enontwikkelen/School en wereld’. De opleiding hanteert een opdrachtgestuurde en ontwikkelingsgerichte aanpak.De specifieke opleiding komt aan bod in de modules Ontdekken/De kleuter/Spel en spelen/De wereld verkennen/Vaardigheidsroute en Stage.Vaardigheidsroute: de vaardigheidsroute is een leerlijn die voorziet in initiatie en training in ondersteunendevaardigheden op diverse domeinen: beeldend, communicatie, muzikaal en beweging. Didactische stage: destageopdrachten worden per module geformuleerd en uitgevoerd, en vormen een afzonderlijke leerlijn. Zebevatten verschillende soorten activiteiten die per module worden vastgelegd: klasassistentschap, activiteiten meten voor kleuters, observatie en professionele groei.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 423


Eerstejaarsstudenten beweren dat zij geen heldere kijk hebben op de huidige modulaire structuur. Zij misseneenvormige afspraken tussen de lectoren. Zij ervaren onduidelijkheid over bepaalde opdrachten enverwachtingen.Het derde jaar wordt volledig modulair aangeboden.Module 1: schoolcultuur en schoolorganisatieModule 2: klasoverschrijdend werken (project)Module 3: verdiepende en innoverende projecten.Module 4: doorgaande lijnModule 5: zorgverbredend werken op klas- en schoolniveauModule 6: het buitengewoon onderwijs binnen de zorgbreedte van het onderwijsModule 7: intercultureel onderwijsModule 8: opleidingsgestuurde stageModule 9: ingroeistageDe competenties waarover een beginnende leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> moet beschikken, zijn richtlijn en uitgangspuntvoor de vernieuwde opleiding. De stage is motor van het leren, daarom krijgt hij een zeer belangrijke plaats in hetopleidingsprogramma. Een opleidingsjaar is thematisch-modulair opgebouwd met telkens een eigen invalshoek,die ook in de stages vooropstaat. De competenties die in een module worden nagestreefd, worden geïntegreerdaangeboden, dat wil zeggen dat het thema centraal staat en niet de opleidingsonderdelen. Doorheen de opleidinggroeit de student in zelfstandigheid en zelfsturing. Hij krijgt hier steeds meer kansen voor en wordt hieringecoacht, zodat hij op het einde van de opleiding in staat is zelf alle beroepstaken op zich te nemenKeuzemogelijkheden situeren zich vooral in het derde opleidingsjaar. De studenten kunnen hier één derde vanhet aantal credits van het derde jaar in hun programma opnemen. Eerste- en tweedejaarsstudenten kunnen ineen beperkt aantal opleidingsonderdelen een keuze maken tussen verschillende opties. De commissie heeftkunnen vaststellen, dat er bij studenten en afgestudeerden slechts een matige tevredenheid is over demogelijkheid om zich via keuzetrajecten te profileren.De voorliggende curriculumhervorming via de modulaire opbouw (in het tweede jaar toegepast vanaf 2006-2007)over de drie jaren heen reflecteert een horizontale samenhang en een verticale opbouw. De samenhang wordtbewaakt enerzijds in overleg met jaarverantwoordelijke, modulecoördinator en lector; anderzijds is er ook internoverleg tussen modulecoördinatoren. De commissie vraagt aandacht voor de bewaking van de coherentie van hetprogramma bij de toepassing van het nieuwe curriculum van het tweede jaar.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om aandacht te hebben voor het aanbieden van (meer) keuzetrajecten.De commissie beveelt de opleiding aan om de structuur van het eerste jaar aan de studenten helder te duiden.424 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding maakte interne afspraken voor het begroten van de belasting van opleidingsonderdelen en stages(effectieve tijd, reflectieactiviteiten en coaching).De commissie heeft vastgesteld dat de studiebelasting bij studenten werd bevraagd via enquêtes in 2002-2001en 2003-2004. In 2002-2003 werd de studielast onderzocht bij derdejaarsstudenten en afgestudeerden. De dienstKwaliteitszorg voerde in 2002-2003 in de drie opleidingsjaren een studietijdmeting uit – volgens de methode vanabsolute schatting – bij een beperkt aantal opleidingsonderdelen (opvoedkundige wetenschappen van dekleuterschool, muzikale opvoeding, Nederlands en één week stage).Uit de beschikbare gegevens blijkt dat studenten de studiebelasting vooral in het tweede en het derde jaar alseen pijnpunt ervaren. Lectoren maken de commissie er attent op, dat studenten vaak uitstelgedrag vertonen endat er net daardoor een piekbelasting ontstaat. In het gesprek met de commissie verklaarden afgestudeerden, datde studielast inderdaad hoog was, maar dat zij op hun inspanningen na het behalen van het diploma met fierheidO p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 425


terugkijken. Ze stellen dat ze in de uitoefening van hun beroep moeten beschikken over het nodige uithoudingsendoorzettingsvermogen, en ze zijn dankbaar dat ze dit leerden in de opleiding.Hoewel de opleiding al acties ondernam – de introductie van een takenboek en de afstemming vantakenplanning, en het jaarlijks begroten van de studietijd in vakgroepen volgens vooropgezette parameters – is deopleiding er zich van bewust, dat de ontevredenheid over de verdeling van de studiebelasting te hoog blijft. Deopleiding onderkent tevens dat er degelijke instrumenten ontbreken om studietijd te meten en de studiebelastingte bepalen. De commissie neemt er kennis van dat de opleiding actiepunten formuleert en in 2005-2006 eenstudietijdmeting plant om feedback te krijgen over de implementatie van het nieuwe curriculum eerste jaar.Sinds 2004 werkt een interdepartementale werkgroep – samen met het project Werkbare Indicatoren, enondersteund door het project Studeerbaarheid in tijden van flexibilisering’ (beide van de associatie) – eraan omverbeteringen aan te brengen in het begroten en het meten van studietijd, en het omgaan met verschillen tussenbegrote en reële studietijd. Het materiaal dat deze werkgroep ontwikkelt, zal in 2005-2006 gepresenteerd wordenop een interne studiedag.De opleiding heeft studiebevorderende en -belemmerende factoren geïnventariseerd. In bevragingen engesprekken signaleren studenten niet meteen het bestaan van studiebelemmerende factoren. Sommigestudenten hebben het eerder moeilijk met de studiehouding en planning van voorbereidings- en verwerkingstijd.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om de effecten van de implementatie van nieuwe werkvormen op de reëlestudietijd te bewaken.De commissie beveelt de opleiding aan om (meer) aandacht te schenken aan het takenboek, de takenplanningen timemanagementvaardigheden om piekmomenten beheersbaar te houden.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het didactisch concept van de opleiding is samenvattend terug te brengen tot twee belangrijke uitgangspunten:het leren door de student is richtinggevend bij de vormgeving van het onderwijs en niet de vakdomeinen; de stageis de motor van het leren door de student.De afstemming tussen vormgeving en inhouden gebeurt door de programmering, waarbij stage en flankerendonderwijs uitgesproken aanwezig zijn. De planning van de stage wordt afgestemd op de inhouden en omgekeerd:een fase van oriëntatie en verkenning met input vanuit vakdomeinen en stage-ervaringen, een fase vanverwerking, verdieping en voorbereiding, gevolgd door stage met nadien ruimte voor vastzetting en reflectie.426 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De commissie meent dat het gebruik van het CLIM-concept (Coöperatief Leren in Multiculturele Groepen)bijvoorbeeld in opvoedkunde en agogische vaardigheden een uitgelezen methode is van de afstemming van vormen inhoud.De opleiding hanteert een variatie aan werkvormen: aanbiedende en interactieve werkvormen (hoorcollege,onderwijsleergesprek, groepsdiscussie, demonstraties, rollenspel, excursies en bezoeken …), activerendewerkvormen (projectwerk, gevalstudie, probleemgestuurd en opdrachtgestuurd …), practicum (oefenen vanondersteunende vaardigheden, atelierwerking voor vaardigheidsvakken, studievaardigheidstraining …),groepswerk, individueel werk (zelfstudie en zelfwerkzaamheidstaken), praktijkleren (actieve stages,reflectiesessies via supervisie en intervisie), e-leren …Bij de keuze van werkvormen houden lectoren rekening met de diversiteit bij de studenten, met de specificiteitvan een opleidingsonderdeel/module en met de afstemming op de stageopdracht. Uit de gesprekken met destudenten heeft de commissie vastgesteld dat zij het samenwerken in groep als belastend en frustrerend ervaren.Zij voelen zich niet aangesproken door actief/zelfstandig en coöperatief leren. De commissie heeft de indruk datsommige werkvormen niet voldoende gekaderd worden door de lectoren, dat er geen link wordt gelegd naar demogelijkheden van deze werkvormen in de latere klaspraktijk, zodat de studenten het nut van het gebruik vandeze werkvormen niet inzien.Hoewel de opleiding het reflecterend leren als waardevol beschouwt voor verdere professionalisering enlevenslang leren, wordt ook dit niet als dusdanig ervaren door de studenten en de afgestudeerden.De commissie heeft kunnen vaststellen dat sommige lectoren werken met een eigen syllabus die – indien nodig –in de loop van het academiejaar wordt aangevuld met artikels en teksten, om in te spelen op actualiteit en/ofnieuwe tendensen. De curriculumtoelichting en inhoud zijn dezelfde voor de beide vestigingsplaatsen. Decommissie merkt op dat voor dezelfde opleidingsonderdelen niet steeds dezelfde syllabi of handboeken wordengebruikt. Vakgroepen werken vestigingsoverschrijdend. Sommige vakgroepen opteerden voor het gebruik vaneenzelfde syllabus, andere niet.Lectoren maken ook gebruik van materiaal dat de lessen concreet kan maken: ontwikkelingsmaterialen, cd-roms,video-opnames uit de kleuterklas, kinderboeken, … Nieuwe technologieën worden geïntegreerd in onderwijsvormen,zoals PowerPoint-presentaties, video, cursussen op Blackboard. De tevredenheid van studenten overhet gebruik van ICT in het onderwijs is eerder matig te noemen. Het didactische materiaal voor kleuters dat in debibliotheek aanwezig is, lijkt de commissie minimaal en is dringend aan aanvulling en vernieuwing toe.Voor de opleidingsjaren met het nieuwe curriculum zijn leermaterialen uitgewerkt. Alle moduleboeken warenvoorhanden en zijn vrij volledig uitgewerkt en gedocumenteerd. De commissie heeft het aanwezige schriftelijkstudiemateriaal bestudeerd, en heeft vastgesteld dat de lesfiches aan studenten informatie geven onder meerover wat studenten na de lessen moeten kunnen, kennen en zijn, de wijze waarop de kennis zal worden getoetst,de aard van de vragen die bij deze toetsing zullen worden gesteld, de onderwijsactiviteiten waarmee de inhoud temaken heeft, achtergrondinformatie en didactische tips.De commissie heeft vragen bij het gebrek aan wetenschappelijke literatuur als ondersteuning bij de opmaak vansommige cursussen en syllabi. De commissie vraagt dan ook aandacht voor het internationale enwetenschappelijke karakter van de kennisbasis waarop men zich baseert.De inhoudelijke en vormelijke kwaliteiten van het studiemateriaal zijn zeer verschillend. Soms beperkt de lectorzich tot het aanreiken van technieken en uitgewerkte modellen, geeft hij/zij geen hints hoe men kleuters kanmotiveren om zichzelf te zijn, is er geen mogelijkheid tot zelfexpressie enzovoort. Andere cursussen zijn dan weerexemplarisch. De opleiding is er zich van bewust dat de cursussen een van de pijnpunten vormen en dat detevredenheid van studenten over de gebruikte leermiddelen doorheen de jaren daalt.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 427


De invloed van buitenlandse ervaringen situeert zich eerder in onderwijsvernieuwing, onder de vorm van ondermeer nieuwe organisatie- en onderwijsvormen, en de erkenning van informeel leren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om studenten het belang van actief/zelfstandig en coöperatief leren enhet reflecterend leren te duiden en helder te maken.De commissie adviseert om groepswerk als werkvorm doelgerichter te gebruiken binnen de opleiding, met alsdoelstelling studenten de mogelijkheden en de meerwaarde te laten ervaren die deze werkvormen kunnen biedenvoor het didactisch handelen. De commissie adviseert om studenten aan te leren hoe men in groep moet werken,met in aanvang meer sturing van bovenaf, maar dat men ook aandacht heeft voor de individuele groei.De commissie beveelt aan om gemeenschappelijkheid voor alle handboeken en syllabi voor de beide vestigingenna te streven en hiervoor ‘rodedraadafspraken’ te maken tussen de lectoren van de verschillendeopleidingsonderdelen. De commissie adviseert het (schriftelijk) studiemateriaal te toetsen op zinvolheid enstudeerbaarheid in de ruimste zin.De commissie adviseert de opleiding meer aandacht te hebben voor het gebruik van ICT in de praktijk van het<strong>kleuteronderwijs</strong>.Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het examenreglement legt de juridische kaders vast waarbinnen de evaluatie gebeurt. De opleiding hanteerthiervoor een voor de hogeschool gemeenschappelijk onderwijs- en examenreglement, dat tevens de criteria enwijze van beoordeling door de examencommissie vastlegt.De commissie heeft kunnen vaststellen, dat de studiegids en de curriculumtoelichtingen de evaluatievorm en depuntenverdeling binnen het opleidingsonderdeel beschrijven. In het takenboek vindt men takenfiches die dedoelstellingen, de opdracht, de studiebelasting, de opgave- en inleverdata en de evaluatievorm en -criteriabeschrijven. Het moduleboek beschrijft de evaluatievormen die de lector tevens toelicht bij de introductie van demodule.De toetsvorm wordt vanuit de geformuleerde competenties gekozen, wat leidt tot een mix van toetsvormen, ondermeer taken, geïntegreerde groepstaken met mondelinge toelichting, mondelinge presentaties en VIP-portfolio,logboek, gevalstudies, ervaringsverslagen en geïntegreerde toetsen over inzichten en achtergronden.428 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


In het vernieuwde curriculum wordt er naar gestreefd om een toetsbeleid te voeren dat beter is afgestemd op deeisen van competentiegerichtheid en zelfsturing. Hierbij beoogt men een opleidingsgestuurde toetsing waarbij detoetsing de verantwoordelijkheid van de individuele lector overstijgt; de Opleidingscommissie is hiervoor deeindverantwoordelijke. De opleiding heeft ervaring met andere toetsvormen (eerste jaar, casusgeoriënteerdetoets; derde jaar, overall toets). Het beleid is er momenteel op gericht om experimenten, aanzetten, ervaringen enknowhow binnen de opleiding te inventariseren.De opleiding onderkent de problemen die zich stellen bij het competentiegericht toetsen en heeft hieroveractiepunten geformuleerd. De commissie waardeert de gunstige evolutie in toetsvormen bij de nieuwe modules(peerassessment, portfolio, logboeken en toetsing als leermoment).De commissie nam kennis van de kanalen die de opleiding gebruikt om evaluatievormen, -criteria en deorganisatie van de evaluatie aan studenten bekend te maken: de studiegids met de curriculumtoelichtingen en hettakenboek, het stagevademecum, de Wegwijs Studenten met het examenreglement, mondelinge toelichting vanhet examenreglement door de titularis, Blackboard en prikborden die de deliberatieregels meedelen, mondelingeuitleg bij de curriculumtoelichting, een vakoverschrijdend monitoraat studiebegeleiding over examenstrategie, hetbesteden van een of meerdere monitoraten door opleidingsonderdelen aan examenvoorbereiding en -bespreking,de mogelijkheid dat studenten samen met lectoren hun examen kunnen inkijken en bespreken, hetstagevademecum dat in detail de procedure voor beoordeling van stage en de criteria voor slagen beschrijft.De commissie kan bevestigen dat de communicatie met betrekking tot de toetsing transparant is. De studentenkennen de criteria en de aanpak, weten bij wie ze terechtkunnen en worden actief betrokken bij de opvolging vande toetsing. Dat betekent dat de opleiding dit opgenomen heeft, want in een enquête van 2003-2004 werden dewijze, de criteria en helderheid van evalueren door studenten nog als werkpunt aangegeven.De commissie bestudeerde de examens die de opleiding ter beschikking stelde, en stelde vast dat zij devooropgezette doelen toetsen. De geïntegreerde opleidingsonderdelen worden ook op een geïntegreerde maniergetoetst.De eindevaluatie van de didactische stage houdt rekening met het geheel van stageopdrachten en -activiteiten,de appreciatie van mentoren en stagescholen, de vorderingen van de student en zijn professionele attitude. Heteindcijfer komt tot stand in overleg tussen de betrokken lectoren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding niet té lang te blijven experimenteren met toetsvormen en op een bepaaldogenblik de ‘evaluatieknoop’ door te hakken en tot borging over te gaan.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 429


Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding kleuteronderwijzer telde 393 studenten op 1 februari 2005, van wie 207 in Diest en 186 in Heverlee.De commissie stelt vast dat het profiel van de studenten BAKO-KHLeuven in grote trekken overeenstemt met hetinstroomprofiel van de student <strong>kleuteronderwijs</strong> in Vlaanderen: een grotere rekrutering uit TSO en BSO, beperkteaanwezigheid van mannen en meer persoons- dan vakgericht. Voor de meeste studenten is deze opleiding een‘eerste keuze’-opleiding, wat hun motivatie ten goede kan komen. De relatief grote instroom uit ASO en degeringe uit het BSO in de vestiging Heverlee kan mogelijk worden verklaard door de naam en reputatie vanschool en de aanwezigheid van de universiteit en een andere lerarenopleiding in de stad. Deze hypothese samenmet hoger genoemde gegevens verklaart waarom Heverlee het volgende studentenprofiel vertoont: studenten zijnoverwegend zelfstandig, ondernemend, kritisch en komen meestal uit hogere sociaal–economische milieus.430 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De aantrekkelijkheid van de vestiging Diest voor BSO-studenten kan mogelijk worden verklaard door dekleinschaligheid en dus grotere overzichtelijkheid en persoonsgerichtheid van de campus. Deze hypothesesamen met de hoger genoemde gegevens verklaart waarom het merendeel van de Diestse studenten aanvolgend profiel beantwoorden: studenten komen meer uit zwakkere sociaal-economische milieus (cf. hoog %beursstudenten). Ze hebben aanvankelijk meer behoefte aan veiligheid, een persoonsgerichte aanpak en sturing.De toelatingsvoorwaarden zijn beschreven in de Wegwijs voor Studenten (een diploma secundair onderwijs, geennumerus clausus). Voor de toelatingsvereisten van studenten met een buitenlandse nationaliteit zijn erprocedures uitgewerkt in samenwerking met de associatie.In het kader van een gelijkekansenbeleid beoogde het project ‘Aansluiting en maatschappelijke differentiatie’onder meer de instroomdrempel voor allochtonen en studenten uit het BSO te verlagen. De commissie stelt vastdat dit project effect heeft gezorgd voor de instroom BSO in Diest, maar geen merkbare invloed had op deinstroom van allochtonen in beide vestigingen.De opleiding heeft initiatieven genomen om het studeren studenten met functiebeperkingen te vergemakkelijken,door onder meer een grotere toegankelijkheid van gebouwen, aangepaste begeleiding en toetsvormen en hetproject ‘Samen Studeren’.Als beginniveau richt de opleiding zich op de eindtermen van het secundair onderwijs. Voor deopleidingsonderdelen van het eerste jaar is er geen specifieke voorkennis vereist. Bij de start van hetacademiejaar is er een intakeperiode met onder meer een individueel intakegesprek met de leerbegeleider enbegintoetsen voor zang, zwemmen en taalvaardigheid. Voor studenten die de verwachte voorkennis niet bezittenof aanpassingsproblemen ervaren, richt de opleiding monitoraten in om de aansluiting vooropleiding-opleiding terealiseren.Gegeven de diversiteit aan instroom vraagt de commissie aandacht voor het gebruik van (meer) diagnostischetoetsen om de startcompetenties te bepalen en gedifferentieerde leertrajecten mogelijk te maken in hetprogramma. Bij studenten met een sterke vooropleiding vraagt de commissie aandacht voor mogelijkheden toteen versnelde verdieping in de context van het vernieuwde curriculum.Gesprekken met studenten/afgestudeerden en de resultaten van bevragingen bij studenten tonen aan, datstudenten tevreden zijn over de aansluiting van de opleiding bij hun vooropleiding.De regels voor overdrachten, deeltijds studeren, vrijstellingen, individueel aangepast jaarprogramma (IAJ) enstudieduurverkorting worden conform het decreet toegepast. De commissie had inzage in Wegwijs voorStudenten 2004-2005, en stelde vast dat de betreffende procedures hierin opgenomen zijn. Voor studenten meteen individueel aangepast programma zijn er extra sessies voor vragen over het programma,keuzemogelijkheden en studieduurverkorting. De commissie heeft vastgesteld dat voor het academiejaar 2004-2005 slechts een klein gedeelte van de studenten deze mogelijkheden benut (Diest 3,4% IAJ, geen studentenmet een verkorte studieduur of deeltijds studeren; Heverlee 3,8% IAJ, drie studenten met een verkorte studieduuren geen deeltijds leren).Er is een aanzet van procedure uitgetekend voor de erkenning van elders verworven kwalificaties (EVK) encompetenties (EVC). De opleiding participeert in het in 2005-2006 opgestarte hogeschoolproject ‘Bouwen aanschakels tussen arbeidsmark en onderwijs’, dat gedurende drie jaar onderzoek en ontwikkelingswerk zal doen inverband met EVC.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 431


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding (associatie) aan om de procedures voor EVK en EVC te operationaliseren.De commissie adviseert de opleiding om(meer) diagnostische toetsen te gebruiken om de startsituatie te bepalenen (meer) gedifferentieerde leertrajecten aan te bieden.De commissie adviseert om in het nieuwe curriculum voor studenten met een sterke vooropleiding (meer)mogelijkheden te bieden tot verdieping, versnelling en individuele ontplooiing.Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:goedfacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het curriculum is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, die op hun beurt vertaald zijn inleerdoelen.- Disciplineoverschrijdende elementen zijn aanwezig. Het programma heeft aandacht voor kennisontwikkelingen beroepsrelevantie.- De stages zijn cruciaal in het verwerven van de competenties van beginnende beroepsbeoefenaar.- Het curriculum is sequentieel opgebouwd en samenhangend.- De studieomvang voldoet aan de formele decretale eisen.- De studiebelasting werd in sommige opleidingsonderdelen bevraagd via de methode van absolute schatting.De opleiding inventariseerde studiebevorderende en -belemmerende factoren.- Er is afstemming tussen het didactische concept en de doelstellingen. De werkvormen zijn gevarieerd enafgestemd op het didactische concept. De inhoudelijke en vormelijke kwaliteit van het studiemateriaal is overhet algemeen behoorlijk, maar krijgt toch kanttekeningen van de commissie.- Examens toetsen de vooropgezette doelen.- Studenten zijn tevreden over de aansluiting van de opleiding bij hun vooropleiding. Monitoraten helpen deaansluiting realiseren. Studenten uit sterke(re) vooropleidingen zouden meer kunnen worden uitgedaagd.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.432 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het personeelsbeleid wordt steeds meer hogeschoolbreed uitgewerkt en zal ook vaker worden afgestemd op deassociatie. Recent is de hogeschool gestart met het ontwikkelen van een integraal personeelsbeleid, gebaseerdop competentiemanagement. Benoemingen gebeuren op basis van dienstanciënniteit en nuttige beroepservaring;vanaf 2006 zullen ook (nog vast te leggen) kwalitatieve criteria een rol spelen.De toewijzing van opdrachten behoort tot de bevoegdheid van het departementshoofd, die jaarlijks een voorstelvan opdrachtverdeling onderhandelt met het Departementaal Onderhandelingscomité (DOC). Deopleidingshoofden verdelen de opdrachten in de opleiding, waarbij zij rekening houden met opleidingsprioriteiten,conclusies uit functioneringsgesprekken en wensen van lectoren. Lectoren kennen in principe vóór het einde vanjuni hun opdrachten voor het volgende academiejaar.De opleiding onderkent de grote vervangingsratio bij lectoren en geeft hiervoor aan de commissie de volgenderedenen op: de uitstroom van 55-plussers (20% in de komende jaren), doorstroom naar nieuwe professionelehorizonten (25%) en een andere taakinvulling binnen de opleiding.De commissie heeft vastgesteld dat het beleid voor aanwerving, benoeming en bevordering geëxpliciteerd is.De aanwerving van nieuwe personeelsleden wordt getoetst aan de behoeften en budgettaire mogelijkheden(80/20-norm). Men heeft aandacht voor een breder profiel om flexibiliteit in taakinvulling mogelijk te maken. Bij deaanwerving van nieuwe personeelsleden – die een proeftijd van twee tot drie jaar doorlopen – wordt naast devakinhoudelijke en pedagogische kwaliteiten specifiek aandacht besteed aan belangstelling en motivatie voor hetonderwijs.De commissie waardeert dat de opleiding oog heeft voor het ingroeien van nieuwe lectoren via eenonthaalprocedure en begeleiding door een vakcollega; het (adjunct-)departementshoofd en opleidingshoofdwonen lessen of begeleidingsactiviteiten bij en geven feedback.De administratieve en technische medewerkers worden ingezet op departementaal niveau (uitgezonderd deopleidingssecretaresse). Bij hun aanwerving besteedt men aandacht aan technische competenties, zin voorinitiatief en probleemoplossend denken. Het ATP krijgt ook mogelijkheden om nieuwe competenties te verwervenen zich bij te scholen.Het evaluatiereglement van de hogeschool schrijft voor, dat een evaluatie pas mogelijk is wanneer minstensnegen maanden voordien een functioneringsgesprek heeft plaatsgehad. De bevoegdheid van evaluatie ligt bij hetdepartementshoofd en de adjunct. Het evaluatiegesprek gebeurt vijfjaarlijks. Er wordt nagegaan in welke mate deafspraken van de functioneringsgesprekken werden gerealiseerd, en dat resulteert momenteel in ‘voldoende’ ofO p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 433


‘onvoldoende’. Met het oog op de rangschikking voor een benoeming of een eventuele bevordering, werkt dehogeschool een meer gedifferentieerde beoordeling uit.De bevoegdheid voor het evaluatiegesprek ligt bij het (adjunct-)departementshoofd. De bevoegdheid voor hetjaarlijks functioneringsgesprekken ligt bij het opleidingshoofd. Functioneringsgesprekken kunnen individueel ofper vakgroep worden georganiseerd. Personeelsleden bevestigen aan de commissie, dat hetfunctioneringsgesprek een open tweerichtingsgesprek is over onder meer takenpakket, pedagogisch-didactisch ofadministratief functioneren en werkomstandigheden.Bij inzage in Wegwijs Personeel 2004-2005 stelde de commissie vast, dat navorming expliciet is opgenomen inde functiebeschrijving van het OP. Het initiatief voor navorming ligt zowel bij het departement en/of de opleidingals bij het personeelslid. De commissie kon vaststellen dat teamgerichte vormingsdagen werden ingericht,waarvan de thema’s passen in onder meer reflecterend leren, aansluiting en maatschappelijke differentiatie,competentiegericht opleiden, nieuwe onderwijs- en assessmentvormen en gelijkekansenbeleid. De commissiehad inzage in een lijst met een overzicht van de navormingen die personeelsleden individueel volgden in binnenenbuitenland.Personeelsleden van de opleiding bevestigen aan de commissie, dat zij worden betrokken bijonderwijsvernieuwing via studie- en werkdagen, de Opleidingscommissie en de Interdepartementale Opleidingscommissie.Er zijn formele advies- en beslissingsorganen waarin personeelsleden deelnemen aan het beleid rondspecifieke onderwijsmateries (de departementale en academische raad) en personeelszaken (HOC en DOC).Ondanks deze structurele inspraakmogelijkheden hebben personeelsleden de perceptie dat hun voorstellen ensuggesties vaak niet worden gehoord en/of opgevolgd.De hogeschooldirectie signaleert aan de commissie dat de nagenoeg bevroren financiële enveloppe eenbelemmerende factor is voor het voeren van een goed personeelsbeleid en de hoofdoorzaak is van eentoenemende werkdruk bij personeelsleden. In gesprekken met lectoren heeft de commissie kunnen vaststellendat er een grote ontevredenheid is, maar toch vraagt de commissie bijzondere aandacht voor de structurelereductie van de werkbelasting van personeelsleden.De commissie stelt unaniem dat het personeel op vakinhoudelijk en onderwijskundig vlak voldoende kwalificatiesheeft om het programma uit te voeren en de organisatie ervan in juiste banen te leiden. Bij de eisen in verbandmet academische en professionele gerichtheid van het personeel scoort de professionele gerichtheid vrij goed, deacademische gerichtheid iets minder. In het kader van personeelsbeleid en professionalisering vraagt decommissie oog te (blijven) hebben voor aspecten die in brede zin gelieerd zijn met het begeleiden en coachenvan studenten.Aanbevelingen ter verbetering:Gegeven de hoge (actuele en te verwachten) vervangingsratio adviseert de commissie met aandrang blijvendaandacht te hebben voor de begeleiding van beginnende lectoren, maar tegelijkertijd het verloop van die jongelectoren te bewaken.De commissie adviseert de opleiding haar personeelsbeleid systematisch af te stemmen op de competenties diede opleiding in de toekomst zal nodig hebben.De commissie adviseert te onderzoeken waarom personeelsleden – hoewel zij structurele inspraakmogelijkhedenhebben –de perceptie hebben dat hun voorstellen en suggesties vaak niet worden gehoord en/of opgevolgd.434 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding werkt vanuit een geïntegreerd model van opleidingsonderdelen, waarvan de beroepspraktijk hetuitgangspunt is. Naast vakkennis verwacht de opleiding van lectoren dat zij een brede kijk ontwikkelen op diversefacetten van de opleiding, om de transfer van vakinhoud naar de beroepspraktijk <strong>kleuteronderwijs</strong> te maken.Nieuwe lectoren krijgen een inlooptijd om de beroepspraktijk te exploreren.Aan de hand van het overzicht met namen van personeelsleden met onderwijs- of ondersteunende opdrachten,heeft de commissie vastgesteld dat er in het korps een waaier aan disciplines aanwezig is en dat vaklectorenworden ingezet voor stage- en leerbegeleiding. Hierbij ligt de klemtoon op reflecterend leren, begeleiding engroeibevordering, eerder dan op vakgebonden thema’s. Er worden weinig lectoren ingezet in onderzoeksactiviteiten.De commissie betreurt dit, omdat de resultaten van de onderzoeksactiviteiten een vernieuwende blikkunnen werpen op het curriculum.De contacten met het werkveld via stages en de beroepspraktijk, contacten met afgestudeerden, contacten metpartnerscholen, contacten met buitenlandse netwerken, contacten met externe sprekers en specialisten voorvaardigheidstrainingen geven de nodige informatie over de actuele noden die het werkveld ervaart. De commissiewaardeert deze professionele gedrevenheid van het korps.Het beroepenveld heft inbreng in de begeleiding van de stages en de beroepspraktijk, en participeert aan deOpleidingscommissie bij het uittekenen van het opleidingsprofiel en de curriculumhervorming. Ook met de internepartnerscholen is er regelmatig overleg over onder meer de invulling van de opleiding. Het werkveld enafgestudeerden bevestigen dat studenten als stagiair(e) of beginnende beroepsbeoefenaar behoorlijk zijnvoorbereid voor het beroep.Het departement is lid van internationale netwerken. Lectoren nemen deel aan internationale congressen enseminaries, en bezoeken studenten die in het buitenland verblijven in het kader van Erasmusuitwisselingen.De commissie heeft tijdens de visitatie bij veel gesprekpartners de afstemming getoetst van de opleiding op deberoepspraktijk. Zij bevestigden die afstemming en illustreerden met voorbeelden die aantonen dat lectoren zichervan bewust zijn dat zij de brug moeten slaan tussen hun vaktheoretische benadering en de praktischetoepassing, en dat zijn de vertaalslag reëel moeten maken. De commissie besluit hieruit dat de personeelsledenvan de opleiding er in slagen om de verbinding te leggen tussen de opleiding en de beroepspraktijk.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 435


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om in het takenpakket van de lectoren deels ruimte te voorzien vooronderzoeksactiviteiten.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De onderstaande cijfergegevens gelden voor het academiejaar 2004-2005.De omkadering wordt berekend op het studentenaantal van 1 februari van het voorgaande jaar. Het OP bestonduit 38 personeelsleden (18 in Diest, 20 in Heverlee) die verbonden zijn aan de opleiding kleuteronderwijzer(es).De administratieve en technische medewerkers worden ingezet op departementaal niveau, uitgezonderd deopleiding.De verhouding van het OP tot de studentenaantallen bedraagt 14,45 studenten/VTE in de vestiging Diest en14,28 studenten/VTE in de vestiging Heverlee.In de categorie van het OP heeft de opleiding twee hoofdlectoren (opleidingshoofden), 34 lectoren en vierpraktijklectoren. In de categorie ATP worden twee afdelingssecretaressen – 0,25 VTE in de vestiging Diest en0,20 VTE in de vestiging Heverlee – ingezet voor administratieve ondersteuning.Dertien personeelsleden werken voltijds in de opleiding (9 in Diest en vier in Heverlee). De overige 25 zijndeeltijds bij de opleiding betrokken en hebben soms aanvullende opdrachten in andere opleidingen.De opleiding onderkent dat het grote aantal deeltijdse personeelsleden beperkend werkt op beschikbaarheid enflexibiliteit, vooral in de vestiging Heverlee.De opleiding heeft geen gastprofessoren. Voor specifieke thema’s en vaardigheden doet de opleiding een beroepop externe sprekers of experten.De leeftijdsstructuur is als volgt:DIEST HEVERLEE20- < 29 jaar 6 730- < 39 jaar 4 540- < 49 jaar 5 750- < 59 jaar 3 160 > 0 0TOTAAL 18 20436 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De commissie meent dat er voldoende personeel wordt ingezet om een kwaliteitsvolle opleiding te verzekeren.Voor de toekomst zal de opleiding moeten nadenken over nieuwe verhoudingen bij de inzet van het personeel,mede met het oog op het nieuwe onderwijsconcept.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om praktijk- en gastlectoren in te zetten.De commissie adviseert om de werkdruk bij de lectoren te bewaken.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:goedgoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het personeel heeft de vakinhoudelijke en onderwijskundige kwalificaties om het programma uit te voeren.- De opleiding heeft aandacht voor het ingroeien van nieuwe personeelsleden. Functioneringsgesprekkenhebben het takenpakket, pedagogisch-didactisch functioneren en de werkomstandigheden als onderwerp.- Professionalisering is deel van de functieomschrijving.- Personeelsleden hebben inspraakmogelijkheden maar voelen zich onvoldoende beluisterd en opgevolgd.- De afstemming van de lectoren op de beroepspraktijk is op orde. Het beroepenveld heeft inbreng via stagesen beroepspraktijk en participeert in de opleidingscommissie.- Er wordt voldoende personeel ingezet om de kwaliteit van de opleiding te waarborgen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 437


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie maakte een rondgang op de beide vestigingsplaatsen en kon vaststellen dat(ver)nieuwbouwwerken werden uitgevoerd of in uitvoering zijn, onder meer aan leslokalen, cafetaria, fietsstallingenen sanitaire voorzieningen.Huisvesting DiestHet nieuwe gebouw Clenardus werd in september 2004 in gebruik genomen. Het gebouw omvat onder meerleslokalen (voor respectievelijk 80, 30 en tweemaal 20 studenten), vergaderlokalen, kantoren voor administratie,bibliotheek, computerlokaal, Studentendienst, studentencafetaria, werklokaal voor lectoren, een personeelsliving,keuken en archiefruimte. Het grootste lokaal is uitgerust met een dataprojector, overheadprojector, video, dvdrecorderen aansluitingsmogelijkheden voor laptops. Kleinere lokalen beschikken alleen over een viltstiftbord.In het gebouw Voorzienigheid bevinden zich 21 les- en vaklokalen, een personeelsliving, studentencafetaria eneen werkruimte voor lectoren. Vier vaklokalen zijn uitgerust met een dataprojector en bijhorende computer.Vaklokalen zijn er voor beeldende opvoeding, muzikale opvoeding, expressie en wereldoriëntatie enbewegingsopvoedingHuisvesting HeverleeIn het gebouw Flos Campi worden de lokalen gedeeld met de opleiding leraar secundair onderwijs. Er bevindenzich onder meer 38 les- en vaklokalen, het onthaalsecretariaat, een aula, een demonstratielokaal met grootscherm, een ontmoetingsruimte, de personeelsliving, de studentencafetaria, een werkruimte voor lectoren,kantoren, de bibliotheek, opslag en archivering. Twaalf lokalen zijn uitgerust met een dataprojector en bijhorendecomputer. Vaklokalen zijn er voor beeldende vorming, muziek, wereldoriëntatie, educatieve technologie enbewegingsopvoeding.De hogeschool maakte het gebouw toegankelijk voor studenten en personeelsleden met een fysieke beperking(lift, hellende vlakken voor rolstoelgebruikers, automatische deuren …).Studenten en lectoren vinden in de bibliotheek een uitgebreide collectie boeken en tijdschriften, cd-roms,multimedia en educatieve software, een spelotheek met ontwikkelingsmaterialen en video-opnames met ondermeer lessen als good practices. De catalogus is via Internet raadpleegbaar; elke student kan gebruikmaken vanelektronische bibliotheken. De bibliotheek van de beide vestigingen heeft een audiovisuele afdeling met ondermeer een set voor eigen montagewerk en audiovisuele toestellen die studenten kunnen ontlenen. Het budgetvoor het jaar 2004-2005 bedroeg 46.000 euro voor drie opleidingen in Heverlee en 14.353 euro voor tweeopleidingen in Diest. Voor audiovisueel materiaal (voor les- en vaklokalen en aankopen Uitleendienst) was er in438 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Heverlee 30.000 euro ter beschikking en in Diest 10.000 euro. Bij het bezoek aan de bibliotheken heeft decommissie kunnen vaststellen, dat er op de beide vestigingen voor kleuteronderwijzer(es) inspanningen zijngedaan voor de uitrusting van de spelotheek. Toch meent de commissie dat het aanwezige didactische materiaalvoor kleuters minimaal is en moet worden vernieuwd en aangevuld. Zelfs rekening houdend met de stages diebezig zijn en waarbij er heel wat didactisch materiaal in gebruik is, moet er toch voldoende zijn om blijvend alsbron te kunnen dienen.De bibliotheek in Heverlee heeft 88 werkplaatsen voor studenten waarvan 20 met pc. De openingsuren zijn vanmaandag tot vrijdag van 8 tot 17.30 uur; op vrijdag van 8 tot 17 uur.De bibliotheek Diest heeft 88 werkplaatsen voor studenten, waarvan vijf met pc en vier aanpalende kleinewerkruimtes. De openingsuren zijn van maandag tot vrijdag van 8.15 tot 16.45 uur.Studenten en personeelsleden worden over ICT-mogelijkheden geïnformeerd via de folder ICT-faciliteiten voorstudenten en personeel. De vestiging Heverlee beschikt over twee computerlokalen met 100 pc’s; één lokaal met60 werkstations staat quasi permanent ter beschikking van studenten. Lectoren beschikken er over eenwerklokaal met tien pc’s en printer. Het computerlokaal van de vestiging Diest beschikt over 28 werkstations.Buiten de lessen ICT/Educatieve Technologie staan deze ter beschikking van studenten. Lectoren beschikken erover een werklokaal met vijf pc’s.Iedere student en lector hebben een eigen e-mailaccount. De commissie stelde vast dat het gebruik van hetelektronische leerplatform Blackboard in opgang is, maar dat een optimale toepassing van dit instrument in hetonderwijsproces bijkomende coördinatie vergt. De commissie vraagt meer aandacht voor het gebruik van ICT inonderwijs.De commissie juicht de (ver)nieuwbouwactiviteiten toe, en stelt vast dat de huisvesting en voorzieningen in Diesttegemoetkomen aan de eisen van het programma. Tegelijkertijd stelt de commissie vast dat de opleidinggeconfronteerd blijft met infrastructurele beperkingen in Heverlee. Studenten en lectoren missen een uitdagendeleeromgeving waarop een competentiegerichte aanpak moet gedijen. Op de beide vestigingen mist de commissieankers van de eigen identiteit van de opleiding kleuteronderwijzer in onder meer de les- en vaklokalen en in degangen.Leidinggevenden van de opleiding verzekerden aan de commissie, dat de nieuwbouw in Heverlee (2006-2007) dehuidige pijnpunten, onder meer infrastructurele beperkingen, een weinig uitdagende leeromgeving enplaatsgebrek in de bibliotheek op piekmomenten, zal wegnemen en ontegensprekelijk een bijkomendemeerwaarde zal betekenen voor de realisatie van het programma.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert het gebruik van het leerplatform te duiden en acties te ondernemen om de dalendemotivatie voor het gebruik van dit leerplatform bij een aantal studenten weg te werken.De commissie beveelt de opleiding aan ook lokalen en gangen te bekijken als leeromgeving en de aankleding endecoratie hiervan af te stemmen op de lerarenopleiding en opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 439


Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding wil de slaagkansen bij het zelfsturend leren optimaliseren via studie- en studentenbegeleiding.Zij richt zich hiervoor op zes begeleidingsdomeinen: studietrajectbegeleiding, interne informatievoorziening,studiebegeleiding, psychosociale begeleiding, ombudsbegeleiding en externe informatievoorziening. De organisatievan sociale voorzieningen is toevertrouwd aan de vzw Leuvens Netwerk voor Studentenvoorzieningen (LENS),die samenwerkt met de K.U.Leuven. De studie- en studentenbegeleiders geven aan de commissie toelichtingover de begeleidingsdomeinen.Kandidaat-studenten kunnen informatie verzamelen via onder meer een algemene brochure, de website,info(namid)dagen, SID-in-beurzen en de publiciteitscampagne ‘Voel de vonk’. Om de informatie accuraat teverstrekken, werkt het departement op de beide campussen met een inschrijvings- en infoteam tijdens SID-in’s,de info(namid)dagen en inschrijvingsperiodes. De commissie vernam dat uit exitgesprekken blijkt, dat kandidaatstudentenuit TSO en BSO de moeilijkheidsgraad van de opleiding kleuteronderwijzer vaak onderschatten.Instroombegeleiding vindt plaats vóór en na de inschrijving; studenten kunnen zich vooraf informeren overvrijstellingen, studietrajecten, studieduurverkortingen en de starteisen voor de opleiding en opleidingsonderdelen.Bij de start van het academiejaar is er een introductieactiviteit (de ‘Plug-in’) op hogeschoolniveau. De opleidingricht in de beide vestigingen een intakeperiode in met onthaaldagen, kennismaking met lectoren enopleidingsonderdelen, beginsituatietoetsen (taal, muziek, zwemmen en Nederlandse taalvaardigheid) eenkennismaking met leerbegeleider mét een intakegesprek, en een introductie in de praktijkopleiding.Extra opvang is er voor late inschrijvers en studenten met een individueel aangepast programma .De commissie keek de publicaties Wegwijs, Studiegids en Stagevademacum in. Zij stelde vast dat studentenhierin informatie krijgen over het onderwijs- en examenreglement en de onderwijsdoelstellingen. Studentenbevestigen aan de commissie, dat zij verschillende keren toelichting kregen, over deze thema’s en dat zijtevreden zijn over de instroombegeleiding. Tijdens de rondgang kon de commissie vaststellen dat praktischeinlichtingen beschikbaar zijn op de prikborden. De commissie verifieerde tevens de informatie op het leerplatformBlackboard en de portaalsite. Voor administratieve aangelegenheden kunnen studenten zich wenden tot hetstudentensecretariaat op de beide vestigingsplaatsen.Vakinhoudelijke studiebegeleiding gebeurt tijdens monitoraten, die aansluiten bij de contacturen en/of eronderdeel van zijn. Gegeven de grote instroom van studenten uit TSO en BSO heeft de opleiding een lector vanhet eerste studiejaar als coördinator voor de vakoverstijgende algemene studievaardigheden aangesteld. Decommissie kreeg informatie over het screeningsinstrument LASSI (Learning and Study Strategies Inventory) enhet afgeleide begeleidingsaanbod dat inspeelt op de noden van de studenten: sessies over studeren, plannen,markeren, schematiseren, memoriseren en het begeleiden van licht uitstelgedrag. Studenten ontvangen de cdromMani, hoger onderwijs binnen handbereik. In het gewijzigde curriculum zijn deze activiteiten opgenomen inde gemeenschappelijke stam bij ‘Leraar worden’.440 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Studenten hebben met hun leerbegeleider een achttal begeleidingssessie per jaar. Studenten bevestigen aan decommissie, dat zij voor en na evaluatiemomenten terecht kunnen bij een leerbegeleider voor studieplanning en -aanpak en dat zij na de evaluatie in januari een verplicht gesprek hebben met de leerbegeleider (met bijvoorbeeldeen mogelijk advies voor heroriëntering, het volgen van faalangsttraining …). Examenresultaten kunnen zijbespreken met lectoren, en zij kunnen examens inkijken met het oog op remediëring. De opleiding huldigt hetprincipe dat de leerbegeleider niet meegaat van het eerste naar het tweede en naar het derde studiejaar.De lectoren zijn de ‘eerste lijn’ voor het welbevinden van studenten en hun functioneren in teamverband. Detweedelijnsopvang gebeurt door de studentendiensten, die eventueel bemiddelen bij doorverwijzing naargespecialiseerde diensten voor psychosociale begeleiding of naar externe studiebegeleidingsdiensten.De opleiding is zich bewust van de noodzaak van een perfecte samenwerking tussen lector, leerbegeleider en deStudentendienst.De Studentendienst verzorgt tevens de ombudsfunctie. Tijdens de gesprekken werd voor de commissie duidelijk,dat de tussenkomst van de ‘ombuds’ evolueert van ombudsfunctie tijdens evaluatiemomenten naarombudsbegeleiding en klachtenpreventie tijdens het academiejaar.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding zich bewust is van de noodzaak om het proces van uitgaandestudenten en de integratie van inkomende studenten strikt te bewaken. Een uitwisseling wordt ingepast in eengeïndividualiseerd leertraject in vier fasen: sollicitatiefase, het opstellen van een “learning agreement”, verblijf enevaluatiefase. Een commissie van lectoren selecteert de uitgaande kandidaten. In de beide vestigingen neemteen lector de begeleiding van dit proces op zich en volgt de studenten op tijdens hun verblijf via e-mail of eenpersoonlijk bezoek. Bij zijn terugkeer legt iedere student een bewijs van verblijf voor, een portfolio en de evaluatievan zijn activiteiten door de gastinstelling. Voor het Vlaams Erasmusbureau vult de student een feedbackformulierin.Voor inkomende studenten biedt de KHLeuven een internationaal Engelstalig modulair programma aan vandertien weken. Dit programma bevat een gezamenlijke introductieweek en een basiscursus Nederlands, gegevendoor studenten van de opleiding lerarenopleiding. Het Engelstalige programma kan tevens worden gevolgd dooreigen studenten.De studentendiensten voeren een afsluitend gesprek met afhakers met de bedoeling de redenen van hunbeslissing te achterhalen. Motieven voor afhaken zijn onder meer andere verwachtingen van het beroep en een tezware studie, vooral bij BSO-studenten. De opleiding merkt op dat afhakers niet gemakkelijk bereikbaar zijnomwille van uiteenlopende redenen. Het platform studie- en studentenbegeleiding wil met het project van de‘LEERBRUG’ (KHLeuven) meer zicht te krijgen op de oorzaken van niet-slagen en studie-uitval.Cijfergegevens uit enquêtes bij studenten tonen aan, dat een meerderheid van de studenten tevreden is over deinstroombegeleiding, de informatie over doelstellingen en het examenreglement, de studiebegeleiding tijdens deopleiding en de bespreking van de examenresultaten. De commissie is van mening dat de opleiding (via haarInternetinformatievoorziening, de begeleiding bij algemene studievaardigheden, de vakinhoudelijkestudiebegeleiding, contacten met leerbegeleider en Studiedienst en de portfolio voor uitgaande studenten) voorstudenten en lectoren instrumenten inzet die zichtbaar effect ressorteren in de bewaking en bijsturen vanstudievoortgang.De commissie heeft vragen bij de onafhankelijkheid van de ombudspersonen tegenover de opleidingshoofden. Ineen bijkomend gesprek maken leidinggevenden zich sterk dat dit in praktijk geen probleem vormt.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 441


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding het instroommanagement af te stemmen op de specifieke doelgroepen(allochtonen, studenten uit TSO en BSO).De commissie beveelt aan om de werking van de Studentendienst in Diest bij te sturen en de samenwerkingtussen de diensten van de beide vestigingen te optimaliseren.De commissie adviseert de opleiding om bij bekendmaking en informatieverstrekking aandacht te hebben vooreen juiste beeldvorming over de opleiding.Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De commissie is van mening dat de huisvesting in Diest tegemoetkomt aan de eisen vanhedendaags onderwijs. De vestiging in Heverlee kampt met infrastructurele beperkingen, maar(vernieuw)bouwactiviteiten bieden een perspectief.• Studenten- en lectorenvoorzieningen voor ICT zijn in orde.• In de beide vestigingen mist de commissie ankers van de eigen identiteit in les- en vaklokalen en inde gangen.• Les- en vaklokalen zijn uitgerust met overhead dataprojectoren, video, dvd-recorder enInternetaansluiting.• Beide bibliotheken bieden een uitgebreide papieren en digitale collectie aan. In de beide vestigingenzijn inspanningen gedaan voor de uitrusting van de spelotheek, maar het didactische materiaal voor<strong>kleuteronderwijs</strong> is minimaal.- op het vlak van de studiebegeleiding:• Kandidaat-studenten en studenten zijn tevreden over de informatievoorziening. TSO- en BSOstudentenonderschatten de moeilijkheidsgraad van de opleiding.• De opleiding organiseert begeleiding in de bewaking en bijsturing van de studievoortgang diezichtbare effecten ressorteert.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.442 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In haar visie op kwaliteit stelt de hogeschool, dat interne kwaliteitszorg onder meer:- verbonden is met de onderwijsprocessen, het personeelsbeleid en de organisatieontwikkeling;- permanent kwaliteitsbevorderend moet werken;- een beroep doet op de inbreng en betrokkenheid van onder meer personeel, studenten, afgestudeerden enhet werkveld.De hogeschool ontwikkelde een structuur voor een systematische aanpak van kwaliteitszorg waarop deopleidingen een beroep kunnen doen. Er werd geïnvesteerd in kwaliteitsmedewerkers op hogeschool-,departementaal en opleidingsniveau. Kwaliteitszorg werd binnen de opleiding structureel in de omkaderingverankerd door de aanstelling van een kwaliteitscoördinator (20% VTE); deze aanstelling versterkt het gewichtvan kwaliteitszorg in het opleidingsbeleid.De commissie kreeg toelichting bij de aanpak van interne kwaliteitszorg via de PDCA-cyclus en een evaluatie vanhet onderwijs- en opleidingsaanbod vanuit het EFQM-organisatiemodel.Vanaf 2004-2005 wil de hogeschool via het onderwijsontwikkelingsfonds van de associatie werk maken vanmeetinstrumenten voor studeerbaarheid en het bepalen van kwaliteitsindicatoren.In de appendix bij het zelfevaluatierapport nam de visitatiecommissie kennis van een overzicht van relevanteonderzoeken voor de opleiding kleuteronderwijzer. De metingen en/of onderzoeken werden uitgevoerd ophogeschool- (DKZ) of departementaal niveau (DLO), of door externen.Studenten- publiciteitsenquête eerstejaars (DLO - 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004)- evaluatie van informatiedoorstroming, inspraak, studie- en studentenbegeleiding (DKZ, 2002-2003)- beoordeling van de opleiding van derdejaars (DKZ, 2002-2003)- studietijd en -belasting (DKZ, 2002-2003)- roeping tot leerkracht (VUB, 2002-2003)- leerstijlen en instructiestijlen (Edubron, UIA, 2002-2003, 2004-2005)- tevredenheid van studenten (DKZ-SPA-enquête, 2001, 2003-2004)Personeel- taakbelastingsonderzoek in Vlaamse hogescholen (Hogeschool Gent, 1999-2000)- tevredenheid personeel (DKZ-SPA-enquête, 2001, 2003-2004)- werkdruk en stress in Vlaamse hogescholen (SERV, 2002-2003)- leer- en instructiestijlen (Edubron, UIA, 2002-2003, 2004-2005)- afhakers HO (DKZ, 2002-2003)O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 443


- het nieuwe benoemingssysteem (DKZ, 2002-2003)- evaluatie departementale leiding (DKZ, 2003-2004)- onderwijsvisie KHLeuven (DKZ, 2004-2005)Afgestudeerden- bezigheid en tewerkstellingsgraad van pas afgestudeerden (DKZ, jaarlijks sinds 2001, zes maanden naafstuderen)- beschrijving van de loopbaan, beoordeling van de opleiding door afgestudeerden 1997-2001 (DKZ, 2002-2003)- roeping tot leerkracht: afgestudeerden 1996-1997 en 2001-2002 (VUB+HIVA, 2002-2003)Werkveld- beoordeling van beroep en opleiding door directies (DKZ, 2002-2003)- evaluatie stageorganisatie en -administratie (DKZ, 2002-2003)De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, waardoor bijvoorbeeld voor de enquêtes bij studenten en personeeltrendanalyses mogelijk zijn en effecten van verbeteringsacties zichtbaarder worden. De commissie stelt vast datstreefdoelen onvoldoende toetsbaar zijn en dat er (nog) geen systematische evaluatie is van deonderwijsactiviteiten van lectoren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om de onderwijsactiviteiten van lectoren systematisch te evalueren.De commissie beveelt de opleiding aan om haar streefdoelen te verfijnen en er ijkpunten voor vast te leggen.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie las in het rapport dat het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan (OOP) voor 2003-2006 van de KHLeuven, deresultaten uit kwaliteitsonderzoeken koppelt aan de doelstellingen van de onderwijsvernieuwing. De bedoelinghiervan is om de kwaliteitsdoelen voor de toekomst te verankeren in het kwaliteitszorgproces en deonderwijsontwikkeling. Voor de realisatie van deze doelstelling heeft men negen actielijnen geëxpliciteerd: vieractielijnen op beleidsniveau en vijf op opleidingsniveau.Bevindingen uit SPA-enquêtes worden besproken met studenten, lectoren en het werkveld. Lectoren selectereneen prioriteitenlijst, en deze items worden als verbeteringsplannen opgenomen. Op basis van een grondige444 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


analyse van de resultaten van de SPA-enquête 2000-2001 formuleerde de opleiding streefdoelen en concreteverbeteringsacties voor bijvoorbeeld:- de studiebelasting van studenten;- de wijze waarop kritiek en klachten van studenten worden behandeld;- de infrastructuur en het gebruik van computerfaciliteiten;- de mededeling en bespreking van examenresultaten voor de vestiging Diest;- de werkbelasting van het personeel.De commissie heeft kunnen vaststellen dat positieve effecten van de genomen maatregelen worden bevestigddoor de resultaten van de SPA-enquête 2003-2004, waarbij de klachtenindex (KI) vaak gevoelig of in lichteremate daalt en/of de tevredenheidsindex (TI) (significant) stijgt. Deze effecten betekenen niet steeds dat degesignaleerde problemen meteen volledig van de baan zijn, maar de commissie heeft vastgesteld dat deopleiding, na verdere analyse van de enquête 2003-2004, nieuwe werkpunten opnam, zoals de evaluatie enprogrammering van het academiejaar, didactische accommodatie en uitstraling. Daarnaast werden ook destudiebelasting van studenten en de werkbelasting van het personeel opnieuw opgenomen als werkpunten. Uitgegevens uit het ZER en gesprekken met lectoren stelde de commissie vast, dat sommige lectoren vinden datsuggesties en/of klachten onvoldoende worden gehoord.De commissie las in het rapport over curriculumaanpassingen, projecten, verbeteringsacties, werkpunten enactielijnen. Zij vraagt zich af of werkgroepen en opleidingscommissie(s) hierbij de ‘rode draad’ nog zien binnenhet opleidingsbeleid en het dragende onderwijsconcept. De commissie heeft met andere woorden vragen bij deaansluiting en onderlinge stroomlijning van de plannen, die op de verschillende niveaus van de kwaliteitsstructuurworden uitgewerkt.De opleiding vertaalde zes actiepunten van het OOP naar eigen actielijnen voor de periode 2003-2006.Actielijn 1: <strong>Onderwijs</strong>vernieuwing, het onderwijs richten op competentiesActielijn 2: FlexibiliseringActielijn 3: Studie en studentenbegeleidingActielijn 4: Ondersteuning van het onderwijzend personeelActielijn 5: Optimaliseren van het onderwijs door dialoog met stakeholdersActielijn 6: Uitbouwen van kwaliteitszorg in de opleiding.De opleiding stelde een gefaseerd ‘plan/do/check/act’-plan op om deze actielijnen tegen 2006 te realiseren.Aan de hand van de vergelijking van bevindingen uit opeenvolgende enquêtes en voorbeelden die tijdensgesprekken met studenten, lectoren en afgestudeerden werden gegeven, is de commissie van mening datevaluaties bijdragen tot aantoonbare verbeteringen in het kader van de vooropgezette doelen. De opleiding is opweg om hierbij de PDCA-cyclus te systematiseren en te verankeren in beleidsbeslissingen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om de plannen die op verschillende niveaus van de kwaliteitsstructuur wordenuitgewerkt, te stroomlijnen.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 445


Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Tijdens de gesprekken is de betrokkenheid bij interne kwaliteitszorg van personeelsleden, studenten,afgestudeerden en het werkveld onderwerp van gesprek geweest. De commissie keek verslagen in vanvergaderingen van de Opleidingscommissie, het studentenoverleg en afdelingsvergaderingen, en stelde vast datonderwijsgebonden thema’s van interne kwaliteitszorg geregeld op de agenda staan.Personeelsleden zijn betrokken bij interne kwaliteitszorg:- Via opleidingscommissies, afdelingsvergaderingen en gezamenlijke studiedagen. Zij participeren aan deanalyse van de resultaten uit de SPA-enquêtes en onderzoeken, aan het opzetten van bijstuuracties enverbeteringsplannen en het opvolgen ervan.- Via studiegroepen die de aanzet geven bij de onderwijsvernieuwing.- Door participatie aan de uitwerking van en hun inbreng op gemeenschappelijke studiedagen.- Via de inhoud van en conclusies uit functioneringsgesprekken.Studenten zijn betrokken bij interne kwaliteitszorg:- Door participatie aan (geplande) onderwijsevaluaties en hun inbreng in het studentenoverleg bij het opzettenvan verbeteringsplannen en opvolgen van bijstuuracties. Studenten illustreren hoe vanuit hetstudentenoverleg een project is opgenomen voor het verbeteren van de interne communicatie.- Via de opleidingscommissie waar zij actieve inbreng hebben bij curriculumvernieuwing.- Door deelname aan de SPA-enquêtes en onderzoeken.De opleiding merkt op dat er studiepunten zijn uitgetrokken voor de vertegenwoordiging in formele raden. Decommissie stelt vast dat studentenparticipatie een groeiproces is van niet ‘vanuit de groep’ praten naar een reëlevertegenwoordiging; de commissie zag concrete voorbeelden van doorstroming van informatie naarstudentenvertegenwoordigers over onder meer evaluatie eerste semester, evaluatie modulesysteem, wachtlijn inde cafetaria.Afgestudeerden en werkveld zijn betrokken bij interne kwaliteitszorg:- Als klankbord bij enquêtering en onderzoek, bij mentorenoverleg en in vergaderingen met directies vanpartnerscholen. Zij fungeren als richtingaanwijzer bij onderwijsvernieuwing en kwaliteitsverbetering.- Als resonantiegroep bij de curriculumhernieuwing.- Via uitwisselingen met lectoren over recente onderwijsontwikkelingen op de jaarlijkse Alumnidag (Heverlee)of de Kijkdag (Diest).- Via een kritische doorlichting van de aspecten van de stage en het formuleren van verbeteringsacties.De commissie is van mening dat personeelsleden, studenten, afgestudeerden en het afnemende werkveldbetrokken zijn bij de besluitvorming, evaluaties en opvolging van interne kwaliteitszorg.446 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om zich bewust te zijn van de weerstanden en het cruciale belang vancommunicatie naar alle actoren bij een veranderingsproces.De commissie beveelt de opleiding aan te bewaken dat plannen, afspraken en informatie binnen de werkgroepenook ‘naar buiten gaan’. De formele kanalen bestaan wel, maar uit de gesprekken met de studenten blijkt dat zijniet altijd op de hoogte zijn van wat er beweegt binnen de opleiding.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedgoedgoeden op basis van de volgende constateringen:- De hogeschool ontwikkelde een structuur voor systematische aanpak van interne kwaliteitszorg waaropopleidingen een beroep kunnen doen.- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd door studenten, personeelsleden, afgestudeerden en het werkveld.Er is geen systematische evaluatie van de onderwijsactiviteiten van lectoren.- De stroomlijning van projecten, verbeteringsacties, werkpunten en actielijnen op diverse niveaus binnen dehogeschool blijft ietwat schemerig.- De commissie heeft vastgesteld dat personeelsleden, studenten, afgestudeerden en het werkveld betrokkenzijn bij de bespreking van bevindingen uit evaluaties en bij de besluitvorming en opvolging van internekwaliteitszorg.- Evaluaties dragen bij tot aantoonbare verbeteringen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 447


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De mate waarin de opleiding haar doelstellingen verwezenlijkt, wordt onder diverse vormen bevraagd bij directiesvan het basisonderwijs en afgestudeerden.De tewerkstellingsgraad voor afgestudeerden, zes maanden na afstuderen, evolueert tussen 2000 en 2005 van97,8% naar 83,2% voor Heverlee en van 91,3% naar 71,8% voor Diest. Deze daling is te verklaren door dalendetewerkstellingkansen in de regio.Directies van basisscholen zijn zeer tevreden over de afgestudeerden en karakteriseren hen als goedeopvoeders, organisatoren, begeleiders van leer- en ontwikkelingsprocessen, lid van het schoolteam en inhoudelijkexpert. Directies kennen een hoge score toe voor alle beroepshoudingen met als uitschieters een creatieveinstelling, zin voor samenwerking, zin voor verantwoordelijkheid en flexibiliteit. Deze appreciaties worden tijdenshet visitatiebezoek bevestigd door de gesprekspartners uit het werkveld.Van de afgestudeerden 1997-2001 beweert 88,90% (Heverlee) en 82,8% (Diest) tevreden tot zeer tevreden tezijn over de gevolgde opleiding. Als sterktes stippen zij aan: de stages, de opbouw, inhoud en aanpak van hetprogramma (gerichtheid op kennis, beroepsspecifieke vaardigheden en beroepshoudingen), de wijze vanevalueren, de organisatie van de opleiding, de kansen om deel te nemen aan internationale programma’s,deOmbudsdienst en inspraakmogelijkheden. Tijdens de gesprekken voegen afgestudeerden er nog aan toe: degroeigradatie doorheen de drie studiejaren, de keuzemogelijkheden binnen de stageopdrachten en de modulairestructuur.19,3% van de afgestudeerden in 2004 schreef zich in voor een VOBO-opleiding of de éénjarige opleidingonderwijzer(es). De doorstroming naar universiteiten blijft beperkt (vijf studenten tussen 2001-2003).Studenten en afgestudeerden bevestigen aan de commissie, dat zij positieve stage-ervaringen hebben in relatietot de afstemming op het werkveld en de bijdrage van stages aan hun beroepsbekwaamheid. Directiesbasisonderwijs bevestigen dat voor hen de stage een belangrijk criterium is bij de aanwerving, omdat tijdensstages het duidelijkst de beheersing van functionele gehelen en de beroepshouding op de voorgrond komt.De commissie heeft eindwerken doorgenomen en vastgesteld dat het niveau voldeed.Voor internationalisering maakt de opleiding een onderscheid tussen de thuisinstelling (exposure=I&H) en hetbuitenland (experience). Het departement trekt weinig buitenlandse (Erasmus)studenten aan (tussen 2002 en2005 respectievelijk 5, 11 en 10 uit Belfast, Dublin, Madrid, Vulnius, Gravelin en Orléans). Uit Wallonië kwamen 1,2 en 5 studenten. Tussen 2002 en 2005 kwamen respectievelijk 8, 7 en 15 lectoren lesgeven in delerarenopleiding (onder meer uit Slovakije, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Portugal en Frankrijk).448 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Bij de eigen studenten is er in het departement én de opleiding duidelijk belangstelling voor een buitenlandsestudieperiode. Tussen 2002 en 2005 waren er in het departement respectievelijk 26, 33 en 36 uitgaandeErasmusstudenten; voor de opleiding kleuteronderwijzer was dat respectievelijk 3, 3 en 4. Binnen de hogeschoolscoort het departement Lerarenopleiding hoog met 38,8%, 39,28 % en 45,56 %; in vergelijking met Vlaanderenzijn de cijfers 10,23%, 10,67% en 12,2%.Tussen 2002-2005 gingen respectievelijk 15, 13 en 14 lectoren van het departement lesgeven inpartnerinstellingen (onder meer in Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Finland, Frankrijk en Nederland) en gingen5, 10 en 8 lectoren Erasmusstudenten bezoeken als opvolging van hun studieperiode.De commissie merkt op dat het departement alle gegevens over inkomende en uitgaande mobiliteit registreert endeze gegevens op departementaal niveau vergelijkt met gegevens van de eigen hogeschool enlerarenopleidingen in Vlaanderen.De commissie waardeert het werk dat een beperkte groep binnen de opleiding levert voor internationalisering,maar is van mening dat internationalisering door de opleiding meer systematisch dient aangepakt te worden.De vele stages in gedifferentieerde situaties bereiden studenten doorheen de hele opleiding voor op de instap inhet werkveld. Derdejaarsstudenten en afgestudeerden bevestigen, dat de opleiding informatiesessies belegt overeen job in het onderwijs, solliciteren en verder studeren. Zij bestempelen de ingroeistage als een goedevoorbereiding op de instap. De departementale Plaatsingsdienst informeert stagescholen over werkzoekendeafgestudeerden.De commissie consulteerde resultaten uit enquêtes bij pas afgestudeerden 2002-2003 en stelde vast dat 86,9%beweert, dat het niveau van de functie overeenkomt met zijn opleidingsniveau. 23% meent dat er eengedeeltelijke overeenstemming is tussen zijn functie-inhoud en zijn opleiding, terwijl 65,6% een volledigeovereenkomst meldt. 86,7% meent dat het loon overeenstemt met het diploma hoger onderwijs van één cyclus.Bevragingsgegevens tonen aan dat 84,3% in de sector onderwijs werkt en dat 93,8% tevreden of zeer tevreden ismet zijn huidige functie. 65,3% denkt er niet aan om naar ander werk uit te kijken. De belangrijkste redenen omeen andere baan te zoeken, zijn: einde contract, de huidige functie-invulling, voltijdse tewerkstelling gewenst,afstand, zin om verandering en hogerop willen.Na inzage van de enquêtes en de weerspiegeling van die resultaten in antwoorden op indringende vragen tijdensde gesprekken, kan de commissie bevestigen dat de eindkwalificaties die de opleiding realiseert,overeenstemmen met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om werk te maken van de uitstippeling van een beleid voorinternationalisering, met opgave van visie, doelstellingen, streefcijfers en een stappenplan voor implementatie enevaluatie.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 449


Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.De opleiding hanteert geen streefcijfers voor instroom, doorstroom en uitstroom; haar inspanningen zijn gericht ophet bieden van optimale slaagkansen aan alle studenten, het bereiken van het vooropgestelde competentieniveauop het einde van de opleiding en het bieden van optimale slaagkansen aan alle studenten.De slaagcijfers van 2000-2001 tot 2004-2005 schommelen licht, maar blijven relatief stabiel:- eerste jaar: slaagcijfers tussen 62 en 73% in Diest en tussen 64 en 77% in Heverlee;- tweede jaar: slaagcijfers tussen 82 en 98% in Diest en tussen 76 en 91% in Heverlee;- derde jaar: slaagcijfers tussen 97 en 100 % in Diest en tussen 95 en 100% in Heverlee.Verdere analyse toont aan dat generatiestudenten iets minder goed presteren tegenover de gehele groepeerstejaarsstudenten. De commissie merkt op dat het lagere rendement in het eerste jaar kan worden verklaarddoor de open toegang tot het hoger onderwijs in Vlaanderen, waardoor het eerste jaar als selectiejaar fungeert.Bij inzage van de slaagpercentages volgens de vooropleiding (van 2001 naar 2005) stelt de commissie vast dat:- ASO-studenten de meeste kansen op slagen hebben: 73 naar 100 % in Diest, 93 naar 73% in Heverlee;- BSO-studenten de minste kansen op slagen hebben: 36 naar 35 in Diest, 12 naar 12% in Heverlee;- TSO-studenten ruime kansen op slagen hebben: 63 naar 74 % in Diest, 77 naar 58% in Heverlee.De commissie merkt op dat BSO-studenten duidelijk hogere slaagkansen hebben in de vestiging Diest. Deopleiding meent hiervoor een mogelijke verklaring te hebben door het feit dat Diest ‘kleiner is’ en datkleinschaligheid studiebevorderend is door de overzichtelijkheid en persoonsgerichtheid.Het gemiddelde cijfer (van 2001 tot 2005) van de doorstroomnalyse toont aan dat de gemiddelde studieduur dedrie jaar niet veel overschrijdt:Op tijd 82,2% in Diest, 88,4% in HeverleeNa 1 jaar 16,6% in Diest, 10,1% in HeverleeNa 2 jaar 1,3% in Diest, 1,4% in Heverlee450 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


De commissie meent dat het cijfer van de gemiddelde studieduur behoorlijk is, maar merkt op dat er verschillenbestaan tussen de beide vestigingsplaatsen. De opleiding verklaart dat verschil vanuit (grotere) aanpassingen bijde overgang van secundair naar hoger onderwijs. In vergelijking met het gemiddelde in Vlaanderen doet deopleiding het goed.De studentendiensten registreren tijdens een exitgesprek de reden van studie-uitval.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om de oorzaken van het verschil in slaagcijfers tussen Diest en Heverlee teonderzoeken en er de juiste conclusies uit te trekken.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:goedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De mate van de verwezenlijking van de doelstellingen wordt bevraagd bij directies van het basisonderwijs enafgestudeerden.- Directies stellen dat zij tevreden zijn over de afgestudeerden en bestempelen hen als goede opvoeders,organisatoren en begeleiders van leerprocessen. Een grote meerderheid van afgestudeerden van de beidevestigingen beweert tevreden tot zeer tevreden te zijn over de gevolgde opleiding. De opleiding realiseert deeindkwalificaties in overeenstemming met de vastgelegde competenties.- Op het vlak van internationalisering heeft het departement Lerarenopleiding weinig inkomende studenten,maar scoort het opmerkelijk boven het Vlaamse gemiddelde voor het percentage aan uitgaande studenten.Internationalisering moet beleidsmatiger aangevat worden.- De gemiddelde slaagcijfers voor de vestigingen Diest en Heverlee zijn vrijwel stabiel en liggen boven hetVlaamse gemiddelde. BSO-studenten hebben ontegensprekelijk hogere kansen in Diest dan in Heverlee.Redenen van studie-uitval worden geregistreerd.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 451


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het rapport is overzichtelijk engestructureerd opgesteld. Elk facet en onderwerp is grondig geanalyseerd. Er is een goede kritische reflectie metde sterke- en zwaktepunten, met acties op korte en middellange termijn en uitdagingen voor de toekomst. Deresultaten uit de SPA-enquêtes vormen een goede onderbouwing van het rapport. Globaal vond de commissiehet zelfevaluatierapport open en kritisch. Het gaf een duidelijk beeld van de opleiding. De gesprekken waren eengoede aanvulling op het zelfevaluatierapport. De commissie apprecieerde de openhartige en constructievehouding van alle gesprekspartners.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.452 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Leuven


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud goedFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel goedFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid goedFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering goedFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldgoedFacet 6.1: Gerealiseerd niveau goedFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen,locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianteneen verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelenopgenomen in de tabel.O p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l L e u v e n | 453


454 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Hoofdstuk 12 Katholieke Hogeschool LimburgAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Katholieke Hogeschool LimburgDe Katholieke Hogeschool Limburg is in 1995 ontstaan uit de fusie van negen katholieke LimburgseHogescholen:- Bisschoppelijke Normaalschool J.B. de la Salle - Genk- Hoger Handels- en Taleninstituut - Genk- Hoger Instituut voor Verpleegkunde Maria Theresia - Genk- Katholiek Hoger Instituut voor Visuele Kommunicatie en Vormgeving - Genk- Katholieke Industriële Hogeschool voor Limburg - Diepenbeek- Katholiek Instituut Hoger <strong>Onderwijs</strong> - Diepenbeek- Hoger Instituut voor Verpleegkunde Mater Salvatoris - Hasselt- Katholiek Instituut voor Pedagogisch en Sociaal Hoger <strong>Onderwijs</strong> - Hasselt- Normaalschool Kindsheid Jesu - HasseltDe hogeschool telt vier campussen: twee in Hasselt (campus Hemelrijk en campus Oude Luikerbaan),Diepenbeek en Genk.De hogeschool biedt dertig academische en professionele bacheloropleidingen en tien masteropleidingen aan inzes departementen, die telkens overeen komen met een studiegebied: Lerarenopleiding, Audiovisuele enBeeldende Kunst, Gezondheidszorg, Sociaal-Agogisch Werk, Industriële Wetenschappen en Technologie enHandelswetenschappen en Bedrijfskunde.De Katholieke Hogeschool Limburg maakt sinds 2003 deel uit van de Associatie K.U.Leuven, een samenwerkingtussen de K.U.Leuven en twaalf hogescholen: Ehsal - Europese Hogeschool Brussel, GROEP T LeuvenHogeschool, Sint-Lukas Brussel, Hogeschool Voor Wetenschap & Kunst, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Limburg,Katholieke Hogeschool Mechelen, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Zuid- West-Vlaanderen en Lessius Hogeschool In Antwerpen. De associatie werkt ook nauw samen met de KatholiekeUniversiteit Brussel.De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> maakt deel uit van het departement Lerarenopleiding. Het departement organiseertnaast <strong>kleuteronderwijs</strong> nog twee andere professionele bacheloropleidingen: lager onderwijs (BALO) en secundaironderwijs Groep 1 (BASO). De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> wordt aangeboden op de campus Hemelrijk in Hasselt.Op 1 oktober 2005 telde de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 464 studenten op een totaal van 1.848 voor het heledepartement (zonder voortgezette opleidingen) en 5.083 voor de hele hogeschool (zonder voortgezetteopleidingen).Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 455


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het opleidingsmodel – geïnspireerd door een constructivistische benadering van het leerproces – wil een brugvormen tussen de beslissing om kleuteronderwijzer(es) te worden en het feitelijk verwerven van destartcompetenties die het beroep vereist. De vormgeving van de opleiding wordt geschraagd door deopleidingsvisie die fungeert als kwaliteitskader. De grondslagen en uitgangpunten van die opleidingsvisie zijnsamengevat in het letterwoord PAUZE, wat staat voor persoonsgericht en gepersonaliseerd leren, voorauthentiek leren dat gericht is op het verwerven van steeds meer zelfstandigheid en emancipatie.Aan de commissie worden de vier inhoudelijke componenten toegelicht, waarbij tevens wordt beklemtoond dat zijonderling samenhangen en dat de eerste drie gericht zijn op het realiseren van een emancipatorische houding.De opleiding combineert de pijlers van het PAUZE-model met een sterke visie op ervaringsgericht onderwijs(EGO – welbevinden, betrokkenheid en verbondenheid), de eisen die gesteld worden aan een professionelebachelor en de decretale basiscompetenties.Bij inzage van de studiegidsen heeft de commissie kunnen vaststellen dat informatie over ‘werken metcompetenties in modulair onderwijs’, ‘evaluatie van competenties’ alsook de competenties die per opleidingsdeelworden nagestreefd, zijn opgenomen. De commissie zag ‘Wegwijs’ in, waarin per praktijkperiode wordtbeschreven welke doelstellingen er worden nagestreefd.De commissie heeft de moduleboeken ingekeken en vastgesteld dat ze het opzet en de doelstelling van demodule beschrijven. Naast de basiscompetenties beschrijven de moduleboeken algemene competenties alsdenk- en redeneervaardigheid, het verwerven van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit eneen ingesteldheid tot levenslang leren. Daarnaast zijn ook beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnensamenwerken, oplossingsgericht kunnen werken en communicatievaardigheden opgenomen. De commissie heeftde opgegeven competenties vergeleken met de decretale competenties en is van mening dat de algemene,algemeen beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties terug te vinden zijn. De opleiding herkent zich inhet domeinspecifieke referentiekader.456 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


De opleiding heeft duidelijk aandacht voor het competentiegericht leren in haar doelstellingen. Doelen zijnpertinent aanwezig in moduleboeken en modulecompetenties zijn gericht op het geïntegreerd verwerven vankennis, vaardigheden en attitudes en gelinkt aan de basiscompetenties. Het opleidingsonderdeel praktijk heefteen belangrijke plaats in functie van competentieleren. De commissie kon vaststellen dat het de opleidingmenens is met competentieleren: de implementatie is in 2004-2005 kritisch bekeken via onder meer een “peer”evaluatie met andere opleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong>, overleg met mentoren en directies van praktijkscholen en eenonderzoek door de K.U.Leuven.Kandidaat-studenten krijgen zicht op de opleidingsdoelstellingen tijdens de infodagen. Studenten worden explicietgeïnformeerd over deze doelstellingen bij de aanvang van het academiejaar. In hun contacten met studentenverwijzen lectoren naar de moduleboeken. Studenten, lectoren en praktijkscholen worden ieder jaar betrokken bijde evaluatie van modules.De opleidingsdoelstellingen zijn in overleg met personeelsleden van de opleiding opgesteld. Tijdens werkdagen injuni en het tweedaagse werkoverleg in september worden doelen en opbouw bijgestuurd.De commissie heeft vastgesteld dat de internationale dimensie is opgenomen in de doelstellingen van deopleiding en dat de bijhorende competenties geëxpliciteerd zijn in ‘Over de grenzen’.In de rand merkt de opleiding op:- dat zij veel belang hecht aan leren in en door de praktijk, waarbij een degelijke begeleiding van zowel hetopleidingsinstituut als van mentoren ter plaatse onontbeerlijk is. De voorbije jaren heeft de opleiding telkensmoeten inleveren en zijn het aantal praktijkbezoeken door lectoren noodgedwongen verminderd. Daarom isveel geïnvesteerd in het betrekken en responsabiliseren van stagescholen. Infomomenten voor mentoren,vorming voor mentoren, het werken met een resonantiegroep en het opzetten van samenwerkingsverbandenmet praktijkscholen zijn de initiatieven die het mogelijk maken de studenten te verzekeren van de begeleidingdie ze nodig hebben. Daarnaast heeft de opleiding geïnvesteerd in vormen van indirecte begeleiding,leergroepwerking en didactische ateliers.- dat goed uitgeruste lokalen met voldoende materiële voorzieningen niet voorhanden zijn. Een troefdaarentegen is de beschikbaarheid van een goed uitgeruste mediatheek met deskundig personeel.- dat het moeilijk is om het opleidingsmodel uit te zetten in de juridische onzekerheid waarin praktijkscholenterechtkomen wanneer zij stagiairs van de opleiding aanvaarden.De commissie meent dat de doelstellingen op niveau zijn en waardeert het onderwijsconcept EGO. De opleidingmaakt, als insteek voor het leerproces, gebruik van de concrete ervaring van de werkelijkheid en koppelt die aanhet zich eigen maken van competenties. De commissie vraagt aandacht voor de verdere operationalisering vande competenties naar gedragsindicatoren.Aanbevelingen ter verbetering:/Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 457


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Tijdens de gesprekken heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleiding zich bewust is dat deopleidingsdoelstellingen geen statische gegevens zijn en dat een systematische en periodieke toets aan hetberoepsleven onontbeerlijk is.De commissie sprak met de resonantiegroep van de opleiding, Deze groep werkt sedert drie jaar en issamengesteld uit zeventien mentoren die affiniteit hebben met ervaringsgericht leren; de groep is bovendienregionaal gespreid. Zij bevestigen dat zij minstens vier keer per jaar samenkomen met de opleidingscoördinatoren een praktijkverantwoordelijke om gericht en kritisch te kijken naar de doelstellingen van de opleiding en waarnodig deze bij te sturen. De resonantiegroep verklaart dat in 2003-2004 een sterke-zwakteanalyse werd gemaakt;deze analyse verstrekte informatie om prioritaire actieplannen op te stellen.De opleiding is het met de commissie eens dat de resonantiegroep zou moeten worden uitgebreid metvertegenwoordigers uit scholen met een niet-ervaringsrichte aanpak om het werkveld ruimer te representeren.De terugkoppeling van studenten naar aanleiding van didactische ateliers en didactische stages vormt eenbelangrijke indicator voor de mate waarin de opleidingsdoelstellingen overeenstemmen met de realiteit van hetdagelijkse school- en klasgebeuren.De opleiding geeft aan dat er binnen hun lidmaatschap van Interactum (een samenwerkingsverband tussenNederlandse en Vlaamse hogescholen) werkgroepen actief zijn die onder meer kritisch reflecteren overopleidingen om vervolgens eventueel bij te sturen.De commissie waardeert het initiatief tot “peer” evaluatie die tijdens het academiejaar 2004-2005 plaatsvondtussen Vlaamse opleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong>. Hierbij bracht een delegatie van iedere opleiding een werkbezoekaan één andere opleiding. Via een gesprek met studenten en lectoren ging de delegatie op zoek naar de sterktesen zwaktes van hun opleiding. De commissie kreeg inzage in de werkpunten die het opleverde.De opleiding maakt er de commissie op attent dat zij via de samenwerking met het Centrum voor Ervaringsgericht<strong>Onderwijs</strong> (CEGO) aansluiting blijft houden met de nieuwste ontwikkelingen in het werkveld qua Early-childhoodeducation.Een internationale benchmarking in de strikte zin vond niet plaats omdat er op hogeronderwijsniveau geengelijkaardige geregistreerde opleidingen bestaan. Een indirecte internationale toetsing gebeurt wel via ervaringendie lectoren en studenten jaarlijks opdoen in buitenlandse universiteiten en hogescholen. De vergelijking van heteigen onderwijsaanbod met dat in andere landen geeft een indicatie over het niveau en de oriëntatie van de eigenopleiding.458 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


De commissie is van mening dat de doelstellingen van de opleiding aansluiten bij de Vlaamse eisen diemomenteel gesteld worden aan een opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om de resonantiegroep ruimer af te stemmen op de representativiteit van hetwerkveld.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen zijn tot stand gekomen via overleg met interne en externe betrokkenen.- De internationale dimensie is terug te vinden in de doelstellingen.- De opleiding herkent zich in het domeinspecifieke referentiekader, toetst de eindcompetenties op basis vandit kader en bij het relevante beroepenveld.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 459


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding geeft aan dat zij het programma van de opleiding linkt aan de decretale basiscompetenties, depijlers uit het EGO en de doelstellingen bachelor professioneel hoger onderwijs. De opleiding gebruikt dedoelstellingen van de bachelor hoger professioneel onderwijs als kwaliteitscriteria bij de ontwikkeling vanmodules.De studiegids geeft een overzicht van de opbouw van het programma en de inhoud van de modules. Bij inzagevan de studiegids heeft de commissie vastgesteld dat de decretale basiscompetenties de fundamenten zijnwaarop de leerlijnen van de verschillende opleidingsjaren zijn geconcretiseerd. Bij de opleidingsonderdelen geeftde studiegids telkens aan welke kennisinhouden, vaardigheden en attitudes aan bod komen en welkecompetenties uiteindelijk moeten worden gerealiseerd. Naast een beschrijving van de nagestreefde competentiesvermeldt de studiegids de begeleidingscontext en de evaluatievorm en -criteria; voor het derde jaar wordt ook devereiste voorkennis beschreven. De studiegids verduidelijkt de concretisering van de decretale competenties naarconcrete leerdoelen. De commissie heeft vastgesteld dat de studiegids voor het derde jaar in competenties isgeformuleerd maar dat de opleiding onderkent dat nog verdere verdieping noodzakelijk is.De commissie keek de moduleboeken in van de drie studiejaren. Moduleboeken situeren de module in hetopleidingsprogramma én in de basiscompetenties, met aanduiding van de beoogde kennis en vaardigheden énbinnen de ervaringsgerichte opleidingsvisie. De commissie meent dat de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatieen domeinspecifieke eisen werkbaar geconcretiseerd zijn in het opleidingsprogramma.In de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> staat het leren in en door de praktijk centraal. Voor het opleidingsonderdeelpraktijk worden per opleidingsfase concrete doelstellingen vooropgezet, die aangeven wat er van de studentenverwacht wordt in een ervaringsgerichte kleuterklaspraktijk; studenten hanteren deze doelstellingen enbasiscompetenties als houvast in terugblik- en reflectiegesprekken en bij het samenstellen van een portfolio. Decommissie zag dat de verwachte praktijkcompetenties geëxpliciteerd zijn in de studiegids, op deevaluatieverslagen van de lectoren en in de ‘Wegwijs’.Voor de commissie wordt beklemtoond dat het disciplineoverschrijdend werken een van de belangrijksteresultaten is van de vernieuwing. Binnen de modules wordt kennis opgebouwd vanuit verschillende vakgebieden.De opleiding illustreert met voorbeelden uit het eerste, tweede en derde jaar – respectievelijk voor het leren kijkennaar kinderen in hun ontwikkeling, de muzische module en het volgen van een kleuter via een procesgerichtkindvolgsysteem – dat een disciplineoverschrijdend aanbod aanwezig is. Voor de opleiding is discipline-460 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


overschrijdend werken een waarborg dat in een module alleen opleidingsonderdelen worden opgenomen die eenzinvolle bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van vooropgezette competenties.Via de module ‘Over de Grenzen’ krijgt de internationale dimensie een duidelijke plaats in het programma van hetderde jaar. De module ‘Over de grenzen’ wil studenten stimuleren om hun horizon te verruimen. Zij moeten in eenproject stappen waarbij ze buiten de eigen provinciegrens en ook over de landsgrenzen heen ervaringen opdoen.Naast het Erasmus- en Socratesproject heeft de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> samenwerkingsverbanden in Polen,Denemarken, Zuid-Afrika, Groot-Brittannië, Rwanda, Canada, de Filipijnen en Finland; in eigen land zijn ersamenwerkingsverbanden in Wallonië en in de grootsteden Antwerpen en Brussel.Het departement organiseert elk jaar een internationale klas (voertaal is Engels) waar eigen studenten kunnenaan deelnemen.Los van deze aangestuurde projecten worden studenten ook aangemoedigd om eigen initiatieven te nemen in hetkader van ‘Over de grenzen’.Studenten van de opleiding hebben eveneens de mogelijkheid om via het samenwerkingsverband Interactumopleidingsonderdelen te volgen in andere lerarenopleidingen in Vlaanderen.De commissie heeft door inzage van moduleboeken en tijdens de gesprekken kunnen vaststellen dat recenteonderwijsontwikkelingen geïmplementeerd worden in de opleiding, zoals competentiegericht onderwijs,probleemgestuurd onderwijs (PGO), didactische ateliers, actieonderzoek, portfoliowerking en leergroepwerking.In het derde studiejaar zijn in de modules elf en twaalf respectievelijk zorgverbreding specifiek en zorgverbredingalgemeen’met de onderwijseenheden gelijke onderwijskansen (GOK) en intercultureel onderwijs (ICO)opgenomen.Het curriculum wordt getoetst aan de hand van feedback van onder meer de praktijkscholen. De resultatenworden besproken tijdens samenkomsten van de resonantiegroep. De commissie heeft kunnen vaststellen dat deresonantiegroep betrokken is en duidelijk mee richting geeft aan de ontwikkeling, herziening en innovatie van hetprogramma.De vernieuwing van het curriculum, met een sterkere samenhang tussen inhoud en doelstellingen, gebeurt viaeen vooropgezette procedure in werkgroepen (jaargroepen, jaarverantwoordelijke en moduleverantwoordelijken)van de opleiding, aangestuurd door de Opleidingsraad. Tijdens werkdagen in juni en het tweedaagse werkoverlegin september worden doelen en opbouw van het programma bijgestuurd.De commissie stelt vast dat de inhoud van het ICT-programma voor studenten onvoldoende gericht is op het<strong>kleuteronderwijs</strong>.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt meer aandacht voor het hedendaags ICT-gebruik door de studenten.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 461


Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding is modulair opgebouwd. Iedere module is geconstrueerd rond een thema dat relevant is voor hetleerproces van de student in de praktijk. De opbouw en de onderwijseenheden zijn gericht op het competenterworden in het beroep van kleuteronderwijzer. De decretaal geformuleerde basiscompetenties zijn hierbijrichtinggevend en zijn tevens het ijkpunt.De opleiding maakt gebruik van recente vakliteratuur als basis voor het ontwikkelen van kennis bij studenten.Nieuwe onderzoeksgegevens en publicaties die ontwikkeld zijn door het Expertisecentrum voor Ervaringsgericht<strong>Onderwijs</strong> worden besproken en geïntegreerd in het curriculum. Het herwerkte basisboek voor ervaringsgerichtonderwijs, het procesgericht kindvolgsysteem (KVS) en het procesgericht studentvolgsysteem (SVS) behoren tothet basiscursusmateriaal van iedere student. De commissie meent dat studenten in het programma meer moetengeconfronteerd worden met primaire literatuur.De commissie heeft vastgesteld dat studenten niet echt gestimuleerd worden tot het gebruik van leerplannen;daarentegen wordt het ontwikkelingsplan wel uitgevlooid.De opleiding werkt met een multidisciplinair team van zowel ervaringsdeskundigen als experts in een vakgebied.Aan de hand van een lijst stelde de commissie vast dat vooral in het tweede en derde jaar gastsprekers wordenuitgenodigd. Leidinggevenden en afgestudeerden beklemtonen dat deze aanpak ondersteunend werkt bij deontwikkeling van kennis, vaardigheden en attitudes.Het werkveld is voor de opleiding een belangrijke partner bij de vorming van toekomstige kleuterleid(st)ers. Omde samenwerking met het werkveld te optimaliseren en de kwaliteit van het functioneren van mentoren tebewaken heeft de opleiding verschillende initiatieven genomen: structurele samenwerkingsverbanden met 102scholen, de resonantiegroep, mentorendagen en een vijfdaagse professionele vorming van mentoren. De laatstevier jaar volgden 170 kleuteronderwijzeressen uit de 102 scholen de professionele mentorenvorming en woonden92 procent van de mentoren de mentorendagen bij. De commissie meent dat de kwaliteit van de stageplek moetworden geborgd.De mentorendag en mentorenvorming vinden plaats in samenwerking met Artes, de Nascholingsdienst van hetdepartement, in het kader van maatschappelijke dienstverlening. Het werkveld bevestigt tijdens de gesprekkendat scholen die met de opleiding een samenwerkingsverband hebben gratis de mentorenopleiding kunnenvolgen. Deze scholen kunnen, binnen bepaalde grenzen, een beroep doen op studenten voor vervangingsopdrachten.Naar aanleiding van het nieuwe decreet op de Lerarenopleiding dat in september 2007 zal worden ingevoerd,heeft het departement in 2005-2006, in overleg met de resonantiegroep, de plaats van de mentor in relatie tot het462 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


departement verkend. De samenwerking tussen werkveld en opleiding én de functie en taken van een‘hoofdmentor’ zijn vastgelegd. Een voorstel om de begeleiding en beoordeling in dialoog tussen student, mentoren opleiding te laten gebeuren, vergt nader overleg.Het meest wezenlijke daarbij is de keuze voor een evenwaardig partnerschap tussen student, mentor enopleiding. De begeleiding en de beoordeling gebeuren in samenspraak, waarbij de noden van de student vooraanstaan.De opleiding informeert de commissie, als actualisering, dat het departement in 2005-2006 een reeks lezingenheeft georganiseerd voor onderwijsmensen en andere geïnteresseerden, over onder meer ‘Leiderschap met harten ziel’, ‘Het herexamen van een managementgeneratie’ en ‘Kernkwaliteiten en het kernkwadrant’. Met tweesprekers ging het departement samenwerken in de sfeer van onder meer vorming van lectoren tot professionelenascholers en het implementeren van een dynamische veranderingscultuur in het departement Lerarenopleiding.In het kader van wetenschappelijke dienstverlening zal de opleiding een paper presenteren op een congres inFinland over Intercultural competence: what are we talking about? Verder is er een onderzoek in samenwerkingmet de universiteit van York.Studenten blijven op de hoogte van ontwikkelingen buiten het ervaringsgericht <strong>kleuteronderwijs</strong> door henbijvoorbeeld via probleemgestuurd onderwijs te stimuleren om met andere bronnen te werken, om zo het eigenblikveld en verantwoording kritisch te kijken.Voor ‘specifieke vakinbreng’, die in het derde jaar en in het tweede jaar IAJ en GOP niet onmiddellijk in demodules wordt aangereikt, maakt de opleiding twee keer per jaar ruimte tijdens ‘inspiratiedagen’, waarop telkenseen 25-tal deskundigen uit het werkveld actuele thema’s onder de vorm van workshops aanbieden. Per keer moetelke student intekenen voor vier sessies in functie van onder meer zijn praktijksituatie, zijn leerdoelen, zijnpersoonlijke interesses en zijn toekomstplannen. Zij reflecteren hierop en rapporteren in hun portfolio. Decommissie nam kennis van het programma van de ‘inspiratiedagen 2005’ met workshops over onder meereducatief en creatief grimeren van kleuters, kleutermassage, computer als ondersteuning voor dekleuterklaspraktijk, een hoogbegaafde kleuter in de klas, wiskundige initiatie in de kleuterklas, hetvertrouwenscentrum over kindermishandeling, autismeverkenning, met ouders gesprekken voeren over hunzorgkind …StageDe praktijk neemt in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> een cruciale plaats in en is de rode draad. De commissieherkent het belang in de congruentie tussen de inhoud van modules en de praktijk én het aantal studiepunten datde opleiding aan de praktijk toekent. De praktijk krijgt in het eerste jaar 14 studiepunten en 16 studiepunten in hettweede jaar. In het derde jaar zijn er drie opleidingsonderdelen praktijk: stage met 15 studiepunten, reflectief lerenmet twaalf studiepunten en over de grenzen met vijf studiepunten.Mentoren begeleiden de studenten in de stageschool. De opleiding informeert hen over wat er verwacht wordtvan studenten. De ‘Wegwijs didactische stage’ vormt de leidraad en houvast voor studenten, mentoren enlectoren. De mentoren weten dat de verantwoordelijkheid van de eindbeoordeling van de stage bij de opleidingligt.De opleiding bevestigt aan de commissie dat een student niet kan slagen met een onvoldoende op praktijk; ookeen tweede zittijd is niet mogelijk.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 463


eerste jaar (= inwijdingsleren)Voor hun stage in het eerste jaar worden studenten gekoppeld aan één school én één mentor. De student krijgtde ruimte om zijn aandacht te richten op zichzelf in relatie tot de kleuters. Tijdens het eerste semester gaan destudenten elke week een halve dag naar de klas om te ‘oefenen’. Deze halve dagen worden hele dagen in hettweede semester en monden uit in een stage van een week. Zij worden begeleid door een mentor van destageschool, krijgen drie bezoeken van een lector van de opleiding, waarvan één van de leergroepbegeleider. Destage wordt schriftelijk geëvalueerd door de lector en de mentor.De leergroepen en de didactische ateliers zijn de begeleidingsvormen die de opleiding organiseert. In deleergroep leren studenten reflecteren, praktijkervaringen systematisch te onderzoeken en kritisch naar zichzelf tekijken. De nagestreefde competenties van de leergroep worden beschreven.Iedere week komen studenten samen in een kleine groep (veertien studenten) voor een didactisch atelier ofleergroep. Tijdens didactische ateliers worden nieuwe methodieken ingeoefend, blikt men terug oppraktijkervaringen en worden relevante praktijkthema’s besproken. De nagestreefde competenties van hetdidactische atelier zijn beschreven.tweede jaar (= toepassingsleren)De stages in het tweede jaar zijn gekoppeld aan drie modules: de 2,5-jarige kleuter, spelkwaliteit in eenervaringsgerichte klaspraktijk bij 4-jarigen en een ontwikkelingsgericht aanbod realiseren bij 5-jarigen. De studentmoet een aanbod kunnen doen dat is aangepast aan de noden van elke leeftijdsgroep. De stage wordtvoorafgegaan door observatie- en oefendagen. De studenten worden begeleid door hun klasmentor en wordentijdens iedere stageperiode bezocht door een docent van de opleiding. De stage wordt schriftelijk geëvalueerddoor de opleidingsdocent en de mentor.derde jaar (= ervaringsleren)Tijdens het derde opleidingsjaar is de student gedurende een heel jaar gekoppeld aan één school én aan éénmentor. Er wordt verwacht dat de student de nodige deskundigheid ontwikkelt om zich te kunnen richten op dezorgen van een individuele kleuter en zich bekwaamt in het gebruik van het procesgericht kindvolgsysteem. Deschool als organisatie, contacten met ouders en andere deskundigen maken deel uit van het concept.Daarnaast ligt de nadruk op het verder ontwikkelen van reflectievaardigheden, die nodig zijn om de eigen praktijkkritisch te beschrijven, te analyseren en bij te sturen. Tijdens de novemberstage moet de student veertien dageneen kleuterklas leiden; de student moet wat hij eerder leerde uitvoeren, integreren en inzetten. Hierbij ontdekt destudent zijn sterktes maar ook wat nog te ontwikkelen blijft. Deze ervaringen vormen de basis voor dewerkpuntenstage: een oefenmogelijkheid waarbij de student zijn sterktes inzet en inzoomt op wat hij nog te lerenheeft via een individueel actieplan. Voor het vastleggen van werkpunten kunnen studenten ook putten uit diversestagedocumenten.Het cijfer van de praktijk is gebaseerd op een veelzijdige evaluatie en bestaat uit verschillende aspecten:- Evaluatie op basis van- de observatieverslagen waarbij de praktijkcompetenties worden beoordeeld door de opleidingsdocent en dementoren;- een schriftelijke neerslag van de voorbereidingen en praktijkopdrachten, de stagemap;- de reflectieverslagen van de student;- een tussentijds individueel gesprek tussen de student en zijn groepsbegeleider;464 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


- de eindevaluatie leergroepwerking, die bestaat uit verschillende aspecten: voorbereid zijn, de uitvoering, dereflectie en de praktijkattitudes.Het proces van evaluatie bestaat erin dat de leergroepbegeleider een synthese maakt op basis van dezegegevens en een uitspraak doet over het niveau dat studenten behaalden op de verschillendepraktijkcompetenties. De vaste begeleiders (= klassenraad) bespreken de synthese en leggen een beoordelingvast; hierbij geeft men tevens aandachtspunten ter verbetering van de praktijk van de student. Studenten krijgentussentijds feedback over deelaspecten van hun praktijkvorderingen.Op het einde van het jaar wordt een eindcijfer voor de praktijk vastgelegd via uitgeschreven beoordelingscategorieën.De commissie heeft vastgesteld dat er onvoldoende borging is van de kwaliteit van de stageplaats en -mentor.EindwerkSedert het academiejaar 2002-2003 is het klassieke eindwerk – een scriptie met een theoretisch en eenpraktijkdeel – in het derde jaar vervangen door actieonderzoek als onderdeel van de module reflectief leren.Het actieonderzoek is een schriftelijk werkstuk dat de neerslag is van een proces waarin de student volgensbepaalde stappen een onderwerp uit zijn praktijk uitdiept. Uitgangspunt van deze studie is steeds het eigenpraktijkfunctioneren van de student. Als onderwerp kiest de student:- een werkpunt in een terrein waarin hij zich wil ontwikkelen en/of onderzoek doen;- een knelpunt eigen aan zijn stageplaats;- een uitdaging of interesse die voor zijn ontwikkeling of praktijkklas relevantie heeft.Essentieel is dat de student zich bevragend opstelt en dat hij door analyse, actie en reflectie vernieuwendeinzichten opdoet die hem deskundiger maken.De opleiding verantwoordt deze keuze vanuit de voorgeschreven competenties voor een bachelor en het feit datstudenten leren dat zij vat kunnen hebben op hun eigen functioneren en praktijkproblemen. Dat is meteen eenbasisvaardigheid voor levenslang leren.De commissie beoordeelt het concept van het actieonderzoek positief. Hoewel het terrein waarop het onderzoekgericht is, klein (b)lijkt, heeft de commissie via inzage van actieonderzoeken en het gesprek met afgestudeerdenvastgesteld dat de deskundigheid die studenten ontwikkelen voor hen groot en ingrijpend kan zijn. De commissievraagt aandacht voor zowel theoretische als methodische uitdieping om tot een betere onderbouwing van hetactieonderzoek te komen.Het actieonderzoek start bij aanvang van het tweede semester van het derde jaar omdat een student zichzelf enzijn praktijkklas goed in beeld moet hebben om tot een verantwoorde keuze te komen. Door zijn ervaring in dewerkpuntenstage is de student in staat om zelfstandiger verder te werken aan de aspecten die bleven liggen, ofom nieuwe werkpunten of uitdagingen te verkennen.Binnen de uitgroeistage is werktijd voorzien voor studie- en veldwerk voor het actieonderzoek. De commissie konvaststellen dat studenten opzien tegen het werk maar dat er gaandeweg een grote mate van betrokkenheidengagement en ‘fierheid’ groeit.De begeleiding van het actieonderzoek gebeurt binnen de sessies van de leergroep, hoofdzakelijk in groep enprocesgericht. In principe zijn er twee momenten van individuele begeleiding.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 465


De actieonderzoeken worden gepresenteerd aan de andere studenten binnen de leergroepen. Deleergroepbegeleider beoordeelt. De opleiding verantwoordt deze keuze vanuit het uitgangspunt dat deleergroepbegeleider het beste in staat is om de waarde van een werk af te wegen aan de betekenis voor hetpersoonlijke proces van de student.De commissie is van mening dat de gerichtheid op de praktijk als professional naar behoren is; deverantwoording van het waarom van zijn handelen daarentegen is minder expliciet aanwezig.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om blijvend aandacht te hebben voor de borging van de kwaliteit van de stageplaats én -mentor.De commissie wijst erop dat de studenten vertrouwd(er) moeten worden gemaakt met de leerplannen.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding werkt modulair. Ze stelt dat er inhoudelijke samenhang is binnen iedere module en dat ercongruentie is tussen de inhouden, leervormen en de evaluatie. De commissie stelt vast dat het modulaireopleidingsprogramma sequentieel is opgebouwd: het eerste en tweede opleidingsjaar bestaan uitbasisvaardigheden, een aantal modules en de praktijk. De (meeste) modules zijn volgtijdelijk en inhoudelijkcoherent. Bij de opbouw en volgorde van opleidingsonderdelen staat het leren van de student vooraan.Vakinhouden worden ingelast in de mate dat hun onderlinge samenhang een bijdrage levert aan het thema vande module.Het eerste jaar omvat- het opleidingsonderdeel basisvaardigheden 1;- vier modules: kijken naar de wereld, spelen en leren, spelend doen leren, toepassing en integratie in functievan de praktijk;- de praktijk: stage, leergroep en het didactisch atelier.Het tweede jaar omvat- het opleidingsonderdeel basisvaardigheden 2;- vijf modules: de 2,5- en 3-jarige kleuter, muzische module, betrokkenheid en spelkwaliteit, ‘Ik voel meverbonden met …’ - de 5-jarige kleuter;- de praktijk: stage, agenda, leergroep.466 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Het derde jaar omvat:- vijf modules: onderwijsbeleid en organisatie, zorgverbreding specifieke, deelvrijstelling 1: zorgverbredingspecifiek, deelvrijstelling 2: zorgverbreding algemeen, naar het eerste leerjaar;- rooms-katholieke godsdienst;- reflectief leren (actieonderzoek en portfolio), over de grenzen, didactische basisvaardigheden en stage.Het opleidingsonderdeel basisvaardigheden is gespreid over het eerste en het tweede jaar en is, naast demodules en de praktijk, een belangrijke component van het opleidingsprogramma. In het eerste jaar worden allestudenten gescreend op de meeste basisvaardigheden. Studenten die hierbij het gewenste niveau behalen vooreen bepaalde basisvaardigheid, krijgen een pass. Studenten die nog geen pass halen, hebben twee jaar de tijdom die te verwerven. De commissie waardeert dat de opleiding ook het verwerven van basiskennis in hetbrandpunt plaatst.In het moduleonderdeel portfolio moeten studenten van het derde jaar zich positioneren ten overstaan van de tiendecretale basiscompetenties voor beginnende kleuteronderwijzers. Zij doen dat door gedurende het hele jaar –doorheen de praktijk en de modules – zichzelf op dat vlak in beeld te brengen en bewust met de einddoelen vande opleiding bezig te zijn. Dat gebeurt door regelmatige sterkte-zwakteanalyses – permanente en bewustereflecties over het eigen groeiproces – en door bewust stil te staan bij persoonlijke realisaties op dit vlak. Alsstaving leggen studenten een portfoliomap aan.De opleiding voelde de nood om de leergroepwerking beter af te stemmen tussen de verschillendeopleidingsjaren, om het proces van de student als rode draad zichtbaar te houden. Na studiewerk over de vormenen doelen van een portfolio opteert men om vanaf 2006-2007 de portfolio, als ondersteuning van het leerproces,te introduceren in álle opleidingsjaren.De studenten die de commissie heeft gesproken, signaleerden geen problemen wat de samenhang betreft; zijervaren samenhang binnen de modules en de ingepaste opleidingsonderdelen. De commissie meent eveneensdat er samenhang is tussen de modules en waardeert het opleidingsonderdeel praktijk, waarbij elke module deonontbeerlijke competenties behandelt die studenten nodig hebben voor hun praktijkopdrachten.De commissie heeft vastgesteld dat studenten binnen de modules eigen keuzes kunnen maken naargelang hunindividueel keuzetraject maar dat keuzeopleidingsonderdelen in de eigenlijke betekenis van het woord nietvoorhanden zijn. De commissie vraagt aandacht voor keuzetrajecten die tegemoetkomen aan de uitdagingen diesterke studenten moeten hebben.Afstemming van het programma gebeurt in samenwerking met CEGO en de Karel de Grote-Hogeschool(Antwerpen).Op vraag van de commissie worden tijdens de gesprekken voorbeelden gegeven van flexibele leertrajecten diemogelijk zijn zonder afbreuk te doen aan de samenhang van het programma. Voorbeelden zijn:- Studenten kunnen tot het einde van januari starten in het eerste jaar; zij kunnen de eerste modules viazelfstudie verwerken en in juni of september deze modules afleggen.- Studenten die een eerste jaar lerarenopleiding en/of een diploma hoger onderwijs hebben, kunnenonmiddellijk instromen in het tweede jaar, mits het volgen van een heroriënteringsprogramma.- Studenten van het tweede jaar met essentiële tekorten in hun praktijkcompetenties kunnen een geïntegreerdleertraject volgen van inhouden uit het tweede jaar. De opleiding investeert extra in GOP’ers (GOP =geïndividualiseerd opleidingsprogramma) door hen voor de praktijk te begeleiden in kleine groepen onderleiding van een leergroepbegeleider. Voor het verwerven van de ontbrekende competenties van een modulemaakt de student een overeenkomst met de betrokken docent.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 467


De opleiding informeert de commissie dat zij in 2005-2006 het GOP-traject heeft geëvalueerd en gekozen heeftvoor het ontwerpen van een modeltraject met een leerlijn die aangepast is aan de specifieke noden van dezestudenten. Het traject voorkomt versnippering en maakt begeleiding in een vaste groep mogelijk.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat de opleiding de samenwerking met andere instellingen moet uitbreiden en intensifiëren.De commissie vraagt aandacht voor het bewaken van de kwaliteit van afgestudeerden, gegeven de flexibeleleertrajecten.De commissie vraagt met aandrang om verdiepingsmodules voor sterkere studenten te voorzien in het derde jaar.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/468 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft in het kader van kwaliteitszorg een studietijdmeting georganiseerd. De commissie heeftkunnen vaststellen dat in 2003-2004 aan alle studenten van het tweede jaar gevraagd werd om via tijdschrijvenaan te geven hoeveel tijd zij besteed hadden aan module negen en de daaraan gekoppelde praktijk. Naaanpassing van de werkwijze deden de studenten van het eerste jaar hetzelfde voor module 3.De opleiding maakt voorbehoud bij de resultaten van de studietijdmetingen en verduidelijkt aan de commissie datde interpretatie van gegevens uit de uitgevoerde studiemetingen moeilijk is omdat studenten onvoldoendegedisciplineerd zijn bij het uitvoeren van de tijdschrijfmethode. Uit de cijfergegevens blijkt dat eerstejaarsstudententevreden zijn over de voorziene studietijd en dat er bij tweede- en derdejaarsstudenten eendiscrepantie is tussen de reële en de begrote studietijd. De tijd die studenten reëel besteden is veel lager dan debegrote.Dit laatste wordt tegengesproken door bevindingen uit studentenenquêtes, verslagen van het Studentenparlementen leergroepwerking en gesprekken met afgestudeerden, waarbij de hoge taakbelasting geregeld optafel komt. 46 procent van de studenten geeft aan dat men de spreiding van de studielast over de drieopleidingsjaren niet evenwichtig vindt. 50 procent van de tweede- en derdejaarsstudenten geeft aan dat de tijd diezij aan opdrachten besteden niet overeenstemt met de begrote studielast.Tweedejaarsstudenten signaleren dat alles vaak op een hoop samenkomt: stagevoorbereiding, opdrachten inverband met de stage, examens na de stage … Laatstejaarsstudenten stellen dat het derde jaar zwaar is door deveelvuldige zelfstandige opdrachten waaraan men tijdens het hele jaar moet werken.De commissie nam kennis van studiebevorderende initiatieven die de opleiding heeft uitgewerkt om de drempelvan secundair naar hoger onderwijs te vergemakkelijken. De opleiding is zich bewust van de aanwezigheid vanstudiebelemmerende factoren en geeft voorbeelden van maatregelen die zij wil nemen om de overgang van heteerste naar het tweede jaar voor studenten beheersbaar(der) te maken. De opleiding bevestigt dat zij op zoek isnaar een betrouwbare methode om de studietijd te meten.Studenten en afgestudeerden die de commissie heeft gesproken vonden de werkdruk zwaar maar zien hetomgaan met werkdruk als een voorbereiding op het beroepsleven. Zij bevestigen dat zij tijdig op de hoogtegebracht werden van opdrachten en dat het vaak een kwestie is van eigen werkplanning. De commissie is vanmening dat de studeerbaarheid van het programma globaal haalbaar is.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 469


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert aan de opleiding om de inhoud en/of methodieken van eerste- en tweedejaarsstudentenaan te passen, met het oog op de drempelverlaging van de overgang van het eerste naar het tweede jaar.De commissie raadt de opleiding aan om een betrouwbare methode aan te wenden die toelaat om de reëlestudietijd van studenten te meten.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding beklemtoont dat zij heeft gekozen voor een didactisch concept waarin studenten op een actievewijze kunnen leren, waarin zij datgene wat zij geleerd hebben op een persoonlijke manier verwerken en waarin zijgebruik maken van authentieke situaties om te leren. Op vraag van de commissie verstrekt de opleidingtoelichting bij een schema dat aangeeft hoe doelstellingen, didactisch concept, werkvormen en leermiddelen aanelkaar gekoppeld zijn.Bij inzage van de moduleboeken die in het visitatielokaal aanwezig waren, stelde de commissie vast dat deopleiding diverse werkvormen hanteert. De opleiding toont met voorbeelden aan dat werkvormen in functie staanvan de beoogde doelstellingen; de competentie samenwerken wordt ondersteund door het geven vangroepstaken, probleemgestuurd onderwijs (PGO) wordt aangewend om studenten systematisch en in groepkennis te leren ontwikkelen. De commissie mag stellen dat zij een behoorlijk gedoseerde afwisseling aanwerkvormen terugvond in de moduleboeken, in het ter beschikking gesteld materiaal en doorheen de gesprekken:interactief onderwijs, workshop, probleemgestuurd onderwijs, competentiegericht onderwijs, hoorcolleges,besprekingen, observaties, (training in) leergroepen, didactische ateliers, training in homogene groepen encoaching van basisvaardigheden.De meerderheid van de instromende studenten is niet vertrouwd met onderwijs- en leervormen die in sterke mateberoep doen op bijvoorbeeld denk- en redeneervaardigheden, samenwerkingsvaardigheden en hogere cognitievevaardigheden. De opleiding vangt dat gemis op door hen in leergroepen te begeleiden en persoonlijk teondersteunen in hun leren, zowel in de opleiding als in de praktijk. Didactische ateliers en workshops helpenstudenten om de inhouden die worden aangeboden toe te passen in de praktijk.De opleiding signaleert aan de commissie dat studenten het moeilijk (blijven) hebben om de transfer te makenvan de inhouden naar de toepassing in de praktijk. Daarnaast moeten de lectoren het principe van “teach as youpreach” duidelijker toepassen. Om die transfer te optimaliseren, zullen lectoren en studenten vanaf hetacademiejaar 2006-2007 kunnen gebruikmaken van een kleuterklas om methodieken en nieuwe inhouden tedemonstreren en te oefenen. Daarom heeft de opleiding met een school op de campus eensamenwerkingsverband afgesloten. Lectoren bevestigen dat zij en studenten gebruikmaken van video’s, foto’s en470 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


film om de transfer van theorie naar praktijk te maken. Lectoren onderzoeken hoe videotraining een meerwaardekan betekenen voor het leren van de studenten.Per module krijgen de studenten een moduleboek met opgave van de doelen, het aanbod, de werkvorm en deverwachte competenties. Een moduleboek is een basishandleiding die aan studenten helder moet maken hoedoelstellingen, werkvormen, inhoud en evaluatie samen horen. Per module is er voor de student schriftelijkstudiemateriaal ter beschikking, zoals cursussen, basishandboeken, vakliteratuur, bronnenboeken,tijdschriftartikels, videocasussen, wegwijzer basisvaardigheden, wegwijzer praktijk, werkstukken, screening enadvies.De lector, jaar- en moduleverantwoordelijken bewaken de kwaliteit van de onderwijsmiddelen. De commissiemeent dat de vormgeving en lay-out van het schriftelijke studiemateriaal studentvriendelijker kan. Het gebruik vanICT door lectoren in hun onderwijs en in het werkveld is te matig.De commissie stelde vast dat de opleiding aandacht heeft voor recente onderwijsontwikkelingen in hetbinnenland. De commissie heeft de indruk dat de opvolging van buitenlandse concepten beter kan.Het departementale Beleidsplan ICT moest worden bijgestuurd wegens een beslissing op hogeschoolniveau overde overschakeling naar een ander systeem van digitaal leerplatform. De opleiding beschikt niet over eenelektronische leeromgeving als instrument voor ondersteuning van het leerproces. Tegen het academiejaar 2006-2007 plant men de implementatie van Blackboard.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de nabijgelegen kleuterschool effectief in te schakelen bij methodieken enwerkwijzen.De commissie vraagt aandacht voor een groter gebruik van ICT door lectoren in hun onderwijs en in het werkveld.De commissie vraagt hogere eisen op te leggen voor de vormgeving van het schriftelijk studiemateriaal.De commissie beveelt aan om de onderwijsmiddelen daarenboven meer structureel te bewaken.Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Iedere module bestaat uit een aantal competenties die moeten worden behaald. Na afloop van elke module is ereen evaluatie. Het streefdoel is dat iedere competentie geëvalueerd wordt door een geïntegreerde toetsing vankennis, vaardigheden en attitudes; dat moet gebeuren in een setting waarin de praktijkrelevantie duidelijk is.De commissie heeft kunnen vaststellen dat studenten tevreden zijn over de spreiding van de evaluaties.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 471


De opleiding stelde vast dat het moeilijk (b)lijkt om lectoren gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor deevaluatievorm en -inhoud. Nog te vaak werden competenties getoetst door een samenraapsel van vaktoetsing.Daarom werkte de opleiding in 2004-2005 aan het thema ‘evaluatie’ als overkoepelend actieplan. De opzet wasom per module een evenwichtig en sober assessment tot stand te brengen. Binnen dat actieplan zijn inhoudelijkrelevante evaluatievormen ontwikkeld, bijvoorbeeld toetsen waarbij de student in een complexe situatie verplichtwordt om zijn kennis vanuit verschillende disciplines in te zetten om tot een oplossing te komen. Er zijnassessments ontwikkeld waarbij het inbrengen van ‘intersubjectiviteit’ als betrouwbaarheidscriterium wordtgehanteerd, door systematisch te werken met het oordeel van minstens twee lectoren uit een verschillendediscipline.De opleiding is er zich van bewust dat evaluatie de achillespees is van opleiding en vernieuwing. Er is eenevaluatiecommissie opgericht om een permanente kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren mogelijk te maken.Aan de commissie wordt toelichting gegeven bij de relatie tussen de doelstellingen, het didactisch concept en deevaluatie. Evaluatievormen die de opleiding hanteert, zijn onder meer presentatie, casusbespreking,geïntegreerde toets, stationsexamen, individuele en groepswerkstukken, praktijkopdrachten met mondelinge ofschriftelijke verantwoording, reflectieverslagen, performance in de praktijk, voorbereidingen, agenda, observaties,screenings en toetsen van specifieke vaardigheden.Studenten zijn via de moduleboeken geïnformeerd over de wijze waarop de verschillende competenties wordengeëvalueerd; zij zijn ervan op de hoogte dat zij alle competenties moeten verworven hebben om te slagen vooreen module.Het onderwijs- en examenreglement is vanaf 2005-2006 te raadplegen op de website van de hogeschool. Hetexamenreglement geeft aan studenten heldere informatie over onder meer de organisatie en het verloop van deexamens, de werking van de examencommissie, de Ombudsdienst, de beraadslaging, mededeling en besprekingvan de examenresultaten en de geschillenregeling.De visitatiecommissie meent dat de beoordeling en toetsing in orde zijn. De opleiding geeft duidelijk feedback aanstudenten over examenuitslagen, werkstukken en opdrachten. Het gebruik van portfolio door studenten stimuleerttot een continue reflectie in hun leerprocessen.De commissie heeft kunnen vaststellen dat de studenten op de hoogte zijn van de eisen die verbonden zijn aande evaluatie en dat studenten én personeelsleden bekend zijn met de evaluatieprocedure.De commissie heeft de examens en toetsen ingekeken die de opleiding haar bezorgde. De commissie is vanoordeel dat er bij de toetsing van de meeste competenties congruentie is tussen de evaluatie van de inhoud ende doelstelling. Toetsing gebeurt aan de hand van casussen, zoals ze in de modules aan de orde en inovereenstemming zijn met het modulaire concept. De commissie meent dat de opleiding voor studenten op eentransparante en inzichtelijke wijze toetst of zij de leerdoelen hebben gerealiseerd.Tijdens het academiejaar 2005-2006 paste de opleiding het systeem van de puntenverwerking en de benaderingvan de evaluatie op competentieniveau door lectoren aan. Competentiegericht evalueren en het ontwikkelen vanevaluatiecompetenties blijven een continue aandacht van de opleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om blijvend aandacht te schenken aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid voorevaluatievormen en -inhouden.472 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Studenten met een diploma secundair en/of hoger onderwijs kunnen instromen in de opleiding bachelor<strong>kleuteronderwijs</strong>. Uit TSO stroomt 62 procent in, uit BSO 22,5 procent en uit ASO 13 procent.De opleiding signaleert aan de commissie dat veel instromende studenten de basisvaardigheden van deeindtermen secundair onderwijs onvoldoende beheersen, onder andere schriftelijke en mondelingetaalbeheersing. De opleiding neemt diverse initiatieven (instroommodule als screening voor alle studenten,coaching voor basisvaardigheden, aanbieden van basistrajecten, leergroepwerking ter ondersteuning, flexibeleleertrajecten, heroriënteringsprogramma, individuele begeleidingstrajecten, differentiatieklas …) om gericht aan tesluiten bij de instroom.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 473


De instroommodule duurt twee weken en heeft vier onderstaande doelstellingen uitgewerkt in een 27-talmoduleonderdelen:- basisvaardigheden testen: schriftelijke taalbeheersing, uitspraak, muziek, zwemmen, expressie en ICT;- werkvormen demonstreren: hoorcollege, interactieve les, begeleid zelfstandig leren, opdracht uitvoeren,zelfstandige opdracht en groepswerk;- werking duiden van de leergroep als vakoverschrijdende activiteit;- in een kleuterklas kennismaken met de manier van werken, met kleuters en met de kleuteronderwijzer(es).Als de student, tijdens of na de instroommodule, tot het besluit komt dat de opleiding en eventueel het beroep nietis wat hij er van verwacht, helpt de opleiding bij het maken van een nieuwe beroepskeuze.De modulaire structuur laat toe om flexibel om te gaan met late instromers en zij-instromers. Op vraag van decommissie worden tijdens de gesprekken voorbeelden gegeven van flexibele leertrajecten die mogelijk zijnzonder afbreuk te doen aan de samenhang van het programma.Voorbeelden voor instroom van nieuwe studenten zijn onder meer:- Studenten kunnen tot het einde van januari starten in het eerste jaar; zij kunnen de eerste modules viazelfstudie verwerken en in juni of september deze modules afleggen.- Studenten met een creditbewijs voor een volledig geslaagd eerste jaar lerarenopleiding of een diploma hogeronderwijs kunnen rechtstreeks instromen in het tweede jaar, mits een specifieke oriëntering in eenschakelmodule.De opleiding beklemtoont dat zij de essentie van fundamenteel leren wil bewaken en daarom niet toelaat datstudenten ‘shoppend’ door de opleiding trekken.Voor het opleidingsonderdeel ‘basisvaardigheden’ worden de studenten gescreend en worden de ‘eldersverworven competenties’ (EVC’s) erkend.In de ‘voorstellen actieplannen BAKO 2004-2005’ leest de visitatiecommissie dat de lerarenopleiding zich wilengageren om op korte en langere termijn stappen te zetten naar meer diversiteit in de opleiding.Dat deze opleiding zich openstelt voor studenten met multiculturele roots vindt de commissie aangewezen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt aan de opleiding om erop toe te zien dat de kwaliteit niet terugloopt, doordat ze veelinitiatieven neemt om iedere student ‘over de streep’ te halen.De commissie adviseert de opleiding om (meer) aandacht te hebben voor het aantrekken van allochtonestudenten.474 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: goedfacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- De opleidingsdoelstellingen zijn adequaat vertaald in het programma. Het programma houdt rekening metmaatschappelijke ontwikkelingen, de noden van het werkveld, flexibiliteit en de internationale samenwerking.- De opleiding hanteert een modulair concept met in elk opleidingsjaar basisvaardigheden, een aantal modulesen de praktijk. De modules volgen elkaar goed op en zijn inhoudelijk coherent. Studenten kunnen binnen demodules eigen keuzes maken.- Het curriculum wordt getoetst aan de hand van feedback van onder meer de praktijkscholen en is globaalstudeerbaar.- De opleiding kiest voor een didactisch concept waarin studenten op een actieve wijze kunnen leren, waarinzij wat ze leren persoonlijk verwerken en waarin zij gebruikmaken van authentieke situaties om te leren.Werkvormen staan in functie van de beoogde doelstellingen.- Het gebruik van de portfolio stimuleert studenten tot een continue reflectie in hun leerprocessen. Decommissie beoordeelt het concept van het actieonderzoek positief.- De beoordeling en toetsing zijn in orde. De modulaire structuur laat toe om flexibel om te gaan met lateinstromers en zij-instromers.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 475


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het personeelsbeleid van de opleiding is een geïntegreerd onderdeel van het hogeschoolbeleid: dehogeschooldienst Personeel geeft vorm aan en behartigt het overkoepelende personeelsbeleid. Delerarenopleiding kan zich goed vinden in het coherente personeelsbeleid van de hogeschool dat ook ruimte laatvoor inspraak. Personeelsgebonden aangelegenheden zijn materies die kunnen geagendeerd en besprokenworden in de hogeschool- en departementale onderhandelingscomités.De hogeschool ontwikkelde in 2000 een procedure voor aanwerving en benoeming.Voorafgaand aan de aanwerving wordt een profiel op maat van de functie opgesteld dat, toegevoegd aan degevraagde formele kwalificaties, de basis vormt voor het criteriumgerichte interview tijdens het sollicitatiegesprek.De affiniteit met het PAUZE-model wordt tevens afgetast. De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> heeft bij aanwerving oogvoor brede competenties, onder meer vakdeskundigheid, teamwerk, interesse in het leerproces van kleuters,flexibiliteit en ICT-kennis. Inzetbaarheid in diverse domeinen van de lerarenopleiding is een bijkomendaandachtspunt omdat medewerkers als ‘opleidingsdocent’ taken moeten kunnen opnemen die buiten het bereikvan hun diploma en/of vakdomein liggen.Voor de begeleiding van nieuwe medewerkers is er een samenwerkingsverband tussen de Personeelsdienst enmedewerkers in het departement. Tijdens twee bijeenkomsten worden diverse aspecten van de hogeschool in dekijker geplaatst (zie infobundel ‘KHLim-onthaal nieuwe medewerkers’). Het departement hanteert eenintakeprocedure die bestaat uit een onthaalgesprek met het departementshoofd en een introductie in de takendoor de opleidingscoördinatoren, terwijl de departementssecretaris zorg draagt voor praktische ondersteuning.Op microniveau wordt de medewerker opgevangen door een collega die hem permanent ondersteunt tijdens deingroeifase. Het departement geeft aan dat het sinds 2005 een blauwdruk heeft voor een nog intenserebegeleiding van nieuwkomers. Nieuwe medewerkers krijgen een activiteitenbezoek met nabespreking door eenleidinggevende en worden op het einde van het aanvangsjaar opgevolgd door een SWOP-evaluatie.Een benoeming is gebaseerd op anciënniteit en de ruimte binnen de planningsgroepen.Een bevorderingsbeleid op basis van geconstateerde prestaties blijft ‘op materieel vlak’ nog in de wachtkamer. Erzijn wel ‘opklimkansen’ binnen het organigram van de lerarenopleiding met functiebeschrijving en daaraangekoppelde taakbelasting maar extra verloning is vooralsnog beperkt tot het niveau van de leidinggevenden, mitspromotie tot hoofdlector.De hogeschool heeft de voorbije jaren een beleid voor taakinvulling ontwikkeld. Functiebeschrijvingen enprofielschetsen werden uitgeschreven en verwerkt tot een ‘Systeem voor Waardering en Ontwikkeling vanPersoneel’ (SWOP). De functiekaart en kaartfiche zijn hierbij belangrijke werkinstrumenten. Een evaluatie na deeerste toepassing toonde aan dat het personeel de SWOP-procedure als een element van planlast ervoer: het476 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


invullen van de functiekaart werd ervaren als bureaucratisch en steriel en was een bron van ergernis. Daaromontwikkelde het departement voor het academiejaar 2005-2006 een vereenvoudigde variant, die de planlastbehoorlijk reduceert.In het kader van functioneringsgesprekken worden onder meer de taakinvulling, kijk op professionaliteit, detaakbeleving en de competentieontwikkeling doorgesproken; het gesprek thematiseert de competenties diemedewerkers nodig hebben in het kader van het opleidingsprofiel. De functioneringsgesprekken zijn cyclischgekoppeld aan het ritme van de evaluatie.Voor de evaluatie van leidinggevenden, het onderwijzend en administratief-technisch personeel is een proceduremet gedragsindicatoren en functiekaart ontwikkeld. Bij de evaluatie betrekt men nu studentenoordelen, eenbeoordeling door leidinggevenden en een zelfevaluatie. Inbreng vanuit een teamevaluatie is nog geen praktijk inde opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>. Evaluaties gebeuren om de drie jaar. De medewerker krijgt een rapport over deevaluatiebevindingen; het departementshoofd en de opleidingscoördinator geven toelichting bij het rapport.Het directiecomité van de hogeschool bepaalt jaarlijks, vertrekkend van een afgesproken rekenwijzer, deomkadering voor de centrale diensten en de departementen. De commissie meent dat ‘het concept rekenwijzer’eenvoudiger en relevanter kan worden uitgewerkt.De departementale staf legt de omkadering vast voor de opleidingen binnen de lerarenopleiding. Voor deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> werkt de opleidingscoördinator, in overleg met het departementshoofd, deopdrachtvoorstellen voor het volgende academiejaar uit. Inspraak over de taakinvulling wordt gedelegeerd tot hetniveau van jaarverantwoordelijken en lectoren. De opleiding hanteert een gezinsvriendelijk beleid, door naonderzoek van ingebrachte argumenten rekening te houden met desiderata voor het rooster en door bijvoorbeeldgeen avondvergaderingen te beleggen.Een hogeschoolprotocol heeft de taken uitgezet op 1.558 jaaruren. De huidige functiefiche vermeldt de volgendetaakvelden: groepsleider, leerbegeleider, basisvaardigheden, praktijkbegeleiding, ondersteuningstaken, professionaliseringen onderwijsvernieuwing, organisatorische en coördinatietaken.De taakbelasting in de context van de beperkte financiering vormt een rem op een optimaal personeelsbeleid.Door het grote aantal studenten werd de taakbelasting van de medewerkers geleidelijk onhoudbaar. In 2003 werder een audit uitgevoerd. Het betrof een perceptieonderzoek van de ervaren taakbelasting. De resultaten van deaudit kwamen sterk overeen met het SERV-onderzoek in 2003. De aanbevelingen van het auditrapport werdenmeteen opgenomen als werkpunten. De commissie heeft vastgesteld dat er in 2003-2004 en 2004-2005 concreteveranderingen zijn uitgevoerd.De commissie waardeert de uitdrukkelijke opvolging van studenten door lectoren maar vraagt aandacht voor debewaking van die opvolging en het persoonlijk contact met studenten bij stijgende taakdruk bij lectoren.Het professionaliseringsbeleid van de opleiding wordt geëxpliciteerd in een professionaliseringsplan als onderdeelvan het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan (OOP) van de opleiding. Professionalisering wordt gekoppeld aan doelen vanhet <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan en aan de persoonlijke ontwikkelingsbehoeften van de medewerkers.Nascholingsinitiatieven zijn omschreven in een aanvraag- en opvolgingsprocedure. De commissie nam kennisvan het overzicht van nascholingsinitiatieven. De commissie mist nog meer structurele visie op lange termijn ophet gebied van professionalisering.Het beleid in de opleiding is gericht op het betrekken en responsabiliseren van medewerkers via nieuwsbrieven,memo’s, personeelsvergaderingen, jaargroepoverleg en functioneringsgesprekken. Verantwoordelijkhedenworden systematisch gedelegeerd tot op het laagste niveau. De formele inspraakmogelijkheden zijn voldoendebekend bij de personeelsleden. Werkgroepen en commissies functioneren naar aanvoelen van de personeelsledenbevredigend. Er is een collegiale samenwerking en de opleiding geeft aan dat zij de georganiseerdeinformele momenten wil opdrijven.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 477


De opleiding verwacht dat iedere medewerker zich bekwaamt in het ICT-domein en heeft daarom eenmeerjarenplan voor ICT-vorming uitgezet. Het personeel wordt overigens aangemoedigd om het ECDL-attest tebehalen.De administratieve ploeg beschikt over vaardigheden zoals uitgezet in de functieprofielen. Het web vanlerarenopleiding (LERWEB) wordt geadministreerd door een onderlegde webmaster. De ‘roosteraars’ hebbenzich geregeld geschoold in diverse programma’s voor het opmaken van roosters.In de mediatheek worden de taken opgenomen door deskundig personeel op het vlak van mediatheek-, logistieken multimediabeheer.De departementale directie maakt bij aanwerving en promotie enkel afwegingen op basis van competenties. Depersoneelssamenstelling (in 2004-2005 waren er zestien mannen en veertig vrouwen) is een weerspiegeling vande ‘vervrouwelijking’ van het onderwijswerkveld en de studentenpopulatie. De opleiding vindt het jammer dat ergeen sollicitaties zijn uit nieuwe generaties allochtonen omdat een multicultureel samengesteld korps een positiefsignaal zou uitdragen.De hogeschool volgt de richtlijnen van de wet Welzijn betreffende grensoverschrijdend gedrag.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om werk te maken van de vereenvoudiging en grotere relevantie van ‘de werkwijzer’.De commissie vraagt aandacht voor een continue bewaking van de SWOP.De commissie beveelt de opleiding aan om werk te maken van sollicitaties bij en te werven uit de nieuwegeneratie allochtonen.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Gegeven de beroepsspecifieke eisen van de opleiding ligt de expertisecomponent in het pedagogisch-didactischedomein, aangevuld door expertise in relevante vakdomeinen. De opleiding werkt met multidisciplinaire teamswaarin praktijklectoren sinds 2004-2005 een vaste plek hebben. Externe deskundigen vullen jaarlijks de expertisevan de eigen staf aan.478 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


De opleiding zet 15 pedagogen in. Medewerkers met vakspecifieke expertise worden ingezet op het muzischedomein (5), Nederlands (4), WO (4), godsdienst (2) en wiskunde (1). Het voordeel van deze samenstelling is dat,op een enkele uitzondering na, niemand alleen voor een onderwijsdomein verantwoordelijk is; devakgroepwerking is sterk aanwezig.In het kader van professionalisering heeft de opleiding tijdens de voorbije jaren in hoofdzaak aandacht gehadvoor vernieuwingen en competentieleren. De opleiding geeft aan dat er nu weer ruimte komt voor anderefundamentele facetten. De commissie vraagt aandacht voor een professionaliseringsbeleid en het actualiserenervan in het kader van professionalisering.De opleiding beklemtoont dat zij door de afvloeiing van lectoren op korte en middellange termijn niet aanexpertise zal inboeten. Zij geeft als argument dat lectoren binnen een module in team werken waardoor nieuwecollega’s snel mee zijn en hun instap geen knelpunt is.Vier medewerkers hebben een opdracht bij Artes, waar zij kleinschalig nieuwe werk- en organisatievormen envisies op leren en ontwikkelen in praktijk kunnen omzetten. Binnen Artes is bijvoorbeeld de modulaire werking invoortgezette opleidingen uitgetest voor ze te introduceren in de initiële opleiding. Artes maakt het de opleidingmogelijk om via contacten met afgestudeerden en leraren op de werkvloer de vinger aan de pols te houden.Voor bijzondere initiatieven wordt tijdelijk een beroep gedaan op gespecialiseerd personeel, bijvoorbeeld voor deondersteuning van vernieuwingsprocessen.Voor het administratief en technische personeel streeft de opleiding naar een team met aanvullendecompetenties, afhankelijk van het toe te wijzen takenpakket.De opleiding en lectoren zijn zich bewust van de noodzaak om de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld teintegreren in de opleiding. De frequentie van de stages waarborgt een permanent contact tussen opleiders enwerkveld. Vanuit dezelfde bekommernis zijn de diocesane pedagogische begeleiders van het basis- en hetmiddelbaar onderwijs en een medewerker aan het regionaal CLB opgenomen in de departementale Raad. Decommissie waardeert het inzetten van vier praktijklectoren omdat zij sterke praktijkinbreng hebben vanuit hunbezig zijn met kleuters en omdat het de identificatie van de student met het beroep verhoogt.De ‘resonantiegroep werkveld’ biedt kansen tot reële kruisbestuiving en is als ‘kritische vriend’ betrokken bij deontwikkeling van de opleiding en bij de feedbackanalyses bij rapportdelen.Uit gesprekken met de resonantiegroep werkveld leidt de commissie af dat lectoren op de hoogte zijn van deactuele noden van het werkveld. De groep bevestigt dat stagiair(e)s en afgestudeerden behoorlijk zijn voorbereidop het beroepsleven.De commissie meent dat het onderwijs verzorgd wordt door personeelsleden met een hoge kwaliteit enbetrokkenheid, met een onderlinge verbondenheid en een collegiale structuur. De lectoren leggen de verbindingtussen de opleiding en de beroepspraktijk. De commissie waardeert en stimuleert het dat sommige lectorenlesgeven in een kleuterschool en er deelnemen aan personeelsvergaderingen.Het domein media krijgt binnen het lectorenkorps onvoldoende aandacht.De internationale dimensie wordt door de opleiding opgenomen via lectorenmobiliteit in onder meer projecten ensamenwerkingsverbanden.De commissie mist de wetenschappelijke bijdrage van het personeel en stelt zich de vraag of medewerkers eenbijdrage leveren aan de ontwikkeling van de beroepsgroep via bijvoorbeeld presentaties, publicaties en deelnameaan het wetenschappelijk en maatschappelijk debat.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 479


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om het professionaliseringsbeleid te actualiseren.De commissie adviseert om een lid van de inspectie op te nemen in de departementale Raad.De commissie adviseert om het domein media expliciet aan bod te laten komen binnen de competenties van hetlectorenkorps.De commissie verwacht dat de gerichtheid van het personeel op toegepast wetenschappelijk onderzoek wordtverhoogd.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Voor het academiejaar 2004-2005 kon de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> beschikken over 28,72 VTE onderwijzendpersoneel (43 personeelsleden) en 3,48 ATP-OHP (10 personeelsleden).De omvang van het personeelsbestand in verhouding tot het aantal studenten (ratio student/VTE) bedroeg op 1oktober 2004 voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 14,65 (32,2 VTE voor 472 studenten).Binnen het OP-bestand zijn er 42 statutaire personeelsleden, binnen het ATP-OHP 10. Er zijn drie contractuelemedewerkers (samen 1,11 VTE).Er zijn 36 lectoren (26 benoemd), vier praktijklectoren (niet-benoemd), zeven ATP’ ers (drie benoemd), drie OHP’er (drie benoemd). Er zijn drie hoofdlectoren met een leidinggevende functie; het departements- en het adjuntdepartementshoofdzijn benoemd. Hun opdrachtvolume is gelijk verdeeld over de drie opleidingen. Deopleidingscoördinator neemt 0,8 VTE op voor deze opdracht, gecombineerd met een lesopdracht en eencoördinatieopdracht op het HIVO.Voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> waren er voor het academiejaar 2004-2005 18 voltijdse OP (op 43 hoofden: 42procent). Van de 24 deeltijdse medewerkers OP hebben 14 medewerkers minimaal een opdracht van 50 procentin de opleiding. Een aantal medewerkers zijn verdeeld (feitelijk voltijdse baan) over de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>,de opleiding lager onderwijs en Artes. Concreet betekent het dat quasi 80 procent van het totale OP-bestandvoluit wordt ingezet in de opleiding.Het aantal gastprofessoren is beperkt tot 0,2 VTE. Het betreft gespecialiseerde externe medewerkers met eenbijzondere expertise. De beperking van het aantal gastprofessoren is het gevolg van een doelgerichtwervingsbeleid.480 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


De leeftijdsstructuur van de medewerkers was op 1 september 2005 als volgt: 5 in de leeftijdscategorie 20-29, 7in de leeftijdscategorie 30-39, 23 in de leeftijdscategorie 40-49, 17 in de leeftijdscategorie 50-59 en geenmedewerkers in de leeftijdscategorie 60-65. De commissie meent dat de leeftijdstructuur laat vermoeden dat erop korte en middellange termijn ruimte komt voor ‘verjonging’.Het departement en de opleiding geven aan dat zij de omkadering onvoldoende vinden.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stimuleert de opleiding om oplossingen te zoeken voor de zware belasting van de lectoren en omanders te leren omgaan met taken in de organisatie.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:goedvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding heeft medewerkers in dienst met een hoge kwaliteit, betrokkenheid en een collegiale structuur.- Zij leggen de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Sommige lectoren geven les in eenkleuterschool en nemen er deel aan personeelsvergaderingen.- Nieuwkomers worden onthaald en begeleid.- Het gevoerde personeelsbeleid bevordert de instap en groei in de kernprocessen.- De opleiding biedt haar personeelsleden ruime kansen voor vakspecifieke en didactische professionalisering.Professionalisering wordt gekoppeld aan doelen van het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan en aan de persoonlijkeontwikkelingsbehoeften van de medewerkers.- Functionerings- en evaluatiegesprekken zijn een ingeburgerde praktijk.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 481


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Voor het beheer van de infrastructuur van de campus Hemelrijk overleggen stafmedewerkers van de entraalondersteunende diensten met het departementshoofd en de campussecretaris.Campus Hemelrijk beschikt over 25 lokalen die worden gebruikt voor de huisvesting van directie en administratie,lectoren, gespecialiseerde diensten, de Cursusdienst, vergader- en werkruimtes voor lectoren en cafetaria. Er zijn46 werkruimtes voor onderwijsactiviteiten, waaronder polyvalente en specifieke vaklokalen, een lokaalmilieueducatie, drie auditoria, een gymzaal, informaticalokalen, een muzische vleugel en mediatheek.De mediatheek ondersteunt het opleidingsconcept door de mogelijkheden tot zelfstandig werken te optimaliserenen de hedendaagse media te integreren in het studieproces van studenten, met aandacht voor hun didactischevorming. De mediatheek (voor kleuter en lager onderwijs) is een open leercentrum met naast informatiebronnenook studiemateriaal, werkplekken en een multimediale werkhoek met negen pc’s. Het beheer van de collectie ende uitleenadministratie is geautomatiseerd. Per jaar investeert men bij benadering 19.500 euro in de collectieboeken, tijdschriften en databestanden. De opleiding geeft aan dat dit bedrag niet toereikend is om de kwaliteitvan het aanbod hoog te houden en de digitale collectie verder uit te bouwen. De computers van de werkhoek opde tweede verdieping zijn dringend aan vervanging toe. Er zijn zeven medewerkers (4,54 VTE) tewerkgesteld.Voor aankopen en de werking kunnen lectoren en studenten suggesties doen; het departementshoofdsuperviseert het mediatheekoverleg op het niveau van de hogeschool.De mediatheekgebruiker kan informatiebronnen raadplegen, didactische materialen consulteren, opzoeken indatabanken, gebruikmaken van Internetfaciliteiten, werken met softwarepakketten, ontlenen van spelmateriaal,kopiëren en scannen. De catalogus biedt een gestructureerd overzicht van het collectieaanbod, hij kanelektronisch geconsulteerd worden en is buiten de bibliotheek te raadplegen via de website van de hogeschool envia de website van de lerarenopleiding (LERWEB). Ook afgestudeerden kunnen blijven gebruikmaken van demediatheek.Alle eerstejaarsstudenten krijgen een bibliotheekintroductie door de mediathecaris. Jaarlijks bevraagt men deeerstejaarsstudenten via een enquête over de werking. De commissie heeft kunnen vaststellen dat detevredenheid groot is. De kwaliteit van de dienstverlening zal vanaf 2005 nog diepgaander worden bevraagd.Op het niveau van het departement is een ICT-plan opgesteld om de onontbeerlijke ICT-context vorm te geven.Leidinggevenden, domeinverantwoordelijken, lectoren en studenten kunnen in kantoren, onthaalruimte,mediatheek, informaticalokalen (in twee lokalen samen 39 studentencomputers, twee lectorencomputers, eenproton-pc, twee printers, twee scanners en een LCD-projector) en werkruimten gebruik maken van pc’s, laptops,printers en scanners. Er zijn tevens uitleenfaciliteiten voorzien voor laptops, digitale fototoestellen en camera’s.Studenten en lectoren kunnen laptops aankopen tegen een voordelige prijs maar de respons op dat aanbod isbijzonder laag.482 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Studenten hebben in een cafetaria ontbijt- en lunchmogelijkheden. Studenten en lectoren kunnen gebruikmakenvan een aantal centrale werk- en ontspanningsruimtes. Voor studenten en lectoren is er een tussenkomst in deverplaatsingen met het openbaar vervoer; lectoren krijgen een gratis parkeerabonnement. De campus is geopendop maandag, dinsdag en woensdag tot 22.30 uur, op donderdag tot 20 uur en op vrijdag tot 19 uur.De commissie waardeert de ruime toegankelijkheid van de campus maar stelt vast dat de ruimtelijke begrenzingeen beperkende factor is om ateliers ter beschikking te stellen van studenten buiten de uren.De hogeschool heeft inspanningen geleverd om de lerarenopleiding te huisvesten in een omgeving dieprofessioneel werken mogelijk maakt. De opleiding signaleert dat, ondanks die inspanningen en hoewel erverbouwingen uitgevoerd zijn op de campus Hemelrijk, de nood aan optimale klas- en werkruimtes voorstudenten en lectoren groot blijft. De commissie heeft kunnen vaststellen dat het welbevinden van studenten enlectoren over het campuscomfort niet hoog scoort en dat de uitbreiding van studenten- en lectorenfaciliteiten voorde opleiding een permanente zorg is, zeker waar het infrastructuur betreft.Binnen de logistieke diensten is een onderhoudsteam operationeel, waarvan een technicus permanent op decampus beschikbaar is.De campusgebouwen worden dagelijks schoongemaakt door twee externe firma’s en hogeschoolpersoneel.De diensten Aankoop en Financieel beheer zijn hogeschooldiensten. Men werkt met een meerjarenbegroting.De personeelsratio is lager dan 85 procent. Een meerjarenbegroting per departement/opleiding is mogelijk voorbasisbehoeften die jaarlijks terugkomen, zoals de mediatheek, didactisch materiaal, representatie en nascholingvan personeelsleden. Hoewel een extra budget niet vanzelfsprekend is, heeft de lerarenopleiding bijkomendefondsen gehad om haar infrastructuur aan te passen. Voor de verwerving of vervanging van materiële middelen iser een planning die anticipeert op de verwachte noden op middellange termijn. Bij het opstellen van de begrotinghoudt men rekening met kwaliteits- en onderwijsdoelstellingen op korte en lange termijn. De verdeling vanfondsen tussen de opleidingen binnen het departement gebeurt op basis van studentenaantallen.De commissie bezocht de dienst Studentenadministratie, een informaticalokaal, de mediatheek, een aantalleslokalen, de polyvalente ruimte, een auditorium, de gymzaal en een aantal expressielokalen. De commissiemeent dat veel lokalen ouderwets zijn zowel qua uitstraling als inrichting. Deels kan dit worden toegeschrevenaan de oude infrastructuur. Toch moet dat de opleiding er niet van weerhouden om de identiteit en verbondenheidin relatie tot het <strong>kleuteronderwijs</strong> duidelijker tot uiting te brengen in lokalen en gangen. Het gebouw is kleurloos eneen rijke leeromgeving voor studenten ontbreekt. Het is in de ogen van de commissie belangrijk om het conceptvan ervaringsgericht leren en een rijke leeromgeving te synchroniseren. Via de algemeen directeur vernam decommissie dat er een ‘masterplan’ is ontwikkeld voor een nieuwe campus.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om verder te werken aan een degelijk computernetwerk.De commissie vraagt te investeren in het gebruik van ICT door lectoren.De commissie adviseert om de vaklokalen en gangen creatief aan te kleden en efficiënt gebruik te maken van devroegere kapel.De commissie meent dat de toegankelijkheid tot primaire literatuur en Engelstalige tijdschriften kan wordenvergroot.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 483


Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft aandacht voor het transparant informeren van potentiële instromers, nieuwe studenten en lateinstromers via SID-in’s, drie infodagen, een infobrochure, KHLim-focus, de website van de hogeschool en deopleiding (LERWEB). Bij de informatieverstrekking zijn alle medewerkers betrokken en aan de info- enintroductiedagen werken ook studenten mee. Aspirant-kleuteronderwijzers kunnen in april en mei de basisschoolDe Hazelaar bezoeken om kennis te maken met het beroep van kleuteronderwijzer. Om geïnteresseerdeabituriënten de kans te geven te reflecteren op hun studiekeuze wordt de inschrijvingsperiode bewust verlengdnaar de periode juli-september. De inschrijving is gekoppeld aan een intakegesprek.Tijdens de eerste week van het academiejaar worden de instroommodules georganiseerd. Alleeerstejaarsstudenten krijgen een introductieprogramma: thuiskomen in de opleiding, informatie over de aanpakvan begeleidingsvormen en het examensysteem, doornemen van allerlei documenten … Studenten wordenlogopedisch gescreend en indien nodig voor hulp doorverwezen naar een externe logopedist. Binnen deopleidingscyclus besteedt men hier eenmalig aandacht aan. Studenten van het eerste jaar krijgen eenmoduleboek, studenten van het tweede jaar een onthaalbundel. Een informaticus initieert studenten in gerichteInternettoepassingen, basale ICT-vaardigheden, Internet en LERWEB. De mediathecaris geeft een introductie inde mediatheek. De mening van studenten over de instroombegeleiding wordt jaarlijks bevraagd via eenhogeschoolenquête bij eerstejaarsstudenten.Er is aandacht voor studenten met specifieke verwachtingen, zoals faciliteiten voor topsporters en anderespeciale statuten en studenten met een functiebeperking krijgen een flexibele benadering, bijvoorbeeld hetattesteren van dyslexie met het oog op het faciliteren van evaluaties. Late instromers krijgen een specifiekonthaal door de groepsbegeleiders. De opleiding heeft ook een interview met afhakers.Studenten en afgestudeerden bevestigen dat alle medewerkers van de opleiding zeer toegankelijk zijn voorvragen naar inlichtingen en adviezen. Groepsbegeleiders, leergroepbegeleiders en jaarverantwoordelijken zijnaanspreekpunten voor respectievelijk het organiseren en administreren van belangrijke initiatieven (zoalsevaluatiemomenten en praktijkstages), de persoonsgerichte en inhoudelijke begeleiding en opvang vanproblemen (in verband met studieaanpak en -vooruitgang, briefings bij de start van het academiejaar).Moduleverantwoordelijken organiseren briefings op scharniermomenten, zoals bij de start en de evaluatie vanmodules.Informatie wordt beschikbaar gesteld via prikborden, thematische panelen in de polyvalente ruimte, monitorenaan het onthaal, de balie aan het onthaal en in de mediatheek, het studentensecretariaat en het formele e-mailverkeer. Voor specifieke opvang op maat kan de student een beroep doen op of doorverwezen worden naarde opleidingscoördinator, de praktijkverantwoordelijke, de Ombuds- en de Sociale dienst. Voor adviezen in hetICT-lokaal kunnen ze een beroep doen op een begeleider ter plaatse. Voor de jaarplanning kunnen de studententerugvallen op hun opleidingsagenda.484 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


De commissie zag de studiegidsen in die per opleidingsjaar worden aangeboden. Zij omvatten telkens eeninhoudsopgave, bijdragen over gemeenschappelijkheid, attitudes, aanvullingen op het studiereglement enterminologie, overzichten per opleidingsonderdeel en lessentabellen. Moduleboeken positioneren de module inhet groter geheel en geven specifieke inlichtingen over de doelstellingen en inhoud van de moduleonderdelen.Zowel studiegidsen als moduleboeken worden tijdens de introductiedagen aangeboden en kunnen wordengeraadpleegd op de website. De commissie meent dat de studiegidsen voor instromende studenten te algemeenen niet helder zijn.De groepsbegeleiders communiceren tijdens de instroomfase de onderwijsdoelstellingen. De leergroep bespreekten licht het onderwijs- en examenreglement (OER) toe. Vanaf 2005-2006 is het OER uitsluitend raadpleegbaarvia de website.Het studie- en studentenbegeleidingsplan behandelt de aanpak van de studie- en studentenbegeleiding. In hetmodulaire concept is elke vaklector studentenbegeleider voor zijn vak. Studieaanpak en feedback op destudievoortgang worden opgenomen in de leergroep. Op aanvraag gaat de leergroep ook in op ‘efficiënt plannen’en ‘ontwikkelen van gepaste studievaardigheden’. Specifieke opvang wordt gegeven door de Sociale dienst.De tevredenheid over de studie- en studentenbegeleiding wordt jaarlijks bevraagd bij studenten; de bevindingenworden in de Opleidingsraad besproken.Los van de bijstand door de lectoren zijn de volgende instanties beschikbaar voor de opvang van studenten: hetonthaal en de studentenadministratie, de leergroepbegeleiders, de ombudspersoon, de voorzitterexamencommissie en de Sociale dienst.Lectoren bespreken de toetsen na elke module en studenten hebben de mogelijkheid hun examens in te kijkenen toelichting te vragen bij de scores. In de leergroep zijn er nabesprekingen naar aanleiding van de rapporten.De begeleiding van flexibele leertrajecten gebeurt via intake en trajectbegeleiding door leidinggevenden, eenATP-medewerker en specifieke leergroepbegeleiders.Voorbeelden zijn onder meer:- Externe PDT-ers (persoonlijk deeltraject) worden ondersteund door de opleidingscoördinator of eenadministratief medewerker.- Bissers eerste jaar met voorafname in het tweede jaar vormen een differentiatieklas met extra praktijkkansenen een eigen leergroepbegeleiding.Vanaf de eerste dag maken studenten kennis met de diensten voor studentenbegeleiding. Destudentenbegeleider geeft informatie, advies en ondersteuning bij vragen van financiële aard, psychosocialebegeleiding en oriëntering bij persoonlijke problemen met eventueel doorverwijzing en ondersteuning bij aanstudie gerelateerde problemen, zoals stress, faalangst en uitstelgedrag. De hulpverlening wordt opgenomen dooreen halftijdse expert in een discreet kader; de vzw Stuvoor financiert.De ombudsfunctie is enkel voorzien tijdens de examenperiode. Deze taak wordt opgenomen door dedepartementale secretaris. De ombudspersoon en de taken worden vanaf het begin van het academiejaarbekendgemaakt via de introductiefase, de onthaalbrochure en – in de aanloop naar de examens – via deinfobrochure ‘Exameninfo’.Erasmus- en andere uitgestuurde studenten krijgen afstandsbegeleiding binnen het kader van een afzonderlijkeleergroep. De opleiding onderzoekt hoe de begeleiding van uitgaande studenten een plek kan krijgen in dedigitale leeromgeving.De commissie meent dat de studie- en studentbegeleiding op een kwaliteitsvolle wijze worden aangepakt. Decommissie vraagt meer aandacht voor een proactieve aanpak met het oog op de detectie van problemen. DeOpleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 485


commissie stelt zich de vraag of er ook recht wordt gedaan aan de ‘kritische’ of de zelfstandige student; krijgt hijof zij ook de vrijheid die men nodig heeft?De opleiding merkt op dat in het kader van het EVC- en EVK-beleid wordt onderzocht, hoe vanaf 2006-2007 detrajectbegeleiding moet worden georganiseerd.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om de studiegidsen studentvriendelijker te concipiëren en uit te werken.De commissie vraagt meer aandacht voor de vakspecifieke studiebegeleiding via monitoraat.De commissie vraagt aandacht voor de trajectbegeleiding in het kader van het EVC en EVK-beleid.De commissie adviseert een continue aandacht voor correct stemgebruik, -verzorging en -hygiëne doorheen degehele opleidingscyclus.Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De commissie waardeert de pogingen en inspanningen om de oude gebouwen aan te passen aande actuele onderwijsnoden maar hoopt dat het ‘masterplan’ in de komende jaren zal zorgen vooroptimale klas- en werkruimtes voor studenten en lectoren.• De mediatheek is een openleercentrum met informatiebronnen, studiemateriaal, werkplekken eneen multimediale werkhoek met pc’s.- op het vlak van de studiebegeleiding:• De opleiding heeft een structuur uitgewerkt voor de informatievoorziening en de studie- enstudentbegeleiding op maat van de student.• Studenten en afgestudeerden bevestigen dat medewerkers van de opleiding zeer toegankelijk zijnvoor vragen naar inlichtingen en adviezen en dat de informatievoorziening en begeleiding effectiefzijn met het oog op studievoortgang.• De tevredenheid over de studie- en studentenbegeleiding wordt jaarlijks bevraagd bij studenten; debevindingen worden in de Opleidingsraad besproken.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.486 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Op het niveau van de hogeschool functioneerde een beleidsgroep Kwaliteitszorg. Deze groep werd medio 2005opgeheven. De kwaliteitszorg zou een pijler worden van de nieuw op te richten denktank KOI-groep, met als taakhet formuleren van beleidsadviezen voor kwaliteitszorg, onderwijsontwikkeling en internationalisering. Dedenkgroep kwam er echter niet.Het directiecomité van de hogeschool kozen ervoor om kwaliteitszorg via een matrixstructuur in te bedden in deorganisatie. Centraal in deze structuur staan departementale ankers die elkaar vinden in zeven stuurgroepen.Een daarvan is de stuurgroep Kwaliteitszorg, die wordt voorgezeten door de centrale kwaliteitscoördinator. Decentrale KZ-coördinator ondersteunt de opleidingen en departementen bij de implementatie van kwaliteitszorg.Op het niveau van het departement stuwt en superviseert de departementale staf de kwaliteitswerking; dedomeinverantwoordelijke interne kwaliteitszorg is het adjunct-departementshoofd. Het departement bewaakt deopvolging van vernieuwingsprojecten in de drie opleidingen en kan tevens overkoepelende actieplannenopzetten. Het departement heeft de formele contouren vastgelegd van een kwaliteitskader, met het oog oporiëntering en sturing van onderwijsprocessen en het continu herijken van de kwaliteit van onderwijs. Voorspecifieke, aan kwaliteitszorg gerelateerde taken, zoals studiemeeting, ICT en internationalisering, geldenomkaderingsafspraken.Binnen de hogeschool is de afspraak gemaakt dat de opleiding zich in het kader van kwaliteitsbewakingpositioneert in een achtjarige cyclus en daartoe elke vier jaar werk maakt van respectievelijk een internedoorlichting en een externe evaluatie.De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> werkt niet met een kwaliteitscel als mogelijke schakel in het organigram maar wil dezorg voor kwaliteit zo dicht mogelijk bij de medewerkers leggen. Het operationaliseren van kwaliteitszorg wordtopgenomen in de Opleidingsraad en tijdens twee werkdagen met het voltallige personeel van de opleiding.Inhoudelijk heeft de opleiding aandacht voor:- onderwijsontwikkeling en curriculumvernieuwing, conform het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan;- organisatieontwikkeling (opleidingsaanbod, intern organigram, infrastructuur);- kwaliteitsverbetering en -borging.De PDCA-cyclus wordt in de opleiding jaarlijks doorlopen. Actieplannen groeien uit de jaarwerking van jaar- envakgroepen, lopende actieplannen en functioneringsgesprekken. Prioritaire actieplannen worden tijdens tweewerkdagen voor alle medewerkers in september vastgelegd (plan) en de volgende maanden uitgevoerd (do). Ophet einde van het academiejaar wordt de kwaliteitswerking bevraagd via diverse initiatieven (check). Op eenmarathonopleidingsraad in juni worden de bevindingen uit de bevragingen en de werking evaluerend besproken,worden kwaliteitsdoelen en actieplannen bijgesteld en nieuwe voorstellen geformuleerd (act).Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 487


Het opleidingsteam onder leiding van de opleidingscoördinator bewaakt de kwaliteit, zowel de ontwikkeling ervanals de uitvoering.De opleiding wordt periodiek geëvalueerd via:- een quickscan als screening van de opleiding via tweehonderd statements;- zelfevaluatie van de kernprocessen;- jaarlijks weerkerende cyclus van bevragingen;- jaarlijkse opvolging van acties en actieplannen in de Opleidingsraad.De commissie nam kennis van het overzicht van bevragingen in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> in 2004-2005:- bevragingen van studenten eerste jaar na afsluiting van de instroommodule en de modules spelen en leren,spelend DOEN leren, toepassingen en integratie in functie van de praktijk;- bevragingen van studenten tweede in het studentenparlement, na afsluiting van een muzische module;- bevraging van studenten derde jaar na de inspiratiedagen en na afsluiting van de module zorgverbredingalgemeen;- bevraging welbevinden studenten tweede en derde jaar;- bevraging KHLim tevredenheid eerstejaarsstudenten;- bevraging van bezoekers over de organisatie van de infodagen (2003-2004-2005);- tevredenheidsenquête mediatheek campus Hemelrijk;- studietijdmetingen eerste jaar voor de module ‘spelend DOEN leren’- studietijdmetingen tweede jaar voor de module ‘de vijfjarige kleuter’- bevraging afgestudeerden KHLim (2001-2002-2003);- telefonische bevraging afgestudeerden 2004-2005.Over het kwaliteitsbeleid, inclusief de inventaris van de actieplannen, wordt jaarlijks gerapporteerd in hetjaarverslag van de lerarenopleiding.De opleiding nam initiatieven tot benchmarking, onder meer een uitwisseling over de stagecomponent (TPB 5.13)en deelname in het kader van de associatie aan initiatieven in verband met de organisatie van bevragingen en deaanpak van het traject van het zelfevaluatierapport.De opleiding merkt op dat het nadrukkelijk aanbrengen van het formele gedachtegoed van kwaliteitszorg en hetontwikkelen van een kwaliteitscultuur een geleidelijk en langdurig proces is. De opleiding is er zich van bewustdat zij aandacht moet hebben voor borging; zij geeft aan dat ze al te snel inhaakt op nieuwe prioritaire plannen alsde lopende actieplannen hun doelen nog niet helemaal hebben bereikt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt bijzonder aan om continu alert te zijn voor het aspect borging in het kader van dekwaliteitscyclus.488 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissieleden keken van de laatste vijf jaar jaarverslagen, lijsten van prioritaire actiepunten en verslagenvan de Opleidingsraad in. Specifieke verbeteringsacties naar aanleiding van de round-up in de opleidingsraad enop grond van bevindingen uit diverse bevragingen zijn terug te vinden in de verslagen. De verworven inzichten,ook gevoed door de spiegeling van de resonantiegroepen naar aanleiding van het zelfevaluatierapport, ziet deopleiding als ontwikkelingskansen die worden opgenomen in de actieplanwerking.Daarnaast waren er nog ad-hocinitiatieven die niet in een actieplan waren opgenomen, zoals de implementatievan een studentvolgsysteem, de opstart van de portfolio in het eerste jaar, de instroomfase voor het eerste en hettweede jaar. Van de realisaties van de streefdoelen heeft de opleiding documenten ter staving ter beschikkinggesteld van de commissie.Na onderzoek van de documentatie en gesprekken met studenten, lectoren, afgestudeerden en het werkveld kande commissie vaststellen dat de opleiding intens gewerkt heeft aan verbeteringsmaatregelen die bijdragen tot deverwezenlijking van de vooropgezette doelen.Het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan geeft een uitvoerige beschrijving van de streefdoelen en een overzicht van deprioritaire actiepunten voor 2006. De commissie stelt vast dat de opleiding de permanente bijsturing van hetcompetentiemodel van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> als eerste streefdoel vooropzet en vijf argumenten aangeeftals motivatie van haar keuze. Daarnaast zijn er de bestaande actieplannen die hun verantwoording vinden in eenbrede kijk op de opleiding en de microprocessen meestal overstijgen, zoals de actieplannen basismateriaal,basisvaardigheden, evaluatie en kleur bekennen.De opleiding is er zich van bewust dat zij, met inspraak van alle actoren, een verantwoorde afweging moet makentussen de juiste prioriteiten, de werkdruk en een haalbaar tijdpad om te kunnen voldoen aan gefundeerdekwaliteitsverwachtingen.Het operationaliseren van kwaliteitszorg is verbonden aan middelentoekenning, verantwoordelijkheden enbevoegdheden. De opleiding raamt dat het adjunct-departementshoofd 40 procent van zijn opdracht en deankerpersoon in de opleiding 15 procent van de opdracht besteed aan kwaliteitszorg. Daarbij komen nog enkelejaaruren voor trekkers van de actieplannen, gewone actieplanleden en compensatie voor inspanningen in hetvernieuwingstraject.De vorige externe beleidsevaluatie dateert van 2000-2001. Als opvolging werden verbeteringstrajcctenopgenomen, zoals prioritaire investeringen in ICT, versterkte aandacht voor de integratie van de tien functionelebasiscompetenties, het optimaliseren van de samenwerking met de stagepartners en van de stage.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 489


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om dringend concrete acties uit te werken in het ICT-beleid.De commissie vraagt om vernieuwingen en verbeteringsacties stapsgewijs in te bedden over de jaren heen, metoog voor de draagkracht van de lectoren.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Raden en commissies die bij kwaliteitszorg betrokken zijn, zijn onder meer:- de stuurgroep Kwaliteitszorg’ KHLim, die in principe vier keer per jaar samenkomt;- de departementale staf (DH, ADH, opleidingscoördinatoren), die om de twee à drie weken vergadert;- de Opleidingsraad (DH, ADH, OC, opleidingssecretaris, acht medewerkers OP) en personeelsvergaderingen;- de werkgroepen IKZ (medewerkers in actieplancommissies), die vijf keer per jaar samenkomen;- de jaargroepen (jaar- en moduleverantwoordelijken);- de resonantiegroepen (medewerkers, studenten, werkveld, afgestudeerden).Via raden en commissies worden personeelsleden betrokken bij de besluitvorming en de evaluaties in het kadervan kwaliteitszorg. Resultaten stromen door via verslagen van de Opleidingsraad, thematische besprekingen oppersoneelsvergaderingen en jaargroepbijeenkomsten. De opleiding merkt op dat zij, onder de rubriek‘kwaliteitszorg’, diverse verslagen alsook bevindingen uit enquêtes courant beschikbaar wil stellen op dedepartementale website.Studenten worden formeel betrokken bij de besluitvorming via de academische raad, de departementale raad ende dienst Studentenvoorzieningen. Voor het schrijven van het zelfevaluatierapport werd het studentenparlementingeschakeld als resonantiegroep. Signalen die studenten in de leergroepen geven, worden opgenomen invervolggesprekken en opgenomen in de SWOT-analyse. Studenten worden systematisch bevraagd over ondermeer de modules na afloop ervan, over de leergroepwerking, over tevredenheid en over diverse andereopleidingsgebonden en/of organisatorische aspecten.Formeel is het werkveld betrokken bij de kwaliteitswerking via vertegenwoordiging in de departementale Raad.Afgestudeerden worden door de opleiding periodiek bevraagd. Tijdens het visitatiegesprek met het werkveld konde commissie vaststellen dat afgestudeerden lid zijn van de resonantiegroep werkveld. De contactmomenten metde resonantiegroep Werkveld zijn geformaliseerd; op scharniermomenten voor de opleiding is er thematischoverleg. Afgestudeerden geven aan dat er geen netwerk van alumni is. Een meerderheid geeft tijdens hetgesprek aan dat zij de organisatie van een terugkomdag als ontmoetingsmoment fijn zou vinden. De opleidingmerkt op dat zij in de toekomst terugkomdagen voor afgestudeerden wil organiseren.490 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Lectoren betrekken systematisch informatie uit hun contacten met afgestudeerden omdat afgestudeerdenfungeren als mentor in een stageschool en/of directeur zijn. Externe besprekingsmomenten over de uitgroeistagereiken relevante inlichtingen aan.De opleiding geeft aan dat zij weinig of geen beleid heeft ontwikkeld in verband met de tewerkstelling vanafgestudeerden. Een operationeel aspect is dat scholen vandaag de mogelijkheid hebben om hun vacaturesbekend te maken via de website van het departement.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om rapporten met bevindingen uit en besprekingen van enquêtes bekend te maken viade departementale website.De commissie adviseert om bij prioriteit een beleid voor alumni uit te werken.De commissie raadt aan een beleid uit te werken voor de tewerkstelling van afgestudeerden.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedvoldoendegoeden op basis van de volgende constateringen:- Kwaliteitszorg is via een matrixstructuur ingebed in de hogeschool. Er is een formeel kwaliteitskadervastgelegd voor oriëntering, sturing en herijking van de kwaliteit van onderwijsprocessen.- De opleiding operationaliseert haar kwaliteitsplan in de Opleidingsraad en tijdens werkdagen met hetvoltallige personeel.- De PDCA-cyclus wordt jaarlijks doorlopen via een follow-up van acties en actieplannen op de Opleidingsraad.- De opleiding werkt intens aan verbeteringsmaatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelen.- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd via een quickscan, zelfevaluatie van kernprocessen enbevragingen.- Via raden en commissies worden studenten, personeelsleden en het werkveld betrokken bij debesluitvorming en de evaluaties in het kader van kwaliteitszorg.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 491


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie keek recente diverse analyses in, die feedback geven over het gerealiseerde niveau van deopleiding. Het betreft terugkoppeling uit:- een sterkte-zwakteanalyse door afnemers uit het werkveld (directies en mentoren);- een analyse van een resonantiegroep van studenten en afgestudeerden;- een sterkte-zwakteanalyse door de resonantiegroep werkveld;- een bevraging van studenten van het tweede en het derde jaar.Uit deze gegevens blijkt dat studenten, afgestudeerden en het werkveld onder meer bevestigen dat:- studenten de transfer maken tussen basiskennis en praktijk;- studenten tot actief en zelfstandig leren komen;- studenten de basiscompetentie ‘lid van een schoolteam’ verwerven;- studenten het ‘eigen leren’ realiseren;- studenten de zorg voor kleuters uit hun klas als hún zorg beschouwen;- toetsen doelstellingen evalueren die relevant zijn voor een kleuteronderwijzer(es);- studenten zichzelf kritisch kunnen evalueren en eigen werkpunten kunnen formuleren;- afgestudeerden voldoende meesterschap hebben om zich staande houden.De commissie is van mening dat er een congruentie bestaat tussen de opleidingsdoelstellingen en hetgepercipieerde resultaat bij studenten, afgestudeerden en het werkveld. Immers, de doelstellingen die deopleiding vooropzet, worden zowel door studenten, afgestudeerden als afnemers in het werkveld onderkend alssterke punten.De commissie beoordeelt het concept van het actieonderzoek positief. De actieonderzoeken die de commissieheeft ingekeken, zijn van een behoorlijk niveau. De commissie is van mening dat de gerichtheid op de praktijk alsprofessional naar behoren is; de verantwoording van het waarom van zijn handelen daarentegen is minderexpliciet aanwezig.De studentenmobiliteit is voornamelijk terug te vinden in het derde jaar. In de module ‘Over de grenzen’ (vijfstudiepunten) – over de landsgrens, over een taalgrens of over de eigen provinciegrens – loopt de student eenstage van twee weken. Hij moet in hoofdzaak aantonen dat hij gegroeid is in basiscompetenties vankleuteronderwijzer(es) en op persoonlijk vlak.Het aantal uitgaande studenten bedroeg- 34 op 122 (27,87%) in 2003-2004;- 45 op 113 (39,82%) in 2004-2005;- 106 op 127 (83,46%) in 2005-2006.492 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Naast een uitwisseling in het kader van Erasmus kiezen studenten voor hun stage van twee weken onder meervoor Polen, Denemarken, Finland, Nederland, Zuid-Afrika, Canada, Italië, Groot-Brittannië, Spanje, Duitsland,Griekenland, Chili en de VS.De commissie meent dat de opleiding de studenten te weinig stimuleert om een stage netoverschrijdend of in eenandere provincie uit te voeren.De opleiding merkt op dat zij beoogt het percentage uitgaande studenten status-quo te houden, want een groeivan het aantal uitgaande studenten ligt niet voor de hand. Omwille van financiële en persoonlijke redenen zullenmeer studenten kiezen voor een stage in Wallonië, of in Brussel of Antwerpen.Het aantal inkomende studenten in de ‘internationale klas’ bedraagt één in 2004, twee in 2005 en vier in 2006.In het kader van internationalisation at home komen Poolse studenten naar Hasselt en vertellenderdejaarsstudenten over hun buitenlandse ervaringen aan tweedejaars. Eigen studenten nemen onvoldoendedeel aan de internationale klas.Lectoren van de opleiding:- begeleiden studenten tijdens de sociaal-pedagogische stage in Polen (4 in 2003-2004-2005, 3 in 2005-2006);- gaan op uitwisseling binnen Erasmus (3 in 2003-2004, 5 in 2004-2005, 9 in 2005-2006);- leggen voorbereidende bezoeken af bij nieuwe Erasmuspartners (1 in 2003-2004-2005);- nemen deel aan symposia en congressen zoals de European week of Education in Coïmbra, Teaching intoday’s multicultural university in Granada, Schools and families in Halle (D);- begeleiden studenten in kindergartens in Finland (2 in 2005-2006);- gaan op uitwisseling naar Zuid-Afrika (2 in 2005-2006)De opleiding merkt op dat het bijvoorbeeld voor niet-taallectoren niet vanzelfsprekend is om de stap naar hetbuitenland te zetten.Inkomende lectoren krijgen een lesopdracht in de internationale klas. In 2003-2004 waren er geen inkomendelectoren, in 2004-2005 was er een Hongaarse docent en in 2005-2006 komt er een docent uit Krakau, één uitNamen en één uit Bastenaken. De opleiding stelt dat zij naar mogelijkheden zoekt om inkomende lectoren in tezetten in het derde jaar.In de loop van het derde jaar is er een dagprogramma dat studenten informatie geeft over solliciteren, proceduresbij aanwervingen, statutaire aspecten van de taak, de werking van inspectie- en begeleidingsdiensten. LectorenNederlands geven een sollicitatietraining.Uit een telefonische bevraging in 2005 van 83 afgestudeerden blijkt dat 23 procent van hen aan het werk is en dathiervan 30 procent aan de slag is in het <strong>kleuteronderwijs</strong>. Meestal betreft het interimopdrachten van 14 dagen tot3 maanden. Het lage percentage dat terechtkomt in de praktijk baart de commissie zorgen omdat daardoor devernieuwing van het <strong>kleuteronderwijs</strong> kan worden afgeremd.Ook tijdens de gesprekken met afgestudeerden en het werkveld heeft de commissie vastgesteld dat detewerkstellingskansen beperkt tot problematisch zijn.Derdejaarsstudenten stellen op het einde van hun opleiding dat hun welbevinden en betrokkenheid groot zijn. Deresonantiegroep afgestudeerden geeft aan dat hij tevreden is over onder meer de inhoud van hetopleidingsaanbod, de leergroepwerking, het actieonderzoek, de praktijk- en kindgerichtheid, samenhang tussentheorie en praktijk, de relatie docent-student en de ruimte voor individuele trajecten.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 493


Vertegenwoordigers van het werkveld bevestigen dat afgestudeerden van de opleiding de vereiste bagage enzelfstandigheid hebben verworven om in het werkveld een klaspraktijk op te nemen en dat zij zeer tevreden zijnover de kleuteronderwijzer(es) die afstuderen aan de opleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om meer promotie te voeren om studenten te overtuigen stage te doen in een andereprovincie en netoverschrijdend.De commissie vraagt de opleiding om verder te onderzoeken hoe studenten met de verworven competentieskunnen worden geheroriënteerd naar sectoren buiten het onderwijs.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.De opleiding heeft beleidsmatig aandacht voor het onderwijsrendement en bewaakt permanent deslaagpercentages en uitval van studenten. Deze opvolging gebeurt in de departementale staf en in deOpleidingsraad. <strong>Onderwijs</strong>rendement is tevens een zorg van de jaar- en vakgroepen. De opleiding kijkt naaronderwijsrendement vanuit volgende invalshoeken: slaagpercentages, instroomgegevens, de optie omcompetenties op het niveau bachelor te behalen en de waardering van de afgestudeerden door het werkveld.Als vergelijkingscijfer neemt de opleiding het gemiddelde van de slaagpercentages 2003-2004 van vijfpartnerscholen binnen het samenwerkingsverband Interactum.- Het eerste jaar (58,7%) en het derde jaar (99,2%) scoren boven het gemiddelde van Interactum,respectievelijk 54% en 98,8%.- Het tweede jaar (78,5%) scoort duidelijk lager dan het Interactumgemiddelde (86,3%). Voor de opleiding isdat een bevestiging van de hoge drempel tussen het eerste en het tweede jaar.Van 2000 tot 2005 zijn de slaagcijfers van alle eerstejaarsstudenten (bissers inbegrepen) respectievelijk 57%,57%, 60%, 59% en 58%. Voor dezelfde periode zijn de slaagcijfers van de generatiestudenten 53%, 53%, 55%,53% en 56%. De slaagcijfers in het eerste jaar zijn vrij stabiel. De opleiding vindt dat opmerkelijk omdat deinstroom van studenten uit ASO afneemt en de instroom van studenten uit BSO toeneemt. Wellicht wordt dit494 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


fenomeen verklaard door de opgedreven inspanningen voor de begeleiding van het ingroeien vaneerstejaarsstudenten.Van 2000 tot 2005 zijn de slaagcijfers voor het tweede en 3e jaar als volgt:- tweede jaar: 87%, 78%, 81%, 78% en 74%;- derde jaar: 96%, 97%, 98%, 100% en 95%.Opmerkelijk is de sterke terugloop van de slaagcijfers voor het tweede jaar. De opleiding meent dat – gegeven destabiele cijfers van het eerste jaar – de cesuur verlegd is naar het tweede jaar. Bovendien vallen in het tweedejaar studenten vooral uit door de praktijk. De opleiding stelt dat de uitval in het derde jaar wordt verklaard dooroccasionele factoren.De analyse van de doorstroom toont aan dat de laatste vijf jaren gemiddeld 76% de opleiding heeft doorlopen indrie jaar; 21% had vier en 1,7% had vijf jaar nodig. Drie studenten konden – mits het volgen van eenheroriënteringsprogramma – onmiddellijk instromen in het tweede jaar.De opleiding meldt dat er veel studenten instromen die niet geschikt zijn voor de opleiding. De opleiding geeft aanstudenten snel feedback betreffende studievorderingen. In november hebben studenten hun eerste examens,waarvan de resultaten besproken worden in de leergroep. In januari hebben alle studenten een individueelgesprek met hun leergroepbegeleider. Studenten weten dan ook vrij snel of zij de opleiding aankunnen of niet. Iin2004-2005 hebben 25 studenten hun studies vroegtijdig stopgezet.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om initiatieven te nemen die de doorstroming van het eerste naar het tweede jaaroptimaliseren. In dit kader is het wenselijk om streefcijfers te formuleren.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:goedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Alumni en het werkveld waarderen de kwaliteit van de opleiding in termen van eindkwalificaties encompetenties. Zij bevestigen dat de kleuteronderwijzer(es) die afstudeert aan de opleiding de vereistebagage en zelfstandigheid bezit om een klaspraktijk op te nemen.- De diverse verslagen met betrekking tot de stage, de actieonderzoeken die de commissie heeft gelezenalsook de eindexamens die de commissie heeft ingezien, bevestigen het niveau van professionele bachelorvan de afgestudeerden.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 495


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het zelfevaluatierapport van deKatholieke Hogeschool Limburg is een degelijk uitgeschreven document dat op een overzichtelijke manieraangeeft welke de sterke en de verbeteringspunten zijn van deze opleiding tot leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>. Deleesbaarheid wordt bevorderd door een vlot taalgebruik en een verzorgde lay-out. De grote hoeveelheid bijlagenzorgt voor een zeer uitgebreide informatiestroom, hoewel soms wat overrompelend en overlappend. Decommissie apprecieert de afrondende reflectie na ieder beschreven facet. Daaruit blijkt tevens een kritischehouding tegenover het opleidingsconcept. Er worden in de tekst heel wat afkortingen gebruikt die in hoge mateworden verklaard in de achteraan toegevoegde afkortingenlijst. Dit maakt het de lezer makkelijker.Dit uitgebreide zelfevaluatierapport zal de opleiding in de toekomst zonder twijfel nog dienstbaar zijn alsreferentiepunt bij het uitwerken van verbeteringsacties.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.496 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud goedFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel goedFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldgoedFacet 6.1: Gerealiseerd niveau goedFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen,locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meerafstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al dezeoordelen opgenomen in de tabel.Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg | 497


498 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Hoofdstuk 13 Katholieke Hogeschool MechelenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Katholieke Hogeschool MechelenDe opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> heeft haar wortels in het Instituut der Religieuzen Ursulinen in Onze-Lieve-VrouwWaver, waar in 1898 gestart werd met een ‘Fröbelnormaalschool’’. Deze kleuternormaalschool heeft – samen metde eerder opgerichte lagere normaalschool (1864) en de middelbare normaalschool (1884) – het wel en weegekend van een sterk groeiend instituut. In 1964, bij het eeuwfeest van de normaalschool, telt dekleuternormaalschool 140 studenten en wordt er tevens een vernieuwde kleuteroefenschool in gebruik genomen.In 1971 wordt de kleuternormaalschool, enkele jaren na de andere opleidingen (lager en middelbaar onderwijs),gestructureerd als volwaardig hoger onderwijs, waardoor het Pedagogisch Hoger <strong>Onderwijs</strong> een feit wordt.Met de fusie in 1987 van de normaalschool van de Ursulinen met de Mechelse normaalschool heet het nieuweinstituut het ‘Instituut voor Katholiek Pedagogisch Hoger <strong>Onderwijs</strong> Onze-Lieve-Vrouw Waver-Mechelen’.In juli 1995 fusioneert de inrichtende macht van het I.K.P.H.O. – naar aanleiding van het Hogescholendecreet –met drie andere hogescholen tot de vzw Katholieke Hogeschool Mechelen. De opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>blijft in Onze-Lieve-Vrouw-Waver tot bij de verhuis naar de nieuwe campus De Vest in Mechelen in juli 2001. Daarstart de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> met ongeveer 225 studenten. De stijging heeft zich in dedaaropvolgende jaren sterk doorgezet met een piek van meer dan 330 studenten in 2004, van wie 95% meisjes.De vroegere zaterdagopleiding voor taakleraars, die beurtelings in Mechelen en Onze-Lieve-Vrouw Waver werdgeorganiseerd, bleef behouden. Deze opleiding, tot voor kort de voortgezette opleiding voor Zorgverbreding enremediërend leren (VOZO), verwierf recent de status van bachelor-na-bachelor als bachelor Zorgverbreding enremediërend leren, met een optie voor leraren lager onderwijs én een optie voor leraren <strong>kleuteronderwijs</strong>.In 2002 voegde het departement Verpleegkunde zich bij het departement Lerarenopleiding, wat resulteerde in hetDepartement Verpleegkunde en lerarenopleiding.De hogeschool, en dus ook de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>, is sinds juli 2002 toegetreden tot de associatiemet de Katholieke Universiteit Leuven. Binnen deze associatie zijn er nog andere hogescholen met eengelijkaardige opleiding: Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, KatholiekeHogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen, KatholiekeHogeschool Brugge-Oostende, EHSAL Europese Hogeschool Brussel en GROEP T Leuven Hogeschool.Op 1 februari 2006 telde de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 270 studenten, het departement Lerarenopleiding 757 ende hogeschool 4.300 studenten. Met haar studentenaantal behoort de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> niet tot degrootste in Vlaanderen, maar haar groei volgt wel de Vlaamse trend.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 499


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De doelstellingen van de opleiding zijn afgestemd op de beroepsprofielen en basiscompetenties van de leraren(decreet Lerarenopleiding 1998). De opleiding heeft deze competenties beschreven in een documentBasiscompetenties lerarenopleiding (2004), waarin er expliciet aandacht is voor taalvaardigheid (NT2), ICTvaardigheden,gelijke onderwijskansen (GOK) en participatie.Bij de ontwikkeling van de competenties in het onderwijs heeft een werkgroep Competentieleren ophogeschoolniveau gefungeerd in de periode 2004 tot 2006. Uit het materiaal van verschillende studiedagen enverslagen van vergaderingen over dit punt, maakt de commissie op dat er binnen de opleiding veel aandacht isbesteed aan de ontwikkeling van het competentiegericht leren binnen de opleiding.De opleiding stelt dat zij jonge professionals wil opleiden, die onmiddellijk inzetbaar zijn in het onderwijsveld.Jonge professionals die – zoals aangegeven in het Structuurdecreet van het Hoger <strong>Onderwijs</strong> (2003) – dealgemene, de algemeen beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties beheersen op het niveau vaneen beginnende leraar, met een duidelijke eigen profilering. De commissie meent dat de aandacht voor deberoepsvaardigheden in de doelstellingen in orde is.Binnen de opleiding is geopteerd om, op basis van het beroepsprofiel van de beginnende leraar, de eigenprofilering te expliciteren in overleg met lectoren, het beroepenveld en derdejaarsstudenten. Het werkveld steltdat het formeel niet betrokken, noch geraadpleegd is bij het vastleggen van de vereiste basiscompetenties. Omhet werkveld structureel te betrekken is er een Adviesraad geïnstalleerd, die een eerste keer zal samenkomen infebruari 2007.Elke lector stelt voor elk opleidingsonderdeel een ‘curriculum’ op, waarin de doelstellingen, de leerinhoud enonderwijsvormen, de evaluatiewijzen en het studiemateriaal vermeld staan, evenals de nagestreefdebasiscompetenties. De nieuwe klemtonen die binnen het decreet in 2003 werden aangebracht (onder andere infunctie van gelijke onderwijskansen), zijn vanaf 2004-2005 geïntegreerd in de opleiding. De basiscompetentieszijn eveneens opgenomen en geconcretiseerd in de stagedoelen van de verschillende opleidingsjaren. Bij de500 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


stages ligt het accent op het groeien in bepaalde (zelf gekozen) competenties. De basiscompetenties zijn hetuitgangspunt voor het formuleren van opleidingsdoelen in een meer competentiegericht curriculum. De commissieheeft vastgesteld, dat de aandacht voor competentiegericht leren in de doelstellingen groot is. De opleiding legthierbij de klemtoon op het verwerven van vaardigheden om nieuwe inzichten zelf op te sporen, te verwerken en teintegreren in de eigen onderwijspraktijk, vanuit de reële ervaringen met kinderen.De commissie meent dat er minder aandacht is voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen.Het vijfde statement van de missie (strategisch doel 14) is hierop gericht, maar verder komt het eigenlijk niet meerexpliciet in de opleidingsdoelstellingen aan de orde.De commissie heeft vastgesteld, dat er in de doelstellingen weinig aandacht is voor academische vaardigheden.Onderzoek komt eigenlijk niet aan de orde.De opleiding maakt haar doelstellingen via verschillende kanalen bekend aan haar studenten enpersoneelsleden. Er is een curriculumgids per opleidingsjaar die aan alle studenten ter beschikking wordt gesteld.Het beroepenveld krijgt inzicht in de doelstellingen van de opleiding via de stagebrief. Studenten en hun mentorenworden via een stagebundel, stageopdrachten, toelichtingen bij de stage, stageportfolio enbegeleidingsformulieren ingelicht over de doelen van iedere specifieke stage. Voor de zelfstandige stage van delaatstejaars wordt tijdens de tussentijdse mentorenbijeenkomsten op de hogeschool gecommuniceerd over destagedoelen en de mate waarin de studenten/stagiair(e)s deze doelen hebben bereikt. De commissie mag stellendat studenten, het personeel en het werkveld bekend zijn met de doelstellingen die door de opleiding zijngeformuleerd.Het onderwijsbeleid dat het departement Lerarenopleiding en verpleegkunde voert, is momenteel sterk afhankelijkvan de enveloppenfinanciering. De restricties in financiering hebben onder meer tot gevolg, dat men bij stijgendestudentenaantallen niet onmiddellijk bijkomende middelen krijgt.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen meer expliciet op te nemen.De commissie beveelt aan om het werkveld te raadplegen bij de opmaak van de vereiste competenties.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 501


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding baseert haar domeinspecifieke kader op drie verschillende referentiekaders: de ervaringsgerichtevisie op opvoeden en begeleiden van kleuters volgens het Centrum voor Ervaringsgericht <strong>kleuteronderwijs</strong>(CEGO), de eigen opleidingsvisie en de decretaal voorgeschreven beroepsprofielen, basiscompetenties enontwikkelingsdoelen voor de kleuterschool.De opleiding stimuleert het zelf verantwoordelijk zijn voor het eigen leren en evolueren door vele kansen tecreëren, waarbij de studenten zélf initiatieven moeten nemen. Via projecten, gevarieerde werkvormen, modulesen de over drie jaar gespreide stageperiodes worden steeds weer andere leer- en ervaringssituaties gecreëerd,waarbij de opleiding een groot engagement van de studenten verwacht. Niet alleen de eindresultaten zijn danbelangrijk, maar het proces van leren uit eigen ervaringen door reflecteren en bijsturen biedt vooral meergaranties tot een hogere beroepsbekwaamheid voor de afgestudeerde. De docent is begeleider en evalueert hetproces en/of resultaat. De student levert het bewijs van zijn eigen evolueren en groeien in het verwerven van devereiste basiscompetenties. De commissie waardeert het ervaringsgericht onderwijsconcept van de opleiding.Voor wat betreft het domeinspecifieke referentiekader komen de tien attitudes niet helder aan de orde. Lectorengeven tijdens de gesprekken aan dat zij er aandacht aan besteden, maar nergens kunnen zij dit concreet enspecifiek duiden. Er zijn wel documenten die aantonen dat de opleiding er wel aandacht aan besteed in de stageevaluatiedoor mentoren.De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport, dat zij ervan overtuigd is dat de basiscompetenties goeddoordacht zijn en afgestemd zijn op de noden van het beroepenveld. Zij gaat er dan ook van uit, dat deze nietmoeten worden getoetst. Via gesprekken tijdens stagebezoeken, mentorendagen en bevraging van het werkveldheeft de opleiding inzicht in de haalbaarheid van de doelstellingen. Gesprekken met buitenlandse vakgenotenslaan eerder op de organisatie van onderwijs dan op doelstellingen.Binnen de opleiding is er geen expliciet beleid om zich ten opzichte van andere opleidingen in Vlaanderen ofdaarbuiten te profileren. Desgevraagd geeft de opleiding aan dat zij eigenlijk niet goed weet welke de sterkepunten van andere opleidingen zijn en hoe zij zich tegenover andere opleidingen positioneert.De opleiding stelt dat zij zich tegenover niet-Vlaamse instellingen profileert door het feit dat het <strong>kleuteronderwijs</strong> inVlaanderen openstaat voor kinderen vanaf 2,5 jaar. De begeleiding van deze kinderen is een specifiekedoelstelling die de opleiding onderscheidt ten opzichte van buitenlandse instellingen. Daarnaast profileert deopleiding zich in ‘studiebegeleidingsmethodieken’. In samenwerking met CEGO heeft ze een studentvolgsysteemuitgewerkt. Binnen een Socratesprogramma werkte de opleiding mee aan het ontwerpen van een digitaalstudentvolgsysteem.502 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding de eindkwalificaties expliciet te toetsen bij het relevante beroepenveld.De commissie beveelt aan om in het proces van modularisering aandacht te hebben voor de tien attitudes, zoalsgenoemd in het domeinspecifieke referentiekader.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: goeden op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen van de opleiding zijn afgestemd op de beroepsprofielen en basiscompetenties van deleraren.- De opleiding heeft expliciet aandacht voor taalvaardigheid, ICT-vaardigheden, gelijkekansenonderwijs enparticipatie.- De doelstellingen zijn in orde.- Het werkveld wordt structureel nog niet betrokken bij de opmaak van de basiscompetenties.- De internationale dimensie krijgt minder aandacht in de doelstellingen.- Studenten, personeelsleden en het werkveld zijn bekend met de opleidingsdoelstellingen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 503


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij inzage van de curriculumgids heeft de commissie vastgesteld, dat de doelstellingen in het programma opadequate wijze worden omgezet. Lectoren vertalen per opleidingsonderdeel de basiscompetenties in operationeleleerdoelen, -inhouden en -activiteiten. Naast dit wettelijke referentiekader van de basiscompetenties hanteert deopleiding voor het functioneel geheel ‘de leraar als inhoudelijke expert’ ook de decretale ontwikkelingsdoelen vande kleuterschool en leerplannen van de diverse onderwijsnetten van het basisonderwijs.De opleiding is praktijkgericht en richt zich op wat een afgestudeerde nodig heeft om aan de slag te kunnen alsleraar <strong>kleuteronderwijs</strong>. Het opleidingsprogramma maakt onderscheid tussen een gemeenschappelijk gedeelte,met vaardigheden en attitudes die voor elk soort leraar van belang zijn – onder meer communicatieve enagogische vaardigheden, religie, zingeving en levensbeschouwing, psycho-pedagogische vaardigheden,sociocultureel engagement, omgaan met en verwerken van informatie en scriptie. Het specifieke gedeelte biedtvakdisciplines en competenties die rechtstreeks gericht zijn op hulp bij de kennis- en vaardigheidsontwikkelingvan de kleuter.In het eerste en het tweede jaar (vanaf september 2006 wordt het eerste jaar modulair georganiseerd) zijn devakdisciplines het ordeningscriterium. In het derde jaar is de opleiding quasi volledig georganiseerd in modules,waarbij de leerstof geconcentreerd wordt rond groepen van basiscompetenties.In het eerste jaar wordt disciplineoverschrijdend gewerkt in een project rond hoekenverrijkingen, het OVI-projecten een creabad van drama, zang, dans, expressie, muziek, toneel en beeld. In het tweede jaar gebeurt dat in hetimpressieverwerkingsproject, het zeeproject en een project rond de tweeëneenhalfjarige kleuter.De commissie heeft vastgesteld dat de ontwikkelingsdoelen, het ontwikkelingsplan en de leerplannen uit hetbasisonderwijs met de studenten voldoende worden bestudeerd. De commissie meent dat de domeinen dramaen media in muzische vorming te versnipperd worden behandeld.In het derde jaar is de opleiding quasi volledig georganiseerd in modules, waarbij de leerstof geconcentreerdwordt rond groepen van basiscompetenties. Alleen de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen die voor elksoort leraar belangrijk zijn, blijven apart.De stage wil studenten in verschillende netten en bij verschillende leeftijdsgroepen ervaringen laten opdoen enhen laten ‘proeven’ van diverse opvoedingsvisies om hierover te reflecteren.504 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


De scriptie moet verband houden met één of meerdere opleidingsonderdelen. De derdejaarsstudent moetcontacten kunnen leggen en in dialoog kunnen treden, alsook kunnen samenwerken met het schoolteam/oudersen verzorgers.Aandacht voor zorgbeleid en gelijke kansen is de kern van de opleidingsvisie en komt op verschillende plaatsenin het curriculum aan de orde.De commissie meent daarentegen dat er weinig aandacht is voor het buitengewoon onderwijs. Studenten diehierin geïnteresseerd zijn, krijgen hierover pas in het derde jaar informatie en de kans om er een tweeweeksestage te lopen, wanneer zij hiervoor kiezen in hun specialisatie. Het werkveld vindt dat te vrijblijvend, omdatstudenten in dit geval alleen even komen ‘proeven’ in het buitengewoon onderwijs. Inhoudelijk worden destudenten niet voorbereid op het herkennen van leerstoornissen.De commissie stelt dat het niveau, de inhoud en de domeinspecifieke eisen van de opleidingsonderdelenovereenstemmen met een professionele bachelor. De competenties bieden de studenten een houvast om hunleerproces te sturen. Zichtbaar is dat de ‘groei’ in het werken met de competenties aanwezig is bij de studenten.De commissie waardeert de diverse initiatieven waar in het onderwijsproces aandacht is voor diversiteit enmulticulturele identiteit.Internationalisering en uitwisselingen worden in de opleiding geleid door twee departementale coördinatoren. Erzijn verschillende documenten voorhanden waarin studenten en lectoren zich kunnen informeren over demogelijkheden in het buitenland.De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> organiseert voor buitenlandse en Waalse studenten lessen in de hogeschool enstageactiviteiten in Vlaamse basisscholen. Er lopen Erasmus-Belgicacontracten met vier Waalseopleidingsinstituten. De opleiding is actief in het netwerk dat is uitgebouwd met 25 Europese partnerscholen enwerkt samen met landen uit Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Lectoren en het opleidingshoofd verzorgenseminaries en informatierondes voor partners uit Vietnam, Ecuador en Rwanda. Via de Noord-Zuidcontractenheeft de opleiding partners in India, Pakistan en Zuid-Afrika, waar studenten een inleefstage kunnen volgen. Voorstudenten zijn er lange en korte uitwisselingen, intensieve programma’s, taalbadverblijven en inleefstages. Decommissie heeft vastgesteld dat, ondanks de mogelijkheden, er maar enkele studenten per jaar deelnemen aaneen uitwisselingsprogramma.De internationale en interculturele dimensie krijgen een plaats in curricula en in bijzondere activiteiten in deopleidingsonderdelen sociocultureel engagement (SCE), religie, zingeving en levensbeschouwing (RZL),wereldoriëntatie (WO), poppenspel, leefsleutels, observatiestage, keuzestage, thema ‘Op weg naar inclusie?’ ende module interculturele communicatie. Inkomende studenten volgen de internationale module (20 studiepunten)en voegen er eigen onderwerpen uit het curriculum <strong>kleuteronderwijs</strong> aan toe.Over het concretiseren van nieuwe ontwikkelingen in het programma zegt het zelfevaluatierapport, dat lectorennascholingen volgden bij drie steunpunten: Nederlands als tweede taal (NT2), Intercultureel <strong>Onderwijs</strong> (ICO) enErvaringsgericht <strong>Onderwijs</strong> (EGO). De concepten van EGO en ICO zijn concreet gemaakt in deopleidingsonderdelen SCE en Nederlands en in de module ‘Op weg naar inclusie?’. Reflecteren en werken metalternatieve evaluatievormen worden toegepast bij procesevaluatie, portfolio, jaartaken, “peer”- enselfassessment. De opleiding volgt alle ontwikkelingen in ICT, en in het opleidingsplan 2005-2009 is eenprojectplan opgenomen voor het inschakelen van nieuwe technologieën. De opleiding werkt actief mee aan deverspreiding van haar visie op ervaringsgericht werken in het basisonderwijs via hoorcolleges aan buitenlandsestudenten, presentaties aan bezoekende collega’s en delegaties uit het buitenland, en via netwerken binnen deassociatie.De commissie meent dat lectoren zelf weinig eigen onderwijskundige bijdragen leveren aan vernieuwingen. Decommissie stelt vast dat lectoren niet of nauwelijks naar het buitenland gaan en/of buitenlandse tijdschriftenlezen. Ze concludeert hieruit dat recente onderwijsontwikkelingen in het buitenland een te beperkte invloeduitoefenen op het eigen onderwijsprogramma.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 505


Bij curriculumontwikkeling, -herzieningen en/of -wijzigingen zijn lectoren betrokken via (wekelijkse) vergaderingenvan de Opleidingsraad en werkgroepen. Wijzingen en/of vernieuwingen worden besproken met de studenten ineen informele studentenraad en geagendeerd op de departementale Raad. Bij derdejaarsstudenten is gepeildnaar hun ervaringen met modules. Het werkveld wordt niet systematisch betrokken. De commissie wil in de randopmerken, dat het werkveld die de commissie gesproken heeft, niet op de hoogte is van actuele ontwikkelingendie in de opleiding aan de gang zijn.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt de opleiding aan om muzische vorming als totaalconcept beter aan bod te laten komen.De commissie adviseert in het curriculum meer aandacht te hebben voor stage in het buitengewoon onderwijs enhet herkennen van leerstoornissen.De commissie beveelt de opleiding aan om aandacht te hebben voor onderwijsontwikkelingen in het buitenland.De commissie adviseert het werkveld structureel te betrekken bij curriculumontwikkeling, -herzieningen en -wijzigingen.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft - onder meer met het ervaringsgericht onderwijs als referentiekader – aandacht voor dekoppeling van de kennisontwikkeling aan de vaardigheden die nodig zijn voor het beroep. Studenten doen kennisop over een opleidingsonderdeel en leren tegelijkertijd hoe ze die kennis moeten doorgeven aan kleuters. Decomplexiteit stijgt in de verschillende opleidingsjaren. De kennis is gradueel opgebouwd volgens bepaaldeleerlijnen doorheen de opleiding. De verworven kennis en kwalificaties worden toegepast tijdens de stages. Deopleiding stelt dat lectoren werken met de recentste leerplannen en handboeken, en de studenten informerenover vakliteratuur.De commissie meent dat er in het programma aandacht is voor vaardigheden die het maatschappelijk enberoepsmatig functioneren ondersteunen, alsook voor werkveldervaring. De interactie met de beroepspraktijk iser via de vele contacten tussen de opleiding en de mentoren in het werkveld. Gastsprekers brengen actueleontwikkelingen in het beroepenveld en de beroepspraktijk direct bij lectoren en studenten.506 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


De prestatieregeling voorziet ruimte voor elke lector om zich bij te scholen in de recentste ontwikkelingen in hetvakgebied. De hogeschool en de opleiding organiseren groepssessies rond ICT, leerplatforms, evaluatievormenselfassessment, competentieleren, reflecteren, ervaringsgericht onderwijs … om deze te implementeren in hetopleidingsprogramma.Via internationale contacten vindt een kruisbestuiving plaats. Door buitenlandse studiebezoeken en via contactenmet andere lerarenopleidingen verruimen lectoren hun kijk op hun eigen visie, aanpak, structuur en inhoudelijkeinvulling.StageIn het eerste jaar zijn er vier weken didactische oefeningen (6 studiepunten). In het tweede jaar zijn er negenweken stage (14 studiepunten). In het derde jaar zijn er vier weken keuzestage, vijf weken didactische stage (12studiepunten) en zeven weken zelfstandige stage (15 studiepunten). De zelfstandige vormt een cluster van drieaparte opleidingsonderdelen: agogische vaardigheden (3 studiepunten), psychopedagogische vaardigheden (3studiepunten) en didactische oefeningen (9 studiepunten). De studiepunten voor de keuzestage worden voor allestudenten apart verrekend bij de bijhorende module ‘Op weg naar inclusie?’. Het aandeel van stage neemtgradueel toe doorheen de opleiding. Deze toename loopt parallel met de verwachte toename aan zelfstandigheidvan de student.De stage wordt opgevat als een begeleidingscyclus met vier evenwaardige stappen die herhaald worden:observeren, vanuit de observaties een aanbod plannen, het geplande aanbod realiseren en observeren hoekleuters reageren op dit aanbod, het evalueren van het gerealiseerde aanbod en vanuit die vaststellingen eennieuw aanbod plannen.In het eerste jaar lopen de studenten in stageduo’s een heel jaar stage in eenzelfde school en in eenzelfdestageklas. Zij kiezen zelf hun stagepartner en ook hun stageschool. De stage wordt onderverdeeld in drieperiodes. Deze drie stageperiodes bestaan telkens uit observatie- en participatiedagen in de stageschool,voorbereidingsdagen in de hogeschool, zelf voor de klas staan en in de hogeschool reflecteren op de voorbijestage. Tijdens de eerste periode (spellenstage) staan studenten twee dagen voor de klas, tijdens de tweedeperiode (hoekenstage) drie dagen en tijdens de derde periode (eindstage) vier dagen.In het tweede jaar lopen de studenten stage in minstens drie verschillende scholen, ze mogen de stagescholenzelf kiezen en staan alleen in een stageklas. Er zijn vier stageperiodes met de bedoeling dat studenten bij alleleeftijdsgroepen stage lopen. Zo is de tweede periode specifiek gericht op tweeëneenhalfjarige kleuters en delaatste periode op vier- of vijfjarige kleuters. Studenten moeten zich bekwamen in alle facetten van hetervaringsgericht begeleiden van kleuters.De stage van het derde jaar richt zicht op de zelfstandigheid van de student tijdens de stages. Er zijn driestageperiodes die elk in een andere school plaatsvinden. Tijdens de keuzestage maakt de student, binnen zijneigen interesse, kennis met andere vormen van onderwijs, bijvoorbeeld buitengewoon onderwijs, methodeschool,… De tweede stageperiode is onderverdeeld in drie delen. Daartussen komt een aaneengesloten periodevan vier weken, waarbij de studenten alle einddoelen oefenen, vertrekkend vanuit eigen werkpunten. De derdestageperiode is de zelfstandige stage, waarin de student de opdracht volledig van de mentor overneemt.Als voorbereiding op de stage ontvangt elke student een bundel Stagewerking opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>,met onder meer toelichting bij de criteria en afspraken die bij de begeleiding en beoordeling van destageactiviteiten een rol spelen. In het eerste jaar krijgen studenten informatie bij het uitschrijven van devoorbereidingen. In het tweede jaar zijn er verdiepingssessies over het ervaringsgericht begeleiden van kleuters.In het derde jaar maken studenten bondige lesvoorbereidingen in een denkschrift. Vóór elke stage is er eenopleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 507


gesprek met de mentor. In de opleiding is er een planningsgesprek met het geplande activiteitenaanbod en metde persoonlijke werkpunten en doelstellingen.Binnen de hogeschool is de stagecoördinator verantwoordelijk voor de planning en organisatie van de stages. Dedirecte begeleiding van de studenten gebeurt door de mentoren en de begeleidende lectoren. De mentorennemen een belangrijke rol op in het begeleidingsproces van de student. De docent begeleidt dezelfde studentengedurende een heel jaar, zowel voor planningsgesprekken, de stage zelf als het opvolgen van de portfolio’s. Destudenten krijgen geregeld feedback over hun stage via de schriftelijke verslagen en gesprekken met de docent.Tijdens en na de stages zijn er reflectiesessies, waarin studenten in groep reflecteren over stagegebondenonderwerpen en/of problemen die zij ondervonden. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding initiatievenheeft uitgewerkt om de stagementoren te ondersteunen.Het eindcijfer voor het opleidingsonderdeel stage is voor alle opleidingsjaren gebaseerd op de beoordelingengegeven door de verschillende mentoren, de vaklectoren en de begeleidende docent, en op een evaluatie van destageportfolio. De mentoren beoordelen de attitudes en het pedagogisch en didactisch handelen. De vaklectorenbeoordelen de schriftelijke voorbereidingen. De begeleidende docent geeft een beoordeling die gebaseerd is opde planningsgesprekken, de realisaties en de tussentijdse gesprekken. De stageportfolio wordt door de begeleidendedocent beoordeeld. In het tweede en derde jaar wordt bij de bepaling van het eindcijfer bovendien rekeninggehouden met het al of niet aanwezig zijn in de reflectiesessies.Het aandeel van al deze elementen in het eindcijfer en de wijze waarop het eindcijfer tot stand komt, isvastgelegd in het document “Handleiding bij evaluatiecriteria stage”, dat bij de aanvang van de eerste stage aande studenten wordt gegeven en toegelicht.De commissie heeft verschillende portfolio’s ingekeken. De studenten maken een verslag van een activiteit, endat wordt ter lezing voorgelegd aan de directeur van de stageschool die met een handtekening bevestigt dat hijhet verslag heeft gelezen. Daarna maken de studenten een reflectieverslag, waarin zij de link leggen naar decompetenties die zij moeten bereiken. De commissie vindt dat een prima proces. De commissie meent dat hetreflectieverslag een meerwaarde zou krijgen als hierin een ‘theoretische pauze’ wordt ingelast, kortom dat destudent antwoord kan geven op de vraag welke onderwijskundige of pedagogische theorieën aan de situatiekunnen worden gekoppeld.De praktijk van het ervaringsgericht onderwijsconcept blijkt heel verschillend te zijn in de stagescholen. Degeneratie ‘oudere’ mentoren is gestructureerd gericht, terwijl ‘jongere’ mentoren al meer ervaringsgerichtonderwijs verzorgen. Sommige mentoren staan niet echt te springen voor ervaringsgericht onderwijs dat destudenten op de stagescholen zullen geven.De commissie meent dat de kwaliteit van de stageplaats op voorhand niet wordt gecontroleerd. De opleiding moetzorg dragen voor veel stageplaatsen en is over het algemeen al tevreden wanneer alle studenten een stageplaatshebben gevonden. Wanneer er zich problemen voordoen met de stageplaats wordt in dat specifieke gevalgezocht naar een oplossing.EindwerkSinds het academiejaar 2003-2004 werken studenten van het derde jaar een actuele maatschappelijke tendensals onderwerp uit, op zo’n manier dat het thema door jonge kinderen verkend en ervaren kan worden. Heteindwerk (6 studiepunten) omvat twee delen: in het eerste gedeelte ontwikkelt de student een correcte engenuanceerde kijk op het probleem. In het tweede gedeelte werkt de student een aantal‘impressieverwerkingswaaiers’ uit, waarvan hij er minstens één uitprobeert tijdens de stage.De begeleiding gebeurt door een promotor en bestaat uit de ondersteuning van studenten in persoonlijk studieenopzoekingswerk. Het eindwerk wordt gepresenteerd aan een examenjury. De studenten bepalen zelf of ze de508 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


scriptie alleen of per groep van twee of maximaal drie personen maken. Het eindwerk wordt individueelbeoordeeld. Hierbij worden zowel het product als het proces geëvalueerd.De eindwerken die de commissie heeft gelezen, waren van een behoorlijk niveau. Studenten legden op eenduidelijke wijze de verbinding tussen enige theoretische notie en de vertaling ervan naar de praktijk van dekleuterklas. Vaak blijft in door de commissie gelezen scripties het theoretische gedeelte oppervlakkig en is de lijnvan de gehanteerde methodiek ondergesneeuwd. De opleiding bevestigt dat zij alternatieven overweegt voor hethuidige eindwerk.De wetenschappelijke dienstverlening in de hogeschool is in handen van het onderzoekscentrum Memori. Sinds2005-2006 voert het departement Lerarenopleiding projectmatig wetenschappelijk onderzoek uit. De commissieheeft vastgesteld dat lectoren in projecten participeren in het kader van maatschappelijke dienstverlening. Recentnam de opleiding met de K.U.Leuven deel aan een project, maar de onderzoeksgebondenheid van de opleidingblijft beperkt. De commissie stelt vast dat studenten en lectoren weinig actief betrokken zijn bij onderzoek binnende opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan om aandacht te hebben voor de bewaking van de kwaliteit van destageplaats.De commissie raadt de opleiding aan onderwijsonderzoek uit te voeren en studenten daarbij te betrekken.De commissie adviseert aan de opleiding de methodiek van de scriptie duidelijker aan de orde te stellen.Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het programma bestaat uit theoretische achtergronden en inzichten, die binnen de contacturen wordenaangeboden en daarna zoveel mogelijk worden toegepast binnen de stages.Het programma heeft een geleidelijke en logische opbouw naar steeds complexere inhouden.In het eerste jaar verwerft de student basiskennis in functie van het werken met kleuters. De theorie is verbondenmet de praktijk, en de stage is een grondige kennismaking met de kleuterschool en het didactisch oefenen.In het tweede jaar worden theoretische achtergronden verworven, verdiept en verbreed. Het aandeel van destage is groter en studenten bekwamen zich in het zelfstandig begeleiden van een kleuterklas.In het derde jaar wordt de verworven kennis verdiept en verbreed. Van de student wordt meer zelfstandigheidverwacht bij het voorbereiden van en tijdens de stage. De begeleiding door de lectoren wordt geleidelijk aanafgebouwd, maar de aanspreekbaarheid bij eventuele vragen blijft. Het initiatief ligt echter bij de student zelf.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 509


De coherentie binnen het programma wordt bewaakt in de opleidingsvergaderingen, opleidingsraden en(vak)werkgroepen. Sterktes en zwaktes van projecten, vernieuwingen en jaaroverschrijdende activiteiten wordensteeds besproken in de werkgroepen en op de opleidingsdag, zodat aanpassingen en/of wijzigingen snel kunnenworden doorgevoerd.Er zijn voor studenten geen keuzetrajecten. De opleiding hanteert een flexibel vrijstellingenbeleid, waardoor eenstudent de mogelijkheid heeft om een individueel traject te volgen. Mandaatstudenten kunnen sinds de invoeringvan het Participatiedecreet het opleidingsonderdeel studentenvertegenwoordiging (3 studiepunten) volgen. Voorstudenten die op internationale uitwisseling gaan, wordt – naargelang van hun verblijfsduur in het gastland – eenindividueel programma opgesteld.De opleiding stelt dat zij rekening tracht te houden met de opmerkingen van instellingen die betrokken partij zijnbij de opleiding. Via contacten tijdens stagebezoeken, de mentorendag en de onderwijsbeurs krijgen de lectorenfeedback over de inhoud en organisatie van het programma. De opleiding tracht in te spelen op wat andereinstellingen vragen als dienstverlening, bijvoorbeeld openluchtklasbegeleiding, theaterbezoeken, sportdagen ensintviering.Bij inzage van de curriculumgidsen heeft de commissie vastgesteld, dat de sequentiële opbouw en de coherentievan het programma in termen van het normtraject in orde zijn. De inhoudelijke samenhang en omvang van hetprogramma zijn eveneens in orde. De afstemming van het programma bij samenwerking met andere instellingenblijft beperkt. Dat geldt trouwens ook voor de relatie tussen het programma en flexibele leertrajecten. Decommissie meent dat er weinig of geen differentiatie is voor studenten die meer in hun mars hebben.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de samenwerking met andere (onderwijs)instellingen te verruimen.De commissie raadt de opleiding aan om te differentiëren voor sterkere studenten.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/510 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In 2002-2003 vond er een studietijdmeting plaats in het tweede jaar. Een analyseteam, samengesteld uitstudenten en lectoren, heeft de resultaten besproken. Naar aanleiding van die bespreking zijn de lestabellenonder de loep genomen en is er nagedacht over een aangepast jaartaken- en toetsenbeleid voor de studenten.De opleiding plant een nieuwe studietijdmeting in 2006-2007, na de invoering van het nieuwe curriculum.Studenten geven aan dat het rooster redelijk verdeeld is, dat de studielast pieken kent en de werkdruk hoog is.Naar hun mening is er een overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd van de verschillendeopleidingsonderdelen. Zij stellen dat de student ook een eigen verantwoordelijkheid heeft in zijn werkplanning.De commissie nam kennis van de onderstaande maatregelen die de opleiding nam om het studieklimaat en destudeerbaarheid te bevorderen.Een jaarkalender met les-, stage- en examenperiodes is bij de start beschikbaar: een overzicht van opdrachtenen examentaken, met het aantal taken, het tijdstip van inlevering ervan, het aandeel van de taak in hetexamenpercentage, examenmodaliteiten en het tijdstip van evaluatie. Bemerkingen bij deze planningen vanwegestudenten en lectoren worden besproken op de jaarlijkse ‘Denkdag’ in mei. Op de jaarlijkse Startdag in septemberzijn er nog aanpassingen in de overzichten, naar aanleiding van opmerkingen en suggesties.Om de studielast te spreiden over twee semesters zijn er op het einde van het eerste semester examens in heteerste en het tweede jaar voor opleidingsonderdelen die afgerond zijn. In het derde jaar wordt elke moduleafgesloten met een examen. Voor alle studiejaren worden gedurende het jaar werkdagen ingelast om aan takenen opdrachten te werken. In het derde jaar worden twee eindwerkweken geroosterd. Ook voor stagecoördinatieen studiebegeleiding zijn er momenten ingebouwd in het rooster. Op vraag van studenten kunnen monitoraats- ofremediëringslessen worden ingericht.Bij het begin van het jaar ontvangen alle studenten de uurroosters voor het hele academiejaar. Er wordt gestreefdnaar het lesvrij houden van ten minste één namiddag per week. Tijdens het academiejaar zijn er geen ingrijpendeveranderingen meer aan de uurroosters. Lesvrije, losstaande uren worden in de mate van het mogelijke geweerd.De eerste stage wordt zo vroeg mogelijk op het jaar gepland, om studenten te stimuleren en tegelijk eenrealistisch beeld te geven van het beroep van leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>. Elke stageperiode wordt afgerond met eenreflectiesessie, waarbij studenten problemen kunnen signaleren.De opleiding heeft ervaren dat studenten sommige aspecten als verzwarend percipiëren, zoals het verplichtendkarakter van (jaar)opdrachten en stageopdrachten, de combinatie van (relatief lange) lesdagen en stage, aulauren,het maken van schriftelijke lesvoorbereidingen, eindwerk … Langs de andere kant schuiven studentenstudeeropdrachten vaak op de lange baan. De opleiding zoekt naar oplossingen voor deze opmerkingen viaonder meer een taken- en toetsenbeleid, een gewijzigd stageopzet, de inlassing van werkdagen en het werken inkleine groepen.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 511


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding om op regelmatige basis studietijdmetingen te organiseren.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De keuze van werkvormen en leermiddelen is gebaseerd op de te verwerven basiscompetenties, deonderwijsvisie van de hogeschool en de opleiding, recente maatschappelijke ontwikkelingen en de noden van eengevarieerde studenteninstroom. Vermits studenten van een bacheloropleiding kiezen voor een praktijkgerichteopleiding worden vooral activerende en interactieve werkvormen en leermiddelen ingeschakeld in beperktegroepen.De laatste jaren is er een toename aan instroom van eerstejaarsstudenten vanuit de ‘zwakkere’ richtingen van hetsecundair onderwijs. Bovendien zijn er meer bissers en studenten met geïndividualiseerde leertrajecten.Iedere docent bepaalt voor zich de werkvormen, in functie van de doelstellingen van het opleidingsonderdeel. Decommissie had inzage in de curriculumgidsen van het eerste, tweede en derde jaar en nam kennis van deaangegeven werkvormen per vakdomein, onder meer hoorcollege, werkcollege, begeleid en niet-begeleidgroepswerk en zelfstudie. Daarnaast zijn er ook vakoverschrijdende werkvormen, zoals projecten, modulairwerken, probleemgestuurd werken, praktijklessen, microteaching, stages en reflectiegroepen. De opleiding gaatook op locatie voor onder meer onthaaldagen, creastage, observatiestage, theater- en museumbezoek enexcursies.De commissie meent te mogen stellen dat er, over het algemeen, sprake is van een behoorlijke aansluiting vande didactische werkvormen bij de doelstellingen op het niveau van de opleiding en van de opleidingsonderdelen.Soms is de creatieve instelling te zwak. Het gebruik van onder meer portfolio, het denkschrift, het heen-en-weerschrift… stimuleert studenten tot een continue reflectie op hun leerproces.Om een flexibele hantering van werkvormen mogelijk te maken, worden studenten in het eerste en tweede jaarverdeeld in groepen. In het derde jaar zijn het aantal hoorcolleges beperkt, waardoor er meestal in één groepmodulair, probleemgestuurd en zelfstandig wordt gewerkt.De opleiding wendt diverse leermiddelen aan in functie van de beginsituatie, de algemene en de meer specifiekeopleidingsdoelen. Om het gebruik van verschillende leermiddelen toe te laten, zijn lokalen voorzien van de nodigeaccommodatie en audiovisuele materialen, of uitgerust voor een specifiek opleidingsonderdeel (beeldlokaal,muzieklokaal). Specifieke kinder-, prenten- en voorleesboeken zijn beschikbaar in de bibliotheek.Sinds september 2005 is Toledo-Blackboard als elektronisch leerplatform in gebruik. ICT is, waar mogelijk,geïntegreerd binnen de vakdidactiek van opleidingsonderdelen en binnen vakoverschrijdende initiatieven, zoals512 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


het hoekenproject, het impressieverwerkingsproject, poppenspel, verhalen, beeldopvoeding, Nederlands enopvoedkunde. De commissie heeft vastgesteld dat het elektronisch leerplatform mondjesmaat wordt gebruikt endat er weinig cursussen op te vinden zijn. Tijdens de gesprekken gaf de opleiding aan, dat zij nog geen concretevisie heeft uitgewerkt over het gebruik en de didactische mogelijkheden van Toledo binnen deze opleiding. Decommissie meent dat de opleiding (te) weinig gebruik maakt van het ruime ICT-aanbod dat binnen hetdepartement Lerarenopleiding voorhanden is.De commissie heeft de ter beschikking gestelde leermiddelen ingekeken. Heel veel materiaal dat ter inzage isgegeven, heeft een directe en duidelijke relatie met de beroepspraktijk. Er wordt veel gebruikgemaakt vanbeeldend materiaal. De onderwerpen zijn vaak goed gekozen en afgestemd op de belevingswereld van kinderen.De theorie wordt soms stiefmoederlijk behandeld. Er wordt duidelijk aandacht besteed aan de wijze waarop deleraar <strong>kleuteronderwijs</strong> met de thema’s in de kleuterklas aan de slag moet. De opleiding voorziet veel opdrachtenvoor de student. De vormgeving van het schriftelijke studiemateriaal is naar behoren. De commissie heeftvastgesteld dat het studiemateriaal door collega-lectoren weinig of niet wordt getoetst. Sommige leermiddelenzien er vrij ‘docentgestuurd’ uit. Het gebruik van oorspronkelijke literatuur mag meer aandacht krijgen.Tijdens de gesprekken heeft de commissie vastgesteld, dat docentgestuurde werkvormen de bovenhand hebbenop ervaringsgerichte werkvormen.De commissie meent dat de opleiding in het didactisch concept en de uitwerking ervan een beperkte aandachtheeft voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt de opleiding aan om in het proces van reflectie meer expliciet aandacht te besteden aan detheoretische component bij het gebruik van de reflectiecyclus.De commissie stimuleert de opleiding om het concept van ervaringsgericht onderwijs te hanteren bij de eigenonderwijsuitvoering. Hanteer het uitgangspunt teach as you preach.De commissie adviseert om meer gebruik te maken van het ICT-aanbod binnen de lerarenopleiding.Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie had inzage in de onderwijs- en examenregeling waarin de organisatie van toetsen en examens isbeschreven. Bij inschrijving ontvangt elke student dit document.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 513


Elke docent bepaalt in het begin van het academiejaar voor het eigen opleidingsonderdeel de evaluatievormen,rekening houdend met de doelstellingen, de te evalueren eindcompetenties en de grootte van de studentengroep.De docent geeft hierover toelichting aan de studenten. Deze gegevens worden opgenomen in de curriculumgidsen in het ECTS-formulier van elk opleidingsonderdeel. Om de wijze van beoordelen concreter te maken, gevende (meeste) lectoren voorbeeldvragen en/of een voorbeeldexamen: een volledig examen uit een vorigacademiejaar. Naast de evaluatievormen worden per opleidingsonderdeel eveneens de puntenverdeling, hettijdstip van het examen en het al of niet mogelijk zijn van een herexamen aangegeven. Op het einde van deblokperiode zijn er in het eerste jaar vrijblijvende terugkomdagen voorzien, waarop studenten, nadat zij de cursushebben ingestudeerd, bijkomende vragen kunnen stellen.Het indienen van examenvervangende opdrachten en portfolio’s staat niet in de examenregeling, maar wordt doorde docent op voorhand meegedeeld.De ombudsvrouw geeft voorafgaand aan de examenperiode een toelichting bij het examenreglement.De opleiding maakt gebruik van evaluatievormen in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen ende opleiding als geheel. Bij inzage van de curriculumgids heeft de commissie onder meer de volgendeexamenvormen genoteerd: mondeling, schriftelijk, opdrachten, verslag, presentatie, permanente evaluatie,praktijkexamen, documentatiemap, vaardigheidstoetsen en portfolio. De eenvormigheid van de examens wordtbewaakt door het gebruik van een standaardexamenformulier.De commissie had inzage in het document “Handleiding bij evaluatiecriteria stage”. Het eindcijfer voor hetopleidingsonderdeel stage is voor alle opleidingsjaren gebaseerd op de beoordelingen gegeven door deverschillende mentoren, de vaklectoren en de begeleidende docent, en op een evaluatie van de stageportfolio.Mentoren en begeleidende lectoren gebruiken een standaardformulier voor hun schriftelijk verslag.De commissie heeft tijdens de gesprekken vastgesteld, dat studenten en personeelseden op de hoogte zijn vande eisen verbonden aan de evaluatieprocedure en de examenreglementering.Voor studenten op uitwisseling worden in overleg met de buitenlandse partners en de eigen lectoren “learningagreements” opgesteld. Bij de evaluatie hanteren alle partners het Transcript of Records. Opdrachten enevaluatieaanpak daarvan worden uitgeschreven door de departementale coördinatoren en vooraf met de studentdoorgenomen. Stages worden beoordeeld met aangepaste stagebeoordelingsformulieren door de begeleiders terplaatse. Deelname aan een internationale activiteit wordt vermeld op het rapport en/of het diploma van destudent. Buitenlandse studenten krijgen naast het Transcript of Records ook een certificaat.Bij de deliberaties is de ombudsvrouw aanwezig is. De vuistregels die gehanteerd worden, zijn door de stafvastgelegd na advies van de departementsraad. Dit document wordt door het departementshoofd enkelemaanden voor de deliberaties via mail bezorgd aan lectoren en studenten.Na de examens van januari en juni krijgen de studenten een rapport . Het rapport van januari vermeldt zowel depunten van de partiële examens als van de eindexamens van een opleidingsonderdeel dat al vollediggeëxamineerd is. De deliberatie over de eindexamens die in januari zijn afgelegd, gebeurt pas in juni, nadat devolledige eerste zittijd is afgesloten. Na elke examenperiode (januari, juni, tweede zittijd) kunnen de studentenhun resultaat met de betrokken lector bespreken en hun examenkopij inkijken. Zowel na de eerste als na detweede zittijd wordt er daarvoor een volledige dag georganiseerd.In de nieuwe onderwijs- en examenregeling van 2005-2006 staat voor het eerst de expliciete vermelding, dat ermet semesters wordt gewerkt. Dat heeft gevolgen voor het organisatieverloop van de examens en de organisatievan het academiejaar. Er zijn onder meer méér examens voorzien in januari en er zullen afsluitende deliberatiesin de januarizittijd zijn. Studenten kunnen zich vanaf het tweede semester opnieuw inschrijven voor andereopleidingsonderdelen en deze opnemen in hun persoonlijke opleidingsprogramma.514 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Uit gesprekken met lectoren blijkt dat zij niet gewoon zijn om examens en toetsen aan elkaar voor te leggen, nocha priori, noch a posteriori.De commissie heeft examens, opdrachten en werkstukken ingekeken. Over het algemeen zijn de examenvragenvrij traditioneel op de leerstof gericht. De vragen over de cursus onderwijsorganisatie en -beleid vormen hieropeen uitzondering.De vormgeving van de ingekeken werkstukken is naar behoren. Problemen worden vaak in algemene(re) zinbehandeld, maar er gaat minder aandacht naar de gevolgen voor het verwerken in de kleuterklas. Soms zijn zevlot uitgewerkt met concrete tips naar de klaspraktijk.De commissie meent dat er nog onvoldoende structureel evaluatiebeleid is. Op 7 december 2006 (de weekvoorafgaand aan het visitatiebezoek) werd een discussienota Evaluatie, een strategische keuze gelanceerd tervoorbereiding van een evaluatiebeleid.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert de opleiding een beleid te ontwikkelen voor een collegiale toetsing van de examens, alsaspect van kwaliteitsbewaking van beoordeling en toetsing.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 515


Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool beschikt over een procedure in verband met de toelatingsvoorwaarden voor eenbacheloropleiding, zoals bepaald in artikel 65 van het Structuurdecreet van 4 april 2003. Mede hierdoor kan deopleiding anderstalige kandidaten met lage slaagkansen wegens taalproblemen ontmoedigen, zonder de kansenvan kandidaten met een beperktere taalachterstand te hypothekeren.Voor instroom en rekrutering werkt de opleiding samen met secundaire scholen en CLB’s uit de regio. Om deaansluiting van het programma bij de vooropleiding te realiseren, worden potentiële studenten ingelicht over devereiste aanvangscompetenties per opleidingsonderdeel en de moeilijkheidsgraad van de studie. Tijdens hetintakegesprek en de administratieve inschrijving worden de vooropleiding, eventuele risicofactoren enbegeleidingsmogelijkheden besproken.De basisopleiding trekt studenten aan uit alle opleidingsvormen van het secundair onderwijs. De laatste jaren iser een verandering in de instroomverhoudingen. Er is een daling van ASO-studenten (in 2004: 19%), eentoename uit het TSO (in 2004: 50%) en uit het BSO (in 2004: 29%). Het aantal mannelijke studenten bedraagt 2tot 6%. Het aantal generatiestudenten blijft relatief stabiel (in 2004: 63,50%).Studenten beweren dat zij voor de opleiding in deze hogeschool kozen vanwege het ‘goed gevoel’ dat zij bij dezeopleiding hadden, en/of vanwege de positieve zaken die zij hadden gehoord over de kwaliteit en de begeleiding.De opleiding merkt aan de commissie op, dat zij moet werken met een grote diversiteit aan studenten metverschillende startcompetenties.De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding de volgende specifieke activiteiten opzet ten aanzien van deaansluiting vooropleiding-opleiding:- Na bepaling van het aanvangsprofiel worden sommige studenten op grond van de vaststellingen uit LASSIdoorverwezen naar een studiebegeleider verbonden aan de opleiding.- In elk opleidingsjaar volgt een docent bijzondere doelgroepen – bissers, overstappers, studenten met eenbijzonder traject – van dichtbij op. Sinds 2005 is een trajectbegeleider verantwoordelijk voor het administratiefen logistiek opvolgen van de trajecten van deze studenten.Omwille van de verandering van de studenteninstroom heeft de opleiding ervoor gekozen om zoveel mogelijk tewerken met beperkte klasgroepen. Het aantal aula-uren werd verminderd voor het doelpubliek. Op aanvraag vanstudenten kunnen remediëringslessen worden ingericht. Tijdens de onthaaldagen is er een screening overspraak-, stem- en expressiegebruik, waarna studenten eventueel worden doorverwezen.516 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Tot 2004-2005 bestond er in de hogeschool en op opleidingsniveau een formele procedure om EVC’s, EVK’s enbijzondere statuten in rekening te brengen en het opleidingsprogramma aan te passen aan de persoonlijkesituatie van de student. Sinds de invoering van het Flexibiliseringdecreet werd gezocht naar meer flexibeletoepassingen en mogelijkheden. Binnen de hogeschool werd een globale regeling uitgewerkt voor de toekenningvan ‘bijzondere statuten’ aan studenten in uitzonderlijke omstandigheden: topsport, medische redenen, socialeredenen, taal … Het departement Lerarenopleiding verfijnt deze regeling jaarlijks in functie van de specifiekenoden, in samenspraak met de student, de dienst Studentenvoorzieningen en het opleidingshoofd.Binnen de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> worden er geen voorbereiding- en schakelprogramma’s aangeboden.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om in de opleiding meer aandacht te besteden aan stemgebruik en -hygiëne.Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:goedfacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- Basiscompetenties worden per opleidingsonderdeel vertaald in operationele leerdoelen, leerinhouden enleeractiviteiten. De domeinen drama en media in muzische vorming worden te versnipperd behandeld.- Het niveau, de inhoud en de domeinspecifieke eisen van de opleiding stemmen overeen met eenprofessionele bachelor.- Er is aandacht, met het ervaringsgerichte concept als referentiekader, voor de koppeling van dekennisontwikkeling aan vaardigheden die nodig zijn om als leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> aan de slag te kunnen.- De interactie met de beroepspraktijk is aanwezig. Via de stage doen studenten ervaring op in verschillendenetten, bij diverse leeftijdsgroepen en in verschillende opvoedingsvisies. Het aandeel van de stage neemtgradueel toe doorheen de opleiding. De bewaking van de kwaliteit van de stageplaats vergt aandacht. Deeindwerken zijn van een behoorlijk niveau.- De sequentiële opbouw en coherentie van het programma in termen van normtraject zijn in orde. Er zijnweinig of geen keuzetrajecten.- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.- Studietijdmetingen vinden niet op geregelde basis plaats. De opleiding onderneemt studiebevorderendeacties. Studenten krijgen jaaropdrachten en weten ruim van tevoren wat zij dat jaar moeten doen. Lectorenopleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 517


zijn van elkaars opdrachten op de hoogte. De opleiding stelt veel eisen, maar dat leidt niet tot knelpuntenvoor de studenten. Studiebelemmerende factoren ontstaan wanneer de student niet goed plant.- De variatie aan onderwijsvormen is naar behoren.- Er is voldoende aansluiting van de leermiddelen bij het didactische concept, de doelstellingen op het niveauvan de opleiding en de beginsituatie van de instroom. De kwaliteit van de onderwijsmiddelen is over hetalgemeen naar behoren. De leermiddelen hebben een directe relatie met de beroepspraktijk, maar hier endaar zou meer creativiteit aan de dag mogen worden gelegd.- Studenten en personeelsleden zijn op de hoogte van de eisen verbonden aan de evaluatieprocedure en deexamenregeling. De evaluatievormen staan in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en deopleiding als geheel.- De opleiding zet specifieke activiteiten op ten aanzien van de aansluiting vooropleiding-opleiding.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.518 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het personeelsbeleid is ingepast in het globale personeelsbeleid van de hogeschool. De werving van personeelgebeurt via een vastgelegde sollicitatieprocedure. Een personeelslid kan als statutair of contractueeltewerkgesteld worden. Benoemingen vinden plaats volgens afspraken van een onderhandeld protocol.Bij nieuwe aanwervingen heeft de opleiding aandacht – zij het vaak informeel en niet systematisch – voor deinhoudelijke, onderwijskundige en didactische bekwaamheden van de kandidaat. Richtinggevend hierbij zijn decompetenties die in de opleiding op langere termijn nodig zijn. Er is expliciet aandacht voor een open houdingvoor internationale en interculturele contacten. Bij aanwervingen is er overleg met de lectoren.Het opleidingshoofd voert in principe jaarlijks met ieder personeelslid van de opleiding een functioneringsgesprek.Daarvan wordt een schriftelijk verslag opgesteld. Tijdens het evaluatiegesprek beoordelen het opleidingshoofden/of het departementshoofd de prestaties van het personeelslid. De modaliteiten voor het evaluatiegesprek ende beoordeling zijn vastgelegd in een protocol.Het personeel participeert in het hogeschoolbeleid via het HOC, de academische raad en de OOP-werkgroepen.Het personeel wordt betrokken bij het departementale beleid via het DOC en de departementsraad.De commissie meent dat het personeelsbeleid naar behoren is, omdat er documenten beschikbaar zijn die eenplanmatige aanpak garanderen. Er zijn protocollen onderhandeld en er wordt advies gevraagd aanbeslissingsorganen.Voor ieder personeelslid wordt jaarlijks een functie- of taakomschrijving opgesteld, die met hem/haar wordtbesproken. Het is voor lectoren helder wat van hen verwacht wordt. De opleiding schrijft in hetzelfevaluatierapport, dat de taakbelasting in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 47,7 uren bedraagt. Examens, stagesen eindwerken zorgen voor een bijkomende belasting. Deze belasting ligt hoger dan het gemiddelde van Vlaamsehogescholen (44,5 uren) en de andere opleidingen binnen het departement Lerarenopleiding (LLO 44,3 uren enLSO 42,7 uren). De commissie meent uit de gesprekken te mogen opmaken, dat de werkdruk bij leidinggevendenen lectoren hoog is.Lectoren en teams werken aan hun deskundigheid via nascholing. Het departement en de opleiding moedigenprofessionalisering aan door:- relevante nascholingen bekend te maken;- elke vorm van contact met het werkveld te stimuleren;- contactname met de meest recente vakliteratuur via de bibliotheek mogelijk te maken.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 519


Voor professionalisering beschikt de opleiding in 2004-2005 over een begroot budget van gemiddeld 140 euro pervoltijds personeelslid. Het departement volgt in eerste instantie het nascholingsbeleid op. Aanvragen voor hetvolgen van nascholingen moeten ingediend worden bij de opleidingshoofden of/en bij het departementshoofd. Dewekelijkse stafvergadering beoordeelt de aanvragen op basis van vooropgezette criteria. De transfer van debelangrijkste bevindingen uit nascholing maakt kans tijdens de opleidingsvergaderingen en in werkgroepen.De hogeschool en het departement organiseren studiedagen of nascholingen rond recente onderwijsontwikkelingen.Daarnaast zijn er voor alle medewerkers de sessies ‘Boterhammen op de Vest’, waarbij tijdens delunchtijd een aantal actuele onderwerpen wordt behandeld, onder andere virtuele bibliotheek, databanken,efficiënt zoeken op Internet, presentatietechnieken, competentiegericht toetsen en leerplatformen.In het kader van het project Aansluiting en Maatschappelijke Differentiatie volgden lectoren nascholingen bij dedrie steunpunten: Nederlands als tweede taal (NT2), Steunpunt Diversiteit en Leren (SDL) en ErvaringsGericht<strong>Onderwijs</strong> (EGO). De principes van de steunpunten die de lectoren belangrijk vonden, werden geïntegreerd in deopleiding.Uit de overzichten van de professionaliseringsdagen blijkt voor de commissie, dat er behoorlijk aandacht is voornascholing.In het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan 2003-2006 is er aandacht voor competentiegerichte navorming aan dehogeschool. Van lectoren wordt verwacht dat zij een portfolio en een persoonlijk ontwikkelingsplan schrijven, enhierbij onderscheid maken in hun onderwijskundige professionalisering, hun vakdidactische professionalisering enhun functiegerichte professionalisering.Personeelsleden participeren in het opleidingsbeleid via de Opleidingsraad, de opleidingsvergaderingen endiverse werk- en vakgroepen.De introductie en begeleiding van nieuwe personeelsleden gebeurt gestructureerd. Zij doorlopen een tweejarigprogramma met vijf afzonderlijke sessies in het eerste jaar: competentieleren en curriculumontwikkeling,kwaliteitszorg en accreditatie, studietraject en studievoortgang, toetsen en evalueren, begeleiden en coachen. Inhet tweede jaar zijn er negen sessies waarin vooral ‘leren in supervisie’ aan de orde komt. Hetintroductieprogramma is een hogeschoolbreed inwerkingstraject. Naast deze inhoudelijke onderwerpen komentijdens het introductietraject ook de praktische zaken aan de orde. Ook het departement en de opleiding zelfvoorzien de nieuwe personeelsleden van informatie.De opleiding stelt in het zelfevaluatierapport, dat het voeren van een goed personeelsbeleid wordt belemmerddoor:- de financiële situatie van de hogeschool die een bevorderingsbeleid moeilijk maakt en een rem zet opingrijpende initiatieven voor verdere vorming en ontplooiing van het personeel;- het feit dat de definitieve tekst van een nieuw decreet op de lerarenopleiding op zich laat wachten. Hierdoorblijven nieuwe initiatieven met een mogelijke impact op het personeelsbeleid (verschuivingen in opdrachtenen omkadering, nieuwe aanwervingen, nieuwe taken en functies …) bevroren.De commissie meent dat de kwaliteit en de betrokkenheid van het personeel hoog zijn. Het team is dynamisch entoekomstgericht. Er heerst een onderlinge verbondenheid en een collegiale cultuur. De commissie waardeert deopenheid van het lectorenkorps naar de studenten, onder meer de luisterbereidheid, hulpvaardigheid, stimulatieen optimalisatie van mogelijkheden.520 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert het departement en de opleidingen om de billijkheid van de spreiding van detaakbelasting in de basisopleidingen binnen de lerarenopleiding kritisch onder de loep te nemen.De commissie raadt de opleiding aan om haar professionaliseringsbeleid verder te optimaliseren.De commissie wenst dat de opleiding de (algemene) informatievoorziening aan personeelsleden optimaliseert.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij inzage van het overzicht ‘lijst personeel met competentiedomein’ heeft de commissie vastgesteld, dat er in deopleiding geen docent is die ervaring heeft in het <strong>kleuteronderwijs</strong> en/of een opleiding tot kleuteronderwijzer heeftgevolgd. Sommige lectoren hebben op eigen initiatief gewerkt met kleuters, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk tijdensde weekends, maar van de opleiding uit is dit niet gebeurd en wordt het ook niet gestimuleerd.De opleiding ervaart wederzijdse interactie tussen werkveld en opleiding als noodzakelijk. Alle lectoren wordendan ook ingezet bij de praktijkbegeleiding van studenten op de stageplaatsen. Via deze begeleiding is er eencontinue wisselwerking tussen het werkveld en de (praktijk)lectoren. Sommige lectoren halen tijdens hun lessengroepen kleuters naar de hogeschool om er een thema exemplarisch mee te behandelen, of om een bepaaldewerkvorm te illustreren voor de studenten, bijvoorbeeld hoekenwerking. Andere lectoren filmen in de klas bijmentoren en gebruiken deze opnames op hoor- of werkcolleges.<strong>Onderwijs</strong>inbreng vanuit het beroepenveld is er via:- een verantwoordelijke van de academische lerarenopleiding in de departementale Raad;- contacten met mentoren tijdens jaarlijkse infomomenten voor mentoren en nascholingsinitiatieven van deopleiding;- samenwerking met pedagogische begeleidingsdiensten in de regio en persoonlijke contacten met scholen enorganisaties;- de stagebeoordelingen door mentoren;- gastlectoren, alumni, ouders, onderwijsbegeleiders, specialisten zorgbeleid en andere sprekers uit hetwerkveld.De commissie meent dat de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld gering blijft.In het kader van staff mobiliy is er een aanbod om deel te nemen aan internationaliseringsinitiatieven: intensieveprogramma’s, Internationale Teachers’ Week, studievervolmaking via Arion, Socrates Staff Mobility, lector aanopleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 521


uitenlandse studenten en bezoekende buitenlandse delegaties, en participatie in samenwerkingsverbanden metuniversiteiten. Het valt de commissie op dat er weinig wordt deelgenomen aan internationale conferenties. In hetoverzicht dat de commissie ontving, is één internationale conferentie aangegeven, namelijk Barcelona 2004, hetErasmusprogramma, IP Inclusive Education: a long and winding road?Het hogeschoolbeleid internationalisering is voor het boekjaar 2006 ‘open’ gegooid. Het departement participeertin een netwerk (Association Comenius) met verschillende universiteiten en hogescholen in Europese landen,waaronder Zweden, Noorwegen en Denemarken.De raad van bestuur keurde in 2004 een reglement goed voor de besteding van middelen voor projectmatigwetenschappelijk onderzoek (PWO). Het PWO is gedefinieerd als onderzoek in samenwerking met deuniversiteiten of derden, waarbij vooraf het onderwerp, de duur en de modaliteiten worden vastgelegd. Elkpersoneelslid kan hier, ondersteund door het departementshoofd, een verzoek voor indienen. In 2005 is hieraanbijna 2,5 miljoen euro besteed. Ook het departement Verpleegkunde en lerarenopleiding heeft hieruit ongeveer10% besteed aan twee onderzoeken, namelijk ‘instroom van allochtonen’ en ‘vakoverschrijdend werken’.De commissie meent dat de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> geen reële rol opneemt in het leveren van een bijdrageaan de ontwikkeling van kennis op het gebied van <strong>kleuteronderwijs</strong>.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt de opleiding aan om internationalisering op te nemen in de taakinvulling.De commissie adviseert de opleiding om de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld te versterken en teformaliseren.De commissie adviseert de opleiding om een actieve en geëxpliciteerde bijdrage te leveren aan de ontwikkelingvan kennis op het gebied van het <strong>kleuteronderwijs</strong>.De commissie verwacht dat de gerichtheid van het personeel op toegepast wetenschappelijk onderzoek wordtverhoogd.Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het Jaarverslag 2005 geeft aan dat het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> in 2005 een personeelsbestand had van 77,07VTE. De omkadering voor de lerarenopleiding bleef sinds 1990 relatief stabiel. Vanaf 2002 is het aantalbeschikbare personeelsleden relevant gestegen, door een consequente toepassing van het interne522 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


allocatiemodel van de hogeschool, waarbij het toegenomen aantal studenten met enige vertraging doorwerkt inde toegekende omkadering.De verdeling van de omkadering per opleiding wordt jaarlijks vastgelegd binnen de stafvergadering. Dezeverdeling gebeurt vooral op basis van de evolutie van het aantal studenten van de afgelopen drie jaar peropleiding binnen het departement, en op basis van specifieke noden of acute evoluties die rechtstreeks de noodaan omkadering kunnen beïnvloeden.In oktober 2005 waren aan de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 21 personen als onderwijsverstrekker (OP) verbonden(15,05 VTE). Hierbij zijn er 18 lectoren en drie praktijklectoren, 19 vrouwen en 2 mannen, 8 vastbenoemden en11 personeelsleden met een tijdelijk contract.De verhouding voltijds-deeltijds personeel is 11 voltijdse tegenover 10 deeltijdse personeelsleden.De opleiding wordt ondersteund door vijf ATP’ers en drie OHP’ers.De groei in de omkadering die in 2002 is ingezet, heeft onder meer gezorgd voor een aanzienlijke verjonging vanhet personeel binnen de lerarenopleiding. De leeftijdstructuur is als volgt:- tussen 20 en 29 jaar: 30%- tussen 30 en 39 jaar: 18%- tussen 40 en 49 jaar: 23%- tussen 50 en 59 jaar: 29%De ratio student/lector bedroeg 19,90 in 2004-2005 en 16,20 in 2005-2006. De omvang van hetpersoneelsbestand in verhouding tot de studentenaantallen is naar behoren.De commissie had inzage in het overzicht van de gastsprekers en de extramurosactiviteten in 2004-2005 en2005-2006. Gastsprekers worden in hoofdzaak ingezet in het derde jaar in de modules ‘Op weg naar inclusie?’ enonderwijsorganisatie en -beleid – afstuderen. Extramurosactiviteiten omvatten onder meer een bezoek aan eenkleuterschool, studiedagen ‘Kleur bekennen’ en ‘De wereld in mijn klas’: een bezoek aan de Wereldwerkplaats.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt het departement en de opleiding aan om oog te hebben voor de ‘kritische grens’ van deomkadering voor onderwijs- en opdrachtgebonden activiteiten.De commissie stimuleert de opleiding om oplossingen te zoeken voor de zware belasting van de lectoren enanders te leren omgaan met taken in de organisatie.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 523


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Werving, aanstelling, benoemingen en evaluatie gebeuren volgens vastgelegde procedures.- De introductie en begeleiding van nieuwe personeelsleden zijn gestructureerd.- Functionerings- en evaluatiegesprekken vinden plaats.- Lectoren en teams werken aan hun deskundigheid via nascholing.- Personeelsleden zijn betrokken bij het opleidingsbeleid via de Opleidingsraad, opleidingsvergaderingen enwerkgroepen.- De kwaliteit van het personeel is hoog en waarborgt de realisatie van het programma.- Er is een wisselwerking tussen het werkveld en de opleiding via de praktijkbegeleiding op de stageplaatsen.De onderwijsinbreng van het beroepenveld zou beter kunnen.- Er is een ruim aanbod voor lectoren om deel te nemen aan internationaliseringinitiatieven. De deelname vanlectoren aan internationalisering is gering.- Het lectorenkorps heeft een evenwichtige leeftijdstructuur.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.524 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Op campus De Vest betrekken de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>, de departementale directie en deadministratie lokalen en kantoren op de eerste en de tweede verdieping. Tijdens het bezoek aan de campusbezocht de commissie het algemeen studentensecretariaat, klaslokalen, de lectorenstudio, hetlectorenwerklokaal, het lokaal van de stage- en trajectbegeleiders, het lokaal internationalisering, het lokaalbeeldopvoeding, het secretariaat studentenadministratie, het vaklokaal muziek, de bibliotheek, het AV-lokaal, decafetaria, de auditoria, de sportzaal en de campusshop/Cursusdienst.De commissie heeft tijdens de rondgang vastgesteld, dat de eerstelijnsdiensten voor studenten, zoals computer-,kopieer- en printfaciliteiten, werkruimten, uitleendienst, mediatheek, cafetaria en campusshop, in de onmiddellijkenabijheid liggen van de leslokalen.De commissie stelt dat het campusgebouw recent is en getuigt van hedendaagse architectuur. De commissievindt dat de identiteit van het gebouw als lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> niet of nauwelijks aan de orde is. Decommissie meent dat het belangrijk is om het concept van ervaringsgericht leren en een rijke leeromgeving tesynchroniseren.Alle leslokalen zijn voorzien van een bord, overheadprojectie en Internetaansluiting. In de meeste lokalen staanpermanent een videorecorder en televisie. Sommige lokalen zijn uitgerust met een permanente computer, somsinclusief projectiemogelijkheid. De aula wordt gebruikt voor het verstrekken van stageinfo, het afnemen vanonderzoeken en voor de contacturen van sommige opleidingsonderdelen. Lectoren kunnen voor hun lessengebruikmaken van een van de twee computerleslokalen.De mediatheek van de hogeschool neemt voor alle opleidingen vijf basisfuncties op zich:- de dienstverlening als klassieke bibliotheek- en informatiedienst;- de dienstverlening als netwerkbibliotheek;- de dienstverlening als virtuele bibliotheek;- de dienstverlening als onderwijsleercentrum en studielandschap binnen het onderwijsgebeuren, door hetaanbieden van geïntegreerde werkplekken voor individuele activiteiten en leermomenten in (kleine) groepen,en door het verlenen van co-begeleiding;- de dienstverlening als zelfstudiecentrum buiten het normale onderwijsgebeuren met een specifiekebegeleiding.In het bibliotheekteam is een onderwerpbibliothecaris voor lerarenopleiding aangesteld. Dezeonderwerpbibliothecaris geeft de nodige impulsen voor een goede samenwerking tussen de bibliotheek en deopleiding, en is bijvoorbeeld het aanspreekpunt voor de individuele lectoren voor het actueel houden van decollectie. Jaarlijks stellen gespecialiseerde uitgeverijen hun meest recente publicaties voor aan het team.Studenten kunnen er van maandag tot donderdag van 8 tot 18 uur terecht, en op vrijdag van 8 tot 17 uur. Elkeopleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 525


dinsdagavond, één zaterdagvoormiddag op de twee en gedurende sommige dagen tijdens de vakantieperioden isde bibliotheek eveneens toegankelijk.Voor de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> is een basiscollectie aanwezig met monografieën, een selectietijdschriften en losbladige publicaties, specifiek voor <strong>kleuteronderwijs</strong>. Het aanbod van full text digitale informatievia de beschikbare databanken is – op de krantendatabank Mediargus na – hoofdzakelijk Angelsaksisch, doorgebrek aan geschikte Nederlandstalige inhoud. De collectie prentenboeken wordt geleidelijk vernieuwd –prentenboeken zijn vaak stuk na een 15 tot 20-tal uitleningen – en verder uitgebouwd in samenspraak met delectorengroep. De laatste jaren werd, omwille van stijgende studentenaantallen, geïnvesteerd in de aankoop vanverschillende titels van veelgevraagde prentenboeken en andere materialen die veelvuldig worden gebruikt in eenkleuterschool. De commissie heeft vastgesteld dat de verzameling boeken en tijdschriften vooral in hetNederlands is. Daarnaast zijn er in mindere mate spellen aanwezig.Via de integratie van de collectie met die van de beide andere basisopleidingen, de voortgezette opleidingzorgverbreding en de opleiding verpleegkunde kwam men tot een verruimd aanbod, onder meer op het vlak vansociale, psychologische, geneeskundige en orthopedagogische aspecten van het jonge kind.De commissie waardeert het feit dat studenten gestimuleerd worden om (meer) gebruik te maken vanbibliotheekzoeksystemen.Het departement ondersteunt ‘leren’ en ‘leren leren’ met ICT (Beleidsplan 2001-2005) en begroot hiervoor deinvesteringen. Studenten en lectoren hebben toegang tot persoonlijke netwerklocaties, -instellingen en Internetvia een intranetstructuur en vlot toegankelijke hardware in twee computerlokalen (20 en 25 pc’s), in hetstudentenwerklokaal (22 pc’s) en in de bibliotheek (50 pc’s). Studenten kunnen gebruikmaken van computers inhet werklokaal op de derde verdieping (50 pc’s) of een laptop (24 exemplaren) ontlenen. In de gangen staan pc’sopgesteld waarop de student zijn e-mail, zijn persoonlijke netwerklocaties en Internet kan raadplegen.Het departement beschikt over een behoorlijk uitgerust multimedialab en stelt, in het kader van AAL (Anytime,Anywhere Learing), laptops met een draadloze netwerkverbinding ter beschikking. De departementaleUitleendienst beheert meerdere cassetterecorders, cd-spelers, boosters, koptelefoons, beamers, draagbareoverheadprojectoren en 18 laptops met een draadloze Internetverbinding. Alle toestellen kunnen kosteloos doorstudenten en lectoren worden ontleend. Er wordt van dit aanbod intensief gebruikgemaakt.Met kopieerkaarten kunnen studenten kopieertoestellen in de bibliotheek, op de gang vlakbij de leslokalen en inde centrale inkomhal van de campus gebruiken. Printen kan van op elke pc naar de printerkopieermachines in debibliotheek en naar de printers in de pc-lokalen.De officiële mededelingen, uitnodigingen voor vergaderingen, berichten en mededelingen worden via e-mail in depersoonlijke KHM-mailbox van lectoren en studenten gepost. Ook van buiten de hogeschool hebben student enlector toegang tot hun persoonlijke mailbox, de openbare mappen, persoonlijke netwerklocaties en intranet.Tot september 2005 werd er gewerkt met Smartschool, waarop de studenten stagedocumenten, lesroosters,examenregelingen en verdere officiële afspraken konden vinden. Vanaf het academiejaar 2005-2006 is erovergeschakeld naar het leerplatform Toledo, dat in netwerkverbinding staat met de K.U.Leuven.Lectoren beschikken over een ruime lectorenwerkruimte met zes pc’s, een aangrenzende eet- en vergaderruimteen een kleine keuken. Lectoren blijken, bij nader doorvragen tijdens het visitatiegesprek, toch wat wensen tehebben, zoals een stilte ruimte, eigen lokalen enzovoort. Zij geven aan deze wensen verschillende keren tehebben doorgegeven aan ‘een hoger niveau’. Op een of andere manier wordt hieraan geen opvolging gegeven.Voor lectoren blijkt dit dan vooral beargumenteerd vanuit economische motieven. De commissie meent dat hetmanagement ook andere argumenten kan laten doorwegen, maar stelt zich wel de vraag of op- en aanmerkingenvan het team van de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> ernstig worden genomen.526 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


De dienst Studentenvoorzieningen biedt studentenfaciliteiten, zoals studiefinanciering, een huisvestingsdienst,sport- en cultuurvoorzieningen, studiebegeleiding en psychosociale begeleiding, en fietsenontlening.Het departement Lerarenopleiding kan binnen vastgelegde budgettaire grenzen een relatief autonoom beleidvoeren. Bij de interne verdeling van de beschikbare middelen voor decentrale werkingskosten, investeringen enpersoneelskosten, wordt rekening gehouden met verdeelsleutels. Deze sleutels, die jaarlijks wordenonderhandeld en als richtsnoer worden gehanteerd in het directiecomité, houden in essentie (voor 80%) rekeningmet de evolutie van het aantal onderwijsbelastingseenheden (OBE) en het aantal studenten (voor 20%)gedurende de afgelopen drie jaar voor ieder departement.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert aan lectoren om het gebruik van bibliotheekzoeksystemen in hun onderwijs aan de ordete stellen.De commissie beveelt de opleiding aan om het spellenarchief uit te breiden.De commissie raadt de opleiding aan om in het gebouw de identiteit van een opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>explicieter te illustreren. De commissie meent dat dit onder meer in het lokaal van beeldopvoeding kangeoptimaliseerd worden.De commissie meent dat de toegankelijkheid tot primaire literatuur en Engelstalige tijdschriften kan wordenvergroot.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie heeft vastgesteld dat de hogeschool studie- en studentenbegeleiding aan de orde stelt in zijnmissie en strategische doelen. Studie- en studentenbegeleiding zijn opgenomen in het<strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan 2003-2006 van de hogeschool. De hogeschoolwerkgroep Studie- enstudentenbegeleiding ontwikkelde een conceptueel kader voor de begeleiding bij instroom, doorstroom enuitstroom.In het opleidingsplan 2005-2009 werden in het ‘Projectplan 2: Studievoortgangbegeleiding’ twee actieplannenuitgeschreven ter optimalisering van de ‘trajectbegeleiding’ en de ‘studiebegeleiding’. Het opleidingshoofdcoördineert de begeleiding en wordt hierbij bijgestaan door de Opleidingsraad en de verantwoordelijkestudiebegeleiding. Het lectorenteam zorgt voor de dagdagelijkse begeleiding, de praktische organisatie, dedetectie van mogelijke verbeteringspunten en de realisatie van hogeschool- en opleidingsprioriteiten. Dedepartementale Ombudsdienst en de dienst Studentenvoorzieningen (STUVO) geven bijkomende ondersteuning.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 527


De instroombegeleiding start bij het geven van informatie aan abituriënten en potentiële studenten, en eindigt bijde administratieve inschrijving.De opleiding verstrekt informatie via folders, direct mail, website, SID-in’s, infodagen, infolijnen en het SO-HOoverlegplatform.Het inschrijvingstraject verloopt in drie fasen:- Een intakegesprek met de kandidaat om inzicht te krijgen in zijn studiekeuzeproces, een aantalminimumcompetenties te detecteren en informatie te verstrekken over de inhoud en organisatie van deopleiding/hogeschool. Het intakegesprek leidt tot een advies. Kandidaten met een bijzondere vraagconsulteren de trajectbegeider.- Een informatiegesprek met medewerkers van STUVO om de student wegwijs te maken in het aanbod van dedienst Studentenvoorzieningen;- De administratieve inschrijving en betaling waarbij onder meer alle gegevens worden ingevoerd in Informat.Tijdens de gesprekken geven studenten aan dat de ‘algemene infobrochure’ en de ‘curriculumgids -programmajaar 1’ bruikbare instrumenten zijn bij hun instap in het hoger onderwijs. Tevens geven zij aan dat deinformatie die zij kregen tijdens het intakegesprek, een hulp vormt bij het keuzeproces. Die informatie omvatonder meer de inhoud van het opleidingsprogramma, de curriculumgids, werkvormen, de onderwijs- enexamenreglementering, de moeilijkheidsgraad, verwachte competenties, statistieken over slagen en mislukken,de rol van de vooropleiding, studie- en onderwijsactiviteiten, begeleiding van studenten, internationalisering,informaticavoorzieningen en de mediatheek.De doorstroombegeleiding omvat:- een trajectbegeleiding voor het opstellen en volgen van studenten met flexibele leertrajecten;- een opleidingsintrinsieke begeleiding met:• een aanvangsbegeleiding met onder meer onthaaldagen, logopedische screening, screening vanstudeerstrategieën via de LASSI-vragenlijst, screening van welbevinden en betrokkenheid aan dehand van PSAI;• een studiebegeleiding in de drie opleidingsjaren door een studiebegeleider;• een vakspecifieke begeleiding, indien gewenst door de student;• een stagebegeleiding in de opleiding en in de stageplaats;• een reflectiebegeleiding om de nodige reflectievaardigheden en -houding te verwerven, zodat menin het beroepsleven zelfstandig kan reflecteren en functioneren in intervisiegroepen;• een ICT-begeleiding via introductiesessies die studietools aanreiken, onder meer een verkenningvan het intranet, het leerplatform en zoekvaardigheden.- een begeleiding door de Ombudsdienst tijdens het academiejaar en de examenperiode;- vakoverschrijdende studiebegeleiding, psychosociale en financiële begeleiding door het Studenteninformatiepunt(STiP);- een begeleiding bij internationale uitwisselingen van inkomende en uitgaande studenten.De studenten kunnen het hele jaar en tijdens de examenperiode terecht bij de ombudsvrouw van hetdepartement. Zij stelt zich in het begin van het jaar voor en studenten krijgen een folder met informatie die ookaan de prikborden wordt opgehangen. Het zelfevaluatierapport geeft een gedetailleerde omschrijving van debegeleiding door de ombudsvrouw, onder meer toelichting geven bij de examenregeling, de regeling metbetrekking tot overdrachten, individuele trajecten en vrijstellingen. Zij bemiddelt bij conflicten tussen lectoren enstudenten of studenten onderling, bij problemen met de stage of stageverantwoordelijken, bezoekende lectorenen mentoren, verplaatsing van examens, regelen van inhaalexamens, conflicten tussen student en examinatorenzovoort. Zij heeft ook een raadgevende stem bij deliberaties.In 2004-2005 is er een trajectbegeleider aangesteld, die samen met het opleidingshoofd verantwoordelijk is voorhet opmaken en opvolgen van de flexibele trajecten. Er is een ‘kijkwijzer trajectbegeleiding’ opgesteld, waarinwordt aangegeven welke vrijstellingen studenten kunnen verwerven en waarin wordt gezocht naar bijzondere528 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


(stage)trajecten om combinaties van programmajaren mogelijk te maken. De ‘verantwoordelijke zijinstromers’waakt onder meer over het welbevinden, de haalbaarheid van de opgenomen opleidingsonderdelen, lesroosterofandere problemen.De uitstroombegeleiding omvat:- een gesprek bij het afhaken met een eventuele doorverwijzing naar de ombudsvrouw of STUVO voor eenheroriënteringgesprek;- een voorbereiding op de overstap naar de arbeidsmarkt, via onder meer simulatie van sollicitatiegesprekken,hoorcolleges vanuit begeleiding, CLB en schooldirectie;- de mogelijkheid om verder studeren in de bachelor-na bacheloropleiding Zorgverbreding en remediërendleren.Wanneer er met studenten problemen zijn bij de stage, wordt er vanuit de hogeschool op gereageerd en wordtzowel met de student als met de school uitgebreid gesproken. Het werkveld geeft aan dat sommige studenten weleens te veel ‘bemoederd’ en beschermd worden. Zeker als het om een derdejaarsstudent gaat, mag ervanworden uitgegaan dat zij op eigen benen kunnen staan.De afdeling Studentenzaken zorgt voor gegevens over instroom, doorstroom en uitstroom vanuit het oogpunt vanbegeleiding. Hierbij komen onder andere ook de drop-outs aan de orde. De afdeling werkt alle procedures uit dievertrekken van de studenten. De eerste begeleiding zit vooral bij de lectoren. Daar vindt ook een eerste selectieplaats, waardoor de studenten die begeleiding nodig hebben die ook kunnen krijgen.De trajectbegeleider volgt studenten die niet het gewone curriculum doorlopen, bijvoorbeeld studenten die vaneen andere opleiding komen of al een andere opleiding hebben gevolgd. Ook kunnen studenten die nog geendiploma secundair onderwijs hebben bij haar terecht voor een toelatingsexamen.De ombudsvrouw bemiddelt tussen student en docent als er klachten zijn van studenten. Daarnaast kunnenstudenten bij haar terecht als een soort ‘eerste hulp’ wanneer zij in (emotionele) problemen geraken. Deombudsvrouw is alle dagen bereikbaar. Deze functie combineert zij met een functie op het Studentensecretariaat.De studiebegeleider geeft de studenten training op het gebied van ‘leren te leren’. Zij werkt niet op de inhoud vande cursussen.De opleiding heeft een begeleider van zijinstromers. Hieronder worden studenten verstaan die van een anderehogeschool afkomstig zijn. Omdat zij-instromers het groepsgevoel missen, is deze functie in het leven geroepen,zodat deze persoon kan letten op het welbevinden en de betrokkenheid van de studenten bij de opleiding.De commissie heeft vastgesteld dat er op het gebied van institutional research onderzoek is verricht naar hetniveau van de opleiding. Verschillende keren werden leerstijlonderzoeken (met betrekking tot LASSI) verricht.Hierover wordt in een verslag gerapporteerd, dat wordt besproken met lectoren en diensten. Dit leidt ertoe dat erop basis van de resultaten eventueel extra cursussen worden ontworpen (bijvoorbeeld op het gebied vantimemanagement) of dat lectoren hieraan aandacht besteden bij de begeleiding van de studenten.Op hogeschoolniveau komt er vanaf januari 2007 een volledige vacature voor onderwijsonderzoek om vorm tegeven aan institutioneel onderzoek.Aanbevelingen ter verbetering:/opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 529


Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De voorzieningen voldoen aan de standaard van hedendaags onderwijs.• De campusinfrastructuur is recent gebouwd. De omvang, kwaliteit en uitrusting van deonderwijsruimten is in orde. De verbondenheid van de infrastructuur met de opleiding leraar<strong>kleuteronderwijs</strong> kan worden verbeterd.• De computerfaciliteiten en de ondersteuning door ICT van ‘leren’ en ‘leren leren’ zijn naar behoren.• Studenten- en lectorenvoorzieningen zijn in orde en hebben een goede bereikbaarheid. Studentenhebben voldoende ruimten beschikbaar voor zelfstudie.• Het gebruik van het leerplatform Toledo in het onderwijs blijft (nog) beperkt.• De mediatheek biedt een collectie monografieën, boeken, tijdschriften, losbladige publicaties enspellen aan voor de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>. Het niveau van de collectie voldoet. Het spellenarchiefis beperkt.- op het vlak van de studiebegeleiding• Studenten en afgestudeerden zijn tevreden over de informatievoorziening.• De opleiding heeft veel aandacht voor een effectieve instroom-, doorstroom- enuitstroombegeleiding.• Afgestudeerden en studenten vinden dat de informatieverstrekking adequaat is en zijn tevredenover aangeboden studie- en studentenbegeleiding.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.530 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool koos het EFQM-excellence model als kader voor haar kwaliteitswerking. Voor de inhoudelijkeconcretisering maakt de hogeschool gebruik van de instrumenten PROZA en TRIS en hanteert daarnaast eigenmeetinstrumenten. De hogeschool stelt in haar kwaliteitshandboek aan de opleidingen onder meer een databankter beschikking met vragenlijsten voor enquêtering van studenten, alumni, personeel en werkveld.In het kader van interne kwaliteitszorg functioneert er op hogeschoolniveau een stuurgroep Kwaliteitszorg. Hierinzitten de academisch directeur, de hogeschoolcoördinator onderwijsverzorging en Studentenzaken, dehoofdbibliothecaris en de kwaliteitszorgverantwoordelijke van elk departement. Zij leggen de prioriteiten vast enstellen hogeschoolbrede actieplannen op. Er wordt overleg gepleegd met de academische raad, die in deze eenadviserende functie heeft.Op departementsniveau fungeert de departementale staf als kwaliteitsraad. Deze staf bestaat uit onder meer dedepartementsdirecteur, de opleidingshoofden en het diensthoofd Administratie en interne kwaliteitszorg. De stafbepaalt het beleid in functie van onder meer de missie en de onderwijsvisie, de strategische doelstellingen,visitatierapporten en het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan. Na overleg in en advies van de departementale raad wordthet voorgestelde beleid geïmplementeerd en geconcretiseerd in de opleidingen. De departementalekwaliteitscoördinator biedt methodologische, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning. De departementalecoördinatoren voor internationalisering bewaken de kwaliteitszorg van de internationalisering. Deverantwoordelijken onthaal, logistiek en financiën, studentenadministratie en planning bewaken de kwaliteit indeze domeinen op departementsniveau.Op opleidingsniveau is in 2003-2004 een Opleidingsraad geïnstalleerd. Het opleidingshoofd en de Opleidingsraadbepalen het kwaliteitsbeleid van de opleiding, werken de opleidingsplannen uit, implementeren de vooropgezetteprioriteiten en stappen- en verbeteringsplannen. Departementale verantwoordelijken van werkgroepen ophogeschoolniveau, onder meer van kwaliteitszorg, onderwijsonderzoek en -evaluatie, internationalisering, e-learning en trajectbegeleiding worden op geregelde basis uitgenodigd op de Opleidingsraad. Deze ‘aangevuldeOpleidingsraad’ is de Kwaliteitsraad op opleidingsniveau. Om de zorg voor kwaliteit en kwaliteitsbewaking in deopleiding reëel op te nemen, zijn er functies gecreëerd zoals groepsverantwoordelijken, stagecoördinatoren,begeleiders van zij-instromers, stage-, reflectie- en eindwerkbegeleiders.De opleiding doet elke vier jaar een sterkte-zwakteanalyse met als hoekstenen de strategische doelstellingen vande hogeschool. Op basis van deze analyse stelt de opleiding een opleidingsplan op met een looptijd van vier jaar.In het opleidingsplan worden projecten voor onderwijsverbetering en -ontwikkeling opgenomen. Teamleden zullen– onder meer in opleidingsraden en -vergaderingen – het opleidingsplan permanent evalueren, deverwezenlijkingen opvolgen en indien nodig bijsturen.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 531


De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek wordt geëvalueerd door studenten, lectoren en hetwerkveld.- Studentenbevraging: evaluatie startdagen (jaarlijks), eerstejaarsenquête (jaarlijks), studie- en studentenbegeleidingeerste jaar 2004-2005), laatste inspanningsenquête eerste, tweede en derde jaar (2002-2003),PSAI/Studentvolgsysteem (2003), perceptie alternatieve evaluatievormen (portfolio) eerste jaar (2004),motivatieonderzoek tweede jaar,studietijdmeting tweede jaar (2003-2004), bevraging basiscompetentiesderde jaar (2004-2005).- Lectorenbevragingen: motivatieonderzoek (2002-2003), kernprocessen (2003-2004), sterkte-zwakteanalyseopleiding (2004-2005), personeelsbeleid (2004), ervaringsgericht werken met studenten (2004), evaluatieopleidingshoofd (2005).- Werkveldbevraging: basiscompetenties afgestudeerden (2002-2003, 2004-2005), opleiding en stageopzet(2004-2005).Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt de opleiding aan om afgestudeerden te betrekken bij bevragingen in het kader van internekwaliteitszorg.De commissie beveelt bijzonder aan om continu alert te zijn voor het aspect borging in het kader van dekwaliteitscyclus.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie had inzage in opleidingsplannen. In het plan worden prioriteiten gelegd en voor elke prioriteitworden, volgens een vastgelegde procedure, de volgende stappen doorlopen: formuleren en concretiseren vandoelen, opstellen van een tijds-, een samenwerkings-, een nascholings- en een evaluatieplan. Telkens wordenook randvoorwaarden opgelegd.Bij inzage van het beleidsplan 2005-2009 stelt de commissie vast, dat het plan – vertrekkende vanuit een sterktezwakteanalysevan de missie, strategische doelen en de visie van de opleiding – focust op volgende prioriteiten:zinvol en haalbaar geïndividualiseerd leertraject, studievoortgangbegeleiding, leren in een omgeving van nieuwetechnologieën, ervaringsgericht werken met en begeleiden van studenten, en samenwerkingscultuur.De opmerkingen en suggesties naar aanleiding van evaluaties worden besproken in de opleidingsvergadering.De commissie nam kennis van verbeteringsmaatregelen die genomen zijn naar aanleiding van evaluaties bijstudenten, bijvoorbeeld een wijziging van de locatie en het aanbod van de startdagen, remediëringslessen,differentiatiegroepen, hanteren van meer actieve werkvromen, introductie van de LASSI-vragenlijst, een532 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


aanpassing van de manier van lesgeven, een aanpassing van de studiepunten didactische stage enbeeldopvoeding.Punten waaraan de opleiding werkt naar aanleiding van evaluaties bij lectoren, zijn bijvoorbeeld het taken- entoetsenbeleid, omgaan met diversiteit, herziening van de procedure eindwerk- en stageopzet, opvolging van dezij-instromers, een intensievere samenwerking met kleuterscholen via mentorenzorg, vertegenwoordiging vandirecties in de Adviesraad en het hanteren van het ervaringsgerichte concept in de eigen werking.Uit bevragingen van het werkveld kwamen verbeteringsacties, zoals een aanpassing van de stageopzet 2005-2006, de toevoeging van ‘kijkwijzers’ en ‘stageopdrachten’ aan de begeleidingsbundel van de stage, een nieuwsjabloon voor lesvoorbereidingen, het initiatief ‘op de babbel bij onze mentoren’ …Na inzage van de diverse realisaties kan de commissie bevestigen, dat de opleiding uitkomsten van evaluatiesgebruikt om verbeteringsmaatregelen op te zetten die bijdragen tot de verwezenlijking van vooropgezette doelen.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In de opleiding leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> staan kwaliteitszorgthema’s op de agenda van de Opleidingsraad, deopleidingsvergadering en specifieke werkgroepen. De Opleidingsraad doet beleidsvoorbereidend werk (planningen organisatie van onderwijsactiviteiten, uiwerking opleidingsplannen) en toetst, zoals voor de werkgroepen, hunwerkzaamheden bij het gehele lectorenteam dat maandelijks vergadert. Tegen het einde van het academiejaarvindt er een opleidingsdag plaats, waarop de werkgroepen verslag uitbrengen over de sterke en zwakke puntenvan hun werking, en waarop het lectorenteam het voorbije jaar evalueert en plannen opzet voor het volgendewerkjaar.Lectoren worden betrokken bij de evaluatie en besluitvorming in het kader van interne kwaliteitszorg. Hetcurriculum wordt uitgetekend in overleg met de teamleden. De Opleidingsraad en opleidingsvergaderingenbespreken nieuwe ideeën. Het denkwerk over de aanpak van heel concrete en specifieke onderwerpen gebeurt inbijzondere werkgroepen (bijvoorbeeld reflectie, stage-evaluatie, stageportfolio, stageformulieren, projecten,zelfevaluatierapport …). Alle lectoren maken deel uit van één of meer werkgroepen.In het kader van het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan kreeg een docent sinds 2005 uitbreiding van de opdracht om deevoluties (op hogeschoolniveau en daarbuiten) over competentiegericht werken op te volgen en een curriculumuit te tekenen. Voorstellen worden teruggekoppeld naar het lectorenteam.Op departementaal niveau worden de lectoren via de departementale raad ingeschakeld bij interne kwaliteitszorg.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 533


Studenten worden betrokken bij evaluaties in het kader van interne kwaliteitszorg. In de loop van hetacademiejaar worden de studenten systematisch bevraagd over de verschillende opleidingsonderdelen. Hetopleidingshoofd bespreekt de wijzigingen/vernieuwingen ook met de studentengroepafgevaardigden in deinformele studentenraad, en de departementsdirecteur neemt deze materie op in de agenda van dedepartementale raad. Voor de officieel verkozen studentenvertegenwoordigers (onder meer in de academischeraad, de raad van bestuur, het directiecomité, de studentenraad en de departementale Raad) is er sinds 2005-2006 een apart opleidingsonderdeel studentenvertegenwoordiging ingericht.Tijdens de gesprekken met de studenten had de commissie de indruk, dat de rol van de studenten in dedepartementale raad beperkt is tot ‘doorgeefluik’ naar de overige studenten.De bijdrage van het werkveld aan interne kwaliteitszorg loopt via (een beperkt aantal) evaluaties, informelecontacten met mentoren en directies van stagescholen tijdens stagebezoeken en ontmoetingsdagen voormentoren van de zelfstandige stage. Het werkveld kan, naast het melden van problemen met een stagiair en/ofde stagewerking, tevens opmerkingen geven over de opleiding in het algemeen. Op departementaal niveau is hetwerkveld bij interne kwaliteitszorg betrokken via een vertegenwoordiging in de departementale Raad. Op hettijdstip van de visitatie kwam de Adviesraad, met vertegenwoordigers uit het werkveld, (nog) niet samen. Deeerste vergadering is voorzien in februari 2007. De commissie waardeert het opstarten van een adviesraad enhoopt dat deze een belangrijke inbreng zal hebben in de vormgeving van het onderwijs in de opleiding en hetwerkveld.Alumni worden tot nu toe niet formeel betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De opleiding beschikt over eenbestand met e-mailadressen van de afgestudeerden van de laatste vijf jaar. Er is recent een website gemaaktwaarop aan alumni informatie wordt gegeven. Er is geen alumnivereniging.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt de opleiding aan het werkveld en de alumni intenser en formeel te betrekken bij evaluatie enbesluitvorming in het kader van interne kwaliteitszorg.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedgoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Uit de geraadpleegde documenten blijkt dat de aanpak van de interne kwaliteitszorg steeds meer structurelevorm krijgt en dat er aandacht is voor een gedegen kwaliteitsbeleid. Er is ondersteuning vanuit dehogeschool.- Het opleidingshoofd, de Opleidingsraad, de opleidingsvergadering en specifieke werkgroepen zijn actieveactoren in de kwaliteitszorgwerking van de opleiding.- De opleiding bevraagt periodiek de studenten, de lectoren en het werkveld. Afgestudeerden zijn formeel nietbetrokken bij evaluaties.534 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


- Opleidingsplannen spelen een cruciale rol in het opnemen van verbeteringsmaatregelen. De opleiding toontrealisaties aan van acties die ondernomen zijn naar aanleiding van evaluaties.- Personeelsleden en studenten zijn duidelijk betrokken bij evaluaties en besluitvorming in het kader vaninterne kwaliteitszorg. Het werkveld is op het tijdstip van de visitatie beperkt betrokken; afgestudeerden zijndat niet. Een ‘adviesraad’ met vertegenwoordigers uit het werkveld start in februari 2007.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 535


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Met betrekking tot realisaties op het vlak van internationalisering van het onderwijs, bezorgde de opleiding devolgende gegevens aan de commissie:- Lectorenmobiliteit (2002-2003 tot 2005-2006): een binnenkomende docent binnen Socrates in 2005-2006.Drie vertrekkende lectoren in 2002-2003, zeven in 2003-2004, één in 2004-2005 en drie in 2005-2006.- Studentenmobiliteit (2002-2003 tot 2006-2007):• Binnenkomende studenten lange uitwisseling in 2003-2004, 1 in 2004-2005, 2 in 2005-2006 en 2 in2006-2007.• Binnenkomende studenten korte uitwisseling: geen• Vertrekkende studenten lange uitwisseling binnen Europa: 2 in 2003-2004, 23 in 2004-2005, 7 in2005-2006 en 4 in 2006-2007.• Vertrekkende studenten buiten Europa: 2 in 2005-2006.• Vertrekkende studenten korte uitwisseling: 2 in 2005-2006 en 2 in 2006-2007.• Deelname aan IP: 4 in 2002-2003 en 3 in 2003-2004.De commissie had tevens inzage in een overzicht van internationale partners binnen en buiten Europa, samenmet een overzicht van de internationale onderwijsprojecten.Als belangrijkste redenen om niet naar het buitenland op uitwisseling te gaan, geven studenten: het missen vanfamilie en vrienden (37,5%), onvoldoende talenkennis (33,3%) en de behoefte aan het verblijven in eenvertrouwde omgeving (35,5%). Voor de interpretatie van de percentages geldt dat de studenten tegelijkertijdmeerdere redenen konden aanstippen.In verband met internationale contacten van het personeel, met terugkoppeling naar onderwijs/participatie aaninternationale netwerken en samenwerkingsverbanden met binnen- en buitenlandse partnerinstellingen, leest decommissie in het Jaarverslag 2005, dat het departement – in het kader van ervaringsgericht leren – in 2004 ondermeer drie mensen heeft ontvangen uit Zweden, 20 uit Spanje, 5 uit Rwanda en 2 lectoren uit Duitsland.Lectoren zijn bereid ook te participeren aan internationalisering at home door voor buitenlandse delegaties lessente geven, stages te begeleiden, seminaries en workshops te verzorgen.De commissie meent dat de studenten- en lectorenmobiliteit in de opleiding langs de magere kant blijft.Studenten worden in het derde jaar voorbereid op de overgang naar de arbeidsmarkt. In de laatste modulebestuderen zij de rechten en plichten van de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>, de burgerlijke aansprakelijkheid, EHBO,sollicitatieprocedures in het vrij en gemeenschapsonderwijs. Daarnaast verkennen derdejaars onder meer deopdracht van de inspectie, de pedagogische begeleidingsdiensten, het aanbod van uitgeverijen aanschoolboeken en -materialen. De opleiding nodigt sprekers, alumni en specialisten uit het werkveld uit voor536 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


discussiesessies (vakbond, CLB, inspectie en schooldirecties). Zij krijgen ook informatie over mogelijkheden vanvervolgstudies. Afgestudeerden zeggen dat zij zich goed voorbereid voelden op hun instap in het werkveld.Over de inhoud en het niveau van tewerkstelling schrijft de opleiding in het zelfevaluatierapport, datafgestudeerden naast leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> ook tewerkgesteld kunnen worden als leraar zorgverbreding oftaakleerkracht. Zij kunnen werk vinden in randsectoren van het onderwijs en daarbuiten (zoalskinderopvangcentra, jeugdwerking, mutualiteit- of diocesane werking …). De opleiding heeft geenplaatsingsdienst. Uit recent onderzoek onder alumni van de afgelopen drie jaar blijkt dat 66,7 procent alskleuterleidster in het <strong>kleuteronderwijs</strong> werkt. Dit percentage is enigszins vertekend, omdatkleuteronderwijzeressen ook andere rollen en functies vervullen in het <strong>kleuteronderwijs</strong>. Dertig procent vond eenbaan buiten het (kleuter)onderwijs.Uit gesprekken, bevraging en informele contacten met het beroepenveld blijkt er tevredenheid over het niveau ende eindkwalificaties van de afgestudeerden. Het niveau van de afgestudeerden correspondeert met de eisen diehet beroepenveld aan een bachelor stelt. De eindwerken die de commissie heeft gelezen, waren van eenbehoorlijk niveau.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat de opleiding een rol heeft bij het opvolgen van de tewerkstelling van afgestudeerden enhet monitoren ervan.De commissie adviseert de coördinatoren internationalisering om de wensen wat betreft studenten- enlectorenmobiliteit met de opleiding te overleggen.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.In het kader van het creëren van een krachtige en stimulerende leeromgeving heeft de opleiding beleidsmatigaandacht voor het onderwijsrendement, door het wegwerken van studiebelemmerende factoren en het nemenvan studiebevorderende maatregelen. In opleidingsplannen zijn acties opgenomen om begeleiding structureel,pedagogisch en organisatorisch te verankeren.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 537


De opleiding hanteert indicatoren voor het rendement, zoals het aantal eerstejaarsstudenten, de slaagcijfers, degemiddelde studieduur, de mate van drop-out, de aard van feedback en de mate van tevredenheid vanstudenten. Ze merkt hierbij op dat de wijze van onderzoek geen wetenschappelijke opbouw heeft. Onderzoekengebeuren in hoofdzaak als er problemen vermoed of gesignaleerd worden. De aanstelling van eenwetenschappelijk onderzoeker, voorzien in het Opleidingsplan 2005-2009, biedt perspectieven omgeoperationaliseerde doelstellingen na te streven.De commissie keek de slaagcijfers in voor het eerste, tweede en derde jaar van de academiejaren 1998-1999 tot2004-2005.Voor het eerste jaar zijn de slaagcijfers voor die jaren- op basis van alle inschrijvingen respectievelijk: 43,8%, 52,8%, 54,3%, 63%, 54,5%, 63,8% en 57,9%.- op basis van deelname aan examens respectievelijk 51,9%, 60%, 64,7%, 70,7%, 61,2%, 67% en 60,3%.De slaagcijfers voor het tweede jaar zijn voor dezelfde jaren respectievelijk:- op basis van alle inschrijvingen 84,8%, 88,6%, 86,9%, 82,4%, 75,3%, 60,7% en 70,9%.- 90,3%, 92,9%, 86,9%, 84%, 79,5%, 62,1% en 74,2%.Voor het derde jaar zijn de slaagcijfers respectievelijk:- op basis van alle inschrijvingen: 100%, 100%, 97,4%, 100%, 95,2%, 95,7% en 88,3%.- op basis van deelname aan examens: 100%, 100%, 97,4%, 100%, 95,2%, 97% en 88,3%.De gemiddelde studieduur is van 1999 tot 2005 als volgt: 3 jaar en 1 maand in 1999, 3 jaar en 2 maanden in2000, 2001, 2002 en 2003,3 jaar en 5 maanden in 2004, en 3 jaar en 4 maanden in 2005.De slaagcijfers beantwoorden aan een realistisch beeld en de doorstroming volgt het reguliere patroon.De slaagcijfers voor generatiestudenten en niet-generatiestudenten vertonen eenzelfde tendens. De toenemendeinstroom uit zwakkere studierichtingen uit het secundair onderwijs weerspiegelt zich niet in de slaagcijfers.Wellicht is de effectiviteit van de diverse inspanningen op het gebied van begeleiding van studenten hieraan nietvreemd.De commissie stelt vast dat er binnen de opleiding geen systematisch onderzoek is gebeurd naar de oorzakenvan het niet-slagen en drop-out. De studiebegeleider, de ombudsvrouw, de trajectbegeleider en hetopleidingshoofd horen dat studenten vooral de combinatie van stages en studeren als belastend ervaren, en datzij voor sommigen een niet te overbruggen hinderpaal vormt om de studies af te maken. Andere factoren zijnfaalangst, tijdelijke tegenslagen of het besef dat het beroep van leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> niet is wat die student wil.Er zijn in de opleiding resultaten van onderzoek aanwezig – in samenwerking met de KHLeuven (J. Simons & T.Denissen) – uit een vergelijkende studie van de portfolio als alternatieve vorm met een ‘klassiek’ examensysteem,en uit vergelijkend onderzoek bij geslaagde bissers en niet-geslaagde bissers, dat een beeld geeft van dekritische factoren voor het al dan niet met succes beëindigen van een bisjaar.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt dat de opleiding moet werk maken van het systematisch onderzoeken van het niet-slagen ende drop-out.538 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:Afgestudeerden bevestigen dat zij tevreden zijn over het niveau van de opleiding, de voorbereiding op hun instapin de arbeidsmarkt en hun werkzaamheden na het afstuderen. Het werkveld waardeert de deskundigheid van deafgestudeerden en vindt dat hun niveau voldoet aan de eisen die het beroepenveld stelt aan een bachelor.De cijfers voor studenten- en lectorenmobiliteit zijn aan de lage kant.De gemiddelde slaag- en doorstroomcijfers zijn behoorlijk. De studieduur ligt in het verlengde van het normtraject.Een meerderheid van de afgestudeerden heeft een baan in het <strong>kleuteronderwijs</strong>.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 539


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het zelfevaluatierapport van deKatholieke Hogeschool Mechelen volgt duidelijk de beoordelingscriteria die in de handleiding onderwijsvisitatieworden aangegeven. Daardoor kan de lezer zich een goed oordeel vormen over de wijze waarop de opleidinghaar taak realiseert. Hoewel de dagbladlay-out niet bevorderlijk is, zijn de teksten toch voldoende vlot te lezen. Erworden in de tekst heel wat afkortingen gebruikt die noch met een verwijzing, noch in een verklarende lijst werdenopgenomen. Nochtans verhoogt dergelijke hulp de leesbaarheid.De toegevoegde bijlagen verduidelijken het geschetste opleidingsbeleid.Na ieder facet volgt een rubriek ‘evaluatie en actiepunten’. Hieruit blijkt de kritische ingesteldheid van de lectorenen de opleidingsverantwoordelijken.Dit uitgebreide zelfevaluatierapport zal hen in de toekomst zonder twijfel nog dienstbaar zijn als referentiepunt bijhet uitwerken van verbeteringsacties.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.540 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen goedOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang goedFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering goedFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen| 541


542 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Hoofdstuk 14 Katholieke Hogeschool Sint-LievenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Katholieke Hogeschool Sint-LievenDe initiële lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> wordt aangeboden door de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven. DeKatholieke Hogeschool Sint-Lieven ontstond in 1995 uit een fusie van acht Oost-Vlaamse hogescholen. In zijntotaliteit biedt de hogeschool bachelor- en masteropleidingen aan op drie campussen: Gent, Aalst en Sint-Niklaas. Onze opleidingen situeren zich in de studiegebieden biotechniek, gezondheidszorg, handelswetenschappenen bedrijfskunde, industriële wetenschappen en technologie en nautische wetenschappen enonderwijs.Op 1 februari 2004 telde de hogeschool ongeveer 4.500 studenten en meer dan 500 personeelsleden.De lerarenopleiding heeft een voorgeschiedenis van ongeveer 130 jaar. Tot 1998 was de toenmaligenormaalschool gevestigd in Gijzegem, samen met een secundaire school en een basisschool, die als oefenschoolfungeerde.Het aantal eerstejaarsstudenten schommelde de laatste tien jaar vóór de fusie van hogescholen (1995) tussen de70 en 100 studenten met 110 als hoogste cijfer. Gemiddeld studeerden 50 studenten af.In 1998 verhuisde de lerarenopleiding naar de campus Dirk Martens in Aalst, waar een voormalig bankgebouwprogressief als hogeschoolcampus werd ingericht. Aanvankelijk werden enkel de opleidingen uit destudiegebieden handelswetenschappen, verpleegkunde en onderwijs verhuisd. Na enkele jaren volgde deopleidingen uit het studiegebied industriële wetenschappen en technologie naar een inmiddels nieuw gebouwdevleugel op de campus.Na de verhuizing in 1998 steeg het aantal eerstejaarsstudenten opvallend. Twee factoren speelden hier een rol.Op de eerste plaats de algemene trend dat er zich in Vlaanderen meer kandidaten inschreven voor delerarenopleiding. Op de tweede plaats steeg het aantal kandidaten uit de regio’s Zuid-Oost-Vlaanderen en Noord-Brabant omwille van de bereikbaarheid. Het verlies van studenten uit de regio ten noorden van Dendermondewerd hiermee ruimschoots gecompenseerd. Dat de stijging van het aantal studenten niet altijd evenredig was metde uitbreiding van het aantal lectoren, wordt verderop in het rapport toegelicht.De opleidingen van het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> worden aangeboden op twee campussen: Aalst en Sint-Niklaas.De opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> wordt enkel in Aalst aangeboden, de opleiding secundair onderwijs groep 1 enkel inSint-Niklaas. De opleiding lager onderwijs wordt op beide campussen aangeboden. De samenwerking tussendeze twee opleidingen verloopt zeer vlot. Er worden geregeld gezamenlijke initiatieven genomen (vanverschillende aard. Dankzij een consequent beleid van het departementshoofd die maandelijks een raad vanopleidingshoofden (ROHDA, voorheen RAH, raad van afdelingshoofden) organiseerde, kregen de verschillendestudiegebieden meer zicht op elkaars werking en aanbod. Enkele opleidingsoverschrijdende initiatieven droegenook bij tot een beter wederzijds begrip.Gezamenlijke werkvergaderingen of studiedagen met de vier opleidingen op de twee verschillendedepartementen, vooral in functie van de gemeenschappelijke stam (45 van 180 studiepunten) zijn frequent.De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven behoort tot de Associatie K.U.Leuven.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 543


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> wil via een persoonsgericht, studentgecentreerd enpraktijkgeoriënteerd curriculum opleiden tot competente en geëngageerde leraren voor de basisschool. Vertrekeneindpunt zijn de (decretaal vastgelegde) basiscompetenties en attitudes. De student wordt gestimuleerd totcreatieve kennisontwikkeling door het nastreven van een actieve participatie aan zijn/haar leerproces. Lectorenondersteunen dit proces door het aanbieden van doelgerichte activiteiten. Zij hebben hierbij voortdurend oog voorhet behoud en de optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs.De officiële competenties van de professionele bachelor worden als basis genomen. Ook gaat de opleiding uitvan de officiële basiscompetenties en de attitudes van de leraar . De algemene opleidingsdoelstellingen stemmenovereen met de eindkwalificaties voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zoals opgenomen in artikel 58van het Structuurdecreet.Er is een overzicht van de relatie tussen de competenties van de professionele bachelor en de decretaleberoepsspecifieke competenties. Ook het verduidelijken van de competenties naar het werkveld (en in hetbijzonder de stagescholen) wordt door de commissie positief gewaardeerd. Dit alles geeft aan dat er pogingenzijn om vanuit de basiscompetenties en de competenties eigen aan de lerarenopleiding, de opleiding tevernieuwen.De opleidingscoördinatoren bevestigden tegenover de commissie, dat de competenties richtinggevend zijn bij hethuidige curriculum en als basis dienen bij de opbouw van een nieuw curriculum.In dezelfde lijn ligt de vaststelling dat de ECTS-fiches als strategisch instrument worden gehanteerd om te werkenvanuit competenties. De praktijkwerkboeken en de ECTS-fiches bieden informatie in verband met dedoelstellingen aan studenten, lectoren en werkveld. Studenten maken ook kennis met de basiscompetentiestijdens de lessen algemene didactiek, en in de praktijkwerkboeken worden de opdrachten van de stages gelinktaan de basiscompetenties. De door de commissie gehoorde studenten verklaarden goed op de hoogte te zijn vanhet bestaan van de ECTS-fiches. Uit de gesprekken bleek dat ze een informatieve waarde hebben, maar weinig544 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


geïntegreerd worden gebruikt. De aandacht die aan ECTS wordt besteed verschilt nogal naargelang de betrokkendocent.De lectoren zijn vertrouwd met de basiscompetenties en hanteren ze op het niveau van de opleidingsonderdelen.De lectoren (eerste opleidingsjaar) nuanceerden dit eerlijkheidshalve door aan de commissie te verklaren dat hetwerken vanuit het competentie-idee stilaan doorgang vindt, maar dat men er zich van bewust is dat dit nog niet involdoende mate gebeurt.Ook de lectoren (tweede en derde jaar) lieten verstaan dat het werken rond competenties gestaag vooruit gaat,maar nog te weinig gericht en gestuurd verloopt.Via mentorenvorming, de Opleidingsadviesraad en informatievergaderingen voor directies van stagescholen werdde realisatie van de basiscompetenties in de lerarenopleiding uitvoerig besproken.Belangrijk is de constatering dat daarnaast ook gewerkt wordt vanuit een eigen onderwijsvisie op delerarenopleiding.In het academiejaar 2004-2005 werden twee initiatieven opgestart die de aanzet gaven tot het integreren van debasiscompetenties in het opleidingsprofiel: het invoeren van een stageportfolio in het derde jaar en het oprichtenvan een campus- en opleidingsoverschrijdende werkgroep curriculumhervorming.Uit de voorgestelde strategische doelen en jaaractieplannen blijkt dat de opleiding de competentie-gedachteernstig neemt. Toch beklemtoonden de lectoren (tweede en derde jaar) dat er nog onvoldoende aandacht gaatnaar de noodzakelijke ondersteuning (omkadering en coaching) voor dit noodzakelijke vernieuwingsproces.De commissie concludeert dat de beginnende aandacht voor het denken vanuit competenties blijkt uit het gebruikvan de ECTS-fiches, de portfolio’s en de manier waarop de stages worden beoordeeld. De opleiding is zichvoldoende bewust van de noodzaak om het werken vanuit competenties op een meer gerichte manier aan tepakken. Voor de commissie is het duidelijk dat het hele vernieuwingsproces inspirerend werkt, maar er is noggeen duidelijk zicht op de concrete invloed van dit denkwerk.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie is van oordeel dat het aspect internationalisering duidelijker aan bod dient te komen in degeformuleerde doelstellingen.De commissie vraagt om een gelijkgericht gebruik van de ECTS te verzekeren.De commissie adviseert om gestaag verder te werken aan het denken en handelen vanuit het professionelecompetentie-idee.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 545


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De missietekst van de lerarenopleiding verwijst naar de basiscompetenties en het beroepsprofiel.Op basis van de onderwijsvisie, ontwikkeld op het niveau van de Associatie K.U.Leuven, werd een gezamenlijkeonderwijsvisie geschreven voor de eigen lerarenopleiding.De opleiding wil via een persoonsgericht, studentgecentreerd en praktijkgeoriënteerd curriculum opleiden totcompetente en geëngageerde leraren voor de basisschool. Vertrek- en eindpunt zijn de (decretaal vastgelegde)basiscompetenties en attitudes (zie ook 1.1).De directie signaleerde aan de commissie, dat de aanleiding tot de vernieuwing van het curriculum gedeeltelijkextern bepaald is - met name door het nieuwe decreet – maar ook gedeeltelijk door interne ontwikkelingen die alaan de gang waren. Ook deze intern op gang gebrachte vernieuwingen worden verder uitgewerkt.Op basis van de missietekst en de kernprocessen werden strategische doelstellingen ontworpen,gemeenschappelijk voor de lerarenopleiding. Deze strategische doelstellingen vormen de leidraad voor hetopstellen van het jaaractieplan.Bij het formuleren van meer specifieke doelstellingen houdt de opleiding rekening met de ‘ontwikkelingsdoelenvoor de kleuterschool’ en het ‘ontwikkelingsplan’ van het katholieke net. Elke docent moet deze documentenintegreren in de eigen opleidingsonderdelen bij het formuleren van de doelstellingen en het bepalen van deinhouden. De opleiding werkt aan een opleidingsontwikkelingsplan, centraal en specifiek voor de opleiding<strong>kleuteronderwijs</strong>.Ten opzichte van binnen- en/of buitenlandse opleidingen profileert de opleiding zich op het vlak vanopleidingsdoelstellingen door zich te engageren in de initiatieven binnen de associatie met de K.U.Leuven. Deinternationale samenwerking bestaat uit studenten- en lectorenuitwisselingen, curriculumprojecten, intensievecursussen, netwerken met bedrijven en Europese partneruniversiteiten en –hogescholen (Socrates, EFRO-Interreg, Trialoog, Leonardo Da Vinci, vijfde en zesde kaderprogramma wetenschappelijk onderzoek).In haar gesprek met de commissie liet de directie verstaan dat de meerwaarde van de samenwerking binnen deassociatie momenteel eerder beperkt is.Tegenover de commissie verduidelijkte de directie, dat het accent in het nieuwe curriculum ligt op het aanreikenvan een visie aan kleuterleid(st)ers, die moet toelaten om een ruimer wereldbeeld te ontwikkelen. In die zin is erook aandacht voor differentiatie in de opleiding.546 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Tot slot merkte de directie op, dat de fusie op zichzelf geen tijdelijke rem heeft gezet op het vernieuwingsproces,maar eerder een sterke stimulans heeft betekend. Het feit dat de innovatie traag verloopt, is bovendien eigen aande sector onderwijs. Elke verandering moet een breed draagvlak hebben. Het is beter dat dit gebeurt op eenrustig tempo, dan dat er polarisatie ontstaat binnen het lectorenkorps.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt voor om functionele gebieden te vermelden op alle ECTS-fiches.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: voldoendefacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen van de opleiding voldoen aan de decretale en beroepsspecifieke vereisten.- De eindkwalificaties worden getoetst bij het relevante beroepenveld.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 547


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Hoewel het programma (nog) niet opgesteld werd op basis van de basiscompetenties van de leraar<strong>kleuteronderwijs</strong>, blijkt toch uit onderzoek (door onder andere de Opleidingsadviesraad) dat de basiscompetentiesgerealiseerd worden. Het programma is ook sterk gericht op de decretale ontwikkelingsdoelen en op hetontwikkelingsplan van de katholieke kleuterschool.Verder blijkt uit de ECTS-fiches dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties vande opleiding en dat de eindkwalificaties adequaat werden vertaald in leerdoelen van opleidingsonderdelen. Deinhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.Als disciplineoverschrijdende elementen worden vernoemd: creastage, poppenspelproject, brugdagen, eenpeutermodule, een afstudeermodule en het thema diversiteit.De enige recente onderwijsontwikkeling die vermeld wordt, is het ervaringsgericht onderwijs.De procedure voor curriculumherziening en –innovatie verkeert nog in een initiële fase. Er werd een werkgroepcurriculumhervorming (campus- en opleidingsoverschrijdend) opgericht met vertegenwoordigers van de vieropleidingen.Als participanten bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie worden vernoemd: het werkveld, deOpleidingsadviesraad, associatiepartners en lerarenopleiders van andere hogescholen. Er worden gastsprekersuitgenodigd om het programma te actualiseren met betrekking tot specifieke onderwerpen. Lectoren krijgen vaakideeën op nascholingen. Binnen de associatie K.U.Leuven is er een werkgroep School of Education waarbinnenvernieuwende ideeën worden gepropageerd. Afgestudeerden konden hun mening geven over het aangebodenprogramma.De uitvoering van het Opleidingsprogramma en de inhoud van het curriculum worden geregeld door de studentenen de opleidingsadviesraad kritisch besproken.De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven behoort tot de eerste Vlaamse hogescholen om ECTS in te voeren enheeft dus op dit vlak al de nodige expertise opgebouwd. Het trachten te behalen van het ECTS-kwaliteitslabel ishiervan een bewijs. Hiertoe moesten de ECTS-fiches in het Engels worden vertaald, wat ook is gebeurd.Voorlopig werd het ECTS Quality Label niet toegekend, omdat niet alle voorwaarden door alle opleidingenwerden vervuld.De commissie stelt vast dat de internationale dimensie in de opleiding of het onderwijsprogramma ontbreekt.548 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Samenvattend stelt de commissie vast dat het programma gestructureerd is volgens opleidingsonderdelenwaarbinnen thematische projecten aan bod komen. Er is tevens binnen elk vak aandacht voor de relatie tussentheorie en praktijk. Over de inhoud van de opleidingsonderdelen is er overleg tussen individuele lectoren en is erde intentie om via vakgroepen te werken.Er is enige druk wat de timing van de curriculumhervorming en het aanbieden van verantwoordingsstukkenbetreft, maar de opleiding kan ook een beroep doen op de medewerking van de centrale diensten. Toch heeft deopleiding nog voldoende autonomie om in een aangepast tempo en op een geëigende wijze decurriculumhervorming voor te bereiden en uit te werken.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om bruikbare impulsen vanuit internationale contacten in te voeren.De commissie dringt aan op de implementatie van andere recente onderwijsontwikkelingen buitenervaringsgericht onderwijs.De commissie is van oordeel dat de ontwikkeling en de implementatie van een duidelijke procedure voorcurriculumherziening en –innovatie aangewezen is.Tot slot stelt de commissie voor om meer modules te ontwikkelen die gemeenschappelijk zijn met de opleidingleraar lager onderwijs.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur vermeld in de ECTS-fiches, via aan deberoepspraktijk ontleend studiemateriaal (bijvoorbeeld leerplannen) en via interactie met de beroepspraktijk dankzij de stages.De ECTS-fiches vermelden het noodzakelijk en aanbevolen studiemateriaal. Noodzakelijk studiemateriaal zijnonder meer cursussen van de lectoren en publicaties. Iedere lector is verantwoordelijk voor de selectie/aanmaakvan het noodzakelijke studiemateriaal voor het eigen opleidingsonderdeel.Studenten krijgen boekenlijsten van de handboeken die zij eventueel op de hogeschool kunnen aankopen.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 549


Wat aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied betreft, stelt de commissie vast dat hetZER uitsluitend het belang van de reflectie en van het reflectief ervaringsleren vermeldt. Er wordt nietgeëxpliciteerd in welke mate de lectoren betrokken zijn bij, of zich bij de keuze van inhouden en methodes latenbeïnvloeden door, actuele ontwikkelingen in het vakgebied. Lectoren krijgen wel kansen op navorming.De ECTS- fiches maken duidelijk dat het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden waarborgt. Metde stages en ook met de gastsprekers over specifieke problemen zijn er aantoonbare verbanden met de actueleberoepspraktijk.In het tweede jaar wordt een vierdaagse buitenlandse studiereis georganiseerd. In het derde jaar is eenbuitenlandse stage mogelijk via Erasmus/Socrates of een internationale module aan één van de partnerscholen inde Europese Unie. Ook een ontwikkelingsstage van minimum zes weken is mogelijk.Via de dienst Internationalisering of via Sociale Voorzieningen worden financiële hinderpalen weggewerkt.Buitenlandse studenten worden opgevangen door de verantwoordelijke internationalisering.De verantwoordelijke internationalisering met wie de commissie sprak beaamde dat er een heel beperkteuitwisseling is van studenten. Er zijn wel initiatieven voor wat betreft het bezoeken van buitenlandsekleuterscholen gedurende 3 à 4 dagen. Er is ook sprake van een aanvang van een project mentorenvormingwaarbij buitenlandse lectoren uit verschillende opleidingen betrokken zijn. Er wordt gehoopt om op die manier eeninternationaal netwerk uit te bouwen.De afgestudeerden die door de commissie gehoord werden waren van mening dat er op het vlak vaninternationalisering praktisch niets gebeurt.Maatschappelijke dienstverlening wordt geïnterpreteerd als – en ook beperkt tot - dienstverlening aan directiesvan stagescholen en stagementoren. Een aantal lectoren is hierbij expliciet betrokken. Het is niet duidelijk inhoeverre dit een effect heeft op de actualisering/vernieuwing van inhouden en/of methoden.Uit het gesprek dat de commissie met de opleidingsverantwoordelijken heeft gevoerd, blijkt dat zij zich ten vollerealiseren dat er meer aandacht moet gaan naar maatschappelijke dienstverlening en projectmatigwetenschappelijk werken. Tot hiertoe blijft het enkel bij een aantal losse ideeën.De kloof tussen de kwaliteit van de instroom en de door het werkveld gewenste competenties wordt bevestigd. Deopleidingsverantwoordelijken ervaren een zekere vorm van onmacht op dit vlak.StagesDe opbouw van de stage verloopt geleidelijk qua omvang en inhoud, waarbij de studenten steeds meerverantwoordelijkheid krijgen. Ook bij de voorbereiding is er een duidelijke gradatie van sterk geleid naarzelfstandigheid. De studenten worden goed voorbereid en opgevolgd, zowel door lectoren als doorstagementoren. De lectoren van het eerste opleidingsjaar bevestigden aan de commissie dat de eerste stagegoed wordt voorbereid en opgevolgd via de praktijkscholen. De studenten krijgen minstens vier keer bezoek. Opbasis van de gesprekken met de student, de mentor, de praktijkdocent, het stageverslag, het stageboekjeenzovoort wordt een oordeel geformuleerd. Het gaat dus om een collectief overleg.De stageverwachtingen en de (zeer omvangrijke) opdrachten zijn voor alle partijen duidelijk dank zij depraktijkwerkboeken. Er wordt veel aandacht besteed aan het geleidelijk leren reflecterend handelen, wat uitmondtin een portfolio tijdens een ingroeistage in het derde jaar. Belangrijke tussenstappen zijn de leergroepen in heteerste jaar en begeleidingsgesprekken in het tweede jaar. In het derde jaar is supervisie mogelijk. Dit aspect‘reflecterend handelen’ is sterk uitgebouwd. Studenten kunnen ook ervaringen opdoen in bijvoorbeeld550 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


peuterklassen, BO, multiculturele settings, methodescholen, extra scolaire contexten... Studenten krijgen op dezemanier de kans om zich te oriënteren op een ruim werkveld.De stage- en eindwerkbegeleiders met wie de commissie een ontmoeting heeft gehad, verduidelijkten dat hetstageconcept is ontstaan vanuit de supervisieopleiding en aangegrepen wordt als middel om tegemoet te komenaan het probleem van het hoge aantal studenten versus de vermindering van de omkadering. Daardoor krijgen dementoren meer verantwoordelijkheid. Het stageconcept krijgt een verdere uitwerking via de interactie tussen deideeën van het werkveld en van de lectoren in de opleiding. Dit concept wordt ook opengetrokken naar het eersteen tweede opleidingsjaar.De stage- en eindwerkbegeleiders beaamden tijdens het gesprek met de commissie, dat er enige versnippering isbij de organisatie van de eerstejaarsstage. Sommige lectoren kunnen duidelijk aan bepaalde stageregio’s gelinktworden, en dat biedt voordelen.Na elke stage wordt grondig geëvalueerd, op basis van de verslagen van de praktijkpedagoog, de begeleidervakdocenten de mentor. In de leergroepen wordt gereflecteerd en feedback gegeven op de eigen(praktijk)ervaringen, gekoppeld aan de ervaringen van de andere deelnemers. In het derde jaar is de begeleidingeerder procesgericht en gebeurt zij vanuit het opvolgen van de portfolio. De student bepaalt zelf de leerpuntenwaaraan hij of zij wil werken.Ook de studenten met wie de commissie heeft gesproken, beschouwen de stage als een focuspunt. Zeformuleerden een duidelijke wens: de beoordeling van de stages in het eerste en tweede jaar moeten gebaseerdzijn op een samenhangend geheel van activiteiten en niet op basis van een toevallig kort bezoek of toevalligemomentopname. De studenten zijn van oordeel dat de voorbereiding op de ingroeistage en het gebruik van hetpraktijkwerkboek onvoldoende zijn. Ze stellen zich ook vragen over de capaciteit om het portfolio goed uit tewerken. Volgens hen zijn vroegere voorzetten (al in het eerste en het tweede jaar) wenselijk. De studentenspraken de mening uit dat het praktijkwerkboek - als belangrijk instrument - momenteel onvoldoende wordtgebruikt door het lectorenkorps.Het praktijkwerkboek wordt door het werkveld momenteel niet als werkbaar en nuttig ervaren: het is een te lijvigdocument. Ook de lectoren tweede en derde jaar met wie de commissie heeft gesproken, formuleerden diverseopmerkingen rond het praktijkwerkboek. Ze wijzen ook op de discrepantie tussen het evaluatieformulier en hetpraktijkwerkboek in verband met ingroeistage en competenties. De stage- en eindwerkbegeleiders van hun kantmerkten op, dat men blijft werken aan de operationalisering van dit instrument.Er werd ook heel wat geïnvesteerd in de opleiding van de mentoren van de ingroeistag. Het programma van dedriedaagse mentorenvorming is veel omvattend en werd door de deelnemers als positief geëvalueerd.De vertegenwoordigers van het werkveld met wie de commissie heeft gesproken, toonden grote tevredenheidover het instappen in het praktijkschoolsysteem. De groep die de mentorenvorming heeft gevolgd, bevestigtvoldoende geïnformeerd te zijn over competentieontwikkeling. Men is van oordeel dat iedereen in principe dementorenvorming zou moeten volgen. Ook bij de werkveldvertegenwoordigers worden vragen gesteld rond hetklassieke evaluatieformulier, dat in tegenspraak is met de nieuwe visie rond competenties.Tot slot bevestigden alle door de commissie gehoorde afgestudeerden, dat de stage als zinvol en erg positiefwerd ervaren.De commissie komt tot de conclusie dat het stageconcept inhoudelijk heel relevant is voor de opleiding enpraktisch zeer goed is uitgewerkt. Doorheen de drie jaren is er een duidelijke groei van bedoelingen en taken. Hetstageconcept en de praktijkrelevantie van de stage blijken vooral uit de zorgvuldige organisatie en begeleidingvan de ingroeistage, geflankeerd door een kwaliteitsvolle mentorenvorming.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 551


EindwerkenDe opleiding wil de afgestudeerden voorbereiden op de steeds hogere eisen die aan het werkveld gesteldworden. Er is veel aandacht voor levenslang leren door reflectief ervaringsleren: leergroepen (eerste jaar),begeleidingsgesprekken (tweede jaar) en deelname aan supervisie (derde jaar).In de ECTS-fiches wordt verwezen naar vakliteratuur en aangepast studiemateriaal. Er is aandacht voor actueleontwikkelingen en maatschappelijke dienstverlening.Studenten kunnen kiezen tussen een eindwerk en supervisie (ongeveer de helft van de studenten kiest voor ditlaatste). Dit vereist een toelichting aangezien de competenties die worden gevormd/aangesproken nietnoodzakelijk identiek zijn. Studenten kunnen kiezen uit een ruime waaier van keuzemogelijkheden en kunnen zelfeen onderwerp voorstellen. Er is steeds een link met de praktijk.De stage- en eindwerkbegeleiders met wie de commissie heeft gesproken, verduidelijkten dat wat het eindwerkbetreft er een aanbod is van onderwerpen, maar dat de studenten zelf ook onderwerpen mogen aanbrengen.Begeleiding is afhankelijk van individuele afspraken door studenten. De beoordelingsprocedure is vastgelegd ineen aantal criteria en gebeurt enkel door de promotor. Er wordt vooralsnog weinig of niets gedaan met heteindproduct.De door de commissie gehoorde studenten beaamden de keuze tussen supervisie en eindwerk. Sommigenvinden supervisie een essentieel onderdeel van de opleiding (waarbij het element van zelfreflectie als belangrijkwordt ervaren). Toch zijn zij van oordeel dat supervisie niet verplicht moet worden, omdat het kunnen werken aaneen eindwerk weer andere mogelijkheden biedt.De commissie stelt vast dat alle afgestudeerden met wie zij een gesprek heeft gehad positief staan tegenoversupervisie, leergroepen en portfolio.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt voor om actuele ontwikkelingen in het vakgebied te implementeren.Ook raadt de commissie aan om de mogelijkheden om lectoren en studenten in te schakelen in (toegepast)wetenschappelijk onderzoek te onderzoeken en te implementeren.De commissie adviseert om de lectoren te stimuleren zich ruimer in te schakelen in maatschappelijkedienstverlening en die ervaringen te benutten voor de opleiding.De commissie raadt aan om de studenten meer te betrekken in de opbouw van het curriculum.De commissie dringt erop aan om inspanningen te blijven doen om de internationalisering te optimaliseren.De commissie suggereert te overwegen of supervisie niet voor alle derdejaars noodzakelijk is.552 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een inhoudelijk samenhangend modeltraject. Keuzeopleidingsonderdelen zijn er niet. Hetopleidingsonderdeel eindwerk laat een keuze toe tussen eindwerk en supervisie. Het opleidingsonderdeel stagelaat keuze toe tussen specifieke stages in bijvoorbeeld buitengewoon onderwijs, peuterklas, migrantenschool …Er zijn criteria voor het toelaten van studenten die een bijkomend diploma willen behalen, met vrijstellingen enstudieduurverkortingen. Er is een regeling voor vrijstellingen, creditbewijzen en bewijzen van bekwaamheid.Er is een gemeenschappelijk opleidingsprogramma dat 45 studiepunten en een specifiek opleidingsprogrammaomvat, dat bestaat uit theoretische opleidingsonderdelen en stage. Dit specifiek opleidingsprogramma is gerichtop het verwerven van de competenties in verband met de verschillende leergebieden gericht op deontwikkelingsdoelen.Er is een sterke band tussen theorie en praktijk. Meer bepaald is de theorie georiënteerd op de praktijk: destudenten mogen slechts die activiteiten in de stage uitvoeren die in de theorie al behandeld zijn.In het ZER treft de commissie geen informatie aan over hoe de opleidingsonderdelen op elkaar afgestemd zijn enhoe wordt geprobeerd om hiaten of overlappingen op te sporen en te vermijden. Evenmin is er informatie overeventuele ‘vakvergaderingen’, over keuzevakken of flexibele leertrajecten.De commissie stelt vast dat er beginnende aandacht is voor flexibilisering en eventueel modulair werken, vooralin het derde jaar.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie pleit ervoor om de afstemming van het programma te verfijnen in samenwerking met andereinstellingen.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 553


Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Elke docent geeft bij de aanvang van de cursus (via het ECTS-formulier) informatie in verband met destudiepunten en de studietijd.Uit de analyse van de studielastmeting van 2002-2003 en 2004-2005 blijkt dat de gemeten studielast binnen demarge lag van de toegemeten studietijd. Voor de stage is volgens de studenten de werktijd duidelijk onderschatten opzichte van de toegemeten tijd. De opleiding wil dit gegeven verder onderzoeken.De problematiek van de studiebelasting komt ook geregeld aan bod op de studentenraden.Lectoren worden gevraagd om alle opdrachten binnen hun opleidingsonderdeel bij de aanvang van de cursus aande studenten aan te bieden, zodat zij hun studietijd zorgvuldiger kunnen plannen.De opleiding is zich bewust van een aantal studiebelemmerende factoren, zoals het niveau van de vooropleiding,het verkeerde beeld dat sommige abituriënten en hun ouders hebben van de opdracht van kleuteronderwijzer en554 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


de veelzijdigheid van de opleiding. Op het niveau van de instroom stellen zich vooral problemen met BSOleerlingen.Er worden infosessies georganiseerd in deze scholen om de opleidingsdoelstellingen kenbaar temaken. Uit een bevraging van eerstejaarsstudenten in 2004 blijkt dat nagenoeg iedereen de opleiding moeilijkervindt dan verwacht. 54,1% van de studenten zegt dat men geen beeld kreeg van de moeilijkheidsgraad van deopleiding vooraleer te starten.Wat de veelzijdigheid van de opleiding betreft: het gebeurt dat studenten die theoretisch sterk staan maar(beperkte) problemen met de stage hebben, het voordeel van de twijfel krijgen. De opleiding gaat hierbij uit vanhet idee dat de sterkere achtergrond van bepaalde studenten, die wel kunnen reflecteren en die reflecties ookkunnen omzetten in acties, toelaat om via reflectief ervaringsleren bij te dragen tot het oplossen van hetprobleem. Studenten die op een intuïtieve, concrete manier leren, hebben echter veel praktijkbegeleiding nodig.De vraag stelt zich in welke mate de opleiding die nog kan geven.De opleiding wil vanuit de studiebegeleiding meer inspanningen leveren ten opzichte van studenten metproblemen.Studiebevorderende factoren met betrekking tot het programma worden niet geëxpliciteerd; er is wel sprake vaneen goede open communicatie, de rol van de studentenraad, studiebegeleiding, proefexamens en monitoraat.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om te blijven streven naar een evenwicht in het verkleinen van de kloof tussen dekwaliteit van de instroom en de door het werkveld gewenste competenties.De commissie vraagt de opleiding om blijvend aandacht te hebben voor het verschil tussen de toegekende en dereële studietijd, in het bijzonder voor de stage.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het didactische concept behelst voornamelijk de relatie tussen theorie en praktijk. Dit sluit aan bij dedoelstellingen.De meest gebruikte werkvormen zijn: doceren, groepswerk en individueel opzoekingswerk. Geregeld krijgen destudenten taken als voorbereiding op het volgende contactuur.Tegenover de commissie lichtte de directie toe, dat men gedeeltelijk zal afstappen van de relatief sterkevakkengerichte benadering, door in het derde jaar modulair of projectmatig te gaan werken.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 555


Er wordt ernaar gestreefd om groepen te vormen van 40 tot 50 studenten. Voor enkele opleidingsonderdelenworden de groepen gesplitst. Om tijd vrij te maken voor het begeleiden van kleinere groepen, werd in het eerstejaar geëxperimenteerd om twee opleidingsonderdelen te organiseren voor alle studenten samen. Dit was geensucces, omdat studenten het niet gewoon zijn om les te krijgen in grote groepen.Een ander experiment bestaat erin dat een lector een halve klas intensief begeleidt terwijl de andere helftzelfstandig studie- en/of opzoekingswerk verricht.Er werden ook experimenten opgezet met elektronische leeromgevingen, zoals TICTO, PRONETT, TOLEDO. Destudenten die met de commissie gesproken hebben, bevestigen dat deze laatste methode effectief wordt gebruikten onmisbaar is.Wat de kwaliteit van de ingezette leermiddelen betreft: een groot aantal cursussen maakt gebruik van flexibelesyllabi, die gemakkelijk te actualiseren zijn. Ze zijn voor de student voordelig aan te kopen. Vanaf hetacademiejaar 2005-2006 beschikt de drukkerij van de campus over een volledig elektronisch systeem om decursussen aan te maken (Océ-Dokworks). Cursussen worden eerder beperkt in één geheel aangeboden bij deaanvang van het academiejaar, omdat ze vaak in de loop van het jaar nog geactualiseerd worden.In het didactische concept en de uitwerking ervan is er beperkte aandacht voor recente onderwijsontwikkelingenin binnen- en buitenland.De opleidingscoördinatoren met wie de commissie een gesprek had, wijzen erop dat de zorg en aandacht voorhet zoeken naar gemeenschappelijkheid binnen de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>/lager onderwijs eerder isingegeven vanuit de doelstelling om de twee beroepen te valoriseren en niet zozeer vanuit een onderwijskundigebekommernis.De commissie stelt vast dat er een beschrijving wordt gegeven van gebruikte werkvormen, maar dat er geenaandacht wordt besteed aan de afstemming tussen vormgeving en inhoud. Er wordt informatie gegeven over deorganisatie van de werkvormen, maar de samenhang kan niet worden afgeleid uit andere informatie.Opmerkelijk is dat men stelt dat de lectoren de werkvormen die het beste passen bij de beoogde doelstellingen,zelf kiezen. Een analoge opmerking vinden we over de onderwijsmiddelen wordt gezegd dat de docent zelfverantwoordelijk is voor het ontwerpen van een ‘leermiddelenmix’, aangepast aan de doelstellingen. Dit leidtwellicht tot een grote verscheidenheid, waardoor deze manier van werken op de een of andere manier zoumoeten worden gecoördineerd met het oog op enige gelijkvormigheid en vooral met het oog op een adequateafstemming op doelen en competenties. Dit is een belangrijk discussiepunt onder de lectoren.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om afspraken te maken over een gelijkgericht pedagogisch-didactisch handelen, met hetoog op de afstemming op de competentiedoelen.556 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De inspraak van de studenten over de organisatie van de examens is goed geregeld. De informatie over verloopvan de examens is prima. De studenten hebben inspraak in de opstelling van het examenrooster, dat tijdig advalvas wordt uitgehangen.Er is een examenreglement op hogeschoolniveau met daarin onder andere de criteria en wijze van beoordelendoor de examencommissie. Dit wordt door de onderwijscoördinator toegelicht.De ECTS-fiches vermelden hoe en wanneer er wordt geëvalueerd en welk gewicht subonderdelen eventueelhebben.Elke lector is verantwoordelijk voor het evalueren van het eigen opleidingsonderdeel. Als meerdere lectorenverantwoordelijk zijn voor eenzelfde onderdeel zijn zij ook gezamenlijk verantwoordelijk voor de evaluatie.Er wordt een verscheidenheid aan evaluatievormen gehanteerd: permanente evaluatie, partiële proeven, portfolioassessment, “peer” evaluatie bij de supervisie in het derde jaar, mondelinge en schriftelijke examens. Er is eenduidelijke procedure voor het evalueren van de stage.De beschikbaar gestelde toetsen/examens helpen de vooropgezette doelen te toetsen.De taak van de ombudspersoon is omschreven en wordt toegelicht.Nochtans weet 41,4% van de eerstejaars niet wie de ombudspersoon is.De beoordeling van het evaluatieproces is een onderdeel van de evaluatie van de lectoren door de studenten.Verschillende lectoren volgden de workshop examineren.De criteria en de wijze van beoordelen door evaluatoren en door de examencommissie is terug te vinden in deStudiegids. Ook het algemeen examenreglement van de hogeschool wordt daarin uitvoerig toegelicht.Bij het gesprek tussen de commissie en de studenten kwamen nog de volgende aspecten aan bod:- de beoordelingswijze verschilt soms van docent tot docent;- er is algemeen tevredenheid over het verloop, de feedback, de transparantie en de evaluatie van deexamens;- hetzelfde geldt voor begeleiding, ondersteuning, inspraakmogelijkheden …;- de afstand tussen lectoren en studenten is heel klein; de lectoren staan open voor vragen, een gesprek ensuggesties voor veranderingen;- de aankondiging van taken gebeurt tijdig zodat men een goed overzicht heeft, al is het niet uitgesloten dat bijde concrete uitwerking de organisatie soms nog kan fout lopen:- peer evaluation is niet gekend.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 557


Samenvattend stelt de commissie vast dat de mogelijkheid van proefexamens en feedback positief wordtbeoordeeld door de studenten. Er werden geen opmerkingen gemaakt over de aard van de vragen, de criteria diewerden gebruikt bij de beoordelingen en de transparantie van de beslissingen. De examenregeling is voldoendebekend.Aanbevelingen ter verbetering:In de context van kwaliteitsverbetering is het absoluut noodzakelijk dat er een structuur is waar lectoren geregeldmet elkaar kunnen overleggen over kwaliteit van examenvragen, over gehanteerde criteria om antwoorden tebeoordelen en over de wijze waarop een eindbeslissing tot stand komt. Overkoepelend overleg hierover isnoodzakelijk.Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/558 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De toelatingsvoorwaarden zijn duidelijk uitgeschreven en worden duidelijk gecommuniceerd. Er wordeninteressante analyses uitgevoerd met het oog op het aanpassen van het toelatingsbeleid. Deinformatiecampagnes zijn goed georganiseerd. Er is voldoende aandacht voor het beleid inzake EVC en EVK (eris een procedure opgesteld op associatie- en hogeschoolniveau, maar deze moet nog verder geïmplementeerdworden) en de opleiding schenkt aandacht aan mogelijkheden voor flexibele leerwegen (die aansluiten bij debachelor <strong>Onderwijs</strong>kunde aan de KULAK).Alle leerlingen die een diploma van HSO hebben behaald worden toegelaten.Er is een trajectbegeleider voor studenten die op de een of andere wijze aanspraak kunnen maken opvrijstellingen of studieduurverkorting. Dit wordt bevestigd door de verantwoordelijken studieadvies en -begeleidingmet wie de commissie heeft gesproken. Er wordt ook bevestigd dat de studiebegeleiding goed functioneert.Studenten die al één of meer jaren HO gevolgd hebben in een aanverwante richting kunnen eventueelvrijstellingen of studieduurverkorting krijgen; hiervoor werden criteria opgesteld . Studenten die een diploma hogermiddelbare graad hebben behaald in een muziekacademie worden vrijgesteld van de modulenotenleer/muziekinstrument. Wie al een diploma leraar lager onderwijs heeft behaald, kan op één jaar van 69studiepunten het diploma van leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> behalen. De door de commissie gehoordeverantwoordelijken studieadvies en -begeleiding bevestigden, dat er duidelijke criteria worden gehanteerd voorhet verlenen van vrijstellingen aan studenten binnen de opleiding. Voor studenten van andere een opleiding ofeen andere hogeschool ligt de beslissing bij de titularis van het betrokken vak en op basis van de inzage van debetrokken cursussen.Wat de instroom betreft: meer dan de helft van de studenten komt uit het TSO (voornamelijk handel en socialewetenschappen). ASO (vooral menswetenschappen) en BSO (vooral kinderzorg) zijn ieder goed voor ongeveer22 tot 23% van de instroom.BSO-studenten hebben weinig slaagkansen. Ook TSO-studenten hebben amper iets meer dan 50%slaagkansen. Een gedetailleerde analyse van de slaagkansen van leerlingen uit de verschillende richtingen vanhet secundair onderwijs wordt doorgespeeld aan de CLB’s.De centrale dienst PR en communicatie zorgt voor grondige informatie aan de abituriënten. Er worden allerleiinitiatieven genomen om kandidaten goed te informeren en om de opleiding vlot toegankelijk te maken, zowel ophogeschoolniveau als op de campus (infonamiddagen en opendeurdagen met medewerking van studenten,introductiedagen...). Tijdens de introductiedagen is er een screening mondelinge taal, gevolgd door een advies.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 559


Instromende studenten met leermoeilijkheden kunnen terecht bij de verantwoordelijke voor studiebegeleiding. Erzijn geen voorbereidingsprogramma’s. Wel is er een schakelprogramma (aan de KULAK) tussen de professionelebachelor en een academische bachelor, als voorbereiding op de master Pedagogiek.Een Individueel Aangepast Jaarprogramma is mogelijk voor de eigen studenten en wordt toegekend bij studentenvan een andere opleiding volgens een bepaalde procedure.Uit het gesprek dat de commissie heeft gevoerd met de verantwoordelijken studieadvies en-begeleiding blijkt dat men zich duidelijk bewust is van het belang van flexibele leerwegen. Er is ook eenbeginnende discussie over het semestersysteem dat versterkt wordt door het beleid terzake ophogeschoolniveau.Het is de commissie opgevallen dat nogal wat studenten met wie zij gesproken heeft, signaleren dat veel moetbekostigd worden met eigen middelen (onder andere de opbouw van het materiaal in de kleuterklas), zodat ersprake is van een dure opleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan om nog meer inspanningen te leveren om de slaagkansen van de studenten teverhogen, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de opleiding.Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: goedfacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het programma is een adequate transformatie van de eindkwalificaties wat betreft het niveau, de oriëntatieen de domeinspecifieke eisen.- Er is een beginnende aandacht voor het werken vanuit competenties, zoals blijkt uit het gebruik van deECTS-fiches, de portfolio’s en uit de manier van de beoordeling van de stage. De concretisering in termenvan inhouden, werkvormen en evaluatie moet nog op een meer gelijkgerichte wijze vorm krijgen.- Het programma is gestructureerd volgens opleidingsonderdelen waarbinnen thematische projecten aan bodkomen; in elk opleidingsonderdeel is er aandacht voor de relatie tussen theorie en praktijk.560 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


- Het stageconcept is inhoudelijk heel relevant voor de opleiding en praktisch goed uitgewerkt, in het bijzondervoor de ingroeistage die geflankeerd wordt door een kwaliteitsvolle mentorenvorming.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 561


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding kan geen eigen beleid voeren met betrekking tot omkadering en aanwerving. Op hogeschoolniveauliggen de procedures voor aanwervingen, evaluaties, benoemingen en bevorderingen vast in een kwaliteitshandboek.Voor nieuwe aanwervingen wordt een commissie samengesteld voor de selectie van de kandidaten.De lectoren beschikken over de relevante universitaire opleiding of over de noodzakelijke praktijkervaring. Allecompetentiedoelen worden gedekt.De opleiding houdt rekening met specialisaties en zorgt voor continuïteit.De hogeschool stelt als norm voor lectoren een taakbelasting tussen 1.500 en 1.800 werkuren per jaar. Deopdrachten worden evenwichtig verdeeld en ieder jaar in kaart gebracht. Er is een duidelijke en voor de lectorentransparante werkverdeling, maar er zijn nog geen gedetailleerd overzicht van de opdrachten en een berekeningvan de werklast voorhanden. Individuele opdrachtvoorstellen worden tijdens een (informeel) planningsgesprekbesproken.Er is departementaal een bevorderingsprocedure, maar feitelijk blijft het promotiebeleid eerder hypothetisch.De hogeschool organiseert een introductieprogramma voor nieuwe personeelsleden. Binnen de opleiding krijgennieuwkomers een peter/meter toegewezen.De ondersteuning is via het algemeen kwaliteitsbeleid duidelijk en gebeurt in een vijfjarige cyclus door middel vanplannings-, functionerings- en evaluatiegesprekken. De verantwoordelijken onderwijsontwikkeling enkwaliteitszorg met wie de commissie heeft gesproken, bevestigden dat de evaluatie eerder op een relatief formeleof zelfs informele manier gebeurt. De inspraak is duidelijk geregeld. De hogeschool en de opleiding tredenondersteunend op wat de professionalisering van het personeel betreft. Er is sprake van een voortreffelijkeadministratieve ondersteuning. Lectoren worden elektronisch voldoende ondersteund om hun werk goed te doen.Elke lector krijgt binnen zijn of haar opdracht 10% voor eigen professionalisering op eigen initiatief.In de realiteit komt dit bovenop de gewone opdracht omwille van het grote aantal te begeleiden studenten. Erworden jaarlijks twee studiedagen georganiseerd op hogeschoolniveau. De centrale diensten organiserenspecifieke interne opleidingen, al dan niet voor een bepaalde doelgroep. Binnen de opleiding worden initiatievengenomen om interessante kennis en vaardigheden te delen. Door de flexibele aanpassing van uurroosters zijn ervoldoende mogelijkheden voor individuele lectoren om te participeren.Globaal genomen wordt de professionalisering weinig of niet gestuurd, zodat de commissie zich de vraag stelt ofer veel van terecht komt. Volgens het onderwijzend personeel waarmee de commissie een ontmoeting had, zijn562 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


er voldoende mogelijkheden voor professionalisering en worden deze ook financieel ondersteund. Vooral destudiedagen worden als belangrijke momenten van professionalisering ervaren. Waar de relevantie voor deopleiding duidelijk is, wordt na een eerste aanzet verder gewerkt aan de uitwerking. Het implementatieproceswordt echter niet voortgezet in andere gevallen. De kennis over de mogelijkheden van centrale ondersteuning isechter gering. De lectoren verklaren dat ze ook geen negatieve druk ervaren. Uit het gesprek dat de commissievoerde met de verantwoordelijken onderwijsontwikkeling en kwaliteitszorg, bleek dat deze van mening zijn, dat deopleiding meer aandacht moet besteden aan de door het centraal bestuur aangeboden mogelijkheden.Inspraak en medezeggenschap worden gewaarborgd door decretaal vastgelegde inspraakorganen en formele eninformele inspraak- en communicatiekanalen binnen de opleiding. Rapportering naar het personeel kan snelgebeuren via het intranet. De Opleidingsraad komt tweemaandelijks samen. In de loop van het jaar wordtregelmatig overlegd over allerlei organisatorische, vakinhoudelijke en didactische aspecten.De lectoren tweede en derde jaar die de commissie heeft ontmoet, bevestigen de inspraakmogelijkheden, dochze zijn van oordeel dat beslissingen te snel genomen worden en dat er te weinig reflectietijd is om de praktischeconsequenties te kunnen onderkennen. De verantwoordelijken voor onderwijsontwikkeling en kwaliteitszorg vanhun kant beklemtonen de ruimte die er bestaat om eigen accenten binnen de opleidingen te leggen.Daarnaast zijn er nog allerlei tijdelijke kwaliteitsverbeteringsteams en permanente werkgroepen zoals voor PR encommunicatie, navorming, huisvesting, mobiliteit, eerstejaarsbegeleiding en kwaliteit.Er is aandacht voor de betrokkenheid met het werkveld.Het personeel, inclusief het opleidingshoofd, is zeer toegankelijk en bereikbaar voor de studenten.Ondanks de verhuizing naar een andere campus, is er sprake van een positief sociaal klimaat. Absenteïsme isvrijwel onbestaand. Er is aandacht voor vieringen en sfeerbevorderende activiteiten.De meest dominante belemmerende factor voor het voeren van een goed personeelsbeleid is de beperking vande loonkosten tot 85 % van de werkingsenveloppe. Hieromtrent bevraagd door de commissie verklaarde dehogeschooldirectie, dat de officiële regels terzake correct worden toegepast. Binnen de hogeschool zijn er vierdepartementen en de middelen worden verdeeld over deze departementen, rekening houdend met onder meerhet studentenbasisforfait. Als er discrepanties zijn heeft dit te maken met de historiek van het departement, devaste benoemingen enzovoort.De commissie is van oordeel kennis te hebben gemaakt met een zeer gemotiveerde staf, die bereid is zichmaximaal in te zetten voor de opleiding en de toekomstige vernieuwingen. Typerend zijn de positieveprofessionele relaties tussen de lectoren, die het mogelijk maken om op een informele manier veel taken uit tewerken en problemen op te lossen.De lectoren hebben duidelijk meegedeeld, dat ze bestaande taken moeten blijven uitvoeren en dat er nieuwetaken aan hun formele opdracht worden toegevoegd. Dit heeft tot gevolg dat er onvoldoende ruimte en tijd is omover de opleiding en de vernieuwingen na te denken, te overleggen en op een verantwoorde wijze beslissingen tenemen. Men rekent teveel op de kracht van informele contacten als bron voor permanente vernieuwing. Decommissie stelt de vraag of men niet op een te weinig kritische manier kijkt naar de huidige cultuur binnen hetkorps.Aansluitend bij het voorgaande vindt de commissie het noodzakelijk dat er gezocht wordt naar mogelijkheden omhet personeel te ondersteunen en gericht te begeleiden bij het uitvoeren van de huidige en toekomstige nieuwetaken. Het is noodzakelijk dat er een verantwoorde keuze van prioriteiten tot stand komt. Verantwoord betekenthier dat er wordt rekening gehouden met de capaciteiten van het personeel, de praktische mogelijkheden en hetaanbod van begeleiding en coaching.Tot slot heeft de commissie de indruk dat er geen sprake is van een professionaliseringsbeleid. Wat dit betreft, ishet onderwijzend personeel nog te veel afhankelijk van individuele initiatieven.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 563


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan om een meer formeel overleg te organiseren (plannings-, evaluatiegesprekken ...) alsbron voor permanente vernieuwing.De commissie adviseert om meer aandacht te besteden aan het professionaliseringsbeleid als belangrijke factorin de interne kwaliteitszorg.Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een waaier aan specialisaties binnen het personeel met een onderzoeks-, onderwijs- ofonderwijsondersteunende opdracht. Er zijn vijf praktjklectoren. Ook wordt geregeld een beroep gedaan opexternen en experten (ervaringsdeskundigen) uit het beroepenveld voor specifieke activiteiten en bezoeken.Het personeelsbeleid is dan ook gericht op een sterke band met het werkveld. De opleiding zorgt ervoor dat destudenten alle competenties kunnen verwerven; bij het personeel moeten dan ook voldoende competentiesaanwezig zijn.Tweemaal per jaar komen vertegenwoordigers van de opleiding samen met het werkveld en oud-studenten omde opleidingsplannen te bespreken.Alle lectoren doen stagebegeleiding. Er zijn regelmatige contacten met directies van stagescholen enstagementoren. Enkele lectoren zijn praktijklector.Binnen het lectorenteam is er één collega verantwoordelijk voor internationalisering in samenwerking met dedienst Internationalisering van de hogeschool.Er is weinig of geen invloed vanuit internationale contacten. Blijkbaar neemt alleen de verantwoordelijke voorinternationalisering jaarlijks deel aan een Staff Mobility van een week.Lectorenuitwisseling gebeurt spontaan en slechts sporadisch.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie is van oordeel dat er meer systematisch moet gewerkt worden aan de lectorenmobiliteit.564 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De globale enveloppe van de hogeschool wordt verdeeld over de vier departementen. De departementen dragenbij tot de werking van de centrale diensten volgens een bepaald percentage.De werkingsenveloppe binnen het departement wordt verdeeld over de verschillende opleidingen volgensstudentenaantallen, de studentenevolutie en de aard van de opleiding. Tot op heden is gebleken, dat de meestdominante factor in het personeelsbeleid de beperking van de loonkosten tot 85% van de werkingsenveloppeblijkt te zijn.Het opleidingshoofd zorgt voor de taakverdeling binnen de opleiding, op basis van de toegekende omkadering.De lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> beschikt over 26 eigen lectoren (van wie vijf praktijklectoren), die samen eentotaal van 16,20 FTE uitmaken. 12 lectoren werken voltijds in de opleiding. De lectoren die deeltijds werken zijnactief in de lerarenopleiding lager onderwijs Aalst (3), lerarenopleiding lager onderwijs Sint-Niklaas (2) of inandere opleidingen binnen het departement Aalst (2). De overigen kiezen zelf voor een deeltijdse opdracht (6) ofvervullen nog een opdracht in andere vormen van onderwijs (1).In het academiejaar 2004-2005 bedroeg de student/lector ratio 7.7.Een 16-tal mensen staat in voor administratieve en technische taken.In leeftijd is het korps stilaan aan het verouderen, gespreid tussen 25 jaar en 57 jaar. Er zijn momenteel 9mensen beneden de 45 jaar in de opleiding in dienst. Er werken 7 mannen en 17 vrouwen.Hier en daar wordt in het ZER in bedekte woorden gesuggereerd, dat de werkbelasting te hoog is, of andersgezegd: dat er te weinig personeel is (‘krappe omkadering’). De commissie heeft dit al vermeld bij facet 3.1.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie dringt erop aan om naar een evenwicht te zoeken tussen het aantal personeelsequivalenten en detaakbelasting.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 565


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over gekwalificeerd personeel.- De commissie trof een gemotiveerd onderwijskorps met goede onderlinge relaties.- De studenten appreciëren dat de lectoren open staan voor directe contacten met de studenten. De drempeltussen lectoren en studenten is laag.- Er is aandacht voor de pedagogische en didactische vorming van de onderwijsgevenden.- De kwantiteit van het personeel verdient meer aandacht, mede in het kader van de geconstateerde werkdruk.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.566 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding wordt georganiseerd op de campus Aalst. De campus biedt onderdak aan tien bacheloropleidingenmet een ruime infrastructuur en faciliteiten. Grote bouwwerken worden vanuit de centrale diensten ontworpen enopgevolgd. Er is een eigen departementale verantwoordelijke voor de technische en facilitaire diensten. Destudenten beschikken ook over een ruim restaurant (externe catering) en een fraaie sporthal.De lerarenopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> is gecentraliseerd op de tweede verdieping. Daar bevinden zich de vijfleslokalen en zes vaklokalen, samen met een computerklas (ter beschikking voor studenten en lectoren).Daarnaast beschikken de lectoren over drie pc’s in de lectorenruimte. De overige computerklassen bevinden zichop de verdieping -1. Daarnaast zijn er nog twee MUZO-lokalen op de tweede verdieping.Er is een volwaardig studielandschap op drie verdiepingen (met ICT-voorzieningen) voor gericht opzoekingswerk,zelfstudie, groepswerk en individuele training.Het mediatheekteam en de Mediatheekraad willen de mediatheek tot een geïntegreerde werkplaats uitbouwen.De studenten worden bevraagd in verband met hun tevredenheid over diverse didactische werkvormen,hulpmiddelen en leermateriaal. Het aantal lokalen is te beperkt, vooral wanneer er gewerkt wordt in kleinegroepen. In dat geval wordt er in afspraak met andere opleidingssecretariaten uitgeweken naar andereverdiepingen.SOVO zorgt binnen de hogeschool voor sociale voorzieningen, psychosociale begeleiding, sociaal-juridischadvies en advies voor studiefinanciering. De concrete werking gebeurt per departement.De voorzieningen zijn vlot toegankelijk voor andersvaliden.Na het bezoek aan de verschillende locaties oordeelt de commissie dat de meeste leslokalen voldoende zijnuitgerust en dat de studenten voldoende mogelijkheden hebben om met computers te werken. De commissieapprecieert in het bijzonder de ruimtes voor contacten tussen de studenten. Bibliotheek en mediatheek zijn goeduitgebouwd en ondersteunend voor de opleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 567


Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De informatie aan abituriënten en potentiële studenten wordt goed verzorgd. De opleiding participeert aaninfoavonden in secundaire scholen en SID-in-beurzen. Op de campus worden infonamiddagen enopendeurdagen georganiseerd met inkijkmogelijkheden op cursussen en stagemateriaal en met de mogelijkheidtot gesprekken met studenten.Het academiejaar start met twee introductiedagen met onder meer een screening mondelinge taal doorlogopedisten en een voorstelling van alle medewerkers van SOVO en de departementale dienstStudentenbegeleiding. De onderwijs- en examenregeling worden toegelicht. De ECTS-fiches verstrekkeninformatie rond de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglementen/regeling. De Ombudsdienst steltzichzelf voor en licht haar verantwoordelijkheid toe.Studenten worden duidelijk geïnformeerd over diverse vormen van begeleiding en over de hogeschoolbredeactiviteiten. Tijdens het gesprek dat de commissie met het opleidingshoofd heeft gevoerd, werd onderstreept datde studiebegeleiding de laatste twee jaar werd versterkt. Overigens geldt het devies, dat studie- enstudentenbegeleiding een opdracht is voor elke medewerker van de opleiding.De studie- en studentenbegeleiding is vooral gericht op het eerste jaar en wordt verzorgd door lectoren, deStudiebegeleidingsdienst en de departementale dienst Studiebegeleiding. Er is direct contact mogelijk met delectoren via e-mail en TOLEDO. De door de commissie gehoorde opleidingscoördinatoren wezen erop, datspecifieke initiatieven worden genomen qua studiebegeleiding van de eerstejaarsstudenten om potentiëleafhakers vlug te detecteren en studenten met moeilijkheden te ondersteunen.Ook de verantwoordelijken kwaliteitszorg waarmee de commissie contact had, zijn er zich in hoge mate vanbewust, dat er bij een aantal studenten specifieke moeilijkheden zijn, maar men ervaart een zekere onmacht omconcrete acties op gang te brengen om deze studenten individueel te begeleiden. Er wordt over dezeproblematiek wel degelijk nagedacht.De lectoren eerste jaar van hun kant verklaarden aan de commissie dat er inspanningen worden gedaan omtekorten bij studenten op te vangen. De aandacht gaat vooral naar taalvaardigheid; bij andere tekorten stelt menzich vrijblijvender op. Na de partiële examens en na de eerste stage-ervaringen kan er duidelijk advies naarbepaalde studenten worden geformuleerd om de opleiding te stoppen. Volgens de lectoren is een van dehoofdredenen van het laag slaagpercentage in het eerste jaar de onjuiste perceptie van de studie-eisen van dezeopleiding.In de studiebegeleiding spelen de klas- en praktijkpedagogen een centrale rol; zij zijn het eerste aanspreekpunt.De studiebegeleiding is concreet georganiseerd in sessies rond leren studeren en verwerken van informatie.Studenten weten ook bij wie ze terecht kunnen indien er zich problemen van verschillende aard voordoen.Vakinhoudelijke studiebegeleiding gebeurt door de vaklectoren.568 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


In het eerste jaar worden maandelijkse leergroepen georganiseerd, waar aanvankelijk ervaringen uit de opleidingter sprake worden gebracht. Later wordt er meer gefocust op stage-ervaringen.Er worden proefexamens georganiseerd. De LASSI-test wordt elektronisch afgenomen.Studenten kunnen doorverwezen worden naar de departementale dienst Studentenbegeleiding die onder meersessies rond studievaardigheden en proefexamens organiseert en instaat voor de eerstelijnsopvang bijpsychosociale problemen en de begeleiding van studenten tijdens evaluatiemomenten. Er is eentrajectbegeleider.De opleiding organiseert een infoavond voor de ouders van eerstejaarsstudenten over studie- enstudentenbegeleiding.Minder dan de helft van de eerstejaarsstudenten neemt deel aan minstens één van de sessiesstudievaardigheden. Daarvan is de helft tevreden over de bruikbaarheid. De opleiding wil daarom het aanbod vandeze gezamenlijke sessies opnieuw bekijken op bruikbaarheid en efficiëntie.Begeleiding van de studenten tijdens evaluatiemomenten: voor de start van de eerste examenperiode licht decoördinator van het studiegebied <strong>Onderwijs</strong> het examenreglement door. De feedback naar aanleiding vanproefexamens is zinvol georganiseerd. Na de verschillende examenperiodes kunnen de studenten hun resultatenen hun verdere studieloopbaan (aanpassing studiegedrag, tweede zittijd, heroriëntering…) bespreken op dedepartementale Studiebegeleidingsdienst.De commissie had ook met de verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding een gesprek over destudentenbegeleiding. Zij verduidelijkten dat de Ombudsdienst als persoon gekend is en gewaardeerd wordt doorde studenten. De studenten worden niet alleen begeleid als ze specifieke moeilijkheden ervaren; ook bij hetuitstappen uit de opleiding is er aandacht voor heroriëntering naar andere opleidingen. Er is sprake van eenaanzet tot beleid voor het systematisch bespreken van het facet studiebegeleiding. Vanuit hetsamenwerkingsverband Oost-Vlaanderen is er ook een ruim aanbod voor ondersteuning van de studenten.De organisatie en begeleiding van internationale uitwisseling van studenten is voornamelijk de taak van de dienstInternationalisering op hogeschoolniveau en van de verantwoordelijke binnen de opleiding.De commissie concludeert dat alle lectoren openstaan voor directe contacten met de studenten, wat zij heel sterkappreciëren. Dit laatste werd in alle gesprekken met de studenten en de afgestudeerden bevestigd. Op de vraagof er in de school een goede sfeer heerst werd unaniem positief geantwoord.Er is een functionele studie- en studentenbegeleiding van bij de aanvang van de opleiding en doorheen deopleiding, met bijzondere aandacht voor de afhakers en de studenten met individuele problemen. Detrajectbegeleiding voor studenten met een individueel programma is goed uitgewerkt.Aanbevelingen ter verbetering:/o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 569


Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: goedfacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• Het gebouw leent zich voor onderwijs en er zijn voldoende leslokalen die adequaat uitgerust zijn.• De commissie apprecieert in het bijzonder de ruimten voor contacten tussen de studenten.• Bibliotheek en mediatheek zijn goed uitgebouwd en ondersteunend voor de opleiding.- op het vlak van de studiebegeleiding:• Er is een functionele studie- en studentenbegeleiding van bij de aanvang én doorheen de opleidingmet een bijzondere aandacht voor de afhakers en de studenten met individuele problemen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.570 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het kwaliteitszorgsysteem is goed uitgewerkt en ingebed in dat van de hogeschool waardoor de krachten wordengebundeld om tot een geïntegreerde en systematische benadering van kwaliteitszorg (KZ) te komen.Op hogeschoolniveau zijn er twee kwaliteitscoördinatoren, een Algemene Kwaliteitsraad, een AdviserendeKwaliteitsraad en kwaliteitsverbeteringsteams, die zorgen voor een algemeen Kwaliteitsplan en hetkwaliteitsraamwerk. De kwaliteitscoördinator staat aan het hoofd van de dienst <strong>Onderwijs</strong>verzorging en –ontwikkeling (OO). De verantwoordelijken onderwijsontwikkeling en kwaliteitszorg waarmee de commissie heeftgesproken, verduidelijkten dat de centrale diensten <strong>Onderwijs</strong>verzorging en -ontwikkeling en kwaliteitszorgwerken vanuit een duidelijk plan, waardoor formeel gezien de kwaliteitszorg kan worden rondgemaakt (aanreikenvan resultaten bevraging, actieplannen, jaarlijkse evaluatie, jaarlijks verslag over al deze activiteiten ...).De departementen zijn vertegenwoordigd in de verschillende raden. De kwaliteitsinspanningen van de opleidingkunnen gerelateerd worden aan het kwaliteitsraamwerk (kwaliteitskader) van de hogeschool: het<strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan 2003–2006. Als instrument van kwaliteitszorg wordt PROZA gehanteerd, een kaderen hulpmiddel voor zelfdiagnose en voor het formuleren van verbeteringsdoelen.Er wordt ook gebruik gemaakt van een kwaliteitshandboek, dat als een soort centraal documentatiecentrumfungeert (algemeen, organisatie, procedure, statistieken, rapportering). Alle documenten zijn via intranetraadpleegbaar.In het <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan werden negen actielijnen uitgeschreven met inbegrip van een timing. Deopvolging gebeurt door de Adviserende Kwaliteitsraad.De concretisering op opleidingsniveau gebeurt via 14 voor de lerarenopleiding gemeenschappelijk ontworpenstrategische doelstellingen, die de leidraad vormen voor het opstellen van het Jaaractieplan. Hieruit blijkt dat dekwaliteitsverbetering wordt gestuurd en opgevolgd.Over verschillende onderwerpen ten aanzien van verschillende groepen worden data verzameld. Er worden heelwat enquêtes afgenomen over studenten- en personeelstevredenheid, eerstejaarsbegeleiding,studielastmetingen, tevredenheidsonderzoek pas afgestudeerden, bevraging oud-studenten, tewerkstellingsenquête…Diverse initiatieven rond onderwijsvernieuwing worden opgenomen in het kwaliteitsraamwerk van de opleiding.De bevragingen op opleidingsniveau worden gebruikt voor het optimaliseren van het kwaliteitsraamwerk enondersteunen het kwaliteitszorgsysteem. Samenwerking binnen de associatie moet leiden tot een verbetering vanhet systeem.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 571


De studenten die met de commissie contact hadden, spraken hun waardering uit voor de mogelijkheden totcontact met de lectoren, hun hulpvaardigheid, hun ondersteuning en hun vakinhoudelijke kennis. Ze mochtentijdens hun opleiding ervaren, dat de aandacht niet beperkt bleef tot activiteiten binnen de kleuterschool, maar dater ook aandacht was voor ruimere aspecten.Ook de werkveldvertegenwoordigers met wie de commissie een gesprek heeft gehad, waarderen de schoolomwille van de effectieve ondersteuning van de studenten, de goede communicatie en de goede sfeer. Er is oogvoor de totaliteit van de student, zonder dat de kwaliteitsbewaking aan belang moet inboeten.Aanbevelingen ter verbetering:Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Over dit facet wordt in het ZER eigenlijk geen informatie gegeven. Met andere woorden: het is helemaal nietduidelijk hoe de vaststellingen worden gebruikt om verbeteringen aan te brengen. Uit de informatie kan nietworden afgeleid hoe en of de kwaliteitscirkel wordt rondgemaakt.Het Jaaractieplan 2004-2005 werd geëvalueerd met aanzetten voor verdere acties.Er werden heel wat enquêtes gehouden bij studenten, personeel en oud-studenten. Er zijn tal van bevragingenafgenomen: alumni, eerstejaarsbegeleiding, studenten over lectoren, studielastmetingen, studenten- enpersoneelstevredenheid, langafgestudeerden en dit meestal in functie van de vooropgestelde streefdoelen.Het is echter niet altijd duidelijk of er hieruit gefundeerde streefdoelen voor de toekomst groeien: dit wordt slechtsvaag omschreven. Hieraan kan dus ook niet gekoppeld worden of er voldoende verbeteringsacties wordenopgezet. Er is ook geen informatie over de realisatie van eventuele vroegere streefdoelen. Wel worden erdoelstellingen geformuleerd op korte termijn.Uit een onderzoek naar de studententevredenheid (september 2005) bij de studenten tweede en derde jaar, blijktdat de opleiding positief wordt beoordeeld. De studenten kregen de kans om hun oordeel uit te spreken over delectoren volgens een hogeschoolformat. De zwakste aspecten waren informatie met betrekking tot deevaluatiewijze en de evaluatie-eisen.De gemelde probleempunten in het eerste jaar houden verband met het feit of de lectoren rekening houden metde effectieve voorkennis van de studenten, of zij de gelegenheid krijgen om het studiemateriaal geregeld teevalueren en of ze zich vooraf een beeld kunnen vormen van de benodigde studietijd.572 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Het probleempunt in het tweede jaar heeft voornamelijk te maken met het al dan niet tijdig meedelen van deexamenregeling aan de studenten.Er heeft ook een onderzoek naar personeelstevredenheid op basis van PROZA (september 2005) plaatsgevonden; de resultaten worden gedurende het tweede semester 2005-2006 teruggekoppeld naar de lectoren.Een SERV-onderzoek (2003) op hogeschoolniveau heeft uitgewezen dat de werkdruk hoog is, maar dat dit nietten koste gaat van de (hoge mate van) tevredenheid bij het personeel. De inspraak op beleidsvlak is minderpositief.De gegevens van een bevraging van oud-studenten (juni 2005) zijn nog niet verwerkt.Uit het ZER is niet altijd duidelijk af te leiden wat er met de resultaten van enquêtes gebeurt. Zo zouden deproefexamens maar voor de helft van de studenten representatief (en dus relevant) zijn voor de echte examens.De resultaten van het onderzoek werden door de studenten met wie de commissie een gesprek had, evenweltegengesproken; proefexamens worden wel degelijk individueel geapprecieerd.Er wordt blijkbaar veel verwacht van de ‘kwaliteitsverbeteringsteams’. Het is opvallend dat het gaat om ad hocsamengestelde werkgroepen, die werken met vrijwilligers en die tijdsgebonden en afgebakende taken hebben. Ditbevordert wellicht de efficiëntie en betrokkenheid. Maar hierbij kan men de vraag stellen of precies daardoor devele data onvoldoende worden gebruikt met het oog op een systematische verbetering van een aantal aspectenvan de opleiding.In het gesprek met de commissie bevestigde de directie, dat er als zodanig geen extra ondersteuning voorzien isvoor het begeleiden van de vernieuwing. De loyale samenwerking in het team moet borg staan voor het slagenvan de onderneming.De door de commissie gehoorde lectoren (tweede en derde jaar) verklaarden evenwel, dat er onvoldoendeaandacht is voor de noodzakelijke onderbouw (omkadering en coaching) van het op gang gekomenvernieuwingsproces.Hieromtrent bevraagd door de commissie bevestigden de opleidingscoördinatoren, dat de sturing vanvernieuwing en de samenwerking tussen de lectoren op dit vlak (inhoud, toetsen, evaluatie) aan de lage kant is.Ook zij veronderstellen dat er voldoende informele contacten zijn voor vernieuwing en een eventuele bijsturingvan de opleiding. Er is een soort ‘we zijn goed bezig’-gevoel, maar men voelt toch het gebrek aan vastgelegderichtlijnen aan. De commissie blijft na dit gesprek van mening dat er een te grote vrijblijvendheid is en dat er geenstappenplan bestaat. Het besef van de noodzaak aan structuren en personen om het vernieuwingsproces echt tetrekken en te ondersteunen lijkt onvoldoende aanwezig.Tot slot stelt de commissie vast dat de verzamelde data niet altijd leiden tot gerichte verbeteringsacties. Een vande oorzaken is ongetwijfeld dat de inhoud van de vragenlijsten te weinig gericht is op de specifieke context van deopleiding. Wel is het goed dat er een gestructureerde werking voor de afgestudeerden op het getouw zal wordengezet.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan om te expliciteren hoe de verzamelde data en de vaststellingen worden gebruikt omverbeteringen aan te brengen in doelstellingen op korte en op lange termijn.De commissie dringt erop aan te voorzien in extra ondersteuning in structuren en personen voor het begeleidenvan de vernieuwingen.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 573


Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Medewerkers worden ingeschakeld in tal van ad-hocwerkgroepen, raden en projecten. Het personeel is ookbetrokken bij de evaluatie van het Jaaractieplan.Het is onduidelijk in welke mate lectoren betrokken zijn bij de dienst <strong>Onderwijs</strong>verzorging en – ontwikkeling, dealgemene kwaliteitsraad, de adviserende kwaliteitsraad en de kwaliteitsverbeteringsteams.De door de commissie gehoorde opleidingscoördinatoren zijn evenwel van mening dat de heterogenesamenstelling van de OAR de mogelijkheid biedt om nieuwe ontwikkelingen te bespreken en eventueel teintegreren. Volgens hen is dit het geschikte forum (of biedt het mogelijkheden) om problemen aan bod te latenkomen en eventueel op te lossen.Ook na bevraging van de verantwoordelijken onderwijsontwikkeling en kwaliteitszorg blijft de commissie zich devraag stellen of er goede structuren zijn om het centraal voorgestelde vernieuwingsproces tot een resultaatgerichteinde te brengen. De verantwoordelijken wijzen erop dat de hervorming van het curriculum onder centrale drukwordt aangepakt. Het is evenwel niet duidelijk of de centraal voorgestelde vernieuwende principes wel zullenvorm krijgen in het concreet onderwijs en of dit voldoende kansen krijgt in de huidige structuren.De studenten worden betrokken bij de opleiding via de studentenraad: twee vertegenwoordigers per studiejaar enper klas. De studentenraad behandelt onderwijsmaterie, organisatie en samenleven op de campus. Doorstrominggebeurt via de aankondiging van de agenda en verslagen. Leden uit de studentenraad worden afgevaardigd naarde departementsraad, de academische raad en de sociale raad. Studenten kunnen hun oordeel uitspreken naaraanleiding van een tevredenheidsenquête, ook over de lectoren. Er zijn echter geen aanwijzingen dat zijbetrokken zijn bij de besluitvorming, ook niet over de curriculumvernieuwing. De commissie stelt vast dat destudenten weinig interesse hebben om in de raden te zetelen.Volgens de opleidingscoördinatoren die de commissie heeft ontmoet is de geringe betrokkenheid van destudenten bij officiële structuren toe te schrijven aan een gebrekkige motivatie.De afstand tussen studenten enerzijds en lectoren en opleidingshoofd anderzijds is klein, wat het direct contactbevordert, waardoor gesignaleerde problemen snel worden opgemerkt en verholpen.Alumni worden betrokken via een enquête (na zes maanden), via vertegenwoordiging in de opleidingsadviesraad,via de stages en de Plaatsingsdienst of worden uitgenodigd als ervaringsdeskundige. Afgestudeerden kunnenhun oordeel uitspreken over de genoten opleiding. Hun betrokkenheid bij curriculumvernieuwingen is echteronduidelijk. Er zijn geen aanwijzingen voor een gestructureerde alumniwerking.Afgestudeerden bevestigden in hun gesprek met de commissie niet afwijzend te staan tegenover de oprichtingvan een alumniwerking door de opleiding.574 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Het betrekken van het beroepenveld gebeurt als deelnemer aan de Opleidingsadviesraad, als stagementor, viabevragingen, als gastspreker, bij schoolbezoeken of als leerkracht op een praktijkschool. Het programma en deinhoud van de opleiding, het stageconcept en de gewenste nascholing zijn geregeld het onderwerp van gesprektussen de opleiding en het beroepenveld. Er zijn geen aanwijzingen dat het werkveld invloed heeft opcurriculumvernieuwingen.In het gesprek met de commissie wezen de verantwoordelijken kwaliteitszorg erop dat de contacten met depraktijk doorheen de jaren vrij goed zijn opgezet en gegroeid. De vernieuwingen in verband met de regeling vande stage zijn gedeeltelijk geïnspireerd door de reacties vanuit het werkveld.De groep vertegenwoordigers van het werkveld die de mentorenvorming heeft gevolgd, bevestigde tegenover decommissie voldoende geïnformeerd te zijn over competentieontwikkeling. Ook voor andere werkveldvertegenwoordigerswordt de Opleidings- en Adviesraad als zeer belangrijk ervaren, zowel op het vlak vaninformatie als op het vlak van uitwisseling. Iedereen wordt gehoord, maar ook hier heerst er tijdgebrek om dieperte kunnen ingaan op bepaalde facetten van de opleiding.De commissie stelt vast dat de contacten met het werkveld goed zijn, zowel op formeel als op informeel vlak. Demogelijkheid van deelname van het werkveld aan de Opleidings- en Adviesraad wordt positief geapprecieerd. Depraktijkscholen zijn tevreden over de samenwerking met de opleiding. Vanuit het werkveld is duidelijk het signaalgekomen, dat de mentorenopleiding noodzakelijk én goed is.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de betrokkenheid van het werkveld, studenten en alumni bij curriculumvernieuwingentransparant te maken.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedonvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Uit het facet 5.1 blijkt dat er een goed uitgebouwd kwaliteitszorgsysteem is dat ingebed is binnen dehogeschool.- Er zijn goede aanzetten om de kwaliteit op te volgen maar in de feitelijke werking wordt onvoldoende gebruikgemaakt van de resultaten. De structuren voor opvolging ontbreken.maakt de visitatie commissie een positieve afweging en stelt ze dat de opleiding voldoende potentieel heeft omde vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Binnen het lerarendepartement zijn er voorbeelden die de PDCAcyclusstructureel verankeren. Bovendien zijn er binnen het lectorenkorps voldoende competente mensenaanwezig om dit vernieuwingsproces in goede banen te leiden. De visitatiecommissie is van mening dat er in deopleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 575


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een goede begeleiding van de studenten, vooral tijdens de stages. Verschillende aspecten van de opleidingworden besproken. De directies van de praktijkscholen vinden dat de opleiding efficiënt werkt. De mentoren zijntevreden over het systeem en de begeleiding van de stages. De basisscholen zijn tevreden over de aanpak vande ingroeistage.Ook de opleidingscommissie met vertegenwoordigers van het werkveld en oud-studenten geeft informatie over dekwaliteit van de opleiding. Er is aandacht voor het bereiken van de basiscompetenties tijdens de stages.Representatieve examens peilen naar het niveau van de studenten. Uit de ECTS-fiches blijkt dat de derdejaarsstudenten goed worden voorbereid op de instap in het werkveld. De opleiding organiseert een afstudeerweek.De vertegenwoordigers van het werkveld met wie de commissie heeft gesproken, zien een positieve evolutie inde manier waarop studenten leren zichzelf kritisch te beoordelen en openstaan voor levenslang leren.Uit een tevredenheids- en tewerkstellingsonderzoek bij pas afgestudeerden blijkt dat de grote meerderheid snelwerk vindt, ook in de lagere school. De opleiding vreest echter dat de tewerkstellingskansen in het onderwijsafnemen.Er zijn geen gegevens over de tewerkstellingssectoren, de inhoud of het niveau.Er is geen systematisch onderzoek over de voldoening van afgestudeerden met betrekking tot hun tewerkstellingof over de waardering voor de afgestudeerden door het beroepenveld.De stage- en eindwerken die de commissie gelezen heeft en de eindexamens die de commissie heeft ingezien,bevestigen het niveau van de afgestudeerden.De door de commissie gehoorde afgestudeerden beschouwen de informatie die tijdens de afstudeerweek wordtverstrekt als degelijk om tot de job toe te treden.De studenten die de commissie gesproken heeft appreciëren de goede sfeer en de degelijke begeleiding binnende opleiding. De afstand tussen lector en student is klein. Ze vinden de aansluiting van de cursussen bij derealiteit goed. Ze hebben ook de indruk dat er naar hun opmerkingen wordt geluisterd. Op het vlak vanorganisatie kan de opleiding nog verbeteren. De laatstejaarsstudenten wijzen op een te grote werkdruk/tijdsdruk.De realisaties op het vlak van internationalisering van het onderwijs lijken eerder beperkt. Het is onduidelijkhoeveel studenten en lectoren - uitgaande en inkomende – er hebben deelgenomen aan een uitwisseling of eenontwikkelingsstage. Het is ook onduidelijk in welke andere SOCRATES of COMENIUS projecten(curriculumontwikkeling, Intensief Programma…) en in welke netwerken de opleiding participeert. Ook de visievan de opleiding over internationalisering ontbreekt.576 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Bij de bevraging door de commissie verklaarde de verantwoordelijke internationalisering dat er een duidelijkcentraal beleid is wat internationalisering betreft, maar dat de contacten met de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> tebeperkt zijn om relatief snel een invloed te hebben op de internationalisering van de opleiding zelf. Er werd eraanherinnerd dat financiële ondersteuning mogelijk is vanuit het centraal beleid. Het aspect internationalisering is inieder geval niet het belangrijkste item voor de lectoren.De commissie besluit dat vanuit de afgestudeerden en vanuit het werkveld werd aangegeven dat de opleiding erin slaagt om aan de studenten een houding van reflectie mee te geven. Dit wijst op het belang binnen hetprogramma van de leergroepen, de supervisie en het gebruik van het portfolio tijdens de ingroeistage. Op dezewijze wordt een goede basis gelegd voor levenslang leren en een vlotte overgang naar het ruime beroepsveld.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet een systematisch onderzoek voeren over de tewerkstelling van de afgestudeerden: sectoren,de inhoud, het niveau en de waardering van de functie.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van rendementscijfers per studiegebied en/of opleiding over dejaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen 45 %en 50 % liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding ofstudiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding voor het onderwijsrendement geen streefcijfers formuleren invergelijking met relevante andere opleidingen.Op hogeschoolniveau zijn er streefcijfers voor het slagen: een ondergrens van 50% in het eerste jaar en eenondergrens van 80% in de volgende jaren.Wat de opleiding betreft, bedraagt het slaagpercentage in het eerste jaar minder dan 50%. Ongeveer 10% haaktaf na het bekendmaken van de resultaten van de partiële examens.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 577


De slaagcijfers zijn dus laag, zeker in het eerste jaar.Binnen het departement haalt deze opleiding de op één na laagste slaagpercentages in het eerste en tweedejaar. Als oorzaken worden aangegeven: de lage instroom, in casu relatief veel studenten uit het BSO en decombinatie theorie-stage.De meerderheid van de studenten - tussen 71 en 78% - studeert op tijd af. Dit percentage zakte in 2004-2005 tot61%, wellicht omwille van de mogelijkheid tot overdrachten. De gemiddelde studieduur over de laatste vijf jaarbedraagt 3 jaar en 4 maanden.Resultaten van onderzoek naar niet-slagen en/of studie-uitval in de opleiding: er is een procedure voor onderzoekvan de redenen waarom studenten afhaken.Wat het beleid van de opleiding betreft met betrekking tot het onderwijsrendement, leidt de commissie uit debeleidsverklaring af, dat zij hierin nog geen traditie heeft opgebouwd (ook niet op hogeschoolniveau).Aanbevelingen ter verbetering:De commissie raadt aan om werk te maken van het uittekenen van een beleid dat zicht geeft op hetonderwijsrendement van de opleiding op lange termijn.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De afgestudeerden en het werkveld waarderen de kwaliteit van de opleiding in termen van eindkwalificatiesen competenties.- De stage- en eindwerken die de commissie gelezen heeft en de eindexamens die de commissie heeftingezien, bevestigen het niveau van de afgestudeerden.- De rendementscijfers zijn gekend, maar een verdere analyse van de cijfers is aangewezen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.578 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. De commissie heeft vastgestelddat het ZER geen volledig beeld geeft van de opleiding en de lezer dikwijls op zijn honger laat zitten wat concreteinformatie betreft. Meestal is er wel veel aanvullende informatie in de bijlagen terug te vinden. De indelingvoorgesteld door de VLHORA wordt niet strikt opgevolgd en bepaalde items worden bij andere facettenbesproken. Er wordt vaak verwezen naar wat er op hogeschoolniveau gebeurt, zonder dat het voor de lezer directduidelijk is wat er specifiek in de opleiding gebeurt.Over de kwaliteit van de opleiding wordt veel geschreven, maar het is niet eenvoudig om deze beweringen ookaan feiten te binden. Daardoor ontstaan een aantal indrukken die tijdens het visitatiebezoek om ophelderingvroegen: verloopt de communicatie voldoende formeel, is er voldoende aandacht voor de aanvangsbegeleidingvan beginnende personeelsleden, verlopen de ontwikkelingen in het opstellen van het nieuw curriculum eerderlangzaam, indrukken van een grote werklast en -druk bij de medewerkers …Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.o p l e i d i n g s r a p p o r t K a t h o l i e k e H o g e s c h o o l S i n t - L i e v e n | 579


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie voldoendeFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid goedFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen goedFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering onvoldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.580 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven


Hoofdstuk 15 Katholieke Hogeschool Zuid-West-VlaanderenAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de Katholieke Hogeschool Zuid-West-VlaanderenIn 1849 werd de eerste vrije erkende West-Vlaamse normaalschool voor meisjes in Tielt opgericht. De campusTielt heeft een lange traditie in het opleiden van leerkrachten in de regio West-Vlaanderen.Met het decreet op de Hogescholen werden zeven West-Vlaamse hogescholen gefuseerd tot de KatholiekeHogeschool Zuid-West-Vlaanderen: HANTAL (Kortrijk), HIVB (Roeselare), HIVV (Kortrijk), IPSOC (Kortrijk), PHO(Tielt), RENO (Torhout) en VHTI (Kortrijk). De hogeschool biedt 18 professioneel gerichte bacheloropleidingenaan, verspreid over zes studiegebieden en vier campussen.Het departement lerarenopleiding biedt drie opleidingen aan: <strong>kleuteronderwijs</strong>, lager onderwijs en secundaironderwijs, verspreid over de campussen Tielt en Torhout.Bij een interne reorganisatie in 1997 werd het Tieltse regentaat (opleiding secundair onderwijs groep 1)overgeheveld naar de campus Torhout. Tegelijkertijd werd er op de campus Tielt een Centrum voor PermanenteVorming (CPE) opgericht, met een waaier aan mogelijkheden tot navorming. De aanpassing van de Tieltsecampus impliceerde tevens een verhuizing van de oorspronkelijke normaalschoolgebouwen van het HeiligeFamilie-instituut op het Hulstplein naar eigen gebouwen aan de Beernegemstraat. KATHO Tielt startte hetacademiejaar 2002-2003 in zijn volledig vernieuwde gebouwen.In het academiejaar 2002-2003 werd, met tien andere Vlaamse hogescholen en de K.U.Leuven, de associatieK.U.Leuven opgericht.De opleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong> en lager onderwijs werden aanvankelijk aangeboden in het dagonderwijs. In hetacademiejaar 1997-1998 werd voor het eerst de vervolgopleiding tot onderwijzer ingericht. Hiermee speelde dehogeschool in op enerzijds een vraag uit de onderwijsmarkt en anderzijds de steeds meer aanwezige tendens totlevenslang leren.Deze vervolgopleiding tot onderwijzer heette aanvankelijk V.L.O.L.O. (voortgezette lerarenopleiding lageronderwijs). In 1999-2000 werd de naam omgevormd tot z.OLO (zelfstandige studieroute lager onderwijs). Naastde naamwisseling was er vooral een duidelijkere afbakening van het concept en kwam er een steeds sterkereafstelling op interne en externe accenten. Deze optimalisering kwam er vooral vanuit een grondige bevraging vande VLOLO-studenten in augustus 2000.Vanuit de z.OLO werd een ruimer opleidingskader georganiseerd: het O.H.O, Open Hoger <strong>Onderwijs</strong>, opgericht in2001-2002. In deze nieuwe structuur werd z.OKO (zelfstandige studieroute <strong>kleuteronderwijs</strong>) gecreëerd. Dez.OKO wordt aangeboden in twee trajecten:- een basistraject van 180 studiepunten- een kerntraject van 120 studiepunten.In 2003-2004 wint OHO de prijs ‘Innovatief Educatief Project 2003’ van het departement <strong>Onderwijs</strong>. Depersaandacht ging gepaard met een grote studententoename. In het academiejaar 2004-2005 groeide het OHOmet 690 studenten boven de dagopleidingen uit. Ook tijdens dit academiejaar valt OHO in de prijzen. In februari2005 ontvangt het de CST-award (CST: Computers op School en Thuis), een initiatief van het departement<strong>Onderwijs</strong>, de Europese Commissie en de provincie Oost-Vlaanderen.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 581


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Uit de missie van de hogeschool blijkt duidelijk, dat er hogeschoolbreed gewerkt wordt aan coherentie engelijkgerichtheid wat doelstellingen betreft. Er is aandacht voor onderwijs, onderzoek en maatschappelijkedienstverlening. Er is bijzondere aandacht voor doelen zoals zelfsturing door de studenten, ethische reflectie ende noodzakelijkheid om doelen te vertalen in competenties. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit de zogenaamdecompetentieprofielen. Eveneens belangrijk is de expliciete beleidsverklaring om bijzondere aandacht te hebbenvoor studenten met bepaalde tekorten.Met een twaalftal lectoren werd gewerkt aan een voorstel voor de competentiegerichte aanpak van hetcurriculum. Dit grondige overleg resulteerde voor KATHO Tielt in een eigen competentiemodel, dat aangeeft metwelke visie men startbekwame leerkrachten wenst op te leiden.De opleiding neemt de decretale basiscompetenties als leidraad voor deze competentiegerichte aanpak van hetcurriculum.De hernieuwde opleiding brengt een eigen competentiemodel in kaart:- bouwen aan competenties doorheen de opleiding;- het gewicht van elke competentie wordt bepaald per opleidingsjaar en in de totaliteit van de opleiding;- concrete vaardigheden per competentie;- werkvormen per competentie;- evaluatievormen per competentie.De algemene opleidingsdoelen zijn decretaal vastgelegd en aangevuld met eigen accenten gebaseerd op:- de missie en de onderwijsvisie van de KATHO (met accent op competentieleren);- het competentieprofiel volgens DVO;- het BAMA-profiel van de professionele bachelor.Bespreking van het competentiemodel met collega’s leidde tot de vaststelling, dat bepaalde aspecten te veel aanbod kwamen, andere te weinig. De commissie stelt vast dat de opleiding dus kritisch werd bekeken, wat positief582 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


is. In het academiejaar 2004-2005 werd systematisch werkgemaakt van de grootste uitdaging: de concretiseringvan het model. De lectoren hebben in vakwerkgroepen per opleidingsonderdeel besproken, hoe deonderscheiden competenties aan bod komen. Dit resulteerde in een competentierooster per jaar, per onderdeel:de vertaling van de doelstellingen in het programma. Bij de concretisering in werk- en evaluatievormen komennieuwe accenten van competentieleren aan bod zoals integratief, praktijkgericht en zelfgestuurd werken.Ook voor de zelfstandige Opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> (z.OKO) is er een goed uitgewerkt competentiemodel.Elke student moet minimaal één buitenlandse ervaring opdoen. Studenten die op uitwisseling gaan delen hunervaringen met studenten die thuis blijven. Sommige lectoren zijn betrokken in internationale netwerken enprojecten.De doelstellingen worden bekend gemaakt via het studentenvademecum, de studie- en informatiedocumentenvan de opleidingsonderdelen, coördinatievergaderingen, vakwerkgroepen, de stagegids en mentorendagen.De verantwoordelijke kwaliteitszorg die door de commissie werd gehoord, bevestigde dat de aandacht voor hetwerken vanuit competenties zich vooral de laatste drie, vier jaar heeft afgetekend. De concretisering in termenvan keuze van inhouden, werkvormen en evaluatie begint zich stilaan te manifesteren en de verantwoordelijkenzijn zich sterk bewust van het feit dat dit een proces is van lange duur.Ook de eerste- en tweedejaarsstudenten waarmee de commissie zich onderhield, gaven indicaties dat er in deopleiding inderdaad gewerkt wordt vanuit competenties (concreet: stageformulier, SID’s, uitleg bij het begin vanhet academiejaar, gesprekken in colleges enzovoort). Zij voegden eraan toe dat wat in het zelfevaluatierapportwordt gezegd over reflectie, effectief werkt in het tweede jaar (voorbereiding vanuit competenties enzovoort).De commissie sprak over dit aspect ook met de lectoren eerste jaar die bevestigden dat doorheen deverschillende activiteiten (navorming, informeel overleg, gesprekken in vakgroepen ...) geprobeerd wordt om opeen gerichte manier het competentiedenken te implementeren. Dit impliceert dat men er zich ook duidelijk vanbewust is, dat men in een overgangsfase verkeert. Op dezelfde manier is men ook bezig met evaluatie, toetsenenzovoort.Van hun kant onderstreepten de lectoren met een coördinerende functie OHO/zOKO, dat er een ontwikkeling aande gang is, zowel op het vlak van selectie als van opbouw van het curriculum, uitwerking van de stages,praktijkoefeningen, beoordeling en begeleiding studenten. De commissie stelt vast dat hier innovatief wordtgewerkt.De vertegenwoordigers van het werkveld met wie de commissie heeft gesproken, zijn van oordeel dat zevoldoende vertrouwd zijn met de doelstellingen van de opleiding, en dat ze kunnen werken met competenties ende beoordeling daarvan. Ze benadrukten over het algemeen voldoende geïnformeerd te zijn over wat van henverwacht wordt ten aanzien van studenten-stagiairs. Wie de mentorenopleiding gevolgd heeft, reageert er positiefop.De commissie sprak ook met de verantwoordelijke internationalisering, die verklaarde dat er een zeer goedevoorbereiding is voor studenten die naar het buitenland gaan. Er wordt gewerkt aan een ruim aanbod, zowelindividueel als in groep.Uit het gesprek dat de commissie met de hogeschooldirectie heeft gevoerd, werd duidelijk dat uit de oprichtingvan het OHO en andere beginnende plannen blijkt, dat er een belangrijke dynamiek bestaat om nieuweopleidingen te organiseren. Deze hogeschool is gedreven door de maatschappelijke opdracht om zoveel mogelijkmensen een kans te geven (cfr. tweedekansonderwijs).opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 583


Samenvattend komt de commissie tot de conclusie dat de aandacht voor het werken vanuit competenties zich delaatste vier jaar duidelijk heeft gemanifesteerd. De concretisering in termen van inhouden, werkvormen enevaluatie krijgt steeds meer vorm op een gelijkgerichte manier. Dit blijkt onder andere uit het geregeld aanpassenvan de SID’s. Er is een goed gerichte druk om de competentieroosters te implementeren. Er zijnverantwoordelijken aangesteld voor de opvolging van een competentiegericht curriculum.Dit vernieuwingsproces verloopt traag, maar gezien de complexiteit ervan is dit te verwachten. Het gezamenlijkwerken aan het ZER heeft deze problematiek nog eens extra onder de aandacht gebracht.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de afstemming van het curriculum en de doelstellingen op de basiscompetenties enhet competentieleren, verder te analyseren en concreet uit te werken.De commissie stelt voor om geregeld na te gaan of de lectoren in hun concreet werk alle vertalingen maken(kunnen maken, gezien de belasting) van de vele initiatieven die worden genomen in verband met doelen encompetenties.Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De KATHO biedt een praktijkgerichte opleiding, met een theoretische fundering met als belangrijksteaandachtspunten: zelfreflectie en zelfsturing, het leer- en leefklimaat, de noden en behoeften van de student, deinternationale dimensie. De opleiding profileert zich via haar missie en het specifieke competentiemodel en viahet organiseren van een afstandsopleiding (z.OKO). Er is een goede voorstelling van operationele doelen perfacet, fase en academiejaar.De officiële basiscompetenties zijn het referentiekader. Voorts is er voldoende afstemming op de reglementering,het beroepenveld en de ontwikkelingen in didactiek en leerpsychologie.De afstemming van doelen en inhouden op vakgenoten gebeurt op twee niveaus:- Lectoren maken op diocesaan en Vlaams niveau deel uit van werkgroepen op vakniveau.- Lectoren participeren in internationale netwerken en zijn betrokken bij lectorenmobiliteit.584 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


De doelstellingen worden ook afgestemd op de wensen en behoeften van het beroepenveld via jaarlijksgeorganiseerde directiedagen, mentorendagen en resonantiegroepbijeenkomsten. Ook worden enquêtesafgenomen met betrekking tot tevredenheid over de opleiding en de afgestudeerden. Beide initiatieven resulterenin een aantal opmerkingen over curriculum, methodieken en competenties die in de coördinatorenraad wordenbesproken en verder opgevolgd.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding moet verder werk maken van de concretisering van het competentiemodel.Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De doelstellingen van de opleiding voldoen aan de decretale en beroepsspecifieke vereisten.- Via onder meer resonansgroepen wordt het werkveld betrokken bij opstelling van de doelstellingen.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 585


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is een duidelijke planning en structuur voor het uitwerken van het curriculum naar competenties. Debetrokkenen worden hierover duidelijk geïnformeerd. Voor zOKO is in dit verband een website uitgewerkt.Belangrijk is het feit dat de curriculumontwikkeling gebeurt aan de hand van een Prioritair Actieplan. Voorts is ereen systeem voorzien voor systematische controle van het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen.Vakwerkgroepen zorgen voor het concretiseren van de competenties in de opleidingsonderdelen. Ook het stageevaluatieformuliergaat uit van de basiscompetenties.De lectoren toetsen hun cursus aan de competenties en aan het eigen competentiemodel.Het competentierooster toont de koppeling tussen de competenties en de opleidingsonderdelen. Ook de SID’szijn een belangrijke leidraad voor een overzicht op de inhoud van de opleiding. Er is een goed overzicht van defunctionele gehelen per opleidingsonderdeel, zodat men duidelijk kan zien worden waar in het programma aanwelke competenties wordt gewerkt.Niveau en inhoud van het programma worden bewaakt door bevragingen van het werkveld, intervisie in devakwerkgroepen, evaluatie van cursusmateriaal door studenten en opvolging door het departementshoofd en dedienst voor <strong>Onderwijs</strong> en kwaliteit van de KATHO.Er is integratie van vakoverschrijdende leerinhouden binnen de opleiding en opleidingsoverschrijdend met ILLO.De hogeschool streeft ernaar dat alle studenten een buitenlandse ervaring kunnen meemaken. Via het initiatiefinternationalisation@home delen studenten hun buitenlandse ervaringen met thuisblijvers. Een leuk initiatief is het‘internationaal huisje’ naast de campus, voor inkomende studenten.Op departementsniveau is er groepsmobiliteit - onder meer ook naar het Zuiden - en individuele mobiliteit.Tweejaarlijks organiseert de opleiding een congres Childhood – Child good. Verschillende lectoren participeren inlectorenmobiliteit en/of zijn betrokken bij internationale netwerken en projecten.Volgens de lectoren van het tweede en derde opleidingsjaar die de commissie heeft ontmoet, is deinternationalisering te veel opleidingsonderdeel gebonden, maar is er toch een duidelijke impact op de inhoud ende organisatie van de opleiding; hierbij verwijzen ze naar goede voorbeelden.586 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Er is een zeer goede voorbereiding voor studenten die naar het buitenland gaan. Er is ook sprake van een ruimaanbod, zowel individueel als in groep. Ook bij het afstandsonderwijs worden activiteiten ontwikkeld om met hetbuitenland samen te werken en vice versa.De commissie stelt vast dat de internationalisering bijdraagt tot het reflecteren over en het vernieuwen van deopleiding. De strategische doelstelling IEKS wordt gerealiseerd. Dit blijkt onder andere uit de hoge deelname vanstudenten aan mobiliteit. De voorbereiding op stage in het buitenland is goed uitgewerkt. Er is een beperkteinternationaliseringsdimensie in OHO vanaf 2005-2006.Wat recente onderwijsontwikkelingen betreft, wordt verwezen naar onder meer geïntegreerd ICT-gebruik,begeleide zelfstudieopdrachten en probleemgestuurd leren. De coach onderwijsinnovatie begeleidt en bewaaktde concretisering van recente onderwijsontwikkelingen.Er zijn op hogeschoolniveau en op departementaal niveau procedures voor curriculumherziening en –innovatie,er is een innovatiecoach en het werkveld heeft een inbreng via resonantiegroepen. Ook afgestudeerden wordenbevraagd. Specifiek voor het curriculum zijn er drie prioritaire actieplannen opgesteld en opgevolgd: rondcompetenties, de opleidingslijn van externe naar interne sturing en de ICO-lijn in de opleiding.Daarbij vindt systematisch overleg plaats tussen de CORA van de campus Tielt en de COVER van de campusTorhout over:- samenwerking voor praktijkvorming rond ILLO;- eenzelfde beleid voeren wat betreft het toekennen van vrijstellingen;- samenwerken en werklast verdelen in functie van keuzemogelijkheden binnen de initiële lerarenopleidingenen in functie van permanente vorming;- het uitwerken van een gemeenschappelijk basiscurriculum ILLO;- zie ook het schema van de betrokken partijen bij de ontwikkeling van leerlijnen in het curriculum.De participatie van betrokken partijen bij de curriculumontwikkeling verloopt gestructureerd en volgens bepaaldeprocedures. Binnen de associatie is er een werkgroep ‘School of Education’, waarbinnen vernieuwende ideeënworden gepropageerd.In samenwerking met de departementale coördinator werken de OHO-coördinatoren jaarlijks een gedetailleerdvademecum uit voor de zOKO-studenten.Er zijn disciplineoverschrijdende elementen, onder meer geïntegreerde Muzische Vorming en eenopleidingsonderdeel Leergebied Overschrijdend Thema (LOT). Er zijn ook opleidingsoverschrijdende thema’s,onder meer rond de overgang derde kleuterklas - eerste leerjaar en rond buitengewoon onderwijs. De door decommissie gehoorde afgestudeerden beklemtoonden, dat de geïntegreerde muzische vorming als zeer positief envernieuwend wordt ervaren.De relatie tussen het LOT en de bachelorproef is voor de commissie niet zo duidelijk, omdat er tweemaal ECTSpuntenworden toegekend, die in de praktijk worden samengevoegd.Er is een keuzevak waarbij de studenten een opleidingsonderdeel kunnen volgen in een ander departement.De laatstejaarsstudenten met wie de commissie sprak, bevestigden vrij te zijn in het kiezen van keuzevakken.De commissie stelt vast dat het curriculum wordt gekenmerkt door een geleidelijke opbouw, gaande van hetaanbod van kennis over integratie, specialisatie en praktijkgerichte toepassing. Dit principe vinden we onderandere terug in de opbouw van individuele cursussen, het aanbieden van opdrachten die vak- enopleidingsoverschrijdend zijn en in de organisatie van de nieuwe bachelorproef.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 587


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt voor om werk te maken van een grotere integratie van de opdrachten binnen deopleidingsonderdelen.De commissie suggereert om op een beperktere wijze te werken aan de uitwerking van een aantal visies enstandpunten en zorgvuldig na te gaan of het onderwijzend personeel wel ‘volgt’ in dit alles.De commissie adviseert om de studie-informatiedocumenten op te stellen volgens het ECTS–format en expliciette verwijzen naar de te bereiken competenties.De commissie wenst duidelijkheid over de relatie tussen ECTS-punten van het LOT en de bacheloropleiding.Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De praktijkgebonden theoriecursus, opgesteld door de lectoren, fungeert als belangrijkste bron en product voorkennisontwikkeling. De theorie wordt als referentiekader, als verbreding en als verdieping aangeboden; depraktijkervaring wordt geënt op de theoretische initiatie.Er is een goed opgebouwde evolutie rond kennisontwikkeling: in het eerste jaar ligt het accent opkennisverwerving, in het tweede jaar op verdieping en in het derde jaar op verbreding/specialisatie en integratie.De studieinformatiedocumenten (SID) bevatten een rubriek leermiddelen; dit kunnen cursussen zijn enpublicaties. De studenten komen ook tot de noodzakelijke kennisontwikkeling door praktijkervaringen -vooral door observaties en de eigen stagepraktijk.De opleiding is sterk praktijkgericht en hecht veel belang aan beroepsmatige vaardigheden. Het invoeren van hetcompetentieleren heeft dit nog versterkt.Een aantal specifieke beroepsvaardigheden komen uitgebreid aan bod binnen het opleidingsonderdeelAgogische vaardigheden. De vaardigheden worden aangeleerd volgens de leermodellen van Kolb en Korthagen.De integratie van de sociale en algemene (beroepsgerichte) vaardigheden gebeurt tijdens simulatieoefeningen enstages. In 2005-2006 werd een leerlijn metacognitieve vaardigheden opgemaakt.588 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Er is zeker aandacht voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden, onder meer via de eindwerken/debachelorproef. De opleiding is ook betrokken bij bepaalde onderzoeksgebonden projecten. Sinds 2003-2004 is ereen 50 procent opdracht rond Project Wetenschappelijk Onderzoek (PWO).De stage- en eindwerkbegeleiders met wie de commissie heeft gesproken, verduidelijkten dat de opleiding overspecifieke onderzoeksbudgetten beschikt. De lectoren krijgen deeltijdse opdrachten; wetenschappelijk onderzoekgeeft aanleiding tot het behandelen van een aantal thema’s waarbij studenten moeten aansluiten voor debachelorproef.Maatschappelijke dienstverlening gebeurt onder meer via een centrum voor permanente educatie waarvoortgezette opleidingen en vervolgopleidingen worden aangeboden. Er worden ook schoolteamgerichtenavormingen aangeboden. Jaarlijks organiseert men een mentorenopleiding. Lectoren dragen ook op eigeninitiatief hun expertise uit, onder de vorm van skillstraining, voordrachten en publicaties. Dit wordt echter nietgedocumenteerd.De stage- en eindwerkbegeleiders die door de commissie werden gehoord beklemtoonden dat het toegepastwetenschappelijk onderzoek en de bachelorproef aanleiding geven tot kennistransitie en een element vanmaatschappelijke dienstverlening vormen.StageHet gewicht van de stage is volgens de opleiding niet zuiver af te lijnen; alle opleidingsonderdelen zijnpraktijkgericht (stage = praktijkvorming).Het aandeel van de stage neemt gradueel toe gedurende de opleiding, waarbij de student groeiendverantwoordelijk wordt voor zijn eigen leerproces. De inhoud en het concept van de stage worden jaarlijksgeanalyseerd en bijgestuurd.In het eerste jaar doen de studenten praktijkervaringen op bij alle leeftijdscategorieën, uitgezonderd de peuters.De stage neemt geleidelijk in omvang toe, van praktijkmomenten in oefenscholen, naar halve dagenpraktijkvorming in partnerscholen tot twee weken individuele stage in een stageschool naar keuze.In het tweede jaar is er expliciete aandacht voor de peuterklas. De studenten moeten activiteiten en andere takenovernemen, krijgen oefeningen en opdrachten in functie van de praktijk en hebben tien beoordelingsvrijepraktijkvoormiddagen in oefenscholen.In het derde jaar sluiten de stages aan bij een lesblok rond een bepaald thema. De studenten lopen stage in dederde kleuterklas en het eerste leerjaar, ze lopen drie weken stage in het Buitengewoon onderwijs, ze hebben demogelijkheid van een keuzestage en moeten in teamverband een volledige kleuterschool overnemen alsingroeistage. De organisatie van de praktijkvorming in het derde jaar rond vier blokken, is innovatief enverantwoord.Tegenover de commissie verduidelijkten de lectoren tweede en derde jaar dat de ingroeistage een grote impactheeft op de wisselwerking tussen het werkveld en de studenten. De meerwaarde ligt in het invullen van eenmaatschappelijke opdracht. Alle competenties komen daarbij aan bod. De voorbereiding op de ingroeistagesverloopt zeer goed. Ook werden de nodige verbeteringen aangebracht na vier jaar ervaring.De eerste- en tweedejaarsstudenten met wie de commissie sprak, bevestigden dat er een goede opbouw van destages is, met in het eerste jaar een oefenmoment, het werken per twee en daarna individueel. Studenten krijgeninstrumenten om elkaar te beoordelen (peerassessment). De stages zijn goed gespreid over het academiejaar,zodat er voldoende tijd is om ze voor te bereiden. Ook daar komen de basiscompetenties goed aan bod. Er wordtgewerkt aan vernieuwing (cfr. peuterproject, aanpassing nieuw stageformulier ...).opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 589


De door de commissie gehoorde afgestudeerden bevestigden eveneens,dat het stageconcept goed en gradueelis uitgebouwd over de drie opleidingsjaren. De ingroeistage werd ervaren als heel belangrijk onderdeel van hetcurriculum en wordt sterk geapprecieerd. Er is ook sprake van voldoende voorbereiding.De laatstejaarsstudenten met wie de commissie een gesprek had, verklaarden van hun kant dat zij de binding vande stages aan modules positief waarderen. De praktijk volgt duidelijk op de theorie. Studenten zijn in het derdejaar goed voorbereid op de eisen van het werkveld (zorg, buitengewoon onderwijs en integratie derde kleuterklaseersteleerjaar). Er werd echter een negatieve opmerking geformuleerd over de hoeveelheid rapportering en hetfeit dat niet op alle elementen van die rapportering wordt ingegaan. De portfolio wordt ervaren als een goedinstrument om te leren reflecteren in de praktijk.De studenten moeten hun eigen leerproces en praktijkvorming aantonen in een portfolio. Zij worden hierinbegeleid door de lectoren van het opleidingsonderdeel Leergebied overschrijdende thema’s. Alle informatie overhet verloop van de stages, de voorbereiding, de evaluatie en de stagedocumenten is terug te vinden in destagegids of stagevademecum.Alle opleidingsonderdelen worden betrokken bij de stagevoorbereiding.De begeleiding van de stage gebeurt op meerdere niveaus; per opleidingsjaar worden specifieke accentengelegd. Er is een afnemende mate van externe sturing door de lectoren. Er is vooraf met de mentoren eenvergadering op de campus waarin overleg wordt gepleegd, zodat de stagescholen ideaal geplaatst zijn omeerstejaarsstudenten optimaal te begeleiden. Positief is ook dat er een mentorenopleiding wordt georganiseerd.Tegenover de commissie lichtten de verantwoordelijken kwaliteitszorg toe dat voor wat betreft de opleiding van destagementoren er wordt aangesloten bij een ruimer initiatief op KATHO-vlak. De kwaliteitsverantwoordelijkenvinden nochtans dat het noodzakelijk is om eigen mentoren precies te informeren over een aantal kenmerken dieeigen zijn aan de opleiding.Er is een permanente evaluatie door de stagementor en vakleerkrachten. Elk jaar is er voor elke student eentussentijdse evaluatie op basis van elk stagebezoek door de lector en het verslag van de stagementor. Debegeleidende pedagoog maakt een synthese van alle tussentijdse verslagen en stelt een eindcijfer voor aan allelectoren. De studenten kunnen alle verslagen inkijken.De vertegenwoordigers van het werkveld met wie de commissie gesproken heeft, zijn van oordeel dat destudenten goed voorbereid zijn op hun stage. Zijn ervaren de stageformulieren als bruikbaar.De opdracht van de lector in verband met de stage is goed omschreven en de beoordeling verloopt volgenswelbepaalde afspraken en vragenlijsten.Voor het afstandsonderwijs is er een apart systeem gekoppeld aan de modules van de opleiding.Voor OHO gebeurt de kennisontwikkeling via studiepakketten die zelfstandige studie toelaten.In OHO zijn er didactische oefeningen, een basisstage en drie weken consecutieve stage. Er zijn ook diversestudiegroepen met betrekking tot het stageprogramma. De begeleiding van de stage in OHO werdgeoptimaliseerd.Van de verantwoordelijken studie- en eindwerkbegeleiding vernam de commissie, dat ze geen duidelijk zichthebben op de redenen waarom sommige studenten mislukken in hun stage.590 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


EindwerkVanaf 2005-2006 is het eindwerk eerder een bachelorproef.De eindwerken zijn praktijkverankerd en praktijkrelevant. Er wordt vertrokken vanuit een vraag uit het werkveld.Het zijn groepswerken, soms opleidingsoverschrijdend. Er is alleszins een onderzoekscomponent. Er is eensyllabus en er zijn instructies. Voor de begeleiding zijn vijf lectoren verantwoordelijk. De resultaten wordengepresenteerd aan de medestudenten en eventuele andere geïnteresseerden.De laatstejaarsstudenten met wie de commissie sprak, bevestigden dat bij de bachelorproef een aantalkeuzethema’s wordt aangereikt. Er is een verschil in begeleiding voor de concrete uitwerking, maar de studententonen zich wel tevreden. ILKO en ILLO worden samen betrokken in de uitwerking van de proef.Het eindwerk verloopt in vier stappen: uitschrijven van een onderzoeksplan, theoretische en praktische uitvoering,schriftelijke rapportering en mondelinge presentatie.Het concept wordt voorgesteld op het einde van het tweede opleidingsjaar. De begeleiding gebeurt door vijfpromotoren, via ingeroosterde eindwerksessies en een eindwerksyllabus. Er is een proces - en eenproductevaluatie. De beoordeling gebeurt door twee lectoren.De beoordeling van de eindwerkpresentatie gebeurt door één beoordelende lector; medestudenten en anderegeïnteresseerden kunnen de presentatie bijwonen.De stage- en eindwerkbegeleiders lichtten tegenover de commissie nog toe dat de bachelorproef neerkomt opeen geïntegreerde proef, bestaande uit stage (de toepassing uitvoeren), agogische vaardigheden en heteindwerk.Uit het gesprek dat de commissie met een aantal afgestudeerden heeft gevoerd, leidt ze af dat zij het eindwerkals zinvol ervaren. Zij vinden het belangrijk dat ze de kans krijgen om iets persoonlijks te realiseren.In OHO is het eindwerk een individuele zelfstandige opdracht. Ook de OHO-studenten kunnen op bepaaldebegeleidingsdocumenten rekenen.In zOKO is er een productevaluatie volgens bepaalde beoordelingscriteria.De commissie komt tot de slotsom dat de praktijkoefeningen en stages zo zijn opgebouwd dat een geleidelijkeingroei in de praktijk mogelijk wordt. De studenten merkten op dat de relatie theorie-praktijk in de opleiding goedis uitgewerkt. Ook in de beoordeling van de studenten tijdens de stage blijkt de aandacht voor het werken vanuitcompetenties. De ingroeistage maakt het mogelijk dat de studenten competenties ontwikkelen zoals het lerenwerken als lid van het schoolteam, als partner van ouders en van externen. De vertegenwoordigers van hetwerkveld hebben er uitdrukkelijk op gewezen dat de ingroeistage en de mentorenvorming kansen bieden opvernieuwing van hun onderwijs.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om het innovatief onderzoek bij de eindwerken te optimaliseren.De commissie adviseert om de redenen waarom sommige studenten mislukken in hun stage, te onderzoeken.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 591


Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: goed : dagopleiding, voldoende : OHODe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is sprake van een sequentiële opbouw van de opleiding over de drie jaren.De leerinhouden worden doorheen de drie opleidingsjaren en binnen één opleidingsjaar logisch geordend infunctie van toenemende professionalisering: eerste jaar: studenten - kennisfundament, tweede jaar: bijzondereleer- en begeleidingsprocessen, derde jaar: verder specificeren van de professionalisering - reële beroepspraktijk.De leerinhouden worden logisch geordend in functie van de toenemende professionaliteit.De eerste- en tweedejaarsstudenten die de commissie heeft gehoord, getuigden van de logische opbouw van hetprogramma en het feit dat er geen overlappingen worden vastgesteld. Er is voldoende aandacht voor de relatietheorie-praktijk. Er wordt expliciet verwezen naar de inhouden tussen de verschillende cursussen. In decursussen worden er studeertips gegeven.De gradatie en de verschillende werkvormen in de opbouw van de opleiding worden ook door delaatstejaarsstudenten met wie de commissie sprak, positief gewaardeerd. Ook de afgestudeerden beklemtoonden,dat de kennisontwikkeling verschuift van kennisverwerving naar kennisverdieping enzovoort. Deleerinhouden zijn logisch geordend; er zijn geen overlappingen. De mogelijkheid tot het kiezen van keuzevakwordt gewaardeerd en moet zeker behouden blijven.Ook in het OHO-programma wordt een sequentiële opbouw uitgewerkt. Dit is echter niet hetzelfde als eeninhoudelijke samenhang. Met andere woorden: er moet een onderscheid worden gemaakt tussen een sequentiëleopbouw en inhoudelijke samenhang.Een beknopte analyse van twee opleidingsonderdelen door de commissie (didactiek en psychologie) aan de handvan de SID’s over de drie jaren leidt tot de vaststelling dat er in de drie jaren “nieuwe” onderwerpen aan bodkomen en dat de principes zoals voorgesteld in het ZER niet altijd duidelijk worden gerealiseerd. Dit kan eendiscussiepunt zijn voor de OC.De studenten krijgen ‘keuze voor kansen tot initiatief, ondernemingszin en inspraak. Een keuzevak staat voor driestudiepunten. Er zijn ook extern aangeboden cursussen waaruit studenten kunnen kiezen. Verschillendeprojecten komen jaarlijks terug.Er is volgtijdelijkheid voor de stage in de reguliere dagopleiding.Binnen de opleidingsonderdelen worden verdiepingsmogelijkheden aangeboden en zijn er keuzestages in hetderde jaar.Er is een afstemming van het programma bij de samenwerking met andere instellingen:- overleg tussen RENO en PHO leidde tot enkele gelijkschakelingen;- overleg met KHBO leidde tot inhoudelijke uitwisseling;- contacten binnen de associatie K.U.Leuven leidden tot werkresultaten rond BAMA-profielen;- contacten met Nederland en ruimere internationale contacten in Europa bieden beleidsrelevante informatie;- “Brede School Tielt”;- natuur- en milieueducatieve centra, culturele centra, studio GLOBO.592 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


De opleidingscoördinatoren verduidelijkten tegenover de commissie het samenwerkingsverband “De Bredeschool Tielt”, waarmee een hechtere samenwerking met alle onderwijs-, welzijns- en socio-culturele partners inTielt wordt beoogd. Momenteel komt dat in feite vooral neer op het ter beschikking stellen van de infrastructuur.Het uitwisselen van wederzijdse expertise daarentegen zit in een beginfase.In 2005 startten de onderhandelingen met de KULAK voor schakelprogramma’s naar de master onderwijskunde.Binnen het Open Hoger <strong>Onderwijs</strong> van KATHO Tielt krijgt flexibilisering verschillende invullingen. Flexibilisering ishier al sinds enkele jaren een strategische doelstelling.Individuele leerroutes zijn aangepast aan voorkennis, ervaring (competenties) en kwalificaties.Uit het gesprek met de laatstejaarsstudenten blijkt dat er geen invloed van het OHO op het dagonderwijs uitgaat.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie acht het wenselijk om na te gaan of de ingenomen standpunten en principes op de juiste en opvoldoende wijze worden toegepast in de dagelijkse praktijk.De commissie adviseert om in het kader van “De Brede school Tielt” de wederzijdse expertise meer te benutten.De commissie stelt voor te onderzoeken of de ervaringen van het curriculum Open <strong>Onderwijs</strong> kunnen bijdragentot een permanente verbetering van de dagopleiding.Bij OHO vraagt de commissie om de coherentie te expliciteren.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Het basisprogramma van zOKO bedraagt 180 studiepunten, verdeeld over vier opleidingsjaren met 30, 60, 60 en30 studiepunten.Het kernprogramma van zOKO bedraagt 120 studiepunten, verdeeld over twee opleidingsjaren van 60studiepunten.Aanbevelingen ter verbetering:/opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 593


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De laatste studietijdmeting dateert van 2004-2005, zowel voor het dag- als voor het afstandsonderwijs. Er isgebleken dat het eerste opleidingsjaar het zwaarste is en het tweede het lichtste.De reële studietijd van 2 ILKO en 3 ILKO ligt heel wat lager dan de begrote studietijd.Als reden voor het onderschatten van de studietijd van opleidingsonderdelen wordt aangehaald dat door hetprojectmatig werk de studenten veel opdrachten interpreteren als praktijkvorming.De laatstejaarsstudenten met wie de commissie zich onderhield, signaleerden dat er soms te veel opdrachtentegelijk moeten worden uitgevoerd.Er werden maatregelen genomen om tegemoet te komen aan de vastgestelde discrepanties: het herzien van deinhoudelijke invulling van een opleidingsonderdeel, of het herzien van het aantal studiepunten.Als studiebelemmerende factoren worden genoemd: de hoge student/docent ratio (deze opleiding heeft dehoogste ratio binnen de hogeschool), de kleinschaligheid van de campus, organisatorische problemen(onverwachte wijzigingen in uurroosters), een te kleine mediatheek, het ontbreken van een technologieatelier, demoeilijke bereikbaarheid vanTielt, de beperkte permanentie van SOVO en de OHO-administratie.Studiebevorderende factoren zijn de studie- en studentenbegeleiding, oriënterende vakantiecursussen,beginsituatietoetsen, intakes en screenings, proefexamens, bijspijkercursussen, blokverlof, nabesprekingexamens en het “Enjoy learning”-thema.Alle lectoren brachten in juni 2005 de studielast van hun vak in kaart.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de studeerbaarheid van de opleiding te blijven bewaken.De commissie is van oordeel dat de opleiding maatregelen moet nemen om de reële en de begrote studietijdbeter met elkaar overeen te stemmen.594 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er is sprake van een ruime verscheidenheid van werkvormen (wat enige garantie biedt voor het aangepastrealiseren van competenties) en een ruim gebruik van verschillende middelen. Voorts is er sprake van controlevan de kwaliteit en de inhoud van de onderwijsleermiddelen.Er zijn gevarieerde werkvormen doorheen het hele curriculum in functie van de competentiegerichteopleidingsdoelen.Recente onderwijsontwikkelingen zijn medebepalend voor de didactische aanpak.Lectoren kunnen voor ondersteuning terecht bij de onderwijscoach.Naast de traditionele cursussen wordt een brede waaier van middelen ingezet die aansluiten bij de werkvormenen gericht zijn op de doelstellingen; in tweede en derde jaar zijn de middelen meer gericht op zelfstandig enzelfsturend werken. Er is een multimediacel door het Impulscentrum opgericht in 1999, ter ondersteuning vanlectoren die een multimediaal leermiddel wilden ontwikkelen. Lectoren maken hier intensief gebruik van. Debibliotheek en de mediatheek zijn krachtige instrumenten voor het stimuleren van begeleid, zelfstandig enzelfsturend leren.Uit het gesprek dat de commissie met de directie heeft gevoerd, blijkt dat er aandacht is voor eendiversiteitsbeleid; de problemen ter zake worden effectief aangepakt, maar het gaat vooralsnog om ad hocoplossingen.Het onderhoud dat de commissie heeft gehad met de opleidingscoördinatoren, brengt aan het licht dat de SID’sgeregeld worden aangepast en dat dit op een gefaseerde wijze gebeurt. Het gaat traag, maar het wordt niet aanhet toeval overgelaten. Er zijn verantwoordelijken aangesteld voor de opvolging van de competentieontwikkeling.Er is een goed gerichte druk om de competentieroosters te implementeren. Er worden mogelijkheden aangereiktvoor curriculumvernieuwing, maar dit hangt af van individuele initiatieven.De kwaliteit van de onderwijsleermiddelen wordt bewaakt door het departementaal <strong>Onderwijs</strong>- en Kwaliteitsplanvolgens vastgelegde criteria. Elke KATHO-docent is verplicht om voor elk opleidingsonderdeel dat hij verzorgteen studie-informatiedocument (SID) en een eigen cursus te ontwikkelen. Er zijn instructiebundels over hetontwikkelen van zelfstudiepakketten.In OHO wordt er uitgebreid gebruik gemaakt van digitale werkvormen: discussiefora, digitale tussentijdse toetsenmet automatische feedback, Blackboard, online surveys aan het eind van elke module, een online spreekuur viaMSN-Messenger, dagen met telefonische permanentie en weblogs (als overkoepelende communicatie).In OHO wordt het cursusmateriaal steeds uitgebreider uitgewerkt. Er wordt ook heel wat begeleiding in hetstudiemateriaal opgenomen. De leermiddelen worden expliciet ontwikkeld in functie van het afstandsonderwijs enmoeten voldoen aan vooropgestelde criteria.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 595


De commissie concludeert dat de ontwikkeling van het concept, het studiemateriaal, de begeleiding van destudenten en de organisatie van de stage getuigt van een verantwoorde uitbouw van een eigentijdse vorm vanonderwijs. Daarmee beantwoordt de opleiding duidelijk aan de opdracht maatschappelijke dienstverlening en aande Europese eis van levenslang leren. Uiteraard moet dit nog verder worden uitgebouwd en opgevolgd en dat zalin de zeer nabije toekomst bijzondere inspanningen vragen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie is van oordeel dat de impact van de afstandsmethodiek op de methodiek van de dagopleiding zoukunnen worden versterkt.Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er wordt gebruik gemaakt van diverse vormen van evaluatie-instrumenten. De evaluatie is goed georganiseerd.De evaluatievormen (en -momenten) worden duidelijk aangegeven in de SID’s. Als evaluatievormen wordenvernoemd:- schriftelijke en mondelinge toetsing (kennisinhouden);- portfolio, “peerassessment”, self assessment (competentiegericht leren);- een specifieke manier van evalueren voor stage en eindwerk.Er is een grote verscheidenheid aan evaluatievormen aansluitend bij het competentiegericht leren (zie ook SID’s).Elke individuele docent is verantwoordelijk voor de wijze van beoordelen; er worden bepaalde criteriavooropgesteld.Bij schriftelijke examens wordt van elke docent een verbetersleutel vereist. Ze moeten ook voldoen aanvormelijke voorwaarden die door het secretariaat worden gebrieft tijdens de voorafgaande blokperiode. Bijmondelinge examens wordt verwacht dat de examinator een scoringssysteem per vraag en een verantwoordingvoor de toegekende score kan voorleggen. Om te slagen moet de student minstens de helft van de puntenbehalen voor elk opleidingsonderdeel.De beschikbaar gestelde toetsen/examens helpen de vooropgezette doelen te beoordelen.Er worden proefexamens georganiseerd en studenten krijgen feedback over hun resultaten.De eerste- en tweedejaarsstudenten die door de commissie werden gehoord, waarderen de mogelijkheid totproefexamens waarbij ze een zicht krijgen op de aard van de vragen. Er is duidelijke feedback (onder anderedoor het geven van een overzicht van de meest voorkomende fouten).596 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


De studenten kunnen de examenresultaten met de lectoren bespreken. Enkele cursussen bevattenzelfevaluatietoetsen.In het eerste en tweede jaar zijn er twee examenperiodes; in het derde jaar enkel het eindexamen.De examenregeling (conform het examenreglement) wordt opgesteld door het secretariaat en voorgelegd aan destudentenraad en de departementale raad.Individuele aanpassingen aan de examenregeling zijn mogelijk via de Ombudsdienst. In OHO wordt een flexibeleexamenregeling gehanteerd.In zOKO is de evaluatie aangepast aan de afstandsdidactiek.De studenten OHO/zOKO met wie de commissie contact had zijn van oordeel dat deondersteuning bij de examens is verbeterd; in het begin van de zelfstandige opleiding was er geenaanspreekpunt. De toetsing ervaren ze als functioneel.Volgens de opleidingscoördinatoren met wie de commissie sprak, vormt het evaluatiesysteem nog een uitdaging.Bij de professionalisering wordt er kort op de bal gespeeld. Lectoren worden bijgeschoold om nieuwe vormen vanevaluatie te leren kennen en goed te gebruiken.De samenstelling en de werking van de examencommissie is bepaald door het examenreglement van KATHO endepartementale aanvullingen.De transparantie is gevrijwaard door informatie in de SID’s en toelichting tijdens de contacturen.Personeelsleden en leden van de examencommissie krijgen grondige informatie betreffende deevaluatieprocedure. De evaluatietransparantie werd besproken op de personeels- en vakgroepvergaderingen(academiejaar 2004-2005). Het toetsgebeuren is een onderdeel van de vragenlijsten voor de decretale evaluatievan lectoren.Er is aandacht voor de kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren door inzagerecht van de studenten,bevragingen, functioneringsgesprekken over evaluatiegedrag en navormingen op personeelsvergaderingen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om nog meer aandacht te geven aan methodieken om competentiegericht te evaluerenen aan het gelijkgericht toepassen hiervan.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 597


Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De decretale en reglementaire bepalingen worden nageleefd.De inschrijvingen in ILKO komen vooral uit TSO-richting, in zOKO vooral uit ASO-richting. De verhoudingjongens/meisjes bedraagt 1/30.Er is een sterke stijging van het aantal inschrijvingen in OHO.Als toelatingsvoorwaarde wordt van de studenten geen specifieke voorkennis vereist. Belangrijk zijn motivatie,interesse en inzet. De opleiding neemt initiatieven om in te spelen op de heterogene instroom van de studentenvia de vakantiecursussen, instaptoetsen, een leerstijltest en bijspijkercursussen.598 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Sinds 2004 - 2005 kunnen ook kandidaten zonder diploma secundair onderwijs onder zekere voorwaardenworden toegelaten. Daar is een duidelijke assessmentprocedure voor op hogeschoolniveau.Er is een duidelijke procedure voor EVC (elders verworven competenties) en EVK (elders verworven kennis). Hijbestaat uit vier stappen die samen het individueel studietraject van iedere student bepalen.Voor het OHO is er een EVC- en EVK-procedure, wat neerkomt op een erkenning in de vorm van flexibele enindividuele leerroutes.De studenten OHO/zOKO die de commissie heeft gehoord, lieten zich kritisch uit over de informatie bij deinstroom. Hier worden vragen bij gesteld. Is er wel voldoende informatie vooraf over de inhoud en de zwaarte vande opleiding, over de veelsoortigheid van de opdrachten enzovoort? Foute verwachtingen zijn daardoor reëel.Deze studenten menen dat de opleiding in de wervingscampagne iets te rooskleurig wordt voorgesteld.In de OHO-opleiding is het programma sterk afgestemd op de vooropleiding van de student.Aanbevelingen ter verbetering:Het is noodzakelijk dat er duidelijke informatie wordt gegeven over de OHO-opleiding.Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:goed : dagopleidingvoldoende : OHOfacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:voldoendefacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- Het programma is een adequate transformatie is van de eindkwalificaties wat betreft het niveau, de oriëntatieen de domeinspecifieke eisen.- Er is een duidelijke aandacht voor het werken vanuit competenties. De concretisering in termen vaninhouden, werkvormen en evaluatie krijgt steeds meer vorm op een gelijkgerichte wijze.- Praktijkoefeningen en stages zijn zo opgebouwd, dat een geleidelijke ingroei in de praktijk mogelijk wordt. Deingevoerde ingroeistage is in dit opzicht een pluspunt.- De ontwikkeling van het concept, het studiemateriaal, de begeleiding van studenten en de organisatie van destage getuigen van een verantwoorde uitbouw van een eigentijdse vorm van onderwijs.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 599


- Het curriculum is gekenmerkt door een geleidelijke opbouw, gaande van het aanbod van kennis overintegratie, specialisatie en praktijkgerichte toepassing.- De commissie apprecieert de organisatie van opleiding via afstandsonderwijs.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.600 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het personeelsbeleid wordt onderhandeld in het hogeschoolonderhandelingscomité, het DepartementaalOnderhandelingscomité en de departementale Raad. Er is sprake van een transparant en duidelijk gestructureerdpersoneelsbeleid dat hogeschoolbreed wordt vastgelegd. De opleiding zelf kan specifieke accenten leggen.Het personeel bestaat uit academisch geschoolden met een onderwijskundig diploma (van de 29 lectoren hebbener 26 een licentiaatsdiploma en zijn er drie praktijklectoren met diploma <strong>kleuteronderwijs</strong> of regent).Er worden protocollen afgesloten op hogeschoolniveau over de opdrachtomschrijving, de evaluatieprocedure enbenoemingen. De medezeggenschapsorganen zijn decretaal vastgelegd.De aanwervingsprocedure gebeurt in elk departement op dezelfde wijze; na het tweede werkjaar zijn ookcontracten van onbepaalde duur en benoemingen mogelijk volgens het protocol (geactualiseerd in mei 2004).Functieomschrijvingen op departementaal vlak zorgen voor de inhoudelijke taakinvulling.De functionerings- en evaluatiegesprekken zijn functioneel ingebed in de loopbaan en de begeleiding van delectoren. Die gesprekken verlopen volgens een welbepaalde timing en procedure en monden uit in eenschriftelijke rapportering door het departementshoofd. Ook studenten worden betrokken bij het evalueren vanpersoneelsleden door het invullen van een standaardvragenlijst.Lectoren kunnen kandideren voor bepaalde bevorderingsfuncties Er zijn enkele mogelijkheden: directiefunctiesop het niveau van de hogeschool of een functie van overkoepelend coördinator, functies van opleidingscoördinator,stagecoördinator enzovoort op departementaal niveau.Er is gestructureerd overleg mogelijk via verschillende departementale comités en raden.Het gemeenschappelijk profiel en de gemeenschappelijke functie-inhoud hebben een impact op de inhoudelijke,onderwijskundige en didactische kwaliteiten van het personeel. De opdracht van elke lector is een mix vanactiviteiten waardoor de interne cohesie van de opleiding bewaakt wordt.Het grootste deel van de financiële middelen gaat naar onderwijzend personeel; de invulling van de omkaderingwordt departementaal bepaald. De opleiding streeft naar stabiliteit bij het toekennen van de opdrachten. Binnende krijtlijnen van de toegekende omkadering en op basis van zelf gestelde prioriteiten bepaalt elk departementhoe het personeel het best voor de onderwijsopdrachten kan worden ingezet.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 601


De krappe personeelsomkadering door de statische enveloppefinancering en de veelzijdige en steedsuitbreidende opdrachten, belemmeren een goed personeelsbeleid. De tewerkstelling houdt geen gelijke tred methet stijgende studentenaantal.Elke docent is verantwoordelijk voor zijn eigen professionalisering (vakdeskundigheid, onderwijsdeskundigheid,teamvaardigheden, agogische deskundigheden …) en zijn professionaliseringsdossier.De lectoren die door de commissie gehoord werden, bevestigen dat de professionaliseringsmogelijkhedenruimschoots aanwezig zijn.Uit het gesprek dat de commissie heeft gevoerd met de opleidingscoördinatoren, blijkt dat het evaluatiesysteemnog een uitdaging vormt. Bij de professionalisering wordt er kort op de bal gespeeld. Lectoren wordenbijgeschoold om nieuwe vormen van evaluatie te leren kennen en goed te gebruiken.Er is een uitgebreid navormingsaanbod van de werkgroep Vorming, Training en Opleiding: congresdagen, eenvormingstweedaagse, departementale studiedagen, afdelings- en personeelsvergaderingen.Via dit aanbod kunnen de lectoren - naast hun vakdeskundigheid – zich verder bekwamen voor hunonderwijskundige opdracht.Het personeel krijgt geregeld informatie en heeft gelegenheid tot inspraak via decretaal vastgelegde raden,adviesorganen, werkgroepen, personeelsvergaderingen, Blackboard, ad valvas …Het administratief-technisch personeel krijgt deskundige ondersteuning.Beginnende lectoren krijgen een bijzondere ondersteuning. Naast de introductieavond zijn er specialevormingssessies. Het departementshoofd en de opleidingscoördinator zorgen voor een sterke individuelebegeleiding.Dit wordt bevestigd door de lectoren van het eerstejaarsstudenten met wie de commissie heeft gesproken. Zijverklaarden dat de opvang van beginnende leerkrachten goed is, maar eerder informeel verloopt. Wel zijn er eenaantal voorzieningen (instap en rondleiding op alle KATHO- niveaus). Eigenlijk zijn collega’s het meestbetekenisvol voor de introductie en de steun in het werk. Er is een open en goede sfeer onder lectoren, wat demogelijkheid biedt om elkaars draagkracht te versterken.Er is geen uitgeschreven procedure wat gelijkekansenbeleid betreft.De commissie heeft een dynamische en innovatiegerichte opleiding leren kennendie gedragen is door een open sfeer en goede informele relaties. Er is sprake van goede relaties tussen lectorenen van ondersteunende relaties tussen studenten en lectoren.De commissie komt tot de bevinding dat de professionaliseringsmogelijkheden voor lectorenruimschoots aanwezig zijn. Voor beginnende lectoren zijn er een aantal structuren die ondersteuning bieden,maar vooral de informele contacten met collega’s zijn belangrijk het ingroeien in de job.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de stijgende werkdruk voor het personeel zo te hanteren, dat de verdereprofessionele ontwikkeling van de lectoren niet in het gedrang komt.602 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Bij de selectie en de functioneringsgesprekken komen de professionele eisen duidelijk aan bod.Een aantal lectoren heeft een opleiding tot kleuteronderwijzer gevolgd en heeft ook beroepservaring.Er is voortdurend contact met het werkveld door samenwerking met oefen- en partnerscholen en stagebezoeken;lectoren gaan ook zelf observeren of geven demonstratielessen in het <strong>kleuteronderwijs</strong>.Uit het gesprek dat de commissie heeft gehad met de opleidingscoördinatoren, blijkt er aandacht te zijn voorterugkoppeling met het werkveld, maar dit verloopt niet systematisch.Lectoren verlenen hun medewerking aan navormingen, de leerplancommissie, redactie van tijdschriften, schrijvenvan handboeken, ontwikkeling van leermaterialen enzovoort.Heel wat lectoren zijn naast hun onderwijsactiviteiten betrokken bij allerlei projecten, onder meerinternationalisering, systeembeheer, kwaliteitszorg, posthogeschoolvorming, werkgroepen in de associatie, enorganisatie en inrichting van de praktijklokalen.Het werkveld heeft zijn onderwijsinbreng via de departementale raad of kan als gastspreker specifieke sessiesverzorgen over hun expertise.Er zijn talrijke internationale contacten in het kader van projecten, bilaterale akkoorden, door het participeren aaninternationale netwerken en via lectorenmobiliteit.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de participatie van nog meer lectoren in de internationale lectorenmobiliteit testimuleren.De commissie adviseert het systematisch inbouwen van terugkoppeling met het werkveld.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 603


Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Er zijn 29 lectoren: een departementshoofd, 25 lectoren en drie praktijklectoren. Een aantal OP-leden isaangeworven op contractuele basis. Ze worden zo vlug mogelijk in het OP-bestand opgenomen.Deze opleiding moet het dus stellen met 29 OP = 18,3 FTE voor de dagopleiding en OHO samen, voor 441studenten. Dit leidt tot een student/docent ratio van 21,86 wat de hoogste ratio is binnen de hogeschool.Slechts 10 lectoren werken voltijds, 19 deeltijds.Er zijn geen gastprofessoren.De leeftijdsstructuur wijst op een belangrijke groep lectoren die jonger zijn dan 30 jaar en op kansen voorcontinuïteit.De opleiding onderstreept de krappe omkadering en de daaruit voortvloeiende problematischewerkbelastingssituatie. Van hieruit ontstaat er twijfel over de mogelijkheid om alle onderwijs- enbegeleidingsactiviteiten te kunnen uitvoeren zoals die in het ZER zijn beschreven. Anders voorgesteld: is hetmogelijk met dit aantal lectoren de vele activiteiten gericht op individuele studenten uit te voeren op eenverantwoorde en continue wijze? Hoe lang is het nog mogelijk de lectoren gemotiveerd te houden? Er is ooksprake van tijdsgebrek om zich ernstig te professionaliseren. Een aantal lectoren signaleert dat er duidelijkproblemen zijn bij de verhouding van de tijd geïnvesteerd in het beroep en privé-activiteiten.De lectoren met wie de commissie een ontmoeting heeft gehad, verklaarden zich ervan bewust te zijn dat door detoename van diverse activiteiten - buiten het doceren - er een zekere druk ontstaat die een negatieve invloed kanhebben.De directie van haar kant onderkent het probleem van de personeelsomkadering. Toch vindt men dat dit geengrote rem is op het dagelijks functioneren van het team. Er is een wisselwerking tussen het dagonderwijs en hetOHO. Er wordt gezocht naar projecten om de druk op het personeel te verminderen.De commissie wenst nadrukkelijk terug te komen op dit probleem. Op verschillende plaatsen in het ZER werdgewezen op de steeds stijgende werkdruk. In gesprekken met lectoren werd dit bevestigd. Dit aspect kwam ookuitgebreid ter sprake tijdens het vrije spreekuur. Die stijgende werkdruk heeft zeker te maken met het uitvoerenvan vernieuwende activiteiten en taken.Deze vaststelling leidt vanzelf tot de vraag hoe de verhouding is tussen het aantal personeelsleden, de diverseopdrachten en het aantal studenten dat moet worden begeleid. De financiering van een hogeschool is nationaalvastgelegd via een enveloppefinanciering. Deze financiering geeft de hogeschool een beperkte ruimte om naarde departementen een aangepaste verdeelsleutel uit te werken.604 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt aan de hand van ter beschikking gestelde cijfers vast, dat de student-docent ratio in hetdepartement Lerarenopleiding in vergelijking met andere departementen van de KATHO, opnieuw zou moetenworden bekeken. Deze aanbeveling is mede ingegeven door het belang van het ontwikkelen van hetafstandsonderwijs. Als deze innovatie goed moet worden uitgewerkt, dan zijn ontwikkelingswerk, flankerendonderzoek, begeleiding en evaluatie absoluut noodzakelijk. De noodzakelijke middelen moeten dus zeker terbeschikking worden gesteld. Deze vraag is verantwoord, omdat men het afstandsonderwijs plaatst in de contextvan maatschappelijke dienstverlening.Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendegoedvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over gekwalificeerd personeel. De commissie trof een dynamisch onderwijskorps metgoede onderlinge relaties, maar dat ook een goede verstandhouding heeft met de ondersteunende diensten.- De drempel tussen lectoren en studenten is laag.- Er is aandacht voor de pedagogische en didactische vorming van de onderwijsgevenden.- De kwantiteit van het personeel verdient meer aandacht, mede in het kader van de geconstateerde werkdruk.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 605


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het KATHO-masterplan en de departementale beleidsplannen werden uitgevoerd. Vanaf 1997 was er eeninfrastructurele upgrading van de accommodatie. Er zijn blijvende investeringen in werkcomfort voor de lectorenen studiecomfort voor de studenten. In 2005-2006 werd geïnvesteerd in een ruimte die werd ingericht als studielandschap,een technieklokaal, de uitbreiding van de parking, een vernieuwde polyvalente gymzaal (muzozaal) eneen lectorenkamer.De hogeschool geeft logistieke ondersteuning.De opleiding wil verder bouwen aan een hoogwaardige infrastructuur.De studenten en de lectoren worden op hogeschoolniveau ondersteund wat het gebruik van moderneonderwijsmedia betreft.De onderwijsruimten zijn goed uitgerust en perfect toegankelijk.De dienst voor <strong>Onderwijs</strong> en kwaliteitszorg en de dienst Informatisering ondersteunen de studenten en lectorenwat betreft de moderne onderwijsmedia. Er is een glasvezelverbinding tussen KATHO Kortrijk en de KATHOperiferie.Er zijn uitgebreide computerfaciliteiten voor studenten en lectoren.Er is een sterk uitgebouwde bibliotheekinfrastructuur met ruime openingsuren. Studenten en beginnende lectorenkrijgen een bibliotheekintroductie. De collectie sluit nauw aan bij de opleiding en wordt geactualiseerd, mede opadvies van de gebruikers. Alle materialen worden diepgaand ontsloten via trefwoorden.Er is een eigen lectorenkamer met aansluitend een werklokaal. Er zijn ook eigen ruimtes voor de studenten metaangepaste infrastructuur.Er zijn ruime studentvriendelijke openingsuren, zelfs tijdens vakantieperiodes en een sterk uitgebouwdealgemene logistieke dienstverlening voor de lectoren.Jaarlijks wordt de departementale begroting opgemaakt voor de eigen werking. Daarnaast is er een aanvullingmogelijk door inkomsten uit maatschappelijke dienstverlening, verkoop van cursusmateriaal, deelname aanonderzoeksprojecten …Vanaf 2003-2004 zijn er vier kleine lokalen specifiek uitgerust voor de practica van OHO, telkens voor maximaalacht personen.De eerstejaarsstudenten met wie de commissie sprak, tonen zich tevreden over de infrastructuur. De tweede- enderdejaarsstudenten tonen zich minder gelukkig met sommige aspecten van de infrastructuur. Soms ontbreekt ervoldoende ruimte (bibliotheek, pc-klassen), zijn er toegankelijkheidsproblemen en is het didactisch materiaal tebeperkt.606 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Ook de studenten OHO/zOKO verklaarden zich over het algemeen tevreden op dit vlak, maar merkten ze op dater weinig faciliteiten zijn wat de toegang tot de mediatheek betreft.De commissie concludeert dat, hoewel de infrastructuur goed en de digitale leeromgeving voorbeeldig is,studenten van het dag- en het afstandsonderwijs gewezen hebben op de beperkte werkruimte in de bibliotheek.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt voor om aandacht te besteden aan betere werkruimten voor lectoren en voor begeleidezelfstudie.Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De centrale diensten van de hogeschool en de eigen opleiding geven uitgebreide informatie aan de abituriënten.Het personeel biedt ter plaatse directe en concrete informatie bij info-dagen, SID-in’s en opendeurdagen. Tijdenseen “kijkdag” kunnen abituriënten de campus “live” leren kennen. Er is ook een uitgebreide informatiebrochurebeschikbaar.Er worden allerlei onthaalactiviteiten voorzien in functie van de sociale integratie van de nieuwkomers.De studenten worden grondig geïnformeerd over het gewenste startpeil en het aanbod om dit peil te bereiken.Naast een introductiebundel krijgen de studenten bij de aanvang van het schooljaar ook alle andere noodzakelijkedocumenten over reglementen, inhoud en organisatie van de opleiding.De eerste- en tweedejaarsstudenten die door de commissie werden gehoord, bevestigden dat ze voor deeffectieve instroom een dag op school kunnen meemaken en instaptoetsen kunnen afleggen, die al dan nietkunnen leiden tot vrijstellingen. Er vindt een screening plaats voor bepaalde opleidingsonderdelen (bijvoorbeeldmuziek). In functie daarvan worden studenten gegroepeerd. Er worden bijspijkerscursussen gegeven. Al dezeinspanningen worden positief gewaardeerd door de studenten.Voor informatie en advisering tijdens de opleiding kunnen de studenten terecht bij welbepaalde spilfiguren of viavaste informatiekanalen en adviesraden. Er is een studentencoach die de vergaderingen van de studentenraadbijwoont. Studenten kunnen ook terecht bij alle lectoren, de jaarcoördinator, de ombudspersoon, destudiebegeleiders en SOVO. Vaste informatiekanalen zijn de infoborden, computermonitoren, het virtueelleerplatform Backboard en e-mail. Studenten kunnen agendapunten inbrengen voor de coördinatieraad.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 607


De studiegids, onder de vorm van een cd-rom, bevat allerlei algemene informatie en de SID’s.Nabespreking van de examens is mogelijk in functie van advies, waarbij ook de ouders welkom zijn.Er is een duidelijke communicatie van de onderwijsdoelstellingen, de onderwijs- en examenreglementen en -regeling.De begeleiding in de doorstroomfase is vooral gericht op reflectie, zelfsturing en zelfevaluatie. Door permanenteen halfjaarlijkse examens heeft ook de jaarcoördinator/pedagoog zicht op de studievoortgang van de student.De Studiebegeleidingsdienst kan helpen bij planning en verwerking van de leerstof.De Ombudsdienst zorgt ervoor dat alle afspraken over de examens worden opgevolgd. Hij kan autonoombepaalde faciliteiten toekennen aan studenten met leerstoornissen. De ombudspersoon is ook aanwezig, samenmet de lectoren en de studiebegeleider, wanneer studenten hun examenkopij willen inkijken.Uit het gesprek dat de commissie voerde met de Ombudsdienst en de verantwoordelijken Studieadvies en -begeleiding blijkt dat er op alle niveaus (hogeschool, departement, opleiding) kansen worden aangeboden voorbegeleiding en coaching (zowel in kleine groepen als individueel). Er is ook sprake van tweedekansonderwijs: erbestaat een duidelijk gestructureerde assessmentprocedure voor studenten die geen diploma secundaironderwijs hebben behaald.De Ombudsdienst is zowel voor zOKO als voor de dagopleiding beschikbaar.Er is een goed gestructureerde begeleiding wat betreft flexibele leertrajecten. Zo is er een PDT - PersoonlijkDeeltrajectbegeleider. Bij het begin van het academiejaar wordt een individueel jaarprogramma opgesteld door deopleidingscoördinator. In 2005-2006 werden maatregelen genomen om de studievoortgang te bewaken: eendigitaal instrument om alle evaluatie- en begeleidingsformulieren automatisch te archiveren en per student bij tehouden.De lectoren van het eerste opleidingsjaar verklaarden tegenover de commissie dat de verschillen tussenbeginnende studenten (instaptoetsen, screenings, bijspijkercursus) bij hen bespreekbaar zijn, maar dat hetinitiatief uiteindelijk van de student uitgaat.De doorgroeilijn van kennis naar integratie, uitdieping en toepassing wordt bevestigd.De OHO-student krijgt de EVC–EVK procedure bij de eerste instapsessie:- de studenten moeten zelf een eigen traject volgen en bewaken;- lectoren begeleiden dit proces van zelfsturing door feedback en een steeds groeiende betrokkenheid van destudenten bij het bepalen van de leerdoelen en het uitstippelen van hun specifieke leerweg;- naast het traditionele stagebezoek zijn er ook de portfolio, video, reflectie en het competentiegerichtinterview;- er werd een digitaal pakket uitgewerkt (sept.-okt. 2005) om alle evaluatie- en begeleidingsformulierenautomatisch te archiveren en per student bij te houden.De studenten OHO/zOKO met wie de commissie een gesprek had, bevestigden dat er nu wel - in tegenstelling totvroeger - een trefpunt georganiseerd werd waar alle afstandstudenten terecht kunnen.De opleidingscoördinatoren met een coördinerende functie bij OHO/zOKO verklaarden tegenover de commissiedat het verzamelen van data (onder meer over afhakers, waar men terecht kan enzovoort) beantwoordt aan eendringende noodzaak.De opleiding organiseert activiteiten om het welbevinden van de studenten te bevorderen.608 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


De verantwoordelijke studie- en studentenbegeleiding zorgt voor studiegerelateerde begeleiding. Voor meerintensieve begeleiding kan de student een beroep doen op de SOVO-psycholoog of externe diensten.Er is een goede organisatie en begeleiding bij internationale uitwisseling van studenten. Projecten in verband metindividuele en groepsmobiliteit worden voorbereid en opgevolgd door de coördinator internationalisering. Ookvoor inkomende studenten worden er een aangepast opleidingsprogramma en accommodatie voorzien. Zekrijgen op hogeschoolniveau een basiscursus Nederlands en nemen deel aan een cursus Global Issues of the21st Century die geldt voor twaalf ECTS punten. Zij volgen ook opleidingsonderdelen op departementsniveau ener worden voor hen stageplaatsen gezocht. Er wordt een KICE – KATHO International Classroom in Educationingericht waarin enkele specifieke opleidingsonderdelen in het Engels worden gegeven. Studenten die naar hetbuitenland gaan kunnen hun ervaringen delen met medestudenten (ouders en externen) bij de voorstelling vanhun eindwerk en bij de feedbackvoorstelling in juni.De commissie komt tot de slotsom dat er een goede begeleiding van studenten is op verschillende vlakken:begeleiding van de instap, mogelijkheden tot remediëring waar nodig, ondersteuning van studeren en hulp bijeventuele psychosociale problemen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om in het kader van het Flexibiliseringdecreet nog meer aandacht te besteden aan eenbetere uitbouw van de trajectbegeleiding.Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: goedfacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• Het gebouw leent zich voor onderwijs en er zijn voldoende leslokalen die adequaat uitgerust zijn.• De opleiding voert een doelgericht mediatheekbeleid.- op het vlak van de studiebegeleiding:• Er is een goede begeleiding van de studenten op verschillende vlakken.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 609


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het KATHO-kwaliteitsmodel is gebaseerd op het EFQM/PROZA-model en wordt visueel voorgesteld door middelvan zes cirkels. De drie binnenste cirkels beschrijven de kwaliteitszorg:- cirkel 1: basisprincipes van de kwaliteitszorg- cirkel 2: de negen aandachtsgebieden van EFQM- cirkel 3: de prioriteiten voor de hogeschool en elk departementDe drie buitenste cirkels geven een overzicht van het kwaliteitssysteem:- cirkel 4: knipperlichtmodel en zelfevaluaties- cirkel 5: specifieke evaluatie-instrumenten- cirkel 6: PDCA-cyclus en borging.Het knipperlichtmodel is momenteel nog in ontwikkeling.Er zijn verschillende instrumenten voor verschillende onderwerpen en voor de verschillende actoren. Er is eengoede samenwerking tussen de coördinator kwaliteit en de onderwijscoach. Er is een duidelijke hogeschoolbredecoördinatie vanuit duidelijke opties en strategische doelen, gespreid over een aantal jaren.De kwaliteitszorg van de opleiding is ingebed in een centraal aangestuurd kwaliteitsbeleid.Er is een departementaal <strong>Onderwijs</strong>- en Kwaliteitsplan sinds 2004-2005.Op departementaal vlak wordt de kwaliteitszorg gerealiseerd onder leiding van de coördinator kwaliteitszorg ende onderwijscoach en hij is geïntegreerd in de coördinatorenraad en de departementale raad. Ophogeschoolniveau is er een dienst voor <strong>Onderwijs</strong> & Kwaliteit met coördinatoren voor projectgroepenKwaliteitszorg, <strong>Onderwijs</strong>innovatie, Studie- en studentenbegeleiding.Om de vier jaar worden departementale strategische doelstellingen beschreven voor een nieuwe looptijd van vierjaar. Deze doelen staan in functie van correctie, borging en optimalisering. Ze zijn ingedeeld volgens de negenaandachtsgebieden van het PROZA-model en steunen op verschillende bronnen: studietijdmetingen, evaluaties,functioneringsgesprekken en het zorgplan. Er zijn diverse personen verantwoordelijk voor de opvolging van diestrategische doelen. De ‘trekkers’ stellen een PRIAC (een prioritair actieplan) op voor het betrokkenaandachtspunt en brengen geregeld verslag uit over de voorgang.De verantwoordelijken kwaliteitszorg met wie de commissie een onderhoud heeft gehad, verduidelijkten dat deopleiding zich ervan bewust is dat ontwikkelingsplannen en plannen voor kwaliteitszorg die op verschillendeniveaus ontwikkeld worden (hogeschool, departement, opleiding), op elkaar moeten worden afgestemd, zodat erruimte ontstaat om binnen de opleiding specifieke accenten te leggen. Aansluitend kiest men voor een beperktaantal prioritaire acties, waarvan de inhoud besproken wordt in de daarvoor aangewezen structuren (CORA,vakgroepen enzovoort). Voor die prioriteiten worden verantwoordelijken aangesteld. Trekkers wordenondersteund door een onderwijscoach.610 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


De afgelopen jaren waren er heel wat bevragingen om het kwaliteitsniveau van het departement en de opleidingte verifiëren en waar nodig bij te sturen. Er worden sterke punten en verbeteringspunten uitgehaald die leiden totoperationele doelstellingen. De realisatie ervan wordt jaarlijks voorgelegd aan het departementaal analyseteam,de studentenraad, de coaches Studie- en studentenbegeleiding en de departementale raad.De verantwoordelijken kwaliteitszorg die door de commissie gehoord werden, bevestigden dat over veel aspectenvan de opleiding data worden verzameld; deze wordt besproken door diegenen die daarover moeten wordengeïnformeerd. Er worden conclusies getrokken, maar de opvolging van de implementatie kan beter wordenuitgewerkt. Er is aandacht voor het sluiten van de kwaliteitscirkel.Uit de bevraging van studenten blijkt een vrij grote tevredenheid. Als belangrijkste aandachtspunten wordengenoemd: informatieverstrekking en organisatie.Alle eerstejaarsstudenten worden jaarlijks schriftelijk bevraagd. Ze vragen aandacht voor onder meer hetwegwerken van overlappingen in een aantal cursussen en voor het verhogen van de examentransparantie.De derdejaarsstudenten worden bevraagd op het einde van hun opleiding. Er is vraag naar meer inspraak enmeer praktijkgerichtheid van bepaalde opleidingsonderdelen.Ook afgestudeerden en het werkveld worden bevraagd.Wat de inzet van het personeel betreft is er sprake van een hoge taakbelasting, onduidelijke parameters over metde taakinvulling, een onevenwichtige taakverdeling en te weinig overleg op deze vlakken.Toch onderstreepten de verantwoordelijken kwaliteitszorg tegenover de commissie dat men er zich, ten aanzienvan de implementatie van vernieuwingen, terdege van bewust is dat dient gewerkt te worden met goedafgebakende projecten.De algemene tevredenheid bij het personeel is behoorlijk. Wel wordt er gewaarschuwd voor stress/psychischevermoeidheid, het welbevinden en de motivatie bij het administratief-technisch personeel.Algemeen is men zeer tevreden over de opleiding. Afgestudeerden worden erg gewaardeerd door het werkveld.Over de waardering van de afgestudeerde zOKO-studenten door het werkveld is vooralsnog weinig geweten.De commissie stelt vast dat er op een oordeelkundige en selectieve wijze wordt omgegaan metde diverse systemen van kwaliteitsbewaking. De data geven aanleiding tot de bewuste keuze van een aantalprioritaire activiteiten.In de mate van het mogelijke wordt iedereen daar bij betrokken; de CORA is een belangrijk sturend orgaan in ditverband.Hoewel er gewerkt wordt met strategische doelen per academiejaar en expliciet PRIAC’s worden vooropgesteld,is de commissie van oordeel dat een nog meer doorgedreven beperkte keuze noodzakelijk is. De PRIAC’skunnen aanleiding geven tot een zekere dynamiek, maar op middellange termijn geeft een gebrekkigeimplementatie van de PRIAC’s aanleiding tot een verminderde motivatie en inzet van de staf. De commissie heeftook vastgesteld dat de voorstelling van opties en de na te streven vernieuwingen nogal eens in wervende enweinig duidelijke termen worden geformuleerd.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de acties, gegroeid uit de genomen conclusies uit de verzamelde data, beter op tevolgen.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 611


De commissie adviseert om de voorstelling van opties en de na te streven vernieuwingen in duidelijke termen teformuleren.De commissie stelt voor de implementatie van vernieuwingen beter op te volgen.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding beschikt over een Departementaal <strong>Onderwijs</strong>- en Kwaliteitsplan als basis voor verdere ontwikkelingen het werken aan verbeteringspunten. Streefdoelen uit het verleden worden volgens een welbepaaldesystematiek opgevolgd.De CORA speelt een belangrijke rol als bewaker van de resultaten, de realisatie van de streefdoelen en deverbeteringsmaatregelen.De implementatie van de onderwijsverbeteringsdoelen verloopt in de KATHO in een vijftal fasen.Elk departement brengt zijn concrete prioritaire en optimalisatiedoelstellingen onder in éénzelfde schema om degefundeerdheid van de streefdoelen voor de toekomst te bewaken.Jaarlijks opgestelde PRIAC’s geven de verbeteringsacties van de opleiding in een concreet stappenplan mettijdspad aan.Op departementaal niveau worden een aantal zaken verbeterd naar aanleiding van een algemene evaluatie vande lerarenopleiding in 2000.Uitgevoerde metingen hebben steeds aanleiding gegeven tot het opstellen van concrete operationele strategischedoelstellingen. Er werden ook verbeteringsacties ondernomen op departementaal niveau na bevindingen enaanbevelingen van de vorige doorlichting: het verhogen van het aandeel praktijk in de opleiding, eenmentorenopleiding, een grotere samenwerking tussen het instituut en de stageschool en een nascholingsaanbodna de opleiding.Ook in OHO vinden we maatregelen tot verbetering.Toch meldden de studenten OHO/zOKO met wie de commissie een gesprek gehad heeft, dat er op dit ogenblikgeen feedback is op de opmerkingen over de opleiding. Sommige veranderingen (bijvoorbeeld meer digitaalwerken) worden niet positief gewaardeerd omdat daardoor de zo noodzakelijke contacten wegvallen. Wat hetorganiseren van de stage en het verloop van studieactiviteiten betreft, werd de wens geformuleerd om sneller enbeter geïnformeerd te worden.612 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


De werkveldvertegenwoordigers van hun kant verklaarden tegenover de commissie, dat de opleiding wordtervaren als bereikbaar, aanspreekbaar en luisterbereid.De commissie stelt vast dat veel data worden verzameld, maar dat dit niet altijd aanleiding geeft totverbeteringsacties. Daar tegenover staat dat voor sommige activiteiten en ontwikkelingen er geen datavoorhanden zijn, bijvoorbeeld over het relatief groot aantal mislukkingen in de stage, de oorzaken van hetafhaken in het dag- en afstandsonderwijs, het onverwachte aantal mislukkingen in een bepaald academiejaar ende tewerkstelling van de afgestudeerden.De commissie heeft al suggesties geformuleerd in verband met de verzameling en analyse van data en deverbinding met verbeteringsvoorstellen. Uit de voorgaande analyse blijkt nog eens dat dit een belangrijk punt is.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om te expliciteren hoe de verzamelde data en de vaststellingen gebruikt worden omverbeteringsacties op te stellen.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Op hogeschoolniveau is er een departementale vertegenwoordiging in de dienst voor <strong>Onderwijs</strong> en kwaliteit.De coördinatorenraad is op departementaal niveau het tussenstation voor alles wat kwaliteitszorg betreft. Vandaaruit vertrekt de communicatie over de kwaliteitszorgprojecten in een top-down en/of bottom-up beweging naaralle betrokkenen (personeelsleden, studentenraad, departementale raad en departementaalonderhandelingscomité).Lectoren worden geïnformeerd en/of geraadpleegd via personeels- en afdelingsvergaderingen en betrokken bijde besluitvorming via toelichtingen door het departementshoofd, de onderwijsinnovatiecoach en dekwaliteitszorgcoördinator. Het personeel is ook via diverse kanalen betrokken bij metingen in het kader vanevaluaties.De lectoren met wie de commissie een onderhoud gehad heeft, bevestigden de diverse mogelijkheden tot hetsignaleren van problemen waarop, in de mate van het mogelijke, wordt ingegaan. Ze bevestigden ook de belangrijkerol van de CORA bij de selectie van imperatieven op hogeschoolniveau.De betrokkenheid van de studenten gebeurt officieel en systematisch via de studentenraad en de departementaleraad. Ook via bevragingen, metingen en informele contacten met lectoren en met de Ombudsdienst hebben destudenten inspraak in het beleid.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 613


De studenten met wie de commissie sprak toonden zich tevreden over de inspraakmogelijkheden.Afgestudeerden en het beroepenveld worden op geregelde basis bevraagd over hun bevindingen wat deopleiding betreft. De voeling met de afgestudeerden en het beroepenveld wordt ook onderhouden via eensemesterieel alumniblad, een stek op de website, overleg en bevragingen met oefenscholen, contacten tijdensstagebezoeken, mentoren, directies en bij bepaalde gelegenheden. Curriculumvernieuwingen worden toegelicht.Tweemaal per jaar is er een overleg met een werkveldresonantiegroep.Over de alumniwerking werd er ook gesproken met een groep afgestudeerden. Zij verklaarden dat er informatiewordt verstrekt en vacatures worden opgevolgd, maar dat er geen bevraging meer plaats vindt over de opleidingeens men is afgestudeerd.In het ZER wordt niets beschreven over de betrokkenheid van zOKO. De studenten die de commissie heeftgehoord, verklaarden dat er op dit ogenblik geen feedback komt over eventuele opmerkingen met betrekking totde opleiding.De commissie concludeert dat zowel studenten, lectoren, als het werkveld verklaren dat ze voldoendemogelijkheden hebben tot inspraak.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie suggereert om de organisatie van metingen en bevragingen systematisch uit te bouwen dooronder meer (de studenten van) het zOKO erbij te betrekken.De commissie stelt voor om alumni consequenter en specifieker bij de curriculumhervorming te betrekken.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding beschikt over een dynamisch kwaliteitszorgsysteem gebaseerd op de PCDA-methodiek.- Er worden periodieke bevragingen georganiseerd op diverse terreinen wat het onderwijs betreft en metrelevante doelgroepen.- Er wordt op een oordeelkundige en selectieve wijze omgegaan met de diverse systemen vankwaliteitsbewaking en de data geven aanleiding tot de bewuste keuze van een aantal prioritaire activiteiten.In de mate van het mogelijke wordt iedereen daar bij betrokken. De CORA is een belangrijk sturend orgaan indit verband.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.614 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: goed: dagopleiding, voldoende: OHODe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De mate waarin de doelstellingen worden gerealiseerd, gaat men na met evaluaties door de lectoren, deperceptie van de studenten en door de waardering vanuit het werkveld.In eerste instantie zijn het de lectoren die beoordelen in welke mate de doelstellingen worden gerealiseerd.De studenten beoordelen zichzelf via zelfevaluatie en portfolio.Ook de evaluaties door de afnemers in het werkveld zijn een aanduiding.Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de kwaliteit van de stages en de eindwerken.Wat de kwaliteit van de stage betreft, is er een geleidelijke opbouw die uitmondt in een ingroeistage waar eengroep studenten als team een volledige kleuterschool overneemt.Uit het stagesyntheseformulier blijkt dat de basiscompetenties van de leraar als referentie voor de beoordelingworden gebruikt.De eindwerken zijn praktijkverankerd en praktijkrelevant. Er wordt vertrokken vanuit een vraag uit het werkveld.Het zijn groepswerken, soms afdelingsoverschrijdend. Er is alleszins een onderzoekscomponent. Er is eensyllabus en er zijn instructies. Voor de begeleiding zijn vijf lectoren verantwoordelijk. De resultaten wordengepresenteerd voor de medestudenten en eventuele andere geïnteresseerden. Er is een proces- en eenproductevaluatie.De internationalisering krijgt ruime aandacht door een sterke studenten- en lectorenmobiliteit en deelname aaninternationale netwerken.Uit het gesprek met de laatstejaarsstudenten wordt bevestigd, dat de internationalisering goed is voorbereid vanafhet tweede jaar en ook aansluit bij de realisatie van de bachelorproef.De derdejaarsstudenten krijgen informatie over alle aspecten van het instappen in het werkveld door eengevarieerd pakket aan stage-ervaringen en ook door informatie over alle aspecten van de instap op dearbeidsmarkt.Uit bevragingen van afgestudeerden blijkt er een hoge mate van tevredenheid over de kwaliteit van hetopleidingsprogramma in functie van het latere beroepsleven. Vooral de praktijkgerichtheid, de kennis van devakinhoud en de opleiding tot zelfstandigheid worden gewaardeerd. Dit werd bevestigd in het gesprek dat decommissie had met een groep afgestudeerden, die zich over het algemeen tevreden toonden en verklaardenvoldoende te zijn voorbereid om in het werkveld te stappen.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 615


Heel wat studenten krijgen pas na enkele jaren een voltijdse betrekking in het onderwijs en werken aanvankelijkin vervangingsopdrachten, als ambulante leerkracht of in duobanen. Er zijn ook opvallend veel studentenwerkzaam buiten het onderwijs.Uit informele contacten naar aanleiding van stagebezoeken, de mentorenopleiding enzovoort blijkt er een hogemate van tevredenheid over de genoten opleiding.Ook het werkveld is tevreden over het niveau van de afgestudeerden maar wijst toch op enkele werkpunten. Zowordt er nog aandacht gevraagd voor: de kennis van ontwikkelingsdoelen, overleg in team, nieuwe didactischewerkvormen, klasmanagement, zorg …Tegenover de commissie verklaarden de werkveldvertegenwoordigers van oordeel te zijn dat afgestudeerdenover de nodige startcompetenties beschikken, maar ingroei in de praktijk vraagt om nog meer begeleiding vanuitde opleiding.In vergelijking met vroeger denken de studenten nu veel meer competentiegericht, aldus de werkveldvertegenwoordigers.Er zijn geen gegevens over het behaalde niveau van zOKO-studenten.De afgestudeerden worden voorbereid op het instappen in het werkveld door een gevarieerd pakket aan stageervaringenen ook door informatie in het derde opleidingsjaar over alle aspecten van de instap op dearbeidsmarkt.De commissie concludeert op het vlak van het gerealiseerde niveau, dat zij een dynamische en innovatiegerichteopleiding heeft leren kennen, die gedragen is door een open sfeer en goede informele relaties.Het systematisch aandacht besteden aan het reflecteren als opleidingsactiviteit - wat goed gespreid enopgebouwd is over de drie jaren - leidt uiteindelijk tot professionals die in hun latereberoepspraktijk op een gerichte wijze de ontwikkelingsdoelen van het <strong>kleuteronderwijs</strong> zullen realiseren.De kwaliteit van de afstudeerwerken die de commissie heeft gelezen, stemt overeen met het niveau van eenprofessioneel gerichte bacheloropleiding.De afgestudeerden bevestigen dat ze voldoende voorbereid worden op de intrede in het beroep en aanverwantesectoren; dit wordt bevestigd door het werkveld.Aanbevelingen ter verbetering:De opleiding dient voor OHO meer gegevens te verzamelen over het behaalde niveau van de OHO-studenten.De commissie suggereert om via bevraging te peilen naar de voldoening over de tewerkstelling bij deafgestudeerden.616 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.De opleiding volgt systematisch de studievoortgang van de eerstejaarsstudenten en geeft hen de nodigeinformatie en ondersteuning om de slaagkansen te verbeteren. De dienst Studie- en studentenbegeleiding kan opeigen voorstel of op aanvraag voor elke student een leerstijltest (met opvolging) voorzien.De slaagcijfers zijn aanvaardbaar gezien de instroom (voor academiejaar 2004-2005):- in het eerste jaar: 42%- in het tweede jaar 79%- in het derde jaar : 98%.Het slaagcijfer is voor de eerstejaarsstudenten eerder laag omdat de studenten te weinig studeren of een nietadequateleerstijl hanteren. De slaagcijfers van het tweede en derde jaar liggen beduidend hoger; er wordt dusvooral in het eerste jaar duidelijkheid geboden over de verwachtingen en doelen van de opleiding aan destudenten. In het tweede en derde jaar vallen studenten soms nog uit door tekorten op stage. De gemiddeldestudieduur bedraagt 3,21 jaar.Uit het gesprek met de opleidingscoördinatoren blijkt dat het honderd procent streefcijfer is ingegeven door detheoretische notie die dit in elk kwaliteitsplan moet, maar men beseft dat dit niet realistisch is. Er werd ookbevestigd dat studenten met fysieke beperkingen, faciliteiten krijgen bij de examens.Er worden geen streefcijfers gehanteerd ten opzichte van andere relevante opleidingen. De slaagpercentagesworden niet vergeleken met andere opleidingen binnen de hogeschool.Het niveau van de vooropleiding speelt een grote rol bij het al dan niet slagen in het eerste jaar. Vooral bij BSOstudentenligt het slaagpercentage uiterst laag.De meeste studenten kunnen de reguliere opleiding binnen de drie jaar afwerken, met uitzondering van hetacademiejaar 2003-2004, waar de slaagcijfers in alle klasgroepen opvallend laag zijn.Uit het contact dat de commissie met de opleidingscoördinatoren had, blijkt dat de lage slaagcijfers voor alleopleidingsjaren in 2003-2004 niet kunnen worden verklaard en dat er eigenlijk ook niet naar een verklaring werdgezocht.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 617


Via een IAJ-programma kan een groot aantal niet-geslaagden uit het eerste jaar in de opleiding blijven. Deopleiding formuleert een aantal verklaringen voor het mislukken van eerstejaarsstudenten. Vooral de tekortenvoor de stage zijn veelal de oorzaak van niet-slagen.In zOKO zijn de slaagpercentages ook in het tweede jaar nog vrij laag mede door een sterke uitval in 2003-2004en 2004-2005.De gemiddelde leeftijd van de afgestudeerden ligt in zOKO tussen de 30 en 35 jaar.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om de oorzaken van het licht dalend slaagpercentage in het eerste opleidingsjaar teonderzoeken.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:goed : dagopleiding,voldoende: OHOvoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De afgestudeerden en het werkveld waarderen de kwaliteit van de opleiding in termen van eindkwalificatiesen competenties.- De stage- en eindwerken die de commissie gelezen heeft en de eindexamens die zij heeft ingezien,bevestigen het niveau van de afgestudeerden.- De rendementscijfers zijn gekend, maar een verdere analyse van de cijfers is aangewezen.Is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.618 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. De commissie drukt over hetalgemeen haar waardering uit voor de kwaliteit van het ZER.In het ZER wordt een dynamische en innoverende opleiding beschreven.Alle facetten worden, wat de dagopleiding betreft, ruim beschreven; voor zOKO blijven er na lezing nog watvraagtekens.De verplichte en aanvullende bijlagen bieden heel wat bijkomende relevante informatie.Soms wordt uitgebreid geantwoord vanuit het perspectief van de hogeschool of het departement, waardoor devertaalslag naar de opleiding niet altijd duidelijk en concreet is.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen | 619


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang dag: goedOHO: voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing voldoendeFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden voldoendeOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid goedFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen goedFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau dag: goedOHO: voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeDe oordelen zijn van toepassing voor:KATHO <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>- dag dagopleiding- OHO Open Hoger <strong>Onderwijs</strong>1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.620 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen


Hoofdstuk 16 XIOS Hogeschool LimburgAlgemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong>aan de XIOS Hogeschool LimburgOp 9 augustus 1955 werd in een Koninklijk Besluit vastgelegd om in het kader van de ontwikkeling van het netvan rijksscholen in Hasselt een rijksnormaalschool voor jongens op te richten. Het was de eerste Limburgseinstelling die onderwijzers vormde voor het rijksonderwijs. Ze startte met 12 lectoren en 74 studenten.In het academiejaar 1959-1960 werd de bestaande normaalschool uitgebreid met een middelbare normaalschool.In 1988 fusioneerde de Rijksnormaalschool Hasselt met die van Tongeren.In 1990 kreeg de instelling een nieuwe naam: Hoger Pedagogisch Instituut van het GemeenschapsonderwijsHasselt (HPIGOH).In 1995 werd de Hogeschool Limburg (HL) opgericht, een fusie van hogescholen van hetGemeenschapsonderwijs. De verspreide slagorde van deze instellingen werd gereduceerd tot twee campussen,een in Hasselt en een in Diepenbeek.De Hogeschool Limburg is een Vlaamse Autonome Hogeschool. De schaalvergroting die aan de basis ligt van hetontstaan ervan gebeurde conform het decreet op het Hoger onderwijs van 13 juli 1994.De Hogeschool Limburg bestaat uit vier departementen:- het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde (HWB)- het departement Industriële wetenschappen en technologie (IWT)- het departement Lerarenopleiding (LeO)- het departement Sociaal-agogisch werk (SAW)Naar aanleiding van het Structuurdecreet van 2003 werd de Hogeschool Limburg partner in de AssociatieUniversiteit-Hogescholen Limburg (AUHL). De opleidingen bachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> enbachelor in het <strong>Onderwijs</strong>: lager onderwijs zijn unieke basisopleidingen binnen de associatie.Op 14 december 2004 besliste de raad van bestuur van de Hogeschool Limburg om de naam te wijzigen in XIOSHogeschool Limburg. Het letterwoord XIOS vertaalt de missie van de school als volgt:XDe hogeschool wil uitgroeien tot een eXpertisecentrum, waarbij de letter X de school ooksymboliseert als kruispunt.IDe school wil een centrum zijn waar de Industrie terecht kan met haar vragen.ODe school wil ook een kruispunt zijn voor alle vormen van Opleidingen.SDoor interactie tussen al deze taken wil ze stevig geworteld zijn in de Samenleving.Op 1 februari 2006 telde de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> 158, het departement Lerarenopleiding 628 en dehogeschool 3.028 studenten. Op 14 november 2006 waren dat respectievelijk 163, 651 en 3.254 studenten.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 621


Onderwerp 1Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelorBeoordelingscriteria:De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot:- het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerkenvan informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoerenvan eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen enoplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;- het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken,oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren vancomplexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolleoplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met deberoepspraktijk;- het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding hanteert als opleidingsdoelstellingen het beroepsprofiel en de basiscompetenties die hetdepartement <strong>Onderwijs</strong> heeft ontwikkeld:- Het beroepsprofiel: een omschrijving van kennis, vaardigheden en attitudes van de leraar.- De basiscompetenties: een omschrijving van de kennis, vaardigheden en attitudes waarover iederafgestudeerde moet beschikken om als beginnende leraar te kunnen functioneren.Voor de afstemming van de opleidingsdoelstellingen op de competenties van bachelor ordent de opleiding debasiscompetenties in drie niveaus van verantwoordelijkheden: de verantwoordelijkheid van de leraar ten aanzienvan de lerende, van de school/de onderwijsgemeenschap en van de samenleving. Deze verantwoordelijkhedenworden verder gespecificeerd in tien functionele beroepsspecifieke competenties.Om volledig in overeenstemming te zijn met de competenties van bachelor streeft de opleiding tevens algemenecompetenties (onder meer denk- en redeneervaardigheid, verwerven en verwerken van informatie, vermogen totkritische reflectie, creativiteit, uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken en een ingesteldheid tot levenslangleren) en algemene beroepsgerichte competenties (teamgericht werken, oplossingsgericht werken en het besefvan maatschappelijke verantwoordelijkheid die samenhangt met de beroepspraktijk) na. Stemgebruik en -gedragzijn opgenomen als basiscompetentie.Als krachtlijn voor haar <strong>kleuteronderwijs</strong> houdt de opleiding het midden tussen ontwikkelings- en ervaringsgerichtonderwijs. Om de basiscompetenties te realiseren, streeft de opleiding naar praktijkgerichte, realistische enrelevante opdrachten. Deze praktijkgerichtheid vindt de commissie terug in het aanbod van stages.De opleiding stelt dat zij sommige kennisinhouden die tot de bagage van een goed opgeleide kleuteronderwijzerbehoren, enkel theoretisch kan behandelen.De opleiding merkt aan de commissie op, dat het niet voor de hand ligt om alle basiscompetenties te realiserenbinnen haar mogelijkheden. De competenties van ‘de leraar als partner van de ouders/verzorgers’ kunnen vaakpas tijdens de loopbaan zelf worden bereikt. Studenten hebben immers meestal, omwille van privacy, geen622 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


toegang tot de persoonlijke gegevens van een kleuter en worden vaak niet betrokken bij een formeeloudercontact.Het taalbeleid – taalvaardigheid en taal(vaardigheids)onderwijs – is geïntegreerd in de opleidingsdoelstellingen endraagt bij tot de internationale dimensie. De contacten hiervoor lopen via de vakgroep Nederlands van hetdepartement Lerarenopleiding, de Nederlandse Taalunie (NTU) en de vereniging Lerarenopleiders primaironderwijs Nederlands en Nederlands als tweede taal (LOPON).De commissie meent dat de aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen te gering is.De opleidingsdoelstellingen worden aan studenten bekendgemaakt via brochures en een vademecum van deopleiding. Om studenten vertrouwd te maken en te houden met de opleidingsdoelstellingen, bespreekt depedagoog de basiscompetenties bij de aanvang van de opleiding. Studenten beweren dat zij op hoogte zijn vande opleidingsdoelstellingen.Lectoren zeggen dat zij vertrouwd zijn met de basiscompetenties, gezien het opleidingsprogramma eropgebaseerd is. De commissie heeft vastgesteld dat dit in de moduleboeken van het eerste jaar wordt gerealiseerd.Tijdens de visitatiegesprekken bevestigen het werkveld, stagementoren en schooldirecties dat zij vertrouwd zijnmet de opleidingsdoelstellingen via het opleidingsvademecum.De commissie meent te mogen stellen dat de doelstellingen van de opleiding op niveau zijn, dat debasiscompetenties van de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> de kwaliteitsstandaard vormen in de opleiding en dat de diverseactoren kennis hebben van de opleidingsdoelstellingen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat er moet gewerkt worden aan het invullen van de competentie ‘leraar als partner vanouders / verzorgers’.De commissie stelt dat de internationale dimensie explicieter moet aanwezig zijn in de opleidingsdoelstellingen.De commissie beveelt aan om het werkveld te raadplegen bij de opmaak van de vereiste competenties.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 623


Facet 1.2Domeinspecifieke eisenBeoordelingscriteria:- De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen diedoor (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in hetbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval vangereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.- Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevanteberoepenveld.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het beroepsprofiel voor de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong> vormt voor de opleiding het domeinspecifieke referentiekader.Ieder opleidingsonderdeel relateert de opleidingsdoelstellingen aan de basiscompetenties. De commissie heeftkunnen vaststellen dat deze competenties zijn opgenomen in de moduleboeken van het eerste jaar.De beroepshoudingen, als onderdeel van de basiscompetenties van de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>, komen aan bod inverschillende opleidingsonderdelen. De commissie heeft vastgesteld dat de attitudes nog te weiniggeconcretiseerd en geïntegreerd worden in de evaluatie van de student, en in het bijzonder bij de stage. Attitudesworden bij de creastage geëvalueerd in gezamenlijk overleg met de externe begeleiders en de student. Tijdensde stagebezoeken worden in aanwezigheid van de student zijn attitudes besproken met de mentor.De vergelijking van de opleidingsdoelstellingen met deze van andere initiële lerarenopleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong> –binnen- en buitenlandse – gebeurt met de vijf Vlaamse autonome hogescholen. De commissie meent datinstellingsoverstijgend overleg in te beperkte mate plaatsvindt. De opleiding is zich ervan bewust datinstellingsoverstijgend overleg een meerwaarde zou betekenen.Overleg met het beroepenveld gebeurt binnen de Participatieraad en op mentorendagen. Tijdens de gesprekkenis het de commissie helder geworden, dat de doelstellingen van de opleiding aansluiten bij de eisen dievakgenoten en het relevante beroepenveld vooropstellen. De commissie meent dat er te weinig toetsing is van deeindkwalificaties bij het beroepenveld.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan de attitudes meer te concretiseren en te integreren in de stage-evaluaties van destudenten.De commissie is van oordeel dat het instellingsoverstijgend overleg en het overleg met het beroepenveld, evenalsmet buitenlandse opleidingen, ruimere aandacht verdienen.De commissie wenst dat er meer toetsing gebeurt van de eindkwalificaties bij het beroepenveld.624 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 1.1, niveau en orientatië: goedfacet 1.2, domeinspecifieke eisen: voldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding specificeert de verantwoordelijkheden van de kleuteronderwijzer in functionele beroepsspecifiekecompetenties. De opleiding streeft tevens algemene competenties en algemene beroepsgerichtecompetenties na.- De doelstellingen van de opleiding sluiten aan bij de eisen van het relevante beroepenveld.- Studenten, personeelsleden en het beroepenveld hebben kennis van de opleidingsdoelstellingen.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 625


Onderwerp 2ProgrammaFacet 2.1Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programmaBeoordelingscriteria:- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.- De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties tebereiken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft haar curriculum vernieuwd. Een nieuw curriculum werd in het eerste opleidingsjaaraangeboden in het academiejaar 2005-2006 en in het tweede opleidingsjaar in 2006-2007. In het derdeopleidingsjaar gaat het in voege in 2007-2008.Het nieuwe curriculum integreert basiscompetenties, vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische competentiesvan de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>. Aan de hand van pedagogisch-didactische kaders verwerven studenten de nodigekennis, vaardigheden en attitudes om jonge kinderen zo goed mogelijk te begeleiden. De commissie meent dathet gebruik van modules een interessante en boeiende ordening is. In de moduleboeken worden sommigebasiscompetenties per opleidingsonderdeel vertaald in concrete doelstellingen. In het nieuwe curriculum zijn dedoelen van de NTU opgenomen. Deze doelen beschrijven onder meer de taalcompetenties die van leraren in<strong>kleuteronderwijs</strong> worden verwacht. Stemgebruik en -gedrag hebben een plaats in het curriculum over de drieopleidingsjaren heen.De leerplannen van het Gemeenschapsbasisonderwijs krijgen ruim de aandacht; ook op deze van hetGemeentelijk <strong>Onderwijs</strong> wordt gefocust. De opleiding brengt in, dat de leerplannen van het Vrij <strong>Onderwijs</strong> nietworden besproken. Als studenten er stage lopen, krijgen zij die leerplannen van de stageschool en vraagt deopleiding hen om die te volgen.De commissie vergeleek het oude en het nieuwe curriculum, bestudeerde de opleidingsgidsen en -documentenen heeft hierbij vastgesteld dat de vertaling van de eindkwalificaties in het programma in orde is en dat de inhoudvan de opleidingsonderdelen hierop aansluit. Binnen de muzische vorming stelt de commissie vast dat dramaminder expliciet aanwezig is. De commissie stelt dat de competenties en de inhoud van de opleidingsonderdelenzijn afgestemd op het niveau van een bachelor.Via de koppeling van een modulaire structuur en competentiegericht werken, is in het nieuwe curriculum hetdisciplineoverschrijdend werken structureel ingebouwd. De traditionele opleidingsonderdelen wiskunde,Nederlands, opvoedkunde en beeld zijn in het eerste opleidingsjaar vervangen door disciplineoverschrijdendebenamingen zoals spelend leren, didactische module, ‘de levende wereld in bloei’. Tijdens de creastage wordende muzische disciplines beeld, muziek, dans, drama en media geïntegreerd. Vaklectoren observeren tijdens destage alle activiteiten in de kleuterklas. Taal en computervaardigheden worden in taal en ICT gekoppeld. Hetreflectief ervaringsleren is structureel ingebouwd in de opleiding via de ‘leerlijn reflectie’.626 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Studenten van het laatste jaar hebben de mogelijkheid om – als zij voldoen aan vooraf opgelegde criteria – deelte nemen aan uitwisselingsprojecten met buitenlandse instellingen en internationale stages te lopen. Hetdepartement heeft bilaterale akkoorden met gastinstellingen in Nederland, Zweden, Spanje en Frankrijk. Stagesbuiten Europa zijn mogelijk. De hogeschool hanteert het European Credit Transfer System (ECTS).Lectoren volgen studiedagen over recente onderwijsontwikkelingen. De opleiding krijgt ondersteuning van andereinstellingen: voor het cultureel werken met kleuters vanuit het Steunpunt Intercultureel <strong>Onderwijs</strong> (ICO),taalvaardigheidsonderwijs vanuit het Steunpunt Nederlands als tweede taal (NT2), en van het Centrum voorKleuter- en Lager <strong>Onderwijs</strong>. Het programma sluit aan bij recente ontwikkelingen, zoals immersief taalonderwijs,gebruik van digitale onderwijsmiddelen en integratie van media. De commissie meent dat de opleiding kansenlaat liggen om buitenlandse onderwijsontwikkelingen te verkennen bijvoorbeeld in Scandinavische landen.Het initiatief voor een curriculumherziening ligt bij de Opleidingsraad. Waar mogelijk wordt er overleg gepleegdmet de basisopleiding lager onderwijs en secundair onderwijs. Het departement en de centrale dienst <strong>Onderwijs</strong>en onderzoek (O&O) verlenen ondersteuning. Om het nieuwe curriculum te implementeren, is de goedkeuringvan het departement nodig.Bij een curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie betrekt de opleiding:- Lectoren via algemene studiedagen, curriculumwerkgroepen en besprekingen in de Opleidingsraad. Er isstructureel ingebouwd gezamenlijk overleg over alle vernieuwingen.- Studenten via een studentenbevraging en een daaraan gekoppelde studietijdmeting, een bevraging van deopleiding in het algemeen tijdens een Opleidingsraad en vertegenwoordiging in de departementsraad.- Directies en mentoren via de Participatieraad en mentorendagen.- Het werkveld via bevragingen en informele contacten.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt dat muzische opvoeding vijf domeinen telt: drama komt in deze opleiding niet duidelijkherkenbaar aan bod. Maak er werk van.De commissie beveelt aan om alle basiscompetenties duidelijk op te nemen in het curriculum.De commissie meent dat de verkenning van relevante buitenlandse onderwijsontwikkelingen noodzakelijk is.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 627


Facet 2.2Eisen professionele gerichtheid van het programmaBeoordelingscriteria:- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleendstudiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbareverbanden met de actuele beroepspraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie nam per opleidingsonderdeel kennis van de aanbevolen literatuur en het gebruikte studiemateriaal,en stelde vast dat kennisontwikkeling plaatsvindt via vaklectuur, studiemateriaal dat aan de beroepspraktijkontleend is en interactie met de beroepspraktijk. Specifieke knowhow die niet aanwezig is binnen hetopleidingsteam wordt verstrekt door gastsprekers van bijvoorbeeld de VDAB, de Pedagogischebegeleidingsdienst en de Freinetschool. De commissie nam kennis van een overzicht van de externe activiteitendie de opleiding organiseert voor studenten. Het overzicht vermeldt onder meer een wandeltocht inclusiefonderwijs, het Freinetonderwijs (bezoek De Toverfluit, Hasselt), het Speelgoedmuseum Mechelen/Planckendael,watergewenning, The Sniff-receptor (Begijnhof, Hasselt), Creastage Dommelhof, afvalproject ‘ProfessorZevensteen’, kennismaking met milieuzorg op school (MOS) en kennismaking met het educatief aanbod vanNatuur en Milieueducatie (NME).De kennisopbouw gebeurt geleidelijk en opeenvolgend. De opleidingsonderdelen worden in een bestudeerde,logische volgorde aangeboden. De opleiding streeft naar een evenwicht tussen traditioneel en competentiegerichtleren. Naast praktijkgerichte, realistische en relevante opdrachten en instructie, blijft er de nood om bepaaldeaspecten theoretisch te behandelen.Vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen, vond de commissie intoereikende mate terug in de drie onderdelen van de Didactische Module (DIMO), het afzonderlijkeopleidingsonderdeel stage, de reflectiemomenten en de evaluatiecriteria van de stage.De praktijk wordt ingeoefend tijdens de stages. Deze variëren in inhoud (werkterrein), bedoelingen en omvang.Naarmate de opleiding vordert, neemt de hoeveelheid stage toe en maken de studenten steeds meer kennis metverschillende soorten stageplaatsen. Binnen de ‘leerlijnreflectie’ reflecteren studenten gedurende de drieopleidingsjaren op hun stage-ervaringen. In kleine groepen en onder begeleiding van één of twee lectorenwisselen de studenten hun stage-ervaringen en hun reflecties op het eigen functioneren uit. De neerslag van hunreflecties verzamelen zij in een logboek.De opleiding heeft aandacht voor de toetsing van haar programma aan de zich wijzigende verwachtingen van hetwerkveld en de samenleving. Het overzicht van de eindwerken toont voor de commissie aan, dat recenteontwikkelingen er regelmatig onderwerp van zijn.De maatschappelijke dienstverlening van de opleiding bestaat bijna uitsluitend uit niet-bezoldigde diensten aanhet werkveld. De opleiding geeft aan de commissie voorbeelden van activiteiten die zij aanbiedt als wederdienstvoor de didactische activiteiten en stages van studenten in stagescholen of instellingen, zoals de vervanging vanafwezige kleuteronderwijzeressen.628 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Vanaf januari 2002 maakt de lerarenopleiding deel uit van de Regionale Expertise Netwerken Limburg Brabant(LibraREN). De opleiding geeft aan de commissie voorbeelden van bezoldigde nascholingssessies in het kadervan het REN-project. Het departement organiseert drie voortgezette opleidingen, waarvan de voortgezettelerarenopleiding onderwijzer mede kan worden verzorgd door lectoren die tewerkgesteld zijn in de opleiding<strong>kleuteronderwijs</strong>. De voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs wordt gecoördineerd door een lectorvan de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.StagesDe bacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> is een professioneel gerichte opleiding waarin de hoeveelheid stage en deverschillende stageplaatsen gradueel toenemen naarmate de opleiding vordert:- In het eerste opleidingsjaar zijn didactische oefeningen en stage een onderdeel van de Didactische Module(19 studiepunten).- In het tweede opleidingsjaar zijn er de didactische oefeningen en de stage (12 studiepunten).- In het derde opleidingsjaar vergroot het aandeel van didactische oefeningen en stage tot 22 studiepunten.De commissie meent dat het een pluspunt is, dat er een ruim aanbod is van stages die variëren in inhoud,bedoeling en omvang, zoals:- ingroeistage- didactische stage- BO-stage (Buitengewoon <strong>Onderwijs</strong>)- GOK-stage voor studenten van het derde opleidingsjaar- vakkenstage- vakoverschrijdende didactische stages- grensgebiedenverkennende stages- alternatieve stage- stages in het buitenlandMits het akkoord van de betrokken lectoren in de Opleidingsraad kunnen de studenten van het derdeopleidingsjaar hun stage differentiëren door bijvoorbeeld een gedeelte van hun stage te laten aansluiten bij hunspecifieke interesses en perspectieven. De commissie hoort hierbij voorbeelden van internationale stages ofstages in Wallonië, bijkomende stages in alternatieve schoolsystemen enzovoort.De begeleiding van de stage gebeurt door lectoren en mentoren.Iedere lector woont, in wisselende regio’s, in de kleuterklas één tot twee activiteiten buiten zijn vakgebied bij. Hijheeft een bespreking met de student met het oog op het reflectieniveau. De student ontvangt een verslag en delector kent een stagecijfer toe.Mentoren begeleiden op basis van de visie in het opleidingsvademecum. Zij verbeteren de lesvoorbereidingen.Lectoren doen dit niet. Er blijft in de stageschool een map met voorbereidingen ter inzage van de bezoekendelector. Zij geven na elk stagemoment of elke stageperiode een kwalitatieve beoordeling.De commissie stelt vast dat de opleiding initiatieven neemt, onder meer de mentorendag met workshops en dementorenopleiding RAGO, om de stagementoren te ondersteunen. De commissie meent dat er te weinigaandacht is voor de borging van de kwaliteit van de stageplaats.De commissie noteert dat het reflectief ervaringsleren voor de stage in de drie opleidingsjaren wordt toegepast.Student bevestigen dat zij hun reflecties noteren in een logboek en dat zij het eigen pedagogisch-didactischproces gaandeweg sturen op basis van deze reflecties op stage-ervaringen .De stageactiviteiten worden permanent geëvalueerd. Het uiteindelijke stagecijfer komt tot stand op basis van debeoordelingen door de lectoren, de samenvattende verslagen van de mentoren en de reflecties van de student.De opleiding houdt rekening met de evolutie die de student in de loop van het academiejaar doormaakte.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 629


In februari ontvangen de tweede- en derdejaarsstudent een informatief stagecijfer én eventueel remediërendeadviezen. Het uiteindelijke stagecijfer wordt in gemeenschappelijk overleg door alle lectoren die aan de studentlesgeven in juni toegekend.Voor een buitenlandse stage moet een student een schriftelijk gemotiveerde aanvraag indienen, uiterlijk bij deaanvang van het betreffende opleidingsjaar. De Opleidingsraad beslist op basis van de aanvraag, deselectiecriteria en het advies van de coördinator internationalisering. De begeleiding gebeurt door de buitenlandsestageschool.EindwerkHet eindwerk is een persoonlijk en schriftelijk werkstuk (5 studiepunten). Op basis van zelfstandige verwerkingvan schriftelijke en mondelinge bronnen diept de student een bepaald onderwerp uit, dat verband houdt met deinhoud van de studies en een aanwijsbare relatie met de didactiek heeft. De theoretische literatuurstudie is hierbijondergeschikt aan de pedagogisch-didactische verwerking.Bij de aanvang van het derde opleidingsjaar licht de lector communicatieve vaardigheden de inhoudelijke envormvereisten van het eindwerk toe. De student is de voorgaande jaren getraind in het schrijven van verslagen,het zelfstandig maken van opdrachten, het maken van een bibliografie, het reflecteren en presenteren.Elke student wordt begeleid door een promotor, die toezicht houdt op de vorderingen en de student van nabijvolgt naar inhoud en vormgeving.Eind februari, begin maart presenteert iedere student de stand van zaken van zijn eindwerk aan zijnmedestudenten. Het accent ligt op het procesmatige aspect van het zelfstandige werk en op de reflectie hieropdoor de groep.In de eerste zittijd stelt de student zijn eindwerk voor aan een beperkte commissie: promotor, tweede lezer enindien gewenst een externe deskundige die niet betrokken wordt bij de evaluatie. Het cijfer komt tot stand inconsensus tussen de promotor en de tweede lezer.De commissie meent dat de huidige benadering van het eindwerk moet worden herbekeken. De opleiding geeftaan dat zij denkt aan een ‘zelfstandig praktijkgericht project’ als eindwerk.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt dat het concept van de eindwerken moet worden herbekeken.De commissie verwacht dat het proces van de totstandkoming van het eindwerk (plagiaat, bronvermelding,effectieve uitvoering van de opdrachten…) beter wordt bewaakt.De commissie beveelt aan om de inspectie bij de vormgeving van de opleiding te betrekken, bijvoorbeeld alsgastsprekers.630 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Facet 2.3Samenhang van het programmaBeoordelingscriterium:- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie vindt de verticale samenhang in het programma terug in onder meer de leerlijn reflectie en depedagogisch-didactische leerlijn. Per opleidingsjaar zijn er enkele te bereiken pedagogisch-didactischevaardigheden vastgelegd, waarbij de vaardigheden van het volgende opleidingsjaar voortbouwen op de eerderverworven vaardigheden. De horizontale samenhang wordt gerealiseerd door onder meer het disciplineoverschrijdendwerken.Het opleidingsprogramma is zo opgebouwd, dat er een logische volgorde is tussen modules en dat veleopleidingsonderdelen elkaar aanvullen. De eindcompetenties van de ene module vormen de startcompetentiesvan de andere. Dit geldt enerzijds binnen een afzonderlijk opleidingsjaar en anderzijds voor de overgang van hetvorige opleidingsjaar naar het volgende. De commissie meent dat er een inhoudelijke samenhang van hetprogramma is.Om de coherentie van de opleidingsonderdelen te verzekeren, biedt de opleiding een normtraject aan, zodat eenstudent het leerprogramma in drie jaar kan doorlopen.De sequentiële opbouw komt tot uiting in de clusters van competenties per opleidingsjaar, waarbij er rekeningwordt gehouden met de groei in competenties die een student moet doormaken. Deze worden onder meeropgesomd in de moduleboeken Creatief met taal en Ontluikende geletterdheid en gecijferdheid.In het eerste opleidingsjaar is er een beperkt keuzetraject binnen de module labo, waarbij de studenten kunnenkiezen tussen zes onderwerpen. Deze onderwerpen worden twee keer aangeboden; de studenten kiezen er tweeuit. De beginsituatie is voor iedere student anders. De module labo kan zowel een remediërings- als eenverdiepingsmodule zijn (bijvoorbeeld stemgebruik, expressie …), gezien de student eigen tekorten kan bijwerkenof vaardigheden verder kan ontwikkelen.De opleiding is er zich van bewust, dat het moeilijk(er) wordt om alles diepgaand aan te bieden en neemt zichdaarom voor te evolueren in de richting van een meer gespecialiseerd keuzeaanbod. In het nieuwe programmavan het derde jaar zal ze in het kader van een verdiepingsmodule een keuzetraject voorzien.Er is een voorzichtige aanzet met het oog op een latere afstemming van het programma door samenwerkingbinnen de Vlaamse Autonome Hogescholen.Flexibele leertrajecten zijn slechts in beperkte mate aanwezig:- Studenten die zich laat in het academiejaar inschrijven, krijgen voldoende slaagkansen door een aangepastprogramma met enkele uitzonderingsmaatregelen te volgen.- De stageroute kan individueel worden aangepast.- Er is een individueel aangepast jaar (IAJ).- Men kan inschrijven met een examencontract.Sinds 2005-2006 wordt er een voorgeschreven deeltijds programma aangeboden aan studenten die hetnormtraject niet kunnen volgen.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 631


De opleiding laat opmerken dat het in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> moeilijk is om flexibilisering door te voerenomwille van de volgtijdelijkheid.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat er meer aandacht moet besteed worden aan samenwerking met andere Vlaamsehogescholen.De commissie vraagt nog meer werk te maken van de keuzeopleidingsonderdelen in het tweede en derde jaar.De commissie beveelt aan om werk te maken van verdiepingsmodules voor sommige studenten.Facet 2.4StudieomvangBeoordelingscriterium:- De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: OKDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogrammageorganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot deminimale studieomvang van een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/632 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Facet 2.5StudielastBeoordelingscriteria:- De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die destudievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:In de bacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> staan pure studie, kennisoverdracht en kennisreproductie niet centraal.Vooral het werk dat de student thuis moet doen, bijvoorbeeld voor stages, bepaalt de studiebelasting.De studietijdmeting bij de studenten dateert van 2003. Uit deze meting bleek dat de vermoede relatie tussen hetaantal contacturen, het aantal studiepunten en de studiebelasting niet overeenstemde.De opleiding concludeerde eruit, dat bepaalde opleidingsonderdelen veel contacturen maar niet noodzakelijk veelleer- en werktijd vragen. Andere opleidingsonderdelen vragen minder contacturen maar veel leer- en werktijd. Deopleiding besluit dat contacturen en studietijd niet noodzakelijk gecorreleerd zijn. Wél blijkt er een correlatie tebestaan tussen de gemeten studiebelastingsuren en de vooropleiding van de student.De opleiding streeft ernaar om de begrote studielast in overeenstemming te brengen met de reële studietijd. Bijde ontwikkeling van het nieuwe curriculum heeft de opleiding de verdeling van de contacturen en de leer- enwerktijd opnieuw bekeken. Zij zal een nieuwe studietijdmeting uitvoeren na invoering van het nieuwe curriculum.Een belemmerende factor is dat de instroom voor een belangrijk gedeelte (27,7% in 2004-2005) bestaat uitstudenten met een vooropleiding BSO (in 2004-2005: BSO 27,7%, TSO 56,9%, KSO 6,2% en ASO 9,2%).Allochtone studenten vormen tevens een aanzienlijk deel van de instroom (29% in 2004-2005).Om de drempel van secundair naar het hoger onderwijs te overbruggen, voorziet de opleiding in het eersteopleidingsjaar een module zelfzorg en een module labo. Deze beide modules ondersteunen studenten in hunstudieplanning en -methode. Bij de aanvang van het eerste opleidingsjaar leggen studenten een instaptoets taalaf om zo vlug mogelijk lacunes op te sporen. Het trimestersysteem in het eerste opleidingsjaar sluit aan bij dewerking van het secundair onderwijs en maakt heroriëntatie mogelijk na het eerste trimester.Het departementaal Contactpunt Studentenondersteuning (CoS) richt een introductiecursus in voor studenten van7 BSO en voor zij die zijn opgegroeid in een meertalige omgeving. Zij kunnen op eigen initiatief of op advies vaneen lector, individueel of in groepjes, terecht op het CoS voor begeleiding in studieplanning, -methode, -attitudeen persoonlijke en sociale problemen. Indien nodig wordt er doorverwezen naar externe diensten (CLB, CGSO…). Voor studiegerelateerde financiële problemen verwijst men de studenten door naar de vzwStudentenvoorzieningen XIOS Hogeschool Limburg (Stuvox).Aangezien de studenten BSO in 2004-2005 beter slaagden en het verschil tussen allochtonen en autochtonenniet beduidend groot was, stelt de opleiding dat deze initiatieven vruchten afwerpen.De commissie waardeert dat de hogeschool zich duidelijk engageert voor het begeleiden en ondersteunen vananderstalige studenten, studenten met leerproblemen en studenten uit zwakkere vooropleidingen.De opleiding bevestigt aan de commissie, dat zij méér initiatieven wil nemen voor sterke(re) studenten.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 633


Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stelt dat de studietijdmeting opnieuw moet worden uitgevoerd voor het nieuwe curriculum.De commissie verwacht dat er voor de sterkere studenten initiatieven worden genomen.Facet 2.6Afstemming tussen vormgeving en inhoudBeoordelingscriteria:- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Tijdens de gesprekken stelt de opleiding dat onderwijs meer is dan kennis opdoen. Voor haar is onderwijs kennisverwerven, die kennis leren toepassen in nieuwe situaties en belangrijke professionele vaardigheden leren dieessentieel zijn in de verdere beroepsloopbaan.Iedere module van het programma krijgt vorm vanuit een gevarieerd gebruik van werkvormen, in functie van eenefficiënte en effectieve afstemming op het bereiken van algemene en beroepsgerichte competenties. De opleidinggebruikt werkvormen die aanleunen bij het traditioneel onderwijs en activerende werkvormen. Zij streeft naar eentoenemende mate van zelfstandig leren en naar een toename in complexiteit van problemen. In de loop van deopleiding neemt de sturing van de lector gaandeweg af.De opleiding onderscheidt twee categorieën van contacturen: kennisoverdracht en begeleide kennisverwerking.Bij kennisoverdracht staan de activiteiten van de lector centraal, met als werkvormen doceren, hetonderwijsleergesprek en een demonstratie. Begeleide kennisverwerking stelt de activiteiten van studentencentraal. Werkvormen hierbij zijn het onderwijsleergesprek, het leergesprek, brainstorming, het groepswerk, hetwerkcollege, het practicum, demonstreren, de stage, de dramatische werkvorm en een tentoonstelling. Decommissie trof deze werkvormen aan in de Opleidingsgids per opleidingsjaar.In de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> moet de student zijn leerproces gaandeweg zelf sturen. De opleiding wenst datde student zicht heeft op zijn leerstijl en strategieën. Zij verwacht van de student dat hij doelen vooropstelt om zijnkwaliteit te verbeteren, dat hij persoonlijke aandachtspunten opstelt, uitvoert en kan reflecteren. De moduleszelfzorg en labo in het eerste opleidingsjaar en de ‘leerlijn reflecteren’ brengen deze vaardigheden bij.Informatie- en communicatietechnologie wordt geïntegreerd in het leerproces. De opleiding hoopt dat ICT eenondersteuning zal bieden bij meer reflectieve en zelfgerichte activiteiten van studenten. De hogeschool werkt methet elektronische leerplatform Blackboard. De commissie heeft vastgesteld dat het gebruik ervan vaak beperktblijft tot de verspreiding van mededelingen en het aanbieden van formulieren (weekrooster, formulieren voorlesvoorbereiding …) en cursusmateriaal (teksten, slides, opdrachten …). In het ‘leercentrum’ vinden studenten<strong>kleuteronderwijs</strong> weinig specifiek materiaal dat afgestemd is op het lerarenberoep. Er worden ook werkzittingengeorganiseerd. Het leercentrum is uitgerust met computers met een Internetverbinding en eenfotokopieerapparaat.634 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


De commissie meent dat de opleiding, voor toepassing van ICT in het <strong>kleuteronderwijs</strong>, de rol van vernieuwerzou moeten spelen voor de studenten en het werkveld.De opleiding biedt verschillende onderwijsleermiddelen aan. Naast moduleboeken en handboeken, zijn er ondermeer cd's, video’s, kindvolgsystemen, tijdschriften, prentenboeken en muziekinstrumenten.De lectoren zijn verantwoordelijk voor de actualisering van het onderwijsmateriaal en bewaken zelf de kwaliteitervan. De Opleidingsgids geeft een overzicht van het gebruikte studiemateriaal per opleidingsonderdeel. Bijinzage ervan heeft de commissie vastgesteld dat het cursusmateriaal adequater kan worden afgesteld op deinitiële doelgroep. Ook het uitvoerig kopiëren van werk- en studieboeken uit de handel viel op.De commissie heeft kunnen vaststellen dat het didactische concept en de doelstellingen op elkaar afgestemd zijnen dat de gehanteerde werkvormen aansluiten bij het uitgetekende didactisch concept.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat een uitbreiding van specifieke materialen in het leercentrum noodzakelijk is.De commissie dringt erop aan om het gebruik van Blackboard te optimaliseren.De commissie vraagt de opleiding de rol van vernieuwer bij het gebruik van ICT in het <strong>kleuteronderwijs</strong> op tenemen.De commissie vindt dat de syllabi en ander studiemateriaal moeten worden nagekeken op het actualiteitsgehalte.Evalueer de inhoud kritisch op relevantie.De commissie dringt erop aan de deontologie in verband met kopiëren niet uit het oog te verliezen.Facet 2.7Beoordeling en toetsingBeoordelingscriterium:- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of destudenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De organisatie van de examens is omschreven in het studiegidsenpakket, specifiek in Studiegids 1: onderwijs- enexamenregeling en in het opleidingsvademecum. De examenregeling omvat de bespreking van deexamenperiodes en de organisatie van de examens, examencommissies en deliberaties, bekendmaking van deresultaten, bijzondere bepalingen voor de eindproef, eindstage en het eindproject, de departementaleombudspersoon en studenten in het statuut van topsporter.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 635


De opleiding kiest voor gevarieerde evaluatievormen naast continue evaluatie. Het is niet de bedoeling om destudent voornamelijk kennis te laten reproduceren, maar ook om zijn leerinhoud te laten toepassen in authentiekesituaties, eventueel in samenwerking met medestudenten. De commissie had inzage in Creëren van krachtigeleeromgevingen van de vakgroep pedagogie, met onder meer een visie op de afstemming van onderwijs-, werkenevaluatievormen. Lectoren die opleidingsonderdelen van de gemeenschappelijke stam evalueren, stellen zomogelijk het examen samen op.De commissie kon vaststellen dat de Opleidingsgids de evaluatiecriteria en de wijze van evalueren peropleidingsonderdeel vermeldt. Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van gehanteerde traditioneleevaluatievormen, aangevuld met nieuwere, onder meer het praktisch examen, de portfolio, permanente evaluatie,het eindwerk, “peer”- en co-assessment. In het Kwaliteitshandboek <strong>Onderwijs</strong> is een procedure opgenomen voor‘efficiënt examineren’. Deze nieuwere vormen worden nog niet allemaal toegepast.Na inzage van de Opleidingsgids, het examenreglement en een steekproef uit verbeterde examens, meent decommissie te mogen stellen dat beoordeling en toetsing in orde zijn. De commissie meent dat het gebruik vaneen logboek en een portfolio studenten stimuleert tot een continue reflectie in hun leerproces.Studenten vinden de criteria en de wijze van beoordeling van opleidingsonderdelen in de Opleidingsgids. Dezeinformatie vinden eerste- en tweedejaarsstudenten ook terug in de moduleboeken.De criteria en de wijze van beoordeling door de examencommissie worden beschreven in de Examenregeling,Afdeling II: samenstelling van de examencommissies - bevoegdheid van de examencommissies - beraadslaging -beslissingsrecht - tweede examenkans, niet slagen, afwijzen van studenten - afsluiting van de deliberatie -proces-verbaal - bijzondere bepaling - consecutief delibereren.Om de evaluatie transparant te maken, verwacht de opleiding dat lectoren het examen toelichten tijdens delaatste les. De pedagogen organiseren in het eerste opleidingsjaar een proefexamen ter afsluiting van het eerstetrimester. De opleiding richt na iedere examenperiode een feedbacksessie in. De studenten krijgen inzage in hunschriftelijk examen en een toelichting over hun mondeling examen. Na iedere examenperiode kunnen destudenten, samen met hun ouders, de examens inkijken en bespreken.Uit gesprekken met studenten en lectoren kan de commissie besluiten dat studenten op de hoogte zijn van deeisen die verbonden zijn aan de evaluatie, dat studenten en lectoren bekend zijn met de evaluatieprocedures.Studenten en afgestudeerden bevestigen aan de commissie dat lectoren heldere terugkoppeling geven overexamenuitslagen, werkstukken en opdrachten.Studenten kunnen gedurende het gehele jaar terecht bij de ombudspersoon voor alle problemen in verband metexamens en deliberaties. De naam van de ombudspersoon wordt kenbaar gemaakt via de prikborden. Studentendie een bijzitter wensen tijdens het examen kunnen dat aanvragen bij de ombudspersoon, het opleidingshoofd ofhet departementshoofd.De commissie heeft vastgesteld dat het reglement inzake klachtenbehandeling en Ombudsdienst wordtomschreven in Studiegids 2: Rechtspositieregeling.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie vraagt aandacht voor de afstemming van evaluatievormen op nieuwe(re) werkvormen.636 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Facet 2.8MasterproefBeoordelingscriteria- De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytischvermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen totkunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of deonderzoeksingesteldheid van de student.- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met eenminimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassingDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bacheloropleiding.Aanbevelingen ter verbetering:/Facet 2.9ToelatingsvoorwaardenBeoordelingscriteria:Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor:- diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens eenwet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;- door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaardenvoldoen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het Departementaal <strong>Onderwijs</strong>ontwikkelingsplan (DOOP) geeft een overzicht van de doelgroepen die hetdepartement Lerarenopleiding wil aanspreken:- alle jongeren met een pedagogische reflex- ‘nieuwe doelgroepen’:• allochtone studenten• studenten met een handicap, inclusief studenten met leerproblemen• studenten uit zwakkere vooropleidingen- studenten die na een tewerkstellingsperiode willen herscholen of bijscholenO p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 637


- afgestudeerden die een pedagogische bekwaamheid nastreven en elders verworven competenties kunnenvoorleggen- studenten die in het kader van een project een erkende studieperiode willen doorbrengenIn de bacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> komt de instroom voor het grootste deel uit het technisch secundaironderwijs (2004-2005: TSO 56,9%) en voor een belangrijk gedeelte uit het beroeps secundair onderwijs (2004-2005: BSO 27,7%). Een minderheid van de eerstejaarsstudenten komt uit het algemeen secundair onderwijs(2004-2005: ASO 9,2%) en het kunst secundair onderwijs (2004-2005: KSO 6,2%).De opleiding neemt de volgende initiatieven om de aansluiting vooropleiding-opleiding te realiseren, en de diverseinstroom te ondersteunen bij de overstap van het secundair naar het hoger onderwijs:- een introductiemodule vóór de aanvang van het academiejaar voor studenten van het zevende jaar BSO envoor studenten die opgegroeid zijn in een meertalige omgeving;- een introductiedag voor alle eerstejaars;- een kennismakingsweek met onder meer een instaptoets taal;- de verplichte ‘leergroepen’ en de module ‘labo’ als onderdeel van het programma van het eersteopleidingsjaar;- taalremediëring op individuele basis of in kleine groepen;- ondersteuning vanuit het Contactpunt Studentenondersteuning (CoS).De opleiding geeft aan dat flexibele leerwegen in beperkte mate aanwezig zijn.Het opleidingshoofd is trajectbegeleider en staat in voor de begeleiding en opvolging van het volledigestudeertraject, van bij de initiële studiekeuze tot en met het afstuderen.De opleiding biedt de volgende mogelijkheden van flexibilisering:- In de module labo kan de eerstejaarsstudent vanuit zijn specifieke behoefte een keuze maken uit zesonderwerpen.- Studenten die zich later inschrijven, krijgen een aangepast programma.- De stageroute kan in het derde opleidingsjaar individueel worden aangepast.- Er is een individueel aangepast jaarprogramma (IAJ).- Men kan inschrijven voor een examencontract.- Er is een voorgeschreven deeltijds programma voor studenten die het normtraject niet kunnen volgen.De opleiding stipt aan, dat zij zich voorneemt om in de toekomst verdiepingsmodules aan te bieden in het derdeopleidingsjaar.Een student die een vrijstelling wenst te behalen op basis van ‘eerder verworven kwalificaties’ ( EVK) of op basisvan ‘elders verworven competenties’ (EVC) moet zich wenden tot de trajectbegeleider van de opleiding.Het bewijs van bekwaamheid wordt afgeleverd door de associatie. De vrijstelling wordt verleend door XIOS.De EVC-procedure wordt beschreven in de Studiegids 3: Wegwijs in de XIOS HL, rubriek Trajectbegeleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan de mogelijkheden te onderzoeken om eerstejaarsstudenten te begeleiden in kleineregroepen.638 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: voldoendefacet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: voldoendefacet 2.3, samenhang van het programma:voldoendefacet 2.4, studieomvang:OKfacet 2.5, studielast:voldoendefacet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:voldoendefacet 2.7, beoordeling en toetsing:goedfacet 2.8, masterproef:niet van toepassingfacet 2.9, toelatingsvoorwaarden:goeden op basis van de volgende constateringen:- Het (nieuwe) programma integreert basiscompetenties, vakinhoudelijke en pedagogisch-didactischecompetenties van de leraar <strong>kleuteronderwijs</strong>. De vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen is in orde.Disciplineoverschrijdende elementen zijn structureel ingebouwd.- De praktijk wordt ingeoefend tijdens stages die gradueel toenemen naarmate de opleiding vordert. Deonderwerpen van eindwerken tonen aan, dat de opleiding oog heeft voor recente ontwikkelingen in hetwerkveld en de samenleving.- Het programma heeft een logische inhoudelijke volgorde; de eindcompetenties van de ene module vormende startcompetenties van de volgende. Er is verticale en horizontale samenhang. Er zijn beperkte keuze- enflexibele trajecten.- De opleiding voldoet aan de formele eisen voor studieomvang.- De studietijd wordt getoetst via metingen. In het nieuwe curriculum heeft de opleiding de verdeling van decontacturen, de leer- en de werktijd opnieuw bekeken.- Lectoren kiezen hun werkvormen in functie van de te bereiken competenties. De aangebodenonderwijsleermiddelen zijn gevarieerd, maar vergen iets meer afstemming op de doelgroep.- Studenten en lectoren zijn bekend met de eisen en criteria verbonden aan de evaluatie. De beoordeling ende toetsing zijn in orde. Het gebruik van een logboek en portfolio stimuleert de studenten tot continue reflectiein hun leerproces. Naast traditionele evaluatievormen hanteert de opleiding sommige nieuwere vormen.Beoordeling en toetsing zijn transparant door toelichting tijdens de laatste les, door proefexamens enfeedbacksessies.- De opleiding neemt heel wat initiatieven om de diverse instroom te ondersteunen en het programma quainhoud en vorm te laten aansluiten bij de karakteristieken van deze instroom.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 639


Onderwerp 3Inzet van het personeelFacet 3.1Kwaliteit van het personeelBeoordelingscriterium:- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van hetprogramma.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het personeelsbeleid wordt gevoerd vanuit de centrale administratie (toewijzing van personeel aandepartementen, selectie, vervanging, benoemingen, evaluatie en bevorderingen). Het departementLerarenopleiding verdeelt het beschikbare personeel over de opleidingen <strong>kleuteronderwijs</strong>, lager onderwijs,secundair onderwijs - algemene vakken en secundair onderwijs - lichamelijke opvoeding.De commissie nam kennis van de selectieprocedure in het reglement betreffende de selectie van personeel. Eenvoorwaarde tot selectie is het beschikken over een pedagogisch diploma. Kandidaten moeten twee proeflessenvoorbereiden en er een geven voor de Selectiecommissie. Nadien volgt een interview.Lectoren hebben een plannings-, een functionerings- en een driejaarlijks evaluatiegesprek. Deze gesprekkenvertrekken vanuit een onderwijsportfolio die de lector opstelt rond de kernprocessen van de opleiding. Hetportfolio wordt meegenomen in het dossier van vaste benoeming of bevordering.De opleiding merkt op dat de opvolging momenteel niet optimaal is wegens tijdsgebrek van hetdepartementshoofd. Blijkbaar wordt er niet systematisch van alle gesprekken een verslag gemaakt. Decommissie meent dat de opvolging beheersbaar kan worden door het opleidingshoofd formeel in te schakelen inde gesprekscyclus.De criteria voor benoeming werden vastgelegd in het reglement betreffende benoeming van statutair personeel.Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van functierelevante criteria die bij bevordering worden getoetst.De opleiding streeft In de personeelssamenstelling een evenwicht na tussen lectoren met een initiëlelerarenopleiding en lectoren met een academische vorming.De verdeling van de opdrachten gebeurt door het departementshoofd. De onderwijsopdracht wordt aangevuldmet stagebegeleiding en andere taken, zoals studiebegeleiding, kwaliteitszorg, trajectbegeleiding enonderwijsvernieuwing. Pedagogen krijgen een belangrijker aandeel in de stagebegeleiding dan de anderelectoren. Leidinggevenden en lectoren signaleren aan de commissie, dat de taakbelasting hoog is. Door de kleineomvang van het team worden verscheidene taken door dezelfde persoon opgenomen.Lectoren worden bij de opleiding betrokken via de Opleidingsraad. De Opleidingsraad is samengesteld uit allelectoren die een opdracht hebben binnen de opleiding, en wordt aangestuurd door het opleidingshoofd. Deopdracht van de Opleidingsraad wordt omschreven als:- bewaking van het curriculum: ontwikkelen van een visie en een strategie voor de opleiding- opvolging van alle aspecten rond kwaliteitszorg en kwaliteitsbewaking- advisering van het departementshoofd.Het zelfevaluatierapport vermeldt de volgende aspecten die het voeren van een personeelsbeleid bemoeilijken:640 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


- de toewijzing van de personeelsformatie die gebeurt op het ogenblik dat er nog geen zicht is op het nieuwestudentenaantal in de verschillende opleidingen;- de laattijdige invulling van vacatures;- geen uitbreiding van de formatie die de bijkomende opdrachten opvangt, die onvermijdelijk horen bij devernieuwingen in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.Professionalisering wordt zowel binnen de hogeschool als binnen de associatie en in samenwerking met externenaangeboden. Het departement organiseert verplichte navormingsdagen (bijvoorbeeld GOK, ontwikkelen vanmoduleboeken …). Voor vakspecifieke bijscholingen blijft het initiatief bij de docent. De commissie had inzage inhet overzicht van de studiedagen die de lectoren van de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> bijwoonden in 2003-2004,2004-2005 en 2005-2006. Daarbij valt de grote verscheidenheid van de onderwerpen op.De doorstroming van deskundigheid, die wordt verworven tijdens bijscholingsmomenten, gebeurt in de vakgroepen is tevens een agendapunt op de Opleidingsraad. De opleiding is zich ervan bewust dat de transfer beperkt is.Resultaten uit een bevraging bij afgestudeerden (2005-2006) geven aan, dat een grote meerderheid dedidactische kwaliteit van de lectoren inschat van voldoende tot goed.Een nieuw personeelslid wordt vooral het eerste jaar begeleid door het opleidingshoofd en een vakcollega. Debegeleiding omvat een introductie in de hogeschool en het adviseren in de uitvoering van taken en didactischeaanpak.De commissie wil stellen dat in deze opleiding de kwaliteit en de betrokkenheid van het personeel hoog zijn. Decommissie ervoer een sterke onderlinge verbondenheid en een collegiale cultuur. De commissie waardeert deopenheid van het lectorenkorps naar de studenten: de luisterbereidheid, hulpvaardigheid, stimulatie enoptimalisatie van potentiële mogelijkheden.Vrouwen hebben in de opleiding evenveel kansen als mannen. Momenteel is er binnen de opleiding eenoverwicht aan vrouwelijke lectoren. In de groep van studentenbegeleiders werkt op dit moment een medewerkervan Turkse afkomst. De opleiding ervaart dat als een meerwaarde in het kader van het diversiteitbeleid, debegeleiding van studenten van allochtone afkomst en de contacten met Turkse ouders.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie meent dat het opvolgen van lectoren door middel van plannings-, functionerings- enevaluatiegesprekken moet worden geoptimaliseerd. Tevens wordt daarover best schriftelijk gerapporteerd. Ermoet daarnaast meer aandacht gaan naar de opvang van nieuwkomers.De commissie raadt aan de meerwaarde van de lectoren vanuit hun professionalisering en deskundigheid meerte laten doorstromen naar alle leden van de Opleidingsraad.De commissie adviseert om het professionaliseringsbeleid te expliciteren op korte en lange termijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 641


Facet 3.2Eisen professionele gerichtheidBeoordelingscriterium:- De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichteopleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legttussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Verschillende teamleden zijn afgestudeerd aan een initiële lerarenopleiding. Anderen hebben ervaringenopgedaan buiten het onderwijs. Nieuwe personeelsleden gaan geregeld observeren in kleuterklassen. Sommigelectoren geven zelf demonstratielessen voor hun vakgebied. Ieder teamlid begeleidt stages van studenten enheeft hierdoor voortdurend contact met de beroepspraktijk. De commissie meent dat de verbinding tussen deopleiding en de beroepspraktijk intensiever kan worden opgenomen.De onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld gebeurt in hoofdzaak door kleuterleid(st)ers uit de stagescholen. Zijzijn mentor tijdens de stages en geven bovendien demonstratielessen die op video worden opgenomen. Dezedemolessen zijn voor de lectoren een vertrekpunt om bij studenten pedagogisch-didactische en vakinhoudelijkeaspecten aan te brengen.Om zich in te werken in de bacheloropleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> gaan nieuwe personeelsleden zoveel mogelijkobserveren in de kleuterklas.Personeelsleden van de opleiding hebben internationale contacten via:- het lidmaatschap van de vakgroep Nederlands van de Vereniging Lerarenopleiders primair onderwijsNederlands, Nederlands als tweede taal (LOPON2) en met de Nederlandse Taalunie (NTU);- de werkgroep Integratie Eerste Hulp in de Lerarenopleiding, met lectoren uit verschillende Vlaamse initiëlelerarenopleidingen en afgevaardigden van het Rode Kruis Vlaanderen;- de vakgroepwerking voor pedagogie en bewegingsleer met Nederland.De commissie meent dat de internationale contacten van het personeel met internationale netwerken en desamenwerkingsverbanden met binnen- en buitenlandse partnerinstellingen zeer beperkt zijn. Dat heeft tot gevolgdat er weinig terugkoppeling naar het onderwijs plaatsvindt.De opleiding merkt op dat er momenteel geen onderzoeksactiviteiten zijn.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt aan om de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk niet te beperken tot stageendemolessen.De commissie wijst erop dat de terugkoppeling naar het onderwijs vanuit internationale samenwerkingsverbandennoodzakelijk is.De commissie verwacht dat de gerichtheid van het personeel op toegepast wetenschappelijk onderzoek wordtverhoogd.642 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Facet 3.3Kwantiteit personeelBeoordelingscriterium:- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De opleiding heeft 15 onderwijsverstrekkers (6,80 VTE), van wie 9 lectoren (4,75 VTE) en 6 praktijklectoren (2,05VTE).De opleiding had de laatste zes academiejaren (1999-2000 tot en met 2004-2005) gemiddeld 133 studenten.Voor deze periode is dat een ratio student/lector van 8,87.Bij de lectoren zijn er drie voltijds (drie vrouwen) en zes deeltijds (vijf vrouwen en een man) in dienst.Bij de praktijklectoren is er één voltijds (een vrouw) en zijn er vijf deeltijds (drie vrouwen en twee mannen) indienst.Van de lectoren zijn er vier benoemd en hebben er vijf een tijdelijk contract; bij de praktijklectoren is er éénbenoemd en hebben vijf een tijdelijk contract.De opleiding heeft drie gastlectoren (0,20 VTE) in dienst voor- het competentiedomein logopedie - onderwijsopdracht stemtechniek en stemhygiëne: 0.10 VTE- het competentiedomein muzische vorming beeld - onderwijsopdracht expressie: 0,05 VTE- het competentiedomein muzische vorming muziek - onderwijsopdracht expressie: 0.05 VTEDe leeftijdsstructuur is als volgt:- tussen 20 en 29 jaar - 5 lectoren (33,33%)- tussen 30 en 39 jaar - 6 lectoren (40%)- tussen 40 en 49 jaar - 2 lectoren (13,33%)- tussen 50 en 59 jaar - 2 lectoren (13,34%)De commissie meent dat de aanwezigheid van meerdere jonge teamleden een kanskaart is voor de toekomst.Momenteel manifesteert zich dat in een sterke overlegcultuur en een hoge graad van samenwerking.De verschillende personeelscategorieën hebben geen aandeel in onderzoek.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie stimuleert de opleiding om oplossingen te zoeken voor de zware belasting van de lectoren enanders te leren omgaan met taken in de organisatie.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 643


Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 3.1, kwaliteit personeel:facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:facet 3.3, kwantiteit personeel:voldoendevoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding heeft gekwalificeerde medewerkers in dienst met, in het algemeen, een hoge didactischekwaliteit.- De teamleden zijn betrokken bij de opleiding en haar studenten.- De doorstroming van kennis opgedaan tijdens professionaliseringssessies is beperkt.- Sommige lectoren zijn afgestudeerd aan een initiële lerarenopleiding. Anderen leggen de verbinding met hetwerkveld onder meer via stages, observaties in kleuterklassen en het geven van demolessen.- De internationale contacten van het personeel zijn eerder beperkt.- De aanwezigheid van verschillende jonge medewerkers is een troef.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.644 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Onderwerp 4VoorzieningenFacet 4.1Materiële voorzieningenBeoordelingscriterium:- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Het beleid voor huisvesting en materiële voorzieningen wordt uitgestippeld door de centrale administratie.Tijdens de rondgang bezocht de commissie onder meer het studentensecretariaat, de leslokalen, het beeldatelier,de auditoria, de bibliotheek, het leercentrum, de Cursusdienst, de lichtstraat, de pc-lokalen voor studenten, hetcontactpunt Studentenondersteuning, het muzieklokaal, de labo’s, de ritmiekzaal, de sport- en turnzaal, dekringlooptuin, de cafetaria, de onthaalbalie, het audiovisuele middelencentrum, de lectorenkamer en dewerkruimte voor lectoren.De commissie heeft vastgesteld dat restauratie- en renovatiewerken en nieuwbouw hebben gezorgd voor eenverbeterde infrastructuur op de campus Hasselt. De commissie waardeert de kijkkasten en tentoongesteldewerken in de lichtstraat en de open ruimte. Deze brengen de identiteit en de verbondenheid van de infrastructuurmet het <strong>kleuteronderwijs</strong> tot uiting.De commissie kan stellen dat het merendeel van de lokalen voldoet aan de standaard voor hedendaagsonderwijs. Zij lenen zich tot de toepassing van gevarieerde werkvormen en zijn uitgerust met onder meertelevisie, videorecorder, overheadprojector, scherm en diaprojector, didactische materialen en Internetaansluiting.De sportfaciliteiten zijn prima, met onder meer een grote sporthal, een aparte turnhal, een aparte ballethal en eenaparte polyvalente zaal.Er is een inhaalbeweging nodig voor de lokalen muziek en beeld, inclusief de materiële voorzieningen.De ICT-voorzieningen zijn naar behoren. Naast een aantal computerlokalen beschikt de opleiding ook over eenwireless omgeving, waarin studenten kunnen inloggen op Internet.De opleiding merkt op dat er door het oplopende aantal studenten nood is aan meer en grotere onderwijsruimten.Informaticalokalen worden bijvoorbeeld gebruikt door diverse opleidingen, waardoor zij zowel binnen als buiten delesuren te beperkt beschikbaar blijven voor de studenten <strong>kleuteronderwijs</strong>.Het leercentrum is in gebruik sinds begin 2005 en is uitsluitend bestemd voor studenten van het departementLerarenopleiding. Lectoren houden er werkzittingen en studenten kunnen er didactische werken raadplegen. Hetleercentrum is uitgerust met een kopieerapparaat, computers met Internetaansluiting, enkele tafels, eenmediakast met tv en video, een printer en een wit bord. Er worden geen boeken of mappen uitgeleend, en dewijze van schikking leent zich onvoldoende voor creativiteit en het voorbereiden van lessen voor <strong>kleuteronderwijs</strong>.De commissie vindt het positief dat er ‘een leercentrum’ is uitgebouwd, maar meent dat er nood is aan eeninvulling van de hedendaagse eisen die er aan worden gesteld.De bibliotheek is toegankelijk voor studenten van verschillende departementen. Naast algemene werken zijn ervoor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> didactische werken, naslagwerken, tijdschriften en eindwerken voorhanden.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 645


De commissie heeft er geen Engelstalige literatuur gevonden. De commissie heeft vastgesteld dat het aanwezigedidactische materiaal en de spellen véél te beperkt zijn. Vanuit verschillende vakgebieden worden studentenaangespoord om gebruik te maken van de naburige Provinciale Bibliotheek Limburg.De bibliotheek is voorzien van computerinfrastructuur met Internetaansluiting, kopieerapparaten en tafelswaaraan studenten zelfstandig of in groep kunnen werken. De catalogi van de bibliotheek kunnen via de websitevan de hogeschool worden geraadpleegd. Studenten kunnen vanuit de hogeschool gratis databestanden zoalsMediargus raadplegen.De bibliotheek is partner van het bibliotheeknetwerk Anet, waarin de bibliotheken van de Universiteit Antwerpen,diverse Antwerpse Hogescholen en de Universiteit Hasselt participeren.Via het ‘audiovisuele middelencentrum’ kunnen lectoren en studenten middelen ontlenen, zoals laptops, beamers,overheadprojectors, digitale camera’s, mediakasten met tv en videorecorder, en dictafoons. Zij kunnen er tevensdvd’s, cd’s, video’s en cassettes ontlenen.Het elektronische leerplatform Blackboard wordt in de opleiding in hoofdzaak gebruikt als communicatiemiddel(mededelingen) en ter ondersteuning van een beperkt aantal opleidingsonderdelen (transparanten, opdrachten).De commissie meent dat het gebruik van Blackboard in het onderwijs te beperkt is.Alle faciliteiten voor de studenten (onder meer het studentensecretariaat, de Cursusdienst, de sporthal, decafetaria, de vzw Sociale Voorzieningen) en de lectoren (onder meer lectoren- en werkkamer, computers metInternetaansluiting, vergaderzaal, kopieermogelijkheden) liggen centraal op de campus Hasselt. Alle studenten enlectoren hebben een e-mailadres van de hogeschool. Het gebouw is vlot toegankelijk voor rolstoelgebruikers, ener is berging voor fietsen en bromfietsen.De meerderheid van de studenten, lectoren en afgestudeerden stelt dat de infrastructuur voldoet.De werkingsmiddelen van de opleiding zijn opgenomen in de begroting van het departement Lerarenopleiding.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie verwacht dat de opleiding de accommodatie voor beeld en muziek eigentijds bijstuurt.De commissie adviseert om in ieder klaslokaal beeldapparatuur te voorzien.De commissiewijst erop dat de inrichting en de werking van het leercentrum moeten worden geoptimaliseerd.De commissie beveelt de opleiding aan om meer werken en spellen beschikbaar te stellen in de bibliotheek.De commissie meent dat de toegankelijkheid tot primaire literatuur en Engelstalige tijdschriften kan wordenvergroot.646 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Facet 4.2StudiebegeleidingBeoordelingscriteria:- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op destudievoortgang.- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool en de opleiding hanteren verscheidene manieren om potentiële studenten te informeren, zoalsSID-in’s, opendeurdagen, een algemene infodag, een website, een algemene brochure XIOS, infosessies voorsecundaire scholen en via contacten met organisaties binnen anderstalige doelgroepen.Om de instroom te begeleiden bij de overstap van secundair naar hoger onderwijs organiseert de opleiding voorde eerstejaarsstudenten:- een tweedaagse introductiecursus voor studenten zevende jaar BSO en voor anderstalige doelgroepen;- een introductiedag;- een kennismakingsweek;- een instaptoets voor Nederlands.In het eerste opleidingsjaar zijn er verplichte ‘leergroepen en de module labo als onderdeel van het programma.Studenten kunnen voor studieondersteuning terecht bij het Contactpunt Studentenondersteuning (CoS). VoorNederlands biedt de opleiding een individuele remediëring aan.De commissie keek het pakket aan studiegidsen in, dat studenten informatie geeft tijdens de opleiding. Het gaatom het <strong>Onderwijs</strong>- en examenreglement, Rechtspositionering, Wegwijs in de XIOS Hogeschool Limburg en deOpleidingsgids en -vademecum. Deze laatste gidsen zijn specifiek voor de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.De Opleidingsgids en het -vademecum worden aan studenten bezorgd op de introductiedag. De commissie heeftvastgesteld dat de doelstellingen van ieder opleidingsonderdeel opgenomen zijn in de moduleboeken. Ze zijngekoppeld aan sommige basiscompetenties.Op vraag van de commissie bevestigen studenten dat de Studiegids en het Opleidingsvademecum wordentoegelicht tijdens de kennismakingsweek en bij de start van de leergroepen. Zij merken daarbij ook op, dat zij deStudiegidsen een bruikbare leidraad vinden tijdens hun studie.De studiebegeleiding tijdens de opleiding loopt op twee niveaus:- begeleiding op de eerste lijn door de lector, in de leergroepen en de module labo- begeleiding op de tweede lijn door het Contactpunt StudentenondersteuningStudenten bevestigen tijdens de gesprekken met de commissie, dat zij ervaren hebben dat de studiebegeleidinglaagdrempelig is en naar behoren werkt, dat zij ‘leren leren’ hebben gevolgd als aansluiting op het secundaironderwijs.De leerbegeleider heeft een functioneringsgesprek met eerstejaarsstudenten na het examen van het eerstetrimester. Studenten kunnen hun examens inkijken en krijgen feedback.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 647


De begeleiding van flexibele leerwegen gebeurt door het opleidingshoofd.De psychosociale begeleiding wordt op hogeschoolniveau verzorgd door de vzw Sociale Voorzieningen XIOSHogeschool Limburg (Stuvox). Bij het begin van het academiejaar ontvangt elke student de brochure van Stuvox.Op departementaal niveau ondersteunt het CoS de studenten via didactische begeleiding, maar ook viapsychosociale begeleiding. Studenten kunnen worden doorverwezen naar externe organisaties.De departementale ombudspersoon treedt op als bemiddelaar bij geschillen tussen studenten en teamleden. Hijis de contactpersoon tussen studenten en teamleden, en verwijst waar nodig door. De ombudspersoon stelt zichvoor aan de studenten bij de aanvang van het academiejaar.Tweedejaarsstudenten worden in de loop van het academiejaar ingelicht over de mogelijkheid van eeninternationale stage. De commissie heeft vastgesteld dat in het kwaliteitshandboek de volgende procedures zijnopgenomen:- de bekendmaking van mogelijke buitenlandse studieverblijven of stageplaatsen;- het aanvraagformulier voor een buitenlandse studieperiode;- het contract hogeschool-student wat betreft programma, verblijfplaats, communicatiekanaal en evaluatie;- de aanvraag van een beurs voor een buitenlandse studieperiode;- de aangifte voor bijkomende verzekering en bijstand;- de richtlijnen voor het vertrek.De begeleiding ter plaatse gebeurt door een mentor van de buitenlandse gastschool. De opleiding houdt contactvia e-mail en/of telefoon en in de mate van het mogelijke via een bezoek.De commissie meent dat de informatievoorziening is afgestemd op de vraag van studenten, en dat de studie- enstudentenbegeleiding gericht zijn op studievoortgang. Zij vindt het taalbeleid binnen de opleiding een sterk punt,in het bijzonder de aanpak en zorg rond stemgebruik en de remediëring van taalfacetten. De effectiviteit van destudie- en studentbegeleiding wordt door de afgestudeerden sterk geapprecieerd.Aanbevelingen ter verbetering:/Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 4.1, materiële voorzieningen: voldoendefacet 4.2, studiebegeleiding: goedEn op basis van de volgende constateringen:- op het vlak van de voorzieningen:• De voorzieningen voldoen aan de standaarden van hedendaags onderwijs. De lokalen voor muzieken beeld, inclusief de materiële voorzieningen, vergen een inhaalbeweging.648 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


• Het leercentrum is een behoorlijk initiatief, maar het lokaal heeft verdere inrichting nodig.• Kijkkasten en tentoongestelde werken brengen de verbondenheid van de infrastructuur met het<strong>kleuteronderwijs</strong> tot uiting.• De voorzieningen voor ICT zijn naar behoren. Het gebruik van het elektronisch leerplatform inonderwijs is beperkt.• De bibliotheek bezit onder meer didactische en naslagwerken specifiek voor <strong>kleuteronderwijs</strong>. Hetaantal spellen is té beperkt.- op het vlak van de studiebegeleiding:• De informatievoorziening en de studie- en studentenbegeleiding zijn afgestemd op de studenten,zijn effectief met het oog op de studievoortgang en worden gewaardeerd door studenten enafgestudeerden.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 649


Onderwerp 5Interne kwaliteitszorgFacet 5.1Evaluatie resultatenBeoordelingscriterium:- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: goedDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De hogeschool heeft een visie op kwaliteitszorg ontwikkeld, een organisatieplan voor kwaliteitszorg goedgekeurd,een stuurgroep Kwaliteitszorg <strong>Onderwijs</strong> geïnstalleerd en een integraal systeem voor kwaliteitszorg opgezet. Hetzelfevaluatierapport visualiseert dat integrale zorgsysteem.De stuurgroep heeft in samenwerking met het Centrum voor Kwaliteitszorg Limburg gefaseerd eenKwaliteitshandboek <strong>Onderwijs</strong> samengesteld. In een eerste fase zijn procedures geschreven vanorganisatorische onderwijsaspecten. Vervolgens kwam de dynamiek van verbetering in beeld, met proceduresvoor zelfevaluatie, het formuleren van verbeteringsdoelen en het meten volgens vooropgezette criteria. Voor hetproces van zelfevaluatie zijn er kernprocessen gedefinieerd, en per kernproces zijn er toetsbare prestatieindicatorenaangegeven.De commissie heeft het Kwaliteitsboek <strong>Onderwijs</strong> doorgenomen. De diverse onderwijsaspecten zijnondergebracht in de volgende domeinen: algemeen deel onderwijs, opleidingsprogramma en gehanteerdewerkvormen, cursus- en didactisch materiaal, doceren en examineren, begeleiding van studenten enstudievordering, werving en monitoring, studentenvoorzieningen, internationalisering en onderzoeksbeleid.De hogeschool implementeert een ‘systeem van bevraging van opleidingsonderdelen en organisatorischeonderwijsaspecten’ en een ‘systeem van studietijdmetingen’.Voor zijn interne kwaliteitszorgsysteem hanteert de hogeschool het instrument Transnationale InstitutioneleSamenwerking (TRIS). De diensten van de centrale administratie voeren een zelfevaluatie uit en stellenverbeteringsplannen op.De commissie waardeert het dat de hogeschool zijn verantwoordelijkheid inzake interne kwaliteitszorg opneemt.Daarmee lijken de voorwaarden aanwezig te zijn voor een goede inhoudelijke en betekenisvolle kwaliteitszorg opopleidingsniveau.De commissie heeft de resultaten ingekeken, samen met de actiepunten ter verbetering, van de onderstaandeperiodieke evaluaties:- een interne zelfevaluatie van de opleiding (2002);- een bevraging van studenten over de waardering van opleidingsonderdelen en organisatorischeonderwijsaspecten (2003);- een studietijdmeting in de drie opleidingsjaren (2003);- een bevraging bij afgestudeerden – teruggaand tot de alumni van 1999-2000 – over opleiding en bijscholing,werksituatie, relatie opleiding/werkveld en waardering van de opleiding (2005-2006).650 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Tijdens het visitatiebezoek waren de resultaten beschikbaar van een interne zelfevaluatie die de opleidinguitvoerde in 2006.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt bijzonder aan om continu alert te zijn voor het aspect borging in het kader van dekwaliteitscyclus.Facet 5.2Maatregelen tot verbeteringBeoordelingscriterium:- De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aande realisatie van de streefdoelen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:De commissie legde de verbeteringspunten die de opleiding plande – naar aanleiding van de zelfevaluatie, destudietijdmeting, de bevraging van studenten en afgestudeerden – naast de realisaties.Uit deze vergelijking mag de commissie besluiten, dat onder meer de onderstaande streefdoelen, al dan nietopgenomen in een driejarenplan, aantoonbaar gerealiseerd zijn:- curriculumwijziging en -aanpassing:analyseren en expliciteren van de basiscompetenties, verdeling van de basiscompetenties over de drieopleidingsjaren, matchen van doelen van het programma met basiscompetenties, implementatie nieuwecurriculum eerste en tweede opleidingsjaar, leggen van contacten voor alternatieve stages, organisatie vaninfosessie over nieuwe evaluatievormen, CEGO-opleiding over moduleboeken en assessment, in kaart brengenvan gehanteerde evaluatievormen, implementatie van de reflectielijn in de drie opleidingsjaren, en ruimte makenvoor flexibele leerwegen voor zwakke én sterke studenten.- optimaliseren van de praktijk:actualisering van het evaluatieformulier van de stage, organisatie van één of twee mentorendagen per jaar,mentoren uitgenodigd op de presentatie van eindwerken, en informeren van directies.Tijdens de visitatiegesprekken blijkt dat de opleiding oog en oor heeft voor bijsturingen. Na een recente evaluatievan het eerste opleidingsjaar wijzigde de opleiding de dag van de ingroeistage, omdat er op woensdag in destagescholen vaak zwemmen op het programma staat. Tevens werd er in het eerste jaar in de didactischemodule een extra partim ingelast om de stage doorzichtiger te maken.De commissie stelde vast dat andere streefdoelen deels gerealiseerd zijn en/of in uitvoering zijn, zoals decurriculumwijziging van het derde opleidingsjaar, uitbreiding van de Participatieraad, verhogen van debekendmaking van internationalisering, afstemming tussen nieuwe werk- en evaluatievormen, herdenken van heteindwerk in functie van de basiscompetenties, bijhouden van instroom-, doorstroom- en tewerkstellingsgegevens.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 651


De streefdoelen zijn afgeleid van het departementale Ontwikkelingsplan (DOOP) en beogen de realisatie vaneigentijds en kwaliteitsvol bacheloronderwijs. Voor de uittekening en uitwerking van de verbeteringsacties zijnwerkgroepen (curriculumontwikkeling, opleidingsonderdelen, kwaliteitskring) en functies (DOOP-coördinator,kwaliteitsverantwoordelijke, trajectbegeleider EVC/EVK) in het leven geroepen. De verbeteringsprojecten werkenvolgens de PDCA-cyclus.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om meer structureel aandacht te besteden aan de contacten met het werkveld.Facet 5.3Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBeoordelingscriterium:- Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van deopleiding actief betrokken.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Aspecten van kwaliteitszorg worden in de opleiding besproken met het gehele team tijdens de Opleidingsraad.Kwaliteitskringen worden gecoördineerd door de kwaliteitsverantwoordelijke. Studenten worden betrokken bij degoedkeuring van een nieuw curriculum via hun vertegenwoordigers in de studentenraad en de departementalestudentenraad. Studenten van het tweede en derde jaar werden betrokken bij de besluitvorming over het nieuwecurriculum. De commissie apprecieert het opstarten van een participatieraad met vertegenwoordigers uit hetwerkveld.Elke docent heeft inspraak bij de besluitvorming over onder meer de uitwerking van het curriculum, desamenstelling van modules en het vastleggen van de studiebelasting.Het Kwaliteitshandboek <strong>Onderwijs</strong> schrijft de doelgroepen voor die betrokken moeten worden bij zelfevaluatie eninterne kwaliteitszorg:- medewerkers, studenten, afgestudeerden en het werkveld bij een zelfevaluatie volgens de TRIS-methodiek;- studenten bij enquêtes over studietijd, opleidingsonderdelen en organisatorische onderwijsaspecten;- afgestudeerden om hun mening te kennen over de voorbereiding tijdens hun opleiding;- het werkveld voor een bespreking van het competentieprofiel van de opleiding, het actualiseren van hetopleidingsprogramma en het krijgen van feedback bij de begeleiding van projecten, stages en/of eindwerken.Op de mentorendagen staan de ontwikkelingen rond het curriculum dikwijls op het programma. Het werkveldwordt dan bevraagd over de stand van zaken en kan reageren. Enkele van de mentoren zijn alumni van deopleiding <strong>kleuteronderwijs</strong>.De contacten met het beroepenveld worden onderhouden via samenkomsten. Elke lector legt op geregelde basisstagebezoeken af en krijgt hierbij informatie over de stage en het curriculum. Lectoren hebben ook contacten met652 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


oefenscholen waar demonstratielessen voor tweede- en derdejaarsstudenten worden gegeven. Mentorenkoppelen terug na de presentatie van de eindwerken van de derdejaarsstudenten waarop zij worden uitgenodigd.De opleiding merkt op dat zij mentorendagen voor de lectoren ziet als een opportuniteit voor praktijkcontact.De commissie meent dat de betrokkenheid van het werkveld bij de besluitvorming en evaluaties in het kader vaninterne kwaliteitszorg weinig gestructureerd is. De betrokkenheid van afgestudeerden bij de besluitvorming in hetkader van interne kwaliteitszorg is beperkt.Alumni vertellen aan de commissie dat er geen formeel forum is voor alumni, maar dat zij zelf hier en daar eensinitiatieven nemen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie verwacht dat de opleiding de betrokkenheid van het werkveld bij evaluaties formaliseert.De commissie meent dat de versnippering van de mankracht in werkgroepen moet worden vermeden.De commissie beveelt aan om een beleid voor alumni uit te werken.Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 5.1, evaluatie resultaten:facet 5.2, maatregelen tot verbetering:facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:goedvoldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De opleiding werkt met een kwaliteitszorgsysteem dat is uitgewerkt door de hogeschool en waarvan deprocedures opgenomen zijn in een kwaliteitshandboek.- In het kader van interne (onderwijs)kwaliteitszorg legde de opleiding aan de commissie resultaten voor uiteen bevraging van studenten over de waardering van opleidingsonderdelen en organisatorischeonderwijsaspecten, studietijdmetingen, afgestudeerden en een interne zelfevaluatie.- Verbeteringsdoelen worden opgenomen in driejarenplannen en worden aantoonbaar gerealiseerd volgens dePCDA-cyclus.- Studenten, lectoren, afgestudeerden en het werkveld zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Debetrokkenheid van afgestudeerden is beperkt en die van het werkveld is weinig gestructureerd.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 653


Onderwerp 6ResultatenFacet 6.1Gerealiseerd niveauBeoordelingscriterium:- De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau,oriëntatie en domeinspecifieke eisen.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Metingen bij afgestudeerden tonen aan, dat de begrote studietijd voor het eindwerk te laag is. De opleiding steltdat zij het concept van het eindwerk opnieuw zal bekijken naar aanleiding van de curriculumaanpassing van hetderde jaar. De eindwerken die de commissie gelezen heeft, waren van een voldoende niveau voor eenprofessioneel gerichte bacheloropleiding.Uit het cijfermateriaal over internationalisering dat aan de commissie overhandigd is, leidt de commissie af dat:het aantal inkomende studenten nihil is;- de lectorenmobiliteit beperkt is;- lectoren van de opleiding niet deelnamen aan uitwisselingsprogramma’s;- vanaf 2002-2003 twee tot drie studenten een stage liepen in Senegal, Zweden of Gambia.Om studenten voor te bereiden op hun instap in de beroepspraktijk is er binnen het opleidingsonderdeelcommunicatieve vaardigheden aandacht voor sollicitatietrainingen, gespreksvaardigheden, vergadertechniekenen omgaan met conflictsituaties. Studenten bevestigen dat zij deelnamen aan dergelijke sessies.Uit de bevraging van de afgestudeerden blijkt dat 63,1% aan de slag is, wat tegelijk inhoudt dat 38,9%werkzoekend is. Een meerderheid hiervan (86,8%) is in het onderwijs tewerkgesteld, van wie 74,4% alskleuterleid(st)er. Een grote meerderheid van de afgestudeerden is tevreden over zijn huidige werksituatie.In gesprekken met de commissie bevestigt het werkveld, dat het niveau van de afgestudeerden voldoet. Hetgegeven dat studenten tijdens de drie opleidingsjaren op dezelfde scholen stage mogen lopen en er ook na hunstudies werk vinden, interpreteert de commissie als een blijk van waardering voor de afgestudeerden.De globale beoordeling van de opleiding door afgestudeerden gaat van voldoende (35,7%) tot goed (64,3%).De commissie is van mening dat de opleiding een rol heeft in het levenslang leren van haar studenten.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie beveelt de opleiding aan studenten te overtuigen om een buitenlandse of een provincieoverschrijdendestage te lopen.654 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


De commissie adviseert de opleiding om een participatieve rol op te nemen in het levenslang leren van deafgestudeerden.Facet 6.2<strong>Onderwijs</strong>rendementBeoordelingscriteria:- Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.- Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.Oordeel van de visitatiecommissie: voldoendeDe commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jarenheen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% ende 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied wordenopgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andereopleidingen.Het gemiddelde slaagpercentage voor de voorbije vijf academiejaren bedraagt voor het eerste opleidingsjaar46%, voor het tweede opleidingsjaar 69% en voor het derde opleidingsjaar 96,4%.De cijfers op basis van een effectieve deelname aan de examens geven voor het eerste jaar een gemiddeldslaagpercentage van 51,6%.De vergelijking met de cijfers van andere lerarenopleidingen van de Vlaamse Autonome Hogescholen bevestigtde bevindingen. Het eerste opleidingsjaar is problematisch, met een gemiddelde slaagkans van minder dan 50%,met uitschieters per school en per academiejaar. De gemiddelde slaagkansen voor het tweede opleidingsjaarstijgen significant naar ongeveer 70%, weer met uitschieters per school en per academiejaar. Uitvallen tijdens hetderde opleidingsjaar is overal zeldzaam.De eerstejaarsstudenten met een vooropleiding ASO hebben de beste slaagkansen, gevolgd door TSOstudenten.BSO-studenten hebben de kleinste slaagkansen. De studenten uit de kunstrichting vormen een apartecategorie, omwille van hun niet-significant laag aantal.De gemiddelde studieduur in de opleiding <strong>kleuteronderwijs</strong> bedraagt 3,4 jaar. In het departementLerarenopleiding is de gemiddelde studieduur voor de drie basisopleidingen 3,3 jaar.De opleiding doet geen systematisch onderzoek naar het niet-slagen en/of studie-uitval. De opleiding is zichervan bewust, dat er nood is aan een systematische verzameling en verwerking van in-, door- enuitstroomgegevens.De grootste uitval situeert zich in het eerste jaar. Uit ervaring en informele gesprekken kan de opleiding stellen,dat sommige eerstejaarsstudenten, voornamelijk door hun ervaring met de actieve stage, beslissen om niet meerdeel te nemen aan de examens, en afhaken. De oorzaak van het niet-slagen in het tweede jaar situeert zich vaakin een onvoldoende presteren tijdens de stage en in een gebrekkige beheersing van de toe te passen didactiek.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 655


Studenten met wie de commissie sprak, zien de reden van uitval in het feit dat sommige studenten van bij deaanvang de verkeerde studiekeuze hebben gemaakt, dat sommigen doorzettingsvermogen missen, demoeilijkheidsgraad onderschatten en door een foute inschatting van de lesvoorbereidingen minder goede stageervaringenopdoen.Aanbevelingen ter verbetering:De commissie adviseert om initiatieven te nemen die de uitval van studenten in kaart te brengen.De commissie beveelt de opleiding aan om op een systematische wijze gegevens te verzamelen over in-, doorenuitstroom.Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoendeOp basis van de oordelen over:facet 6.1, gerealiseerd niveau:facet 6.2, onderwijsrendement:voldoendevoldoendeen op basis van de volgende constateringen:- De afgestudeerden en het werkveld waarderen de kwaliteit van de opleiding in termen van eindkwalificatiesen competenties.- De eindwerken die de commissieleden hebben gelezen en de examens die de commissie heeft ingezien,bevestigen het niveau van de afgestudeerden.- Een meerderheid van de afgestudeerden is aan de slag.- De opleiding vergelijkt haar slaagcijfers met andere Vlaamse lerarenopleidingen. De opleiding doet geensystematisch onderzoek naar het niet-slagen en/of studie-uitval.is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgenaanwezig zijn.656 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


Globaal oordeelDe visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen:- het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met debetrokkenen,- de documenten ter inzage tijdens het bezoek,- de opgevraagde documenten,- de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.De commissie heeft de visitatie voorbereid op basis van het zelfevaluatierapport. Het zelfevaluatierapport van deXIOS Hogeschool Limburg volgt vrij nauwgezet de verschillende onderscheiden beoordelingscriteria die in dehandleiding onderwijsvisitatie worden aangegeven. Dit helpt de lezer om zich een duidelijk beeld te vormen vande wijze waarop de opleiding aan haar taak beantwoordt. De teksten zijn vlot geschreven en verhelderendgeïllustreerd met overzichtelijke schema’s en tabellen. Dit verlevendigt de lay-out. Er worden in de tekst heel watafkortingen gebruikt die niet in een verklarende lijst werden opgenomen. Dit stremt de leesbaarheid. Detoegevoegde bijlagen verruimen het geschetste opleidingsbeeld.Na ieder onderwerp volgt een ‘kritische analyse en reflectie’, die de commissie als positief ervaart. Daarin heeftmen niet alleen oog voor werkpunten bij ‘aandachtspunten’, maar evenzeer voor werkpunten bij ‘sterke punten’.Daaruit blijkt de gezonde kritische houding van de hogeschool ten opzichte van het opleidingsconcept.Dit uitgebreide zelfevaluatierapport zal de hogeschool in de toekomst zonder twijfel nog dienstbaar zijn alsreferentiepunt bij het uitwerken van verbeteringsacties.Op basis van de oordelen over:onderwerp 1, niveau en oriëntatie:onderwerp 2, programma:onderwerp 3, personeel:onderwerp 4, voorzieningen:onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:onderwerp 6, resultaten:voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendeis de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.O p l e i d i n g s r a p p o r t X I O S H o g e s c h o o l L i m b u r g | 657


Overzichtstabel van de oordelen 1 score facet score onderwerpOnderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingFacet 1.1: Niveau en oriëntatie goedFacet 1.2: Domeinspecifieke eisen voldoendeOnderwerp 2: ProgrammaFacet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud voldoendeFacet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid voldoendeFacet 2.3: Samenhang voldoendeFacet 2.4: Studieomvang OKFacet 2.5 Studietijd voldoendeFacet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud voldoendeFacet 2.7: Beoordeling en toetsing goedFacet 2.8: Masterproef niet van toepassingFacet 2.9: Toelatingsvoorwaarden goedOnderwerp 3: Inzet van personeelFacet 3.1: Kwaliteit personeel voldoendeFacet 3.2: Eisen professionele gerichtheid voldoendeFacet 3.3: Kwantiteit personeel voldoendeOnderwerp 4: VoorzieningenFacet 4.1: Materiële voorzieningen voldoendeFacet 4.2: Studiebegeleiding goedOnderwerp 5: Interne kwaliteitszorgFacet 5.1: Evaluatie resultaten goedFacet 5.2: Maatregelen tot verbetering voldoendeFacet 5.3:Onderwerp 6: ResultatenBetrekken van medewerkers, studenten, alumni enberoepenveldvoldoendeFacet 6.1: Gerealiseerd niveau voldoendeFacet 6.2: <strong>Onderwijs</strong>rendement voldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoendevoldoende1Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en variantendie vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillendebeoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.658 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg


ijlagenbijlagen | 659


660 | curriculum vitae van de visitatieleden


ijlage 1Curriculum vitae van de commissieledenPaul Aerts(1944) is licentiaat in de pedagogische wetenschappen en heeft een lange ervaring als lector pedagogiek in eennormaalschool, die opgegaan is in de fusie van de Karel de Grote-hogeschool. Sinds 1999 is hij met TBS, maarhij was tot zijn pensioen verbonden aan het Consortium of Institutions for Development and Research inEducation in Europe. Hij heeft in het verleden ook meegewerkt aan de bevraging van de lerarenopleidingen diegeleid hebben tot een herziening van de basiscompetentiesHilde Belien(1955) studeerde voor <strong>kleuteronderwijs</strong> en werkte een 20-tal jaar als kleuteronderwijzeres in diversebasisscholen. Zij was daarna zes jaar actief als beleidsondersteuner in en basisschool. Sinds 2001 is zij directeurvan een basisschool. Zij is sinds 2001 lid van de departementsraad van een lerarenopleiding.Fabienne Blontrock(1958) studeerde voor kleuteronderwijzeres en startte haar carrière als eerste mobiele leerkracht binnen in hetVernieuwd Lager <strong>Onderwijs</strong>. Daarna werd ze kleuteronderwijzeres aan een vrije Katholieke basisschool. Zij wastussentijds vier jaar nascholer bewegingsopvoeding voor kleuters aan kleuteronderwijzeressen. Sinds 1996 is zijdirecteur van een vrije Katholieke basisschool en pedagogisch verantwoordelijke kleuterwerkingScholengemeenschap Blankenberge – Wenduine. Zij is lid van de resonantiegroep van de lerarenopleiding vanKatho (Tielt). Haar school is ankerschool voor de KHBO.Christine Caestecker(1949) volgde de opleiding tot kleuterleidster en was sinds 1978 vast benoemd aan een kleuteroefenschool inBrugge. Zij heeft in haar carrière heel wat stagiaires begeleid. Sinds 2004 is zij op TBS.Patricia De Donder(1947) studeerde voor kleuteronderwijzeres en stond 15 jaar voor de klas. In 1985 begon ze alsonderwijsbegeleider bij de <strong>Onderwijs</strong>vereniging van steden en gemeenten. In 2000 werd ze directeur van eenstedelijke autonome kleuterschool te Antwerpen waar rond de 400 kleuters naar school gaan..Armand De Meyer(1941) is doctor in de psychologische en pedagogische wetenschappen. Hij werkte vijf jaar als onderzoeker aande UGent, waar hij zich toelegde op de relatie tussen sociaal milieu en de schoolresultatenvan kinderen uit debasisschool. In 1976 stapte hij over naar de Pedagogische begeleidingsindsdienst van de Stad Gent, waar hijdiverse projecten begeleidde voor kleuter- en lager onderwijs. Sinds 2005 is hij met pensioen.Paul De Winne(1941) startte na zijn studies als onderwijzer en gaf 18 jaar les. Daarna stapte hij over naar de Inspectiedienstbasisonderwijs. Van 1997 tot 2003 was hij coördinerend inspecteur. Sinds september 2003 is hij met pensioen.Hij is voorzitter van het Katholiek Hoger Instituut voor Opvoedkunde te Gent.Betty Goossens(1965) studeerde onderwijzer en stond tien jaar voor de klas. Sinds 1994 is zij directeur van een basisschool meteen 200tal leerlingen. Ze heeft twee jaar gewerkt als coördinerend directeur van de scholengemeenschap. Zijheeft ervaring met de doorlichtingen van het basisonderwijs.bijlagen | 661


Ton Kallenberg(1960) studeerde aan de pedagogische academie te Den Haag en gaf daarna enkele jaren les als onderwijzer.Daarna volgde hij de opleiding pedagogische wetenschappen (specialisatie onderwijskunde) aan de universiteitvan Leiden. Na zijn studies startte hij aan de universiteit van Rotterdam en was achtereenvolgens interuniversitaironderwijsmanager van de opleiding bestuurskunde, hoofd bureau onderwijs en directeur van het <strong>Onderwijs</strong>kundigexpertise centrum Rotterdam. Momenteel is hij lector educatie aan de Hogeschool Leiden met de leerstoelprofessional development schools. Hij heeft meegewerkt aan de visitatie van de lerarenopleidingen en werkte ookmee aan andere visitaties in Nederland.Katlijn Pottier(1986) volgde de professioneel gerichte bacheloropleiding in het <strong>Onderwijs</strong>: <strong>kleuteronderwijs</strong> aan de KatholiekeHogeschool Brugge-Oostende. Zij behaalde haar diploma in juni 2007 en werkt sindsdien alskleuteronderwijzeres in de Vrije Basisschool De Vaart in Moerbrugge.Anne-Marie Schelfhout(1960) studeerde onderwijzeres en startte in het onderwijs als onderwijzeres. In 1993 richtte zij een vrije keuzebasisschool op en werd er directeur. Ze heeft in maart 2001 meegewerkt aan een evaluatie van delerarenopleiding. Sinds 2005 is zij bij de Inspectiedienst basisonderwijs.Bea Slootmaekers (1968) studeerde voor kleuteronderwijzeres en staat sinds 1990 in het kleuteronderwjis. Sinds2002 is zij directeur van een stedelijke basisschool met in totaal een 350 leerlingen.Roland Vandenberghe(1939) is doctor in de pedagogische wetenschappen en was verbonden aan de KULeuven als gewoon hoogleraaren was hoofd van het Centrum voor <strong>Onderwijs</strong>beleid en –vernieuwing. Hij was gedurende zes jaar decaan van deFaculteit psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Sinds 2003 is hij op emeritaat. Hij heeft ervaring metvisitaties. Hij heeft meegewerkt aan de visitatie Theologie en Godsdienstwetenschappen en Bestuurskunde inNederland.Els Vanderpol-de Bruyn(1956) studeerde aan de opleidingsschool voor Kleuterleidsters in ‘sHertogenbosch. Zij startte daarna alskleuterleidster en werd vervolgens hoofdleidster. Van 1985 tot 1999 was zij directeur van de basisschool. In 1993combineerde zij haar opdracht met de HBOstudie pedagogiek en daarna de universitaire opleidingonderwijskunde. Sinds 2000 is zij verbonden aan de Fontys hogeschool PABO ‘sHertogenbosch als docentepedagogiek/onderwijskunde. Haar ervaring gaat over het jonge kind, inclusief het voorschools en vroegschoolseeducatie, wat vergelijkbaar is met het <strong>kleuteronderwijs</strong> in Vlaanderen. Vanaf volgend jaar zal zij verantwoordelijkzijn voor onderwijsinnovatie. Zij heeft ervaring met het visitatiestelsel in Nederland via de visitatie van haaropleiding.Jos Van Vreckem(1946) startte na zijn studies als onderwijzer en gaf twaalf jaar les. Daarna werkte hij zes jaar als taakleraarvooraleer over te stappen naar de Inspectiedienst basisonderwijs. Sinds 2000 is hij coördinerend inspecteurprovincie Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen. Hij is docent algemene didactiek aan het Hoger Institut voorOpvoedkunde Brussel en gastprofessor aan de Erasmushogeschool Brussel in de voortgezette opleidingbuitengewoon onderwijs.662 | curriculum vitae van de visitatieleden


ijlage 2Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieledenbijlagen | 663


664 | curriculum vitae van de visitatieleden


Onafhankelijkheidsveerklaringen van de visitatieleden | 693


694 | Bezoekschema


ijlage 3Bezoekschema’sBezoekschema voor een opleiding met één locatieDag 115.00-17.30 werkoverleg en inzage van de bijlagen17.30-18.00 kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd18.00-19.30 opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundigoverleg (bespreking referentiekader)19.30-20.00 intern overleg20.00 informeel ontmoetingsmomentDag 209.00-09.45 kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding,het departement en/of de hogeschool)10.00-10.45 studenten eerste jaar en tweede jaar (max. 10 representatief samengesteld, inclusief destudentenvertegenwoordigers)11.00-11.45 studenten derde jaar (max. 10 representatief samengesteld uit de verschillendeafstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers)12.00-12.30 intern werkoverleg12.30-13.30 lunch voor de commissie13.30-14.45 bezoek lokalen15.00-15.45 lectoren algemene vakken (max. 10 representatief samengesteld, inclusief de personenbetrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg)16.00-16.45 lectoren specialisatievakken (max. 10 representatief samengesteld inclusief de personenbetrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg)17.00-18.00 intern overleg en inzage werkdocumenten18.00-19.00 vertegenwoordigers werkveld (max. 10, gedifferentieerd samengesteld volgens deafstudeerrichtingen, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren alsstagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma)19.00-19.45 afgestudeerden (max. 10 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit deafstudeerrichtingen)20.00 avondmaal voor de commissieDag 308.30-09.00 administratief-technisch personeel09.00-09.45 ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding10.00-10.30 verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool)10.30-11.15 begeleiders stage- en eindwerken (max. 10, representatief samengesteld uit deafstudeerrichtingen)11.15-12.30 intern werkoverleg12.30-13.30 lunch voor de commissie13.30-14.00 opleidingsverantwoordelijke(n)14.00-15.00 vrij spreekuur 115.00-17.00 voorbereiding mondelinge rapportering17.00 mondelinge rapportering1 De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigenBezoekschema | 695


Bezoekschema voor een opleiding met twee locatiesDag 1 (campus 1)10.00 samenkomst voor de commissieleden in campus 1 en inzage bijlagen11.30-12.00 kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd12.00-16.00 werkoverleg en verdere inzage van de bijlagen16.00-17.00 bezoek lokalen campus 117.00-18.30 opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundigoverleg (bespreking referentiekader)18.30-19.00 intern overleg19.00 informeel ontmoetingsmoment20.00 overnachting bij campus 2Dag 2 (campus 2)08.30-09.15 kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding,het departement en/of de hogeschool, van beide campussen )09.30-10.30 studenten eerste jaar en tweede jaar (max. 15 representatief samengesteld uit beidecampussen, inclusief de studentenvertegenwoordigers)10.30-11.30 studenten derde jaar (max. 15 representatief samengesteld uit de verschillendeafstudeerrichtingen en beide campussen, inclusief de studentenvertegenwoordigers)11.30-12.45 bezoek lokalen campus 213.00-14.00 lunch voor de commissie14.30-15.45 lectoren van campus 1 (max. 15 representatief samengesteld uit algemene vakken enspecialisatievakken, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg)15.00-17.15 lectoren van campus 2 (max. 15 representatief samengesteld uit algemene vakken enspecialisatievakken, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg)17.15-18.00 intern overleg en inzage werkdocumenten18.00-19.00 vertegenwoordigers werkveld (max. 10, gedifferentieerd samengesteld volgens deafstudeerrichtingen, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren alsstagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma)19.00-19.45 afgestudeerden (max. 15 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uitbeide campussen en alle afstudeerrichtingen)20.00 avondmaal voor de commissieDag 3 (campus 2)08.30-09.00 administratief-technisch personeel uit beide campussen09.00-09.45 ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding uit beide campussen10.00-10.30 verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool)uit beide campussen10.30-11.15 begeleiders stage- en eindwerken (max. 10, representatief samengesteld uit alleafstudeerrichtingen en beide campussen)11.15-12.30 intern werkoverleg12.30-13.30 lunch voor de commissie13.30-14.00 opleidingsverantwoordelijke(n)696 | Bezoekschema


14.00-15.00 vrij spreekuur 115.00-17.00 voorbereiding mondelinge rapportering17.00 mondelinge rapportering1 De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen.Bezoekschema | 697


698 | Afkortingenlijst


ijlage 4Lijst van afkortingen en letterwoordenBZWABAADINSAAKULARTEASOATPAUGentAUHAAUHLAVTBAMABENEBNBBOFBSOCLBCOMENIUSDOCDTOECDLECTSEFQMbegeleid zelfstandig werkacademische bacheloropleidingADviesgroep INternationale SAmenwerkingAssociatie van de K.U.LeuvenArteveldehogeschoolAlgemeen secundair onderwijsAdministratief en technisch personeelAssociatie Universiteit GentAssociatie Universiteit en Hogescholen AntwerpenAssociatie Universiteit Hogescholen LimburgAudiovisuele techniekenBachelor MasterBusiness Education Network in Europebachelor-na-bacheloropleidingBijzonder Onderzoeksfondsberoepssecundair onderwijscentrum voor leerlingenbegeleidingeducatief Programma van de Europese Commissie gericht op lager enmiddelbaar onderwijsdepartementaal onderhandelingscomitéDatabank Tertiair onderwijsEuropean Computer Driving LicenseEuropean Credit Transfer SystemEuropean Foundation for Quality ManagementAfkortingenlijst | 699


EHBEHSALEQFERABELErasmusErasmus MundusEvadocEVCEVKFWOGRPTGRUNDTVIGHAHBOHIVAHOCHOGENTHORHOWESTHZSIAJictICTOIKZKaHoSLKATHOErasmushogeschool BrusselEHSAL, Europese Hogeschool BrusselEuropean Qualifications FrameworkErasmus Belgicauitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel vanhet Project Socrates van de Europese commissieprogramma van de Europese om interinversitaire masterprogrammas teondersteunenstudentenenquête voor de beoordeling van onderwijzend personeelelders verworven competentieseerder verworven kwalificatiesFonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – VlaanderenGROEP T Leuven Hogeschooleducatief Programma van de Europese Commissie gericht opvolwassenenonderwijsHogeschool AntwerpenHoger BeroepsonderwijsHoger Instituut voor ArbeidHogeschool onderhandelingscomitéHogeschool GentHogeronderwijsregisterHogeschool West-VlaanderenHogere Zeevaartschoolindividueel aangepast jaarprogrammainternet- en communicatietechnologieICT en <strong>Onderwijs</strong>interne kwaliteitszorgKatholieke Hogeschool Sint-LievenKatholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen700 | Afkortingenlijst


KdGKHBOKHKKHLEUKHLIMKHMKSOKUBKULKZLASSILeonardoLESSIUSLINGUAMAMANIMNMNARICNVAOOEROOOOPOPPBAPDCAPGOPGOKarel de Grote-HogeschoolKatholieke Hogeschool Brugge-OostendeKatholieke Hogeschool KempenKatholieke Hogeschool LeuvenKatholieke Hogeschool LimburgKatholieke Hogeschool MechelenKunstsecundair onderwijsKatholieke Universiteit van BrusselKatholieke Universiteit Leuven(integrale) kwaliteitszorgLearning and Study Strategies Inventoryeducatief programma van de Europese Commissie gericht op stagesLessius Hogeschoolprogramma om het taalonderwijs en taaldiversiteit te promoten, onderdeel vanhet Socrates programma van de Europese Commisieacademische masteropleidinginstrument die de studenten helpt bij de diagnose van studieproblemen en diestudietips geeftmaster- na masteropleidingNational Academic & Professional Recognition and Information CentreNederlands Vlaamse Accreditatieorganisatieonderwijs en examenreglementonderwijsontwikkelingonderwijsontwikkelingsplanonderwijzend personeelprofessionele bacheloropleidingletterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’probleemgestuurd onderwijsprojectgestuurd onderwijsAfkortingenlijst | 701


PHLPLANTPROZAPWOSERVSID-inSOVOSPASTLUKSWOPProvinciale Hogeschool LimburgPlantijnhogeschool (of Plantijn Hogeschool van de Provincie Antwerpen)Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting;bevragingssysteem)projectmatig wetenschappelijk onderzoekSociaaleconomische Raad van Vlaanderenstudie- informatiedagenSociale Voorzieningen, bijvoorbeeld SOVOArte, de dienst voor socialevoorzieningen van de Arteveldehogeschoolonderzoek naar de tevredenheid van Studenten, Personeel en de bezigheid vanpas-AfgestudeerdenHogeschool Sint-Lukas BrusselSysteem voor Waarderingen en Ontwikkeling van het PersoneelSWOT letterwoord, duid op een system waarbij “Strengths”, “Weaknesses”,“Opportunities” en “Threats” in de organisatie worden geanalyseerdTEMPUSTrialoogTRISTSOUAUABUGentUHUNIZOVKWVlaJOVLHORAVLIRprogramma van de Europese Commissie om de hervormingen in het hogeronderwijs in Oost-Europ en de voormalige Sovjet-landen te ondersteunen.intercommunautaire uitwisseling voor hoger onderwijs, project van het PrinsFilipsfonds, van de Koning BoudewijnstichtingTransnationale Institutionale Samenwerking (een Instrument van kwaliteitszorg)Technisch secundair onderwijsUniversiteit AntwerpenUniversitaire Associatie BrusselUniversiteit GentUniversiteit HasseltUnie voor zelfstandige ondernemersVereniging van Christelijke werkgeversVlaamse jonge ondernemingenVlaamse HogescholenraadVlaamse Interuniversitaire Raad702 | Afkortingenlijst


VLORVOKAVQFVTEVTOVUBWENK, Wenk, W&KXIOSZAPZERZOSAVlaamse <strong>Onderwijs</strong>raadnetwerk van ondernemingen van Het Vlaams Economisch Verbond met deplaatselijke Kamers van Koophandel.Vlaams kwalificatie frameworkvoltijds equivalentenVorming, Training en OpleidingVrije Universiteit BrusselHogeschool voor Wetenschap & KunstXIOS Hogeschool Limburgzelfstandig academisch personeelzelfevaluatierapportZelfonderzoek StudieattitudesAfkortingenlijst | 703


704 | Reacties van de opleidingen


ijlage 5Reacties van de hogescholen: Hogeschool GentReacties van de opleidignen | 705


706 | nota’s


.................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................nota’s | 707


..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................708 | nota’s

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!