13.07.2015 Views

e - Koninklijke Bibliotheek

e - Koninklijke Bibliotheek

e - Koninklijke Bibliotheek

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Ë U A N G E L I S C H ËSCMJLTJSL JJL 31 JE JU,GEMENGDEOFBIJDRAGEN,TER BE VOOR DE RING VAN DE KENNISEN BEOEFENING VAN DEN WAARENEUANGELISCHEN GODSDIENST,UITöKGEEVENC O.RN EL ISDOORBREM,Eu door denzehtn opgedrongen nande Beftuurderen vdn hetNEDERLANDSCHZENDELING-GENOOTSCHAPXER O T T E R D A M .T WE EDEDEEL»1t R O T T E R D\ A M,Oedrukt bij N I C O L A A S C O R N E L ,jDruW l en Boekverkooper op de Meent,, 1800.


OPD EA F B E E L D I N GV A ND E NH O O G G E L E E R D E N H E E RG. B O N N E T .]Elk, die een Vriend van Sion is,En prijs op Bijbelkunde en waare Godvrucht Held;Erkent, met dankbre vreugd, in deze Beeldenis,D3.1 fchranderen BONNST, een grijzen Christenheld.Das maalt de Kunst BONNET, een kloeken Heilgezant»Een ruimen zegen voor de Kerk van Nederland,Wiens welbefpraakce tong, een reeks van Jaaren, ftichtte;Een zuil en vastigheid der Euangelie.Leer,Die, als een Flonkerfter, het fticbtsch Atheen verlichtte,En grijs wierd in den dienst van zijn getrouwen Heer.Ja, Sions Volk tot vreugd, door 's Heilands hulp gefchraagd.Nog in zijn' ouderdom, de fchoonile vruchten draagt.J. V A N E IJ K.V. D. M. te Loosciuinsn»Men wilde dat Apell' een groten Man zou fchetfen,Die, en door kunde, en fmaek, cn Godvrucht, har»ten ftreeld;IIij deedt BONNET'S gelaet in duurzaem koper etfen,En ieder zegt hem dauk voor 't juist getroffen Beeld.J. W. B U S S I N G H.Ecci, Ref


J^tis,Lez .r! dit linthor U wederom geopend;'t Gelovig, wac'uend, hopend,Het heilbegerig hart, vindt hier weèr keur van ftof. —«HLT wcïd de reine Leer van JESUS aengeprezen»Hier wordt de ftrij leling op de eerekroon gewezen,D's JESUS volgeling verwacht in 't Hemelhof. •Kan 't voorbeeld van de Deugd fomts koude zielen treffenHet juichend (ierven 't hart van d'aerd ten Hemel heffen;Weet


0 HfcWeet Godgewijde Poêfij,En oor, en ziel, en zin te boeijen,Het Iiart in Hemelmin te ontgloeijen,Door zachte Melodij:En ziet men 'tachtbaer Beeld van een uit Jisus Vrinden,Met dankbaerheid en eerbied aen,Hier kunt ge een rijken fchat.op nieuw verzameld vinden,En, doorverfchcidenheid, wordtieders keus voldacn. —J. W. BUSSINGH.LEER-


t E E R Z A A M EMENGEL - SCHRIFTEN.HETK A R A K T E RVAN DEN APOSTELP A U L U SKORTLIJKGESCHETST,Tot een model voor alle Christen Leeraars; en in tbezonder, ter opwekking en waarfcbouwirg van allewaare Protestanten, om hunne Pauliaanjche Leeronvervalscht te bewaaren en voorreftaan, tegen delistige vermomming en vervalfching van hun,die, zoo in hunne zoogenaamde Kecenfien, als *door maatfchappsüj'ke poogingen , thands ailesaanwenden om de karakterizeerendeLeer van PAULUS uit de Schooien enHuisgezinnen der Christenen te verbannen(*).D e voorfpoed welke de eerfte verkondiefnovanhet Evangelie verzelde, moet aan den Zegenen de Werking van den HEILIGEN GEEST,(»y Behalve* de poogingen, die te Am/lerdam, door deMautjchappt] tot nut van 't Algemeen, worden aangewendom de karakterizeerende Leerihikken der Gereformeerd2f" '„'? h e t ? nd erwijs van den Godsdienst ten éénemaajuitteiluiten; ziet men, tot een nfeuw ftaaltfe, met welk eenvertrouwen, en op welk eenen bedisfehenden toon, de Remonstrantenzich uitlaaien in het uitmonstaren vn deallergewigtigileLeerilukken onzer Kerk, in de VadeilandfchtalsU DEEL.A


2 L E R R Z A A M Eals de opperfte Oorzaak, worden toegefchreeven.En het groote Middel, met het welkGODS GEEST een krachtdaadig vermogen opde zielen der menfchen belieft te paaren, is deHoofdinhoud van het Evangelie zelf. Hij werktmet geene andere Leer mede, dan met die derheilige Schrift. De meest bearbeide poogingen,om eene zedelijke verandering van het hart enden wandel tewege te brengen, zullen altijdblijken vruchtloos te zijn, indien ze niet gerichtzijn volgends de gfondbegirifélen der Openbaaring— met opzicht tot het bederf der mensch-Kjke natuur door de zonde, en het eenig moegelijkMiddel zijner hertelling door JE susCHRISTUS (§).Ge-Letteroeffeningen. voor 1799, No. 15, Bladz, 670. DeRecenfent zegt aldaar, met een zekeren toon van gezag, datmen niet alleen den Kinderen niet moet voorhouden, 'tgeen voor hun kinderlijk verftand te hoog is, maar, letwel, ook geen leerftellig gedeelte van den Godsdienst— en altans niet, voor zoo verre het eenig bezonderKerkgenootfcbap kenmerkt -— en onder die, .montterthij hier ook uit, de fondamentcele. Leerftukken van heteete en waare Christendom, als.. Jssus FMoining aanGons Rechtvaardigheid, zijn Borgfchap, de Drieëenheid, en' wat dies meer zij. Voo/ds berispt hij , als een zeer zonderliDgeuitdrukking in den mond van een kind, wanneerhet biddend tot G O D zegt:„ Terwijl 'k nog; leeveyi mag„ Bij 't aanbod van Genade, enz.En keurt ten hooglien af, 't gezegde in zeker Gebed:,, Uw Zoon, toch', heeft volkomen„ ifw wraak op zich genomen,„ En uwe Wet voldaan. " —Ik hou mij terug van hier op eenige aanmerkingen terhaaken. GOD verhoede, dat wij ons immer met zulkelieden in één Kerkgenootfcbap zouden verbroederen!(5) Ziet men dit niet ailerbeklaagelijkst bewaarheid ,in


M E N GEI. - S C H R I F T E N . 5Gelijkerwijs de HEILIGE GEEST aan geeneandere Leer getuigenis geeft — zoo bepaaltHij ook gewoonlijk zijnen zegen tot zulkeLeerdeGodsdienstige Vergaderingen der Remonftranten? Sedertzij de Leer der Genade vervalscbt hebben. en vande Waarheid zoo kennelijk zijn afgeweeken, heeft GODheu verlasten, en zijnen HEILIGEN GEEST aan hunonttrokken, waar door hunne Gemeenten zijn als deBergen van Gilboa, waar op daauw noch regen valt. Waarhoort men ooit va IJ eenige blijken van GODS genadige inwooningonder hun, en van zijne gunstige en geestlijkevertegenwoordiging aan hunne harten? Waar hoort menooit, dat er onder hun , door den diensc des Woords,menfchen krachtdaadig tot GOD bekeerd worden? Daarzij de egte Leer der Wedergeboorte verfmaaden, kennenzij ook den aart, de «efening, en lotgevallen van hetgeestlijk leven niet. Het beilaan en de gemoedswerkzaamhedender heiligen, zoo leevendig uitgebeeld in dePfalmen, is onder hun, in de bevinding, ten éénemaaloabikend. Intusfcherrgaan die arme menfchen, als ftillenen gerusten te Sion, voord, in eenen waan, dat zij welbijGonftaan, en dat GOD niet zoo naauwziende zijn zal, alsHij wel door fommigen wordt voorgedraagen, totdat zij ,deeeuwigheid intrappende, zich rampzalig bedroogen vin»den! Dat hunne Herders nog eens naleezen en ter harteneemen, 't geen GOD, ter hunner waarfchouwing, hundoor zijnen Profeet heeft doen voordraagen, EzechielXXXIV. En dat onze Recenfent de moeite neerae,om dit weinige •— 't geen ik, ten zijnen gevalle, uiteen achtingwaardig Schrijver heb overgenoomen —— alstot hem gericht, te willen naleezen en indenken:,. Verfcheiden plaatfen in de Brieven der Apostelen,„ Ieeren ons, dat er oudtijds ook zulken gevonden wer.,, den. die loochenden het geen de heilige Schrift onderwijst,aangaande de verdorvenheid van 's menfchen,, natuur de waare flraffchuld der zonde (*) ——,, de invloeden van den HEILIGEN GEEST (5) »„ en de geduchte gevolgen van het toekoomend Oordeel(*) 1 Jo*nnes I: 8 - io.{§) Judas , vs. 19.A 5


4L E E R Z A A M SLeeranren, die de kracht der Waarheden welke»zij aan anderen voordraagen, zeiven ondervondenhebben. Iemand kan in het leerftelligezeer„ deel 5): hoewel wij met geene zekerheid kunnen„ zeggen, dat die Lee'(takken zoo opennjK en zoo vin-„ n:g D.'ll' te xn wit:.', eo, als in onze dagen gefch edt.„ üoch ik heb genoeg daar van opg.teid, tot mijn„ tegenwoordig óógmérk, aa verantwuutding dei Evan-,. gelieleer. De Hedendaagfche befhijdérs der laaistge-,, noemde ItukKeu. worden toch niet verdacht géhóuderj,„ of befchulcagd, van het geen men Eahufia.Mnus, of„ Dweeperij noemt; en alle de gee^en, die gefmaad ut„ vervolgd worden, omdat zij hunne hoope op de Za-„ ligheid eeniglijk gronden op de Voorbidding van den„ HEERE JESUS, en zijne Gehoorzaamheid tot den dood,„ den dood des kiuisfts, zijn bekend, de^elven voor,, wezenlijke Waasheuen te houden. Indedaad , zij zijn„ onaffcheidbaar ve. bonden aan het g'.en zij geiooven„ aangaande JE sus Ferfoon, Ambten, Magt, en Genade.„ Een gemoed, dat diep getroffen is van de Majesteit,„ Heiligheid, en Rechtvaardigheid van den HoogenGOD, en beeft op de geduchte uitfpraak zijner Wet,„ tegen eike overtreeding, durft zich. geen' vrede be-,. looven, buiten cei'e volwigtige GcncegJoening voorde zonde, noch zijne eeuwige beiangen waagen, op„ de tusfehenkoomst van een fchepfel. Zulk eenen zou„ alles, wat aangaande de Liefde en het Lijden van„ JESUS geopenbaard is, geen' vasten troostgrond op-„ ieveren, innien de oneindige Waardigheid zijner GOD-„ LIJK* WATUU», eb zijne vrijwillige Borgtogt, voor„ en in de plaats van zondaaren, niet met dezelfde„ klaarheid en zekerheid waren ontdekt. Desgelijks zou„ de overtuiging van de volflaagene onmagt tot eenig„ goed f*), en het heerfchappijvoerend vermogen der„ inwoonende zonde («»}, welken de heilige Schrift„ zoo uitdrukkelijk verklaart de toeftand van ijder„ Adamskind te zijn, een ontwaakt gemoed in onherfïel-.. bre wanhoop ftorten, indien het niet wierd opgebeurd,„ door(5) 2 Petrus III: o.(*) 2 Korinthen III: 5.(*») Rmeinen Vli: 18«24»


M E N G E L - S C H R Ï F T E N .Szeer gezonde begrippen hebben, en ijverigzijn, in het yoorftaan ei verdaadigen van rechtzinnigegevoelens — indien hij nogthans nietee»;, door de genaderijke Belofte van den onfaalbaaren„ GEEST (*;, wiens Anbt liet is . GJDS kinderen te leeren,„ te leiden, te vertroosten , en te verzegelen, tot den dag„ der volkomene vèrlosilng (.**). Maar daar wij zulk„ eenen Groeten HOOCENP R IE s Ti K hebben , die met„ zijn eigen Bloed ingegaan is in het binneufte Heiligdoin,om nu te verfchiji>en voor het aangezochte„ GODS, voor ons (§); en v/ij in de Belofte van den„ HEILIGEN GEEST eene bron van hulp en troost, vinden, beantwoordende aan al onze onkunde, zwak-„ heid, nooden , behoeften , en verzoekingen„ worden wij in (laat geftekl, om ten midden van al„ oizen ffrijd en onze vrteze (5IJ). een nederig v.r-,, trouwen te voed;-n , dat wij van riem niet befcbaamd,, £emiakt zuilen worden in zijne toekcomfte, maar vrijmoed.gheidhebben in den Dag des Oordeels, den„ grooien en verfchrikkehjken Dag des HEER EN ff).,. Aan den a deren kant, is het geene groote (lof„ van verwondeji;:g, dit menfchen, die de GODHEID,, des ZALICMAAKERS niet erkennen — terwijl zij„ geenen andeien grondllag vinden voor de waardij eener„ genoegzaams Voldoening — elke fcbaduuw van bt«wijs tegen de noodwendigheid derzdve, greetig aangrijpen,en gaarn zoo hoog van hunne eigene gerechtig-„ heid en bekwaamheid denken, als moogelijk is; of„ dat zij, dus voor zichzelven vastftellende GODE te., kunnen behaagen, zonder den invloed van zijnen,, GEEST, alles wat anderen van den bovennatuurliiken„ bijftand van GODS GEEST meenen te ondervinden,voor dweeperij en dwaasheid uitkrijten. Ook moet„ het ons niet bevreemden , dat veslen, die her getui-„ genis van GODS Woord, aangaande CHRISTUS en„ denlï) Jotnnes XIV: atf; XVJ: 7, 13.(«*) Efezen IV: 30.(§) Hebreen Vlil: 1; IX: 24; X: 9.(JJ) Romeinen VIII: 16, 25, 27.(JS5J) 2 Korintken Vil: 5.(f; 1 Jocumes li: 28; JV: 17.A 3


éL E E R Z A A M Eeeniger maate door de grondbeginfelen en neigingenweiken eenen Dienaar des NieuwenTestaments betaamen, bezield is, zal hij zeldenveel„ den HEIIISEH GEEST, verwerpen, a! hun vermo-„ gen ir.fpannen, om te bewijzen dat de ziel, bij den„ dood des ligchaams, in flaap en in werkeloosheid„ zinkt — dat de opftanding van het vleesch niet kan„ betoogd worden — en dat het beleedigend is veor„ GODS oneindige Goedheid, te ftellen , dat Hij de„ zonden, die binnen den omtrek van een kortfiondig,, leven begaan zijn, met ecuxvigduurende ftrtfren zou„ vergelden. Zulke redenkavelingen moet men verwach-„ ten , van menfchen, die op hun eigen verftand afgaan— die het Godlijk onderwijs noch begeeren, noch,, zoeken — en die in deeze gevoelens eenige gerust-,, ftelling meencn te vinden, tegen de vreeze, en angst-„ vallige vooruitzichten, welken fomtijds, tegen hunnen„ wil, in hunnen geest opkoomen.„ Het mishaage [den Recenfent] «iet, dat ik dit —— befiuiiemeternstigevermaaningen, om tochwel achtte geeven op het grootbelang, van juiste begrippen tehebben van het Evangelie van CHRISTUS, en den„ waaren geest van het Christendom. Dit zijn zaaken„ van algemeene aangelegenheid. — Een mcnsch die,, in JESUS gelooft, hoe gering, hoe onbekend, hoe„ veifcbooven, verfmaad, of zelfs verdrukt in deezeweereld, is waarlijk gelukkig — hij is een Kind van„ GOD; een voorwerp van de zorg en dienst der En»„ gelen; een Erfgenaam der eeuwige Heerlijkheid (*){„ Hij heeft eene fpijze om te eeten, welke de weereld„ niet kent, en uit de bewustheid zijner vereenigingM m et — en betrekking tot zijnen VERLOSSER, ontleent5, hij eenen vrede, die alle verftand te boven gaat (,**),„ en eene kracht, gepast tot eiken pligt, en tot ijdere„ orr.ftandigheid , in dit leven (j). Hoewel zwak in zich-„ zeiven, is hij fterk, in.de Genade welke in CHRIS.Ttis JESUS is ($$); op Wien hij fteunt, ais zijneWijsheid, Rechtvaardigheid, enHeiligmaaking; terwijl(*) Romeinen VIII: 14, 17.Filippenfen IV: 7.(§> 2 Korinthsn XII: 9.2 limotheuf II: ï.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 7veel ingang vinden, of veel vrucht op zijnenarbeid zien. Het gemis van die belangloozc enafhangende gemoedsgefteldheid, welke het Evan-ge-, hij, ten bekwaamen tijde, van Hem verwacht eene„ volkomene Verlosfing van alle kwaad (*). Zijn ge-, loof is geene bloote bcfpiegeling, geli|k de koele' toestemming welke wij geeven aan eene wiskundige" waarheid; het is ook geene blinde drift eener verhitteinbeelding, maar het uitwerkfel van een onder-' fcheiden ingezicht in de Wijsheid, Magt, en Liefde,welken in de Verlosfing van zondaaren door JESUS', CHRISTUS, zijn ten toon gefpreid; het is een lees, vendig en krachtig gro.ndbeginfel, dat door de liefdewerkt, het hart reinigt, en de weereld overwint(**).Het geeft eenen voorfmaak en blijkbaarheid, aan de„ dingen die voor ftervelijke oogen onzichtbaar zijn;het verandert de ziel, in gelijkvormigheid aan de' zaaken die het befchouwt; het vervult het hart met„ goedwilligheid, zachtheid, en geduld, en beftuurtelke daad tot de verhevenite einden, de HeerlijkheidV van GOD, en het wezenlijk heil der menfchen.Maar alles wat Godsdienst genoemd wordt, hetwelk niet dus zuiver, vreedzaam, werkdaadig is, of,voor het minst, de ziel niet opleidt, om de Genade,gaaven van den GEEST te zoeken, en die te zoeken,' langs GODS verordenden weg, door het geloof in zijnenZOOM, is den naam van Godsdienst onwaardig." Indien gij, waarde [Vriend!] den GEEST van CHRISTUS' niet hebt, gij koomt Hem niet toe (J). Wat gij an-„ riers ook moogt bezitten, gij hebt geen deel aan de„ beloofde Zegeningen van het Evangelie. Wat gij ook„ anders verrichten moogt, gij kunt GODE niet behaa.„ gen (KJ). Indiengij nietailedingen fchade en niets waardigacht in vergelijking van de uitneemendheid der Ken-(»•) i Korinthen I: 3°- , r I T


* L E E R Z A A M Bgelie aan allen die het zelve belijden infcherpr,zal zijne poogingen verijdelen. Want de HEI­LIGE GEEST, van wiens invloed de vruchtder" üitftva nt.. R^Tus C H JESUS den HEERE («), dan„ verltaat gij gewish-k het woord Evangelie niet in denP a*' 5'„° ^ " , U S l , l n , d i e n het zoo vwltondt als de„ Apostel, gij zoudt dan ook zoo gevoelen ais hij; maar„ indien het tegengeftekte waar is, loopt gij dan eeer»» gev , a r r : . om te vallen °nter het geduchte Anathema,„ welk hij, ouder den invloed van GODS GE-ST£" rT!?'' fS e n allen, die den HEERE JESUS niet„ liefhebben (••) ? Onderzoek de Schriften indien sii„ waarlijk meent in dezelven het Eeuwig'* „fVf *^


M E N G E L - S C H R I F T E N . $der prediking ten eenemaal afhangt, zal zeldenmedewerken met iemand anders, dan met hundie zich eenvouwdiglijk door zijn bevel laatenbeftuuren.Groot„ het door onweetendheid gedaan hebt (*); gij wist„ niet Wat gij deedt. Nu, er is vcrgeevin^ bij den„ HE ERF; Hij is neg gezeten op eenen Genadetroon.„ Mogt Gons GEEST U voor Hem neer doen bukken,,, eer Hij zich zette op den Troon des Gerichts! an-„ ders zijt gij voor eeuwig veriooren! — De wensen„ en bede van mijn hart tot GOD, voor [u] , is, [dat gij,, nimmer moogt vallen] onder dat vreeslijk vonnis: Ziet, gij„ verachters', en verwondert U, en verdwijnt. Want ik werke,, een weik in uwe dagen, een werk, het welk gijniet zult,, gelooven, zoo het u iemand vet haaltTen befluite, vergun mij, u te moogen raaden, om ineen fnipperuurtje eens te leezen de Foorrede van denverdienstelijken G. BONNET, voor zijne Verzamelingvan Leerredenen, Iweede Deel, 1776. Moogelijk dat gij,gelijk onlangs Prof. K o N ÏN ENE E R G, wegens zijnemisvattingen omtrent de Mesfiaavfche Voorzeggingen, zooniet ook van uwe dwaalbegrippen overtuigd, immers,gelijk hij, tot zwijgen zoudt gebragt worden. Hoe veelligt er niet tot laste van uwe Sociëteit, waar omtrent zij,door haar ftilzwijgen, de overmagt der betoogde waar^beden kennelijk aan den dag legt! Laat mij, onder veele,tot een Haaltje maar eens uitkippen. die bHeefde envriendlijke Öpdragt van CHRISTIANUS BATAVUS,aan uwe Sociëteit, van het vertaalde Werk van JONA'THAN EDWARDS, over de Vrijheid van den Wil, J774.Ten gevalle van u, en van den Leezer, die dit a'nfchatbaarWerk niet mogt bij de hand hebben, zal ik demoeite ncemen, dezelve hier te laaten volgen, en, daarmede affcheid van u neemende, u toewenfehen ervoordeel mede te doen!» Hoog(*) 1 Timtheus I: 13, 15, 16; Lukas XXIII: q 4.Handelingen XIII: 41.•A 5


IOL E E R Z A A M EGroot gewigt wordt er, daarom, in hetNieuwe Testament gelegd, op de grondbeginfelen,de gemoedsgefteldheid, en den wandel,waar„ Hoog en Wel Eerwaardige Heer en'.„ De verdraagzame begrippen en de hefcbeidenheid,„ welke men over het algemeen aan Uw Genoodfchap„ toekent, maken mij vrijmoedig om dit Werk aan Uw„ Ëws. aan te bieden; de lof, die men Uw Eerw.geefc„ tan onbevoordeelt, door behulp van gezonde redene-„ ring, de waarheid te onderzoeken en hulde te doen ;„ noodzaakt mij het zelve onder Uwe doorzichtige aan-„ dagt te brengen. Zal de uitkomst beantwoorden aan de„ verwagting, waarin mij publijke Schriften brengen ,„ dan twijfel ik geenzins, of ik zal flagen in mijne„ pogingen, om langs dien weg verlicht te worden, in„ een Stuk van zo veel aanbelang als het verfchil over,. de vrijheid van den Wil is: Maar op dat Uw Ews.,, niet vermoeden zouden, dat mijn opdragt Jatijrik wa-„ re: een vermoeden, het geen in onze dagen wel„ fchijn hebbe, zal ik mij verklaren; waarom ik een„ werk , het geen de Grondftellingen van Uw Genood-„ fchap befirijd, nogtans aan Uw Ews. durve opdragen.,, Wel eer lachten mij de Hellingen over des Wils„ Vrijheid, zo als die algemeen in uw genoodfchap„ aangenoomen werden, zeer toe; men behoeft maar,, eenen Limborg te kennen, wil men een bondig beredeneertSamenftel der Godgeleertheid lezen: alle de„ denkbeelden daar uit verkregen, fchenen mijne aan-„ genomene ovematuurkundige begrippen te ftaven:„ hoe ingenomen ik evenwel was met die begrippen„ over de Vrijheid van den Wil, '«r bleven bij mij„ nog zo vele zwarigheden over, dat ik, na eene nau-„ keu ige herfchouwing, befluiten moest; „ ik hadde„ hier in de 'waarheid nog niet gevonden." naar„ mijne dcnkenswijze ruste ik niet, tot dat mijne zwa-„ righeden opgelost waren; of ik tot eene andere on-„ derllelling gebragt wieide: ik liet tot dat einde„ geene middelen, mij bekend, onbeproefd, onder ,an-„ deren viel mij dit werk van Edwards in handen; ikbemerkte al ras, dat zi;se Ecrw. de mij waarfchijn-„ lijkite gronden over den Wil, beftreed, en om dat» mij


M E N G E R - S C H R I F T E N ,IIwaar in mannen, die de eer genieten dat hunde prediking van CHRISTUS Evangelie aanbetrouwdis, zich behooren te ouderfcheiden.Het„ mii bekend was, dat de,meeste Heeren in uw Genoodfchapde Engelfche Godgeleerden, zelfs onvertaald,, vlijtig lezen, dagt ik, indien Edwarcts gefchryf aanmerkingverdiend had , zou het wel in eenig gefchnft" uit den fchoot van het Genoodfchap voortgekomen,,', wederlegd, ten minfien genoemd zijn geworden; en,, zulks hadde ik niet ontdekt, derhalve het Werk ver-' diende niet, dat ik mij 'er langer over bekommerde:„ dog op de vraag van mijn geweten, of ik mi] nu alseen onpartijdig onderzoeker en liefhebber der Waar.heid gedroeg? was ik verplicht hetzelve weder opte vatten en te herlezen: maar was ik beroerd 111" mijne denkbeelden op de eerfte lezing, hoe verbaast', was 'ik niet over de uitwerking van de bedaarde herlezing?de zwaarigheden in het leerilelzel van UwEv/s. waren nu onoploffelfk ; het rigide Calvinistisch" ftelfcl had nu eene fchone eenvoudigheid en aanmir-" nise overeenfteinming met de waarheden van denChristen Godsdienst. wat doe gedaan? mijn geest" was Wiet toereikende om verder door te dnngsn, ik" onderzogt we! , of ik iets konde vinden, dat des' Schriivers iterkte ontzenuwde. dog helaas; in hetI' ruime veld van Godgeweide Letterkunde vond ik een' ei ftilzwiieen, tot dat oogmerk, over mijnen nube4nftigden Schijver; 'er bleef niets overig dan hot" aiitüe Landsgenoten bekend te maken in eene verta-Uiig ik bezorgde zulks in hope, het mogt beantwoordworden: om hier in gelukkiger te zijn, viel" mij in het zelve Uw Eerws. op te dragen. Zie" hier wel Eerwaardige Heeren dat voornemen uitge-" voerd Verfchoon mijne vrijpostigheid. geloof" bat het enkel uit zugt tot de waarheid is, en dan" twijffele ik niet, of Uw Ew. zult aan het oogmerk" waarom ik 'tü toeweije, ook gaarne voldoen." Eene bedenking zou nogthans oorzaak konnen zijn,dat mijn verzoek niet gunstig beandwoord wierd." eene bedenking, die met de fmaak van onze tijden" zeer ftioolit en waarin U Ew. moogbjk door 't lezen'* Van de beoordeelaars der nieuw uitgekomene Engel-" fche


Ï F TL E E R Z A A M EHet karakter welk hun voegt, met juiste trekkente maaien, en hunnen wandel te vormenovereenkoomstig met hunne hooge Roeping,is„ fche Schriften zult bevestigd worden, namentliik zulk„ een onderzoek word in de*e eeuw voor tijdverkwis-„ ting gehouden, want wie zal nu zijn geest met over,„ natuurkundige fpicsvinnigheden afmatten. De Engelfche„ Jüurna'isten pnjfen den fchranderen Edwards over dit„ werkteer, betjigen zelfs niemand te kennen, in dat„ VLifchil dieper ingedrongen, dan zijn Wel Eerw •„ n aar beklagen zijn finaak, daar hij zijne fchone kuil!„ dig.ned.n zo nutteloos hefteed heeft, Dog ik verwagte„ van Uw Ev S. onpartijdige denkenswijze, dat gij zeg-„ gen zult „ Zu'k eene recenfïe is geen wederlegging "„ 11. t is waar, dat wij een innige afkeer van hei Sch'«-„ lastike hebben; dog wij verwerpen daarom de geheele„Bovennatuurkunde nog niet; wij beminnen eenen„ Beattte en anderen, in zo verre zij op de fchone een-„ voudigheid hun zamenflel bouwen; maar alle nieuwe„ veronderifellingen, enkel uitgedagt, om de boven-na-„ tumkunse geheel nutteloos te maken . nemen wij nog„ met greiig aan., haren invloed erkennen wij nog, en„ wij verfterken onze gedagten nog met dezelve" —-„ dat ik niet onwaarfchijnlijk julk eene redekaveling„ verwagte, geloof ik als ik mij herinnere dat 'er eenen„ doorkundigen tfyttenbach in uwe Sociëteit is en mag" ' k ru'.?^"!vee'vuld;ge overeenitemming in twee„ verfcheidene Genoodfcbippen, den groten boven-na-„ tuurkundigen Hulshof bijvoegen. Op zulke mannen„ ziende, vleje ik mij dat men in uw Genoodfchap r.og„ achting voor gezuiverde overnatuurkunde heeft- daarbij„ zal ik Uw Lcrw. nog alleen herrinneren, dat mijnen„ kiw-'iras tot die overnatuurkm.dige bsfpiegehne-n„ veelal verphebt was te komen om dat zijn partij het„ eerst zulke gronden aangevoerd hadde: verkiezen Uw„ Ews. nogthans uwe voorgangeren djarin niet na te„ volgen; maar m tegend el alle overnatuurkundigeftei-„ lingen in dit verfchdftuk agter te laten; dan twijfcle, ik nog niet van weg.-n uwe heerfchende geneigdheid„ ter verlichting van uwen evenmer.sch, of Uw Ews„ zullen de goedheid hebben de gronden waarop uw„ öeizel van de vrijheid des rVils dan gebouwt is, op„ te


M E N G E L - S C H R I F T E N . 1$is het hoofddoelwit der Brieven, aan TIMOTKEusen TITCS gefchreeven. En "als we het geenwij daar leezen, met opmerking bclchouwen,in verband met veele plaatfen van gelijken inhoud,welken hier en daarin de gewijde Schriftenvoorkoomen, dan moogen we met het hoogfterecht des Apostels woorden de onzen maaken,en zeggen: Wie is tot deeze dingen bekwaam?Een Christen, zelfs in het gemeene leven, is•aan ontelbaare (hikken en gevaaren blootgefteld,uit aanmerking van zijnen ftand in eene boozeweereld, de magt en listigheid zijner geestlijkevijanden, en den invloed van het ligchaan derzonde — het welk, offchoon verzwakt, en vandeszelfs heerfchapvij beroofd, niet geheel verdelgdis. Een Dienaar van het Evangelie heeft,behaiven deeze beproevingen welken hem metalle andere Christenen gemeen zijn, nog anderen,hem bezonder eigen — zijne ambtsp'igtenzijn moeilijker, zijne verzoekingen meenigvuldiger,zijn gedrag wordt meer opgemerkt — veeleoogen zijn op hem gevestigd; fommigen derzelvenletten wrevelig op zijn hinken, anderen,misfchien, Hellen hem al te onbedachtzaam toteen patroon van navolging, voldaan met alles,wat door zijn gezag en voorbeeld flegts gewettigdis. Wordt hij aangemoedigd of toegejuicht,hij loopt gevaar, van door volksachting 'envrientegeven; zo dat zij alle tegenwerpingen in dit Boek„ ontdekken of ontzenuwen.„ Hier mede zult gij een inenschüevende daad doen„ aan hem die zich dan altoos roemen zal.„ De aan 17. H. W. Eerw. verplichte h„ CHRISTIANÜS BATAVÜS.".


14 L E E R Z A A M Evriendengunst van het rechte fpoor vervoerd teworden. Ontmoet hij tegenftand, haat, of verdrukking— en dit moet hij in fommige gevallen verwachten, warfneer hij getrouw is — danHaat hij bloot om tot toornigheid en ongeduld,of tot moedloosheid en menfchenvrees, overteflaan.Het ftrekt derhalven grootlijks tot bemoediging,uit de heilige Schrift — en nietalleenlijk uit dè heilige Schrift — te zien, hoeGODS Genade anderen, in gelijke omftandigvheden van gevaar en verzoeking, bekwaamgemaakt heeft, om zich te verheffen boven allebeletfelen, en zulk een gedrag en wandel tehouden, dat zij ons tot bekwaame Voorbeeldenmoogen dienen, en ons aanfpooren om hunnenavolgers te zijn, gelijkenvijs zij waren vanCHRISTUS.Ondersdeezen blinkt het karak:.cr van denApostel PAULUS met uitneemenden glans. Hijonderfcheidt zich, meer dan iemand, door zijnehoogverlichte kennis, grooten trap van genade',Onvermoeiden arbeid, en onveïgclijke]ij]:euvoorfpoed, als een edel en navolgingwaardigVoorbeeld van eenen Dienaar van den HKFR-RJESUS CHRISTUS. Het mooge een uiti'apfclüjnen van mijn voornaam oogwit, dn- ikeenige bladzijden befteede aan de overweegingzijner grondbeginfelen, en het • eenpaarig beloopvan .zijn leven, geduurende zijn Apostelfchap;doch ik vertrouw, dat deeze uitweiding nietnutloos zal zijn in zichzelve, noch over hetgeheel onvoegzaam geoordeeld zal worden; 1 aardienik mij niet .voorftelde, een bloot verhaalvan gebeurdnisfen optegeeven, maar de aandachtmijner Leezeren te bepaalen bij -de eigenaartigeftrek-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 15flrekking van het Evangelie, wanneer het waarlijkaang'enoomen wordt, en bij de grondbeginfelenvan den tegenftand dien het ontmoet; en'wijders, aantetoonen de onmoogelijkheid, omde waare beoefenende godvrucht door eeiiigeandere middelen te doen herleeven, dan doordie, welken in de eerfte Eeuw der ChristenKerk zoo algemeen nuttig en krachtdaadig zijngeweest.• Indien ik, tot het gemelde einde, het karakterwilde fchetfen van den een' of anderen diein laatere tijden uitgemunt heeft, zou ik deverdenking van partijdigheid en vooroordeel nietzoo ügtlijk kunnen ontgaan. Men. zou bedenkingeninbrengen, tegen de verdiensten weikenik aan het voorgeftelde karakter, hoe lofiijkook over het geheel, toefchreef; en de toevallige-zwakheden en gebreken van den Perfoon —want de besten zijn niet ten eenemaal vrij vanfmetten —- zou men] zorgvuldig opfaamelen, enbreed uitmeeten, als een genoegzaam Contrasttegen alles wat tot zijnen roem konde gezegdworden. Maar de zedigheid verbiedt, eenenMan die een Apostel van JESUS CHRISTUSwas, openlijk te fchandvlekken. Daar benevenis het reeds zeer lang, dat hij geleefd heëfï engeftorven is. En daar fommige geleerde Mannenmiddel gevonden hebben, of meenen tehebben gevonden, om zijne Schriften met den-heerfchenden fmaak onzer tijden overeentebrengen,wordt hij in algemeene bewoordingen gepreezen,en door alle godsdienstige Gezindhedenin de weereld, als een voorbeeld van navolginggefteld. Ik meen derhalven mij verzekerd temoogen houden, dat niemand die den naamvan


ï6L E E R Z A A M Evan Christen wil draagen, het ten kwaade duidenzal, wanneer ik den geest en het gedragvan den Apostel PAULUS in zoo helder eenlicht pooge te zetten, als mij moogelijk is, ofhem voordraage als een bekwaam Modél, waarnaar men over de verdiensten en het voorgevenvan allen die zich Dienaars van CHRISTUSnoemen, zou kunnen oordeelen.Veele dingen, onzer opmerking en navolgingewaardig, zijn ons aangaande deezen Aposte-luit de Handelingen der Apostelen bekend. Dochik wilde eene meer naauwkeurige fchets vanzijn karakter trachten te maaien, zoo als hetzelve verder optemaaken is uit zijne Brieven.De Godlijke Wijsheid laat zich aan een oplettendoog zeer klaar ontdekken, in de beftellingder lotgevallen zijnes volks, vóór hunne bekecring,Zij beginnen Hem eerst te kennen, wanneerhet Hem behaagt zich door zijne genadeaanhun te openbaaren; doch Hij kende henreeds lang voorheen. Hij bepaalt het uur hunnergeboorte, hunnen ftand in dit leven, enalle hunne omltandigheden en betrekkingen.Hij bewaakt hunne kindschheid en hunne jeugd,en beveiligt hen tegen ontelbaare rampen engevaaren, waar in zij zich geduurende hunnenftaat van onweetendheid en zonde, door hunnedwaasheid zouden nederftorten; en Hij laathunne neigingen toe, zoodaanig eenen loop teneemen, dat, als het Hem behaagt hen te roepentot de kennis' zijner Waarheid, veele gevolgenvan hun verleeden gedrag, en de overweegingenwelken dezelven hun aan de handgeeven, over het geheel medewerken om hengefchikter te maaken tot die posten, waar toeHij


M E N G E L - S C H R I F T E N . 17Hij voorheeft hen naderhand te roepen. Dusleidt Hij de blinden op eenen weg dien zij nietgeweeten hebben; en niet zelden geeft Hij hen—• ter openbaarmaaking zijner Wijsheid, Magt,en Genade, en om te doen blijken, hoe Hijuit het kwaad het goede kan doen voordkoomen— voor een' tijd zoo verre over. aan deuitwerkfelen hunner verdorvenheid, dat, naarmenschlijken fchijn, niemand onvatbaarer is om'een onderwerp der Genade te zijn, dan fommigenvan hun, die Hij niet ilegts voorgenoomenheeft van het verderf te redden, maar zelfs tegebruiken als werktuigen, ter behoudenis vananderen. Ik twijfel niet, of eenigen mijner Leezers,die hun eigen hart kennen, zullen gereedlijk deeze aanmerking op zichzelven toepasfen— maar er zijn voorbeelden, waar inhet Contrast zoo treffende en fterk is, dat detoepasfing zelfs door anderen, die hen kennen,gemaakt kan worden. Nooit bleek dit echterklaarder, dan in het voorbeeld van den ApostelPAULUS. Hij was, zoo als hij zelf getuigt (aj 9van 's moeders lijf aan afgezonderd, om onderde Heidenen te prediken den onnafpoorelijkenRijkdom van CHRISTUS. De gefteldheid vanzijn hart, en de manier van zijn leven, de aartzijner Godsdienstbelijdenis, en zijn beroep enbeezigheden, vóór zijne bekeering, waren blijkbaargefchikt, om hem tot een' onverdachtenzoo wel als ijverigen, Getuige van de waarheiden kracht van het Evangelie te maaken, nadathij het zelve eenmaal zóu omhelsd hebben.Des HE EREN oogmerk was, een uitfteekendbe-(a) Galaten I: 15.II. DEEL, S


mi3 L E E R Z A A M Ebewijs te geeven van de ongenoegzaamheid vanalle wettifche Inftellingen, en menschlijke vlijtof bekwaamheden — van de 'Kracht zijiier Genade,in het te onder brengen der fterkftevooroordeelen — en van den 'rijkdom zijnerBarmhartigheid, in het vergeeven der geweldigfteen vijandlijkfte aanllagen tegen zijn Evangelie.HetJs niet te begrijpen, hoe dit oogmerk,in cén enkel voorbeeld, kraclitdaadigcr haddckunnen bereikt worden , dan door hét" uitkippenvan onzen Apostel, die,' buiten het Evangelie,alle moogelijke voordeelen had genootcn, en,ingevolge van die voordeelen, ook de hardnekkigftepoogingen aangewend had, om het zelvete. verwoesten. Hij was van geboorte een jood— opgekweekt aan de voeten van GAMALICL , een'Overften der Farizeeuwen (b); de Secte welkegeacht werd allcrfterkst aan de Wetten vanMOSES verkleefd te zijn —••zijn gedrag, eerhij tot het Christendom overging, was buitentwijfel zedig; indien wij de zedelijkheid verftaanïn dien mageren en bekrompen zin, welken menmaar al te dikwijls, ook onder ons, er aan hecht,als beteekenende niets meer, dan vrij te zijnvan grove ondeugden, tevens met de betrachtingvan eenen kring van uiterlijke pligten, uitflaaffche en eigenlievende beginfelen, om hetgeweten te paaijen, en de gunst van GOD tekoopen. Terwijl hij zich dus benaarstigde omde letter der Wet te onderhouden, toen, zegthij zelf, leefde hij — dat is, hij behaagde zichzelveudoor zijne gewaande deugdzaamheid, hijtwijfelde niet, of was ook in Haat om GODEte behaagen, en dus achete hij zijnen Hand vei-(a) Filippenjen III.lio-


M E N G E L - S C H R I F: T E N. IQlig en goed. Uit deeze grondbëginfelen •—welken bij alle menfchen die door dezelven beftuurdworden, eenpaarig dezelfde uitwerkfelenhebben — was zijn hart vervuld met vijandfchaptegen de Leer en het Volk van JESUS;en zijn verdoold geweten maakte hem diets,dat het zijn pligt was, zich tegen dezelven teverzetten. Hij was een bereidwillig getuige, bijden dood van STEFANUS, en wel draa werdhij van een aanfchouwer, een voornaam bedrijverin diergelijke treurfpelen. Zoodaanig is deonvermijdelijke opklimming, in den Haat dernatuur,van kwaad tot arger!:De overmaat enuitwerkfelen zijner woede, worden door LUKASmet zeer leevendige verwen afgemaald. En deApostel zelf erkent meer dan eens, in zijrteBrieven, zijne voorgaande fpooiioosheden —want offchoon de HEER hem alles vergeevenhad, kon hij naauwlijks zichzelven vergeeven,dat hij de Gemeente van GOD vervolgd enverwoest hadde (a). Hij pleegde geweld enroof onder de Disfipelen, gelijk een leeuw ofwolf onder eene kudde fchaapen, dringende inde huizen, en niemand, zelfs de vrouwen niet,fpaarende. Dus was hij vervuld met den haatelijkengeest der vervolging, welke niets verfchoont,en wars is van mededoogen. Daar hetkwaad welk hij binnen Jerufalem doen kon,niet toereikende was om zijne ónverzadelijkewreedheid en bloeddorst te vergenoegen, verkreeghij magtbrieven van den Hoogenpriester,om de Disfipelen te Damaskus te verftooren.Op de reize derwaards, als hij nabij de Stadkwam,Ca) Ga'atin li 13; I Korinthen XV: 9.B 2


20 L E E R Z A A M Ekwam, werd hij plotslijk ter aarde geworpen,door de ftem en verfchijning van den HEERJESUS. Van dat uur af, ontftonder eene aanmerkelijkeverandering in zijn hart, en in zijnebedoelingen; en, nadat hij door ANANIAS gedooptwas, en genadige vergeeving van allezijne boosheden, tegelijk met de aanftelling tothet Apostelambt, ontvangen hadde, begon hijdat Geloof te prediken, welk hij eertijds metzoo veel ijver had gepoogd te verwoesten. —In dit nieuw gezichtpunt moeten wij hem voordaanbefchouwen; en wij zullen alles, wat menredelijker wijze van een befef eener zoo grootegenade en gunstbetooning aan hem, verwachtenmag, in zijnen volgenden levensloop ontmoeten.Gelukkig zij, die aan zulk een fchitterend voorbeeldhet naaste koomen!I. De kenmerkende hoedaanigheid, waar inde Apostel PAULUS allermeest uitmuntte, enwelke als de bron of oorfprong was van allezijne overige voortreffelijkheden, was de gloedzijner alles te bovengaande Liefde tot zijnenHEE&E en VERLOSSER. Het zou bezwaarlijkzijn, veele zinfneden van eenige uitgeftrektheidin alle zijne Brieven aantewijzen, waar in devolheid van zijn hart ten deezen opzichte nietkennelijk bleek. Hij fchijnt zelfs vermaak tevinden in den blooten klank van den NaamJESUS, in zoo verre, dat hij, zonder achtte flaan op de dorre regelen eener fierlijkefchrijfwijze, dien bij hem zoo geliefden Naambinnen den omtrek van tien agtereenvolgendeVerfen, tot tien keeren toe herhaalt (V). Hijgevoelde zoo fterk de billijkheid van den eisch,wel-(a) i Korinthen I: i 10. .


M E N G E L [-SCHRIFTEN. 21welken de ZALIG MA AKER had op de hartenvan ijder mcnsch — [ d. i., hij was zoo innigoverreed van de hoogfte betaamelijkheid enduurfte verpligting om JESUS lieftehebben, ]— dat hij het gemis van liefde tot JESUS, befchouwdeals het uiterfte toppunt van ondankbaarheiden boosheid, en als verdienende deitrengfte wraak, en een eindeloos verderf(Vz}-—•Wanneer hij merkte, dat hij om zijne onvermoeidearbeidzaamheid in den dienst van hetEvangelie, in fpijt van de meenigerlei gevaarenen dooden, welken hem aio mme dreigden, aanveelen toefcheen als uitzinnig, en als een, diezich buiten de paaien van verftandige redenkavelingliet vervoeren, dan achtte hij hetgenoeg gezegd tot zijne verantwoording: Deliefde van CHRISTUS dringt ons (/;) — wijzijn te vreden, dwaazen te zijn om zijnen wil;veracht te worden3als Hij ilegts verhoogd magworden; niets te zijn in onszelven, opdat Hijalles in alles zij. Hij had zulk een gevoelenvan de heerlijke en gadelooze voortreffelijkheidvan den Perfoon van CHRISTUS, van zijneaanbiddelijke nederbuiging, in onze Natuuraanteneemen, en den vloek van zondaaren opzich te laaden — en in zijne volmaakte gepastheiden genoegzaamheid, als de Wijsheid, Gerechtigheid,Heiligmaaking, en Verlosfing vanzijn Volk, dat hij dikwijls verlegen fchijnt omwoorden te vinden, bekwaam om de aandoeningenvan zijn hart uittedrukken —.• en wanneerhij al de kracht der taal uitgeput, en zijne leezersdoor de onnavolgbaare klem zijner redenen(a) 1 Korinthen XVI: 22.(b) 2 Korinthen V: J4.C 3als


£2 L E E R Z A A M Tials in verwondering opgetoogen heeft — dangeeft lüj te verftaan, dat hij zich ten eenemaalonbekwaam vindt, om recht te doen aan eenOnderwerp, welks hoogte, en diepte, en lengte,en breedte te groot zijn, voor onze zwakkebegrippen! — Maar, behalven deeze algemeeneoverweegingen, was hij ook zeer gevoelig aangedaanover de uitneemend groote en overvloedigeLiefde en Genade van CHRISTUS, tot hemin het bezonder; vooral, wanneer hij acht gafop de omftandigheden in welken de HEERhem had gevonden, en op de groote dingendie Hij bij hem gedaan had. Dat hij, die weleereen vervolger, een godslasteraar, en verdrukkerwas geweest, vergiffenis had moogenontvangen, tot een kind van GOD aangenoomcn,met de Bediening van het Evangelieverwaardigd, en tot eeuwige Zaligheid gefieldwas — dit was indedaad een voorbeeld vanwonderlijke Genade! Als zoodaanig kwam hethem zeiven voor; en op de gedachte daarvan,fchijnt hij dikmaal zijn tegenwoordig onderwerpte vergeeten, en barst uit in onnavolgbaareverheffing van den roem des Geenen die hemhad liefgehad, en Ziehzelven voor hem hadovergegeeven. — Gelukkiglijk overtuigd van denatuurlijke richting en de groote kracht van ditgLondbëginfel,'in hem zeiven, ftelt hij het ookaan anderen voor, in ftede van duizend bewijsredenen, zoo meenigwerf hij de onbepaaldftegehoorzaamheid aan alle GODS Bevelen trachtintefcherpen, of als hij de Geloovigen aanfpoorenwil tot eenen heiligen ijver, om de Leervan hunnen GOD en ZALIGMAAKER in alles%t verneren; terwijl zijne vermaaningen, tot hetge-


M E N G E L - S C II R I V T E N. 23gemoedlijk betrachten van alle #c betrekkelijkepligten deczes levens, gemeenlijk door deezezelfde groote Drangreden worden aangeklemd.Met écn woord; het gewoone en geliefkoosdeonderwerp, welk ten allen tijde, en op alleplaatfen, zijne gedachten , zijne tong, en zijnepen beezig hield, was de Liefde van CHRISTUS.Gefterkt en aangevuurd door deeze Liefde ,ftelde hij zijne uiterfte poogingen te .werk, omde kennis van HEM dien hij' liefhad, te verbreiden, en getuigenis te geeven aan zijne Magten Genade. Niets was in ffaat om zijnen moedte doen verflaauwen, of hem aftematten •—niets kon hem van zijnen pligt affchrikken, ofvan denzelven terug houden. En dit zelfdemoet en zal altoos het heerfchend grondbeginfelzijn, in een' recht getrouw Evangeliedienaar.Al bezat iemand de taaien der menfchen en derEngelen, het fchranderst vernuft, de fchoonftegaaven, en uitgebreidftc geleerdheid; indien hijniet door de Liefde van CHRISTUS gedrongenen beftuurd wordt, dan zal hij of niets doen,of niets met vrucht doen — hij zal onbekwaamzijn, zoo om het ongenoegen als om de aanlokfelender weereld, te wederftaan — zijneftudien en poogingen, zullen gewis door laageen eigenbedoelende inzichten worden aangezet— belang- of eerzugt moogen hem noopen,om te fchitteren, in de hocdaanigheid van Geleerden,Taalkenner, of Wijsgeer; maar zoolang de Liefde van CHRISTUS in zijn hartniet heerscht, zal hij nooit genegen of in Haatzijn, om tot eer van GOD, en tot heil vanonftervelijke zielen te arbeiden.\ Het vervolg in het Tweede Stuk.~\B 4EEN


24 L E E R Z A A M EEENP R A K T I K A A LV O O R S T E LO P G E L O S T .Voorftel. Op welk eene wijze moeten wij's HE EREN beloofde leiding, in de lotgevallenyan ons leven, verwachten, tot verlichting vanons oordeel, en beftuuring van onzen wandel, inden weg van onzen pligt ?_ Het is een voorrecht, voor hun die hunneeigen zwakheid en dwaalzugt behoorelijk gevoelen,en de hindernisfen, weiken hen in dit levenomringen, opmerken, dat de HEER in zijnWoord beloofd heeft zijn volk te leiden, zijnoog op hun te houden, en hun eene fterameachter zich te doen hooren, welke hun toeroept:„ Dit is de weg, wandelt in denzelven!" wanneerzij zouden afwijken ter rechte- of ter linkehand.Ten deezen einde, heeft Hij ons zijnbefchreeven Woord gegeeven, tot eene lampvoor onzen voet, en een licht op ons pad;en ons vrijheid gegund, om al biddende hetonderwijs van zijnen GEEST te zoeken, opdatwe 't zelve recht verftaan en toepasfen mogten.Het gebeurt nogthans zeer dikwijls, dat veelenvan het fpoor van hunnen pligt verre afdwaalen,' en grove en fchadelijke misflagén«begaan,terwijl zij betuigen eene ernstige begeerte teheb-


M E N G E L - S C H R I F T E N , 2ghebben, ora GODS wil te weeten, en meenenop Godlijk gezag en goedkeuring te werk tegaan. Dit moet men gewislijk toefchrijven aaneene averrechtfche toepasfmg van den regel,naar welken zij oordeelen; want de regel zelfis onfaalbaar, en de belofte allerzekerst. DeSchrift kan ons niet misleiden, indien men dezelvemaar recht verftaat; maar verkeerd begreepenzijnde, kan ze aanleiding geeven dat wijin misvattingen bevestigd worden. De HEI­LIGE GEEST kan hen, welken Hij beftuurt,op geenen doolweg leiden; maar het kan zijn,dat we ons inbeelden door den GEEST beftuurdte worden, wanneer zulks niet gefchiedt.— De beantwoording der voorgeftelde Vraag,als betreffende eene zaak van groote aangelegenheidvoor den vrede des gemoeds, en deeer van onzen heiligen Godsdienst, zal derhalvenniet onnoodig kunnen gerekend worden.Veelen dwaalden in 't geen zij meenden verpligtte zijn om te doen, of in van te voorente oordeelen over gevallen tot welken zij een»naauwe betrekking hadden; en zulks daarom,omdat zij des HE EREN leiding verwachtten,door middelen, welken de HEER niet verorden.1hadde. Ik zal eenigen der voornaamüevoorbeelden hier van opgeeven, want die alleoptenoemen, zou niet gemaklijk vallen.Sommige menfchen, zich in de noodzaaklijkheidbevindende, om van twee voorkoomendezaaken ééne te verkiezen, en niet terftond hunnekeuze kunnende bepaalen, bevalen hunnezaak door gebeden den HE ERE, en wierpenvervo'gends het lot: vastftellende, dat zij, nazulk eene plegtige aanroeping van GODS Naam,d e13 5


téL E E R Z A A M Ede uitwijzing van het lot voor een Godlijk antwoordhadden te houden .., waar in zij veiligmogten berusten, 't Is waar, de Schrift, en deReden zelve, verzekeren ons dat de HEERover het lot befchikt; verfcheiden gevallen ookvindt men in het Oude Testament geboekt,waar in op Godlijk bevel van het lot gebruikgemaakt is? dan ik geloof met, dat deeze voorbeelden, noch ook de verkiezing van MATTHIAStot het Apostelfchap door het lot, gepaste voorwerpenonzer navolging zijn. In de uitdeelingvan het Land Komaan • in de zaak van ACHANals ook in de verkiezing van SAUL tot de koninglijkewaardigheid, werd op GODS uitdrukkelijkbevel het lot gebeezigd. Het geval vanMATTHIAS was mede iet zonderlings, zoodaanigals nooit weder gebeuren kan, naamlijk, hetverkiezen van eenen Apostel, die nooit een gelijkgezag nevens de overigen zoude gehadhebben, zijnde zij onmiddellijk door den HEI­LAND zeiven aangefteld, indien het den HEEREniet hadde behaagd, zijne aanftelling op eenebuitengewoone wijze kennelijk te maaken. Behalvendit, zoo hadden alle deeze gevallen plaatsalvoorens de Canon [ of Regelmaat ] der gewijdeSchriften geflooten was, en vóór de uitftortingvan den HEILIGEN GEEST, welke der Kerkebeloofd was met haar te zullen blijven tot aanhet einde der eeuwen. Onder de bedeeling desNieuwen Testaments worden wij genoodigd, omvrijmoediglijk toetegaan tot den Troon der Genade,onze begeerten den HEERE voortedraageri,en alle onze bekommernisfen op Hem te werpen:maar er is geen bevel nóch belofte tenaanzien van het gebruikx van het lot; en onzetoe-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 2?toevlugt tot het zelve te neetnen, huiten GODSinfiéÖirTg, fchijnt meer den HEERE te verzoeken,dan Hem te eeren, en meer naar vermeetelheidte fmaaken , dan naar een betaamelijk vertrouwenop GOD. De uitwerkfels ook van dithulpmiddel waren meenigwerf zeer ongelukkig eirnadeelig. Een genoegzaam bewijs, hoe weinigmen op het zelve hebbe aantegaan, in het belluurenvan onze handelingen.Anderen, wanneer zij in twijfelachtige omftandighedenwaren, iloegen den Bijbel voor de handop, in hoope, van in het eerile vers' waar ophun oog zou vallen, iets te ontmoeten dat hunaanweeze wat zij te verkiezen hadden. Hetftrekt zulk eener 'handelwijze geenszins tot aanprijzing,dat de Heidenen, die van geenen Bijbelwisten, eveneens te werk gingen met hunne begunstigdeboeken; en hunne overtuiging aangaande't geen zij te doen hadden, of van 't geenhun overkoomen zoude, grondden op de eerfteplaats wejfce zij bij geval in zulk een boek openfloegen.Bij de llomeinen werden de Schriften vanVIRGÏLIUS doorgaands in zulke gevallen geraadpleegd, het geen aanleiding heeft gegeeventot de bekende fpreekwijs, van de Sortes VirgihWa'e'.En indedaad, VIRGÏLIUS is evenzoo goed gefchikt om zulke onderzoekers opde gemelde wijze te voldoen, als de Bijbel zelf.Want als men zich beftuuren laat door het toevalligvoorkoomen van een' enkelen tekst of•woord der heilige Schrift, zonder op den faamënhtógte letten, of denzelven met den ovèrigeninhoud van GODS Woord, of met de omltandighedenwaar in men zich bevindt, te vergelijken, dankan mendegrootfte buitenfpoorigheden bedrijven,de


23 L E E R Z A A M Ede volftrektfte onmoogelijkheden verwachten, ende duidelijkfte uitlpraaken van het gezond verftandbeftrijden, alles in de dwaaze verbeeldingvan op gezag van GODS Woord te werk tegaan. Kan het opflaan [bij voorbeeld] van2 Sam. VII: 3. alwaar NATHAN tct DAVIDzegt: Doe al wat in uw hart is, want de HEERis met u, een toereikende grond zijn, om totde wettigheid of nuttigheid van een of andervoornemen te befluiten ? Of kan het toevalligvestigen van ons oog op de woorden van denHEILAND tot de Kananeefche Vrouw: U gefchiedegelijk gij wilt, (Matth. XV: 28.) eenbewijs verftrekken, dat de vuurige begeerte vanons hart. welke die ook zijn mooge, zekerlijkzal vervuld worden? En evenwel heeft men gezien,dat fommigen de gewigtigfte zaaken aanvaard,en de grootfte verwachtingen gebouwd hebben,op geenen anderen grondilag, dan zulk een toevalligopflaan van eene of andere plaats uit denBijbel.Eene fchielijke en fterke voorkooming van eenenTekst, welke eenige gelijkheid fcheen te hebbenmet de zaak die op het harte lag, is door anderengehouden voor een onfaalbaar teeken,datzij den rechten weg hadden ingeilaagen, en datde zaaken juist zoo zouden uitvallen, als zijbegeerden. Of, aan den anderen kant, wanneerde Schriftuurplaats tegen hunne belangen fcheente fpreeken, dan kwelden zij zich met angstenvreeze; welke echter bij de uitkoomst bleekongegrond en onnoodig te zijn geweest. Zulkevoorkoomingen, als meer buiten onze magtzijnde dan de voorige handelwijze, zijn daarommeer algemeen in aanmerking genoomen, en totgron-


M E N G E L S C H R I F T E N . 29gronden van vertrouwen gelegd; doch de ondervindingheeft getoond dat ze niet min bedriegejjjkzijn. Wi] ftaan toe, dat voorkoomingenvan zulke bevelen of beloften in GODS Woord,als dienstig zijn om de ziel tot verootmoediging,tot opwekking, of vertroosting te weezen, doorhaar een leevendig inzien te fchenken in dewaarheden welken in die woorden vervat zijn,zeer nuttig en aangenaam zijn kunnen; en veelenvan GODS volk werden niet zelden, vooralin tijden van tegenfpoed, door een of andergepast woord of belofte, welke door den G?,ESTmet kracht op hun gemoed gedrukt werd, zeeraanmerkelijk geleerd en onderfteund. Maarwanneer men voorkoomingen of ingeevingen vanSchriftuurplaatfen aanmerkt als eene ftem uit denhemel, om ons te beftuuren of aantedrijven totzulke verrichtingen, waar toe wij buiten dit onsniet verbonden kunnen rekenen, dan kan menzeer ligt misleid worden tot groote verkeerdheden,en zeer gevaarlijke doolingen; gelijk zulksaan veelen gebeurd is. Er is geen reden omte twijfelen, of de vijand onzer zielen kan, wanneerhet hem toegelaaten wordt, ons zoodaanigeSchriftuurplaatfen, als tot de gemelde einden dienenkunnen, in overvloed verfchaffen.Sommige menfchen oordeelen over den aarten den uitflag hunner onderneemingen, door devrijmoedigheid welke zij in het bidden gewaarworden,Zij beveelen, zeggen ze, hunne zaakenden HEERE, zoeken zijn beftuur, enworden met eene groote verruiming des gemoedsbegunstigd, en daarom kunnen zij niet twijfelea,of hun voornemen is den HEERE welbehaagelijk.Ik zou niet gaarn alle bewijs van deezenaart


30 L E E R Z A A M Eaart geheel en al verwerpen; dan, zoo er geeneander e reden en bijkoomen die het zelve onderfteunen,kan ik er dat bewijs niet in vinden, welk méédaar in ftelt. Het is altijd niet wel te bepaalen;wanneer wij geestlijke vrijmoedigheid in hetbidden hebben. De eigenliefde is bedriegelijk;en wanneer ons hart zeer lterk op eene zekerezaak gezet is, dan kaa zulks ons woorden inden mond leggen, en onzen ijver gaande maaken.Het gebeurt maar al te vaak; dat wijvooraf heimelijk bij onszelven eene verkiezingdoen, en dan tot GOD koomcn om Hem raadte vraagen; in zulk eene geileldheid-zijn wij zeergeneigd, om alles aantegrijpen wat ons geliefkoosdontwerp fchijnt te begunstigen; en dan kan hetzijn, dat de HEER, ter befchaaming en beftraffingonzer huichelaarij, — want dien naam verdienthet, offehoon wij het zelf naauw gewaarworden — ons antwoordt naar onze drekgoden(a). Daar bcneven kan de gaaf des gebedsleevendig werkzaam zijn, offehoon het onderwerpvan ons gebed op eene misvatting rust, doortusfehenkoomst van omftandigheden die ons onbekendzijn. Dus kan ik in een verre afgelegenland eenen vriend hebben, ik hoop dat hij nogleeft, ik bid voor hem, en hierin handele ikpvereenkoomstig mijnen pligt. De HEER helptzijn volk door zijnen GEEST, in dat geen waartoe zij voor tegenwoordig verpligt zijn. Wordthet mij derhalven gegund, met ernst en vrijmoedigheidvoor mijnen afweezenden vriend te bidben,dan kan zulks wel een bewijs zijn datGODS GEEST mijne zwakheden genadiglijk iehulp koomt, maar het is geen zeker bewijs, datmijn00 Zie Ezech. XIV: 3,


M E N & E L - S C H R I F T E N . 31mijn vriend op dien tijd, als ik voor hem bidde,waarlijk in leven is; en wanneer ik, eene volgendereis voor hem biddende, mijnen geestbelemmerd vinde, dan moet ik daar uit nietbefluiten dat mijn vriend geftorven is, omdatde HEER mij niet langer, in het bidden voorhem, zijne invloeden doet gevoelen.Nog eens. Een opmerkelijke Droom is nietzelden aan fommige menfchen ruim zoo bellisichendvoorgekoomen, ter ontdekking van GODSwil, als eenige der voorgemelde middelen. Datveele heilzaame en tijdige waarfchuuwingen doordroomen fomtijds medegedeeld zijn, item ikgaarne toe. Doch fchoon dit fomwijlen gebéurdis, is echter het achtflaan op droomen, bezonderom door dezelven ons te laaten beftnurei i,ons gedrag er naar te regelen, of onze verwachtinger op te bouwen, bijgeloovig cn gevaarlijk.De beloften zijn niet gedaan aan droomenden,maar aan waakenden.Over't geheel mag men aanmerken, dat, fchoonhet fomtijds den HEERE behaagt, aan fommigemenfchen, in zekere omftandigheden, een wenkof aahfpooring te geeven buiten den gewoone nweg, echter, niet opzet GODS leiding 'of bcilimxte zoeken of te verwachten, door zulke midde:-len als wij hebben opgegeeven , onfchriftuurlijiken hagchelijk is. Ik zou verfeheiden bladenkunnen volfchrijven, indien ik alle de ongelegenrheden en kwaade gevolgen, die ik zelf uit zulkeene handelwijze heb zien gebooren worden,wilde verhaalen. 1 vSommigen zag ik, di ewaanden Go DE eenen dienst te doen, terwijlzij tegen de uitdrukkelijke letter van GODSGebod aangingen. Anderen heb ik gekend, diezoo-


3^ L E E R Z A A M Ezoo verre verdwaasd werden, van de leugen tegelooven, verklaarcnde zich, boven alle fchaduuwvan twijfeling, verzekerd, van dingen, diemet dit alles nooit gebeurden; zich ten laatftenin hunne verwachting teleur gefteld ziende, namde duivel hier uit gelegenheid, om hen aan deeenvouwigrte en allergewigtigfte Waarheden tedoen twijfelen, en al hunne voorige bevindingvoor loutere inbeelding en bedrog te doen houden.Door deeze dingen zijn zwakgcloovigengefchud, de aanftoot en ergernisfen tot nadeelvan het Euangelie vermeenigvuldigd, en de wegder Waarheid gelasterd geworden.Maar op wat wijze heeft men dan des HEE-REN leiding en beftuur te wachten? Uit aanmerkingvan 't geen hier omtrent ontkennenderwijze gezegd is, zal deeze Vraag met weinigwoorden te beantwoorden zijn. In 't algemeenleidt en beftuurt de HEER zijn volk, doorhun, op hunne gebeden, het licht van zijnenHEILIGEN GEEST te fchenken, waar doorzij bekwaam gemaakt worden, om de Schriftente verftaan, en dezelven te beminnen. GODS Woordmoet men geenszins gebruiken als eene loterij; aizoo weinig is het verordend om ons door enkelewoorden of fillaben te onderwijzen, die, uit!hun verband gerukt, geenen zin altoos opleve 5ren: maar het is ons gegeeven om ons rechtmaatigegrondbeginlëlen, en juiste bevattingente doen bekoomen, waar naar wij ons oordeelen genegenheden te fchikken, en ons gedrag teregelen en te beftuuren hebben. Zij die de•Schriften onderzoeken, in ootmoedige afhangingvan het Godlijk onderwijs, worden overtuigdvan hunne eigen zwakheid3en geleerd om alle, din-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 33dingen op hunnen rechten prijs te fchatten, zijgeraaken trapsgewijze tot eene onderworpengemoedsgefteldtenis onder GODS wil, zij ontdekkenden aart, en de verpligtingen van hunnenbezonderen ftand en betrekkingen in dit leven,midsgaders de ftrikken en verleiding-en waar aanzij blootftaan. Daar GODS Woord rijkelijk inhen woont, verflrekt hun het zelve tot een be-• hoedmiddel tegen dwaaling, tot een licht voorhunnen voet, en eene bron van fterkte en troost.Door de leerftukken, voorfchriften, beloften,voorbeelden, en vermaaningen der heilige Schriftin hunnen geest optefaamelen, en zichzelvendagelijks te vergelijken met den Regel, naarwelken zij zoeken te wandelen, neemen zij geduuriglijktoe in eene hebbelijke geftalte vangeestlijke wijsheid, en verkrijgen een foort vangeestlijken fmaak, waar door zij in ftaat zijnom met eene zekere maate van vaardigheid teoordeelen over 't geen betaame'Iijk of niet betaamendeis; even als een geoefend muzikaal oorover toonen oordeelt. En zelden zullen zijmistasten, dewijl zij werkzaam zijn uit een beginfelvan liefde tot CHRISTUS, welke in hunneharten heerscht, en zij fteeds de eer van GOD,als hun voornaamfte doel., in 't oog houden.In bezondere gevallen, opent en fluit de HEERvoor hun; ruimt bergen van zwaarigheden, diehun pad belemmerden, voor hun op, of betuinthunnen weg met doornen, wanneer zij gevaarzouden loopen om ter rechte, of linkehand aftedwaalen,alles door de befchikkingen zijner Voorzienigheid.Zij weeten dat hunne .belangen inzijne hand zijn; zij vinden zich gewillig om revolgen, waar en wanneer Hij voorgaat, maarII. DEEL. C fchrik-


34 L E E R Z A A M Efchrikken van Hem vooruit te loopen. Hieromzijn zij niet ongeduldig: naardien zij gelooven,zoo haasten zij niet, maar wachten dagelijks albiddende op den HEERE; vooral dan, wanneerzij eenige onderneeming van gewigt in t ooghebben; dan zijn zij ten uiterfte omzichtig, omtoch door geenen fchijn bedroogen te worden,en durven geenen voetftap verder gaan, dan zijGODS licht op hun pad bemerken. Ik ftelvoor het minst voor, hunne begeerte en pooging,en hoe zij behoorden te zijn. En fchooner tijden zijn, wanneer het geloof flaauw is, enhet eigen de overhand fchijnt te hebben, zoois dit toch over 't geheel de hecrfchende geneigdheidvan hun hart. En de HEER, wien zijdienen, laat hen in hunne verwachting niet befchaamdworden. Hij leidt hen op den rechtenweg, bewaart hen voor duizend ftrikken, endoet hen vertrouwen dat Hij hun Leidsman zijnen blijven zal tot den dood toe.BE-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 35B E T O O G ,DAT DE LEER VAN ONDERSCHEIDENTRAPPEN VAN HEERLIJKHEID INDEN HEMEL, GEÜVENREDIGD NAAR DEONDERSCHEIDEN MAAT VAN ËUAN-GELISCHE HEILIGHEID, NIET ON­BESTAANBAAR IS MET HETWAARE DENKBEELD VAN GE­NADE, ALS DE EENIGK BRONVAN ZALIGHEID.P^en beftendig Leezer van het \_EngelscK\EUANGELISCH MAGAZIJN, ftemt overeenmet veele Aanmerkingen, die in een voorig Stukvan dat Maandwerk zijn voorgedraagen, overde Gelijkenis van den onrechtvaardigen Rentmeester;doch verlangt, dat ik hem meer in hetbezonder aantoone, hoe de toewijzing van geestlijkeen eeuwige Zegeningen, als eene vergeldingdes loons, op werken van godvrucht en liefde, engevolglijk, van verfc/nllende trappen in heerlijkheid,hier namaak, aan verfchillende perfoonen 9naar hunne onderfcheiden werken in dit levenverricht — hoe zoodaanig eene toewijzing naarde werken, beft aanhaar is met de Leer der Za~ligheid, als alleen uit genade gefchonken?Ik befchouw deeze Vraag als zeer belangrijk,en biede, met onderwerping, het volgende tenAntwoord aan:Foor EERST.Het zal niet onvoegzaam ziin,C 2'dat


g6L E E R Z A A M Edat we trachten , voor af, de onderfcheidendenkbeelden een weinig uit een te zetten. —Of wij niet, dan al, de beftaanbaarheid derzelvenbefefferi; de leer daar van, is nogthansduidelijk begreepen in de heilige Schrift. Dezelfdeonfaalbaare Schrijvers, die ons de Leerder Zaligheid, als alleen uit genade, voordraagen,leeren ons tevens, dat het eeuwig Levenzal gefchonken worden- als een loon, aan hun,die den H E E R E in getrouwheid zullen gediend,en om Zijns Naams wil, in deeze weereld,zullen geleeden hebben. Zalig zijn ze, dieyervolgd worden om der gerechtigheid wil; wanthun loon zal groot zijn in de Hemelen (aj. Inde aanfpraak aan de zeven Afiatijche. Gemeenten,wordt het eeuwig Leven, als een loon,beloofd, in de vorm van verfchillende uitdrukkingen,aan hun die de verzoekingen en vervolgingendes tegenwoordigen levens zullenoverwonnen hebben. Het is ook geen louterebelofte des levens in 't gemeen, aan hun dieoverwinnen zullen, maar eene belofte- naar hetgeen in het ligchaam zal gefchied zijn. Dit zalten vollen blijken, als we in aanmerking neemen,de natuur der hemelfche Gelukzaligheid, welkegenooten zal worden.i. De hemelfche Gelukzaligheid zal grootendeelsbeftaan, in de Godlijke goedkeuring. Dedag is naderende, wanneer GOD aatr't licht zalbrengen, het geen in de duisternis gefchied is,en openbaar en de verborgen raadflagen des harten;en alsdan zal een iegelijk lof hebben van GODE(£).Het geen op-aarde aan HEN OCH te beurt viel,zal(a) Matih. V: IO-I2.(fc) ï K IV; 5.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 37zal het deel van alle GODS getrouwe dienaarenin den Hemel zijn, naamlijk, het getuigenis, datzij GODE behaagden. En voorwaar, dit zalee,n Hemel op ziehzelven zijn! Dan het isonmoogelijk, dat alle de gezaligden deeze goed-'keuring in eenen evengelijken trap genieten zul-Ln; ten zij dat zij alle eveneens zich op deweereld gedraagen hadden.2. De, hemelfche Gelukzaligheid zal beftaan,in de oefening der liefde, in de allerhoog/Ie liefdetot GOD. En dit zoo zijnde, hoe meer wijdan voor Hem zullen gedaan hebben, des temeer zullen onze harten, door de nagedachtenisdaar van, verblijd worden. Het zelfde beginfel,welk ons hier in zijnen dienst ons doet verblijden,zal ons hier na ftof van vreugd enverheuging opleveren. En dewijl de liefde onshier doet roemen, zelfs in de verdrukkingen,indien GOD maar verheerlijkt wordt,- hoe zullenwe ons dan aldaar verheugen, dat wij waardiggeacht zijn geworden, om zijnes Naams wülmaadheden te lijden! IIet is aldus, dat onzeligte verdrukkingen ons werken een gansch zeeruitneemend eeuwig gewigt, der heerlijkheid, endat wij, door onzen arbeid en ons lijden*'$ n f#fchat vergaderen in den hemel. Dit alles, veronderftelt,dat;, ten zij wij voor GOD, in deezeweereld, evengelijk gearbeid hadden, wij ookin den Hemel geen' evengelijken loon kunnenverwachten. ,3. De hemelfche Zaligheid zal beftaan, in detoefchrijving van allen roem en heerlijkheid aanGODE en het LAM. Openb. V: ia. Maar ditkan alleen gefchieden, naar gelang wij roemftofhebben opgezameld. Hij die veel vóór GODC 3ge-


0° L E E R Z A A M Egedaan heeft, heeft meerder kroon en — dat ikzoo fpreeke — verkreegen, dan anderen, engevolglijk zal hij ook meerdere aan des VER­LOSSERS voeten kunnen nederwerpen. Als wijeenen THORNTON, eenen HOWARD, of eenenPAULUS (#) hooren erkennen: Door degenade GODS, ben ik dat ik ben, dan is ereene veel meer bevattende beteekenis in deezeuitdrukking, en eene onbedenkelijk meerderetoebrenging van eer aan GOD, dan wanneerdezelfde woorden gebeezigd worden door ande-'re, fchoon zelfs zeer godvruchtige menfchen.De Apostel der Heidenen fpreekt van zulken,aan wien zijn dienst gezegend was, als welkenten geenen dage zijne blijdfchap en kroone zoudenzijn; doch indien er geene verfchillendetrappen in den Staat der Heerlijkheid waren,dan zou elk een die het Koningrijk der hemelenbeërft, ja zelfs ieder kind, dat in zijne kindsheidten hemel ingaat, dezelfde blijde nagedachtenismoeten hebben van zijnen arbeid, en dezelfdekroon, gelijk de Apostel PAULUS. Endit te nellen, wederlegt zichzelven.4. De hemelfche Gelukzaligheid zal beftaan,in uittegalmen de wonderen van GODS liefde,aan ons beweezen. De gecstlijke kennis nuverhoogt de vermogens der ziel, en maakt haarbekwaam om meerder te omvatten, dan anderszins.Elk vat zal vervuld worden —• gelijkfommigen dit uitdrukken — maar elk vat zalniet(0) De twee eerften zijn in Engeland zeer bekend engeroemd; de eerfte, wegens zijne alom bekende godvrucht,en werken van (iefdaadigheid —— de tweede,wegens zijne uitgeftrekte Reizen, tot veriigting van hetleed en lot van armen, en ongelukkige gevangenen.


M E N G E L - S C II R I F T E N . 36niet evenveel kunnen omvatten. A B R A H A M ,ISA&K , en JAKOB, worden ons als zonderlingetoonbeelden in den Hemel voorgedraagen, metwien in 't Koningrijk der Hemelen aantezitten,als een voortreffelijke zegen gefchat wordt.PETRUS, PAULUS, en andere uitmuntendeheiligen, zijn zekerlijk tot een' grooter trap vangenot voorbereid, dan andere gemeene Christenen.Sommigen hebben tegen deeze denkwijze ingebragt:dat wij alle voorwerpen zijn van dezelfdeliefde;, dat wij gekocht zijn door hetzelfde Bloed; geroepen met dezelfde roeping; enerfwachters van dezelfde ervenis — en dat men,gevolgelijk, hier uit befluiten moet, dat dan ookde Zaligheid door allen in denzelfden trap zalgenooten worden. Doch zoo deeze redeneeringiets bewijst, bewijst ze te veel; want dit vooronderftelt,dat wij ook in deeze weereld, opeenen eenpaarigen voet moesten zijn, zoo welals in de toekoomende. Dan, naardien nogthans,in dit leven, eene groote verfcheidenheidhier mede niet onbeftaanbaar is, kan daar uitgeen gevolg getrokken worden, van evenredigheidin de toekoomende eeuwe.Het geen dus nog overig blijft te bewijzen, is,Ten T W E E D E N , de begaanbaarheid vandeeze denkwijze, met de Leer der Zaligheid,enkel uit genade. Indien het denkbeeld vanloon in zich behelsde de kundigheid van verdienste,of -waardigheid, dan zou'de onbegaanbaarheiddaar van kennelijk doorfteeken. Demensch konde zelfs in den ftaat der zuiverileonfchuld bij zijnen SCHEPPER niets verdienen;het uiterfte dat hij vermogt te doen, was zelfsC 4zijn


40 L E E R Z A A B I Ezijn pligt — veel min dan is het moogelijk vooreen gevallen fchuldig fchepfel, iets te verdienenbij eene beleedigdc GODHEID, dan fchaamte,en fchaamroodheid des aangezichts. Dan, geenzulk denkbeeld ligt in de Leer van Loon opge-.wonden, welker doeleinde alleen is, om ons totalle goede woorden en werken aantemoedigen,en om uittedrukken het welgevallen dat JEHÖVAHheeft in de gerechtigheid, zoo wel, als zijneliefde tot de rechtvaardigen.1. De Loon fluit geene onbeftaanbaarheid inzich met de Leer der Genade, omdat even diezelfde werken,^ welken het GOD behaagt tebeloonen, het gevolg zijn van zijn eigen Genadewerk.Hij beloont de werken, waar van Hijde opperfte en eerfte oprzaak is. Hij, die onsvrede en keil heeft voorbereid, heeft alle onzewerken in ons gewrocht.2. Alle loon, voor Ichuldige zondaaren, heeftzijn opzicht tot het Middelaarfchap van CHRIS­TUS. Uit hoofde der allernaauwfle vereenigingvan CHRISTUS met de geloovigen, wordenzij niet alleen aangenoomen in Hem, maar ook,het geen zij doen, wordt aangenoomen en beloond,t/OT zijnen wil. De HEER zag ABELen zijn offer aan; en wij worden gezegd, opteofferengeestlijke offeranden, die GODE welbehaagelijkzijn door JESUS CHRISTUS. Gelijker geen zonde zoo groot is, welke GOD omCHRISTUS wil niet wil vergeeven, geen zegenzoo rijk en groot, welken Hij niet wil fchenken,alzöo is er ook geen goed werk, het welk Hijniet wil beloonen. Een beker koud waters, gegeevenaan eenen Disüpel, om CHRISTUSWil, zal zijnen loon geenszins verliezen.3. Het


M Ë N G E L - S C II R ï F T E N. 413. Het verband, welk GOD genadiglijk gelegdheeft, tusfchen den loon, en de gehoorzaamheidzijner kinderen, dient niet alleen tenbetooge van zijne liefde tot CHRISTUS én tothun, maar ook van zijn welgevallen in de gerechtigheid.Zijne liefde neigt 'Hem om ons te Zegenen,-en zijne liefde tot gerechtigheid neigtHem, om ons te zegenen in dat bezonderopzicht. Een liefderijk Vader heeft de gezindheid,om een aantal gunstbewijzen aan zijn kindtoetefchikken, en in het einde, eene rijke erve^nis voor hem: te beftemmen; dan tevens bedoelthij, zijn karakter zoo te vormen en voortebereiden,dat hij in 't einde vatbaar en gefchikt zij,om die wel te kunnen. bezitten en genieten. Inden loop zijner opvoeding, derhalven, geeft hijhem, met opzet, deeze en geene gunstbewijzen,tot zijne aanmoediging, bij wijze van belooningvoor zijne kinderlijke gehoorzaamheid. Hij geefthem een nieuw kleed, voor deeze pligtbetrachtng, eenzalmia-werk, voor geene; wegens zijnezorg voor de kudde en de herders, zal hij eenfchaap of os in eigendom bekoomen; en voorzijn naarstig en vlijtig beploegen van den grond,zal hij het gewas van dit of dat ftuk des akkersgenieten. In deeze gevallen, begrijpt men ligtlijk,dat de Vader dit niet aanziet als eenefchuld, welke het kind, uit hoofde van billijkheid,konde vorderen; maar, genegen zijndegoede gaaven te geeven, beftuurt hem zijnewijsheid en goedheid, om dezelven op die wijzete geeven, ten einde zijne naarstigheid en kinderlijkegehoorzaamheid daar door zouden wordenaangemoedigd. Alzoo is het ook, dat onzehemelfche VADER ons genade en eere geeft.C 5Van


42 L E E R Z A A M SVan hier, dat zoeken verbonden is met vinden',vergeeving van zonden, met ootmoedige belijdenisvan dezelven; rechtvaardiging, met geloof; eneene kroon der heerlijkheid, met de overwinning.In deezer voege is het, zoo wel als door deenoegdoemhg van CHRISTUS, dat genadef eerscht door rechtvaardigheid tot het eeuwig leven.Zij die ten laatften dage zullen gezaligd worden,zullen ten vollen overtuigd zijn, dat alles uitgenade is, en dat zij niets zullen hebben om inte roemen, dan in den HEERE. Terwijl,aan de andere zijde, de zedelijke Regeering vanGOD zal opgeluisterd, de billijkheid zijner handelingenopenbaar gemaakt, en de mond dergodlooze zondaaren voor eeuwig geftopt Worden,daar de RECHTER, in 't aartzien van hetHeelal, aangaande de rechtvaardigen zal verklaaren:Deezen zullen met mij wandelen in wittekleederen, evermids zij het waardig zijn.G A J U S .BE-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 43B E T O O GVAN DE AANGELEGENHEIDDERL E E RVANGODSG E N A D I G E B E L O O N I N G .W ie, die het voorgaande Stuk met behoorelijkeopmerkzaamheid leest en nadenkt, moet nietdezulken allergelukkigst keuren, die, als egteleerlingen der OPPERSTE WIJSHEID, Haarootmoedig aankleeven, en digt aan de Landgaan; daar Zij haarcn leerlingen toezegt: Ik doewandelen op den weg der gerechtigheid', IN HF.TMIDDEN van de paden des rechts (a)? Gelijkdit elk eeneu godvruchtigen voegt, betaamt hetvoorai eenen Godgeleerden, wien het voorzekertot eere ftrekt, met grond, als een gemaatigdebetijteld te worden. Immers, de maatigheid^alomme in den Bijbel onder de hoofddeugdenvan het Christendom aangepreezen dienihem vooral te verzeilen en te beftuuren, in hetleeren en verdeedigen der Waarheid, en in hetbeftrijden van dwaalingen. De Godlijke Waarhedenzijn veele en onderfcheiden, en elk derzelvcnheeft haaren eigen omtrek, beperking,en juiste plaatfing — gelijk een keten, die uitverfcheiden fchakels is laamgefleld; wie eenedier fchakels daar wilde uitligten, of verplaatfen,zou(a) Spreuk. VIII: 20.(iA Rom. XII: 3;2Petrus h 6; Ca/.V: 22; en elders.


44 L E E R Z A A M Ezou de geheele keten bederven of onbruikbaarmaaken. Hoe vaak. is het gebeurd, dat zelfswijze en goede menfchen, wier ijver voor deWaarheid niet genoeg getemperd was met gemaatigdheid,in hunnen ftrijd voor de Waarheid,door drift en • voorbaarigheid zijn verlinkt, entot gevaarlijke uiterften overgezwakt! Voorbeeldenvan dien aart, zijn er veele in- de KerkelijkeGefchiedenisfen voorhanden, gelijk nog onlangsleerrijk i is aangcweezen, door den geleerdenYPEY, in zijn Werk: Letterkundige Gefchiedenisder Systematifche Godgeleerdheid. Of heeft dital geen : plaats, dan gebeurt het nogthans nietzelden, dat men, naar het beloop en den finaakder tijden, wel Waarheden behandelt, maarnietin derzelvcr gehêelen omvang, en in dat verband,zoo als dezelven tot andere Waarhedenftaan, welken niet min gewigtig, en noodig zijnom te worden voorgedraagen. DAN. NE AL,in zijne Historie der Puriteinen, bericht, dat,toen de Aartsbisfchop LAUD, ten jaare 1645.ten gevalle van Koning KAR EL den Eerfien,den Roomfchen Godsdienst trachtte iutevoeren,hij, ten'zulken einde, de opgekoomen en doorbreekendeleer der Remonftranten fterk begunstigde.De rechtzinnigen zulks verneèmende,verzetteden zich daar tegen met alle magt, eildeeden de Predikftoelen daveren van den twist.Dan, ongelukkig, in een' overmaatigen ijver totverdeediging van de Leerftukken der Vrije Genade,verzuimde men, op de noodwendigheidvan de pligten der godzaligheid, daar uit voordvloeijende,aantedringen; het' welk aanleidinggaf, dat de Antinomiaanen het hoofd opftaken,tegen welken zich wederom, in eene ongetemdedrift,f


M E N G E L - S C H R I F T E N . 45drift, aankantten, zij, die men Neonomiaanennoemde. En dit vuur van twist heeft aldaarruim een halve eeuw gebrand, totdat wijlendonze gemaatigde en godvruchtige WITTIUS —die, door eene reize in Engeland, aldaar onderde Presbyteriaanen zeer bekend en geacht was—1 gelegenheid vond, dien brand meerendeelste blusfchen; waar toe zijn onfchatbaar Werkje,Vredelievende Aanmerkingen, zeer gezegend endienstbaar was. — Wie, onder de Christenen,kan een' oogenblik in twijfel ftaan, dat CHRIS­TUS, onze HEER en ons HOOFD, ons inzijne Leer, leven, en wandel, tot een voorbeeldvan navolging gefteld is, en dat niemand opden naam van Christen mag boogen, danzij, die het beeld van C H R I S T U S liefhebben,en, elk in zijne maate, in waarheidpoogen uittedrukken? Een ijgelijk, toch, dieden naam van CHRISTUS noemt, ft'aa af vanongerechtigheid (a). Van hier, dat de eerfteChristenen onder de Heidenen zoo onderkennelijkwaren. Als men hen, tot voorwerpenvan fmaad of vervolging, wilde aanduiden, zeidemen: Hij vloekt niet, hij drinkt niet, hij hoereertniet; ergo, hij is een Christen. Zij maaktenzich, door hunnen wandel, en door hunne navolgingvan CHRISTUS, onder de Heidenenals leerlingen van CHRISTUS bekend. En voorwaar, bij die belijdt een Christen te zijn, belijdthier mede, dat hij door den Dood en de Zocnoft'erandevan CHRISTUS, met GOD verzoenden bevredigd is; dat hij door CHRISTUS verlostis van de zonde; en dat, gelijk CHRISTUS hemgekocht heeft door zijn Bloed, om Hem ten(0) 2 Tim. II: ig.ei-


4


M E N G E L - S C H R I F T E N . 47bij herhaaling, daar toe opwekken, zeggende:Doet aan de liefde; wandelt in de liefde; laatalle uvie dingen in de liefde gefchieden (a); endat PETRUS, uit het voorbeeld van CHRISTUS,zoo ernstig vermaant, om ook onze vijandenlieftehebben, en, in ftede van geleeden ongelijkte vergelden, zulks liever, met een volhardendgoeddoen, te verdraagen (70; en dat JOANNESfchrijft: Die zegt dat hij in Hem — dat . is inCHRISTUS — blijft, die moet ook zelf alzoo•wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft (c). In deZedekunde van het Euangelie, moeten dus delesfen en voorfchriften van CHRISTUS onsgedrag regelen, niet alleen omdat Hij onzeHEER en gebiedend HOOFD is, maar ook,omdat Hij ons Voorbeeld is, die door zijnenheiligen wandel ons is voorgegaan, en ons eenexempel gefteld heeft, om Hem daar in natevolgen.Dus, zegt PAULUS (d), moeten wij opJESUS zien, als den over ft en Leidsman en Voleinderdes geloofs. En Hij zelf leert ons: Zooiemand mij dient, die VOLGE MIJ; en daar ikben, aldaar zal ook mijn dienaar zijn (e~). Inde beoefening van het Christendom, is dit ftukvan de hooglle aangelegenheid en nuttigheid; enhij, die door het geloof in CHRISTUS blijft,en ftaag het oog op Hem houdt, als zijn Patroonen Voorbeeld, kan ftaat maaken op devervulling zijner genadige toezegging, dat Hijzijne volgelingen zal doen wandelen op den wegder gerechtigheid, IN 'TMIDDEN van de paden(a) Koll. III; i 4 ;Efez. V: a; 1 Kor. XVI: 14.(&) 1 Petrus II; 18-35,(e) 1 Joann. II; 6.(rf) Hebr. XII: i.(e) Joann. XII: 26.des


43 L E E R Z A A M Edes rechts (a). — Dan, federt de Sociniaanen,de Godheid van CHRISTUS en zijn verzoenendBorglijden loochenende, geleerd hebben, dat Hijons alleen tot een Voorbeeld van navolging gefteldis, om, door de betrachting zijner Geboden,als eene nieuwe Wet, onze gerechtigheid voorGOD te zoeken, is, met reden, die Hoofdleervan het Christendom onder ons ten fterkftenvoorgeftaan en verdeedigd, dat, naamlijk, CHRIS­TUS niet enkel geleeden heeft] en geftorven is alseen Martelaar, tot bevestiging zijner Leer, maar,boven al, en voornaamlijk, als de 'eigenlijkeBorg en Verlosfer van arme doodfchuldige zondaaren,die zich bij GOD in hunne plaats gefteldheeft, en door zijn lijden, en gehoorzaamheidtot den dood des kruisies, eene waare, eigenlijke,en daadlijke Verzoening heeft te wege gebragt,welke van GOD genadig toegerekend, en vanhun door 't geloof aangenoomen zijnde, zij daardoor vrede met GOD genieten; om nu uit dankbaarewederliefde, gehoorzaamheid aan denHEERE te bewijzen, volgends de lesfen en hetVoorbeeld van hunnen Godlijken VERLOSSER.Hoe zeer nu deeze Verzoening de Hoofd- enGrondleer van 't waare Christendom uitmaakt,zoo is het nogthans zeker, dat haar eigenlijk envoornaame doeleinde ftrekt, om ons Wederomtot GOD te brengen, (i Pet. Hl: 18; Luk. I:74- 75-) in die betrekking tot, en gehoorzaamheidaan Hem, als waar uit wij door de zondewaren(a) Over de heiligheid van CHRISTUS , als het Voorbeeldder geloovigcn , kan men, onder anderen, ookraadpleegen het geleerd en godvruchtig Werk van denberoemden J. O WEN, Verhandeling over den H. Geest,in quarto, Blidz. 687-089.


M E N G E L - S C H R I F T E N . ^waren uitgèvallen. Het doeleinde, en het middel,zijn dus, in de Keten der Waarheden, tweefchakels, welken in haar juiste verband enplaatfing altoos naauwkeurig in het oog moetengehouden worden. Het einde kan nooit zonderhet middel bereikt worden, maar ook nimmer maghet middel in de plaats van het uiterfte doeleindeworden gefteld. Daar dit doeleinde nu is, zooals ik zeide, onze wederkeering tot, en gehoorzaamheidaan GOD, naar het voorbeeld, datonze HEER en Hoofd JESUS CHRISTUS onsin zijnen ganfehen wandel gefteld en gegeevenheeft, opdat wij zijne voetftappen zouden navolgen— indien dit niet, als het groote einde vande Leer der Verzoening, geleerd en aangedrongenivordt, dan feheidt men, het geen GODonaffcheidbaar heeft faamen gevoegd; zou ik desniet moogen in bedenking geeven, of 'men dietwee Waarheden, welken, als middel en einde,tot eikanderen in zulk een naauw verband ftaan,wel altoos in dat verband behoorelïjk heeft ophet oog gehouden en aangedrongen ? en of men,in .den twist met de Sociniaanen, door de noodzaaklijkeverdeediging van de Leer der Verzoening,onze aandacht niet te veel ontwend enafgetrokken hebbe van de Leer: dat CHRISTUS,jn zijnen, heiligen wandel, niet alleen onze Borg,maar ook.ons Voorbeeld is, 'twelk GOD, door zijnegroote liefde en genade, aldus beftemd en verordendheeft, als een hulpmiddel, ter te gemottkoomingvan de zwakheid zijner kinderen, opdatzij, in hunne gehoorzaamheid, rfet alleen zienzouden op zijn Gebod, maar ook op CHRISTUS,als hunnen HEER en HOOFD, die hun, in dienweg van gehoorzaamheid, als hun Patroon isII. DEEL. D voor»


£0 . L E E R Z A A M Evoorgegaan, opdat zij, elk in hunne betrekking,in zijne voetftappen zouden wandelen? In deChristelijke Zedekunde is dit van 'thoogfte aanbelang.,en de grootfte nuttigheid. Want houdenwij recht in 't oog, dat CHRISTUS ons Patroonen Voorbeeld is, dan zal ons'zulks ftrekken,entot onderwijs, en tot aanmoediging. Tot onderwijs.Geen geval kan ons immers bejegenen, of wijzullen uit den heiligen wandel van CHRISTUSleeren kunnen, hoe wij, op zijnen voorgang,ons te gedraagen hebbenvooral, wanneer mengodvruchtig gezind is, om den heiligen : wandelvan ]ESUs°onderfcheidenlijk te kennen en nateftreeven.En ter onzer aanmoediging, tot volftandigegehoorzaamheid, en tot het draagen vanzijn kruis; om onze vijanden lieftehebben, hunkwaaddoen met goeddoen te vergelden, te zegenendie ons vloeken, en te bidden voor degeenen die ons haaten en vervolgen. •— Wie,die het Christendom recht kent, moet nieterkennen,dat vooral ook in dit opzicht, de Zedekundevan onzen HEILAND, die van alleHeidenfche Wijsgeeren oneindig, overtreft; diewel lesfen gaven, maar niet, gelijk CHRISTUS,in de betrachting derzclven voorgingen? — Wie,nog eens, die het Christendom recht kent, moetniet tevens erkennen, dat, .naar de teekeningvan den Bijbel, dit het voornaamste en edelftekarakter van eenen Christen uitmaakt, waar toehij door de Leer der Verzoening geroepen enverpligt wordt? — Maar wie ook, die rechtzichzelven kent, zal niet met diepe fchaamte cnootmoedigheid belijden moeten, dat hij in deezenbijna geen voetftappen weet, welken hij, 1ter navolgingvan zijnen Godlijken HEER en MEESTER,heeft


M E N G E L - S C H R I F T E N , 51heeft gedrukt? Is het derhalven ook niet te tellenonder het gebrek van maatigheid, dat wij, inonzen ijver ter beflrijding van de leerwijs derSociniaauen, dit I Ioofdftuk onzer Leer. al te zeerverdrongen en ter zijde gefchooven hebben, immers,niet bcftendig genoeg de Leer van Verzoeningmet de navolging van CHRISTUS, alsmiddel en einde tot elkander in verband ftaande,hebben op het oog gehouden? — Voorbeeldenvan dien aart, konden meer worden aangevoerd;doch, om te koomen daar ik bepaaldlijk weezenwilde, naar aanleiding van het voorgaandeBETOOG, over den onderfcheiden Genadeloon,welken GOD aan zijne Kinderen, op hunne gehoorzaamheid,heeft toegezegd — is het medewel der overweeging waardig, of men, in debeftrijding van de dwaalleer derRoomschgezinden,aangaande de Verdienstelijkheid der goede werken,de waare en belangrijke Leer des Bijbels, aangaandedat Huk, niet al teveel heeft voorbijgezien,immers, niet met dien ernst heeft blijvenvoordraagen en aandringen, als het gewigt en denuttigheid daar van, in de Euangelifche Zede|kunde, mij toefchijnt te vorderen. Men heeft,ja wel, toegcftaan, dat GOD de goede werkenzijner Kinderen genadiglijk wil beloonen, maarniet zoo opzetlijk betoogd en aangedrongen, datde Leer eener genadige belooning, waarlijk eeneLeer is, ftrekkende tot heerlijkheid van GOD,.en tot bevoordering van den troost en de heiligheidzijner Kinderen. De aanmerking, welkeik ten deezen aanzien gemaakt vinde, bij dengeleerden en godvruchtigen J. O WEN, in zijnWerk over den Brief aan de Hebreen, DerdenDeels. Eerfte Stuk, Bladz. 133-137, zal ik, totD 3ge»


5* L E E R Z A A M Sgemak en nut des Leezers, daarom hier doenvolgen. Dus fchrijft hij:„ IVaer ook eenige oprechte vrugten van Gelove„ en gehoorfaemheit in de herten en levenswijfe„ van Belij deren gevonden werden, daer neemt God„ die genadelijk aen en zegent fe. Niets is foo„gering, of hij wil het felve foo 't opregt fij,„aennèmen; en niets is foo groot, of hij heeft„'er overvloejende vergelding voor. Niets dat„ voor God gedaen weit, m verloren wefen.„ Een beker koud waters, de minste verquikkinge„die aen ijemant om fijnent wille toegebragt„ wert, fal ter gedagtenis opkomen. Al wat wij„ zijn of hebben, zijn wij vooraf hem fchuldig,„ foo dat 'er geen verdienste kan wefen in eeni-„ge faek die wij doen. Dog wij moeten toe-„ fien, dat, terwijl wij de verwaendheit van verdienste„verfaken, wij niet de troost des Geloofs aen-„ gaende de aenneminge onfer pligten verliefen.„ Het is een vrugt van 't Middelaerfchap van„ Jefus Christus, dat wij God mogen dienen fon-„der vreefe, in heiligheit en geregtigheit voor„ hem, alle de dagen onfes levens, Luc. I: 74, 75.„ Dog indien wij altoos angstig en bekommert„ zijn of 't geen wij doen, Gode aengenaem zij„ of niet; hoe dienen wij hem dan fonder vreefe?„ Dit is de flimfte foort van vreefe die wij on-„ derhevig zijn, die God feer onteert en onfe„eige fielen kleinmoedig maekt, 1 Joh. IV: 18.„ Want hoe kunnen wij God meer onteeren dan„door te oordeelen, dat, wanneer wij in opreg-„ tigheit ons uiterfte best in den weg van zijn„ Dienst gedaen hebben, hij nogtans in ons geen„ behagen heeft, nog onfe gehoorfaemheid aen-„ neemt? Is dit niet hem te agten flvaf\ toornig,


M E N G E L S C H R I F T E N . 53„ altoos verftoort, gereed om ons te betrappen,„ een wien niets eenig genoegen kan geven ?„Soodanige gedagten zijn het merkteeken van„ den boofen Diens tknegt in de Gelijkenis, Luc.„ XIX: 20-22. Waer is dan die oneindige goed-„heit, genade, nederbuiging, liefde, en mede-„doogen, die zijn natuur foo wefendlijk eigen„ zijn, en waer in hij verklaert heeft foo overvloedigte wefen? En indien 't dus zij, wat„ nuttigheit is 'er in het Middelaerfchap en de„ Voorbiddinge van Jefus Christus? Wat voordeel„in de beloften van het Genadeverbond? En„ wat blijft 'er over dat ons in en tot de pligten„van gehoorfaemheit kan aenmoedigen? Die„ enkel te volbrengen, om dat wij ïiict anders„ kunnen, nog durven doen, is een flaefs opol-„ gen van onfe overtuiging, die God nog aenge-„ naem is, nog onfe zielen eenige troost toebrengt.„ Wie fou gaerne foo een leven in defe wereld„leiden, altoos te arbeiden en zijn best te doen,„ fonder de minste overreedheit dat het geen hij'„verrigt die hem te werk ftelt fa] aenfïaen, of„ dat het eeniglints tot zijn eige voordeel fal„uitvallen? Soo een leven leiden fij die niet„ overreed zijn, dat God genadelijk aenneemt 'd„ gene lij in opregtigheit doen. Het tegendeel„ te vermoeden is ftrijdig en gekant tegen het„ grondbeginfel van alle Godsdienst; die tot God„ komt, moet gelooven dat hij is, en dat hij een„ bclooner is der getier die hem foeken, Hebr. XI: 6.„ Dit is het eerfte bcginfel en fondament vaii„alle Godsdienstige aenbïddinge, foo dit niet ter„ deege en vast in onfe herten gelegt is, fuilen„alle.onfe gebeden vrugteloos wefen. Soo wij„ niet gelooven dat God onfe pligten aenneemtD3 „en


54 L E E R Z A A M S„ en zegent,ikonnen wij ook niet gelooven ,',dat hij„ foo een belooner |is, of gelijk hij het in 't„Verbond met Abraham uitdrukt, een loon feer„ groot. Dog hij heeft felfs van de minfte faken„ gewaegt, gelijk van een weinig geiten-hair tot„den Tabernakel, een mijt in de fchatkiït, een„ beker waters aen een Discipel, om ons te ver-„ fekeren dat hij %et minfte van onfe opregte„ Diensten niet verfmaed. Maer hier van moet„ wederom gefproken werden over Vers 9. en„ daerom fal ik 'er hier niet verder op ftaen.„ Sommige fullen misfchien feggen, dat hare„ leste vrugten foo bedorven, en ha er beste plig-„ ten foo befmet zijn, dat jij niet fien kontien,„ hoe die van foo Heiligen God konnen aengeno-„men werden? Alles dat van haer voortkomt, is„foo zwak en kragteloos dat Jij v reef en in alles„fchade te fuUen lijden. En defe bedugtheit„ felfs berooft haer van alle dien troost in den„ Heere,welken fij in een weg van heilige gehoor-.„ faemheit fcheppen mogteq. Ik antwoorde,„ 1. Defe aenmerking van de befmettingen der„ fonde die de beste van onfe werken of pligten„ aenkleeven, fluit alle foorten van verdienste„uit, en dat met regt. Want de verfoeilijke„ inbeelding dat goede werken verdienen , is„waerlijk het fchadelijkfte middel tot verderf der„ zielen van menfchen, daer de Satan lig ooit„ van bedient heeft; Want aen d' eene ftjde zijn„ veele daer door foo opgeblafen en verwaent„geworden, dat fij niet willen erkennen ijets„ aen de Genade van God gehouden te wefen,„ maer denken dat Hemel en Heerlijkheit haer„foo wel om hare werken toekomt, als andere„,de helle wegens hare fonde; of ais den loon»cen


M E N G E L - S C H R I F T E N . £5„een huurling voor fijne arbeid toekomt, die„ tot den Hemel roept tegens de ongeregtigheit„ van die defelve inhouden. Hier op is gevolgteen geheel verwaerloófen van Christus. Ande-„ re zijn door overtuiging van de dwafe hoogmoeddefer verwaendheit, niet tcgenllaende„ d' aenmoediging tot vrugtbare gehoorfaemheit,„ welke in Gods genadig aennemen en beloor.cn„van onfe pligten legt, in het waernemen van„ defelve moedeloos geworden. Goed is 't der-„ halven dat defe waen door de aenmerking van„ de fondige onvolmaektheit onfer beste pligten,„de fchop gegeven wert; Dus doBt de Kerk,„Jef. LXIV: 6; Rom. VII: 24,„ 2. Defe aenmerking fruit uit alle hope of„ verwdgting van aenneminge bij God door eigen„ geregtigheit. Soo wij God alleen aenfien als„ een Regter, die volgens de Wet over ons en„ onfe pligten vonnis velt, konnen wij, nog ijets„ dat wij doen, bij hem aengenomen of van hem„ goed gekeurt werden. Want gelijk den Pfalmist„ aengaende onfe perfonen fegt; Soo gij, Heere,„ de ongeregtigheden gade jlaet, Heere, me kan„ beft aen? Pf. CXXX: 3. En bid, Gaet niet in het„ gerigte niet uwen knegi; want niemant die leeft„fal voor mv aengefigté regtveerdig zijn, Pfalm„ CXLIII: 1. Soo is t ook met alle onfe werken„ en pligten van gehoorfaemheit; niet' een van„ dien kan de toets van God, na de Wet oor-„ deelende, uitftaen, maar foude werden bevonden„ vuil en walgchelijk. Soo lange derhalven de„ menfchen alleen onder de magt van hare overtuigingenzijn, en niet in ftaet-om door 't Ge-„ love een ander gcfigt van God en fijne handelingenmet haer te hebben, als door de Wet vD 4„is


L E E R Z A A M E„ is 't onmogelijk. dat fij eenige troostelijke ver*„ wagting van het goedkeuren harer gehoorfaem-„ heit hebben konnen.„ Weshalven ten einde wij overtuigt mogen„ wefen van de genadige aenneminge van alle„onfe pligten, (felfs van/de geringfte en minste„ die wij in opregtigheit, en met een eenvoudig„ oog tot eere van God doen ) en verfekert dat„ onfen arbeid in den Heere niet verloren fal„ zijn, hebben wij altoos twee dingen in 't ooge„ en gefigt van ons Gelove te houden.„ K. Den inhoud van het Verbond waer in wij„ met God wandelen. God heeft vernietigt en„ weggenomen het Verbond der Werken door een„ nieuw in desfelfs plaetfe te ftellen; en de reden„ waerom hij dat deed, was eene dubbelde onbe-„ quaemheit in fde Wet van dat Verbond, om„ te bereiken zijn groot einde, lig felfs te ver-„ heerlijken in de faligheit van fondaren. Want„i. De Wet konde de fonde niet ver/benen„en 'wegnemen; dit moest onvermijdelijk gefchic-„ den, of dat einde konde niet werden verkregen ;„ dit houd onfen Apostel als eene reden daer„van ftaende, Rom. VIII: 3. en bewijst het„ vervolgens wijdloopig in dien Brief.„ 2. De Wet keurt niet goed nog konde goed-% keuren fuik een gehoorfaemheit, als arme gehei-„ ligde fondaren vcrmogten aen God te bewijfen.„ Want de Wet vereiste volmaektheit, daer het„ beste waer toe wij in dit leven konnen gera-„ ken, maer alleen ofregtheit is. Wat dan!Doen wij de Wet te niete door het Gelove ?„ Vereist God. geen volmaekte geregtigheit vanKons ? Die geregtigheit welke de Wet oorfpron-„ kelijk voorfchrijft ? Ja hij dog, en fonder„ de-


M E N G E L - S C H R I F T E N . .„ defelve zal den vloek van de Wet over alle„ menfchen komen. Maer nadien wij van ons„ felven tot defe volkome geregtigheit niet kon-» nen geraken, is daer voor forge gedragen in„het nieuwe Verbond, door de geregtigheit van„ Christus toe te rekenen den genen die gelooven.„ Dus vereffent den Apostel de faek klaerlijk,„Rom. X: 3-6. Op defe grond heeft God in„ dit Verbond forge gedragen voor de aenne-„ minge van opregte fchoon -onvohnaekte gehoor-„ faemheit, waer op de Wet geen agt geeft.„ De fomma is, dat Gods aenneminge nu gefchikt„ zij na de werkinge van fijne Genade. Hij wil„ alle de werkingen van zijn eige Genade in ons„ bekroonen en vergelden. Alle pligten door„ Genade bezield, en in opregtheid gedaen, zijn„ Gode volgens den inhoud van dit Verbond,„ aengenaem. Dit behooren wij dan altoos in 't„ ooge te hebben en aen te merken als den grond„ van de aenneminge onfer onvolmaekte, zwakke,», en onweerdige diensten.„3. Ten felven einde moet Chriti Middelaer-„fchap op eene bijfondere wijle in aenmerkinge„komen. Sonder op Christus te iien, werden„ nog onfe perfonen, nog ijets dat wij doen van„ God goed gekeurt. En op tweederleij' wijfe„ moet altoos in defe faek op hem en zijn Mid-„ delaerfchap geilen werden.„ (O Dat hij door eene Offerhande wegneemt„ al dat quaed of fondig is in onfe pligten;„wat dadelijke befmetting, wanorder, en eijgen-„ felfsheit daer ook in is, waer door eenige„ fchult gemaekt wert of kan gemaekt werden,„ dat alles heeft hij wat hare fchult na de Wet„ aengaet, gedragen en weggenomen. WatD 5„ fchult


53 L E E R Z A A M E„ fchult dan ook onfe pligten onvermijdelijk aen-„ kleeft of verfeit, wij mogen door het GeloveMdie aenfien als foodanig uit den weg geruimt„ door de Offerhande en 't Middelaerfchap van„ Christus, datfe geen hinderpael of beletfel fal„ zijn in de genadige aenneminge derfelve.„ (2) Wanneer wij onfe uiterfte pogingen aen-„ gewend hebben door de bijftand der Genade,„ en het ter fijde {tellen en niet aenmerken van het„ geene quaed en fondig is, blijft alles wat wij„ doen wegens het beginfel der bedorve natuur„in ons nog overblijvende, evenwel foo zwak„en onvolmaekt, (en dus fal het wefen, foo„ lange wij maer ftof en asfche fijnde, in leeme„ hutten woonen ) dat wij niet begrijpen konnen,„ hoe de goedheit welke in onfe gehoorfaemheit„is, fig tot God foude uitftrekken, en denvThroon fijner Heiligheh bereiken, of bij Hem„ in aenmerkinge komen. Maer de verdiensten„ van onfen Heere Jefus Christus banen foo een„ weg voor onfe pligten, en ftellen fuik een„prijs op defelve in de oogen Gods, datfe van„hem goedkeuringe en zegen erlangen; Want„ in Jefus Christus zijn wij volmaekt, en God„ maekt ons en onfe pligten in den Geliefden„aengenaem. De overweging hier van bij de, voorgaende gevoegt, kan het gemoed en ge-„ weten van alle ware Gelovigen, vast verfeke-„ren van de genadige aenneminge van hare„heilige pligten, ook de minste, in opregtheit„verrigt. En dit gefchied op fuik een wijfe.„ a. Om alle eigen verdiensten en roem uit te„ fluiten, b. Om haer te bewaren in heilige ver-„ wondering over Gods Genade en nederbuiging.„c. Om haer gedurig dankbaer te maken voor„ Chris-


M E N G E L - S C II R I F T E N. 59„ Christus en zijn Middelaerfchap. d. Om haer„ in hare pligten troost te verfchaffen, en aen-„ moediging tot defelve."En in zijn beroemd Werk over Pfalm CXXX.Bladz. 345 - 346, zegt hij: „ 1. Dat God geen„ kleine dingen veracht. Hij neemt acht op de„ minste ademingen en uitgangen van ons herte„ naar Hem, wanneer wij zelfs die niet zien noch„ vernemen konnen, Hij weet de meininge des„ Geestes in die Werkingen dewelke nooit tot„ die hoogte gebracht worden, dat wij 'er door„ onze eigene opmerkinge acht op geven konden.Al wat van Hem is, wordt in zijn Re-„ gister aangetcekent, fchoon niet in het onze.„ Hij nam acht dat wanneer Sara ongeloof„ oeifende jegens Hem, zij nochtans eerbiedt en„ achtingc bewees aan haaren Man, hem noemen-„de haaren Heere, Gen. XVIII: 12. 1 Pet. III:„ 6. En zelfs kan Hij, terwijl zijn Volk zondigt,„iets in hunne herten, woorden, of handelingen„ vinden dat Hem behaachelijk is; veel meer„ kan Hij dan zulks vinden in hunne plichten.„ Hij is een ervaaren Louteraar die veel Goudt„kan halen uit die Erts, daar wij niets danLoodt of Klei 'in konnen zien. Hij gedenkt„ de plichten die wij vergeten, en Hij vergeetde zonden die wij gedenken. Hij rechtvaar-„ digt onze Perfonen fchoon Goddeloos, en zal„ dat onze plichten ook doen, fchoon die niet„ volmaakt heilig zijn.„ 2. Om noch verder ten aanzien van onze„ elendige Plichten, en van de gene die deswe-Mgens in bekommernisfen zijn, eenige onderfteu-„ ninge te geven, zoo weet dat Jefus Christusal wat kwaadt is daar uit weg neemt, en diè„ aan-


60 L E E R Z A A M E„ aangenaam en welgevallig maakt. Wanneer„ een onbedreven dienstknecht veele kruiden,„ bloemen, en onkruidt in eenen hof bij een„verzamelt, zoo neemt gij daar uit de zulken„ die nuttig zijn, en de andere werpt gij weg„ uit het gezicht. Alzoo handelt Christus ook„ met onze plichten. Hij neemt alle inmengze-„len van het eigen-zelfs, die uit eenigerhande„hoofde daar in zijn, geheel weg, en bij het„ overige doedt Hij Reukwerk, en ftelt dat dan^Godè voor, Exod. XXVIII: 36. Dit is de„ reden waarom de Heiligen ten laatften dagehunne eigene •plichten niet zullen kennen, om„ dat die zoo verandert zullen wezen van het" gene ze waren toen zij dezelve volbrachten.Heere, zullen zij zeggen, wanneer hebben wij' u naakt of hongerig, enz. gezien ? Zoo dat„ God een weinigje aanneemt, en Christus maakt„ ons weinigje veel."Men zie ook het overfchoone Werk van dengeleerden J. E. MEBIUS, Gedenkwaardigheden,II. Deel, Bladz. 100. zeggende: „Intusfchcn,„ offehoon Sara ftraks aanflonds in eene zondi-„ ge zwakheid viel, van dit lagchen te lochenen,„zoo, wordt zij geprezen, dat zij, ten blijke„van haare vreeze voor, en onderwerping aannden Man, hem haaren Heer noemde, en zelfsom die rede, offehoon zij er misfehien nim-„ mer aan dacht, hier in een goed werk verrigt„te hebben, na veele eeuwen aan de Christen„Vrouwen ten voorbedde van navolging voor-„ gefteld en aangeprezen. 1 Pet. III- 6. Welk„ eene aanmoediging om goed te doen, daar de„ genadige Opperheer de minste goede daaden„der zijnen, waar bij zij niet eens dachten iets„ aoeds


M E N G E L S C H R I F T E N . 6Ï„ goeds verricht te hebben, in zulk eene leven-„ dige gedachtenis houdt!"Uit de voordragt deezer geleerde en godvruchtigeMannen, ziet men, dat, hoe billijkmen ook ijvert tegen de dwaaling der Roomschgezinden,aangaande de Verdienstelijkheid die zijaan de goede werken toefchrijven, wij dien ijvernogthans altijd derwijze dienen te maatigen, datwij de heilige en troostvolle Leer van GODS genaderijkebelooning niet te na koomen; en zulkste meer, naardien zij, die hunne gerechtigheidvoor GOD alleen in CHRISTÜS zoeken, zulksdoen uit waare overtuiging, niet alleen van hiu.nedoemfchuld, maar ook van de beviektheid enonreinheid hunner allerbeste werken voor GOD,waarom die noch geheel, noch ten. deele, tothunne rechtvaardiging, bij GOD in aanmerkii gkunnen koomen. En koomt dan hier nog bij,het misverftand der plaats, Jefaia LX.IV: 6.Alle onze gerechtigheden zijn \ als een wechwerpelijkof maanftondig kleed — alwaar niet vande goede werken der geloovigen, die, als vruchtendes GEEST ES, waarlijk GODE aangenaamzijn, gefprooken wordt, maar alleen van zulke,werken, als waar in die wederkeerende Jooden,te vooren, in hunne blindheid, hunne gerechtigheidvoor GOD gezocht hadden — wie zietdan niet, dat geloovigen ligtlijk overzwakken,om die troostrijke waarheid, van GODS beloonendegoedertierenheid in CHRISTUS, voorbijte zien, immers, dezelve niet geloovig aanwendentot verheerlijking van GOD, en tot bevoorderingvan hunnen troost en heiligmaaking? —•Twee Waarheden, welken volkomen zeker zijn,en met elkander hand aan hand gepaard gaan.,m


6a L E E R Z A A M ENB. ïk zegge, i. Tot verheerlijking van GoD'GOD wordt door ons verheerlijkt, wanneer wijde openbaaring van GOD en zijne oneindigeVolmaaktheden in CHRISTUS, in't geloof kennen,erkennen, eerbiedigen, en aanbidden. En,onder alle GODS Deugden en Volmaaktheden,is in zijne Liefde, in CHRISTUS, welke zijneigenlijk Karakter uitmaakt, zulk eene';oneindigeen onbereikbaare hoogte, dat zij' de bevattingvan alle fchepfelen oneindig te boven gaat. Zij.ïs daarom met de bloote reden niet te omvatten,noch te begrijpen, maar wordt alleen aan hetgeloof geopenbaard (a), om die aanteneemen,eerbiedig te aanbidden, en tot in eeuwigheid tebewonderen. Uit kracht nu van deeze GodlijkeLiefde, welke noch perk noch paaien kent,doet ons de Bijbel alomme opmerken, dat GODons niet alleen zijnen eigen en eeuwigen ZOONtot eenen Middelaar en Verlosfer gefchonkenheeft, maar dat Hij ook, in Hem, onze GODen Vader zijn wil, en ons tot zijne kinderenwil aanneemen, en als zoodaanig, onze kinderlijkegehoorzaamheid wil beloonen, niet om derzelververdienstelijkheid of waardigheid, maarom zijnes zelfs wil, ter openbaaring en ten toonfpreidins;van zijn innerlijk liefderijk karakteren hoedaanigheden. Kan nu een rechtgeaartVader, die van zijne innige liefde en welwillendheidtot zijne kinderen bewust is, wel onverfchihVzijn, of dezelven dat karakter in hemerkennen en opmerken, en als zoodaanig, invertrouwelijke liefde zich jegens hem gedraagen?Immers neen. — Maar nog minder kan de hoo-« en oneindige GOD onverfchilllg zijn, of zijne« ; kms(«) Helr. XI: 6.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 6$kinderen yijne geopenbaarde en verklaarde liefdeen gezindheid jegens hun, in Hem erkennen,en dus vertrouwelijk, als kinderen, hunne wederliefde,eerbied, en gehoorzaamheid aan Hembewijzen. — Danhoe oneindig goedertieren ennederbuigende is GOD, in zijne liefde tot zijnVolk! weetende wat maakfel zij zijn, en gedachtigzijnde dat zij iïof zijn \ en al hun levenlang te ftrijden hebben met de overblijffelen vanhunne geestlijke blindheid, en nabijliggend ongeloof,heeft Hij, om hunne zwakheid te hulp tekoomen en te onderfcheppen, en ter openbaaringvan zijne innerlijke goedertierenheid en barmhartigheid,zoo veele rijke en dierbaare beloftenhun gefchonken, als alomme in den geheelenBijbel verfpreid zijn. — Men zie, onder anderen,tot een ftaaltje, Pf. CIII: 4, 13, 14; J erXLIX: 14-16; Pf. CXLIX: 4, - Waar doorHij niet alleen zijn heil en zijne goedertierenheidhun toezegt, maar zelfs hen met zijn heil VER­SIEREN, en met zijne goedertierenheid en barmhartigheidKROON EN WIL. Wie is magtig ofin • ftaat, om dit te bevatten, of naar waardete prijzen? Gewis, niet de vleeschlijke Reden*of zoogenaamde Wijsgeerte van onzen tijd; wantdeeze voedt en koestert denkbeelden van GODSLiefde en Goedheid, welken zij niet alleen gemaklijkomvatten kan, maar die ook het waaredenkbeeld van GODS wezenlijke Heiligheid enRechtvaardigheid beftrijden — eene Goedheid,dus, zoo onnoozel en tóegeevende, dat zij dieftraffeloos beleedigen, en gerust in de zondfe :leeven en volharden kunnen! — Dan, het peenik zeggen wilde, is, dat GOD, boven die*beloften,welken eene verklaaring van zijne Natuuren


04 L E E R Z A A M »en gezindheid behelzen, ter onderfchepping vande zwakheid zijner kinderen, zijnen geliefdenZOON in de weereld gezonden heeft, om aan onsden Naam — dat is, de Natuur en Gezindheid— zijnes VADERS te openbaaren en bekend te maaken;want niemand heeft ooit GOD gezien, maarde eeniggebooren ZOON W GOD, die in dehfchoot rfa VADERS », die heeft Hem ons verklaard(a). Van hier, idat CHRISTUS totzijne Disfipelen zeide: Die mij gezien heeft, die'heeft den VADER gezien (b); en dat PAULUSons leert, dat CHRISTUS is het Beeld van den:onzienlijken GOD (C) — niet alleen wezenlijk,als zijnde GODS eigen, eeuwige en uatuuilijke.ZOON (dj, maar ook, als Middelaar, het ver*toonende Beeld van GOD aan ons. Hier doorheeft inzonderheid CHRISTUS zijnen VADER.verheerlijkt, en voleindigd hef werk, dat HijHem op de weereld had aanbevoolen, naamlijk,door aan de zijnen den -Naam zijnes VADERS— dat is, zijn' innerlijken aart, gezindheid enKarakter .— te openbaaren en bekend te maakcn,gelijk Hij bij herhaaiing getuigt, Joan. XVII:6, 26. En gelijk Hij dit deed in zijne Leer enPrediking, zoo was het ook, naar GODS genadigebeftemming en verordening, het bepaalddoeleinde van CHRISTUS — die GODS zedelijkDeugdcnbeeld volmaakt en ongefchondenbezat — om dat Beeld van zijnen .HemelfchenVADER, den onzichtbaaren GOD, aan de zinnenen gewaarwordingen zijner kinderen te vertegenwoordigen,in die genadige en nederbuiögenfa)Joan. 1: 18.*(&) Joan XIV: o.(c) Koll. I: 15.(


M E N G E L - S C H R I F T E N . 65gende liefde en barmhartigheid, welke in hetvaderlijk hart van GOD is, door in zijn geheelegedrag en wandel dat Beeld van GOD te vertoonen,in die innerlijke beweegingen van ontfermingen barmhartigheid jegens allerlei ellendigen.Hij ging het ganfche and door, goed doende,en geneezende allen die kwaalijk gefteld waren.Die tot mij koomt — riep Hij uit — zal ikGEENSZINS uitwerpen. Hoe gedroeg Hij zichjegens zijne vijanden? Als Hij gefcholden werd,Hij fchold niet weder, en als Hij leed, Hijdreigde niet, maar bad voor hun, zelfs in denbangften nood, en met den dood op de lippen:VADER, vergeef het hun, want zij weeten nietwat zij doen! En hoe gedroeg Hij zich onderzijne vrienden? Hij was hun getrouwe Voorfpraak,Verzorger, en Befchermer; Hij verdroeghunne zwakheden, had medelijden met de onweetendenen dwaalenden, voegde zich naarhunne vatbaarheden, en, door eigen ondervindinggeleerd, en in alles beproefd en onderzocht geweestzijnde, wist Hij medelijden te oefenen,en onderftand te bezorgen, in alle hunne noodenen beproevingen. In alle deeze opzichten— en veel meer dan eenige pen bekwaam isuittebeelden — konde onze Godlijke HEILANDtot de zijnen zeggen: Die mij gezien heeft, dieheeft den VADER gezien; in mij ziet gij zijnBeeld; in mij 'moet gij zijn vaderlijk liefdehartjegens u erkennen en opmerken. En voorwaar,m dit Beeld alleen kunnen wij den Onzienlijkenzien, en Hem in geest en waarheid aanbiddenen verheerlijken — verheerlijken, gelijk ZACHA-RIAS, in zijnen uitmuntenden Lofzang, wegensII. DEEL. E die


M E N G E L - S C H R I F T E N . 6>(a) Openb. XX: 12.(6) Matth. XXV; 37-40.(Ó Pf. CXLVI1: n;e nL XXXIV; ,3.E aDe' minste zugt om Hem te.behaagen of te.genieten,de minste pooging om Hem te gehoorzaamen,of zijnen wil te doen, zal zijne aandachtniet ontglippen, veel min dan nog de arbeid derliefde, welken zij aan zijnen Naam zullen beweezenhebben. Van hier, dat wij leezen, dat indien grooten Gerichtsdag, welke aanftaande is,onder anderen, een Boek zal geopend worden datdes levens is, waar in hunne werken opgejchreevenjlaan'(a), ook zulken, waar aan zij niet gedachthadden, of welken zij vergeeten waren (£). —En gelijk een gunstrijk Vader niet alleen zijnekinderen gadeilaat, maar hen ook prijst, enaanmoedigt, door liefdegaaven en belooningenevenalzoo, heeft ook de HEER een welgevallenaan zijn Folk. Hij zal hun genade en eer&geeven, en het goede niet onthouden den geenen,die in oprechtheid wandelen (c). Daar het nutot de verheerlijking van GOD behoort, datzijne kinderen in CHRISTUS, in Hem erkennenen eerbiedigen dat Vaderlijk karakter, welkHij aan hun zoo genadiglijk heeft geopenbaarden bekend gemaakt; wie ziet dan niet, dat deLeer van GODS beloonende Goedertierenheideene Leer is, leidende tot godzaligheid, en be*zonder (trekkende tot eerbiedige bewonderingaanbidding, en verheerlijking van dien eindeloozenrijkdom van Godlijke goedertierenheid entot aanvuuring van hunne kinderlijke liefde', eneen vertrouwelijk aankleeven aan zijne gem'eenfehap


68 L E R . R Z A . A M Efchap en nabijheid? Van hier ook, dat de oudeheiligen ons zoo veele Lofliederen hebben nagelaaten,waar in zij, als't ware, hemel enaarde, en al wat fchepfel is, te hulp roepen,om GOD te looven en te prijzen, van wegenzijne goedertierenheid i — Het is dan geen ootmoed, of nederigheid, wanneer 'SHEERENkinderen, van wegen hunne geringheid, enmeenigvuldigezwakheden, deeze vaderlijke Goedheidin GOD jegens hun, niet durven aanneemen*f vastftellen, maar veeleer een overbJijffel vanblindheid en ongeloof, waar door men heteindelöoze en onafhangelijke dat in GOD en mzijne goedertierenheid is, beperkt, of afmeetnaar ons eindig begrip of reden, welke dezelveniet omvatten kan. Het geloof alleen is daartoebeftemd. Heb. XI: 6. — Of, omdat menzich keurt dezelve ten eenemaal onwaardig tezijn, even of bij den HEERE minder of meerderwaardigheid in aanmerking kwam; daar deHEER nogthans zegt: Ik doe het met om uwenwil, maar om mijnes groote» Naams wil, opdatdie verheerlijkt worde! Intusfchen is dit zeker,dat zoo ergens, ook hier inzonderheid, de besteChristen zelfs noodig vinden zal, om, op voorgangvan de Apostelen, bij herhaaling te bidden:HEER, ik geloof, hoorn mijne ongeloovigheid tehulpe (a)! _ . .a. Dan, gelijk deeze Leer van GODS beloonendeGoedertierenheid Go dur beerlijkende is, zooftrekt zij inzonderheid mede tot bevoordenngvan den troost en de heiligmaalung der geloovigena. Van hunnen troost. Dit blijkt in alle&die(o) Luk. XVII-' 5-


M E N G E L - S C H R I F T Ê N . 69die heiligen, welken, in alle hunnen druk enbeproevingen, fteeds roemden dat GODS goedertierenheidbeter is dan het leven. Mos ES,op de vergelding des loons ziende, achtte daardoor de verfmaadheden van CHRISTUS meerderenrijkdom, dan alle de fchatten van Egypten(a) . En PAULUS roemde in de verdrukkingen,als weetende, dat liet lijden deezcs tegenwoordige»tijds niet te waar deer en is, tegen de heerlijkheiddie aan ons zal geopenbaard worden; en omdatonze ligte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat,ons werkt een gansch zeer uitnemendeeuwig „gewigt van heerlijkheid (b). Welk hartkan dit bevatten, of welke pen is in ftaat omdit uittebeelden ? — b. Het bevoordert ookkrachtig de heiligmaaking en godzaligheid, enonder anderen, de waare Ootmoedigheid. Nietsvernedert en verbrijfelt meer het hart van GODSkinderen, dan het geloovig befef van GODSnederbuigende liefde en goedertierenheid te hunwaards.Niets maakt hen meer befchaamd,verlegen, en bedroefd, over hunne feilen enftruikelingen, dan h^t befef, dat zij zulk een'liefderijken en ontfermenden VADER misnoegengegeeven hebben. Niets verbindt hen meer enhartlijker aan GOD, om geheel en onverdeeldvoor den HEERE te leeven, dan de geloovigeerkendtenis, dat GOD op hun, en op hunwerk, met welgevallen wil nederzien. Men zie,daar van een treffend voorbeeld in DAVID,1 Kron. XVII en XXIX. Niets bevoordertmeevO) Hei. XI: 26.(b) Rom. VIII; iS; 2 Kor. IV: 17.E3


L E E R Z A A M Emeer in hun de liefde en goedwilligheid tot denraasten, en de uitoefening van alle de pligtendes gezelligen levens. Men onderkent hen dan— gelijk weleer de Disfipelen — dat zij metJESUS geweest zijn (aj. Niets, eindelijk, bevoordertmeer de waare godsdienstigheid; vooral,als men, met onzen Katechismus, Vraag 114-de waare godsdienstoefening voornaamlijk betrekttot elks ambt en beroeping, waar in hij vanden HEERE geplaatst is. Dus zegt PAULUS,ten dien opzichte, dat men den HEERE —•elk in zijnen post — dienen moet met goedwilligheid,en niet den menfchen, weetende, dat zoowat goeds een ijgelijk gedaan zal hebben, hij datzelve van den HEERE zal ontvangen, het zijdienstknecht, het zij vrije. En al wat gij doet,dat doet van harten, als den HEERE, en nietden menfchen; weetende dat gij van den HEEREzult ontvangen de vergeldinge der ervemsfe: wantgij dient den HEERE CHRISTUS (b).Dat wij den HEERE dienen, in de Vergaderingder heiligen, en in alle die Inftellingen,welken de HEER ons beflemd en verordendheeft, is zeker —• vooral, indien men zulksdoet in geloof, en gehoorzaamheid aan GOD;doch als middelen aangemerkt, hebben zij eenverder einde, naamlijk, om ons den waarenGodsdienst te leeren, ons daar toe aanteipooren,en er ons in te beftuuren. En hij, diedan godvruchtig, in zijn beroep, den HEEREdient, beoefent eigenlijk dien Godsdienst, waaropPAULUS doelt, en waar aan hij die genadigevergelding des loons vastmaakt. ^(a) Hand. IV: 13.v'tb) Efez. VI: 7, «j *•


M E N G E L ' S C II R I F T E N ,Daar dan de Leer eener Genadige Belooning,•eene uitgewikkelde Geloofsleer* £ï, zoo vruchtbaartot verheerlijking van GOD, en ter bevoordelingvan den troost- en de heiligmaaking zijnerkinderen, is het gewis onze pligt, dezelvein de keten der Waarheid wél in \ oog tehouden, in dat verband, en tot die einden,waar toe de HEER dezelve ons geopenbaardheeft; 't welk het ftuk was, dat ik wilde betoogen.C. BREM.E 4Het


7&L E E R Z A A M EHET L E V E N;DESG E L O O F SA A N G E P R E E Z E N ,In eenen Brief van wijlend den Eerw. Heer JOS.EPHBELCHER, Predikanï te Dedham, in N.md Amerika,na zijn' dood gevonden; behelzende een beknoptAntwoord, op de Vraag : Hoe moet men in de Weereldleeven, om eens in aen Hemel eeuwig te leevcn?[Zaaklijk gevolgd.]* ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ *GELIEFDEBROEDER.'In Antwoord op uwe Vraag, waar op ik, alsde gewoone vraag van mijn eigen hart zijnde,dikwijls gedacht heb, dient kortlijk:Het is moeilijk, op zee, in ftormen en tegenwinden,altoos den rechten koers te houden.Die zijn eigen hart kent, en weet welke ftrikkenhem door de weereld gefpannen worden,weet ook, hoe moeilijk het is, dezelven te ontworftelen.De weereidfche bekooringen verdoovenvaak onze liefde tot JESUS, en trekkenonze genegenheden van Hem af; en haar haaten haare bedreigingen beroeren dikwerf onzengeest, en vervoeren ons, om of toornig, ofmismoedig te worden.Wij hebben noodig, ernstig te waaken en tebidden, dat wij in geen verzoeking koomen vanbeide die ftrikken der weereld, haare verlokfelen,of


M E N G E L * . S C H R I F T E N . 73of haare bedreigingen. Uwe bezwaaren fchijnente ontftaan uit het befef, dat, naar maate vanonze geestgefteldheid en heerfchende beginfelen,de verzoekingen op ons loeren, om ons, op deeene of andere wijze, daar wij het zwakfte zijnaantevallen.Ik zal u eenvouwig vernaaien, wat GOD aanmijne ziel gedaan heeft, en hoe mijn gemoedthands werkzaam is.Ik heb een bepaald voornemen, om naar .geengroote dingen in de weereld te ftaan, maar,boven al, hier op toeteleggen, dat ik CHRIS­TUS mooge kennen, en dien gekruisfigd. Ikvoorder best, met een' zachten wind, en een laagzeil. Ik voeg mij tot de nederigen, zoo inftand, als van hart. Ik begeer niet veel, maarbid er tegen. Mijne voornaame zorg gaat over"mijn beroep, om daar in getrouw te zijn, enmeer, dan dit mij geeft, begeer ik niet. Inmijne eenzaame afzonderingen, bemerk ik dikwijls,hoe de omftandigheden van eiken daghet hart ongevoelig van GOD aftrekken, an alsin zichzelven begraaven. Mij dunkt, » heballeen noodig het geen GOD mij geeft, en niethet geen Hij mij onthoudt. Er is geen bedee-'ling der Voorzicnigkeid, het zij dan van verdrukking,of afweering van dezelve, of mijdunkt, ik had niet zonder dezelve kunnen zijn.Ik werp daarom alle mijne bekommeringen opden HEERE, en leef gerust, op de zorg enwijsheid van mijnen Hemelfchen VADER.Mijn weg, weet gij, is als met doornen omtuind,en wordt hoe langer hoe donkerder.Nogthans wantrouw ik mijnen GOD niet, enleef, door 't geloof, veel geruster, in het gemisE 5van


4L E E R Z A A M Svan alle dingen, dan ik doen zoude, indien ikdie bezat.Mij dunkt, GOD. handelt vriendlijk met mij,in mij geloovig te maaken ten aanzien van zijneweldaaden, eer ik die ontvang, opdat ze mij,als ïZAAK, een zoon des lagchens zouden zijn.Hoe minder de Reden grond voor zich vindtom iets aanteneemen, des te vrijmoediger verlaathet geloof zich op GODS getrouwheid. Alsmijn,geloof ftandvastig is, kan niets mij ontrusten,maar als het wankelt, kan ook niets mijbevestigen. Wanneer _ik in middelen en fchepfelenomwoele, ben ik als in een doolhof, waarin ik geen einde kan vinden; maar wanneer ikop GOD zie, en Hem op zijn' eigen tijd enwijze laat werken, koom ik tot rust, en kanmij nederleggen op ééne belofte, in 't middenvan duizend tegenitanden. Daarom ben ik nietgewoon, voor uit te zorgen, maar dagelijks metGOD te werken. Elke dag heeft genoeg aanzijnes zelfs kwaad. Ik vind in mijn beroep enmet mijn hart geduurig zoo veel te doen, datik geen' tijd heb, om mij optehouden met onzekerheden,of mijn hoofd te breeken over toekoomendedingen.Wat de gefteldheid des tijds betreft, die is zeerdonker en onftuimig. Doch waarom raazen deHeidenen V Het geloof ligt voor anker, in 't middender golven, en hoopt op de vervulling deibeloften,door alle beroeringen, en onder alleverwarringen en fcliijnbaare onmoogelijkheden.Op deezen GOD vertrouw ik, die onze GODis tot in eeuwigheid, en ons leiden zal tot dendood toe. Mij dunkt, ik lig in geruste kalmtein zijnen fchoot; gelijk LUTHEP. , in zulk geval,plag


M E N G f e t - S C H R I F T E N . 73plag te zeggen; CHRISTUS zal toezien, envoor het einde zorgen. Ik weet, dat de Voorzeggingenthands duister, en de boeken verzegeldzijn, en dat veelen in hunne verwachtingenbedroogen, en hunne waterbakken ontledigdzijn. GoD^.nogthans, die het beloofd heeft,blijft getrouw, die het Ook doen Zal.Ik geloof dat deeze donkere tijden zwangergaan van een' helderen morgen. Ik had nogveel te zeggen, maar laat dit thands genoegZijn.O! mijn Broeder, houd u digt bij GOD, endan behoeft gij nergens voor te vreezen. Onderhoudverborgen &i\ naauwe gemeenfehap metHem, dan zult gij met weinig van het fchepfelvergenoegd zijn. Neem tijd tot uwe verborgenpligten, en dring nimmer den Godsdienst ineenen hoek vair den dag. Er is een Duitschipreekwoord: „ Met fteelen wordt niets gewon-„nen, en met bidden nimmer iets verlöoren.*Vertrouw al het uwe aan GOD, en laat Hijuw al zijn; dit zal het zoet en bitter van allefchepfelen overweegen. Befteed uwen tijd nimmerangstvallig in vooruitziende befchikkingenvoor deeze weereld; want zonder GOD, zullenzij nooit gelukken, pf, GOD zal een' geheelanderen weg met u inflaan. Eigen befchikkingenzijn vaak uitwerkfels van wantrouwend ongeloof.Ik kan bij ervaaring zeggen, dat, indiende tijd, welke verfpild wordt in voornemensen overleggingen, aangewend wierd in gemeenlchapmet GOD , en om onzen weg vertrouwelijkop Hem te wendtelen, wij zouden meer vredeen troost genieten. Ik beveele u aan uwen enmijnen GOD. De HEER JESUS CHRISTUSzij


?6" L E E R Z A A M Szij met uwen geest! Bid voor uwe eigen ziel,bid voor Jerufalem, en bid hartlijk voor uwenarmen Broeder!'kWeet, dat in ramp en droefenis}Bij 't woeden zelfs der baar en,Mijn ankergrond in JESUS is;Hij zal mijn ziel bewaaren.Mijn hop is op zijn bloed gegrond*In GOD is mijn ver trouwen.Hij is getrouw in 't Vreêverbond,'k Zal eeuwig op Hem bouwen.#Zing nu, mijn ziel, met luiden toon,Den Naam des HE EREN pfalmen;En wil de glorie van GODS ZOON,In vreugd en leed, uitgalmen.GOD-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 77G O D V R U C H T I G El» R I E V E N,NAAR HET BELOOP EN DE OMSTANDIGHEDENDER TIJDEN,aan eenen Vriend in Holland,D O O KWI L L I A M TUCKER,In leven Koopman te Chard, in Sommerfet (*).EERSTEBRIEF.G E L I E F D EVRIEND!Door eene en andere oorzaak ben ik tot nutoe belet, uwen zeer geachten Brief te beantwoorden.Ik heb denzelven met vermaak geleezen,en zulks te meer, omdat ik bewaarheidvond, het zeggen der heilige Schrift: Gelijk [inwater het aangezicht is tegen het aangezicht,alzoo is des menfchen hart tegen den mensch (cf).De taal van Ranacm is dezelfde, door wien zeook gefprooken wordt, en*de waare bevindingvan(*) Masker van een uitmuntend Dichtftuk, over hetEeuwig Verbond der Verlosfing, geplaatst in de GospelMagazine van 1772,. Bladz. 657. en Schrijver van eenigeVERTOOGEH, over de waarheid der Eeuwige Voorbrfchikking, betoogd uit de Reden; onlangs te London herdrukt.(a) Spreuken XXVII: IS.


73 L E E R Z ft A M Evan Gons Volk ftemt over een, van welk een*ïandaartj Volk, of fpraak zij ook zijn moogen.Zij zullen alle van GOD geleerd zijn, is de belofte,die nog dagelijks vervuld wordt. GOJIS de Leeraar, en Hij leert,,met kracht, dezelfdeGodlijke taal, aan allen die Hij, alomme opden aarbodem, door zijne bezondere Genaderoept uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht.O gadelooze genade, voorwaar, indien gij enik aldus onderfcheiden zijn! Dan, dikwerf vreesik, dat dit mijn gelukkig geval niet is. GODheeft, indedaad —ik wensch het met nederigheidte erkennen — mij begunstigd met befchouwendekennis van Godlijke dingen, boven veelen,die in andere geleerdheid uitmunten; doch dikwijlsvrees ik, dat het maar enkele befchouwingis, en dat, terwijl mijn hoofd verlicht is, mijnhart nog onvernieuwd en niet gereinigd is.Wolken en dikke duisternis benevelen en verbergende lieflijke en verleevendigende ftraalcnvan IMMANUELS liefde. Ik wenschte Hemte aanfehouweu, als den voornaamften ondertienduizenden, en als gansch beminnelijk, en involle verzekering des geloofs, Hem mijnen Bemindenen mijnen Vriend te noemen, en mepJOB te zeggen: Och! dat ik wist, waar ikHem vinden mogt! dat ik, met den Profeet, denKONING mogt zien in zijne fchoonheid! Maarach! hoe verre af is hier van doorgaands mijneondervinding! Hoe dikwerf is mij de dierbaaieZALIG MA AKER als een wortel uit eene dorreaarde, zonder gedaante of heerlijkheid, in mijneoogen! O! dat de beloofde VERTROOSTERuit de dingen van CHRISTUS nam, en dieaan mijne ziel vertoonde, in derzelver heerlijkheid,


M E N G E L - S C II R I F T E N . 79heid,. voortreffelijkheid, en fchoonheid, opdatik, Hem ziende, naar zijn Beeld mogt vernieuwdworden! Wat dunkt u, lieve Vriend, van denCHRISTUS? IS Hij niet alleszins heerlijk?Heerlijk is Hij immers, in zijn Perfoon, als hetaffchijnfel van 's VADERS Heerlijkheid, en hetuitgedrukte beeld zijner Zelfftandigheid; heerlijk,in zijne Verbonds-verbindtenis; heerlijk, als hetHoofd en de Plaatsvervanger zijner Kerk; heerlijk,als de Middelaar en Borg van het eeuwigVerbond; heerlijk, als de Profeet, Priester, enKoning van zijn Volk, ja heerlijk, in alle dieKarakters welken Hij ophoudt, en in alle deAmbten welken Hij bedient; en heerlijk, in zijnevernedering, laage nederbuiging, leven, lijden,dood, opffanding, Hemelvaart, verhooging aande rechtehand des VADERS, enz. Kondenwij deeze dingen met een geestlijk oog bezien,en door het geloof ons aandeel in dezelven,wij zouden ons verliezen, in verwondering, aanbidding,liefde, en lof; CHRISTUS, en zijneHeerlijkheid, zou geduurig onzen lofzang uitmaaken;wij zouden van zijne liefde den ganfchendag gewaagen, en lieflijk daar op peinzen,in onze nachtwaaken. Wel nu, de tijd zalnogthans eens koomen, dat wij dit logge ligchaam,en de zonde, eens zullen afleggen; danzullen wij Hem zien, zonder dekfel, gelijk Hijis, en Hem gelijkvormig gemaakt worden; danzullen wij ons verheugen in zijne gunst, en zijnenNaam eeuwig verhoogen; dan zal: Waardig ishet LAM, enz. het eindeloos loflied zijn van allede Verlosten. Hebt gij, waarde Vriend! deMeditatiën van Dr. O WEN, over de heerlijkheidvan CHRISTUS? ZOO niet, dan durve ik udie


5o ' L E E R Z A A M Edie aanprijzen, niet twijfelende, of gij zoudt zeeen lieflijk onthaal voor uwe ziel vinden.Dan, ik gaa over, ter beantwoording vanuwe vraagen: » Welke indrukken hebben de„ godvruchtigen, omtrent de gefteldheid der tij—„ den ? " Ik mag zeggen: Geene, overeenkoomftighet gewigt der zaaken; het welk mij eentreurig uitzicht geeft. De Natie fchijnt vervallenin eenen flaap van ftille gerustheid en zorgeloosheid; en de Vroomen, fchoon zij deVOORZIENIGHEID zien zwanger gaan vangeduchte gebeurenisfen, belijden nogthans, datzij daar van maar weinig indrukken draagen.Er is ook die Geest des gebeds niet te befpeuren,gelijk in vroeger dagen, zelfs bij mindergewigtige gelegenheden; het geen niet onduidelijkte kennen geeft, dat GOD op weg is, omvreeslijke dingen in gerechtigheid te antwoorden,aan dit ondankbaar, fchuldig Land. Ik hebveele en drukkende gedachten gehad, over hetbeloop der tijden; en tot hier toe, vind ik mij«iet bedroogen in mijne uitzichten. Ik vermeetmij in het allerminste niet, eenen Geest vanvoorzegging te bezitten; maar, oordeelende uitGODS gewoone handelingen met andere Volken,in diergelijke omftandigheden, uit de natuur vanons verfchil met Amerika, en uit de geaartheidvan het Volk aan beide zijden, en daar bij inaanmerking neemende de hooggaande fchuld vandit Land, en de teekenen der tijden — zookonde ik, van het begin af, mij niets andersvoorftellen, dan het geen ik tot hier toe hebzien gebeuren. De onaf hangelijkheid van Amerika, fcheen mij toe, een natuurlijk gevolg vande handelwijs van ons Beiiuur. Thands heeft• zij


M. E N G E L - S C H R I F T E N . 8lzij plaats gegrcepen, en zal, denk ik, vol gehoudenworden, in-fpijt van al den tegenftand,welke van onze zijde daar tegen mogt gemaaktworden.Het uitzicht op deeze tijden (a), bemoedigtmijne ziel, en houdt mij terug van angstvalligevreeze, over de aanftaande geduchte gebcurenisfen,waar van wij waarfchijnelijk nog fommigenbeleeven zullen. Dan, geen nood! Zegtden rechtvaardigen, htt zal hem wél gaan.CHRISTUS is een veilige toevlugt; Hij is eenArke van behoudenis, in. eiken ftorm, een fterketoren, werwaards de rechtvaardigen heenenvlieden, en verfchuiling vinden. Geankerd inHem, zullen wij den ftorm doorftaan, en in defchipbreuk aller Volken, veilig te lande koomen.De HEER geeve, zij onze rust, ons vertrouwen,en onze toevlugt!Ik heb u, in het kort, openhartig mijne gedachtenmedegedeeld, over de omftandighedcnvan onze, en van andere Natiën, in verbandmet de heerlijke gevolgen, naar welken mijneziel verlangt, en in welker vooruitzicht ik mijvérheuge. Hoe verre zij beftaanbaar zijn metde waarheid, moet ik aan de uitkoomst overlaaten.Ik vermeet mij niet, eenige openbaaring,of onfaalbaarheid van gedachten te bezitten.Ik oordeel alleen uit de tegenwoordige tocdragtvan(al Op deeze tijden, naamliik, van eenen heerlijken [laatder Kerk, waar van de Schrijver in eene hier w< «Mgu-Jaaten Periode gewaagd had , als of dezelve zeer Korcophanden ware. 's Mans berekening en bepa.iünc. gUijkdie van anderen, niets meer dari eene loutere gistingzijnde, fcheen beter niet vertaald te worden.II. DEEL, F


82 L E E R Z A A M Svan zaaken, en uit de Voorzeggingen der heiligeSchrift. De toekoomst zal alles gewis ontknoopen.Met dit alles, nogthans, zou het kunnenzijn, dat de tijden, die ik te gemoet zie, nogzoo fchielijk niet zullen plaats grijpen, als ikmij verbeelde. Want, fchoon er in ons Landeen groote afval is, en de Godlijke Waarhedenopenlijk ontkend, bcftreeden, en befpot worden,zelfs door zulken, die voorgeeven het Euangeliete prediken; en fchoon het Ongeloof verbaazendtoeneemt, en allerlei godloosheden vermeenigvuldigeu,zoo dat de maate onzer ongerechtigheidvol wordt, en wij rijp fchijnen te wordenvoor onzen ondergang — nogthans, geloofd zijde HEER! er zijn nog eenige weinige MOSES­SEN, die in de fcheure ftaan, er zijn nog, eenigeweinige naamen in ons Sardis, welken hunnekleederen niet bevlekt hebben, om welker wil,de HEER ons Sodom misfehien nog cenigentijd zou kunnen fpaaren.Het zal mij aangenaam' zijn, de denkwijzeuwer Natie te vernee'men, aangaande dien onnatuurlijkentwist, weifee onder ons plaats grijpt.tx Gij zult gezien hebben, dat mijne VERTOOGENover de VOORBESCHIKKING, uit de Redenbeweezen, in geen twee of drie maanden, in deuitgekoomen MAGAZINES zijn geplaatst geworden.Ik heb zulks niet kunnen voorkoomen.Ik zie hoe langer zoo meer, dat ik, voor GODen zijne zaak,'niets willen noch doen kan, danalleen door zijnen invloed. Och! dat ik mij meerlijdelijk in zijne hand mogt ftellen, als leem inde hand des Pottebakkers» om mij te vormenen te fchikken, naar zijn Godlijk Beeld en Gelijkenis!Als]Hij werkt, wie kan Hem dan keeren?Maar


M E N G E L - S C H R I F T E N . 83Maar als Hij zich onttrekt, en zijne gezegendeinvloeden inhoudt, wat kunnen dan arme, zwakke, zondige ftervelingen doen ? Laat ons daaromonze zielen, ligchaamen, talenten, en alles watwij hebben, aan Hem overgeeven, en zeggen:HEER! zie hier ben ik, doe met mij, zoo alshet in uwe oogen goed is!Ik verzoek mijne Christelijke liefdegroet, aanalle de uwen, en aan alle uwe bekenden, dieonzen HEER JESUS CHRISTUS liefhebbenin onverderflijkheid. De HEER zegene u inuwe liefdewerk, en begunstige met zijn heil uwepoogingen tot bevoordering van het heerlijkEuangelie zijner genade! En nu, GODS goedeGEEST verrijke uwe ziel met alle geestrijke kennis,dat gij moogt opwasfen tot eenen volkomenman in CHRISTUS, en meer en meer overvloedigzijn, in alle goede woorden en werken!Intusfchen blijve ik, uw onwaardige, doch oprechteVriend, en — dit hoop ik fomtijds •>ook uw Broeder in CHRISTUS, onzen genadigenHEER en HOOFD.CHARD,itniz Juhj, 1777,WM.TUCKER.F« OVER-


34 L E R R Z A A M EO V E R T U I G I N GV A NZ O N D E , ]ALS EEN DEEL DER CHRISTELIJKEONDERVINDING.13ij eene 'voorige gelegenheid, droegen wijonzen Leezeren eenige gedachten voor, over deChristelijke Ondervinding, in het gemeen (a);thands zullen wij overgaan, 'om eenigcn vanderzelver be^pndere takken in aanmerking tenoemen. De eerfte, welke onze aandacht verdient,is — OVERTUIGING VAN ZONDE.Dit is de voornaame grondflag, waar op hetfchoon gebouw van den Bevindelijken Godsdienstrust. Zonder deeze, zal de fchitterendfte yertooningvan heiligheid en godvrucht, blijkenonbeduidend en bedriegelijk te weezen; en gelijkde nacht den verdweenen dag vervangt, zal deglans eener godsdienstigheid, welke niet in verbandftaat met eene behoorelijke overtuigingvan zonde, eindelijk plaats maaken voorhelfcheduisternis, en eindelooze wanhoop. — De overweeginghiervan, moest dienen, om in ons gemoedeene heilzaame bekommering te verwekken,en ons aanfpooren, om te onderzoeken, inhoeverre wij met dit gedeelte der ChristelijkeOn-(a) Zie het Eerfte Deel deczes Werks, Bladz. 145.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 85Ondervinding bekend zijn. — Ten einde onzeLeczers in dit hoogst noodig werk te hulpte koomen, zullen wij — den Aart der Overtuigingtrachten te beichrijven; — daarna, dezelvebefehouwen in tegenoverftelling van eenevalfche en ongenoegzaame Overtuiging; — eneindelijk beiluiten, met een woord'van Tocë'igening.Eene zaligmaakende Overtuiging van zonde,is eeniglijk de vrucht van Godlijke . werking enverlichting. En het is, in de Huishouding derVerlosfing, het bezonder werk van den HEI­LIGEN GEEST, dezelve teweeg te brengen inde ziel. Hij', naamlijk de GEEST der Waarheid,gekoomen zijnde, zal de weereld overtuigen vanzonde (a}. Naar maate dit licht in de ziel opgaaten toeneemt, ontdekt zij den waaren aartder zonde; welke in de vSchrift genoemd wordt,overtreeding der Wet. Zij, die door den GodlijkenGEEST verlicht worden, bemerken klaarlijk,dat de zonde niet beftaat in het overtreedeneener Wet, voorgefchreeveti door een hoogerWezen, wiens oogmerk alleenlijk was, eeneijdele vertooning van magt te maaken, door deovertreeders derzelve te ftraften; maar dat zijbeftaat, in het fchenden van die Wet, welkevoordkoomt uit de Bron van oneindige Goedheid— de vleklooze zuiverheid en onbegrensdegoedheid van GOD. Zijne Wet is het naauwikeurig affchrift van zijne hoogst aanbiddelijkeNatuur; en de overtuigde zondaar heeft daarin zulk een leevendig ingezicht, dat hij het daarvoor houdt, dat, indien het moogclijk was dat(a yJoannes XVI: 8.F 3GOD


86 L E E R Z A A M SGOD meer liefderijk, meer goedertieren * eümeer beminnelijk ware clan Hij is, zijne Wetnoodwendig nog heiliger zoude zijn* Dan daarhet onmoogclijk is, dat de Godlijke Natuurvolmaakter zoude weezen dan zij is, zoo kanook de Godlijke Wet niet voortreffelijker wor^den. Maar de zonde is eene overtreeding vandie Wet; en zij behelst twee denkbeelden inzich: •— naamlijk, ongelijkvormigheid aan denEeuwiggezegenden GOD.; of,; zoo als het in de taalder gewijde Schriften wordt uitgedrukt, eenevleeschlijke gezindheid, welke vijandfchap is tegenGOD; een gemoed, vervuld met onkunde,hoogmoed, begeerlijkheid, eigenwil, haat, nijd,boosheid, enz. — en eene daadlijke overtreedingzijner heilige Geboden ; waar aan alle fchuldigliaan, die 'in het allerminste, met gedachten,woorden, of daaden, van dezelven afwijken.Dus* zien zij, wier oordeel waarlijk verlicht is,dat de zonde regelrecht aanloopt tegen GODSWet, die heilig, rechtvaardig, en goed is.Deeze Overtuiging ontvouwt aan het zielsoogde afgrijslijke jhoodheid der zonde. Vcrtooneneenige zonden zich ten uiterften haatelijk enverfoeielijk, wanneer ze enkel bij het fiaauwelicht van het natuurlijk geweten befchouwdworden; hoe onbegrijpelijk fnood moet dan hetganfche ligchaam der zonde voorkoomen, bijde blinkende ftraalen van de Zon der Gerechtigheid!De verlichte ziel befchouwt ze, zooals Zij waarlijk is, als uitermaate zondigende,als de boosheid zelve, als enkel onreinheid, alseen vergift van de kwaadaartigfte natuur, deverwoestfter van alle menschlijk geluk, en de"•ezwooren vijandin van GOD. De zonde, toch,toltaat


M E N G E L - S C II R I F T E N.Haat in ftrijd tegen zijn Aanwezen, tegen zijnGezag, en zijne Regeering ,• ja zelfs tegen zijneGoedheid, Barmhartigheid, en Liefde. Kondenwij alle de Epitheta, of bijvoeglijke woorden,die in alle Taaien onder den ganfehen hemelgevonden worden, om iets dat lhood en verf'oeielijkis uittedrukken, bijeen faamelen, nogzou zulks verre te kort fchicten, om de zonde,dat afgrijslijk cn ecuwigdoemwaardig wange*drocht, te befchrijvcn. — Menfchen, die dusvan den aart en de boosheid der zon .ie overtuigdzijn, hebben ook rechtmaatige denkbeelden vandcrzelver hoogfle firafwaard/gheid. Zij twistenniet langer tegen JEHOVAH, als of zijneWet te ftipt, zijne Bedreigingen te fcherp, ofzijne oordeelen te ftreng of te zwaar waren.Zij ftaan niet langer verlegen, om de reden tebegrijpen van den Val der Engelen — van deuitdrijving onzer eerfte Ouderen uit het Paradijs•—• van de vreeslijke verdelging der Voorweercld— en van de verwoestende oordeelen, waardoor Steden, Koningrijken, en Staaten, in onderfcheidentijden, zijn omgekeerd; neen, zijbefeffen de droevige oorzaak, en zijn ten vollenoverreed, dat alle de rampen van het tegenwoordigleven, de dood met alle zijne ijslijkheden,de hel, met alle haare donkerheid,^duivelen»,ketenen, pijnen, angsten, en de geheele reeksder helfche folteringen, niet teveel zijn, totftraf voor de zonde. •— Om deeze Overtuigingte voltooien, doet de HEILIGE GEEST denontwaakten zondaar gev> -elcn, dat hij van natuurezulk een zondaar is, dat hij voor GODfchuldig ftaat, als een overtreeder zijner heiligeen billijke Wet, onbekwaam om der GodlijkeF 4Recht-


83 L E E R Z A A M SRechtvaardigheid voldoening te geeven, of zichte redden uit den ftrik des Duivels; en overzulks,met het hoogde recht, waardig alle de ellenden,die hij_te wachten heeft, en welken opgewondenZijn in den toeko:.menden toom. — Dusdaanigis de aart der egte Overtuiging van zonde.Thands zullen wij overgaan, om het onderfcheidaantewijzen, tusfchen deeze Overtuigingvan zonde, en die, welke bedriegelijk, en ongenoegzaamis. En ten einde dit onderfcheidzoo Maar als moogelijk is te doen zien, zullenwij onze gedachten daar over, in twee onderfcheidenkolommen nevens eikanderen Hellen.Menfchen die belangfchijnen te ftellen in denGodsdienst, kunnen nietzelden eene Overtuigingvan zonde hebben,welkehooggaande angstenen vrees voor den dooden de hel veroorzaakt,zoo dat hunne ziel ontroerd, en met fchrikvervuld is; doch zij zijnalleenlijk aangedaan overhet gevaar der zonde.Zij die eene valfcheOvertuiging van zondehebben, wenfehenflegtsvan de fchuld der zondeontflaagen te zijn; enzoo zij, in eenig geval,dezelve vermijden, oftegenilaan, dan is heten-Menfchen die zaligmaareendontdekt zijn,hebben een befef vande innerlijke boosheiddér zonde, en, zonderopzicht tot ichrik enontroering, gevoelen zij,dat zij billijk verdienen,voor eeuwig de helfchefmerten te ondergaan.Deezen zijn aangedaanover de boosheid deï zoude.Zij die waarlijk vanzonde overtuigd zijn,verlangen voornaamlijk,dat de zonde uitgeroeidworde. Zij zoeken, 'tis waar, vergeeving inJESUS Bloed; maar danbedoelen zij daar mede,de


M E N e - E L - S C H R I F T E N . Soenkel, opdat zij vergiffenismoogen verkrijgen.Zij zouden nooit eeneeenige zonde vaarwelzeggen, indien zij dezelveaan de hand houden,en tevens derzelvervreeslijke gevolgen ontgaankonden. Dus vernederdeACHAB zich,ten einde bevrijd te zijnvan de bedreigde oordeelen(W).De Overtuigingen vanonherbooven menfchen,veroorzaakcn ganscftonbetaamélijke denkbeeldenvan GOD, uitkracht van welken, zijzich — indien het moegelijkware — wel voorHent zouden willen verbergen;en dit leidt hen.om te wenfehen dat eigeen GOD ware, die herllraffen zoude voor hunnezonden. Dus poogdede fchuldige ADAK : de JAKOB zeide: Ikzich voor den HEERE • zalU niet laaten gaan,te vcrfchuilen. ten zij Gij mij zegent.De Overtuigingen varonvernieuwde menfeherhebben voornaamlijlhaai(a) 1 Kon XXI: 27.de verbreeking van deheerfchappij der zondein hun hart. Zij zoudenwenfehen van dezonde verlost te worden,al was er geene hel.•gtftCUh ll'JL'XJ'^ • .,?,fc ;*gt*be Overtuiging, welkebij vernieuwde menfchenplaatsvindt, verwektbewonderende gedachtenvan GOD, enneigt 'hen, om tot Hemte naderen in het gebed,en om 'zich, onder hetdiepst gevoel van zonde,te verblijden dat er eenGOD is, die dezelvenkan re onderbrengen,en er hen van kan verlosfen.Een worstelen-1 De Overtuiging welkeeen vrucht is van God-: lijke werking, maakt dever-?5 »


99 L . E E R Z A A M Shaar opzicht tot uitwendigeovertreedingen, inzonderheideenige hooggaandewanbedrijven;zelden, indien, ooit, zijnzij bedroefd over de innerlijkeboosheid vanhun hart; de zonde isbij hun alleenlijk iet uitwendigs.Menfchen wier Overtuigingflegts oppervlakkigis, voeden doorgaandshet denkbeeld,dat zij "eenig .vermogen,meerder of minder, bezitten,om de zonde,te wedeifqan en te oveivwinnen. Hierom achtenzij dezelve gering, enneemen voor, "om, invervolg van tijd, dezonde eens geheel teverhaten, en godvruchtigen heilig te worden.verborgen grouwelenvan het hart bekend; enterwijl de ziel de uitlaatingender zonde in denwandel oprechtlijk bq Ttreurt, beklaagt zij, metzonderlinge fmert, derzelverbeftaan, als eenebron van kwaad, binnen'inzich., Menfchen, die zaligmaakendovertuigd zijn,hebben een diep ingezichtin de boosheid deizonde,en zijn bewustdat zij geene inkleeven-.de kracht hebben vanzjchzelven , om zichdaarvan te verlosfen; endaarom roepen zij ernstigtot GOD: HE ER, bihoedmij, of ik vergaa !Ongeheiligde menfchenzijn, met al hun­mensen tracht naar deEen begenadigdne Overtuiging, onwilligom afftand te doen den; hij wenschtvuurig-verdelging van alle zou­van hunne geaartheidsofboezemzonden, en wendige takken der onlijk,niet flegts de uit­zij worden fchrander, gerechtigheid afgehouwen, maar alle wortelsin het vinden van verfchooniugen.„O'"zeggenzij, „ het is maar uitgeroeid te zien. I lijvan bitterheid uit zijn hart> eenbe-


M E N G E L - S C II R I F T E N . [9!een kleinigheid;" of, beftrijdt inzonderheidmet N A a' M A N : De zijne boezemzonden.HEER vergeeve om indeeze zaaken; enz. (0)»Eindelijk. Die Over- Krachtdaadige Overtuigingen,welken on- tüigingen zijn duurzaamgenoegzaam zijn tot za- en bijblijvende. Zijlio-heid , zijn vlottende koomcn voord uit .eenen kortftondig, en ver- werk, dat, naar GODSdwijnen gewoonlijk met oogmerk, altoos moetden" tijd geheel aanhouden; en daaromverhaten zij de ziel niet,totdat zij veilig in deHeerlijkheid is aangeland.Hebbende aldus dit gcwigtig gedeelte derChristelijke Ondervinding, onderfcheidenhjk , enbij wijze van vergelijking, voorgefteld ,• laatons nu trachten, daarvan een nuttig gebruikvoor onszclven te maaken. — Elk beproeve zichnaauwkcurig en onpartijdig, of hij op de rechtewijze is overtuigd geworden van zonde. — Misfchieuzullen fommigen denken, dat zulk eeneOvertuiging niet volftrekt noodig is tot zaligheid.Dan men zij hier bedachtzaam, en bedriegezichzelven niet! De Reden en GODS WoordMemmen overeen, om de noodzaaklijkheid eenerwaare en algemeene Overtuiging van zonde telecren. CHRISTUS kan ons alleen dierbaarzijn, naar maate wij de zonde in haare fnoodheidkennen, en de heiligheid kan ons alleenbegeerelijk weezen, naar gelang wij de haatelijkheidder zonde inzien. Is het dan zoo,dat CHRIS­TUS boven alles hoog gefchat, en de heiligheid algemeenbegeerd moet worden; dan moet ook deover-(a) 2 Kon. V: 1?.


osLEERZAAMS MENGEL-SCHRIFTEN.overtuiging van de boosheid der zonde algemeenzijn. Zonder dit, kunnen wij nooit met ASAF betuigen:Wienkb ik nevens Uinden hemel? nevensUlust mij ook niets op aarde (d). en met DAVID:Ik heb alle uwé bevelen, van alles, voor recht gehouden,maar alle yalfche paden heb ik gehaat. —'•Laat geene ongerechtigheid over mij heerfchen(a')!-Wélligt zal eene waarlijk begenadigde, dochtwijfelende ziel, zeggen: „ Ik vrees dat mijne Overtuigingenmet diep genoeg gaan, om mij grond„ te geeven om op JESUS te vertrouwen, en eenev 7 h o o'.Jr P e . t e voeden op de eeuwige heerlijkheid."—Dande zoodaanige moet ik herinneren,dat de Overtuiging van zonde, hoe diep en hoeklaar die ook weezen mag, geenszins de grond is,voor eenen zondaar, om in JESUS te gelooven. Zijmag hem, zoo gij wilt, daar toe dringen; maar hetvnjgunstig aanbod van Genade en Zaligheid, in hetEuangelie, is onze eenige grond van hoope op heteeuwig leven, in geloovig vertrouwen op den aanbiddelijkenVERLOSSER. Wanneer een mensch zooverrevan zonde overtuigd is, dat hij zich door dezonde geheel ellendig en bedorven gevoelt; wanneerhij de zonde haat, onder welk eene gedaante zijzich ook vertoone; wanneer hij ziet, dat JESUS alleenin ftaat is, om hem van dezelve te verlosfen,en hij eene vuurige begeerte heeft naar die verlosfing—danis er geen twijfel aan, of zijne Overtuigingis zaligmaakende. Dat zulk een zich dan nietdoor twijfelingen laate flingeren, maar moed grijpe;hij verdenke de bereidwilligheid van JESUS niet,'om hem te zaligen; hij zie op Hem, door het geloof;volge Hem na, in den weg der heiligmaaking, enftappe eindelijk ter heerlijkheid in. H.Het Vei volg der Mengel - fchriften in het Tweede Stuk.Psaim LXXHIi 25. (V) Psaim CX1X: ia8, 133.B E-


(BERICHTENVANAANMERKENSWAARDIGEBEKEERINGEN,EN VAN HETGODVRUCHTIGLEVEN EN STERVENVANSOMMIGEL E E R A A R S ,ENB E Z O N D E R EC H R I S T E N E N .


B E R I C II T E NVAN AANMERKENSWAARDIGEB E K E E R I N G E N .G E D E N K W A A R D I G H E D E NUIT HET LEVEN VANJ U F V R O U W K— (*>j^iets is, behalven eigen ondervinding, beterin itaat, om den mensch ten kragtigften. van dewezenlijkheid van den Godsdienst te overtuigen,dan eene befchouwing der naauwkeurigheid,waarmede GOD zijn Woord vervult, in debedeelingen omtrent zijn volk. Hier zien wijde kracht der algenoegzaame genade verwezenlijkt,en door voorbeelden gefiaafd. Wij volgenhet nieuwe fchepfel, van zijnen eerften oorfprongaf, door alle zijne verfchillende tijdperken heen.Wij zien, hoe het verflaauwt, en moedlooswordt; hoe het arbeidt, en worstelt; hoe hetwederom herleeft* en opgebeurd wordt; hoe hetbewaard wordt, toeneemt, en volhardt, totdathet, door de genade volmaakt zijnde, deezeaarde, in vrede en fomtijds zeegepraalend, metden( s ) Offehoon wij, op verzoek van onzen Vriend, aanwien wij die Bericht veifchuldigd zijn, den' naam vandie beminnelijke perfoon, omtrent welke het zelve ver*keert, verzwijgen; kunnen wij echter het publiek ver»zekeren, dat men zich op de egtheidvan hetzelve veiligkan verlaaten.


9


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. •


c>3 HET LEVEN EN STERVEN VAN• „ ;zijne genade! — ik heb, zoo lang ik eenigr r igeheugen draag, deeze weereld kunnen befchouêwen. als niets, in vergelijking, van, de lchatten,„ welken UIJESUSCHRISTUS wechgclegd zijn.„ Niets kan mij eene wezenlijke voldoening„ geeven, dan een deelgenootfchap aan de genade,liefde, en gemeenfchap met Gooiden„VADER., en zijnen eeuwigen. ZOON' en„GEEST- V'.rzadiging van vreugde is •voor zijn„aangezicht, en lieflijkheden zijn aan zijne„ rechtehand, eeuwiglijk en altoos. Indien ik„ mijn hart eenigszins ken, is de zonde mij de„ grooifte last. Het is mijn oprecht, verlangen,„ dat ik het werk . der heiligmaakiiig. hoe langer„ zoo meer in mijn hart mooge ondervinden,„ opdat ik alzoo der zonde mooge affterven, en„dei- gerechtigheid leeven. Ik verlang,,' dat„ mijne neigingen meer worden losgemaakt van» deeze weereld, en alle haare voorbijgaande'vcr-» maaken, en ' zich moogén verecnigcu in verhevener.en behendiger genoegens— dia ge-» genoegens, waar van de weereld' niets weet,„ en die zij noch geeven noch ontneenieu kan.„Indien ik het eigendom- des HEEREN ben,„dan ben ik getrokken met koorden dei- liefde;„ want die zielsbenaauwdheden, die gewetens-„ angsten, welken veelen ondervinden, zijn mij„ geheel vreemd. Ik vertrouw, dat ik gebragt„ ben tot erkendtenis van mijnen rampzaligen„toeftand,. waar in ik, zoo door erf- als daad-„lijke zonden, verkeer, en dat ik door de er-„ kendtenis en het gevoel van mijne zonden en„ ellende, ben aangefpoord, om mijzclven néder-„ tewerpen voor den Troon der beleedigde Gerechtigheid,ernstig fmeekencie, dat ik het kwaad» der


SOMMIGE GOD'VRUCHTIGEN. 99der zonde, hoe langer zoo meer, zien mooge,en tevens gebragt worde tot dat voortreffelijk„Middel, den HEERE JESUS CHRISTUS.„Ik durf tot de Godlijke MAJESTEIT nietl naderen, dan in en door eenen gekruisfigden„JESUS, als eenen .algenoegzaamen Zaligmaa-„ker. Al mijne hoop op zaligheid is op Hem„ gevestigd. Ik omhels Hem, op Euangelifche„ voorwaarden. Ik verzaak alle eigen gerechtig-„- heid, en vertrouw , dat ik alleen om zijne„ Verdiensten welbehaagelijk ben bij GOD den„VADER. 'Ik neem Hem aan, als mijnenProfeet, Priester, en Koning, en geef mij zel-„ ven geheel over aan zijne leiding en befluur,„terwijl ik beflooten heb, in zijne kracht, de„ weereld en alle haare begeerlijkheden vaarwel„ te zeggen. Ik leg de wapenen van mijne weêr*„ fpamïigheid neder, en ik zweer, Hem voord-"aan, als mijnen wettigen OPPEKHEER, getrouw"„ te zullen zijn. Ik neem den HEIEIGEN GEEST,"tot mijnen Leidsman, mijnen Heiligmaaker, en„ Vertrooster. Ik hoop, dat ik- de invloeden„van dien gezegenden GEEST niet moedwillig„verwerpen, maar zijne genadige voorftellingen„omhelzen mag. Ik weet, dat het leven van„ een' Christen wordt vergeleeken bij eenen„ krijg, en bij eene loopbaan, die geloopen moet„worden. Veele en groot zijn de moeilijkheden,„zoo als mij bekend is, die.ik zal ontmoeten;„doch ik hoop' dezelven, door de kracht van„mijnen zeegepraalenden VERLOSSER, alle te„boven te koomen; en och! dat ik bekwaam„ mooge gemaakt worden, zoo te loopen, dat„ik op het einde den prijs winne!"Aldus gaf deeze jonge heldin, haare verkleefd».G stheid


IOOHET LEVEN EN STERVEN VANheid' aan den ZALIGMAAKER te kennen, indie jaaren, waar in de meesten aan den Godsdienstnog niet denken, en zich aan de vermaakender weereld verilaaven.Men kan in waarheid tzeggen, dat zij vankinds af de heilige Schriften geweeten heeft; endat zij, door, de genade, duidelijke en juistedenkbeelden had van de Zaligheid. Zij was zeerijverig, om anderen dat geloof, het welk zijvoor zichzelve zoo dierbaar vond, inteprenten.Zij fprak in haar huisgezin dikwerf een leerzaamwoord; en op haare meeste kinderen had heteene goede uitwerking. Offehoon zij verre afwas van vrijpostig of praatachtig te zijn, gebruiktezij nogthans fomtijds de vrijheid, omjonge Predikanten optewekken, dat zij de zaakvan hunnen MEESTER wilden verdeedigen, en•niet achterhouden te verkondigen al den RaadGODS. Haare verkeering met fommigen vanhaare bejaarde Vrienden, wier denkbeelden overde Waarheden van het Euangelie, niet geheelhelder en troostrijk waren, werd door GOD gezegend^en was het middel, waar door zij bevestigdwerden en vrede verkreegen. Daar zijZelve een voorbeeld was van oprechte godvrucht,deed het haar zeer leed, dat veele Christenen,die ijverige verdeedigers waren van de karakterizeerendeLeerftukken, ten opzichte van depligten van den Godsdienst zoo onverfchilligleefden. Haar geweten was bezonder teder.Zij zag op de drijfveeren van haare daaden,zonder acht te geeven op de berispingen, of deloftuitingen, van haare medemenfehen. Ditmaakte, dat zij gerust en vergenoegd was, wanneerzij dacht, dat men het een of anderge-


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 101gedeelte van haar gedrag zou verdenken , of ineen ongunstig daglicht ftellen. Dikwerf pleegdezij deeze woorden te gebruiken: Die mij eerenzal ik eeren, maar die mij verf ma aden, zullenligt geacht werden (a).Hoedaanig zij was in het éénzaame, of in haaregodsdienstige afzonderingen, was alleen bekend,aan Hem, die in het verborgen ziet. Doch hetwas onmoogelijk, om voor haren Man en huisgenootendie geestlijke gezindheid , bedaardheid,lijdzaamheid, en kloekmoedigheid te verbergen,waarmee de HEER zoo zichtbaar inhet openbaar vergeldt, de geenen, die zich nabijHem houden.Daar zij, van haare jeugd af, met fmertlijkeen lastige kwaaien was behebt geweest, was haarhart ongevoelig geworden voor alles, wat deweereld aangenaams en groots heeft, en zeerbegeerig naar een beter, dat is een hemelseiVaderland. Twee Lierzangen van Dr. WATTS.die zij dikwerf met groote aandoening opzeide,getuigen van haare begrippen en gewaarwordingen.De eene voert ten tijtel: Gelukkige Verganglijkheid',(Happy Frailty.) De andere, EenGezicht van den Hemel, in Krankheid.Dan, offehoon zij reeds vroeg van de weereldlosgemaakt, en aan haare fterfiijklieid, herinnerdwas, zoo behaagde het nogthans GOD,haar veele jaaren, tot een'zegen enfieraad voorde maatfehappij, te fpaaren. Zij was gehuuwdmet iemand, die dankbaar was aan GOD, voor zulkeene gezellin en vriendin. Zij was moeder vanagt kinderen, waar van verfcheiden vóór haarftierj(a) i Sa:n. II: 30.G 3


los HET L E V E N EN S T E R V E N VAUftierven. Zij was eenvouwig en net, zonderbezonder te willen fchijnen, of de buitenfpoorigheidvan eenen belagchelijken hoogmoed te verraaden.Zij was altijd gekleed in een eerbaar ge*,waad, het welk de vrouwen betaamt, die de godvruchtigheidbelijden. Mén kon in waarheid vanhaar zeggen: dat zij de gangen van haar huisbefchouwde, en het brood der luiheid niet at.Zij was in de eerfte jaaren van haaren gehuuwdenftaat, wanneer haar aanwasfend huisgezinhaar geheel gevoel deed ontwaaken, zoozorgvuldig en bekommerd, dat er niets, aan hetgeen tot haar vak behoorde, buiten haar opzichtmogt gebeuren; en fomtijds ging, misfehien,haare , bekommering de maat te binten,' dochnooit vervoerde dezelve haar, gelijk maar ai tedikwerf het geval is, tot wantrouwen omtrentde Voorzienigheid van GOD, of tot een hagenvrekachtig gedrag.Ongefteldheid op de zenuwen, gaat met zulkeen fmertelijk gevoel gepaard, waar door dezachtzinnigfte en godvruchtigfte menfchen fomtijdstot onbedachtzaame uitdrukkingen vervoerdworden; doch zoo dikwerf als zij zich iets hadlaaten ontvallen, dat naar ongeduld zweemde,was haar hart terfrond met droefheid aangedaan.Alle die met haar omgingen, kunnen getuigen,dat wijsheid en vriendlijkheid doorgaands haaretong beftuurden. Haare voornaamftc zorg bepaaldezich, tot het welzijn van haare kinderen..In hunne eerfte jaaren, was zij hunne voedfter,en wanneer hunne verftandlijke vermogens zichbegonden te ontwikkelen, verzorgde zij hen vanonderwijs, vervulde hun geheugen met nuttigelesfen uit den Katechismus, den Bijbel, of hetPsalm-


SOMMIGE GODVRUCIITIGEN.IOJPsalmboek", en trachtte hun begrippen vandeugd en voorzichtigheid bijtebrengen, waar toezij dikwerf van onderhoudende, en treffendeAnecdotes gebruik maakte. Even als haare geachteGrootmoeder, mengde zij in haare gefprekkenaltijd iets aangenaams óf nuttigs,wanneer zij met hen te huis zat, of langs denweg wandelde, of wanneer zij flaapen gingen;of opftönden. . Dit is, zoo als hun bekend is,letterlijk waar. O! dat haare onderrichtingen,lesfen, en waarfchüuwingcn in hun' geheugengeprent zijn, en zij, in. hunnen toekoomendenleeftijd, zich bij Voorkoomcnde gelegenhedendaar naar gedraagert!Naardien zij eenen gevoeligen en menschlievendenaart had, die door de voorfchriften vanden Godsdienst werd geregeld, was zij yricndlijkjegens haare dienstboden. Zij kon niet zien,dat men haare arme natuurgenooten, die voorhunnen kost zwaar moeten arbeiden, als flaavenbehandelde. Zij deed haar best, om hun hetleven gemaklijk en aangenaam te maaken, enzorgde zeer voor de gezondheid van hun ligchaam;doch haare voornaamfte zorg bepaaldezich tot de bevoordeling van hun eeuwig welzijn.Zij was, buiten den kring van haare eigenBloedverwandten en bezondere Vrienden, flegtsweinig bekend; doch waar men haar kende,werd°zij zeer geacht.' Daar haar Man een kleinKo.stfchool hield, zoo waren de kinderen vananderen aan haare huislijke zorg aanbevoolen;en de vriendlijkheid, waarmee zij zich van deezenlast kweet, maakte haar bij hen allen zoobemind, dat zij, zoo lang zij leeven, metachtingaan haar zullen denken. Hoe zeer zij ookG 4ge-


lo4HET LEVEN EN STERVEN VANgefteld was op een ftil en huislijk leven, was, zij nogthans in het minst niet ftroef of ongezellig.Zij beminde haare Vrienden, en genoothet vermaak der gezellige verkeering, zoo veelals iemand; doch zij was ten hoogften afkeertvan ergernis en kwaadfpreekendheid, ijdelheid^en hgtzinnigh .id, waar tegen zij elk waarfchuuwde.Zij was ongemeen vroolijk van aart, enhad, in tijden van bezoeking, een leevendigvertrouwen op GODS goede Voorzienigheid.Zij befchouwde het als haare duurfte verpligting,een gedeelte van dat geen, welk GOD haarfchonk, tot onderfteuning van anderen te befteeden.Zij was in vollen nadruk de vriendin derarmen, en van de geenen die geenen helperhadden. Voor hun ftond haar huis en hart open.Zij onderfteunde hen met haaren raad, en hunnezaak verdeedigdc zij.Zij was zoo aandoenlijk van hart, dat zij zelfshet ongeluk van eenen vreemdeling niet danmet de uiterfte ontroering kon aanhooren. Dochwanneer haar Man en Kinderen gevaarlijk krankwaren, was het verwonderlijk om te zien, hoekrachtig haare ziel werd onderfteund, met welkeene bedaardheid zij alle huislijke belangen waarnam,en hoe vriendlijk zij hen bemoedigde metdie goede woorden, welken het hart vroolijkmaaken. Inzonderheid éénmaal, toen haar Man,naar den mensch gefprooken, op zijn fterf beddelag, behield zij nogthans haare bedaardheid, envertrouwen op GOD, offehoon zij eene tederliefhebbendeVrouw was, en zij, naar alle waarfchijnelijkheid,]weduweftond te worden, met vierjonge kinderen.Wanneer de toeftand van het Land, in hetge-


SOMMIGE GOD VRUCHT! GEN. 105gemeen, of die van haar huisgezin, in het bezonder,een duister vooruitzicht opleverde, enanderen eene ongeloovige bekommering lietenblijken, en een akelig en zwart tafereel fchilderden,van het geen waarfchijnelijk volgen zou;trachtte zij hen te bemoedigen, en de zaak een.o-unstiger gedaante te geeven, zoo dat die geenen,welken mismoedig in haar gezelfchap kwamen,hetzelve getroost verlieten. Zij had dikwerfde gewoonte, bij zulke gelegenheden,fchertzende te zeggen: „Hoe gij het ook moogt„aanleggen, ik zal mijn anker, de hoop, niet3Jlaaten glippen."Wanneer veelen onder gelijke fmerten zoudenbezweeken zijn, en het bed gehouden hebben,verrichtte zij, gefterkt door eenen verbaazendenmoed en kracht van boven, haare beezigheden.Dikwerf, wanneer zij geheel overmand was,begaf zij zich in de eenzaamheid, om die zwakhedente verbergen, aan welken de natuur genoodzaaktwas zich te onderwerpen. Zij leedzwijgende, wijl zij wist, dat weinigen haarekwaal kenden, en zij die geenen niet: wildebedroeven, die, hoe groot ook hun medelijdenzijn mogt, haare fmerten niet konden verminderen.Wij koomen thands tot haare laatfle oogenblikken,en naderen tot het fterfbedde, vanwaar haare ziel haare vlugt hemelwaards nam.Vier maanden te vooren, en toen zij, vergelijkenderwijsgefprooken, wel was, had zij eenvoorgevoel, dat er eene gewigtige veranderingin haar huis zou voorvallen. Dit voorgevoelwerd niet gebooren uit eenen vreesachügengeest, of uit eene verhitte verbeelding — wantG 5toi'


io6 HET LEVEN EN STERVEN VAN "bijgelovigheid was geenszins haar zwak; maarik heb reden om te denken, dat het ontftonduit eene fchrandere opmerkzaamheid op de vereenigingvan verfcheiden ómflandigheden. Wanneerzij aan haaren eigen dood dacht, verbergdezij, uit medelijden, dit fmertelijk denkbeeld voorhaaren Man en Kinderen. Doch daar haarekwaal, kort daar na, met eene meer dan o- e.woone hevigheid terug keerde, begonden ^zijvoor haar leven bekommerd te' worden. Omtrentdeezen tijd, befpeurden haare ChristenVrienden, in haare brieven en gefprekken, eenenverheven graad van geestlijkheid, en hemelfcheverloochening.Op eenen Zondag morgen, na dat zij eenenzeer onrustigen en. pijnlijken nacht had doorgebragt,geduurende welken, de groote viiandhaar zeer had gekweld, zeide zij tot haarenMan, op eenen toon, dien hij nimmer zal vergeeten— terwijl haare oogen van traanen overvloeiden:„Ik meende, dat ik te vooren deeze„ troostrijke woorden reeds had verftaan; doch„ neen, nooit heb ik derzelver zin en meening„begreepen, dan deezen nacht: WAKNEER GIJ„ZULT GAAN DOOR HET WATER, IK ZAL BIJ U„ ZIJN, EN DOOR DE RIVIEREN, ZIJ ZULLEN U„ NIET OVERSTROOMEN ; WANNEER GIJ DOOR HET„VUUR ZULT GAAN, ZULT GIJ NIET VERBRAN­DDEN, EN DE VLAMME ZAL U NIET AANSTEE-„ KEN" (a).Deeze dierbaare belofte bemoedigde haar, tothet einde toe. Wanneer zij, door haare ongefteldheidop de zenuwen, genoodzaakt werd,haares ondanks, in eenen vloed van traanen uitte(«) J'f. XLIII: 2.


• SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 107te bersten, zeide zij, op eenen vroolijkentoon:„ Welaan! OFSCHOON IK DOOR DE RIVIEREN,"GAA, ZIJ ZULLEN MIJ NIET OVERSTROOMEN," HIJ ZAL BIJ MIJ ZIJN. Wanneer zij door hevigefmerten werd afgemat, verlangde zij naarredding, en bad er om, en riep: „Koom,dier«„baare VERLOSSER! koom!" Zij bedwonghaare drift, en zeide op eenen zachteren toon:„ Doch ik wil U niet beweegen , om eenen„oogenblik vroeger te koomen, dan het U behaagt.'Uwe tegenwoordigheid is alles! I Wanneerzij-, op zekeren dag, haare gedachtenbepaalde bij haar langduurend en verdrietig gemisvan den openbaaren Godsdienst, zeide zij,op eenen vroolijken toon: „ Ik ben de gevangenedes HEEREN, dit is mijne bemoediging.Hij zal mij, langs den eenen of anderen weg," in vrijheid ftellèn. Indien ik leeve, o! dat' ik Hem mooge leeven; en indien ik fterf, zoo"weet ik, dat ik Hem zal fterven — ja, dit„ weet ik."Na dat zij eenigen tijd m ernstig nadenkenhad doorgebijt, riep zij, met verrukking enverwondering,"uit: „Hoe goed is GOD! mets„fchiet mij over te Wenfehen, dan een dankbaar"hart!" — „Dat hebt gij," zeide haare Dochter,die bij haar was. „ O! dat ik er meer van„hadde!" was haar antwoord. Wanneer zij,bij zekere gelegenheid, aan haar huisgezin gedacht,en van het zelve gefprooken had, zeidezij tegen eene Vriendin: „ Ik heb tedere betrek,„kingen, en dierbaare kinderen, over welken„ ik zeer bekommerd ben geweest. — Doch ik„ kan nu zeggen, ik laat ze alle in de hand desi HEEREN." Dit was een merkwaardig voorbeeldvan


ib3HET LEVEN EN STERVEN VANvan de kracht der genade, welke zeegepraalde overde zwakheid der natuur. Békonjmeringen overdierbaare betrekkingen, was een hoofdtrek inhaar karakter; en deeze ging zoo vepe, datzij naauwüjks dulden kon, dat men haar, offehoonop de minzaamfte wijs, aan het denkbeeldvan fcheiden herinnerde. Doch zie, hoede HEER, toen de beproeving kwam, zijnekracht in de zwakheid van het" fchegfel openbaarde!Wanneer eene tederharöge 'Vrouw, ofMoeder, die eene fterke verkleefdheid gevoelt,en op de gedachte van Scheiding iiddert, deezeregelen mogt leezen, dat zij GOD danke, enmoed fcheppe.Wanneer zij uit die benaauwende flaauwten,welken eenen plotslijken dood fcheenen te dreigen,tot zich zelve kwam, en haare levensgeestenwederom voelde beweegen, fprak zijdikwerf deeze regelen uit:Ceafe fond Nature, ceafe thy ftrife,And let me languish into life.Staak, gunstige Natuur, ai ! ft aak het wederftreeyen,Laat los! mijn ziel verlangt naar 't zalig hemelleven!Op zekeren morgen, wanneer er eene veranderingplaats had, die den naderenden doodaankondigde, was een van de geenen, die haargeduurig oppasten — niet gewoon, zulk eenfterfbedde, als het haare was, bij te woonen,en zulke blijmoedige taal, als van haare lippenvloeide, te hooren — opgetoogen van verwondering.„Goede Vrouw," zeide zij, „ik ben„ gereed om te fterven — ik vrees den dood„ niet."Zij was naderhand volftrekt buiten ftaat, omiets.


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN.I09ie^s behalven haare handen, te beweegen, enhaare krachten• waren zoo uitgeput, dat zij, ternaauwemood, zien konde. Wanneer haare geliefdepanden, in die aileraandoenlijkfte gefteldheid,over haar ftervend ligchaam hingen, ende uitbèrstingen van droefheid, we ken bezwaarlijkkonden beteugeld worden, voor haar trachttente verbergen, zag zij met eene onbeichryflijkevriendlijkheid'hen aan.. De inwendige vredeUjdzaamheid, en vreugd, welken haar hemelfcheVADER haar fchonk, verdreeven de bekomme- ,ring, die zich gewoonlijk in haar gelaat vertoonde,en fpreidden zulk eenen helderen glansover het zelve, als. waarfchijnclijk op het aangezichtvan STEFANUS te zien was, (a).,Zeer aandoenlijke en: verkwikkelijke gefprekken,wekten beurtlings hunne droefheid .op, endeeden dezelve door vrede en dankzegging vervangenworden. Toen zij, in een van deezeoogenblikken, met haaren Man fprak, over _deongemeene zwakheid van haar ligchaam, zeidezij- Ik ben fterk in den HEERE. Hij is mijnGOD — MIJN GOD! O! welk eene nederbui-" gende goedheid, dat Hij MIJN GOD, MIJN"VERBONDS GOD is! Hij heeft gezegd, dat Hij"mij nooit zal verhaten, noch begeeven; Hijheeft het mij beloofd; ik ben verzekerd, dat"Hij zijne belofte zal vervullen; ja, hier van„ ben ik verzekerd." —Dikwerf fprak zij met verrukking de volgendeverzen van Dr. WATTS uit:I glory in infirmity,That CHRIST'S own power may rest on mr.Wlen(a) Bami. VI: 15.


no HET LEVEN EN STERVEN VANWhen I am weak, then am I ftrottg;Grace is my shield, and CHRIST my fong;I cén do all things, vr can bear. All fuff'erings, if my LORD be there;Sweet pleaflires minglè with the pains,While his left hand my head fufiains. -Dat is:Ik roem m zwakheid, opdat de kracht vanCHRISTUS op mij-mooge rusten. Wanneer ikzwak ben, ben ik fierk; de genade is mijn fichild,en CHRISTUS liet voorwerp-Van mijn lied. Ikkan alles doen, of alles lijden, wanneer de HEERmij nabij is. Vreugde Mengt zich onder mijnefmerten, wanneer zijne linke/zand 'mijn hoofd onderfieunt.- '*. - • . ' .. *>rr


DOMMIGE GODVRUCIITIGEN. ' IIIhevige aandoeningen van haare ziel in haareoogen kon leezen, „de fterktè van mijn hart,„ en mijn deel in eeuwigheid!" er tevens metnadruk bijvoegende: Die op den HEERE vertrouwen,vertrouwen op geen SCHADUW!"Zij was, geduurende eenigen tijd, door gebrekaanjflaap - dikwerf bijsterzinnig, en haare Vriendenhadden bijna alle hoop opgegeeven, vanhaar ooit weder bij haar verftand te zien. Dochhet behaagde GOD genadiglijk; hunne gebeden,welken zij met zoo veel ijver en onderworpenheidhadden opgezonden, te verhooren; en zijhadden,' voor het laatst, nog eenmaal het genoegen,een duidelijk!en aangenaam gefprëk methaare ftervende Vriendin te voeren, en de dicrbaarewoorden;,- Welken vair haare veege lippenvloeiden, tehooreu. 1Toen haar Man fn de kamer kwam', washaare Dochter' beezig met haar te zeggen, datde HEER de Herder is van zijn Volle; hij vattededit woord op, en zeide: „ De HEER is„uw Herdér.-'-Zij antwoordde-: Hij is mijn:„Herder, MIJN Herder". Haare Dochter voervoord: „ U zal niets outbreeken; Hij doet, ü„ ncderliggcn in "grazige Weiden; Hij voert u„ zachrjens aan zeer Hille vVateren". — „ Ja, datKdóet Hij", antwoordde zij met eene zachte ftem.„ Hij verkwikt uwe ziel", zeide haarb Dochter,die haare ftervende Moeder wilde troosten; „Ja„zeker, dit doet Hij", voegde de gelukkigefa cdeï er bij. „Ja, al gingt gij ook in een„da ÓT ft±r.èawe des doods", zeide haareDochter. De verkwikte Moeder, offehoon bijnagel jl krachtloos, voegde met nadruk het overigeer bij: „ Ik zal geen kwaad vreezen. Hij„ maakt


ii2 HET LEV. EN STERV. VAN SOMM.GODVR.Het vervolg der Berichten in het Tweede Stuk,„ maakt uw hoofd vet met olij" zeide haareDochter. „Mijn beker is overvloeiende", antwoorddede dankbaare Moeder; „ Hij is de bron„ van al mijnen troost"; en toen zachtjens bijzichzelve: „Hij is mijn HEER en ZALIG-„ MAAKER".Haar waarde Man, en geliefde Kinderen,vreezende, dat zij de weinige krachten, die zijnog overig had, zoude verliezen, vereenigdenzich, voor de laatftemaal hier op aarde, methaar in het gebed. Eenige weinige oogenblikkenwerden hefteed in gebeden, fmeekingen, endankzeggingen; waar mede zich de ftervendeheilige van harten vereenigde, terwijl zij op heteinde van eiken volzin, een nadruklijk Amen voegde.Het was laat in den nacht. Het huisgezin namaffcheid, tot den volgenden morgen. Zij fprakhet tederst vaarwel, tot haaren Man, en gafhem den vriendlijkften naam; doch, even alsvreesde zij, dat de liefde tot het fchepfel haareaandacht en genegenheid van het hoogfte Voorwerpmogt aftrekken, hief zij haare oogen op,en riep terftond uit: „ Mjn dierbaare ZALIG-MAAKER"!Dit waren de laatfte woorden, die zij kondefpreeken. Eindelijk ontftiep zij in den HEERE,zonder ftuiptrekking of zugt, in den ouderdomvan 44 jaaren.ANEC-


ANECDOTES,OFZ08DZILIH6E ENLEERZAAMEG E VA h L E N;MERKWAARDIGE PLAATSEN UITSOMMIGBGELEERDEEN GODVRUCHTIGES C H R I J V E R S ;NEVENS EENIGE VAN DERZELVERK O RT BONDIGE OF ZINRIJKES P R E U K E N .II. DEF!II


A N E C D O T E S ,OF ZONDERLINGE EN LEERZAAMEG E V A L L E N .A N E C D O T E ,WEOENS VADERA U G U S T I N U S g|In defen oproer en angst der Ziele, [.üs GODSGEEST het werk van overtuiging krachtig voordzet,] ftüt God haar'dikwerf door eenig gepast woordder Waarheit haar toegedient, 't fij in de verkondigingvan 't Evangelij, of door eenig ander middelin fijne Voorfienigheit, tot dat einde gefchikt.In 't midden van defe ftorm en wanorder komtGod, en fegt, Jwijg, wees ftil. Want t' famenmet zijn Woord deelt hij mede eenige invloedvan fijne Genade, die de wederftrevende ^kragtder fonde verbreekt en t' onderbrengt, en't Gemoedvergenoegt met een vol voornemen omfe eeuwig af te ftaan. Dus wierd onfe Augustinus,toen hij in de befchrevene toeftand wierdop- en neder gedreven, bijna als een onfinnigmensch, terwijl hij des Heeren vervaarnisfendroe.o-, fomtijds Biddende, fomtijds Schreijende,fomtijds alleen, fomtijds in gefelfchap van fijneVrienden, fomtijds wandelende, fomtijds op d'aardeleggende, door een ongewoon voorval vermaanteen Boek op te nemen en te lefen; 'tBoek(*) Overgenomen uit J. O WEN, Verhandeling aangaandeden HEILIGEN GEEST, Bladz. 373»H a


II6 ANECDOTES, Of ZONDERLINGE GEVALLEN,Boek dat naast hem lag waren Paulus Sendbrieven,'t welke hij opnam en opende, de plaatsdaar hij eerst zijn oog op vestigde, was Rom,XIII: 13, 14. Laat ons eerlijk wandelen als inden dag., niet in brasferijen en dronkenfehappen,niet in flaapkameren en ontugtigheden, niet intwist en nijdigheit, maar doet aan den HeereJefus Chri^u-s, en verforgt het vleesch niet totbegeerlijkheden. Onmiddelijk op het lefen deferwoorden wierd een einde gemaakt van zijn verbijsterendgevegt. Hij vond fijne geheele Zieledoor 't vermogen van Almagtige Genade, aan GodsWil geheel onderworpen, en rgevestigt tot eenoverwinnend voornemen om God aan"te kleven,de fonde te verlaten, met bezadigde verfekeringvan goed gevolg hier in door Jefus Christus.Hij verhaalde terftond wat hij had gedaan, wathem was wedervaren, eerst aan zijn Vriend,toen aan zijn Moeder, 't welke wierde de gelegentheittot Bekeering voor d' eene , van onuitfpreekbaareVreugde voor d' andre. 't Eindevan 't Verhaal verdient te werden voorgeitel t infijne eige woorden; Arripui IJbrum, aperui,legi, — nee ultra volui legere nee opus erat.Statim quippe cu?n fine hujusce fententia quafiluce fecuritatis infusd cordi meo, omnes dubitationistmebra defugerunt. Turn interjeclo autdigito, aut nescio quo alio figno codicem claufi,& tranquillo cum vultu indicavi Alipio. At illequid in fe ageretur quod ego nefciebam fic indi-Cavit. Petit videre quid legisfem; ostendi, &attendit etiam ultra quam ego leger am,


SN LEERZAAME GEZEGDEN* 117firmatas est, placitoque & propofiio bono & congruentisfmofuis moribus, quibus a me in meiiusjam olim valde longeque distabat, fine ulla turbulentecun&atione conjunclus est. Inde ad matremingredimur, indicamus, gaudet. Narramusquemadmodum gestunt fit, exultat & triumphat,& benedicit tibi, qui pote?is es ultra quam petumusaut intelligimus facere. Lib. 8. cap. 12.Defe verfen geleien hebbende, las ik niet meer,'t was ook niet nodig. Want op het einde vandie Spreuk als wierde een Ligt van Vrede ofgerustheit mijn Herte ingeftort, vlood alle duisternisvan twijfeling weg; Ik tekende het Boekmet mijn vinger, of eenig ander teken, ik floothet, en verklaarde met een gerust Gelaat 't genegefchied was aan Alipius. Die verhaalde mijdaar op, wat ook in hem werkte, dat ik nietwist. Hij begeerde te fien wat ik gelefen had;toen ik het hem toonde, fag hij verder als ikhad gelefen, ik wist ook niet wat volgde.Maar 't waren de Woorden, die fivak is in 'tGelove neemt aan; 't welke hij op fig felfs toepaste, en verklaarde het mij; bevestigt door defevermaning met een vast voornemen, en volgensfijne manierlijkheit, waar in hij mij veel te bovenging, wierd hij tot mij gevoegt fonder eenigonftuimig uitftel. Wij gingen hier op tot mijnMoeder, en verhalen haar 't gebeurde; fij verheugtfig; wij feggen op wat wijfe het gefchiedwas, fij is verblijd, zegent en dankt U o God,die magtig zijt voor ons te doen meer dan wijkonnen Bidden of verftaan. Defe dingen verhaalten betuigt onfe Schrijver, om te beteugelender menfchen opgeblafene Hoogmoed, Adverfus typhum humani generis, fegt hij. En 'tH 3Ex-


Il3 ANECDOTES, OF ZONDERLINGE GEVALLEN,Exempel van Alipius bewijst hoe verfcheidentlijkGod belieft dit werk te weeg te brengen iumenfchen, leidende fommige door zware overtuigingen,diepe vernederingen, groote benauwtheden,verbalende Gemoeds angsten, eer zijkomen tot Vrede en Ruste; en andre fagter enftilder fonder figtbare beroeringen, tot Saligmakendekennisfe van Hem, door Jefus Christus.A N E C D O T EV A NJ O II A N K N O X.I)e Eerwaarde JOHAN KNOX, beroemd Hervormerin Schotland, op zekeren tijd in Engelandzijnde, en aangezocht, om aldaar, in eeneafzonderlijke Vergadering (a) van Presbyteriaanen,eenige mijlen afgelegen van de plaatsalwaar hij zich bevond, te prediken, ging desZondags morgens derwaards, ter volvoering vanden pligt, welken hij volvaardig had op zich genoomen.Onderweg werd hij ontmoet door eenenGeestlijken van de Bisfchoppaale Kerk, moediggezeten op een fchoon paard, en mede dienweg gaande. KNOX, gekleed in een eenvouwigdoch deftig gewaad, welk hem het aanzienvan een' Prediker'gaf, ging, op de ApostolifcheWijze, te voet. Deeze dus reizende Predikertrok al ras de aandacht van zijnen Bisfchoppaalen(•) In 't Engelsen Meetings genaamd.


EN EEEllZAAME GEZEGDEN. II^len Broeder, die, als gewoonlijk, eenen Presbyteriaan— waar voor hij hem aanzag — geengoed hart toedroeg; en op eens ftil houdende,fprak hij hem plotsling in deezer voege aan:, Het fehijnt mij toe, mijn Heer, dat gij een"Geestrijke zijt." KNOX, befpeurende, uit dewijze op welke, zoo wel, als door de tongvalof ftembuiging, waar mede hij fprak, dat geeme-Hjkheid en een foort van fpotlust, verzeld vannieuwsgierigheid, hem bezielden, antwoordde,in eene taal en wijze van uitdrukking, evenboersch als zijn gewaad, en zoo eenvouwig alszijn voetgang teekenden: — „Mijn Heeromennoemt mij een Prediker van het Euangelie". —•^Zoo! dan verbeelde ik mij," zeide de eerfte," dat gij voorneemends zijt, heden^ morgen in"deeze nabuurfchap te prediken." — „Ja,"zeide KNOX, „ als 't GOD belieft, zal ik predikente" — « Wel, mag ik dan wee-" ten den Tekst, waar over gij zult uitweiden'^voor uwe toehoordeis?" — „Ik kan tegen-„' woordig niet Heilig zeggen", antwoordde KNOX,„welk het Kapittel en Vers is, maar dit weet",ik, dat het woorden van SALOMON zijn,en dat het deeze zijn: Antwoord den zot naar" zijne dwaasheid". — Zulk een onverwachtantwoord * deed onzen Ridderlijken Prelaat gebruikmaaken van het voorrecht dat hij bovenKNOX genoot, door, naamlijk, op eene onzachtewijs zijn paard de fpooren te geeven,om zijnen weg te verhaasten. Dit had het gewenschtgevolg. Dan, getroffen over het ftediggezegde van KNOX, terwijl het onpartijdig diereen oogenblik ftil hield, en aan zijnen meestergelegenheid gaf, om te bedenken, op welk eeneH 4 > V Ö


100 ANECDOTE, OF ZONDERLINGE GEVALLEN,wijze hij KNOX — die hem zachtkens volgde—• op nieuw konde aanvallen, en den gevoeligenflaghem toegebragt, betaald zetten; zeidehij tot hem, met eene hooge borst, gezwollendoor weerwraak: „ Ik wenschte dat ik 500 zulke„kareis, als gij zijt, tot mijne befchikking had."— „En, mijn Heer", antwoordde KNOX, „ mag„een eenvouwig man u vraagen, wat gij met„hen zoudt uitvoeren?" — „Met hen uitvoeren?was zijn antwoord, „wel, ik zou hen„ aan zijn Majesteit tot Soldaaten aanbieden". —.9.Wel', zeide KNOX, met een ontfronst gelaat,» dan zou ik in mijn' fchik zijn, als zijne Majes-„ teit mij flegts één verzoek wilde toeftaan". —,„ En waar in zou dat verzoek dan gelegen zijn 9"vraagde de Bisfchoppelijke Prelaat? „Wel,"zeide de eenvouwige KNOX, „hier in, dat den„Donateur, van mij, en van zoo veelen mijner„ medgezellen, mogt opgelegd worden, om op„ mijn1 fchouder te rijden". — „Op uw fchou-» der? zeide de Priester — terwijl hij in hoogmoeden toorn opzwol — „en waar toe dat?"—-„Wel", antwoordde KNOX zeer bedaard,„ elk redelijk denkend mensch, ons ziende, zou„gewis zeggen: „Daar gaat een man, gewagendmet een WINDBUIL (aj\ Hier op vervolgdeKNOX ongehinderd zijnen weg.ANEC-


EN LEERZAAME GEZEGDEN. latA N E C D O T E .Aan de Uitgeevers van het Engelsefr EuAN-GELISCH MAGAZIJN.MIJNHBERENIJ)e volgende ANECDOTE, dienende tot eenvoorbeeld der infchikkelijkheid van onzen GodlijkenMEESTER, omtrent de zwakheden vanzijne getrouwe Dienaaren; — zijnde éene waaregefchiedenis, en nooit te vooren bekend gemaakt— wordt aan uw oordeel onderworpen, dooruwen beftendigen Leezer.J. C.Towbrt'dge,den 2,5 Sept. 1794.Een Dienaar van het Euangelie, die nog leeft,was, voor omtrent dertig jaaren, geroepen tothet belangrijk werk, om zijnen medezondaarenden onnafpoorelijken rijkdom van CHRISTUSte verkondigen; doch daar hij eenen zeer geringendunk van zijne eigen bekwaamheden had,en geduurende verfcheiden jaaren, zoo het fcheen,weinig voordeel met zijn prediken had gedaan,nam hij het befluit, om er van afteftappen. Opzekeren Zondag, namiddag, zijnen predikdienstmet veel benaauwdheid waargenoomen hebbende, en vervolgends met fommige Christen Vriendenthee drinkende, gaf hij hun zijn voorneemente verftaan, en betuigde, dat hij, zelfs dien. avond, niet meer kon prediken. Zij fteldenhem voor, welk eene teleurftelling dit aan eeneH 5 tal-


122 ANECDOTE, OF ZONDERLINGE GEVALLEN,talrijke Vergadering, die bij een ftond te koomenpzou veroorzaaken, daar men, op d-euoogenblik, met geene moogelijkheid, een'anderPredikant konde bekoomen, om zijn plaats tevervullen. Hij antwoordde, dat bet te vergeefswas, hem daar toe te dringen, alzoo hij vastlijkhad beflooten, nooit meer té prediken. Juistop dat tijdftip, klopte een Vrouw aan de deur,en binnen gelaatén zijnde, bleek het, dat zijeene goede oude beproefde Christen was, die opeenen aanmerkelijken afftand woonde. Zij zeide,gekoomen te zijn, met oogmerk, om mijnHeer — te verzoeken, dat hij dien avond overeenen bezonderen Tekst uit de heilige Schriftzoude prediken; daar bij voegende, dat zij ergeen reden van wist te geeven, doch dat zijgeen rust hadde, of zij moest van huis gaan,om het gemelde verzoek té- doen. Gevraagdzijnde, welke die Tekst was? antwoordde zij,dat zij niet kon zeggen, waar hij ftond, maardat dit de woorden waren: Dies zeide ik: Ikzal niet meer in zijnen naam fpreeken, maarhet werd in mijn hart als een brandend vuur,bejlooten in mijne beenderen; en ik bemoeide mijom te verdraagen, maar ik konde niet (a).Deeze buitengewoone omftandigheid trof denPredikant zoodaanig, dat hij beloofde, dienavond over den opgegeeven Tekst te prediken.En daar hij dit zeer gelukkigliik en met veelvrijmoedigheid volbragt, heeft "hij, federt dientijd, zijn werk ftèeds met groot genoegen enftichting waargenoomen.NB. De goede Vrouw heeft, na dien tijd, dik-'wijls(fl) Jerem. XX: 9.


m LEE1ZAAME GEZEGDEN. f*3t_ . MÜrlat- 7ii niets geweeten hadde vangefprek over zijn prediken.A ÏS I E C D 0 T E .Aan de Uitgeevers va» &f Engelsen EUAN-GELISCHMAGAZIJN.MIJNHBERBN!Misfchien verdient de volgende ANECDOTEder vergeetelheid ontrukt te worden.RICHARD ALLEINE, die uit Batcombe,mnlons^ gebannen, en Schoonvader was vanSPT AILEINE, gaf eene uitmuntendeVerhandeling in het licht, ter verdeedigmg vanA Fn,3ifchen, bevindeliken, beoefenendenzt^gedrukt in vier beden; doch fomwijlenkoomt zij voor, te faamen gebonden m één dikSt Boek melding maakende, bij mijnen goedenVriend den Heer TOMMAS, den ouden Pre-S t der Doopsgezinde Gemeente m Jto>S verhaalde hij mij het volgend merkwaar-Srvoorbeeld van Go»s vrijmagtige en krachtdSdST^de?Een man in zagdfbSeki koop, kreeg er zm m, enftOhet,j u vplve met zich neemende, en leezentC \erd h?e"n middel, waar door hij tot• roi7bekeerd werd. Hij bragt het, daar op,rfk teS, aan den rechten eigenaar, zekeren


• Ï2 4ANECDOTES, OFI ZONDERLINGE GEVALLEN.Heer' neer, SSSS?^^'IOMMAS bekend was. Hii * erkend*. dezijne misdaad, in het fteelen van het ze/ve-b Ph J ^ ° 0 D d i e h e ttot behoudenis van zijne ' ziel haddS dfenenMen kan een Bericht van 'den Schrijver vinden, IUPALMER'S Non- Con. Mem.P^Ïwenschte, dat het geheele Boek, mi ftht4eenweinig verkort, herdrukt wierd hTftelvaiGOD, « zijne beloften, gefchreeven door ziiiienSchoonzoon, TOSEPH ALT FT " u o o l zjnenA L L E I N E 18uit het Derde Deel ' getrokkenPv.Bladz 6 78. eene fraaije Reeenfie van deLeerredenen van G. J. ZOLLIKÖFER9Hervormd Predikant te Leipzig.Bladz. 680. „ Wat is het toch, dat zoo vee-Hlen nog den naam van CHRISTUS doet noemen„ en echter eene leerwijze doet volgen, diehet» tegengeftelde is vandie der Apostelen,'die toon„ den in niets anders te willen roemen, dan "n* het kruis van Christus ? " Hij ftelt y i, .* hoorderen hunnen pligt Cde liefde'3 in aJ deS.omtrek yoor dat elk erkennen moet: g e e„ fchepfel betrachtte dezelve immer volkomen f„en echter vergenoegt zich Z. na zulk een ge-*„ftreng voorfte , zijne toehoorderen met [eene„bloote vermaning heen te zenden, zonder iet„-van het bemoedigend Euangelie te gewaagen„zonder de minste wenken te geven, waa/z. bij de bewustheid van fchuld, rust in het gewl'ten,


ÉN LEERZAAME GEZEGDEN. 125ten, en bij de bewustheid van hunne zwakheid," moed en kragt tot huntte pligten bekomen'kunnen. Zie! zulke voorftellen zijn, onzes", oordeels, de onmenschkündigfte van dé wereld.Zij zijn recht gefchikt, om menfchen," die iet van hunne zonden en bederf bezeffen," moedeloos en wanhopend te maken, en ande-"ren te laten, zoo als zij zijn; gelijk men ook' op zulk eene prediking doorgaands weinige" vruchten van waarachtige verbetering befpeu-„ ren zal. •—„De eenige Leerredenen, in welke wu van„ het Euangelie des krm'sfes meer aantreffen, zijn„ de twee laatften,die dit oneindig veel bevattend^voorftel: GOD IS LIEFDE! behandelen. Troulwens, hoe ware het mogelijk, hier van het zelve„ te zwijgen ? te meer, omdat deze Leerredenenbij gelegenheid van de viering van het" H. Avondmaal gehouden zijn ? Hoe wijs en" weldaadig, dachten wij, is niet deze inftcllirig* des Heilands, daar dezelve de nagedachtenis" van zijnen verzoenenden dood levendig houdt,l ondanks alle in het werk geftelde pogingen,om deze hoofdleer van het Euangelie te ver-„ donkeren. Hoe zeer ook onwaardige Leeraars„ van het Christendom, van de verzoening, door„Gods Zoon gefticht, zorgvuldig zwijgen, dan„ zijn zij echter,indien zij niet ten eenemaal onbe-„ fchaamd zijn, genoodzaakt, van dezelve te fpree-„ ken, wanneer zij, het gebroken brood en den„ vergoten wijn voor hunne oogen ziende, zich de„ woorden des Heilands tegen wil en dank te bin-„ nen brengen: Dat is mijn lichaam, dat voor„ u gebroken, dat is mijn bloed, dat voor u„ verroten wordt tot vergeving der zonden'\ëbSPREUK


laSANECD. OF ZOND. GEV. EN LEERZ. GEZEGD.S P R E U Kvan den beroemdenTHEODORUS B E Z A 9welke hij dikwerf herbaalde.HEER! WIJ VOLGEN U. DOOR U. TOT UWIJ volgen U omdat Gii DE WAARHEID zijt:Door U, omdat Gij DE WEG zijt- 'Tot U, omdat Gij HET LE VEN zijt.Gesp. Mag, Fel. 1. P ag.S S Ï >M E N S C H E N V R I E N D .Wiekan Menschlievendheid, naer heur waerdij, bezingan?Wie treft dat Godlijk Beeld, in volle Majesteit?Wat iïeriling vat den roem en lust der Hemellingen ?Terwijl hij, hier op aerd', zijn's naestens leed befchreid? —Wie zoekt Gods reine Deugd, van verre, na te ftreven?Wie draegt een blijkbaer merk van zijn gekruisten Zoon 2Wiefmaekt, in 't nietig ftof, airede een Hemdleven?Wie fpreidzijn roem tot heil van 't Algemeen ten toon?Wie wordt, van elk om ftrijd, en nooit genoeg,geprezen?Wie heeft van't heilrijkst loon een Godlijk onderpand?Wie is te groot voorde aerd', — wie zal eens Engel wezen?Het is de MENSCHEWVRIEND;D R Ui K F E I L.de fteun van Kerk enLand. —Eladz. 65. reg. 14. flaat onderzocht lees verzccht.E.


I N L E I D E N D EA A N M E R K I N G E NTOTDEV O L G E N D ES T U K J E S »BETREFFENDE DEZENDELING-GENOOTSCHAPPEN,ZOO HIER ALS ELDERS OPGERECHT.Sedert lang, hebben veele godvruchtigert;hier te Lande, een ernstig verlangen doen blijken,dat eenmaal, zoo hier. als elders, onderhet Christendom, ijverige poogjngeri. mogtenworden aangewend, om de Hëilleer vari onzenGodlijken VERLOSSER alomme te verbreiden,en hét ïicht van het Euangelie te ontftèeken,ónder Volken, die alsnog in de duisternis vaneen blind afgodisch _ Heidendomü in veele gedeeltenvan onzen Aardbol, rondwandelen, endus in gevaar zijn, om eeuwig veriaoren tègaan. Veele gemoedlijke Leeraars hebben ntien dan, bij gefchikte. gelegenheden^, pok daaróp bij herhaaling aangedrongen.. Onder veelen,kan tot een ftaaltje dienen, het geen de geleerdeèn godvruchtige Hoogleeraar G. BON­NET hier omtrent elders voordraagt, zéggende ilh DEEL. ï „Maar,


is8 INLEIDENDE ' AANMERKINGEN* i„.Maar, t geen ik voornaamèlijk bedoelde, j&„ er niet een zvvaare fchuld op ons land we-„gens fchandelijk. pligtsverzuim omtrent de„ voortplanting van* het Euangelie der zalig-„ heid? — Heeft de verheerlijkte Heiland ons„vok begunstigd met de heil-leer van zijnm a a n h»**» t et zelve gelegenheid -ver-„ichaft, om andere natiën van dat zelfde voor-„ regt deelgenoten, te maaken, 't is buiten twii-„ iel zijn wil, dat men niets zoo zeer behartig/genzal, als de uitbreiding ^an zi,n • Koningrijk.— Doch kan het wel ontkend worden,„dat .veel ah de belangen van den Godsdienst„aan de geldgierigheid worden opgeofferd: dat„men veele ongelukkige menfchen liever on-„ kundig Iaat- van den eenigeh weg der zaligheid,dan dat men eenige voordeelen zou„ misien: en dat >r zijn., die, in het najaaeeh„ vair aardfche fclïhtten, zich veel 'liever fchik-„ken'naar -het voorbeeld van Godvergeeten„menfchen, die aan eed nog pligt denken, dan„ dat ze zich gedraagen zouden naar de lesfen„ van het Euangelie? Ik zwijge van meer aii-„ dere ongeregtigheden, die aanleiding geeven„dat de naam van den .gezegenden Yerlosfer„~onder de Heidenen gelasterd wordt."„Is 't wonder, zoo de alweetende JESUS,„ dié zijne liefde jegens zondaaren zoo 'flegtaonder ons beantwoord ziet, ook toelaat, dat„ wij in de kommerlijkfte omftandigheden geraa-„ken, en gevaar loopen, dat wij de gelegenheid,om voor andere natiën, ten aanzien„•van den Godsdienst, nuttig te zijn, maar' dië„zoo flegt gébruikt, zoo fchandelijk veel" al, verwaarloosd is, dat vrij, zeg ik, die gele-» gen-


INLEIDENDE AANMERKINGEN., 129.genheid eens geheel en al, tot onze fchade„en fchandc, zoo zijne genadige voorzorg het„ niet verhoedt, voor altoos zullen verlie-„zen?".(rO.Gelijk deeze vermaaningen, hier en eldersgedaan , alomme, gelijk men billijk vertrouwenmag,-met de gebeden en fmeekingen der godvruchtigen,om de koomst en uitbreiding vanGods koningrijk, zijn gefteund en achtervolgdgeworden; zoo, ;heeft de groote Hoorder desgebeds, die de zugtingen zijner uitverkoorenen,welken dag en nacht tot Hem roepen, niet verfmaadenzal, ook kennelijk de genadige yerhooringdier gebeden doen openbaar worden. Immers, vut het leezenswaardig Werk: GE­DENKSCHRIFTEN DER MAATSCHAPPIJVAN- ZENDELINGSCHAP, gedrukt bij A.BLussé en Zoon, te Dordrecht, 1798, is duidelijkte befpeuren eene aanmerkelijke tusfchenkoomstder hooge Godsregeering. Zeker eerwaardig,godvruchtig Leeraar, met naame DA-VID BOGUE, Predikant te Go sport, in Engeland,plaatfte in de Evangelicql Magazine vanSeptember 1794. den navolgenden BRIEF:„CHRISTENEN, BRÖÉDERS!„GOD heeft ons begunstigd met de kennis„van den Weg der Zaligheid, door eenen ge-1' kruisfigden VERLOSSER. Oiize verplïgtingen„dieswegens aan Hem, zijn onuitfpreekelijk";$ e n(a) G. BONSET, Verzameling vm Letrmknen, 211-Deel, bladz. 133»I a


330 INLEIDENDE AANMERKINGRN.wen ik vertrouw, dat wij dikwerf óns gedron*„gen vinden,- om uit de volheid onzer harten„te vraagen: Wat zullen wij den HEERE ver-„gelden, voor alle zijne weldaadenl Zoo wij„ al in veele dingen ons beijveren mogten om„daar aan eenigszins te beantwoorden, éénè„zaak is er, ten opzichte van welke, in de„ Weegfchaale des Heiligdoms gewoogen, wij be-„ vonden zullen worden haterg te zijn. Wan-„ neer wij den toeftand der Weereld befchou-„wen, dan Vertoont zich aan ons, meer dari„de helft van het menschlijk genacht, ontbloot,van de kennis van het Evangelij, en zittende„ in donkerheid en fchaduw des doods. Hun, beklaagelijke ftaat is met geene moogelijkheid„ door woorden te befchrijven! En wat hebben„wij gedaan, tot hunne behoudenis? Er zijn„honderden millioenen van arme Heidenen, on-„ kundig van den waaren GOD, terwijl zij knie-„ len voor houten en fteenen goden. Er zijn„ honderden millioenen van anderen, verblind„door de bedriegerijen van MUHAMMED, en„onkundig van JESUS, als den eenigen MID-„ DEL AAR tusfchen GOD en- den menseh ,~„Wien te kennen het eeuwig leven is. Zoo„ wij nooit aan deeze dingen gedacht hebben ^„is er veel reden, om onze ftrafbaare onver-„ fchilligheid voor de eer van GOD, en de be-„ houdenis van verloorengaande zielen van menifchen,te beklaagen. Zijn dezelven voorwer-„pen Van onze ernstige overweeging geweest;„ wat middelen hebben wij, daar zulke toonee-„len zich aan ons vertoonden, aangewend, ten„ éinde alle die millioeneff van Heidenen enMuhammedaanen getrokken mogten worden„ uits


INLEIDENDE AANMERKINGEN. 131uit de magt der duisternis, en overgezet in*het Koningrijk van GODS geliefden ZOON?Daar wij dan gedwongen zijn te erkennen,„dat wij, als eene maatfchappij, mets gedaan^hebben, moogen wij billijk bedenken, dat wij„onder de fterkfte verpligting np>9^&£„ doen wat in ons vermogen is. Wij alle wee-"ten, dat het hoogfte einde van ons aanwezenis GOD to verheerlijken. Maar kunnen wijhenken, dat, fchoon wij voorons zeiven trachten„tot zijne eer te leeven, wij aan onze verphgtineenvoldaan hebben, zoo lang wij, alsl eene Christen Maatfchappij, geene poogingen„ hebben aangewend, om onze NatuurgenoptenL in Heidenfche Landen in de gelegenheid tebrengen, om Hem desgelijks te verheerlijken,' door hun kennis te doen verkrijgen van zijne„Natuur, Regeering, en Genade? Wij belijden,dat wij den HEER JESUS, tn waar-" heid liefhebben; maar zijn wij daar door nietverpligt, den zoeten reuk zijnes Naams tn alle''plaatfen u verbreiden, totdat dezelve in alle' de donkere gewesten des aardbodems, de woo-Vningen van onkunde en wreedheid, bekend wor-* d e? Ons wordt gebooden, onzen naasten lief te*'hebben, als onszelven, en CHRISTUS heeft"ons geleerd, dat alle menfchen onze naasten"zijn* maar betoonen wij die liefde, wanneer"wij dulden dat zwarte duisternis de Heidenfche* enMuhammedaanfche Volken bedekt, en geene* moeite' doen, om de blijde boodfchap van"Zaligheid, door het Lijden en den Dood vanÏ ?GODS ZOON, tot hun te zenden?Misfchien"hebben wij onzen pligt niet ingezien, welke! voordvloeit uit dat bevel, door het hoogst* ia " Gc *


*3* INLEIDENDE AANMERKINGEN.„Gezag aan eiken volger des LAMS gegeeven*»Gaat kenen in de gehele weereld, ^ipndk't„kt Evangelij allen creatuur en. Dit is lttol« oe metg e f c h i e d.H e t^^Jg„gefchieden;e nijder Christen wordt /eroepen*om het zijne daar aan toetebrengen ; hjTkan'- zijn ^iffifcteSy«S" e r t V e r l o sM en HEER.„ Dankbaarheid roept ons overluid, om iiverip-e-» rus, ter bekendmaaking, j nde afrdeffenfte"w-kTil a a r d b o d^> van diefde,* HL m fe 6 " -f v e n tachtig geworden„ te zijn. Billijkheid vereenigt daarmede haare„luide en gebiedende iïem/en zegt tot on ?„„Gij waait eertijds Heidenen, ièevende inT''naars van Tf° d J e $' ke a % od^j- De Die-9,„ naars van JESUS kwamen uit andere km-„„den, en predikten het Evangclij onder «.„„Hier aan hebt gij het te danken, dat de% » Z a ^ u bekend is. Behoort gij nu ook- f ' rï *T ^htmaatige verging van„„hun liefderijk gedrag egens u, Jezandten te„„zenden tot de Naatfijen, die in den zelfdens,BrSn v UTA 9 i n g i j v v i j I e e r w a art, om„„hen te bidden dat zij zich bekeeren van„„de ftomme afgoden, om den leevenden„„GOD te dienen, en zijnen ZOON uit de„„hemelen te verwachten? Waarliik, dit zirtZ1JC»» gij hun fchuldig." " '>?Dan, men 2al welligt vraagen: „ Waarom»„ worden wij in het bezonder tot dat werkPï geroepen?" Zal het u voldoen, als ik ant-„woorde, dat ik een ben van ulieden, en mij, daaj


INLEIDENDE AANMERKINGEN*. 133„daarom verpligt'reken, mij meer rechtsreeks?,'tot u te wenden? De verbindtenis met een'„Genootfchap of Gezindheid van Christenen,„ moet ons igewislijk aanzetten, om den weHland„van dat Genootfchap te zoeken, en geeft ons„recht, om deszelfs Leden optewekken, tot„ het volbrengen der pligten waar toe zij. verbondenzijn. Daarteboven, alle andere Ge-„nootfehappen die hef Christendom belijden,„ hebben reeds iets gedaan, en zijn nog werk-„ zaam, tot het bekeeren der Heidenen.. De„.arbeid en poogingen der Roomfchc Kerkj, zijn„veel overvloediger geweest, dan die van alle„ andere Gezindheden. Och of zij [flegts het„ Christendom zuiver tot de blinde Heidenen„ hadden overgebragt! —- De Kerk van Engellandheeft eene aanzienlijke Maatfchappij, tot„ voordplanting van het Evangelij, De Kerk;< van ' Schotland onderhoudt eene diergelijkeStichting. De Moravifche Broeders hebben,swanneer men hun getal en hun vermogen in"aanmerking neemt, in dit :opzicht de geheele„Christen Weereld overtroffen. Onlangs heb-„ ben de Methodisten met een' zeer prijswaardigenijver daar in werkzaam geweest. Door"de Doopsgezinden wordt thands, tot dit wel-^daadig einde, een Genootfchap opgerecht; en" hunne eerfte Zendelingen hebben reeds werk", begonnen. Wij alleen blijven ftilzitten. £r"is geen Genootfchap van Christenen in ons„Land, welk niet de hand aan den ploeg ge-„flaagen heeft, uitgezonderd wij alleen. Wijzijn het alleen — en tot onze befchaaming„ zij het gezegd — die geene gezandten tot de„Hoidenen gezonden hebben, om hun denï 4 i »np


134 INLEIDENDE AANMERKINGEN.* rijkdom der Verlosfende Liefde te prediken.» Het is gewislijk meer dan tijd, dat wij begint„nem * Wij zijn ter toe in ftaat. Ons getal is»groot* Het vermogen van veele duizenden» der ingezetenen' is zeer aanmerkelijk. Ik verhouw,dat veelen onder ons, gewillig zijn,i, ja verlangen, om zulk een werk te zien daaraftellen,en gaarne een gedeelte hunner bezit-, tingen, tot deszelfs voordzetting, zouden wilj,len toebrengen. Niets ontbreekt er, dan dat» eenige perfoonen voorgaan, en beginnen.• s, Wij hebben de grootfte aanmoediging, mijne„Broeders, om dit werk der liefde te ondernee-„ men. ' De heilige Bladeren zijn 'vol van beloften,dat de kennis van CHRISTUS over de„geheele aarde verfpreid zal worden, gelijk de„ wateren den bodem" der 'zee bedekken; en, elke belofte is eene' roepftem, en eene drangreden,om zonder uitftel het werk aantevan-„ gen. Het is de zaak van GOD, en zij zal„ zeegepraaïen. Al ware het zelfs dat de on-«derneeming mislukte,' önze arbeid zou echteriniet verloören zijn; want ; al wierdfn de Hei-„denen door- ons niet toegebragt, wi) zullen„ nogthans heerlijk zijn in de oogen van onzen,>GOD. Doch wij hebben geen reden om . zulk» eenen uitflag te vreezén. Want alle die hety, ondernoomeri hebben', zijn zoo gelukkig gehaagd,'dat anderen ef doof aangemoedigd^ moeten worden, om 1hunne ijverige poogingenh te vereenigen. Nergens' hebben godvruchtig^„ en onvermoeide Zendelingen vruchtloos. ge-:^ arbeid.'Sommigen zullen misfchien vraagen: „ Wat„ kunnen wij doen? Wij zijn gewillig om te» „ hel-


INLEIDENDE AANMERKINGEN. ?3$heroen maar wat zal onze hulp toch baa-""ïenr ^hoef ik te zeggen Broeders, dat'onze pligt is, gebruik te maaken *» * j £*Fvanee ii voordplanten.Het is ten hoogften* zouden opdoen, voorzien van de jereiscntehoedanigheden, pm aanftonds ^ z " ffchan tot de Heidenen te gaan. Doch m het' aSeen, zullen zij eenig voorafgaand onder-"wfTbAoeven; het zal derhalven noodigzin,I S KwSfeh'ool oprechten, om Iggjgrlpnonteleiden tot dit werk. ben beKwaam"en uffiend godvruchtig Leeraar, op eene"ftnndXts midden in het Land, moest menboeken, om het beftuur over het zelve te"hebben En daar de opvoeding van eenen^Sndel ng, wijd verfcheelen moet van de hun-"ne die m Christen Lauden prediken, mag"men hoopen, dat elk Man van verftand enIgïavenrï£e poogingen^het ulan van onderwijs zoo zeer ter beant"vSoS aan het bedoelde oogmerk, en m"Ine opzien zoo volkomen, intenchten, alsmooSS is. Tot in ftand houding van hetWKwScS, en het onderhoud der Zende-" Wen, gouden Fondfen moeten opgerecht" S i En ik denk niet, dat ik mij vleie" me eene fidelehoop, wanneer ik mij verze-"kerd houde, dat in elk godsdienstig GenootschapondeJ ons, infchrijvers gevonden en


ï 36INLEIDENDE • AANMERKINGEN. 't* '^ff^VT ] f ëCn „en dat '5**?^ zullen worden;J l e t b e l d e r z e l v e y d'WSn V" U , e n d Me n d 0 M'erfinaakingen„TUS liefhebben, toereikende zal zijn, om ten.minften twintig of •dertig Zendeling onder„de Heidenen te onderhouden. V/efke aanee,n !fnie en heerlijke gevolgen van-tien £f b e , t t £, wachten zouden zijn, is vx>r het«menschlijk ^begrip onmoogelijk te berekenen.JJaar wn zulke groote voorwerpen, en zul-» Ke iheelende vooruitgezichten voor ons hebben,• nm t/i U . ° P ' h , e t vaui % st > mijne Broeders,„om toch de zaak van onzen VERLOSSER„ en yan verloorengaande zielen, met ernst\er„ üarte te neemen. Een gering individu, en ver-V a n d e"fnïf'i ê eI egenheid, om met anderen„laadtepleegen, bediene ik mij van dit middel,„ om de zaak aan uwe ernstige overweeg^„ aantebeveelen. Denkt over dezelve na in„uwe aandachtige uuren. Laat-het de ftoffe«uwer gebeden zijn tot God; en maakt het„tot een onderwerp uwer gefprekken met elk-„ anderen. Daar het de pligt is van de Op»„zieners der Gemeente, ijverig te zijn in alle„ goed werk , verzoek ik de Leeraaren der Hoofd-" 1J f d > 0 v e r dit gewigtig ftuk onderling te raad-„pleegen, en zonder tijdverzuim, een of anderontwerp ter bereiking van dit aUerwenfche-„ hjkst einde voortedraagen; opdat eenmaal de„Heidenen het erfdeel worden van onzen HEER„ J E S us C HR.1 s T us, en de einden - der aardss, zijne bezitting.ss26 Augustus 1794."Dee*


INLEIDENDE AANMERKINGEN. Ï37Deeze BRIEF dus in de handen en onderde aandacht koomende van veele oprechte Godsdienstminnaafs,werkte 'gelijk een Elektnekefchok', en ontvonkte zulk een' vuungcn ijver inveeier harten, dat reeds in het volgend jaar1795, te LONDON eene zeer aanzienlijkeMaatfchappij tot ftand kwam — aanzienlijk,niet alleen in deelneemende Leden, maar vooralook, in zeer milde en ruime giften, waardooral aanftonds een zeer aanmerkelijk Fonds ver»gaderd werd; gelijk zulks breeder in de gemeldeGEDENKSCHRIFTEN wordt verhaald.Onder alle de merkwaardigheden hier toe betrekkelijk,fcheen mij toe, den Leezeren vanonze SCHATKAMER geenen ondienst te zullendoen,met hun medetedeelen, de AFSCHEIDSREDEaan de Zendelingen; als mede, een merkwaardip-BERICHT van eene ZENDELING-MAATSCHAPPIJ, opgerecht te New-IJork, inNoord-Amerika, in het volgend jaar 1796.Waar op, door een aanmerkelijk beftuur derGodlijke Voorzienigheid, gevolgd is.de oprechtingvan het ZENDELING - GENOOTSCHAPte Rotterdam, den 19 December 1797. Danhier bij 'bleef het niet; ook in Zweden (*), inZwitserland, 'en in onderfcheiden gedeelten vanDuitsch-(ö)Na het opftellen deezcr INLEIDING, koomt mij nogter hand , een merkwaardige Brief van een godvruchtigLuthersch Godgeleerden in Zweden, gericht aan deBettuuiderenvan het Zendeling Genooiichap in London, hieragter aangevoegd. De Zalving van dentÏErLiGEN welke zichdaarin geurig ri'eken doet, vleije ik mij dat aan onzeGodsdienstminnende Landgenooten niet onaangenaamzal zijn. God geeve, dat zijne godvruchtige gebedenverhooring moojen vinden I


Ï3? iNLEIDENpE AANMERKINGEN.Duitschland, floeg men handen aan 'twerk, enjechtte insgelijks Genootfchappen qp, tot zelfsin Afrika, aan de Kaap de Goede hoop - gelijkons daar van onlangs de berichten "zi£ toegekoomen.Welke nu, tot hkr toe, de gevolgenzijn geweest, kan gezien worden uit de Berichtenen Brieven, die in de maand'ijkfche Bedeltongenaan de Leden zijn voorgeleezenAls men nu het een en ander bedachtzaamen godvruchtig overweegt, mag men dan zichmet met de lioope vleijen, dat G o D , die meermaaienyt benaauwdheid der tijden zijn Sion heeftopgebouwd, waarfchijnelijk op weg is, ter aan!vanglijke vervulling dier heerlijke Voorzege-tngen,welken aangaande de koomste van zijn lomngrijk,van oude dagen af, der Kerke voorfpeldzijn? 't Is waar,' alle die Genootfchapperi,hoe aanmerkelijk in derzelver geboorte, zijnnog maar in eenen, kindfchen ftaat, en derzelverStichters in zich zeiven" zwakke werktuigen, die bloot ftaan voor 'misftappen en ftruikeingen;dan, hij die geen SANEBELtET is Lzal zich niet met berispen en bedillen te vredenhouden, maar, is hij anders bezield mét op-'rechte liefde tot onzen Godlijken HEILANDqi de vqprdplanting van zijnen Godsdienst inde weereld, zal hij, het zij dan de hand tot'medewerking ukfteekende, 0f niet, voor hetminst immers zich met de Leden der Genootschappenvereenigen, in deeze bede': HemelfcheVADER, uw Koningrijk koonieh Ik zal dit béfluiten,met het ffot eener hartlijke en gemoedhjkeAANSPRAAK, te vinden in de meergemeldeGEDENKSCHRIFTEN, J51. 17.„ Dan de gloed onzer blijdfchan wordt een«wei-


INLEIDENDE AAAMERKINGEN. 139Verchroomden, koelen, en beteomp |"TriZt en Rentend te gemoet en s docht&rS3£SL£5 £ V * aan ons" ovi- willen doen voorkoomen, is, noe^ Godlijke uitlpraaK. /r« r beneven, leert"he doto ën nlnstbeloovendmracte, doordfwfchdd en Magt van het groote HOOP»"Ier tok mher &*n tot bemrien Him11 W- het niet onder de.gee-• de overhand nam? ;ut-«,i; alle" ü Wat blijft er dan overig, dan dat mj alleJerfchoöningen ter zijde ^ d* 'f l^ 8^I en vaardigheid handen^^T^Zirnigen, rnisfchien, wilden liefst wachten, tor


140 INLEIDENDE .-AANMERKINGEN.„ dat zij eerst de Opzieners,zagen voore-aan • doe?»i diMs eene valiche zedigheid. Geneigdheid tot„ mtftely verraadt, eene loome onvprfchülieheid„ Ijverig te zijn m alk goed werk, is lofwaardig '„ zoo wel m gemeene Christenen, .als in Voor'„gangers. Nog eenige weinige oogenblikken* , cn °f kven loopt ten einde; en dan is alle ee„•tegenheid, om GODS wil te dienen in ons *c(lac%„•en het voordeel van veehn je zoeke/i, opdat Lf„mogten behouden worden, voor altoos afi^fnee„den. Alle.redenen, welken de zaak almprii-„:zen puiten even fterk-, om dezelve zonder veri m fl werkftellig te maaken,. De eer van GOD —.„ de dringende kracht van Verlosfende Liefde' —,„ de beklaagelijke toeftand van ontelbaare rSS„ nen onzer natuurgenooten, die nooit van de„groote Zaligheid gehoord.hebben, en gereed„zijn, om door gebrek van kennis verhoren te» ë a a n — onze geduchte verantwoordelijkheidh wegens het gebruik dat wij maaken van de voor-„ rechten en gaaven, die ons zijn toebetrouwd -„ en eindelijk, de verheven eer en hetuitneemend„geluk, welken hun b.efcho oren zijn, die veelen„rechtvaardigen; dit alles zijn krachtige fpooren„ tot naarstigheid en fpoed, in deeze edele onder-„ neeming.„ Hoe ftreelend is het denkbeeld van het wijd-„uitgeftrekt geluk der Heidenen, wanneer zij„ eens tot CHRISTUS bekeerd, en tot de kennis„ der Zaligheid gebragt zullen zijn! een denkbeeld,„ welk wij, door den zegen des HEMELS op on-„ ze poogingen, voor het minst ten deele zonden'„ kunnen zien daargefteld. Thands is dit nog, eene ftoffe van bidden, en een voorwerp van„ befchouwing —> maar indien veele handen lpoe-» dig


INLEIDENDE AANMERKINGE. . 14!„dig aan het werk geflaagen worden, wie weeta'l of wij niet, eer wij tot de overleedenen behoo-"ren, fto'fre zullen hebben, om den juichendenl triumfzang des Apostels nategalmen: GODE zij„ dank, die óns alk tijdftoetjriumfe^reninCHRis-„ TUS , \n -den'reuk zijner kennisje door ons open-„, baar maakt in alle plaapfen!„Nog een korte poos, en de heerlijkheid der„ laatere dagen zal voordfehijnetf met luistervollenglans, wanneer, achtervolgends de Voorzeg-„' gingen van het onfaalbaar"Woord, de aarde volzal zijn van de kennis des HEEREN, gelijk de„ wateren den bodem der zee bedekken — zijn„ Naam zal zijn tpt in eeuwigheid; zoo lang er de„ zon is, 'zal zijn 'Naam'van kind tot kind voord-„ geplant, worden; zij-zullen in Hem gezegen dwor-„ den; en alle Heidenen zullen Htm welgelukzalig„ roemen. Amen!„ De uwe,, enz.„ Den i 'December,• „ I-794-" • — - .-. -,-*:-:-;A F-


342 AFSCHEIDS-BRIEFA F S C H E I D S-B R I E P* A N D EB E S T U U R D E R E NP P RZENDELING-MAATSCHAPPijT B L O N D O N ,A i lïDEZ E N D E L I N G E N ,BIJ HUN VERTREKNAAR DE ZuiD-ZEE-EILANDEN.'Gefchreeveh den 9 Augustus 1796".D e Beftuurders, handelende in naam der Maat='fchappij, gevoelen eene vaderlijke .bezorgdheid,;ten aanzien dér Zendelingen, welken Zij, doorGODS gpedé hand ovef hun, in ftaat gefteldzijn tot dit grbötë werk aftezenden. Gelijk eenliefderijke Vader, die van Zijne jeugdige Zoonerfaffcheid neemt, daar Zij naar het veld van gevaaren van roeih vertrekken, bezwaarlijk kanafzijn van hun zijne vermaaningen medetegeeven,-zoo kunnen wij ook, Waarde Broeders,geliefden in onze HEERE, na alle de raadgeevingenen opwekkingen, die gij uit de mondenvan'


AAN DE ZENDELINGEN. 143van veele enkele perfoonen gehoord hebt —mu wien de zorg voor uwe belangen, en dieder Maatfchappij, op eene bezondere wijze zijnmbevoolen, u ook niet naareen krijg zien heenen gaan, zonder onze narten tot n uitteftorten in deeze Affcheids Ver,maaningen. -.De HEER zelf neeme opztclm en zijjeuïge,tmfchen ulieden en om, wanneer mj deeen van den anderen zullen verborgen zijn, n-dien er niet in onze harten is eene toegeneeene,diepen en beftendige zorg en verlangenjegens u allen, in de ingewanden van JESUSCHRISTUS! De kennelijke blijken van GODSgenade in ulieden, en uwe edele zugt, welke\ noopt om dit werk te aanvaarden, hebbenonze harten door de fterkfte banden aan u verbonden.Onze bekommering ten uwen opzichte,wordt echter aanmerkelijk gemaatigd, door ietdenkbeeld, dat wij u moogen ftellen onder hetopzicht van zulk eenen Scheepsvoogd (0), eenenMan, dien wij als een zeer dierbaar gefchenkder Godlijke goedheid aan de Maawfchappij erkennen. Dat GOD hem op eene zonderlingewijze, door zijne Voorzienigheid enGenade, tot zoo gewigtig eenen post beftemdheeft lijdt geenen twijfel. Ulieder zaak is het,zijne vrijwillige ballingfchap, en affcheidmg; vanzijn gellacht, zijn Vaderland, en godvrudmge(a)\Ds godvruchtige Kaptein WILS.ON. die, zon-• der inzicht van tijdlijke belangen, uit zuivere liefae totde bevoo dering van den Godsdienst, zich had aaöge-^odenT om al! Opperhoofd, het Schip, te. beftuurenvyelk hét Engelsch Genootfchap naar de Eiland» m deZuidzee had uitgerust.}11. DEEL.K


144 AFSCHEIDS-BRIEFVrienden, te verzoeten. Aan een beftuur, zoozacht _ en zoo vertfandig,z ult gijuzonderweerzin, en ten allen tijde, onderwerpen. I nhem de vriendlijkheid mves VERLOSSERSbefchouwende, zult gij dagelijks om de woordenvan den worstelenden Aartsvader te beezigen— het aangezicht van uwen Kapiteinzien, als of gij GODS angzicht zaagt. Wiihoopen van hem, bij zijne terugkoomst, zulkeen bericht te ontvangen van uwe dankbaareen minzaame verkeering met hem, van uwewelgeregelde orde en ondergefchiktheid, vannw vlijtig waarneemen van tijd en gelegenheden,van uw berusten in zijn gezag en raad,met betrekking tot uwe plaatfing op de Eilanden;het welk voor ons zijn mooge als koudwater op eene vermoeide ziel, en ons grootlijksverfterke m het vertrouwen, dat gij mannenzijt, w w er eere ^ KONING der Heerlijkheideen weibelsgen heeft. Zoo er één enkele ongehoorzaame mogt zijn, zal het de pligt van hetganfche igchaam der Zendelingen weezen, hunaangezicht tegen hem te zetten.Broeders , wij kunnen niet nalaaten, allerernstigstbelang daar in te Hellen, dat gij behoorelijkverftaat de natuur, en gevoelt het gewistvan den Dienst tot welken de HEER uliedenroept Dan leeven wij, indien gij vast ftaat mden HEERE, indien gij u kwijt als mannen,mdien gij getrouw zijt aan uwen last, indiengij ichimt als lichten in de weereld, indien aijV eè- n ï^eert tot den weg der gerechtigheid!Wij bidden u, derhalven, dat gij fteeds ingedachten houdt en bepeinst, de kostelijkheidvan den Schat, welke u ter bewaaring toevertrouwd


A AN DE ZENDELINGEN. 145tronwd is. In uwe handen beveelen wij hetgroote Pand, het heerlijk Euangelie des ZaligdenGODS; de Verborgenheid der Liefde ender Zaligheid, welke voordgekoomen is uit denboezem en de ingewanden van JEHOVAH,die Verborgenheid, welke dén inhoud uitmaaktevart GODS vroegfte Openbaaringen, en inondergefchiktheid aan welke, de Wetten desALL ER H OOGSTEN, die door de menschhjkedwaasheid verdonkerd waren, op nieuw p onderzulke ontzettende teekenen der GodlijkeMAJESTEIT, op den Berg Sïnaï werden afgekondigd;die Verborgenheid, welker ontwijfelbaarezekerheid, en uitneemende beminnelijkheid,door het gezag van zulk eene wolke vaitgetuigen, door alle eeuwen heen, verzegeld isgeworden; en, vooral, welke GOD de ZOONverzegeld heeft door zijn eigen Bloed — deezeis de. Schat, welken wij u bidden en vermaanen,onvervalscht tot de Heidenen overtebrengen.'Indien gij u dit Euangelie fchaamt; indien"gij er iets toevoegt, of iets afdoet; indiengij deszelfs Hóofdartijkeleni — de hoogfte.eneeuwige Godheid van G 0 D s ZOON, den H E E-RE JESUS CHRISTUS — de rechtvaardigingdoor zijn Bloed en Gehoorzaamheid — de heiligmaaking,door zijn Woord en zijnen HEILI­GEN GEEST —• de zekere belofte en hoopedes eeuwigen levens, gegrond op zijne Liefdeen Magt; indien gij dit Euangelie, door uwegezindheid en gedrag, onteert, zal de misdaadgroot, en de gevolgen zullen bitter en treurigweezen,, . ! . • •- .,. Wij zenden u uit, Waarde Broeders, met ditEuangelie in uwe handen, als den ftaf vanK s> , J E "


AFSCHEIDS-BRIES*.JEHOVAH'S fterkte, om wonderen te doen on^der de Heidenen; om hunne oogen te openenen nen te hekeeren van de duisternis tot hellicht, en van de magt des Satanstot GOD, opdatzij vergeenng van zonden ontvangen, en een erfdeelonder de geheiligden. Dit, en niets minder, ishet voorwerp onzer begeerten en poogingen.Dit, o geliefde Zendelingen, is uw werk; onitervelijkezielen, van de eindelooze helfcherampzaligheid te redden, en haar optevoeren toede eeuwigduurende vreugd en zaligheden deshemels. Bepeinst nacht en dag het onberekenbaarbelang van dit werk, zelfs in het meestverborgen, en oogfchijnelijk minst in verbanditaande, geval van wezenlijk voordeel.Maar befchouwt — dit bidden wij u —Waarde Broeders, eene ganfche Weereld, dietoeziet, terwijl gij in deezen gewigtigen arbeidbeezig zijt. Wanneer wij den faamenhang deezerpoogingen, en haare moogelijke, ja waarfchijnelijkegevolgen overzien, dan krimpt onshart m, dan zouden wij, op dat ontzaglijk gezicht,bijna overftelpt wordert, en bezwijkenGij weet, dat de oogen van veele duizenden,onder de godvruchtigen hier te Landeop ulieden gevestigd zijn. Hoe veele recht!var^dige zielen zouden gewond en bedroefdhoe veele bidkamers met eene wolk bedekt'hoe veele openbaare bijeenkoomsten in rouwgedompeld worden, indien, door een misdaadiggedrag van uwe zijde, deeze onderneemingmislukte! De booten in dit Land, zien ook opU,- zij letten op uw hinken. De moede zondaar,de waanwijze Ongeloovige, de Godsdienstfpotter,de weêrpartijder des HEEREN, ftaange-


AAN DE ZENDELINGEN.UTmeed, om uwe fchande, met lasteringen gepaard,door het ganfche Land te verbreiden.In 'andere Gewesten van Europa, ftnijntten midden van den kraakenden val des Antichrisüfchentroons, van denff^^i^woesting - de trotfche baanier des Ongeloofsont old § te worden. Geheele Natiën vanOngeloovigenzullen zich Herken, en de heilige krachtvan het Euangelie lasteren, indien het, dooruw verzuim of trouwloosheid, vruchtloos wierdgemaakt. Befchouwt de ontelbre fchaaren vanHeidenen, die thands Zuid-Ammka,Ck na,de Oost-Indtón, en andere Landen bedekken,en hunne kinderen en kindskinderen, gereed omin alle eeuwigheid hunne vloeken uitteftortenover de men&en, die, bekleed met het geheiligdkarakter van Zendelingen, het heerlijkEuangelie door hunne dwaasheid en onheiligheidontluisterden, die eenen rampzaligen afkeerverwekten van het eenig geneesmiddelvoor verloorengaande zielen! •. J>Waarde Broeders, wij vermelden deeze dmoentot uwe waarfchuuwing; doch wij verwachtenvan u betere dingen, en wenden gaarn onzebedachten tot een aangenaamer voorwerp.In verband met uwe ootmoedige, getrouwe, enftandvastige poogingen, zien wij met flegts hetonfterfliik vuur ontftooken , m veele zielen, aanuwe onmiddellijke zorge toevertrouwd, maarook zich aller wegen, en door alle volgendeeeuwen heen, verfpreiden. De godvruchtigenhier te Lande, zullen vertroost, opgewekt, entot hun werk aangemoedigd worden. De bopzenzullen verbaasd ftaan, en uit hunne rampzaligefluimering ontwaaken. In andere Geweste r iK 3


AFSCHEIDS-BRIEFten van Europa, zal de woestheid der Atheïsten]beteugeld en het einde der verwoestingenvan den^ Antichrist duidelijk begreepen worden.Andere Zendelingen, die reeds in het werk beezigzijn, - door nieuwen moed ontvonkt, zullenhunne poogingen verdubbelen.Van het eentot het ander Gewest in de Heidenfche weereld,zal de= Item doorgaan: Wiez i j n dcezm, df edaar koomen gevloogen ah eene wolk, en ah duiventot haare ven/Iers P2 Overweegt, bidden wij u, geliefde Broeders,g w e l k e e n llch t deeze dingen zich zullen voordoenwanneer gij de donkerheid van de valleider lcnaduwe des doods intreedt, en kennelijkgenaderd zult zijn tot den uiterften grenspaal,tusfchen den tijd en de • eeuwigheid f en veelmeer nog wanneer uwe afgefcheiden geesten£31 R ec hterftoel van CHRISTUS, en onmiddellijkm zijne luisterrijke tegenwoordigheidverfchijnen -zullen. < Weetende den fchrik desMEEREN, en gedrongen door zijne liefde, ftehalle uwe vermogens te werk, terwijl het dagÏS, om de menfchen te beweegen, opdat gij Go-DE, en ook aan hunne gewetens, openbaar moogt6.worden. •••••••• •• Wij hoopen, Waarde Broeders, dat £ij omgelooven zult, wanneer wij zeggen, dat demoeilijkheden en gevaaren van uwen post, onsna aan het hart liggen. Weest verzekerd, daf£»J, door het vuur en het water gaande, nietalleen zult zijn. Wij, en veele anderen, zullenbij u zijn in den geest. Gij zult gcdraagenworden op de armen van duizenden, totwien JAKOBS GOD nooit gezegd heeft: Zoektptj te vergeefs. In ulieder zwakheid, zullenwu


AAN DE ZENDELÏNHEN.wij zwak zijn; wanneer gij vreest, zullen wijbeeven; in uwe rampen, zullen wij fmert gevoelen;in uwe vertroostingen, zullen wij onsverblijden. Verdraagt derhalven het woord dervermaaning, en laat onze redenen in uwe ooreningaan. Befchouwt die eeuwige Armen, dieyan onder u zijn. In het uur der verlegenheid,der kleinmoedigheid, en der beroeringwachtu, en zijt gerust, vreest niet. Gaat in uwebinnenfie kamers; gaat in het Heiligdom derfterkte, in de binnenfte fchuilplaatfen der GodlijkeMagt en Liefde. Gedenkt, dat de ftrijdis des HEEREN. Onteert uwen GrootmagtigenGOD niet, door ongeloovige befchroomd-|eid. Eert den HEERE in de valleien, in deeilanden der zee den Naam des HEEREN desGODS van Israël. En wanneer gij krachtig gewordenzijt in den HEERE en in de fierktezijner magt, en wandelt op uwe hoogten, ilaatdan een oog van fmeekend medelijden nederop uwe Broederen die hier blijven, die alsdanzwak zullen weezen, in vergelijking van diejlruikelenden, welken, volgends de belofte, zullenzijn als DAVID, en gelijk die UAVIDS,die als Goden zijn, als de magtige Engel desHEEREN.Wanneer uw pad twijfelachtig is, ziet danop, om beftuur, tot Hem, die gezegd heeft:Ik zal raad geeven; mijn oog zal op u zijn.Ik zal de blinden leiden door eenen weg, dien zijniet geweeten hebben. Wanneer u, door hetuitftel van vrucht op uwen arbeid, de moedzou ontzinken, beurt dan uzelven op, in hetvertrouwen op God. Tracht intezien in heteeuwig Verbond der Beloften, het welk magtigK 4 ,is»


i5oAFSCHEIDS-BRÏEFis, en ftand zal houden, offehoon de bermwijken, en de heuvelen wankelen.Laat, in dat_ verre gelegen Land, de HEERzelf uwe woonmg zijn. In Hem zult gij allesTZ'^A ^. b 5 hoeft > ^ berg, de Aroom,de oever, de wijd uitgebreide boom, zullen bekortepl^en worden, door zijne gunstigetegenwoordigheid. In uw ftervensuur, zult Sop dezelven wijzen, en zeggen: Daar is GODtegena\ agUge Verfcheenen c n> W ge-Wij fpreeken ulieden aan met de hemelfchegroete: Lrij zeer gewenschte Mannen, vreest niet •vrede zij »J „eest fterk, ja weest fterk. Gedenktaan hen, die door hei geloof Koningrijkenhebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beioftemsfenverkreegen, de muilen der leeuwen toefflopt,de kracht des., vuurs hebben uitgebluscht,Z W a a r d sfi fï*&» ontvlooden, uitzwakheid krachten hebben gekreegen, in den krijgfierk geworden zijn, hebbm heit-legers der vreemdenop^ de vlagt gebragt; van welken anderenzijn uitgerekt geworden, de aangebooden verlosfingmetaanneemende ; zijn gefteenigd geworden,tnftukken gezaagd, verzocht, door het zwaardter dood gebragt; hebben gewandeld in fchaapsitZrïP \&f llen; verlaaten, verdrukt,Zwaahjk gehandeld zijnde. Uwe overwinningis, met te vreezen hen die wreedlijk het ligchaamdooden,w hen te beminnen, met eene liefdefterk als de dood. Deeze overwinning verkrijgtgij, overvloediglijk, door Hem die u liefgehad heeft Want wij vertrouwen, dat nochdood, noch leven, fioch Engelen, noch Overheden;noch Magt en, noch tegenwoordige, noch toe,koo-


AAN DE ZENDELINGEN. 15*koomnde dingen, noch hoogte, noch diepte, noche nig ander fchepfel, u zal kunnen fcheiden vanGODS Liefde, welke is m CHRISTUS JESUS onzenHEERE.Geliefde Broeders, wat zullen wij mee; zeg?sen? Zult gij door de tegenwoordigheid vanden' HOOGEN EN VERHEVENEN bemoedigd^ enverletvendigd worden, dan moet m /^^iien nederig van geest zijn. Het opfchnft,opuwe harten gefchreeven, moet zijn: De voornaam/Ieder zondaaren — minder dan de minftevan alle de heiligen. Veelen van uliedenworden thands uit eenen onopgemerkten levensftand,en in hunne jonge jaaren, ten voorfchimgeroepen , en geplaatst in het gezicht van heelde weereld. De HEER verhoede, dat zij zulkenieuwelingen zouden zijn, die opgeblaazenwierden, en in het oordeel des duivels zoudenvallen lBedroefd en befchaamd zouden wij zijri, indienwij van iemand onder ulieden moestenhoorcn, dat hij gevallen ware in de takkenvan haar, die veele gewondden nedergeveld heeft,en wier gedooddeu magtig veele zijn. Waakten bidt, opdat gij niet in verzoeking koomt;opdat gij niet in de oogen der Heidenen zrjtals dwaazen in Israël, en bevonden wordt meerliefhebbers der wellusten, dan liefhebbers vanGOD, Vermaant eikanderen alle dagen, opdat-niet iemand van u verhard worde door de verleidingder zonde. Toeziende, dat niet iemandverachtere van de genade van GOD; dat meteenige wortel van bitterheid, opwaards gruttende,beroerte maakc, en door dezelve veelen ontreinigworden. Dat niet iemand zij een hoelaK 5 reer-


ï52AFSCHEIDS-BRIEFfpjze het recht zijner eerstgeboorte wechgaf.JFant gij ,eet, hoe hij ook daarna dezegening willende beërvei, verworpen werd. WaZt l LlPlüatSd£S^^ dezelvemet traanen zocht. Eene ontkenn^deugdzaamheid, hoe itreng ook?is êchSgenoeg; gIJ n i o e tde Heidenen overtug, SA Geboden des HEEREN, weiken ejsfchèn datfrSf/"onder de Christïien „elfs niet genoemd zullen worden, niet zwaarW*S dat gij vrijheid en vermaak geniet, £ hetyerzaaken van de onreine lusten des & g £ !Z* »f gl} -'dh n g^vSa n G o D' de zondaarse"utt " ddi ) d -> g^nszins met afgunst,befchouwt, daar zij die onreine en vergiftigewateren greetiglijk indrinken.Zulk eene deugd, als deeze, kan, i n't midbnLnan ,f5 adig ? v^ z o e k i n gen, nie'ftaandeblijven, zonder des HEEREN gunstige nabijheidm een grooten trap. En die nabijheidjultg l Jverhezen en ter prooie gelaaten wordenaan den weerpartijder, indien gij twist entweedragt onder eikanderen voedt. Toen deKorimhers dusdaanige verkeerdheden onder zichnadden aangekweekt, verfcheenen weldraa debaziliskus eijeren van fchandelijke' onreinheidEn de zachte geest van PAULUS, gewond dooihunne twisten, nijdigheden, toom, gekijf, achterklap,oorblaazingen, opgeblazenheden, beroerten,vreesde dat GOD hem vernederen zoudeoij hen, en hij rouwe zoude hebben over veelendie gezondigd hadden, en zich niet hadden bekeerd van de onreinigheid en de hoererij, en ontuchtigheid,die zij gedaan hadden. In een gezel-


AAN ÖE ZENDELINGEN. 153zelfchap van Zendelingen, nogthans, is eenekoele ontkennende vereeniging, [waar door menelkandercn niet haat of benijdt,] geenszins genoeg.Onder hun moet plaats hebben die fterkebrandende liefde, welke de Apostolifche , vermaaningcischt, wanneer zij zegt, dat üeChristenen fchuldig zijn voor de Broeden; hetleven te {lellen; en waar van dat uitmuntendpaar, [PRÏSCILLA en AQUILA,] een voorbeeldgaven, door kunnen hals te (lellen voorhet leven van PAULUS.In den naam van onzen HEERE JESUSCHRISTUS, moeten wij de Godlijke gramfchapaankondigen, tegen den man, die heteerst moedwillig zijne zaak zal verraaden; tegenden man, die halsfterrig zal voordgaan mhet koesteren van ijdele gloriezugt; tegen denman, die zich in de armen eener hoer zal werpen-tegen den man, die de verborgen vonkenvan twist en tweedragt zal aanblaazen; tegenden boozen en luien dienstknecht — tot zulkeenen man, indien hij onbekeerelijk blijft, zeggenwij, met de woorden van den grootenZendeling en Apostel: Df HEER ver gelde hemnaar zijne werken.' Indien iemand den HEEREJESUS CHRISTUS niet lief heeft, die zij eenevervloeking! Maranatha.Eindelijk, waarde Broeders, geeven wij u inlast om aan het volk van Otaheite, en andereEilanden daar gij koomen zult, de tederfteliefde onzer harten te betuigen. Zegt hun,zoodraa gij hunne taal kunt ftaamelen, dat wijernstig hun beste en hunne zaligheid wenfehen,hoewel wij hen misfehien nooit in deeze weereldzien zullen. Verklaart hun, dat de GOD• des


*54 AFSCHEIDS-BRÏEPdes Hemels, die deeze toegenegenheid i ewt1«hun „o n z eharten ontftooken h ^ L f f ihen te zaligen, en hun die Liefde van KWil be Wij,en, welke hen, in detze WeereM de^'^nlarind 6 ' &i n d l e n Z1u ^*trV2J a a n de BoodfchaD derSetan fflSE ' 0 n U l t f P«^jke vreugddiWerf";? I i e f < l e B r 0 e d e B d i e w l' i "«onlangs„l„ -J e t «enoegen gezien hebben, en xvierSgRfeS *mjnel ijlt„ict^SS. > W1 J loepen ulieden toe: Vaart wel in deingewanden van onzen dierbaaren HEÊI È be-K^T 8 " 0 * 1 ' ï, Zii " e«genwSg.^venvaarfoozen/ ^!l*5Sft^*S£'ZELVE! indien wij met gedenken nan h«*werk van GOD onder de Heleiïnz o o moeten onze tongen aan onze gehemelten kle^ndien wij niet den voorfpotd van dit w ei ï fchat'ten boven onze grootfte tijdlijke blijdfchap!HenT J £ S V e " U l l e d e n ° v e r i n ^ handen vanHem, die getrouw en waarachtig is, beveelendeu GODE, en den Woorde zijner Sadedie magtig isuoptebouwen, en u een S ite geeven onder alle de geheiligden De voedgunstigheid des Geenen die in & hebrfanZdwoonde, koome op hun, die thands afZ nZdzullen worden yan hunne broederen i%EH&ïifn aantik ^t,!? J ^HOVAH doeffn aangezicht over u lichten, en zij ugenadig'in


AAN DE ZENDELINGEN, i5SfEHOVAH verhef e zijn aangezicht over u,Jen geeve u vrede! Freest niet, zeide J E SU h,ik ben de Êerfte en ik ben de Laatfie VreestLn der dingen die gij lijden zult. Mijnen vredegeeve ik u. Uw hart worde met ontroerd,en het zij niet verfaagd. - Hem nu, die mag- ,t i gis ulieden en oüs van Jlrulkèlen te bedaren,en onjlrajfelijk te fiellen voor zijne Heerlijkheidin vreugde, den ^ l e e f w f.f^\Zzen ZALIGMAAKER, zij heerlijkheid en majesteit,kracht en magt, beide nu, en m alleeeuwigheid! AMEN.


^ÉNDELING-MAATSGHAPPY.B E R I C H TVAMEENSZENDELING- MAATSCHAPPIJ,T ENEW-YORK IN NOORD-AMERIKAfta^Snd M1^i r e ? a r S ' e n 3bistenen, f na n d e r eae ötad New-Tork, en derzei ver omftrepivan verfehiüende KerkgenootfehapTn dochvan dén gevoelen in de" Leeritukfenv a nl l eEuangelie hebben onderlingm evee" ernst enbedaardheid geraadpleegd , over de betaameliikheid, van zich te faamen te vereeni.en £het zelfde gewigtig en heerlijk doeleSe rnethunne Broederen in Groot-BHnanjëpaang geoordeeld hebbende, dat zij door d«~VOORZIENIGHEID geroepen wprdpnmaatregelen te . beraanL tof h oprechteneener ZENDELING-MAATSCHAPPIJ, ter^ooSplanting van het Euangelie van'onzn£ RtJESUS CHRISTUS, op plaatfen die daar van Snog toe verftooken zijcf \Ü hebbénT 0nd eiSd e s^ tf 96; een fci? vai?it \\n ^fP T k a a n h ü n n eMedechristenen[m ^r/^,] ontworpen. De eerfte dagVan


TE NEW-YORL *5?Van November deszelven Jaars werd vastgefteld,om deeze nieuwe ZENDELING-MAAT­SCHAPPIJ daadlijk iri werking te brengen; gelijkdan ook op de plegtigfte Wijze gefchied is.Zie hier de evengemelde AANSPRAAK, enhet PLAN.De ZENDELING-MAATSCHAPPIJ vanNEW-YORK. Aan allen die onzenHEERE JESUS CHRISTUS in oprechtheidliefhebben.ZEER GELIEFDE BROEDERS!Gebeurenisfen zijn er kortlings voorgevallen,welken een' diepen indruk maaken opijderwaarChristen. Wij hebben uit de naaste en ontwijfelbaarftebronnen verncomen, dat men aangeene zijde van den Atlantifchen Oceaan metongemeene kracht en nadruk werkzaam is, omhet Koningrijk van onzen HEERE JESUSCHRISTUS uittebreiden. Een geest van ijverVoor zijnen Naam, niet min beflisfehend danalgemeen, bezielt onze Broederen in Brittanje.Deszelfs invloed werd eerst gevoeld bij de godvruchtigenin en omftreeks de Hoofdftad, enzijne werking heeft zich uitgebreid tot de uiterfteeinden van het Eiland; terwijl de Natiegewikkeld is in den verwoestenden oorlog, welkegantsch Europa in rep en roere ftelt, wijdenzij zich toe aan de bevoordering van datRijk, welk gerechtigheid, vrede, en blijdfehapiis in den HEILIGEN GEEST. Talrijke Genootfehappen,gevestigd op Euangelifche beginfelen,en uit onderfcheiden Gezindheden beftaan-


ï58ZENDELING-MAATSCHAPPIJ.ftaande, hebben zich reeds gevormd, en gaar}fpoedig voord in hunne werkzaamheden, metoogmerk om het Euangelie voordteplanten onder«deongelukkige Heidenen. Met eene groofmoedigheidaan Christenen waardig, hebben zijde dwaasheden der partijzugt opgeofferd op hetaltaar van Apostolifch'en ijver. Hun vuurig oogftrekt zich naar liet Oosten, naar het Zuiden,naar het Westen; niet willende hunne poogingenbepaalen binnen den kring hunner naastebetrekkingen, is hun edel doel, om, indienmoogelijk, eene algèmeene beweeging te ver-Wekken in de Kerk op aarde.Het was hunne edelmoedige godvrucht, welkeaan de ZENDELING-MAATSCHAPPIJvan New-Tork haar aanzijn gaf. Het is omuwe medewerking te verzoeken, tot dezelfderoemrijke onderneeming, dat de Maatfchappijzich thands tot ulieden wendt. En waarlijk,Broeders, er zijn gewigtige redenen, die onsnoopen moeten, om zonder uitftel hun voorbeeldte volgen. Dat in den MESSIAS allede geflachten des aardbodems gezegend zullenworden, is eene Belofte, welke nog ftand houdt;en het is gewis, dat de uitwerkfelen, die uitzijne Verfchijning in het vleesch, om de zondewechteneemen door de opoffering van zichelven,voordfprooten, ten onderpand ftrekten voorderzelver eindelijke en luisterrijke vervulling.Toen voer Hij op in de hoogte, en de middenmuurdes aflcheidfels tusfchen Jooden enHeidenen werd nedergeworpen; de rivier deslevens goot haare itroomen uit onder de Naatfien;zij bewaterden het erfdeel onzer HeidenfcheVoorvaderen; zij daalden af op ons, hunnekin-


TE NEW-YORK. i5fderen; en in ons wordt, tot op dit.uur, degenaderijke voorfpeliing bewaarheid: Het zalgefchieden, dat ter plaatfen, waar tot kun gezegdzal zijn'- Gijlieden zijt mijn volk niet',-pot hun gezegd ml worden: Gij zijt kinderendes leevenden GODS.Dan, offehoon er aanzienlijke tocvoegfelenaan» de Kerk van CHRISTUS hebben plaatsgehad, er is nog ftof overig voor méér. aanmerkelijketoevoegingen; fchoon wij het klaarftelicht van het Euangelie genieten, er zijn nogmillioenen van onze medemenfehen, die nognooit door bet zelve beftraald' zijn. Er zijnhonderden millioenen, die nooit zijne Zaligheidgefmaakt, of van zijnen Naam gehoord hebben;dezulken zijn er duizenden in ons eigen Land.Zij zijn zonder GOD, en zonder hoope; verftookenvan de Middelen der Genade, en zelfsongevoelig' van. hunnen jammerftaat. EeuwenopEeuwen zijn er vciioopen, en nog zitten zij inhet lani der fchaduwe des doods. Bchaiven deezen,zijn er op onze grenzen eenmcenigüe, wier ftand,in weerwil van nu en dan toegebragte hulp, hunaanfpraakgeeft op ons gevoeligst medelijden —zonder gezette prediking des Woords; zonderde Inftellingen van het Euangelie; zonder heiligingvan des HEEREN Dag, en zonder geregeldgodsdienstig onderwijst. Veelen.van hun,offehoon Christenen in naam, zijn indedaadHeidenen.Indien hun ongelukkige ftaat ons medelijdenmoet wekken, dan is de verpligting, om poogingente doen tot hunne redding, al te klaar,dan dat men die zou kunnen ontwijken, febwijl ze aangedrongen wordt door de tederfteII. DEEL. L en


IÖOZENDELÏNG-M AATSCHAPP IJ.en krachtigfte beweegredenen. De zielen dierarme Heidenen, en van anderen die zich inniet minder bcklaagelijke omftandigheden bevinden,zijn zoo dierbaar als de onzen; zij zijneven zoo vatbaar als wij, om GOD te verheerlijken,en met Hem verheerlijkt te worden.Zij zullen, indien zij behouden worden, evenzulke glansrijke fieraaden zijn in de kroon vanJESUS, en zoo zij verlooren gaan, even zekervoorwerpen zijn van den toekoomenden toorn.In hunnen rampzaligen toeftand, zien wij eentreffend afbceldfel van het geen wij ze/ven eertijdswaren. Wij ook zijn voordgefprooten uiteenen ongcloovigen ham. Wij ook waren vervreemdvan Israëls burgerfchap, en Vreemdlingenvan de verbonden der belofte; en zoodaanigenzouden wij tot op deezen dag gebleevenzijn, indien niet eenige Leerlingen van JESUS,aan welken wij eene eeuwige verpligting hebben,Mannen vol van geloof en van den HEI­LAGEN GEEST, hun leven in hunne hand gezet,en aan onze Vaderen het Euangelie derZaligheid verkondigd hadden. Zij gevoeldende kracht van het bevel, waar door de Kerkverpligt wordt, om het Euangelie te predikenaan alle Volken; en dat bevel is ook, in alleopzichten, verbindend voor ons. Wij hebbenom niet ontvangen, wij moeten ook geeven omniet. .De geringfte erkendtenis, welke de Goedertierenheidvan GOD onzen ZALIG MA AKERvan onze handen kan eisfchen, is, dat wij denbeker der Verlosfing opneemen, er diep uit drinken, en dien aan anderen mededeelen. En wathebben wij gedaan, om de Heidenen uit hunneonkunde en dwaalingen te verlosfen ? Wij hebben,


TE NEW-YORK. ÏOtben, 't is waar, geheeden; wij zijn gewoon tebidden, dat het Koningrijk van onzen HEEREJESUS koome. Maar wat middelen hebbenwij aangewend, om dien zegen te verkrijgen?Waar zijn de gedenkteekenen van onzen ijver,van onze kloekmoedigheid, van onze ftandvastigheid,en van ons geduld? De ijver van anderen,die ons voorgegaan zijn, is een fcherpverwijt van onze laauwheid. De arbeid derMAYHEWS in de Oosterfehe Gewesten, in devoorige Eeuw — van den Apostolifchen EL-LIOT — van den onvermoeiden BRAINARD —•.em de werkzaamheden der Moravifche Christenen,en het nut welk zij daar mede gedaanhebben, moeten ftrekken tot befchaaming vanonze gevoelloosheid, en tevens tot opwekkingvan onzen naarijver. Waarlijk, wij Haan fchuldigin dit opzicht. Wij hebben ons den beklaagenswaardigentoeftand van millioenen onzernatuurgenooten niet leevendig voor den geestgebragt. Wij hebben ons vergenoegd met wenfehen,daar wij geroepen werden om handenaan 't werk te Haan. Wij hebben met de armenover eikanderen ledig gezeten, of ons afgematdoor twisten en hairklooven, over dingenvan minder belang, daar wij onze krachtenmoesten jngefpanner. en vereenigd hebben, voorde zaak der algemeene Zaligheid. Gewis, onzeVRIEND, onze BROEDER, die ons verloste,opdat wij dn den kuil niet nederdaalden, diézelf onze zonden in zijn ligchaam gedraagenheeft op het hout, vei diende eene meer dankbaarebeantwoording. Zou niet onze nalaatigheid,in zijnen lof alom te verbreiden, eene dercorzaaken kunnen zijn, dat Hij eenen twist meth 2on*


'462 ZENDELING-MAATSCHAPPIJNons heeft? Zou het niet, althans voor een gedeelte,kunnen zijn tot beftraffing van deezeongerechtigheid, dat de leevendige godvruchtonder ons verflaauwt, en de invloeden van zij-. nen goeden GEEST aan onze GodsdienstigeVergaderingen onthouden worden ? Helaas! denood der Heidenen heeft lang geroepen omonze hulp, maar heeft te vergeefs geroepen;en indien wij voordgaan hen te verwaarloozen,zou welligt de ftera van hun bloed, op het gefchreihunner ellende volgende, rampen overons kunnen brengen, welken ijdcr die ze hoorde,de ooren deeden klinken? Wie weet, ofniet de HEER, om onze ongevoeligheid teftraffen, door een zonderling beftuur zijnerVoorzienigheid, onze Voorrechten zal overbrengentot de bewooneren des Wouds — op onzeTempeldeuren fchrijven: De Eere. is weef/gevoerd!— en, terwijl Hij de wildernis zich doetverheugen, en bloeien als eene roos, ons zal overgeevenaan den verwoestenden vloed, en onsheerlijk erfdeel veranderen in eene barre woestenij!Behalven deeze bedenkingen, welken haaropzicht hebben tot onze gevoelens van dankbaarheiden van belang, is er nog eene andere,niet minder krachtig, welke gebooren wordt uitde zonderlinge tijdsomftandigheden. Het Ongeloofbreekt door; het heeft eenen zweem vangebiedend gezag aangenoomen, en juicht inde verwachting, van den Godsdienst van JESUSfpoedig van de aarde te verdelgen. Ten eindedeszelfs ijdele hoop te befchaamen, worden wijgeroepen, om, door onze arbeidzaamheid voorde belangen der Waarheid, te toQiien, dat deGEEST


TE NEW-YORK. 163GEEST van CHRISTUS zijn Ligchaam nog bezielt,dat er nog leven en kracht in zijne Kerkis, en dat het vooruitgezicht nog even zooverre af is als ooit: dat de porten der helhaar zouden overweldigen.Zijn dan, waarde Broeders, de zielen dermenfchen dierbaar in onze oogen — is de eervan onzen HEERE JESUS een voorwerp onzerbegeerte, en hebben wij eerbied voor zijnBevel _ is de dankbaarheid voor zijne wonderbaareLiefde niet uit onze harten verdweene n— verwekt de bewustheid van voong verzuimeen gevoel van fchaamte; laat ons dantrachten, door volgende naarstigheid, onze verloorengelegenheden te vergoeden — laat ons,terwijl andere gedeelten der Kerk ernstig en wefkzaam zijn, niet gelijk wcezen aaneen verlamd lidin een leevend ligchaam. Ten einde de poogingen, die elders te werk gefteld worden, dooronze krachtige poogingen te onderfteunen, zoolaat ons, met hartlijke toegenegenheid en onderlingvertrouwen, onze gebeden, onzen raad,en onze hulpmiddelen faamen paaren. Al mistenwij den gehoopten uitllag onzer onmiddellijkeonderneemingen, wij kunnen dan nog hun,die beter flaagen, te hulp koomen — en moogenzondaaren flegts den HEERE JESUS toegevoegdworden, dan is ons doel bereikt. Inden Tempel daar boven, zal het geen onderfcheidmaaken,- of zij vergaderd zijn van deoevers der Misfifipi, der Gambia, of derGanges. .Dan om aan een zoo gewigtig oogmerk tevoldoen, is het niet genoeg, alleenlijk te wenfehen.Het wijsfte en weldaadigfte P^n moetm l sL 3'


1


TE NEW-YORK. 1^3vaareri der woestenijen — de wildheid der Heidenen— hunnen wreeden aart — de verfchillendheidhunner taaien —- hunne zeden en gewoonten,in alle opzichten zoo ftrijdig tegendie van beichaafde Volken? Zal hij uitweidenover de onwaarfchijnelijkheid van gefchikteZendelingen te bekoomen — over de onevenredigheidonzer middelen, tot het einde, welkwij in 't oog hebben? Zal hij terug roependen vruchdoozen uitflag van voorige poogingen,en daar uit voorfpellen het mislukken onzer tegenwoordigeonderneeming ?Op alle die tegenbedenkingcn antwoorden wij:Inden Naam onzes GODS heffen wij de baanierenop. Wij weeten dat het werk moeilijkis. Wij hebben ons niet vermaakt met te droomenvan voorfpoed zonder hinderpaalen, of vanoverwinning zonder tegenftand. Maar wij weetenook, dat in moeilijke diensten, de Genadevan JE sus, en de kracht des geloofs, zichmeest zichtbaar vertoonen. Wanneer het aankoomtop de eer van het Kruis, en de eeuwigebehoudenis van menfehen, dan moet menniet te raade gaan met vleesch en bloed. Hetis ftraf baare bloöhartigheid, welke ons zou willeninfluisteren: Er is een leeuw op den yvsg,ik zou op de ftraaten gedood worden. W IJ kunnengeen hartbreekender tegenfpoed ontmoeten,dan, in eene lbortgelijke onderneeming, denApostelen des LAMS, en den gezegenden Hervormerswedervoer. Die Apostelen en Hei vormers,die altijd zeegepraalden in CHRISTUS,zeegepraalden zelfs wanneer de vervolging haarenbloedigen geesfel over hunne hoofden zwaaide,en alom de wreede martclvuurcn ontfeak.L 4 Bij


166 ZENDELING MAATSCHAPPIJBij minder moedbeneemends, hebben wij evenZoo veel nanmoedigends. Waren zij, id dekracht van Hem, wkn alle magt gegeven is inhemel en op aarde, meer dan overwinnaars, inzijne kracht kunnen wij ook overwinnen; ia', eris niets vcnchrikkender m de ondertteemrüg "welkewij in \ oog hebben, dan in den dagclijkfchenftrijd der geloovig-n tegen de Overheden, Magten,en geesttijke bolheden. GOD heerscht overde Heidenenj GOD is Koning over de ganfcher •• t Bijhe is het zilver, en zijne is het goud.De neigingen der memchen liaan onder zijn beftimrjzijne Genade kan den omzwervendenbepaalen, en den wreeden menschlijk maaken— kan den traagen vzzrdig , den gierigaait edelmoedig— en den . vreesachïïgen overl'aagdmaaken; zij kan eenen ApostohTchen geest gèevenvoor Apostolisch werk; zijkan JAK OESkroost, offchoon zwak als een worm, bergen doendor/chen. Laat onze harten dan gloeien vanijver, en kloppen van hoop. Zeer heerlijke-dingen worden van de Godsjl ad gefprooken; wantdus zegt de HEER. Ziet, ik zal den vrede overhaar uitftrekkfin, als eern rivicre, en de heerlijkheidder Heidenen ah eenc oyerhopends-brehIk zal mijne hand opheffen tot de Heidenen, entot de volken zal ik mijne baaniere opjieeken ;dan zullen zij uwe zomen in de armen brengen'tn uwe dochters zullen op de fcl.ouder gedraagenworden. Hij is getrouw, die het beloofd heeftdie het o'ok dom zul. En wél ecne uitftee-Kende eer zal hetenszijn,Broeders, indienGobg ^vaardigen Wil, ons als werktuigen te gebruiken,ter vervulling van zijn woord! "En alware het, dat Hij, naar zijne cuiaipooreliikeWijs.


TE NEW-YORK. - ï^fWijsheid, onze pooging niet bekroonde niet densewenschten uitflag, de pooging zelve zou onstoch tot een getuigenis vertrekken, en in gedachtenisopkoomen voor zijnen Troon, terwijlde aardfche zeegepraalen in vergeetelheid wechzinken.- ,Eindelijk, Broeders, bidden wi], dat onzeonderneeming niet verkeerdlijk begreepen worde.Laat niemand vermoeden 1 , dat dezelve tot eenigStaatkundig oogmerk zoude (trekken. Het Koningrijkvan CHRISTUS, tot welks bevoordenngwij ons vereenigen, is niet van deeze weereld.Wij betuigen plegtig, dat het oogmerk onzerMaatfchappij niets gemeen heeft met Staatkundigegevoelens of partijen. — Men befchouwedezelve ook niet als eenè faamenfpanning tegende uitwendis-e Kerkelijke onderfcheidingen, welkenonder ons plaats hebben. En even plegtigbetuigen wij, geenszins, het zij rechtitreeks ofvan ter zijden, ons te willen bemoeien met deinwendige Verordeningen, en andere bezonderheden,van eenig Christelijk Kerkgenootfchap.Het eenig oogmerk onzer vereeniging is dat,welk wij .in eenvouwigheid des harten openlijkverklaard hebben: de voordplanting van hetEuangelie van onzen HE ERE JE SUS CHRIS­TUS. Alle de geencn die Hem liefhebben,zullen daar toe, niettegcuitaande hunne kleinereverfehillen, zeggen: „De HEER geeve voor-, fpoed!" Onder dit ftreelend denkbeeld, Broeders,beveelen wij onszelven en onze onderneemingGODE en ulieden. Zonder ons tewillen aanmaatigen u de wet voorteichnjven, zijhet ons vergund, eene fpoedige oprechnng vandergelijke Genootfcliappeii, door het ganfeheb' L 5 Land,


I6"8 ZENDELING-MAATSCHAPPIJLand, aanprijzen. Uwe kennis van uwe eigenplaatshjke gefteldheid, zal u in flaat ftellen,omte beoordeelen hoe groot eenen omtrek ijdermoet bevatten. Laat overeenftemming in deGrondwaarheden van de Leer der Genade, deS^SSS 2Mve r e, i^»g m- e n Terwijl dit aaneik Genootfchap kracht zal bijzetten zal heteen fterke band van onderlinge vereeniging deronderfcheiden Genootfchappen zijn; en het zaldezelven in ftaat ftellen, om een p)an v^eenftemmige en krachtdaadige faamenwerW te hemmenen te volgen. De hardyke vereenigingvan Christenen van yerfehfflende Kerkgenootschappen,tot een doel zoo belangrijk voor al-Jen, zal een gunstig teeken zijn, dat de HEERgereed ftaat om Ston optebouwen, en te verfc/ujnelP M N


TE NEW-YORK. I6*9P L A NDERZEN DELING-MA AT SCHAP IJV A NN E W - Y O R K.I. ALGEMEEN OOGMERK., Deeze Maatfchappij zal genoemd worden,DE ZENDELING-MAATSCHAPPIJVAo N Dl E Toogh^gen der Maatfchappij zullennch eenighjk uitftrekken tot de Voordplantingvan het heerlijk Euangelie van CHRISTUS inLanden, die daar van, als ook van de midde.wfnm er toe te geraaken, verftooken zijn;zaaken, welken geene onmiddellijke betrekkinghebben tot dit voorwerp, zullen nooit in haareBiieenkoomsten verhandeld worden.3f Ten einde de weereld volkomen gerustte ftellen, aangaande de godsdienstige Leerbegrippen,welken de Maatfchappij voor zichzel-Tomhelst, en voornemend* is by anderen«hordteolanten:, geeft zij haar gevoelen, om-Sfd P hoofdtrekken van de Leer derZahghekC op, in de volgende Stellingen: -Dat in TIHOVAH, den éénen eenigen,levenden en waaren Gpo, zijn drie Perfoo-


tf© ZENDELING-MAATSCHAPPIJ, -„yen, evengel'jk in aïïe Godlijke Volmaaktheden,de VADER, de ZOON, en de HE i x„fchaapen heeft tot zijne eer, onze eerfte Ouderenrecht gemaakt heeft, en met hun in.een Verbond trad, voor hun zeiven, en voo„km tfageflathr; dat in hunnen Val/het^,„fche Menschdom gevallen is; dat alle mV„fchen van natuure kinderen des toorns zijn,„geheel en al bedorven, dood zijnde in misdadenen zonden; en, met opzicht tot eenL„gefchaapeu vermogen, hulpeloos, en zonde?• noop. — Dat, uit kracht van een Verbond«van eeuwigheid met Hem, als het Verbonds-* hoofd van de Verkiezing der Genade, op^e-„recht, de HEER J E S U SCHRISTUS/de„Eeuwige ZOON des VADERS, in het Vleesch„geopenbaard is, door het aannéemen der„Menschkjke Natuur, in perfoonedc vereent„ging met zijne Godlijke Natuur; dat Hij, in„éenen Perfoon, waarachtig GOD en waarach," ï g J? t N ; S C H , Z l j n d e * a I s d e B o r 3 zijnes Volks,„ de Geboden der Godlijke Wet volmaakt Gehoorzaamd,en derzclver bedreigde ftraffe„tot het uiterfte toe, gedraagen heelt, dool„zijne ziel uitteftorten in den dood, als een„waar en eigenlijk Ofier, en Verzoening voor„hunne zonden. - Dat zijne Gerechtigheid,„beftaande m zijne Gehoorzaamheid en zijne„Lijdingen, uit genade hun toegerekend, en„van hun door het geloof aan^enoomen, de„ecuige grond U van hunne aartneemine bit„GOD, en van hun recht tot het eeuwig Le-5-ven. — Dat zij GD DE leevendc gemaakt„ op het naauwst toet den ÜEERE JES U'S veree-» nigd,


NEW-YORK. 171nigd, geheiligd, en voor den Hemel toeberddworden, door de krachtdaadige en Al-"vermoogende werking van den HEILIGENGEES- — Dat het Woord, en de gods-" dienstige Inftellingen, de groote middelen zijn,"van welken Hij zich bedient, tot het aanvangen,voordzetten, en voltooien van zijn Genadewerkin het hart; dat er een onaffcheidbaar'verbandis, tusfchen de genadige ver-"aeeviiiff der zonden, en de beoefening van"heili'dieid; dat alle,'die gerechtvaardigd zijn""dooi fde Verdiensten, en wedergebooren door"den GEEST van CHRISTUS, in GODS"kracht bewaard worden, door het geloof,"tot de Zaligheid; en dat er..eene algemeene"Opüanding der dooden zal zijn, beide der" i-echtvaardigen en der onrechtvaardrgen; eu"eene emdelijke Vergelding, door TF.SU s"CHRISTUS, die den rechtvaardigen het eindeloosLeven toewijzen, en de boozen tot" eindelooze tóffe veroordeelen zal O •" A De Maatfchappij wil van harten gaarnemieenfchap onderhouden met andere Maatfchappijen,welken thands beftaan, of hiernabeftaan zullen, onder welke Natie, of m watgedeelte der Weereld het ook zij; of met be-Fwïe, die de Leer van het egte Christendom inde ziJet waar verband kent, en lief heeU, verheugtS oiet, dat onze Broeders, in het verafgelegenA M\B ' niet alleen zoo lieflijk met ons overeeni„i m P„ i„ de Hoofd en Grondleer van 't Kuangehe ,"a tëve s zoo kennelijk hunne bezorgdheid aan denW e S S S om geene andere Leer onder de HeidenenwordSufefal * die met deeze Leer der Zaligheidbutwi^ar is, of overeer.üe.nt > J


J7aZENDELING-MAATSCHAPPIJrondere Perfoonen, die, in deeze gewigtigeWaarheden met haar overeenftemmende, genegenmogten zijn, om haar in de uitvoering van"haar voornemen behulpzaam te weezen.II. BEAMBTEN EN BESTUURDERS.ï. De Beambten der Maatfchappij, jaarlijksbij ballooting te verkiezen, zullen zijn:Een VOORZITTER, om de goede orde engeregeldheid in de handelingen der Maatfchappij,wanneer dezelve vergaderd is, te bewaaren;en tot dat einde, Voorftcllen te doen —de fpreekers te bcpaalen bij het onderwerp derraadpleeging — eene beflisfchende ftem te hebben,wanneer de verfchillende fiemmcn gelijkftaan — en, in het algemeen, om zoodaanigeregelen, het zij van orde of werkzaamheid,als de Maatfchappij zal vastftcilen, te doen inacht neemen.Een ONDER-VOORZITTER [of Fice Prefident,~\ die bij afweezigheid van den Voorzitter,zijne plaats vervangt, en zijnen post waarneemt.Een SCHATMEESTER, om de Gelden teontvangen, de Uitgaaven te doen, en de Rekeningder Maatfchappij te houden; die aan deBeftuurderen voldoende Zekerheid zal geeven,voor de getrouwe waarneeming van zijn Ambt.Een SECRETARIS, om de Briefgemeenfchapte onderhouden, onder het opzicht der Beftuurderen.Een KLERK, om de Handelingen te boekte ftëüen..2 Er zullen jaarlijks, bij ballooting, twaalfper-


TE N.EVV-VORK. 373perfoonen verkoozen worden, welken , te gelijkmet de Beambten, eene Vergadering van Beituurderszullen uitmaaken. Zeven derzelven,zullen een bevoegd getal zijn ter behandeling van3 De pligt der Beftuurderen zal zijn, alle zulke"berichten, ter overweeging voor de Maatfchappij,optefaamelen en voortebereiden, als zijnoodig zullen oordeelen, tot het beraamen vanalgemeene fchikkingen; onderzoek te doen naarZendelingen, dezelven goedtekeuren, te onderrechten/uittezenden, en het opzicht over hente hebben 5 zoodaanige fommen van de geregeldeinkoomsten, als waar van de Maatfchappij debefchikking niet aan zich voorbehouden heeft,tot de noodige einden te gebruiken; aan deMaatfchappij, in elke gewoone Bijeenkoomst,eenbeknopt verflag te geeven van hunne verrichtingen.En ten einde den last, welke hun opgelegdis te beter te kunnen uitvoeren, zal het aanhun ftaan, om, of alle gefaamendlijk te handelen, of zich te verdeelen in- onderfcheiden Commisfien,,zoo als zij voegzaamst en nuttigst zullenkeuren.4. De Beftuurders zullen op bepaalde tijden,ten minften eenmaal in elke drie maanden, tefaamen koomen, en zullen altijd vergaderen op,of voor den Maandag vóór, den algemeene Bijeenkoomstder Maatfchappij. Deeze Vergaderingder Beftuurders zal, indien zij zulks goedvinden,moogen invallen met eene vierdedeeljaarsVergadering.5. Bij het overlijden, of den afftand van eenender Beambten, zuilen de Beftuurders den opengevallenpost vervullen, tot de eerstvolgendeBijeenkoomst der Maatfchappij.III.


174" ZENDEXING-MAATSCHAPPIJIII. ALGEMEENE BIJEENKOOMSTEN.* x - De Maatfchappij zal jaarlijks vergaderen, inde Stad New-lork, op den eerften DingsdaaixvNovember, ten einde het Verflag der Beftuurderente ontvangen, den ftaat der Geldmiddelen teonderzoeken, haare Beambten te verkiezen, e. z, v.,en voords, om maatregelen te beraamen, ter bereikingvan het groote doelwit der Maatfchappij.Een en twintig Leden zullen een bevoegd


TE NEW-YORK: 17$woone Bijeenkooimt beleggen , waar toe de Ledendoor den Secretaris fchriftlijk zullen wordenopgeroepen.5. Alle Bijeenkoomsten der Maatfchappij, zullenmet het Gebed geopend, en geflooten worden.IV. AANNEEMING VAN LEDEN.1. Men zal tot Leden moogen aanneemeh, perfoonenvan alle Christen Kerkgenootfchappen,zonder onderfcheid.2. IJder perfoon, ter aanneeming vöorgefteld,moet fchriftlijk, door ten minftcn twee Leden,aanbevoolen worden, als een begunstiger van hetoogmerk en de grondbeginfelen der Maatfchappij,en van een Christelijk gedrag. •3. Demagt om Leden aanteneemen, berust indeVergadering der Beftuurderen; doch de {temmenvan tweederden der tegenwoordig zijnde Beftuurders,bij ballooting, wordt vereischt tot deverkiezing.4. De Maatfchappij behoudt aan zich demagt;©m Honoraire Leden aanteftellen.5. IJder Lid — de Honorair en uitgezonderd— zal verpligt zijn, het PLAN der Maatfchappijte onderteekenen, alvoorens zitting inderzelver Bijeenkoomst te kunnen hebben.6. IJder Lid .— de Honorair en uitgezonderd,aan wier verkiezing zulks gelaaten wordt —zal, bij zijne aanneeming, in de Kas der Maatfchappijbetaalen, de fomme van niet minder dantwee en een' halven Dollar, en voords alle jaa»ren ten minften twee Dollars,7. Elke Gemeente of Genootfchap, welke£et oogmerk deezer Maatfchappij begunstigt,


*?ó"ZENDELING-MAATSCHAPPIJzal vrijheid hebben om eenen Afgevaardigden te»zenden, voor de fom welke van een bezonderLid geëischt wordt; en zal zulk een Afgevaardigde,mids voldoende aan het Tweede en Fijf-É?/Artijkel deezer Afdeeling, alle de Voorrechtenvan éen Lid genieten, zonder uitdrukkelijkeverkiezing.8. Leden, die bevonden worden fïrijdige gevoelenste koesteren tegen de godsdienstige beginfelender Maatfchappij, in dit PLAN uitgedrukt,of zich aan een zedenloos gedrag fchuldigmaaken, zullen hun Lidmaatfchap verbeuren.V. ZENDELINGEN , EN ANDERE ONDERWIJZERS.i,. IJder Zendeling, of ander Onderwijzer,zal benoemd worden door de Beftuurderen.2. De Beftuurders zullen alle moogelijke vlijtaanwenden, om zeker te zijn van de rechtzinnigheid,de godvrucht, de gaaven, ijver, envoorzichtigheid der Zendelingen; en uit geenerleiinzicht, 'hoe genaamd, zich bepaalen tot perfoonenvan een twijfelachtig karakter.3. In gevallen, waar in het noodig geoordeeldWordt dat een Zendeling geordend worde, zalhij, ter Ordening, overgegeeven worden aan hetGodsdienstig Genootfchap tot welk hij behoort;en zal echter worden aangemerkt, als door dégeheele Maatfchappij uitgezonden, en, even alsalle anderen, haarebegunstiging en onderfteuninggenieten.4. Behalven Zendelingen, zal de Maatfchappijook gaarne, zooveel haare hulpmiddelen gedoogen,de gelegenheden omhelzen, om Kate-«hizeermeesters, of andere Onderwijzers, vanbe-


TE NEW-YORK.IJ?beproefde godvrucht, en gezond in het geloof,aanteftellen.5. Zendelingen, of andere Onderwijzers, diebevonden worden ongeregeld in hun gedrag, ofontrouw in de waarneeming van hunnen post tezijn, zullen door de Beftuurderen in den dienstder Maatfchappij opgefchort worden, tot denaasteAlgemeene Bijeenkoomst.6. Alle de Zendelingen en Onderwijzers zullenzoodaanige befolding genieten, als de Beftuurderszullen bepaalen; doch die bepaalingen zullenonderworpen zijn aan de nadere beoordeeiingder Maatfchappij.VI.HET FOND^.1. De Bronnen, waar uit de inkoomsten derMaatfchappij moeten voordvloeien, zijn: — devastgeftelde jaarlijkfche Toelagen der Leden —•openbaare Infaamelingen — de Verkoop derSchriften, door de Maatfchappij uittegeeven —en de vrijwillige Giften van Genootfehappen, enweldaadige Perfoonen.2. Wanneer er in de Kas der Maatfchappij eeiiaanmerkelijk overfchot van Gelden voorhanden is,zonder vooruitzicht dat dezelven fpoedig zullenkunnen gebruikt worden, zal de Schatmeester,met goedvinden der Beftuurders, die op winstbeleggen, tegen geoorloofde sente, en ondergoede zekerheid, of wel op eene andere, evenveilige en voordeelige wijze, daar over befchikken.3. Ge ene Penningen zullen door den Schatmeester, boven het beloop waar toe hij gemagtigdis 9uitgegeeven worden, zonder uitdrukkeiijkenM ft tot


ï73ZENDELING-MAATSCHAPPIJlast van de Maatfchappij, of van de Beftuur-'ders.4. De Maatfchappij zal zich gerechtigd achten,om, tot de oogmerken haarer Inftelling,aanftonds gebruik te maaken, niet flegts van haargewoon Fonds, maar ook van alle giften, waaromtrent de Geevers geene andere bepaalingengemaakt hebben.VII.VOORZIENINGEN.I. Geene verandering zal in dit PLAN gemaaktworden, ten zij vooraf aan de Vergaderingder Beftuurderen, en door deezen aan deMaatfchappij, in haare Algemeene Bijeenkoomst,voorgedraagen.• 2. Ingevalle echter een Voorftel tot'veranderingdoor de Beftuurders niet wordt goedgekeurd,zal de Voorfteller het moogen brengen voor deMaatfchappij zelve, doch het zal niet eerder eenonderwerp van raadpleeging zijn, dan in denaastvolgende gewoone Bijeenkoomst.1 Op last der Maatfchappij,NEW-YORKden 1 November, JOHN M. MASON 31796. Secretaris.B E A M B T E N .De Eeiv7. JOHN RODGERS, D. D. Voorzitter.De Eerw. ) OHN L1 v 1 NGSTON ,D. D.Pice.PrefiJ.ALEXANDER ROBEU r s 0N,Schi!dknaap,6tóö/ff^De Eerw. JOHN M. MASON, Secretaris.De Eerw. JOHN A. AS SOL, Klerk,A N-


TE NEW-YOKK. fffANDEREBESTUURDERS»De Eerw. WILLIAM LINN, D. D.De Eerw. .]OHN M' KNIGHT, D. D.De Eerw. BENJAMIN FOSTER, D. D.De Eerw. GERAUDUS A. KUYPERS.De Eerw. SAMUEL MILEER.LEONARTJ BLEECKER, Schildknaap.JOHN HROOME, Schildknaap.THOMAS MACKAHESS, Schildknaap.Mr. THOMAS STORM.Mr. ËZEKIEL ROBINS.Mr. GEORGE LINDSAY.Mr. JOHN MURRAY.ttmmmmw«—IMIWI—mTerwijl wij, van tijd tot tijd, de eerste gevolgen,op de poogingen der Zendeling - Genootfchappen,bij eenige Heidenfche Natiën, beginnente verneemen, is het niet minder aangenaam,optemerken, hoe de ontftooken Christelijkeijver, ook in Europa, bij de onderfcheidenwaare aanhangers van den HE ERE JE SUS,4ie kennis van deeze onderneemingen bekoomen,de liefde tot den VERLOSSER, en tot de uitbreidingvan zijn Rijk, zoo "binnen als buitenslands,opwekt, gelijk ook de liefde tot de Broederen,welke te vooren, door gebrek aan liart-Jijke briefwisfeling, veeltijds te flaauw werdvoordgezet. De wederklank, welke hunne harten,bij deeze gelegenheid, doen hooren, isverkwikkelijk, en fterkt het geloof onder debezwaaren. Ook verneemt men dus, te gelijk,wat er in andere Landen nog van het levenUit GOD is aantetreffen. Wij vonden daar vareenverblijdend Haal, in den volgendenBRIEF uit Zweden, vertaald naar de EngcljcfüOverzetting. ^§ m & f


iSo B R I E Ï ÜI'Ï Z W E E D EN.Brief van eenen Leer aar /«ZWEE-DEN. aan de Beftuurderen derEngeJfche ZENDELING - MAATscHAWiijgedagteekeridStoreèerg,bij Lidkopng, 12 December %1798.VEIL «ESERDE VADERS EN GELIEFDE BROEDERS m CHBISTÜS!Uwe indedaad prijswaardige onderneeming,om de Heidenen van de duisternis tot het licht,en van de raagt des Satans tot GOD te brengen,door het uitzenden van het Euangelie vanonzen HEERE JESÜS CHRISTUS, 't welkeene kracht GODS tot zaligheid is, ook tot aande einden der aarde, was, voor mijn hart, enis, in mijne fchatting, het verblijdendst en aangenaamstnieuws, dat tot de kennis der menfchenkan gebragt worden. Tot op dien tijd,gevoelde ik eene diepe droefheid, niet flegtsjegens de heidenfche duisternis, in welke zooveele millioenen van mijne medeftervelingenverzonken liggen, maar ook wegens de geestlijkefluimering en blindheid, die meer en meerveld fchijnen te winnen, zelfs onder hun dieChristenen genoemd worden, en in de meestverlichte landftreeken.Nu zie ik, als 't ware, in een verlicht tafreel,vooruit, op de zegenrijke fchatten, welkenGij vergaderen zult — op de zoete vermaaken,welken uwe harten zullen ondervinden,en op de heerlijke belooningen, die, teneenigen dage, onder U zullen uitgedeeld worden;indien Gij maar volhardt, gelijk Gij in' dit


BRIEF UIT ZWEED EN. i$èdit uw groot werk begonnen zijt — indien Gijmaar nimmer, ook geen oogenblik, zult toegeeven,dar eenige bijoogmerken der zwakkemenschlijkheid onder U mede inkruipen, maar»integendeel, eenvouwig en zuiver handelt, uitden vuuriglten ijver, om, voor het Koningrijkvan onzen HEERE JESUS CHRISTUS, eenruimer grond te verkrijgen, en onfterfiijke zielentot de kennis en ondervinding der Zaligheidopteleiden.Voor JESUS te arbeiden — zijne bedoelingente bevoorderen — zijne Liefde aan menfchenvoorteftellen — om zijnen wil, have,gezondheid, krachten, aangenaame genietingen,menschlijke vriendfehap, ja onze eigen achting,en het leven zelfs, opteofferen — hoe heerlijk!hoe vruchtbaar! Is dit niet de zaligde en edelmoedigfteDnderneeming ? Zou de mensch, toteenig andér voorwerp, op eene meer nuttigewijze, befteeden kunnen wat hem is geleendgeworden? Wordt hij immer geroepen, ommeer te waagen, voor eenig grootergoed? Enuit welk eene bron kan hij zoeter vrede fmaaken,dan uit zulk eene opoffering?Konde onze gezegende HEER zelf zeggen:Mijne fpijze is, dat ik doe den wil des geeneudie mij gezonden heeft; o! hoe veel meer behoortelk van ons te zeggen: Het is mijne fpijze.het is het ernstig verlangen, en de begeertevan mijn hart, dat ik mijn deeltje mag toebrengen,tot de verheerlijking van dien IMMA-NuëL, en om zielen, welken door zijn Bloedgekocht zijn, tot de kennis van Hem te brengen!Buiten twijfel is dit het gevoelen van eik,M 4 die


ïSz BRIEF UIT ZWEED EN.'die weet wat het is, door de Liefde van CHRIS­TUS gedrongen, en door zijnen GEEST bewerktte worden. O! hoe verlangt mijn hart naargelegenheid, om, öok in de kleinfte maate,iets toetebrengen, tot deezen uwen arbeid deiliefdevoor onfterflijke zielen! Maar in welk eenlicht ik zie, op 't geen ik zou kunnen leveren,geeft dit mij een pijnlijk gevoel. Ik zou,misfchien, in fiaat zijn, om onder mijne Vriendeneenige weinige ponden te verfaamelen;maar, helaas! wat zou dit beteekenen? De uitgebreidheidvan uw Ontwerp, en de milddaadigheiduwer Natie, zouden zulk een penningskente klein maaken om opgemerkt te worden.Mijne vuurigfte en hartlijkfte gebeden, evenwel,voor de gezegendfte uitkoomst van alleuwe onderneemingen, zullen, door de GodlijkeGenade, nooit verzuimd worden. Ën hetis mijne bede, dat de VRIEND der zielen,opeene zeer bezondere wijze, met de magt en.kracht van zijnen GEEST het getuigenis vergezelle,welk uwe Zendelingen zullen afleggen— het getuigenis van Hem, — van zijnezondaarsliefde — van den duuren Prijs welkenHij heeft opgebragt, als eene verzoening voorhunne zonden — van de kracht van zijnenDood en Opftanding, en van de volkomen za-


B R I B Ï UIT ZWEEDES, I8J«mreiaan, dat ik mij afe buiten het Igchaamrevoele — als mede werkzaam, om aan mearme Heidenen de onuitfpreekelijk groote Zaligheidaantebieden, welke JESUS voor hunverworven heeft^ de Zaligheid, welke Hl] zooverlangende is, dat aan elk zijner met b.oeagekochte fchaare zal verkondigd worden.Uwe oproeping van ons, en van onzen bijftand,is in alle opzichten billijk. Ik bid GOD,dat Gij onder ons eene daadlijke medewerkingmoogt vinden, die beantwoorde aan de hoope,welke Gij, ten deezen opzichte, van onsvoedt, en aan het vertrouwen, waarmede Gijons verwaardigt. Schoon ik anders het eeneeere reken, een gebooren Zweed te zijn, moetik het mij echter fchaamen, dat mijne fivatie zooweinig heeft toegebragt, tot de verfpreiding vanhet licht van het Euangelie onder de heidenfcheVolken. Evenwel, zoo pverftroomd, alsons Zweedsch Sion zich aan de eene zijde vertoont,door gezindheden en partijen, die deWijsbegeerte leeren, in plaats van den Godsdienst— die de Leer des Geloofs tot op defondamenten zoeken te doen wankelen — die,door hun nieuw Saamenftel, ons het Woordvan GOD trachten verdacht te maaken — diealles willen verwerpen wat hunne Reden nietdoorgronden kan; en, aan de andere zijde,door eene lustelooze, laauwe, doodige gedaantevan Christelijke Godsdienstigheid; — nog^thans, gedankt zij de Naam van den HEER EJESUS! Hij heeft, in het midden van ons,nog een aanmerkelijk getal van geloovige engetrouwe getuigen — nog veele bevestigde enteevendige gemoederen, onder alle rangen derM a a tM 5"


184 B R I E F UIT Z W E E D EN;Maatfchappije, die de Waarheid aankleeven, enniet ginds en herwaard gedreeven worden,maar, zoo wel in hunne kennis als in hunnenwandel, eene eere van zijn Euangelie zijndip in hunne harten het tederst belang voorzijne zaak omdraagen, en volijverig ftaan naarde uitbreiding van zijn Koningrijk. Dan, hoeverre deezen het in hunne magt zullen hebben,om eenige aanmerkelijke onderfteuningtoetebrengen, tot de oprechting van dien edelenen fchoonen Godstempel, tot welken Gijbouwftoffen onder de Heidenen zendt, durf ikniet op mij neemen te bepaalen, of met eenigegewisheid te hoopen. Ik bidde GOD, datmijn zwak geloof, ook in dit opzicht, mag teleur gefield worden. O! mogt ik eens zoo gelukkigzijn, te hooren, dat ook Zweeden, opde eene of andere wijze, iets hadden toegebragt,om U in een' eenigszins aanmerkelijken trap teonderfteunen, en ter hulpe te ftaan, om eenevolheid van fchooven in den oogst van hetEuangelie faamen te brengen — de vrucht vanden arbeid der ziele onzes dierbaaren VER­LOSSERS, en de aangenaamfte daarfteliing deruitwerkingen van zijn verzoenend Lijden, vanzijnen bloedigen Dood, en van zijne heerlijkeVerrijzenis!Met hartlijke oprechtheid vereenig ik mij methet Euangelisch gevoelen, 't welk onder U'heerscht, niemand_ uitfluitende der geenen, dieonzen HEERE JESUS CHRISTUS in oprechtheiden in waarheid liefhebben, fchoon ineenige bezonderheden van U verfchillende,•want uw doelwit is de verheerlijking van GOD,en de waare broederliefde. Het is ook mijneer-


&RIEF UIT ZWEÊDEK. 1%5erkentenis, dat elk, die door een leevendig geloofonzen HEER JESUS CHRISTUS heeftaangenoomen, als zijne Verzoening met GOD,en als zijne Kracht en Sterkte, om de magt,de heerfchappij, de fchuld, en de ftraf derzonde wechteneemen en te verbreeken, eenkind van GOD, en een erfgenaam der eeuwigeheerlijkheid is, fchoon hij, in eenige uitwendighedenvan den Godsdienst, of in eenigedenkbeelden der opvoeding, van mij verfchillenmogt. Ja, een iegelijk, en zij allen, die, meteen onverdeeld hart, in onzen HEERE JESUSCHRISTUS gelooven, en Hem Hef hebben alshunnen GOD en ZALIGMAAKER, en die,ingevolge daar van, zijne bevelen vasthouden,en in alle zijne wegen wandelen, Hem welbehaageiijken tot zijne verheerlijking —- deezeallen zijn mijne broeders en mijne medeërfgenaamen,al moest ik hen ontmoeten in het eertijdszoo duister Otaheite. Ik mag het U nietverbergen, dat ftroomen van blijdfchapstraanenvan mijne wangen nederliepen, toen ik, in denieuwspapieren, het eerfte Verhaal las van ditZendelingswerk, en dat mijn eeuwig aanbiddelijkeHEILAND, tot deezen arbeid, menfchenvan onderfcheiden gevoelens over bijzaaken,in Engeland, vereenigd had — menfchen, diedoor liefde tot Hem gedrongen waren, om zichte vereenigen, met ter zijde ftelling van denkbeelden,welken, hoe goed in zichzelven, uitde zwakheid der natuur, en door de vooroordeelen,weleer gediend hebben, om de bandenvan CHRISTUS Kerk krachtloos te maaken.O gelukkig gijlieden! Welk een heerlijk voorbeeld


ï85 B a n F Ü i T 2 w Ï i j» E s.beeld hebt Gij aan geheel de Christen, weereld]voorgefteld!O! dat uwe Zendelingen in alles moogenbeantwoorden aan uwe hoope — aan uw vertrouwenin hunne perfoonen, en aan de grootezaak, waar toe zij zijn uitgezonden! dat nochtijdlijk gebrek, noch tijdliike zorgen, nochvoorfpoed, noch tegenfpoed, het werk desGE EST ES in hunne zielen mooge belemmerenof verflikken! dat noch menfehenvrees, nochmenfehenlof, noch eenige andere bijeiuden, ingangm hunne harten moogen vinden! dat hunnezielen ontledigd moogen zijn van alle begeerteof gevoel, welken niet JESUS, of deliefde tot Hem, en tot heiligheid, tot derzelverhoogfte doelwit {tellen! dat'hunne hartenbranden moogen van verlangen, om menfehenzielenin het Koningrijk onzes HEEREN inteleiden!dat geenerlei aardfche beweegredenmooge tusfehen koomen, om hunnen ijver teverzwakken, in de zaak waar toe zij zich hebbenovergegeeven! Dan zal hun uitgang enhun ingang door zegen vergezeld worden; en,fchoon zij nu het zaad des levens met traanenzaaien moeten, eenmaal zullen zij, voorzeker,met gejuich weder koomen, draagende hunne fchooyen. In die blijdfehap zult Gij, binnen kort,met hun deelen. En Gij, en zij, ook ik, inmijn gering plaatsje en verborgen hoek, wijzullen te faamen in den geest vereenigd worden,om Sions KONING de eer, de dankzegging,en de heerlijkheid toetebrengen!Onze HEER JESUS CHRISTUS zelf Ieggeeenen zegen op uwen en op hunnen arbeid!Dat


BRIEÏ ÜIT'ZWÏEDÏN. 187Dat zijne liefde'hen dringe! dat de kra#vattzin Bloed hen verl evendige! dat zijn GEESThen geleide! dat zijn vrede de liefde en vredeonder hun woonen doe, en alle hunne neigingenbeftuurel Dat zijne trouw hen gronde,wortele, en vastftelle in eenen waaren ApostoüfehenGeest! En alsdan zal, naar zijne dierbaarebelofte, hun arbeid niet ijdel zijn in denHDe R gënade,de vrede, en de zegen van Hern,onzen ZALIG MA AKER, ruste ten alen tijdeop liet geheele Zendeling- Genootfchap! Dit zijnSe beden van den genngften en onwaardigften,onder allen die van zijnen Naam getuigen *(jgeteekend*)LAURENS CHRISTOPH PETZ1US.(Hei vervolg hier van in het derde Sfukl)CHRIS-


l8& IslRZ AAMIC H R I S T E L I J K EWIJSGEERTE^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^(Kjy orden GODS onzienlijke dingen tilt dejchepfelen klaarlijk Verft aan en doorzien, enwaren de Heidenen niet te vercntfchuldigtn,omdat zij daar op geen behoorelijke acht ga«ven («); dan is het voorzeker de pligt vanChristenen, die den Bijbel in handen hebben,GODS wonderbaare Werken zoo te befchouwen,dat zij Hem de eer geeven welke zijnenINaame toekoomt.Gedenk, dat gij zifn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanfchmwm (b), is een bevel,op Godlijk gezag gegrond. Maar eene oppervlakkigewaarneeming is daar toe niet genoeg.GOD, die het Heelal met eene oneindige verfcheidenheidvan wezens vervuld heeft, fchonk,onder alle de overige fchepielen op deeze aarde,aan den Mensch alleen het voortreffelijkvermogen, om derzelver eigenfchappen en oog-mer-(a) Rem. Is 20.


M E N C E L-S C H R i F. T E N. l8^merken natefpooren. De Mensch fchijnt, omdus te fpreeken, tct Priester gefield te zijn,in deeze Benedenweereid; het is zijne verhevenen vermaaklijke beezigheid, de verbaazendeWijsheid, Magt, en Goedheid van GOD, inde Schepping zoowel, als in de Voorzienigheiden Verlosfing, aandachtig gade te flaan. Alles,derhalven, wat tot dat gewigtig doel behuh>zaam kan zijn, zal door ijder gemoedlijk Christenmet dankbaarheid aangenoomen worden.Het pad, welk den meesten van GoDs Volk,in dit leven, te bewandelen gegeeven is, laatmaar weinig gelegenheid overig, voor wijsgeeïigenavorfchingen; en de ledige tijd dien zijmoogen genieten, wordt gevoegelijker aan hetonderzoek van het Boek der Genade, dan datder Natuur, toegewijd. Echter zou een ootmoedigChristen zich buiten twijfel verblijden,wanneer hem zulk eene Schets van ChristelijkeWijsgeerte wierd aangebooden, als gefchiktwas, om hooge en eerbiedige gedachten vanGOD in zijn binnenfie aantekweeken.De waare Wijsgeerte is verre van vijandig tezijn tegen den Godsdienst. Het is, indedaad,maar al te waar, dat fommige menfchen, hoewelwijs genoeg in menschlijke weetenfchap,getoond hebben, dat de vijandfchap van hunvleeschlijk verftand zoo groot was, dat ze hende klaarfte proeven van Godlijke Wijsheid,welken hunne oogen zagen, deed wederftaanen verdraaien. Maar wij hebben het genoegenvan te kunnen aanmerken, dat veele anderen,die in geleerdheid en fchranderheid geenszinsvoor hun behoeven onder te doen, hunne vermogensen ontdekkingen aan de Eer van hunnen.


IQO U t l Z A A M ï4ren MA AKER hebben toegehefligd. De naamenvan eenen JSAAK NEWTON, van eenenDERHAM, van eenen RAY,van eenen BOYLE,[ van eenen N i E U W E N T IJ T , ] en anderen, zullenden verftandigen Leezer hier aanitonds ingedachten koomen.Zeker godvruchtig Schrijver (a) merkt aan,dat de ALLERHOOGSTE GOD, zich genadiglijkvoegende naar de zwakheid onzer„vermogens, de kortheid van ons leven, en„ onze meenigvuldige beezigheden, al de wee-„tenfchap, welke tot ons waar geluk noodig«is, vervat heeft in vier groote boeken; naam-^lijk —- den Bijbel — het boek der Schep-„ ping — het boek der Voorzienigheid — cn„het boek van 'smenfchen hart."Het oogmerk der Christelijke Wijsgeerte Is:den Leezer te hulp te koomen, i nhet befu*deeren van het tweede dier boeken. „ De rebelsvan het zelve, hoewel fchoon,"en veel„uitdrukkende, in zichzelve, zijn niet onmid-„ dellijk leesbaar voor den gftvallen mensch. De„werken der Schepping kunnen vero-eleeken„worden bij een fchoon gefchrift in cijfer.waarvan de Bijbel de ileutel is; en zij dio„GOD kennen uit zijn Woord, zullen vermaak„en nut fcheppen, uit het nafpooren zijner„Wijsheid in zijne Werken. De HEER h e»ft„ eene verwonderlijke overeenftemming geplaa •;„tusfehen de natuurlijke en de geestlijke Wee!„ reld. Dit is een geheim, alleen hun bekend» die(o) De Eerw. JOHJH NIWTON, in een' aiinet


M E N 9 E L-S C H R I F T E N.a die Hem vreezen, doch zij befchouwen het„ met vermaak; en bijkans ijder voorwerp datwzij zien, wanneer zij in de rechte gemoeds*»geftalte zijn, leidt hunne gedachten op tot„JESUS, of ftrekt om de eene of andere Waar*„ heid of Belofte, in de heilige Schrift vervat,* optehelderen en te itaaven."DEZON;In het befchouwen van GODS wonderbaareWerken in de Natuur, is doorgaands het eeriïeVoorwerp dat onze aandacht trekt, dat heerlijkHemellicht, de ZON. Zij fchijnt in het uitfpanfelte woonen, als in haare groote Tent (a) 4Haare gedaante is, na genoeg, indien niet volkomen, bolrond. Haare grootte is waarlijk verbaazend!Men rekent haare middellijn op agthondtrdnegentig duizend mijlen; het welk meerdan honderdmaal zooveel is, als de middellijnvan onze Aarde. Maar uit welk eene ftof zijbeftaat, of ze een vloeibaar, dan een vast ligchaamis; wie zal dit zeggen? Het algemeengevoelen, nogthans, is, dat ze een ligchaam isvan vuur; dat haare hitte onderhouden wordt^door haare verbaazende grootte; ën dat licht«n hitte van haar voordkoomen, als van eenen©nmectelijk grooten klomp gloeiend ijzer. Anderen(o) Pfalm. XIX: 5.II. DEEL.N


192 L E E R Z A A M Sren zijn van gedachten, dat zij ons licht geeft „2onder eenen grooten trap van inwendige hittete bezitten; -en dat haare ftraalen voor ons heetworden, door derzei ver vermenging met onzenDampkring.. De afftan'd der Zon van onze Aarde, gaatalle verwondering te boven; zijnde dezelvemeer dan tagtig millioenen mijlen! Een afftand,zoo verbaazend groot, dat een kanonkogel,van de Zon afgefchooten, en vierhonderd entagtig mijlen in één uur voordfnellende, in geennegentien jaaren ons zou kunnen bereiken. Ennogthans rekent -men, dat de lichtftraalen welkenzij uitfchiet, niet langer dan zeven of agtminuuten onder weg zijn, om tot ons te koomen.Eene fnelheid zoo' onbegrijpelijk groot,dat ze na genoeg gelijk ftaat, met zevenmaalden omtrek van onze Aarde in een oogenbliklOnze weldaadige SCHEPPER heeft de Aardeop den meest gevoegelijken afftand van de Zongeplaatst, digt genoeg, om door dezelve verwarmdte worden, en niet zoo digt, dat zijdoor dezelve verbrand worde. Het is thandseene algemeen erkende waarheid, dat de Zonin het middenpunt van ons Stelfel geplaatst is.Zij loopt niet rondom de Aarde, zoo als wij,uit het fchijnbaar voorkomen, zouden beiluiten,en de oude Wijsgeeren ook dachten. Zij wendteltalleenlijk om haaren eigen as ; en volbrengtdit éénmaal, in den tijd van 25 dagen en 6uuren (a).Vee-(a) De vijanden der Openbaari'ig, hebben niet verzuimd,gebruik te maaken van de fchijnbaare lirijdigbeid,welke er plaat» heeft, tusfchen de Schriften derwaar»


M E N G E L.S C H R I F X E N.Veelerlei proefneemingen hebben bewijzenopgeleverd, ten voordeele van het hedendaagsch,of, zoo als het doorgaands genoemd wordt,het Kopernikaansck Stelfel, en wel zulke bewijzen,die de zaak genoegzaam voldingen. Bijdeeze getuigenisfen mag men voegen, de Leerder Eklipfen, [of der Zon- en Maanverduisteinigen,]De oorzaak der Eklipfen is zeer duide-waarheid, en de waare Wijsgeerte; omdat de heiligaSchrift de Zon doet voorkoomen; als loopende rondomde Aarde, als opgaande, ondergaande, enz. •• Hetzou misfchien kunnen voldoen, te zeggen, dat, naardienhet oogmerk der gewijde Schriften is, den mensch tsonderwijzen, niet in Wijsgeerige, maar in GodlijkeWaarheden, wij die plaatfen, in weiken van Wijsgeeri.ge dingen melding wordt gsmaakt, moeten opvatten,als fpreekende yolgend? het fchijnbaar voorkomen derdingen, eu naar de algemeene begrippen die de menfchenvan dezelven hebben, n\f 'olgcnds derzelver wezenlijkegefteldheid , of de Natuurkundige waarheid.Dan het is door lieden, in den Hebreeuwfchen Bijbelwel ervaaren, aangetoond, dat de heilige Schrift, wanneerzij van Natuurkundige dingen gewag maakt, naauw»keurig en Wijsgeerig waarheid Ipreekt. Wie dit betoogdwil zien, die leeze de PHILOSOPHIA SACKA, or ThePrinciples of Natural Phiiojophy, ertraüci front DiviniRgvelation, door wijlend den Eerw. SAHUEL PIKE.„ Het is waarheid, dat de Zon dagelijks van plaats„ fchijnt te veranderen; dan, het zij de Zon, of do„ Aarde zich beweege, zal die fchijn dezelfde zijn,„ want wanneer de Aarde in eenig gedeelte van het„ üitfpanfel is, zal de Zon tegen dezelve fchijnen ovet„ te ftaan. Elk, die ooit op ftil water gevnaren heeft;„ weet, dat, hoe fnel ook het vaartuig voordgaat, hij„ deszelfs beweeging niet gevoelt. M: r de beweeging„ der Aarde is onvergelijkelijk veel zachter en eenpaa.„ riger, dan die van een fchip, of ander werktuig, dat„ door menschlijke kunst gemaakt is en bew?egd wordt,„ en daarom kunnen wij niet ondetfteld worden dsrzebnver beweeging te gevoelen."N s


'Ï94 L E E R Z A A M Ë •delijk. Wanneer de Maan tusfchen de Aardsen de Zon koomt, zulks dat zij derzelver ftraalenonderfchept, dan wordt de Zon gezegd teeklipfeertn, of verduisterd te worden. Dit gefchiedtnooit, dan bij Nieuwe Maan, omdatde Maan nooit anders zich tusfchen de Zon en• de Aarde bevindt. Wanneer de Aarde tusfchende Zon en de Maan voorbij gaat, dan heeftmen eene Maanverduistering; en dit gefchiedtalleenlijk ten tijde van Volle Maan.Wie kan zich de groote en glansrijke Zonvoorftellen, zonder aanftonds te denken - aanhaaren oneindig Heerlijken MA AKER ? Hijwordt met nadruk genoemd, DE VADER DERLICHTEN. — Is de ftofFelijke Zon zoo groot;hoe onbefefbaar veel grooter moet HIJ zijn,die fprak, en zij was er, die gebood, en zijftond er! — De vaste Starren, welken, doorhaaren onmeetbaaren afftand, ons zoo heelklein toefchijnen, zijn, naar alle gedachten,zoo veele Zonnen, in grootte aan onze Zongelijk, en beantwoordende aan dezelfde oogmerken,in andere Planeetgeftellen, als de onzein dit. Elk eene derzelven fchijnt gevormd tezijn om licht en warmte meêtedeelen aan eenzeker getal bewoonde Planeeten, door haarezwaartekracht binnen den kring haarer werkzaamheidgehouden. — „ Welk een verheven„ denkbeeld levert ons dit, van de Werken des„ Grooten SCHEPPERS! Duizend duizend Zon-„nen, omringd door tienduizendmaal tienduizendWeerelden, alle in fnelle beweeging,„ nogthans kalm, geregeld, en eenpaarig, onveranderlijkhet ipoor houdende dat haar is„ voorgefchreeven; en deeze Weerelden bevolkt„ met


M E N G E L - S C H R I F T EN. 195met millioenenmaal millioenen verftandlijke we-„ zens! O! hoe groot, hoe wijs, hoe goed moet„HIJ zijn, die dit alles gefchaapen heeft, en„ alles regeert en beftuuit!"Naar maate onze gedachten van GOD hoogerrijzen, moeten wij te leevendiger gevoelhebben van onze eigen geringheid en nietigheid,en met DAviD zeggen: Als ik uwen. hemelaanzie, het werk uwer vingeren, [de Zon,]de Maan, en de Starren, die Gij bereid hebt —HEEK! wat is de mensch, dat Gij aan hemdenkt (a")i — Hoe verbaazend is de nederbuigendegunst der VOORZIENIGHEID, datzij, ten midden van het wijd uitgebreid Heelal,in alle deszelfs ontelbaare deelen, ten middenvan de tallooze millioenen van wezens diehet in zich bevat — acht üaat op elk ondeelbaaren,voor deszelfs onderhoud zorgt, en alledeszelfs belangen regelt! — Maar hoe zeer gaathet alle verwondering, alle begrip van gefchaapenWezens oneindig te boven, dat JESUS,aan wiens Alvermogen alle die ontelbaare enverbaazend groote Hemellichten hun beftaan enhunnen luister te danken hebben — zichzelvenzoo diep vernederde, van een bewooner teworden der bedorven en armzalige Aarde, opwelke wij keven; dat Hij de natuur — metder Engelen, maar — der menfchen aannam;dat Hij zijne fchitterende Heerlijkheid wade afleggen,de nederige geftalte van eenen dienstknechtaanneemen, de tegenfpreekingen derzondaaren verdraagen, dertig jaaren lang,, eneindelijk ftieif aan het Kruis, om doemichuldigeJmen-(o) Pfalm. VIII: 4.N 3


tgfS' L E E R Z A A M Smenfchen te verlosfen! Wat is de uitgebreidheidvan het onbefefbaar groot Heelal, vergeleekenmet deeze grootheid van JESUS Liefde ?• De Zon is een van de fchitterendfte beeldender Godlijke Goedheid. Het denkbeeld derMagt, welke dezelve formeerde, vervult mijmet heilig ontzag; maar de Goedheid, welkezich openbaarde in het befchikken van zulkeene bron van zegeningen, vervult mij metdankbaarheid. Te recht zong daarom een heiligDichter:God fchiep aan des hemels transGroote lichten, rijk van glans;Want zijn gunst, alom yerfpreid yZal heflaan in eeuwigheid.Aan de Zon fchonk God gezagDe opperheerschappij bij dag;Want zijn gunst, alom yeijpreid,Zal beftaan in eeuwigheid (aj.Het is een onwaardeerbre zegen voor ons*,dat^de Zon niet fchielijk en plotsling ten voorfchijnkoomt. Zij gaat langzaam en ftaatig op*en fchiet haare ftraalen met trapswijze toeneemendekracht, totdat zij de middaghoogte bereiktheeft; en dan wijkt zij wederom langzaam,totdat zij geheel uit ons gezicht verdwijnt.Zeker Belijder der Roomfche Kerk, die veelejaaren in de donkere gevangenis der Inquifitieopgeflooten was geweest, werd eindelijk voordgebragt,om de doodftraf te ondergaan. Zoodraazag hij niet het licht der Zon, of hij riepuit;(«) Pfalm. CXXXVI: 7, g.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 197uit: * Wie, die redelijk denkt, zou zijnen„Eerdienst bewijzen aan eenigen anderen, dan„aan den MAAK ER van dat heerlijk fchepwfel?"_ Öm deezen go-sdienstigen uitroep-,zoo beleedige'nd voor den Beeldendienst, werdhem aanftonds een bal in den mond geftooken.Geloofd zij GOD! onze tongen zijn volkomenvrij, om de verheven Volmaaktheden teroemen van HEM, die dat glansrijk Hemellichtgefchaapen heeft, en het zelve nog onderhoudt,als de bron van licht, warmte, envruchtbaarheid voor'onze Aarde. Niet ongepastzeide iemand: „ Een Sterrekundige, die„geene GODHEID eerbiedigt, is dol."Hoe uitgebreid is de Godlijke Goedheid, mde weldaadige ftraalen der Zon, met welkenZij eveneens den rechtvaardigen en den onrechtvaardigen,dén vroomen en den zondaar begunstigt!Welk eene fterke drangreden voor deLeerlingen van JESUS, om hunne vijandenlieftehebben! Laat ons trachten, onzen HemelfchenVADER natevolgen, in het verfpreiden,zooveel ons moogelijk is, van die heilrijke kennis,welke wij uit de groote Bron van weetenfchapontvangen.De tijd zal koomen, wanneer de menfchenGODE rekenfchap zullen moeten gceven, vanhet gebruik dat zij van het licht gemaakt hebben.Gelukkig zij, die, gelijk hun VERLOS­SER, de werken van GOD werken, terwijl hetdag is! Zij zullen eerlang worden overgebragttot dien heerlijken Staat, welke genoemd wordt,de Erve der heiligen, in het licht. Maar zij,die het licht der Zon misbruiken, tot het pleeeenvan zonden, en opftand tegen GOD, zul-L E NN 4


ïg8L E E R Z A A M Sïen Voor eeuwig worden opgeflooten inde woo*ïiingen der duisternis en donkerheid.De Zon is een leevendig beeld van JESUSCHRISTUS. Zij is het oog en de ziel deezergroote Weereld; en zulks is JESUS, ten aanzienvan zijne Gemeente. Hij is de Bronvan alle wijsheid en kennis. Reeds duizendenVan jaaren , heeft Hij zijne verliehtende,Ieevendigmaakende, en vertroostende ftraalenvrijgunstig medegedeeld. Geplaatst in het middenpuntder Gemeente, ftort Hij zijne onwaardeerbrezegeningen allerwegen uit; geene millioenenvan Engelen of Heiligen, die mindereLichten, zouden zijn gemis in het geringftekunnen vergoeden. Hoe fchoon is het zeggenvan een' der Euangehefchrijveren: In Hem washet Leven, en het Leven was het Licht der menfchen!In zijne verlichtende ftraalen, zal zijnVolk zich eindeloos verheugen; want de HEERzal hun zijn tot een eeuwig Licht, en de dagenhunner treuring zullen een einde hebben.De voordgang van het licht, heeft overeenkoomstmet het pad der rechtvaardigen. Wanneerde Morgenftar voor het eerst in het hartopgaat, blijft nog eene aanmerkelijke donkerheidoverig. Voor den nieuwlings verlichtenChristen, zijn geesdijke voorwerpen, niet zelden,gelijk de menfchen, in de oogen des blindendie pas ziende was gemaakt; hij zag zeals hoornen wandelen. Doch het goede Werkder Genade, eenmaal begonnen, zal nimmerverlaaten worden. De Geloovige zal toeneemenin het licht der kennis en des vredes, totdat hij fchijnen zal gelijk de Zon in haarenmiddagglans,Laat


M E N G E L - S C H R I F T E N . 199Laat ons deeze Overdenkingen befluiten, metaantemerken, dat de gezegende tijd eens koomenzal, wanneer GOD onze gevallen Natuurzal vertieren met den luister van dat prachtigHemellicht. Nu reeds, is de Kerk bekleedmet de Zon; JOANNES zag haar in een gezicht,omringd met ftraalen van fchitterendenglans, hebbende CHRISTUS en zijne Gerechtigheidaangedaan, en blinkende door licht,waarheid, troost, en heiligheid O), 't Is waar,onze Zon wordt dikwijls verduisterd, en doornevelen en dampen bedekt; maar eerlang zullendie alle wechgevaagd worden, en dan zullende rechtvaardigen blinken gelijk de Zon, inhet Koningrijk hunnes VADERS (V).[ Het vervolg hier na. ](a) Openl. XII: i. 0>) Matth, XIII: 43»N 5KORT


£0O L E E R Z A A M EK O R TB E T O O GV A N;I Z A A K S GELOOF, ENGELOOFSGEHOORZAAMHEIDA A NG O D ,ÏN DE VRIJWILLIGE OVERGAAVE VAN ZICH-ZELVEN, OM, GODE TEN OFFER,DOOR ABRAHAM ZIJNEN VADERGESLAGT TE WORDEN.tiet is niet vreemd, daar noch de heilige Gefchiedenis,Gen. XXII., noch PAULUS, inzijne voordragt van het geloof der aloude Aartsvaderen, Hebr. XI., iets gewaagen van het Geloofen de Geloofsgehoorzaamheid van IzAaK,dat meest alle de Uitleggers dien vroomen Held,ten deezen aanzien, in hunne aandacht en opmerkingzijn voorbij gegaan, en zich alleen bepaalenbij het geloof en de gehoorzaamheidvan den Aartsvader ABRAHAM fa). — Dan,fchoon(a) Onder de Uitleggers, verdient hier nogthans uitzonderingde groote L A V A T E R , die, in een Werkje,door J. W. VJIN HASSELT, 1788, uitgegeeven, betijteld:Abraham en Izaak, op Bladz. 120. en vervol,gends , eenige nitmuntende trekken va» IZA aic's geloofen godvrucht, in deeze merkwaardige Beproeving, aanwijst.Als ook KLOPSTOK, in zijn beroemd Werk,de Mesfiade; alwaar hy IZAAK dus fpreekende invoert:„ Izaak zeide: doch 't treurige van dit tijdftip verzwijge„ ik, eeuwen vreugde bekroonden 't mat" zaligheid.' ach„ uw Izaak wierd verwaardigt 't God.ijk offer, 't offer dat» nu


M E N G Ë L-S C H R I E T E N. Hotfchoon de Gefshiedenis zwijgt, en PAULUSook van het geloof van IZAÜK, in die merkwaardigebeproeving, geen uitdrukkelijk gewagmaaktl zal nogthans, dunkt mij, iemand, diehet aanmerkelijk en doorluchtig Tooneel, opMorija geopend, van nabij in aanfchouw enopmerking neemt, en onderfcheidenlijk indenktden aart der perfoonen, en de bedrijven vanVader en Zoon, zich niet verbeelden kunnen,dat zulks alles fpraakloos zal zijn toegegaan.TrouwendS, verbeelden we ons eenen Jongeling,van omtrent 17 of 18 jaar in de krachten fleur zijnes levens, bezield met de zugt totbehoud en bewaaring van een leven, dat_ indien jeugdigen ouderdom hem boven alles dierbaarwas; begaafd, waarfchijnelijk, bovendien,met zulke ligchaams krachten en fterkte, welkenaan eenen ouden grijsaart van boven dehonderd jaaren niet konden toelaaten, buitenzijne eigen bewilliging en toeftemming, hemaantevatten, te binden, en op-het Altaar terfla^ting te leggen. Verre, dunkt mij, derhalven,offchoon de Tekst zwijgt, móeten wijhet denkbeeld afweeren, als of ABRAHAM enIZAÜK, in deeze gewigtige bedrijven, zondefernstige gefprekken en onderhandelingen zoudente werk zijn gegaan. Maar wat dan ? Laat onshier voor een' oogenblik de bekende karaktersvanV, nu op Colgotha bloed, aftebeelden, verrukking en,] zachte aandoening verfpreiden zich door mijn onlïerflijkI, leven/"Men zie ook de Vertaaling van B. NrEU WEN H UIZEW,II. D. Bladz. 98.(a) De Joodfche Historiefchrijver JOSEPHUS geefthem 25 Jaaren, doch dat is niet zeer waarfchijuelijk.


aoa L E E R Z A A M Svan ABRAHAM en IZAÜK ons voor den geestroepen. — ABRAHAM, offchoon een kinderlievendVader, , en met de tederfte banden vangenegenheid gebonden aan zijnen eenigen Lieveling,aan IZAÜK, was nogthans tevens eenProfeet des HE EREN, die , • volgends Gen.XVIII: 19, niet alleen zijn Huisgezin, maarvoornaamlijk ook deezen zijnen Zoon, in denweg en dienst des HEEREN onderweezen had,en thands, op 's HEEREN bevel en roeping,door de Godlijke genade gewillig en vaardigwas, om aan het beproevend bevel des HEE­REN met onderwerping te gehoorzaamen. Indit karakter, en met dat gezag, als des HEE­REN Profeet —j door IZAÜK zekerlijk erkend engeëerbiedigd — nadert hij thands zijnen geliefdenZoon, die gewis, na de toerichting vanhet Altaar, en de fchikking van het hout ophet zelve, nog al met verwondering en verlegenheidzal hebben blijven uitzien naar hetLam ?welk, naar zijne verbeelding, geilagt engeofferd moest worden. — Dan wat gebeurt?ABRAHAM wendt zich tot zijnen Zoon, geefthem volledige opening van shet hoog bevel enden last des HEEREN, hem opgedraagen, enftelt hem voor.... Wat? Ja, wie is in Itaat, omhier, uit het hartsgeflel, en de gemoedsaandoeningvan een' tederlievend Vader, van een'Profeetdes HEEREN, en van een' Man, zoo nadruklijkin het geloof gefterkt, dat hij niet alleenalle bedenkingen des vleefches overwon,maar thands op zijnen lieven Zoon kon zien,als iemand, die, offchoon door hem geflagt engeofferd, • hem uit den dood zou worden wedergegeeven— wie, zeg ik, is in ftaat, omhier


M E N G E L - S C H R I F T E N . 203hier de mond van ABRAHAM te zijn? Dit zijdes aan het befpiegelend vernuft van een' geoefendChristen aanbevoolen!! Vooral• in 'toog houdende, dat ABRAHAM, bij zijn gefprek,ook een vuurig en ernstig gebed zal gepaardhebben. — Dan, om ter zaak te koomen;hoe gedraagt zich IZAÜK? Om dit behoorelijkintedenken, dienen wij mede ons voorafzijn waar karakter voor den geest te roepen.Van 'smoeders lijve aan, waarfchijnelijk, geheiligd,immers, door ABRAHAM en SAR AH,,van kindsbeen af, in de vrees en dienst desHEEREN vlijtig onderweezen, was hij niet alleenden HEERE vreezende — van hier, misfchien,dat in Gen. XXXI: 42 en 53. GODbij herhaaling als het voorwerp van IZAÜKSvreeze benoemd en omfchreeven wordt — maarook aan zijne Ouderen gehoorzaam en onderdaanig.—• Verbeelden we ons nu, dat ABRA­HAM, met behulp van zijnen Zoon, het Altaargebouwd, en alles 'tot het Offer gereed gemaakthebbende, terwijl IZAÜK, onkundig van de"hoofdzaak, nog al bleef uitzien naar het Lamdat geflagt moest worden — dat ABRAHAM,zeg ik, niet alleen als een tederlievend Vader,maar ook met het eerbiedwekkend gezag vaneenen Profeet, zich tot .Zijnen Zoon zal gewend,en hem eene volledige, hoewel trapswijze ope*ning en verflag zal gegeeven hebben van deGodlijke verfchijning, en het beproevend bevel,dat de HEER hem had opgelegd. — HoeABRAHAM dit heeft voorgedraagen, hoe hijdit heeft aangedrongen, en welke beweegredenenhij, ter overreeding en inftemming van zijnen


ae-4 L E E R Z A A M »nen geliefden IZAÜK, zal gebeezigd hebben;wie zal dit zeggen? De Leezer, des begeerig,kan hier op nazien, het geen de beroemde LA-VATER daar omtrent aan de hand geeft, inhet Werkje, zoo even in eene Noot aangeweezen;als mede, het alom gepreezen Werk vanden Heer A. HOOGVLIET, Abraham de Aartsvader.Dan, behoudends al den eerbied aan datWerk verfchuldigd, dunkt mij nögthans opBladz. 238. een'kleinen fprong, of gaaping te kunnenbefpeuren. ABRAHAM had zich, volgendszijne teekening, eindelijk gewend tot IZAÜK,met deeze aanfpraak:„ Toen 't outer was gedicht, en *t hout gefinpelt, fprak„ De vrome Aartsvader tot zijn lieven IZAÏK:i, Nu is het tijt, om 't hoog bevel u t'openbaren.,. Verhef uw hart, mijn Zoon! laat al de waerelt vare»„ Voor uwe liefde tot den Schepper, 't hoogfte Goet.„ Hij eischt een proefftuk' van geloof en heldenmoedt.„ Hebt gij na Abrams bloet en moedt in hart en ader;„ Gehoorzaam uwen Godt; gehoorzaam uwen Vader.'„ Dus luit d' orakelftem in 't bosch van Berfeba:'„ Ga heen, ó Abraham! naar 't lantfchap Morija,„ En neem uw' Izaak, uw eenig welbehagen,„ Om mij te flaghten, en ten offer op te dragen,Op een* der bergen, dien ik u vertoonen zal.., {)ees is dezelve berg: hier ftont het teeken pal.„ Zie daar het outer, hier het vuur, het mes, de banden;„ En hier ontvange u Godt ten offer van mijn handen."Waar


M E N G E L-S C H R I F T T E N. &0§Waar op IZAÜK, terftond gereed, zijnen Va»der ten antwoord toevoegt:„ Mijn Vader, (fprak de Helt) wel aan: ik ben bereidt„ 011 uwen wil te doen, tot Godt gehoorzaamheit.„ Wel aan , mijn Vader , laat de liefde u niet verfchrikken.„ Spanr vrij uw tranen; 'k zal in weinige oogenbiikken„ Op Harren treden, van dit flerflijk deel ontlast.„ Kom. bind mijn voeten, kom, bind bei mijn handen vast,„ Op dat geen ijdle fchrik het Offer doe mislukken:„ Maar neen, laat mij u eerst in bei mijne armen drukken."enz.Is deeze plotslijke overgang' in het gemoedsbeftaanvan IZAÜK wel zeer waarfchijnelijk?Heeft dit alles op éénen fprong zich in hemtoegedraagen? —- Men teekent, en met reden,vrij uitgewikkeld, den ftrijd tusfchen natuur engenade, welke bij ABRAHAM, op het ontvangenvan GODS bevel, zal hebben plaatsgehad. —P AU LUS getuigt, dat hij geloofd heeft, nietalleen op hoope, maar ook tegen hoope; en watfluit dit al in zich? Dan, niet verzwakt of bezweekenin 't geloof, heeft hij alle vleeschlijkebedenkingen doorgeworsteld, en eindelijk in 'tgeloof, en in zijne geloofsgehoorzaamheid, overalles gezeegepraald. En hier toe heeft zekerlijkmedegewerkt de tijd van drie dagen, welkenABRAHAM tot deeze reize noodig had.Hoe meenigmaal, moogen we wel denken, zalhij, in dien tusfchentijd, bij dagen en bij nachten,zijne knien geboogen, en zijn hart voorGOD in verzugtingen en fmeekingen hebben«itgeftort! •— Maar dienen wij hier ook nieteenigs-


&o6 L E E R Z A A M Eeenigszins op dezelfde wijze omtrent IZAÜK tewerk te gaan? Hoe godvruchtig en deugdzaamhij ook ware, hoe gehoorzaam en onderworpenaan zijnen Vader, kunnen wij ons, nogthans,wel verbeelden — daar hij niet, gelijk ABRAHAM,met eene Godlijke verfchijning verwaardigd, endus ook niet onmiddellijk van G o D tot die zwaarebeproeving geroepen was, noch ook zoo veel tijdtot overleg en godvruchtige oefeningen, als ABRA­HAM, gehad heeft •— kunnen we, zeg ik, onswel verbeelden, dat hij, op de allereerfte voordragtvan Vader ABRAHAM — hoelang, hoeernstig, hoe godvruchtig deeze hem ook over hetGodlijk bevel mooge onderhouden hebben — zichzoo onverwijld, in zulk eene taal als we daar hoorden,tot zijnenVaderhebbeuitgelaaten? — Is hetniet veel eer vermoedelijk, dat hij, gelijk reeds gezegdis, in die jeugdige jaaren, bezield met een' fterkentrek tot het lieve leven, en in het uitzichtop het Lam, waar van zijn Vader gefprookenhad, op het hooren van zulk eenen voorflag —•niet onmiddellijk van GOD , maar van zijnen Vader— als 't ware ten fterkiren zal hebben terug gefchrikt, en zich hier over in de uiterftebevreemding en ontroering zal bevonden hebben?Te meer nog, indien zij beide, of eenvan beiden, hebben ingedacht, dat zij, het Godlijkbevel gehoorzaamende, immers daar doorzouden arbeiden aan de ondermijning van dengrondflag en de hoope hunner zaligheid, naardiende koomst van den beloofden MESSIAS,aan het behoud van IZAÜKs leven verbondenwas. Moeten wij dus ook hier ons niet voorftellen,dat, gelijk in ABA HAM, ZOO ook hierbij IZAÜK, allerlei bedenkingen en overleggingende*


M E N . o E L - S C H R I F T E N . 307des vleefches dn 't hart zijn opgekocmcn? Moogenwij niet denken, dat, gelijk ABRAHAMdie, in het geloof, al biddende, beftreeden enoverwonnen had, hij zulks aan zijnen Zoon,ter zijner navolging-, ook zal hebben voorgehouden,en door allerlei dwangmiddelen zal hebbenop het hart gedrukt? en eindelijk, dat zij tefaamen hunne knien voör GOD zullengeboogen,en ABRAHAM inzonderheid, zijn hart invuurigeen ernstige fmeekingeii tot GOD, voor zij*nen geliefden Zoon, voor zijnen IzAaK, zalhebben uitgeftoit, en afgefmeekt al die genade*welke hij in dit beneepen en drukkend tijasgewricht— om zich gewillig GODE ten Offerovertegeeven — noodig had? En zie, ABRA­HAM wordt verhoord. IZAÜK ontvangt genadevan GOD, wordt gefterkt in 't geloot, overwintdaar door niet alleen zijne jeugdige natuurdrifttot het leven, maar ook alle vreeze desdoods, en alle vleeschlijke bedenkingen; hij onderwerptzich GODE, en geeft zich in gehoorzaamheidover aan zijnen Vader, om met hemte doen, gelijk de HEER hem bevoolen had.3Mu voert hij die, of foortgelijke taal, als wijzoo even zagen, dat hem door dan beroemdenHOOGVLIET, en anderen, in den mond wordtgelegd. Wie ziet en erkent dus niet de zwaarebeproeving, niet alleen van Vader AD RA HAM,maar ook, in het bezonder, van onzen jeugdigenGeloofsheld IZAÜK? en hoe zeer verdfeitfhij, als een Voorbeeld van Ouderliefde, onderwerping,en gehoorzaamheid, aan Kinderente worden aangepreezeli!En zie, hoe GOD, als de wijze, heilige, enrechtvaardige Regeerder deezer Weeveld , ookII. DEEL. O


oo8 L E E R Z A A M Sdeeze ouderliefde en gehoorzaamheid, metaardfcheen tijdelijke Zegeningen — ingevolge zijnebelofte aan de gehoorzaame betrachting van hetVijfde Gebod, gehecht — aan IZAÜK overvloedigvergolden heeft. Daar Vader JAKOB,wegens zijn gepleegd bedrog met Es AU, ende misleiding van zijnen ftokouden VaderIZAÜK, een worstelend leven, onder allerleirampen en wederwaardigheden, heeft gefleetenen doorgebragt {a), daar vinden we onzenIZAÜK, in zijn' geheelen levensloop — eenigeweinige gewoone rampen des levens uitgezonderd—- rijk, aanzienlijk, en geacht, welvaarende,en in 't genot van huislijk geluk en vrede,zijne dagen flijtcn. Hoe zeer moet ons, derhalven,de les en vermaaning van PETRUS, in alonzen wandel, fteeds onder de aandacht zijn:Indien gij tot eenen V AD ER aanroept-—ditdeedenbeide IZAÜK en JAKOB in 't geloof—•den geenen die zonder aanneeminge des perfoonsoordeelt — die, omdat gij zijne kinderen zijt,uwe misdraagingen in de Weereld, niet verfchoonen,of döor de vingeren zien zal •— zoo wandeltin vreeze, den tijd uwer inwooning Qb~).Dan, hoe groet en onwaardeerbaar ook deezezegen te achten is, men denke echter daaromniet, dat IZAÜK boven JAKOB zij begenadigdgeweest. Ik zeide met opzet, dat GOD, indebedeeling zijner zegeningen en oordeelen , inden(a) Men zie daar van eene korte en volzinnige teekenitg,in de voortreffelijke Leerredenen van Prof. G.EOUHET , I. D. Bladz. 19 en vervolg.(&) I Pet. I: 17.


M E N G E L-S C H R I F T E N . 20den tijd, te werk gaat als de rechtvaardigeRechter en Beftuurdér deezer Weereld, die zonderaanzien des perfoons oordeelt, en, in ditopzicht, zijne kinderen niet verfchoont of voorbijgaat;gelijk in DAVID, en andere heiligen,gebleeken is» Maar ten opzichte der geloovigen,heeft en beoefend GOD ook het karaktervan een' genadig goedertieren GOD en Vader,die door zijn oneindig wijs beleid, en onnavorschbaarBeituur, de zonden en ftruikelingenzijner kinderen zeiven — tegen haaren eigenaart en natuurlijke ftrekking •— weet dienstbaarte raaaken, tot bevoordeling van zijne eer, enhunnen aanwas in geloof en godzaligheid.Ziet men dit niet, in zekeren zin, in JAKOB,boven IZAÜK? De laatfte, ja, leefde en ftierfin vrede — voorwaar, een groote zegen! Maarnog grooter zegen is het te achten voor JAKOB,indien hij, door zoo veele rampen, als hem inzijn leven getroffen hebben, van den HEEREgetuchtigd zijnde, daar onder waarlijk vernederden verootmoedigd is geworden; indien hij, doorzijne ernstige en herhaalde fmeekingen en worstelingenmet GOD, meer ondervindelijke kennisbekoomen heeft van zijne vergeevende liefde,en van zijne wonderbaare wijsheid, magt,en trouw, in alle zijne onderfcheiden lotwislë*lingen; indien hij daar door meer gemeenfchapmet GOD heeft g


2io L E E R Z A A M Êdan ziet en hoort men in hem niets, dan hetgeen ons allen eerbied en achting voor deezenvroomen Grijsaart moet inboezemen. — Hetis wel waardig, over dit Godlijk beftuur, verdernateleezen, het voortreffelijk Werk van dengodvruchtigen NEWTON, Grondlegging derChristen Kerk, Bladz. 339, en vervolgends.CQRN.BREM.N A S C H R I F T .In de Boekzaal van April 1800., Bladz.357. leest men. „ Eer wij deze Aanmerking„ eindigen, kunnen wij niet voorbij, om, uit„den bovenaangehaaldenBEATTIE , nog het„volgende, ten opzichte van ISA au. te plaatsen,'t welk ons te nodiger fchijnt, omdat„ dit genoegzaam altijd wordt voorbijgezien.„ Hij merkt aan, „ dat 'er iet bijkans even„zo groot is, in de iHlzwijgende onderwer-„ping van ISAUK, die, nu bijkans 30 jaaren„ oud zijnde, weêrftand zou hebben kunnen„bieden, of het gevaar vlugtend ontkomen,„ indien zijn geloof en godsvrucht hem niet„ een waardigen Zoon van zulk eenen Vader„ gemaakt hadden." — Wat zoude ook van„ het gantfche oogmerk deezer gefchiedenis„geweest zijn, indien ISAÜK. zich onwillig ge -„toond, of weêrftand geboden had? Hoe zou-„ de hij dan een gepast voorbeeld geweest„ zijn van dat Lam, het welk zich eens ftem-„ meloos ten offer zou opdraagen?"—Tot hier aan toe gekoomen, valt mij in handeneene korte Verhandeling van den Eerw.en


V ' M E N G E L ' S C H R I F T E N . ailta geleerden Heer GERARDUS KUIPERS,over ISAÜK op Moria, geplaatst in het X.Deel der Verhandelingen van het Zeeuwseh Genootfchapder Weetenfchappen te Vlisfingcn ,Bladz. 614. In welke ik zie, dat zijn Eerw.de gedachten van mij en anderen, aangaandehet geloof en de geloofsgehóorzaamheid vanIZAÜK, met veele redenen, zeer geleerdHjk beftrijdten tegengaat, zoodaanig, dat indien meteenige zekerheid konde beweezen worden, datIZAÜK een kind was van tusfchen de agt entwaalf jaaren — gelijk zijn Eerw. met geheelonwaarfchijnelijk acht, Bladz, 626. — ik zijnEerw. de zaak in verfchil geheel gewonnen zougeeven. Dan, naardien de gisfing van anderen,die IZAÜKs ouderdom op zeventien of agttienJaar bepaalen, mij alsnog het aanneemelijkftevoorkoomt, neig ik om te blijven aankleeven degedachten door mij voorgedraagen ,• zonder nogthansde verdienste van die Verhandeling daardoor in 't minfte te willen verkleinen. Ik laathet oordeel, over het min of meerder aanneemelijke,aangaande IZAÜK'S gemoedsbeftaan,den befcheiden Leezer aanbevoolen.O 3T.WEE-


SISL E E R Z A A M ET W E E D E B R I E FV A NWILLIAMTUCKER,AAN ZIJNEN VRIEND IN HOLLANDf»GELIEFDE EN ZEER GEACHTE VRIEND!X_Jw geëerde van den 15 Junij, is mij welter hand gekoomen, e;. ik mag tevens zeggen,ook zeer onverwacht; want ik had de hoop reedsopgegeeven, om meer van u te hooren. Dochnu werd ik aangenaam verrast, en heb uwenwaarlijk Christelijken Brief met veel vermaak geleezen;fchoon ik bekennen moet, dat zeker gedeeltedaar van, mij geërgerd heeft — en datis, uw fpreeken van mijne grootere bekwaamhedenen talenten. Mijn lieve Vriend! kendetgij den hoogmoed van mijn hart, gij zoudt,door zulke loffpraaken, geen brandftof tot ditvreemde vuur hebben aangevoerd. Christenen,boven al, behoorden toetezien, om aan de verdorvenhedenvan eenen Broeder geen voedfel tegeeven. Ik verzoek derhaiven, in 't vervolgfoortgelijke loffpraaken te vermijden, naardiengij ontwijfelbaar weeten zult, hoe groot eenftof(a) De Eerfle Brief is te vinden in het eerfte Stukje,Bladz. 77—83.


MENGEL-SCHRIFTEN. 213ftof door een klein vuur kan aangeftooken worden.Ik zou, met het zelfde recht, dien lof ukunnen wedergeeven; doch, om de gezegde reden,zal ik mij daar van onthouden.Ik dank u, voor uwe deelneemirg in mij»geval; fchoon zulks gansch onwaardig. Er iseen foort van verzachting, of genoegen, in hetuitftorten onzer klagten in den fchoot vaneenen Vriend. Doch wat klaagt eeri leevendmensch? Het is niet loflijk voor een' leevendinwooner van Jerufalem, het houfd te hiatenhangen als eene hieze, en treurig zijnen weg tegaan, al is het, dat wolken en donkerheden,ftormen en onweders, fomtijds zijn pad benevelen ,en den weg eenzaam en troosteloos maaken.Dikwerf wensch ik, dat ik nimmer een' zugtmogt loozen, of eene klagt flaaken, dan alleentot Hem, die de geheimen van het harte kent.Dan, maar al te dikwijls, en als bij verrasfmg,fpreekt de mond uit den overvloed des harten.Des Apos els vermaaning is: Verblijdt u in denHEERE tallen tijde, wederom zeg ik 0, verblijdt11. En o! hoe veel reden hebben devolgers van het LAM, om zich altijd in Hem,hunnen HEER en HOOFD, te verblijden, enniet in het vleesch te vertrouwen! De treurigeen morrende Christen vergeet zijne hooge geboorte, en voorrechten, en daar door ondankbaar,onteert hij zijnen HEER, en het werkzijner Genade in zijn hart. Dan, wat zullenwij zeggen? Gebrek, bederf, zonde, enfchuld,is alles wat wij zijn! En hoe kunnen wij anders,dan klaagen? Dit is waar; en hoe ongelukkigware het, indien wij geene hoope.hadden! Maar CHRISTUS is onze Wijsheid,O 4Recht-


?H L E E R Z A A M ERechtvaardigheid, Hciligmaaking, en Verlosfing,"En daarom zijn wij volmaakt in Hem, hetHoofd van alle Overheid en Magten; en inHem woont al de volheid der GODHEIDligchaamlijk. Hebben wij dan geene overvloedigereden, om ons ten allen tijde te verblijden,en GOD in alles te danken? Lof betaamt denoprechten; maar eene klaagende ziel houdt dienterug, en maakt daar door haaren beker bitter.O! dat ligchaam der zonde, 't welk devleugelen des gcloofs afknot, de ziel aan hetftof doet kleeven, IMMANUCLS liefde verdonkert,en al zijne heerlijkheid cloet taanen ïWie zal ons verlosfen? Wel nu, nog een weinig, en dit bewolkt tooneel zal eens voorbijgaan ,en wij, gelijk ikvertrouwe, met het beeld vanonzen VERLOSSER verzadigd worden, bij onsontwaaken! Dan zullen wij voldaan zijn; en onzeontkluisterde zielen zullen omhoog zwee^ven, cp de vleugelen der liefde, en voor eeuwigbefpiegelen aanbidden , en verheerlijkende onnafpoorelijke Heerlijkheid van den Eeuwigeaen Drieëenen GOD! — O! dat gij en ik, enalle de verlosten, hier op aarde, deezen lofzangmogten aanheffen: Zaligheid, en eert, enheerlijkheid, en kracht zij Hem, die op denTroon zit, en het LAM, tot in alle eeuwigheid!Ik was blijde, te zien, dat gij van zoo nabijbekend zijt met de Schriften van dien uitmun^tenden Dienaar van CHRISTUS, Dr. J.OwEN,wiens Werken hem prijzen in de pooi ten, en inachting zullen blijven, zoo lang er geoefendeChristenen zullen zijn, om die te leezen. Welkeene Wolk van getuigen hebben wij, voor degroote Waarheden van het Euangelie ! Dr.OwENj


M E N G E L - S C H R I F T E N .OWEN,- en Dr. THOMAS GOODWIN, zijntwee onzer Engelfche Godgeleerden, wier Werkendoor geen' hunner tijdgenooten zijn overtroffengeworden. Gij hebt zekerlijk mede inHolland veele uitmuntende Godgeleerden gehad,die mij onbekend zijn. HERMANUSWITTIUS is de eenige, daar ik kennis aan heb.Zijne Huishouding van de Verbonden, zal hem3iet lof in de Kerk doen gedenken , tot aan heteinde der eeuwen. Het is indedaad een voortreffelijkWerk (aj. Welk eenen dank zijn wijden HEERE fchuldig, voor het verwekken vanzulke gezegende werktuigen, tot ftuiting vanzulk een' ftroom van dwaalingeu, /Zoo in deLeer, als in de Beoefening, waar mede de Satangepoogd heeft, - het geheele geflacht der menfchenten verderve te brengen. Dr. OWEN,Over de Rechtvaardiging, heb ik nooit gezien;maar zijn Werk over P/alm CXXX. heb ik,nevens nog eenige anderen. Ik heb desgelijksgelee zen , EDWARDS , Over de GodsdienstigeHartstogten; Over den Vrijen Wil; en Over de Erfzonde;welke alle voortreffelijk zijn in hunnefoort.0») Onder de weinige Hollandfche Werken , die in £«•geland bekend zijn, is nogthans dit Werk, van Prof.WITTIUS, aldaar vertaald, en alomme, bij de rechtzinnigen,in groote achting gehouden. Zijn naam is aldaafzeer beroemd, naardien hij , in het laatst der voorgaandeeeuw, met Koning WILLIAM in Engeland zijnde,onder de Geleerden aldaar zeer veel heeft toegebragt,.tot demping van een' heeten twist, toen heftig brandende,tusfchen zoogenoemde Antinomiaanen, en Neonomtaanen.Waar van tot getuige ftrekt, zijn onfehatbaarWerkje: Vredelievende Aanmerkingen, door den Eerw.Heer PEIFERS vertaald, en uitgegeeven, in I7S4*O 5


2if>L E E R Z A A M Efoort. Geloofd zij de HEER, voor zulke ftervren van de eerfte grootte, voor zidke heldereftraalen,die ons van de ZON DER GERECH­TIGHEID toekoomen! En welke reden hebt gij,om zijnen Naam te prijzen, dat, door zijne'onderfcheidendeGenade, het Euangelie, onder uweNatie, nog in zuiverheid bewaard wordt! Ikkan in waarheid zeggen, dat dit mijn hart verheugt; en ik verblijde mij, dat de gevoelens vanuwen Landgenoot, J. ARMINIUS, ZOO algemeenworden afgekeurd. Terwijl ik met droefheidmoet zeggen, dat zijne gevoelens, en dievan ARIUS, en SOCINUS, welken nog verderflijkerzijn, onder ons algemeen en alommeverfpreid worden. En wat gij ook van ons diepverval moogt gehoord hebben, zoo geloof ik,dat u de helft daar van nog niet is aangezegd.De omfchrijving, bij den Profeet JESAIASHoofdft. LVI: 10—12. kan u een recht denkbeeldinboezemen, van het karakter der Leeraarenvan de Bisfchoppaale Kerk. Niet één eenigeBisfchop onder al die meenigte, geeft eenigblijk van vreeze GODS. Zij zijn, tot één toe,volflaagen Armtniaanen, zoo niet erger. Ook zijner, onder het geheele ligchaam der Geest!ijkheidO) — gelijk wij reden hebben te gelooven— geen twee uit de honderd, die eenigeonderviudelijke kennis hebben van de Waarheid,gelijk die in JESUS is. De Presbyteriaemen,,die onder ons een groot getal uitmaaken, zijnmeerendeelsbeimet met de wangevoelens van ARIUSen SOCINUS. De Indejwndmten, en een deel(a) [Die op•agtduizend Leeraars begroot worct jvan


M E N G E L - S C H R I F T E N . CI?van hun, die Methodisten genoemd worden (»,Ziin de eenigen, die de Waarheid aankleeven;onder deezen begrijp ik ook de Doopsgezinden^die in 't algemeen de ijverigfte voorftanders zijnvan de Waarheid en van het eeuwig Euangelie< £). Doch onder deezen, heeft ook veelverflaauwing plaats, in het leven en de krachtder godzaligheid. Voeg hier bij, eene algemeeneverbastering in de zeden, en het fpotteii metde allerheiligfte Waarheden, nevens den overftroomendenvloed van het Deïsmus. Alle deezedingen verwekken in het gemoed der waare godvruchtigenonder ons, zeer bekommerendeuitzichten, aangaande den ftaat en toeftand vanons Vaderland; en zulks te meer, naardien menniet befpeuren kan, dat er onder de godvrachtigen,ten deezen aanzien, veel van den Geestder gebeden gevonden wordt. Zoo dat de HEER,in zijne Voorzienigheid, fchijnt te zeggen: Bidtniet meer voor dit Volk; en, fchoon NoacHDANlé'L, en JOB, intraden, ik zoude naarhun niet hoor en. In waarheid, alle metwienikomgang heb, of daar ik van hoor, belijden,da 1 " ze in hunne plegtige naderingen tot Gop,die aandoeningen des harten, of die vuungeuitgangen der ziel niet ondervinden, als de natuuren het gewigt der zaak fchijnt te vorderenDit, zult gij erkennen, geeft het akeligstuitzicht van allen. Als de Geest der worsteling(o) [Zij, naaralijk, die de Leerwijs van G. WHITÏ*JFIELD volgen.] .(b) [Dit blijkt ook, onder anderen, uit de bij onsbekende Schriften van den Eerw. Heer ABIAHAIIBOOIH.]


ei8L Ë E R Z A A M Eling met GOD- onthouden wordt, wat hebbefiwij dan niet te vreezen? Wat bet zijn zal, dit isalleen den HEERE bekend; doch wat mij betreft,ik kan niet voorbij, de teekenen der tijdente befpiegelen, en, naar mijne wijze vandenken^ fchijnen er donkere wolken op een tepakken, en als nu over. het hoofd te hangenvan ditfchufdig Land; en elke dag bevestigt mij,'en veele anderen, in deeze gedachten. OnzeNatie heeft, in haare openbaare handelingen,bij GOD geen raad gezocht, maar, tot hiertoe, ijdellijk gefteund op eenen vleefchen arm;en GOD heeft ons ijdel vertrouwen befchaamd,en te leur gefield. Zelfs doen wij zulks nog«iet, maar wij beroemen ons op onze magtigeVlooten, en op de dapperheid onzer helden,zeggende, in,de daad, met FARAO: Ik zal zevervolgen, ik zal ze achterhaalen, ik zal den roofdeden, enz. vergeetende, dat de loop niet isder fnellen, noch de ftrijd der helden, maar datGOD de overwinning geeft.Ik dank u, voor uwe vriendiijke waarfchuuwing,om geen vertrouwen te ftellen op eenigevan onze bepaalingen , aangaande toekoomstigezaaken (0). Ik weet,- dat de verborgendingen zijn voor den HEERE onzen GOD, endat" het aan ons niet ftaat, om, aangaande hettoekooiiistige, de tijden en ftonden te bepaalen.Ook vermeet ik mij niet, eenige buitengewooneindrukken te hebben, aangaande de gefteldheidderIÏTIRW-'.O curv - -(a) [Dit had zijn opzicht op eenige uitdrukkingen vandenSchrijver, te kennen geevende , zijn vermoeden, aisof de ondergang van Engtlattd, en van het Protestantendom,toen al zeer n^Liij en ophanden ware.]


M E N G E L-S C H R I F T E N. 310der zaaken van onze en andere Natiën. Ik oordcelalleen door zedelijke gevolgtrekkingen, diemen natuurlijk afleiden kan uit de tegenwoordigegefteldheid van zaaken, zoo als toekoomende gebeurenisfen,veelal, uit tegenwoordige oorzaakenvoordfpruiten. Dan ik geef u echter volkomengelijk, dat zulks niet altijd doorgaat; geujkgij zeer wel aanmerkt, uit de gefteldheid onzerNatie, in de Jaaren 1683 en 1684, wanneermeest alle de godvruchtigen zwanger gingen metde gedachten, dat GOD op weg was, om eenvoleindend oordeel over Engeland en het gehee.eProtestantendom uitteftorten; en, des niettegenftaande,ging het licht over ons op uit die duisternis,toen GOD, inde Jaaren 1687 en 1688,ons die heerlijke en heuglijke omwending befchikte,onder Koning WILLIAM III. Dus zienwij, dat groote en goede menfchen zich kunnenbedriegen, omtrent de bepaaling van tijden enftonden, welken de HEER voor zich verborgenheeft gehouden. — Het is nogthans met eenbezonder vermaak, dat ik fomtijds die toekoomstigelaarfte dagen befpiegel, wanneer de Bergvan het Huis des HEEREN zal v'astgefield wordenop den top der bergen, en verheven boven allede heuvelen, en dat tot denzehen alle de Volkenzullen toevloeien; en wanneer het eene Volkhet ander Volk zal toeroepen, en zeggen: Koomt,laat ons opgaan tot den Berg des HEEREN, tothet Huis van JAKOBS GOD, opdat Hij onsleere van zijne wegen , en wij in zijne paden moogenwandelen; want uit Sion zal de Wet uitgaan, en des HEEREN Woord uit Jerufalem,enz. Heerlijke tijden, voorwaar'. Want dan zalonze groote GOD en ZALIGMAAKER heerfchen


S2o L E E R Z A A M Sfchen van zee tot zee, en. van de rivieren totaan de einden der aarde. Dan zal Hij heerfchenals Koning der Volken, zoo wel, als Koningder heiligen. Zalig tijdperk! en zalig wij,indien wij zulks beleeven mogten! Maar zaligernog, indien wij alsdan inwooners moogen zijnvan het hemelsch Sion, en, met alle de Heiligen,den Troon van GOD en het LAM omringende,mede moogen aanheffen dien lofzang,welke nimmer zal ophouden; wanneer wij aanfchouwenzullen dien verhoogden ZALIGMAA-KER, die ons GODE gekocht heeft met zijneigen bloed — aanfchouwen, niet met een oogdes geloofs, gelijk hier, maar Hem zien gelijkHij is, zonder eenige wolk, of fchaduw van,tusfehenftand. O! wat zullen wij dan zien! Watzullen wij dan gevoelen! Welke gedachten zullenwij dan van CHRISTUS hebben! Dan zullenwij waarlijk den KONING zien in zijnefchoonheid; dan zullen wij volkomen gevoelen,welk eene aantrekkende kracht zijne liefde heeft!Dan zullen alle onze vermogens en krachteningenoomen en beezig zijn, in het begluurenvan de gadelooze Heerlijkheid van zijnen Perfoon,de oneindige volheid van, zijne Genade,met de onbepaalde vrijheid zijner vrijwilligeliefde; dan zullen onze zielen volmaakt geitemdzijn tot zijnen eeuwigen lof. En dan —indien fchaamte den Hemel korde bereiken —zouden wij b'oozen, uit aanmerking van onzeondankbaarheid, en ons weerbarstig ongeloof,geduurende ons omzwerven in ce woestijn vandeeze Weereld. Dikwijls heb ;k gedacht, dateen waar Christen, een geloovige in JESUS,waarlijk de ondankbaarste van alle GODSfchep*


M E N G E L-S C II R I F T E N. 221fchepfelen is. Ik weet, ik ben een van dat getal.Onze HEER zeide eens tot een' zijnerDisfipelen; 0 gij klein gehorige! waarom hebtgij gewankeld? En waarom zou een Christenwankelen? welke is de reden? Is het, omdatCHRISTUS niet gewillig, of magtig is, om tebehouden? Niet, omdat Hij niet gewillig is ;want geheel zijn Woord, en alle zijn Werken *betoogen ten aïlerfterkiten zijne bereidwilligheid.De beloften zijn alle oppermagtig, vrij, Ja enAmen in Hem. Het is: Die wil, die koome,en neeme van het water des levens, om niet. Hetis: Koomt, koopt, zonder geld en zonder prijs,heide wijn en melk. En zijn Werk maakt tegelijk zijne gewilligheid openbaar. Zou Hij, totheil der uitverkoorenen, in den eeuwigen Vrederaadhebben ingefcemd, indien Hij niet gewilligware geweest ? Zou Hij onze Natuur, in vereenigingmet zijnen Godlijken Perfoon, hebben aangenoomen;zou Hij zich vernederd hebben, toteenen Man van fmerten, verzocht in krankheid,en gedvaagen hebben de verfmaading en befpottingzijner fchepfelen; zou Hij het tegenfpreekenvan zondaaren tegen Hem verdraagen heb'ben •— indien Hij niet gewillig ware geweest om onste behouden ? Zou Hij onze fmert en droefhedengedraagen hebben; zoude Hij hebben ingewilligd, dat onze ongerechtigheden op Hem gelegdwierden,en dat Ilij,de Regtvaardige, vooronrechtvaardigen, zulk een lijden zou ondergaan —indien Hij niet gewillig ware geweest, om onsdaar door wederom tot GÓD te brengen? Wiekan dan èenigszins aan zijne gewilligheid twijfelen?En wie kan twijfelen aan zijne magt, die indenkt,dat Hij zeifis de MAGTIGE GOD, jade HEERE GOD de ALMAGTIGE, vol vanGe-


222 LEERZAAME MENGEL-SCHRIFTEN»Genade en Waarheid, die volkomenlijk kan zaligmaakenalle de geenen, die door Hem tot denVADER gaan? In waarheid, er is niets, in hetganfche Woord van GOD, noch inde aanbidde*lijke en verbaazende werken der GezegendeE)RiEëENHEiD,tot Zaligheid van Zondaaren beraamd,welk de minfte aanleidiag tot eenigentwijfel kan geeven. Er is geen gebrek van liefde,van goedwilligheid, noch van vermogen. Zijnhart en zijn arm zijn even eens gefchikt tot hetgroote werk. Ook kan Hem niets in den wegitaan; want Hij zal barmhartig zijn, wien Hijbarmhartig zijn wil. En laat onze omftandighedenzijn, welken zij ook weezen moogen; oppermagtigeliefde vermag meer, dan alle de vereenigdemagten van zonde, weereld, en Satan.Waarom zouden wij ons dan niet ten allen tijdein GOD onzen VADER verblijden, en hier doorHem verheerlijken? Waarom zouden wij ons geloofin zijne Volheid, en in de Volmaaktheidvan den HEERE ONZE GERECHTIGHEID,en in de overvloedige kracht van zijn verzoenendBloed en Offerande, niet bewijzen en openbaarmaaken, door in Hem te wandelen, met vertroostingen blijdfchap ? O ! dat de HEER ons,en alle de zijnen, begunstige met de Zalving vanden HEILIGEN, met de genadige Verzegeling,en het Medegetuigenis van den Eeuwigen GEEST ,opdat wij lteeds moogen wandelen in het licht vanzijn aanfehijn, en zijnen aanbiddelijken Naam altoosmoogen grootmaaken!Wenfchende u barmhartigheid, genade, envrede, van GOD onzen VADER, en den HEE­RE JESUS, verblijve ik, uw onwaardige Vrienden Broeder, in onze algemeenen HEER!CHARD , den i Julij,WM. TUCKER.BE-


BERICHTEN.VANAANMERKENS WAARDIGEBEKEERINGEN,EN VAN HETGODVRUCHTIGLEVEN EN STERVENVANSOMMIGEL E E R A A R S ,EN BEZ ONDERISC H R I S T E N E N .


B E R I C H T E NVANAANMERKENSWAARDIGESEKEERINGEJST.B R I E F'Aan de Uitgeevers van het EngehchE U A N G E L I S C HM A G A Z I J N . ,BEHELZENDE EEN KORT BERICHT,VAN DE BEKEERING ERNER CROO'TE ZONDAARS S.HMIJNHEEREN!et volgend geval is zoo merkwaardig,dat iklang gewenscht hebbe, dat het meer algemeenbekend mogt worden. Indien het voor het oog- ,merk van uw nuttig Tijdfchrift niet ongepastis, is het tot uwen dienst; vooral, daar het,onder den Godlijken zegen, voor veelen uwerLeezers tot {lichting zou kunnen {hekken.De Perfoon welke het Verhaal betreft, wasgebooren te Norwkh, en een Dochter van Oudersdie in zeer bekrompen omftandighedenleefden. Zonder opvoeding, en ontbloot vanP 2ee-


Ü2Ó* HÉT LEVEN EN STERVEN VANeenige ondervinding in de weereld, werd zij%op haar twaalfde jaar, in eenen huisdienst befteld.Haare Meesteres was een mensch van een^zeer bedenkelijk karakter, die door het herhaaldfchenken van ligtvaardigen opfchik, gepaard methet kwaade voorbeeld van het ganfche Huisgezin,haar weldraa aanleiding gaf, om oppasferstewachten, en onecrbaare gevoelens te koesteren.Uit deezen ftand werd zij echter verplaatst, eerzij zich aan daadlijk misdrijf had fchuldig gemaakt.Zij ging vervolgends over, in dén dienstvan eene adelijke Juffer; doch door aanraadingvan eene andere dienstmaagd, verliet zij, naweinig tijds, dit Huis, met oogmerk, om zich.te faamen naar Londen te begeéven, om haarfortuin te maakeii; dan haare medegenoote werdhaar ontrouw, en nam de plaats in, welke zijhaar had doen verlaaten. Bevallig zijnde vanperfoon^ buiten dienst, en niet beteugeld doorhaare Ouders, werd zij door een' Heer vanNorwic/iverleid. De fchaamte drong haar eerlang,om haare geboorteplaats vaarwel te zeggen.Zonder vrienden , en zonder eenig middel vanbeftaan, begaf zij zich naar Londen; alwaar zij,in al de ellende en fnoodheid van eene natuur dieaan het kwaad geheel is overgegeeven, verfcheidenjaaren doorbragt in fchaamtelooze ontucht,totdat j door armoede, ongebondenheid, enziekte $ haar ligchaamsgeftel aanmerkelijk gekrenktwas. Nogthans, in deezen ellendigen toeftand,Vond zij iemand, die haar ten huuwelijk begeerde.Hier toe belloot zij; doch deeze veranderingverfchafte haar flegts gelegenheid, omongerechtigheid tot ongerechtigheid toetedoen.


SOMMIGEGODVR.UCHTIGEN. %


'S28 HET LEVEN EN STERVEN'VANzelfs m de hel te weezen, opdat zij het argftemogt ondervinden ; en meer dan eens werd zijverhinderd in het voornemen, om zich in de eeuwigheidte {torten. Omtrent deezen tijd, werdhaar door eene bekende geraaden, om te Norwc/iin zekere Kerk, den Tabernakel geheeten,te gaan. Daar was zij tegen, uit vreeze datmen haar, indien zulks bekend wierd, onder deDweepers zoude tellen. Ondertusfchen liet hetgeweten haar geen rust, en de wanhoop nam deoverhand, het welk haar eindelijk deed befluïtenom te gaan; doch niet, voor dat zij eerst ophaare knien gebeeden had: „ HEER! beltuur9, mij, waar ik gaan zal! HEER! breng mij„ waar ik raad voor mijne ziel kan vinden,„ want ik ben een verlooren zondaar; en zoo ik„ niet fpoedig gered worde, moet ik omkoo-„ men! eeuwig omkoomen!" Drie dagen daarna, begaf zij zich fteelsgewijzenaar den Tabernakel.Gezeten zijnde, was zij getroffen door deftaatigheid der plaats, den fchijnbaaren ernst enaandacht van het volk, en door het ftreelende dergezangen, welk alles te faamen werkte, om haarte doen gelooven dat dit de rechte weg was. Hetgezang, inzonderheid, roerde haar zoo fterk,datzij traanen ftortte; waar over zij zich echterzeer fchaamde, denkende dat niemand, buitenhaar, ooit zoo zwak was, van op het zingen vaneenen lofzang te fchreien.De Eerw. HOOK was ten dien tijde Predikerin den Tabernakel. Zijne Leerrede had eenegroote kracht op haar gemoed. Maar, in ftedevan den troost, welken zij gewenscht en verwachthadde, zag en geloofde zij nu, de fnoodfte


' SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 025(le en verachtelijkfte van alle zondaaren op denaardbodem te zijn. Zij vreesde dat elk haarezonden in haar gelaat zou kunnen, leezen, enmen niet dulden zoude, dat zij aldaar ooit wederverfcheen;. ja, zij dacht eiken oogenhlik,dat de een of ander last zoude krijgen, omhaar uit de Kerk te zetten.Kort daarna, had de Schrijver van dit Berichtgelegenheid, om haar in haar eigen huis een bezoekte geeven. Hij vond haar in de hevigitezielsbenaauwdheid. Er deed zich ook, geduurendeverfcheiden weeken, geen de nimfte zweemvan troost bij haar op, niettegenftaande mijnAmbtgenoot en ik haar bijna dagelijks gingen bezoeken.In het midden van haare angsten, reeser eene verzoeking op in haaren geest, alsoftot haar gezegd wierd: „ Gij zult zeker verdoemd„zijn, het zij vroeger of laater; arger dan gij,"nu zijt, kan het met u niet worden; de hél" zelve zou een toevlugt weezen voor zulk eenel rampzalige als gij zijt." Hier op nam zij ditbefluit: „ Ik zal nog éénmaal ter Kerk gaan, enzoo het dan niet beter wordt, ben ik voornee-1'mends, mij in de rivier te gaan verdrinken:"Vastlijk bepaald in dit verfchrikkelijk voornemen,ging zij naar den Tabernakel. De Heer HOOK,ten Leeritoel verfcheenen zijnde, gaf een Gezangop, om te zingen, waar van het eerfte Vers aidusluidt:JESUS, lover of my fout,Let me to thy bof om fly,Wliilst the nearer waters'roll*•Whilst the tempest ftitt is high,.p 4Hw


&sc HET LEVEN EN STERVEN VAJ«Hide me, o my Saviour, hide,TUI the ftorm of life is past,Safe int o the haven guide,O! receive my foul at last (a")lAanftonds viel zij op de gedachten, dat ddeen of ander den Leeraar van haaren toeftand on«derricht had, en dat hij dit Gezang om haarenwil had verkoozen. Het behaagde GOD, haareaandacht dus te leiden tot de overweegingvan het onderwerp van het Gezang, als gepastnaar haaren bezonderen toeftand. „ ja waar-„lijk", zeide zij bij zichzelve, „ ik ben ir*„eenen ftorm en onweder; ik heb eene haver*„der ruste hoog noodig; wie weet, of ik niet„eindelijk, hoe fnood ik ook ben, JESUS be-„vinde een Heiland te weezen?" Het was opdeezen tijd, dat zij voor de eerftemaal troostvond. De woorden van het Gezang waren zookrachtig in haaren geest gedrukt, en haddendenzelven zoo geheel ingenoomen, dat zij nochvan den Tekst, noch van de Leerrede iets onthoudenhad. Nu liet zij de gedachte van zelfmoordganschlijk vaaren. Zij maakte bij aanhoudendheidgebruik van de Bediening desWoords, en nam trapswijze toe, in den geesten de vertroosting van het Euangelie , totdatzij eene der ootmoedigfte, nederigfte, geesrlijkfte,(a) [De zin is: JESUS, beminnaar van mijne ziel, laatmii, terwijl de "olven bruisjchen. terwijl het onwederwoedt, in uwen fchoit eene toevlugt vinden. Verberg mij, *wi/n H E i L A K e , verbetg mij, totdat as ftom des levensvoorbij is; gelesa mij in behouden haven; ontvang in het tin.dt mijnen gtttt. ]


SOMMIGE Gor>VRUCHTIGEN!23Ïfte, en werkdaadigfte Christenen werd, die ikooit het genoegen had te kennen. Den geheelenvolgenden zomer, bleef zij zeer zwak vanligchaam, teder in haar geweten, en gevoeldedé teekenen eener naderende ontbinding. Eenhaastig woord, of zondige gedachte, was haardagen lang tot droefheid. Nooit kwam zij aan's HEEREN Tafel, dan onder eenen vloed vanrraanen; en altijd was zij van de laatften om toetetreeden,achtende zich geheel onwaardig omonder GODS Volk gerekend te worden —fchoon ijder, behalven zij zelve, haar befchouwdeals rijp wordende voor eene betere Weereld.Na haare bekeering, had zij met veele bekommeringenen met veel ongeloof te ftrijden;echter konde zij den meesten tijd zeggen: Ikweet in wun ik geloofd hehbe, en ik ben verzekerddat Hij magtig is, mijn pand, bij Hemwechgelegd, te bewaar en tot dien dag (dj. Inden winter des jaars 1775. beval zij, bij eenenzachten dood, haare ziel in de handen haaresVERLOSSERS , die in de Weereld kwam omzondaaren zalig te maaken, en ging over inhet gezelfchap dier groote fchaare, welke voorden Troon is, en die haare kleederen gewasfchenen wit gemaakt hebben in het Bloed des LAMS,Zij werd begraaven in den Tabernakel, te Norwiek,en de Eerw. Heer C, hield eene Lijkredeover haar.Het bovenftaande Verhaal rust op allen grondvan historifche zekerheid, en zou door het getuigenisvan verfcheiden thands [in 1793] nogleevende getuigen kunnen geftaafd worden. Menfchrij-(») 2 Timath. I; 12.P 5


«32 HET LEVEN EN STERVEN VAN'fchrijve het toe. aan welke oorzaak men wil, dedaadzaaken zijn zeker; haar leven werd veranderd,haare ziel werd geheiligd, en haar doodwas zalig. Zij die het geloof bezitten, zu lengeen' oogenblik in twijfel ftaan, om alle dieuitwerkfelen toetekennen aan de Vrijmagt derGodlijke Genade. Wanneer wij zulke voorbeeldenvoor onze oogen hebben, hoe gef asten nadruklijk is dan de taal des HEEREN,bij den Profeet: Wendt u naar mij toe, tnwordt behouden, alle gij einden der aarde; wanPIK ben GOD, en niemand meer('a) !(o) XLV: 22.DE


SOMMIGE GoDVRUCHTlGEN. 233DEO N D E R V I N D I N GV A NP H I L O L A T H E S .Aan de Uitgeevcrs van het Engehch EuAN- 'GELISCH MAGAZIJN.MIJNHEEREN!"Verftaan hebbende, dat uw oogmerk is, vantijd tot tijd eenige Stukjes , de Christelijke/)ndervindingbetreifende, plaats te geeven, neem ikde vrijheid, U eenige weinige bezonderhedenaantebieden, van GODS handelingen met mij,den minften van alle de heiligen, en den grootftender zondaaren.Gelijk de bekeering van zondaaren ftof totvreugde geeft aan de zeegepraalendc Kerk,daar boven, zoo verblijdt ze ook de hartenvan waare geloovigen, in de ftrijdende Kerk hierbeneden. Te hooren van de heerlijke betooninp-envan vrijmagtige en onderfcheidende Genade,in her toebrengen van verloosen fchaapentot den ftal, ftrekt dikwijls tot aanmoedigingvan zulken, die onder zwaare beproevingen zugten,om onderfteuning en uitredding te wachtenvan


,»34 HET LEVEN EN STERVEN VANvan denzelfden getrouwen GOD. Tot dit oogmerk,vond ik mij opgewekt, om mijn geringpenningsken in de fchatkist te werpen. Oordeeltgij, dat dit kort verhaal mijner bevinding vooronze medegenooten in de verdrukking nuttig zoukunnen zijn, dan kunt gij van het zelve in uwgeacht Tijdfchrift gebruik maakeh.Toen ik de volgende Aanmerkingen op papierHelde, was mijne bedoeling, dat het herleczenderzelven, mijne ziel mogt opwekken tot lof enverheerlijking van den dierbaaren Naam van JE­SUS, die mij in mijnen onzinnigen loop gefluit,en als een vuurbrand uit den brand gerukt heeft;als ook, opdat het herdenken van voorige goedertierenheden, mij onderfteunen mogt in dehoope op den HEERE, en in de verwachtingvan alle noodig heil, totdat ik eenmaal koomebij de Hoofdbron, alwaar het geloof in aanfchouwen,ende hoop in eeuwig genot verwisfeldzal worden. Dat deeze einden moogen bereiktworden bij alle mijne medereizigers, is de begeerteen bede van eenen, die het zijne grootfle.eer en geluk rekent, een nuttig dienaar te zijnvan de dienaaren zijnes HEEREN.Ik zal dan, met de taal van een' heilig Dichter,zeggen: Koomt, hoort toe, o alle gij dieGOD vreest, en ik zal vertellen wat Hij aanmijne ziel gedaan heeft (a), — Van jongs afeene godvruchtige opvoeding genooten, en beftendigde prediking van het Euangelie bijgewoondhebbende, had ik genoegzaam licht verkreegen,om in zekeren trap onderfcheid tekunnen maaken tusfchen goed en kwaad, en nammeer(«) FJalm LXVI: iff.


SOMMIGEGODVRUCHTIGEN„meer dan eens, onder ligte overtuigingen van zonde, een voornemen, en deed belofte, om mij tebekeeren; dan bij gebrek van wortel, verdweendit alles weldraa, zonder eenigen duurzaamenindruk op mijn gemoed achtertelaaten, of eenigeverandering in mijn gedrag te weeg te brengen.Niet lang daarna * meer in gezelfchap geraakendemet weereldfche en ondeugende medegenooten,floeg ik alle raadgeevingen en waarlchuuwingenmijner Vrienden in den wind, wierp hunnebeftraffingen achter mijnen rug, en naar maatemijne dagen toenamen, ging ik met grooterfchreden voord in zonde en overtreeding tegenden HEERE, voorneemends zijnde, naar hetuiterfte van mijn vermogen, aan alle mijne boozeen bedorven neigingen den ruimen teugel te vieren.Ik fchiep ook vermaak in het verachtencn kwaalijk fpreeken van GODS goede wegen,en van zijn Volk, ten einde den vijanden van hetEuangelie ftof tot fpotten te geeven, en hen dezelvente doen lasteren. Dus ging ik voord, metmij te verlustigen in mijn eigen verderf, totdat ikomtrent agttien jaaren oud was. Middelerwijldeeden mijn Vader en mijne Vrienden alles, watin hun vermogen was, zoo door bedreigingen,als door beloften, om mij onder de middelen derGenade te brengen. Hier aan voldeed ik fomtijds,doch meer uit vrees, dan uit liefde, alzooik door den god deezer eeuwe verblind, en vanhem gevangen geleid werd naar zijnen wil. Ikhad echter het befluit genoomen, dat zij mij nietlanger dus zouden dwingen, om zoo zeer tegenmijnen zin den Godsdienst bijtewoonen, dan tothet aankoomend voorjaar, dewijl ik toch indenwinter weinig gelegenheid had om mijn vermaakte


ggó: HET LEVENEN STERVEN VANte neemen. — Schoon alle menschlijke poogingenvrachtloos zijn , zoolang de HEER zijnealvermoogende "kracht niet te werk ftelt, verdientnogrhans het gedrag mijner Vrienden, in deezen,de navolging van alle de geenen, die heteeuwig welzijn hunner kinderen, vrienden, ofhuisgenooten ter harte neemen. Want in denweg [der middelen] zijnde, behaagde het denHEERE mij te ontmoeten. Een zonderling blijkvan rnjjn diep bederf en de boosheid van mijnhart, en van Gons oneindige liefde onrrentmij, kan ik niet naliate-1 te vernaaien. Op een'avond alleen gaande wandelen, én overweegendemijn fnood gedrag —waar aan ik zeidenmet eenige bedaardheid kon denken, zonder gevoeligeilagen van mijn geweten — begon ik degevolgen van mijne tegenwoordige leevenswijzeintezien, welke ik draa begreep,op het eindeloosverderf mijner ziel te zullen uitloopen. Ik befchouwdevervolgends de zegeningen, welkenmijne Vrienden mij zeiden het gevolg van een tegengefceldgedrag te zijn. Maar bedenkende, datik,In zulk een geval, vaarwel zoude moetenxeggen aan alle "mijne zondige vermaaken en godloozemedgezellen, ja dat ik alles wat aan mijnbedorven hart dierbaar was v zou moeren verzaaken,befloot ik in mijnen boazen weg vaordtergaan, en ftemde vrijwillig m"mijne eeuwige verdoemenis, liever dan daar van afitand te doen.Maar toen ik lleeds dieper en dieper verviel,fielde TE sus zijne Magt te werk, en rukte mijuit hêt verderf. Eer de winter voorbij was,kwam er eene gansch andere lente dan ik verwachthadde; de heerlijke ZON DER GERECHTIG­HEID ging op, zij fchoot haare ihaaien.in mijne


SOMMIGE GoDVRUCHTIGEN. 23#iie duistere ziel, en ontdekte de afgrijslijke donkerheiddie in dezelve heerschte. Ontzettendewolken, van Godlijke wraake zwanger, fcheenenmij te dreigen, en vervulden mijne ziel met onlütfpreekelijkenangst en benaauwdheid.Het middel, van welk de HEER.zich bedien*de, om mijn zorgeloos hart te ontrusten, was deEerw. G. TOWNSEND, een der LeeraarenvandeGraavinne van HUNTINGDON, predikendeover de geduchte woorden, Matth. XXV: 10.En de deur werd geflooten. Nog eene. andereplaats werd mij met kracht op het gemoed: gedrukt, naamlijk Spreuken XXIX: i. Een man,die dikwijls heftraft zijnde, den nek verhardt, zalfchielijk verhrooken worden, zoo dat er geen geneezenaan zij. Deeze twee nadruklijke plaat*fen fcheenen haaren vreeslijken inhoud tegen mijte vereenigen; en daar ik, willends en weetends,mijne oogen en ooren voor alle waarfchuuwingenen beftraffingen geflooten had, dacht ik datGOD ook voor altoos de deur der genade voormij had toegeflooten. Mijne voorige zonden enwederfpannigheid ftonden mij nu leevendig vooroogen, en ik verwachtte, dat ik fchielijk verbrookenzoude worden, zoo dat er geen genee*zen aan zoude zijn. Om mijne zielsbenaauwdheidten hoogften top te drijven, bragt de Satantegen mij in, mijne voorige toeftemming inmijne verdoemenis, door de zonde boven heiligheid,en de hel voor den Hemel te verkiezen,en dat het derhalven billijk zoude zijn, indienGOD mij aanftonds ter helle zond. Thands wasik gelijk aan eenen wechgeworpenen op de vlaktedes velds, vertreeden liggende in mijn bloed,zonder hoop, en zonder troost. In mijne voorige


te§8 HET LEVET* EN STERVÉN VANge wegen konde ik geen vermaak vinden, dewijlik die haatte en verfoeide. En daar ik vreesdedat GOD nimmer aan zulk een wederfpannigfchepfel barmhartigheid zoude bewijzen, beilootik, dat voor mij niets overig bleef, dan eenevreeslijke verwachting van de grimmige verbolgenheidvan een' beleedigd GOD, welke mij,als eenen tegenftander, zoude verilinden. DoorGODS goedheid, duurde dit echter niet lang;want dikwijls hebbende hooren fpreeken van denïijkdom der vrijmagtige Genade, in het aanneemenvan de fnoodften der zondaaren, kreeg ikdaar uit aanleiding, om eenige flaauwe* hoop tekoesteren, van misfchien genade te zullen vinden.Weetende dat de barmhartigheid alleen te.verkrijgen was door de Verdiensten van CHRIS­TUS, werd het mij door den bijftand van denHEILIGEN GEEST gegeeven, een zalig voor»nemen optevatten, zoo als ik te vooren een heilloosvoornemen nam, dat, indien er voor zulkeen ellendig fchepfel barmhartigheid te verkrijgenwas, ik den HEERE geen rust zoude haten,voor dat Hij zulks aan mijne ziel betoondhadde; doch zoo niet — het welk mij het waarfchijnelijkftevoorkwam — dan wilde ik aanzijne voeten omkoomen, onder het roepen omgenade, en het erkennen van zijne rechtvaardigheid, in mij te verwijzen tot een eeuwig verderf.Dan, geloofd zij zijn Naam! nooit kwamof zal een zondaar aldaar omkoomen; want deHEER heeft nimmer tot JAKOBS zaad gezegd:Zoekt mij te vergeefs. — Dus hield ik aan,naar mijn beste geheugen, omtrent een maandlang, alle gelegenheden, zoo openbaare als verborgen,waarnecmende, om, als ware het, geweld


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 239weid te doen op den Troon der Genade, omvergeeving en barmhartigheid, welke ik zag engevoelde noodig te hebben,en zonder welke ikeeuwig moest omkoomen. Ten Jaatften behaagdehet den HEERE, mijne gebeden te beantwoorden,en mijne ziel in de ruimte te Hellen,om de Genoegdoening en Voorbidding van zijnenGeliefden ZOON. Het werd mij gegeeven,Hem te aanfchouwen, als om mijne overtreedingenverwond, en om mijne ongerechtighedenverbrijzeld; te zien, dat de ftraffe die mij denvrede aanbragt, op Hem was, en te gevoelen,dat door zijne ftriemen mij geneezing was geworden.Dit baarde in mijne ziel eene behendigeen wezenlijke blijdfchap, van welke ik,tot hier toe, ten eenemaal vreemd was geweestIk vond eenen vrijen toegang tot GOD, enmogt gemeenzaam met Hem omgaan, gelijk eenKind met zijnen liefderijken Vader. Beftendiggenoot ik een gevoel van JESUS liefde, enichattede elke gelegenheid hoog, om gemeenfchapmet mijnen GOD te oefenen. Deezedierbaare genietingen van GODS gunst, laatenzich beter gevoelen, dan uitdrukken. Thandswerd ik een voorwerp van fpot, bij mijne voorigevrienden,- doch ik verblijdde mij, dat deHEER mij waardig achtte, om zijnes Naamswil fmaad te lijden. — Ondertusfchen, door alte veel op mijne aaugenaame geftalten, en gevoeligeaandoeningen te zien, verloor ik dentroost derzclven; en het behaagde den HEE­RE, mij een meerder ingczicht te geeven in dcbedriegclijkhcid van mij!:"bedorven hart, en mijnieer van deszelfs boosheden te doen opmerken,die ik weinig vermoed hadde nog in het zelve teII. DEEL. Q huis-


&4Ó HET LEVEN EN STERVEN VANhuisvesten. Dit gaf mij aanleiding, om mijn hartte doorzoeken, en GOD te bidden dat Hij hetvoor mij doorzocht — opdat ik met ;. bij deuitkoomst, mogt blijken een fchijnheilige, ofzelf bedrieger te zijn; mijne bede was, dat, zóoer iets, ftrijdig met zijnen wil, door mij gekoesterdof goedgekeurd mogt worden, Hij het wildeuitroeien, en mij leiden op den eeuwigen weg.Hier ondervond ik wederom het zoete en voordeeligeVan verborgen gebeden, wanneer ikmij op Hem die de harten doorzoekt, mogt beroepen,om getuige te zijn van de oprechtheid—niettegenftaande de groote onvolmaaktheid —mijner liefde. Geloofd zij GOD, dat er altijdeene geopende Fontein is! Want fchoon defchuld is wechgenoomeh, dc onreinheid kleeftmij nog geduuriglijk aan, en befmet mijne besteverrichtingen.Niet lang daarna, behaagde het den HEERE,zijne bezoekende hand aan mij te leggen. Doch•ik werd zijne magtige onderfteuniug gewaar;Zijne Genade was mij genoeg, en zijne krachtwerd in zwakheid volbragt. Want hoezeerdoor de felfte pijnen, geduurende verfcheidendagen en nachten, gefolterd, en dagelijks dendood verwachtende, werd het mij gegeeven,ten midden van den oven der beproeving mijte verblijden, en te roemen in het dierbaarBloed en de Gerechtigheid van het GODSLA M,verzekerd, dat niets mij ooit zou kunnen fcheidenvan GODS liefde, welke is in CHRISTUSJESUS onzen HEER, en dat het fterven mijeindeloos gewin zoude zijn. Na eenige weekenziek te zijn geweest, behaagde het den HEE­RE, mij weder opterechten, als een gedenkteeken


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 24?ken zijner goedertierenheid. De dierbaare uit-Jaatingen van JESUS liefde, onder deeze bezoeking,zijn mij naderhand dikwerf als verkwikkendehartfterkingen voor, mijnen neêrgeboogengeest geweest, waar door ik in ftaatwerd gefteld, om mijne reize door deeze huilendewoestijn met nieuwen moed voordtezetten,en mijne zorgen op Hem te werpen, die doorzulke kennelijke proeven getoond had voor mij tezorgen. O! wie zou ooit anders verwachten,dan dat een mensch die zulke onuitfpreekelijkegunstbewijzen van een' genaderijk GOD ontvangenheeft, geheel aan Hem overgegeeven, eiiganschlijk aan zijne eere toegewijd zoude zijn?Dan hier koom ik oneindig veel te kort! Ja,zelfs in mijne plegtigfle toenaderingen tot zijneGodlijke MAJESTEIT, terwijl mijn mond voorHem woorden uitfpreekt, woorden, die zaakenuitdrukken welken ik hoogst noodig heb, zwerftjnijn hart niet • zelden om, gelijk de oogen dardwaazen, tot aan het einde der aarde! Èii nog*-thans — o verbaazcnde goedheid! — verfchoonp4e HEER mij geduuriglijk, en wil, gelijk eengetrouwe Herder, niet toelaaten dat zijn afzwaaiendfchaap verlooren gaa! Zoo lang ik in deezentabernakel ben, verwacht ik fteeds te ondervindendat het vleesch begeert tégen den geest;dan, fchoon ik geneigd ben tot afzwerven, entot hinken gereed, mijn genadige GOD weetvan geen verandering, noch fchaduw van omkeering.Gewis, niemand kan met reden doorzijne onwaardigheid zich laaten terug houdenvan tot JESUS te koomen om genade, wanneerhij Hem als noodzaaklijk voor zich heeft leerenkennen, naardien Hij zulk eenen flegten en on-Q 2waar-


242 HET LEV. EN STERV. VAN SOMM. GODVR.waardigen als ik ben, in genade heeft willenaanzien. Geduurende den korten tijd van vijftienjaaren, dat ik Hem mogt kennen, heb ikHem altijd eenen goedertieren, toegeevenden,en getrouwen Heer bevonden, niettegenftaandeik mij meenigwerf betoond heb, een ontrouween alleszins onwaardige dienaar te zijn. Hijheeft mij, onder veelerlei beproevingen, en beroovendebeftellingen zijner Voorzienigheid ,ftaande gehouden, onder alle dewelken, Hijmij leerde zijne hand te zien, en met JOB tezeggen: De HEER heeft gegeeven, de HEERheeft genoomen , de Naam des HEEREN zijgeloofd\ \n het heerlijk Verbond der Verlosfing,befcïiouw ik, door genade, al mijn geluk,voortijd en eeuwigheid, verzekerd; het welk mijdringt, om met den ftervenden Koning DAVIDte zeggen: Hoewel mijn huis akoo niet is hijGOD, nogthans heeft Hij mij een eeuwig Ver.bond gefield, dat in alles wel geordineerd en bewaardis. Voorzeker is daar in al mijn heil,en alle lust\Ik blijve uw zeer toegenegen Broeder m onzenH E E R E JESUS CHRISTUS.PHILOLATHES.ANEG-


ANE CD O TE S,O FZONDERLINGEEN LEERZAAMSG E VA L L E iV;MERKWAARDIGE PLAATSEN UIT SOMMIGUGELEERDE EN GODVRUCHTIGSS C H R I J V E R S ;NEVENS EENIGE VAN DERZELVE*K O RT BONDIGE OF ZINRIJKSS P R E U K E N *MERKWAARDIGE BESTUURING DER VOOR­ZIENIGHEID.*f^r gebeurde eene zonderlinge én merkwaardige beftmiringder Voorzienigheid, ten huize van den Heer JOHNGoss, in Lemm-Jtraat, te Mansfidd, tNottinghamfhire,in den nachc, tusfchen den 2, en 3 April, 179+. DeHeer Goss, en zijn huisgezin, het welk uit tien perfoonenbeftond, zichzelven in de Goilijke beichermingbevoolen hebbende, gingen naar bed, en vielen in eenendiepen ilaap. Tusfchen twaalf en ésn uur, ontwaaktehij, en zijne ziel was ongemeen opgebeurd, op de gedachte,dat hij leevende, gezond, en veihg ontwaakte,en omringd was van zoo veele tijdlrjke zegeningen, alshij, met [zijn huisgezin, toen genoot. Zijne ziel was vervuldmet verheven overdenkingen, omtrentgeestlijke enGodlijke zaaken, en hield zich zeer vast aan haaren GODen ZALIGMAAKES; alles was in zijn gemoed kalm engerust. *- Na verloop vau eenige minuuten , meende hijten gedruis te hooien, even als of er zand viel boven ophet verhemelte van het bed, het welk waaifchijnehjkeen8 3


244 ANECDOTES , OF ZONDERLINGE GEVALLEN ,weinig kalk geweest is, waar meê de zolder van de kamerbepleisterd was. Kort daar op , hoorde hij eenen plotzelingenfiag, waar op hij oogenbliklijk opftond, en zij.ne Vrouw riep, die naast zijne zijde vast lag te flaapen,en die terftond uit het bed fprong. Een dochtertje vanomtrent zeven jaaren, het welk, in het zelfde bed, ins.gelijks vast te flaapen lag , nam de Heer Goss in zijnearmen; en juist toen zij de deur van de kamer bereikthadden, zag hij om, en vond, tot zijne groote verbaa.zing, dat de bedftede wech was, Zij was door den zoldervan de kamer, naar beneden op den grond gevallen»eene hoogte van tusfchen de vijftien en agttien voeten,tn was het onderfte boven gekeerd, bijna geheel bedolvenonder het puin van dat gedeelte van het huis, hetwelk gevallen was. Dit gebeurde in den tijd van minderdan een minuut, nadat zij het bed verlaaten hadden. Inde bovenkamer, was een ander bed, waar in een braafJongeling insgelijks vast lag te flaapen. Hij ontwaakte „door het gedruis, welk veroorzaakt werd door het opflaanvan het huisgezin, in zulk eene overhaasting enwanorde; en zijne oogen opflaande, zag hij de Harrenfchijnen. Hier op fprong hij aanftonds uit het bed. Hijhad geen tijd, om over de oorzaak van zulk eene vreemdeen onverwachte verrasfing natedenken, want zijne bedftedehing juist in evenwigt, zes voeten boven de plaats,waar de andere geftaan had, en zou ten naasten bij dehoogte van vierentwintig voeten gevallen zijn, had r>*eteen mande, die onder het bed gezet was, zulks alleen belet,en het voeteneinde van het bed voor uitglijden bewaard.Het is waarfchijnelijk, dat het bed, geduurendeeenigen tijd, in deezen gevaarlijken toeftand had geban.gen, voor dat de Jongeling ontwaakte. De gevel van heihuis, tegen welken de twee bedfteden geftaan hadden,was geheel neêrgevallen. De oorzaak van dit onverwachten ontzettend ongeval, was deeze: De eigenaarvan het huis, had den grond, op eenen kleinen afftand,doen zinken, om den grondflag te leggen voor een anderhuis, het welk hij wilde laaten bouwen,en had,zooals meu van achteren gezien heeft, geen genoegzaamstusfehenruimte van grond overgelaaten, om den grondflagvan het oude huis te onderfchraagen. Daarteboven, wasde grond, daags voor dit ongeluk, door eenen zwaaienen aanhoudenden regen zoo week en los geworden, datdaar door de val was verhaast. Zulk een zeldzaam voorvaltrof de meeste inwooners der Stad, en noodzaaktehen, te erkennen, dat dit eene ongemeene en bezonde-Iv


EN LEERZAAME GEZEGDEN. £45re beftelling der Voorzienigheid was. Hoewel er verfcheidenftukken huisraad van den Heer Goss onder hetpuin bijna bedolven waren, werden zij er nogthans,zondermerkelijk befchadigd te zijn, uitgegraaven. Toenhij zag dat alle zijne huisgeaooten in veiligheid waren —want zij waren in hunne verwarring ongekleed naar benedengeloopen —— zeide hij, dat zijn hart zulk een gevoelvan dankbaarheid en vreugde had, wegens deezebefchikking der Voorzienigheid, dat hem docht, hijzou het geduldig en onderworpen hebben kunnen draagen,wanneer ook a! zijn huisraad wech geweest was; en dathij zulk eene hanlijke blijdichap niet zou hebben gefmaakt,tndien hij zelfs alle de fchatten der aarde ontvangenhad.Het past den Christen , de Godlijke Voorzienigheid teerkennen en te aanbidden, en inzonderheid, daar alleonze zegeningen, tiidlijke en geestlijke, ons langs dienweg geworden. Onze veiligheid, bij dag of bij nacht,hangt van de magtige befcherming des H E E R E N af;en wanneer er iets buitengewoons gebeurt, is het onzepligt,hetzelve ootmoedig en dankbaar bekend te maaken.Wij weeten niet, wat één nacht, één uur, ééne minuut,of één oogenblik kan uitwerken. De dood ftaatvoor de deur,gereed orn ons het leven te beneemen. Erzijn veele wegen, langs welken wij uit èe* tijd, metalle deszelfs krachtige en aantrekkende verbindtcnisfen,in "de eeuwigheid kunnen geroepen worden. Wij hebbenreeds aangemerkt, dat de Heer Goss, vóór hij zich terrugte begaf, volgends zijne beftendige gewoonte, zich»zeiven, en zijn huisgezin, door gebeden en fmeekingen,met dankzegging, aan GOD zijnen Zaligmaaker had aanbevoolen.Hij bad om befcherming en beveiliging, geduurendeden naderenden nacht, en de HBER merkte opzijn gebed ; en weiligt was deeze bewaaring een gevolgvan het zelve.Wat ook zij, die GOD en zijne Voorzienigheid loochenen,van zulk een geval, als wij verhaald hebben,denken moogen; laat hen allen, die den Godsdienst vanJESUS belijden, den HEERB in de wijze en goedertie.rene hertellingen zijner Voorzienigheid omtrent hun, erkennen, bewonderen , en aanbidden. Want het is met bijeenen man, die wandelt, dat hij zijnen gang richte (a); ende gangen des rechtvaardigen worden door den HEERE be-ves-(3) Jerim. X: 23.9*


ANECDOTES, OP ZONDERLINGE GEVALLEN,vestigd(a). Geen mosje kan op de aarde vallen, zonderdat GOD het weet, en toelaat; en de hairen der hoofdenvan GODS volk zijn alle geteld. De HEER zegt:Zij zullen niet verkoren gaan, sn niemand zal hen uit mijn-:hand" rukken (b). Wij weeten niet, hoede HEER, inhet toekoomende, over ons leven, vrijheid, arbeid, enbezittingen zal befchikken; laat ons derhalven, met blijmoedigheid,alles wat wij hebben en zijn, Hem aanbeveelendie tot hier toe alle dingen voor ons welgemaaktheeft. En dit zij, door de Godlijke genade, het voornemenonzer harten, dat Wij, en ons huis, den HEEREzullen dienen (c), door Hem onze morgen-en avondoffersoptedraagen; totdat het gebed worde veranderd in eeuwigenlof, en de da^en van ons gevaar en droefheid,voor altoos zullen geëindigd weezen.(a) Pf. XXXVII: 23. (&) Joan. X: 28.(c) jofua XXIV: 15,N U T T I G E U I T W E R K I N GV A N E E N E ND R O O M.eker Leeraar, na eenigen tijd in de heilige BedieningZ, cwees te Sn werd dikwijls gekweld door bekomme.ringen , dat h j niet in ftaat zoude weezen om in zijnen"S voordtegaan. Meenigwerf gebeurde het, op den/vond van des HEEREN Dag, dat deeze gedachten bijS opkwamen: „ Nu ben ik geheel uitgeput Ik hebaVs gezegd, wat ik zeggen kan. Hoe za * ooit in" ftaat z.in omeene andere Leerrede opteftellen? Is het'\TmoKk, in de Bediening voordtevaaren daar" hét volk zoo wel nieuwe als oude dingen van tijd tot" nid, van mii verwacht?" Het gelukte hem echterïoo Saands be.e'r, dan hij gedacht hadde; want bij.eenevoleende prediking, kwam hem eene ftof te vooien, teib e & i ' g welke' voor fommigen zijner hoorderen vanaanmerkelijk nut was. Doch ééne week , inzonderheidwas e , geduurende welke,hij zich geheel niet toteen.gonderwérp 0 wist te bepaalen. Hij doorbladerde, van dag


EN LEERZAAMS GEZEGDEN. 24?tot dag zijnen Bijbel, en zijne Concordantie, en paardedit alles met ernstige gebeden tot GOD. Somtijdsicheenhet als of hij eenig doorzicht hadde in eene of andere«laats dei heilige Schrift; maar hij konde niet langzijneoverdenking op dezelve vestigen, of hij vond zich verlegenen belemmerd, en daar door genoodzaakt vandezelve aftezien. In deezen ongelukkigen toeftand bleefhij tot des Sa:urd*gs avonds laat, wanneer hij zich torruste begaf, bijna wanhoopende J van des anderendaagsmor«ens in ftaat te zijn, om den predikftoe! te beklimmen.Hij verwachtte ook niet te kunnen flaapen, van wegenden angst die hem beknelde. Dan, tegen zijne verwachting,viel hij aanftonds in flaap; en eer hij weder'ontwaakte,droomde hij, dat hij zich bevond in de Kerk,w-iar hij voorheen, met zeer veel genoegen , den Gods.dienst gezetlijk had bijgewoond, onder het gehoor vanden Eerw. Heer V O H . Nadat de Formulier Gebedengelezen waren, zag hij, met traanen van blijdfehap,zijnen geliefden Leeraar den kan fel optreeden, die, naeen volzinnig en ernstig gebed, tot zijnen Tekst nam,Mattheus VIII: 2 HEEK, indien Gij wilt, Gij kuntmi]reinigen. Na eene zeer treffende en gepaste Inleiding,waar in hij den zin der woorden in het klaarfte lichtfteldenam hij uit dezclven aanleiding, en zulks op eenewijze , hem bijkans alleen eigen , om de onreinheid , debefmetting, en onzuiverheden van den gevallen mensch, entevens de bekwaamheid en bereidwilligheid van den HE EREJESUS CHRISTUS, om hem te reinigen, voorteftellen;als ook, de ernstige begeerte van den armen zondaar,om die weldaad te genieten, wanneer hij eenmaal heeftleeren befefïen hoe zeer hij dezelve noodig heeft. — Bijhet einde der Leerrede, ontwaakte de Leeraar uit zijnenflaap, verwonderd, dat hij zich te bedde vond, doch zeerverkwikt door den fiaap, en nog meer door zijnen droom.Hij konde niet twijfelen aan eene onzichtbaare werkingop 's menfchen g e e s c » b i J nachtzoo wel, als bij dag, hetzij men waake. het zij men flaape Hij meende zichvolkomen te kunnen herinneren , alles wat hij in den droomgehoord had, en was wel in zijnen fchik, dat hij thandshadde het geen hij zoo zeer had gewenscht eene ftof,om dien dag voor zijne Gemeente te prediken. Zij diendehem voor den gehcelen dag; welke een aangenaame dagwas voor hem zeiven , en een tijd van verkwikking voorveelen zijner hoorderen.De Leezer maake hier op zelf zijne aanmerkingen.S. B.A NEC-


CAO* ANECD. OP ZOND. GEV. EN LEERZ. GEZEGD.A N E C D O T E.Getrokken uit een zeldzaam en fchatbaar Gefchrift,Jü/r was een Italiaansch Bisfchop , die veele wederwaardighedenhad doorgeworsteld, zonder teklaagenof te mor.ren , en veel tegenftand ontmoette in de uitoefening vanzijn Bisfchoppelijk Ambt, zonder ooit het minfte ongeduldte doen blijken. Een zijner vertrouwdfle Vriendendie deeze deugden, welken hij als onnavolgbaar befchouw'.de, hooglijk in hem bewonderde, vraagde eens aan denPrelaat, of hij bem het geheim wel wilde mededeelen,om altijd te vreden te zijn? „ Ja", antwoordde deoude man, „ ik kan umijn geheim leeren, en zulks zeer„ gemaklijk; het heiraat nergens anders in, dan een recht„ gebruik te maaken van mijne oogen." Zijn Vriendbad hem, zich nader te verklaaren. Zeer gaarn",hernam de Bisfchop; „ in welk eenen toeltand ik mijook bevinde, zie ik alleereerst op naar den hemel„ en gedenk, dat mijne voornaamfte beezighesd hier "is"„ om aldaar te koomen. Dan zie ik nedsrwaards op deaarde, en breng mij te binnen , welk een klein plekje„ ik daar in beflaan zal, wanneer ik begraaven worde.Dan zie ik rondom mij, in de weereld , en merk op "„ welk eene meenigte menfchen er zijn, die in alleop-„ zichten veel ongelukkiger zijn dan ik. Aldus leer ik,„ waar de waare gelukzaligheid geplaatst is; waar alle*„ onze zorgen eens zullen eindigen; en hoe zeer weinig„ reden ik heb, om te morren of te klaagen."Door plaatsgebrek, hebben wij eenige MERKWAAR­DIGE SPREUKEN achterwege moeten laattn.Dtheezer verwachte aio in ctn volgend Stuk.


BEZONDERHEDEIijR A A K E N Ö EDEZENDELING - GENOOTSCHAPPEN ,ZOO HIER ALS ELDERS OPGERECHT.Vervolg van Bladz. 187.BERICHT AANGAANDE EENEN ZWAA*REN RAMP, DER ENGELSCHE ZEN­DELING - MAATSCHAPPIJE OVERGE-KOOMEN; EN AANMERKINGEN DERBESTUURDEE.EN DAAR OVER.Nadat het Schip DUFF, onder bevel vanKapitein J. WILSON, zijn' eerften Togt naarde Zuidzee Eilanden, en in het bezonder naarhet Eiland Otaheite alwaar het 30 Zendeilingen,benevens 10 Vrouwen eri 6 Kinderen,had overgevoerd — gelukkiglijk volbragt hadde,en over China, zeer voorfpoedig, in Engelandwas terug gekeerd, befloot de volijverigeZendeling-Maatfchappij \ 'het zelfde Schipandermaal uitterus^en, onder hevel van Kapi*tein ROBSQN , die' in den eerften Togt hetbewind als Stuurman gevoerd had, en het ze]-,ye wederom, met' een zeker aantal Zendelingen,derwaards te zenden. Dit Schip vertrokII. DUEL R in


250 B-EZONDERHEDEN, RAAKENDEin het laatst van het, jaar 1798, en landdegelukkig aan de Kust van Brazil, om aldaareenige ververfching inteneemen. Dan , vandaar vertrokken zijnde, werden zij, op den 19Februarij 1799, op de hoogte van Rio de Janeira,ongelukkiglijk door een Franfchen Kapergenoomen, die hen in eene der havens van Brazilopbiagt; alwaar Schip en laading verkochtwerden. Hier door leed de Engelfche ZendelingMaatfchappij een verlies van meer danhonderdduizend .gulden. Gelukkig werden,door tusfehenkoomst der Spanjaarden, de EngelfcheZendelingen te Monte Video op vrijevoeten gefteld; vanwaar zij, gedeeltelijk overNoord-Amerika, en gedeeltelijk over Lisbon, inEngeland zijn terug gekeerd. — De Zendelingen,door deezen ramp niet afgefchrikt, betoondenzich , in tegendeel, getroost en ge.moedigd in GOD, en waren bereid, om in denpost als Zendelingen te volharden, en te gaanwaarheen de Beftuurders zouden geraadenvinden.Dit Bericht, in eenen Brief uit Philadelphia,van den 5 Junij 1799, te London ingekoomen9en aan de Vergadering der Beftuurderen medegedeeldzijnde, fdrrijft hun Secretaris, dé Eerw.JOHN EYRE, daar omtrent, onder anderen,aldus:— Het moet, intusfehen , een algemeengenoegen baaren, en onze hartlijke dankbaarheidopwekken, dat zooveel goedertierenheidonder dit oordeel gemengd is. OnzeVrienden zijn niet, zoo als men had moogenvreezen, in eenen ftaat van gevangenis; zij hebbenhet genot hunner vrijheid, en, zeer waarfchij-


DE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN, ögffchiinelijk, ook gelegenheid, om zich naar deeene of andere' met ons in vriendfchap zijndeHaven in Amerika te bcgeeven, alwaar wij hunBrieven en allen noodigen onderftand kunnentoezenden. . ,Deeze befchikking der Voorzienigheid ISthands nog, in ondoordrïngbaare donkerheid omzwagteldjze eischt de oefening van geloofen onderwerping — ook roept zij ons tot diepeverootmoediging. Wij zijn, ondertusfchen, tenvollen overreed, dat ze het uitwerkfel is vaneen wils' en genaderijk Opperbeftuur, en onzevoornaamfte wensch en begeerte is, dat ze eenenheilzaamen invloed mooge hebben op onze harten.Het beste gebruik dat wij er van maaken kunnen,is dit, dat het diene tot opwakkering vanonzen yerHaauwden ijver, onsaanfpoore om onzezwakke werkzaamheden té hervatten , en metkracht doortezetten, en in.de geheiligde zaakdie wij ondernoomen hebben, met onvermoeideen toeneemende vlijt voord'ceyaaren. — Onsgeloof en onze onderwerping moogen op deproef gebragt worden % maar het is bij ons geenetwijfelachtige zaak, of dit werk uit GODzij, dan niet. Wij zien overvloedige reden totverdubbelde naarstigheid, maar geen reden altoosvoor verflapping of moedeloosheid. Wijworden door gebiedende, omftandigheden geroepen,om'de oprechtheid onzer betuigingen, ende fterkte onzer verkleefdheid aan deeze Godlijkezaak, te betoonen; en wij noodigen allede creenen, die de belangen van het Rijk onzesVERLOSSER slief hebben, om debeste gevoelenshunner harten te raadpleegen, en dan te bepaalen,wat zij verpligt zijn te doen, ter open-R %baar-


252 BEZONDERHEDEN, RAAKE-NDEbaarmaaking van hunne zugt voor de eer vanHem, die om onzen wil zichzelven vernietigde,en arm werd. Ons Fonds heeft door dit ongevaleen groot verlies geleeden, het Welk zij,die door GODS Voorzienigheid rijklijk bedeeldzijn, zich haasten zullen te herftellen. De Beftuurdersachten het hun voorrecht en hunneeer, in deezen pligt van goedwilligheid zichmet hunne Vrienden te vereenigen. In "hunneeerfte Bijeenkoomst, welke bij deeze aandoenlijkegelegenheid in allen haast belegd werd, enwaar in flegts een gedeelte van hun tegenwoordigkonde zijn , is eene infchrijving gedaan ,van bij de 120c ponden, behalven de fommen,welken veelen van hun, door vrijwillige handteekening,zich verbonden hebben te betaalen.Veele edelmoedige Vrienden waren afweezend,die buiten twijfel hunner waardig zullenhandelen, zoodraa zij van de omftandigheidkennis bekoomen. En wij hebben een al terechtmaatig en verheven gevoel van het grootbelang deezer zaak, dan dat wij de billijkheidvan derzelver aanfpraak op de deelneeming derChristen Weereld zouden verzwakken, dooruitvoerige redeneeringen, tot opwekking vanruime milddaadigheid, in deeze dringende om-Handigheden.Op last der Beftuurderen4J O H N E Y R E ,Hackney,3 dug. 1799.Secretaris.Niet


DE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN. 253Niet lang daarna , ontving de Maatfchappijeen ander onaangenaam Bericht, door eenenBrief van Bristol, gedagteekend den 15 Augus.tus 1799.Te weeten: Zeker Koopvaardijfchip, théNautilus genaamd, op den 6 Maart 1798 hetEiland Otaheite aandoende, om zich van geleedenfchade te herftellen, en ververfchingen inteneemen,werd door de Engelfche Zendelingenzeer minzaam ontvangen, en hulpvaardigbijgeftaan. Den 10 dier maand, van daar wedervertrokken zijnde, werd het andermaal doorftorm beloopen, en genoodzaakt zich wederomnaar Otaheite te begeeven, alwaar het voor detweede reize aankwam, op den 24 Maart.'Twee matroozen van dat Schip, gingen metden boot van het zelve door. Doch door dehulp der Zendelingen werd dezelve terug bekoomen.Zij vaardigden vervolgends eenigen uithun midden af, aan het Opperhoofd van hetEiland, om de wechloopers opteëisfehen. Dandeeze afgezondenen werden door de inboorelïngenmishandeld, naakt uitgefchud, en zoudendoor dezelven vermoord zijn geworden, zonderde tusfehenkoomst van des Opperhoofds Vader.De Zendelingen oordeelden nu hun leven ingevaar, te meer, daar zij bericht gekreegenhadden, van eenen voorgenoomen aanval ophun, door de inboorelingen. Zij wendden zichderhalven tot den Kapitein van het Schip, diehen, op hun dringend verzoek, aan boord nam,ten getale van. elf mannen, vier vrouwen, envier kinderen , en overvoerde naar Pert-Jackfon%— Wat hun federt wedervaarenis, en hoehet met de overige Zendelingen op Otaheite isR 3af-


354 BEZONDERHEDEN, RAAKENDEafgeloopen, daarvan zijn tot nog toe geenevoldoende berichten ingekoomenDe Eerw. JÖHN EYRE, van dit Berichtverflag doende, voegt daar bij de volgendeAanmerkingen:Bij dit ongunstig_ nieuws, verzoeken wij andermaal, de meêlijdende deelneeming onzerChristen-Vrienden. Zij zullen, zoo wij vertrouwen, zulke fmertlijke ontmoetingen geenszinsbefchouwen als onoverkoomelijke hinderpaalentegen den voordgang der gewigtige zaak, totwelker bevoordeling Wij ons vereenigd hebben.Voorfpoed en tegenfpoed wisfelen doorgaandselkander beurtlings af. De Weg naar den hemelis zelden altijd zacht en effen. De verlostenvinden dikwerf, even als hun VERLOS­SER, dat de wil van GOD onderwerping eischt.Zielen te zaligen, is geene ligte zaak, en wijmoogen wel vastftellen, dat dezelven te bekeeren,geen gemaklijk werk is. Alle groote onderneemingengaan verzeld met zwaarigheden,inzonderheid de onderneeming der Zendelingfchap,waar bij men te worstelen heeft metongetemde woestheid, en alle de bedorvenneigingen van het menschlijk hart, gefterktdoor den tegenftand van den Vorst der duisternis;en — het geen van nog grooter belangis —• waar bij de werktuigen zeiven, die er toege-(») [Uit de Berichten, aan de Leden van het NederlandscbZendeling-Genootjchap uitgegeeven, N0.I4. Blz. 55.bljkt, dat, na dien tijd, twee Schepen te Otaheite zijnaangeland; dat de aldaar gebleeven Zendelingen toen inwellland waren, en door de inwooners vriendlijk behandeldwerden; dat zij dus met hunnen toeftand wel tévreden waren, en gezind orrt aldaar te blijven,]


DE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN. 255gebruikt worden, verootmoedigd moeten worden, naar evenredigheid van den voorfpoed ,welken zij op hunnen arbeid moogen ondervinden,opdat, terwijl GOD hen verwaardigt omzijn werk te doen, het zelve zoo geheel ftrijdigmet hunne plans en inzichten uitgevoerd worde,dat zij zich gedrongen vinden, om al den roemen de eer Hem toetekennen.Tot hier toe ging het onzer Maatfchappijevoorfpoedig, en wij vleiden ons met de hoopvan lteeds toeneemenden voorfpoed, verzeldmet gemak en genoegen. Wij verwachtten,van tijd tot tijd, niet dan aangenaame berichtente zullen ontvangen, en dat eene gunstige Voorzienigheidonze poogingen met uitbundigeu zegenzoude bekroonen. Maar thands beginnener onaangenaame tijdingen te koomen, en hetfchijnt dat onze GOD eenen anderen weg metons inflaat, en onze gebeden beantwoordt metvreeslijke dingen in gerechtigheid — een weg,nogthans, welke even zoo ontwijfelbaar zal uitloopentot zijne heerlijkheid, als dezelve onsthands droevig en onverwacht voorkoomt.Zij, die de gewoone befchikkingen der Voorzienigheid,bij het licht van GODS Woord,aandachtig hebben gade geflaagén, zullen, uithet o-een gebeurd is, veeleer wat goeds, dankwaads voorfpellen; vooral, Wanneer zij overweeo-en,dat het voorwerp'onzer bedoeling,buiten allen twijfel, met GODS wil overeenftemt,en dat de ontwerpen der Maatfchappijalle bewijzen van zijne hooge goedkeuring gehadhebben, die men zou kunnen verwachten. DeHandelingen der Apostelen zullen deeze aanmerkingbillijken. Toch de Apostel PAULUSR 4door


%$6 BEZONDERHEDEN, RAAKÉNDEdoor CHRISTUS zeiven geroepen was, en lastontvangen had om tot de Heidenen te gaan,had hij alle reden om te gelooven, dat hij niette vergeefs zoude loopen of arbeiden. Evenwel,opdat hij niet denken zoude, dat hij ongeftoordgenoegen en overvloedigen voorfpoed zougenieten, zeide de HEER tot ANANJAS:Ik zal hem toonen hoeveel hij lijden moet ommijnen Naam. De aanhoudende verwachtingdaarvan, was eene van de beste vcreischten inhem, als Zendeling, naardien het hem te kloekmoedigeren ijveriger maakte, naar evenredigheidvan de gevaaren en moeilijkheden die hemvoorkwamen. Weetende dat hem, van Had totfiad, banden en verdrukkingen aanflaande waren, was hij altijd bereid, zonder keuze ofvoorzorg, te gaan, waar de ftem der Voorzienigheidhen: riep. Aan de vreesachtigen onderzijne Vrienden, die hem baden om zich nietaan voorfpelde mishandelingen blootteftellen,antwoordde hij: Wat doet gij, dat gij weent,en mijn hart week maakte' Want ik ben bereid,niet alleen gebonden te worden, maar ook te ft eryente Jerufalem, voor den Naam van den HEE-RE JESUS.Waarom zouden dan de Zendelingen, of deVrienden der Zendelingfchap vreezen, wanneerGOD hen leidt op denzelfden weg, waar op Hijde Apostelen geleid heeft? Wie kan het ZestiendeHoofdftuk van de Handelingen der Apostelenleezen, en nog mismoedig zijn? Tot tweemaalentoe, waren PAULUS en SILAS door denHEILIGEN GEEST verhinderd geworden hetEuangelie te prediken, op plaatfen, waar heenzij 2ich begecven wilden. Maar vervolgendswer-


PE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN. 1-57werden zij van den HEERE, door een ge ichtdes nachts, geroepen, om uit Jfte ovtrtegaannaar Macedonien, in Europa. Na eene voorfpoedigereis, kwamen zij aan te Filippi, devoornaamste Stad. Doch zoodraa hadden zijhunnen arbeid niet begonnen, of hun lijdennam eenen aanvang. Zij werden met roedengegeesfeld , in de gevangenis geworpen ,en ter Stad uitgejaagd; geene andere blijkbaarevrucht van hunnen dienst aldaar achterlaatende,dan de bekeering van LYDIA, en den Stokwaarder.Echter was het zaad gezaaid, hetwelk uitfproot, en vrucht voordbragt; zoo alsuit PAULUS Brief aan de Gemeente van Filippi,tien jaaren daarna gefchreeven, te zien is,waar in hij te kennen geeft, zijn vertrouwen,dat Hij, die een goed werk in hun begonnen had,het zelve voleindigen zoude, tot op den dag vanJESUS CHRISTUS. — Ook ons betaamt het,derhalven, lijdzaam te wachten, en vertrouwendte hoopen, dat GOD zijne genaderijke oogmerken,ten aanzien van de inwooneren van Otaheite,hierna openbaaren zal. Al wie ons Dagregisterder Zendelingfchap leest, moet bekennen,dat GODS hand zeer duidelijk te bemerkenwas., in het derwaards geleiden der Boodfchappersvan het Euangelie ; ^n fchoon zijvandaar gegaan, of verdreeven zijn, er kannogthans een zaad opftaan, orn den HEEREte dienen, en toekoomstige Arbeiders met blijdfchapen dankzegging te ontvangen.Het is ten allen tijde onze pligt, op denHEERE te vertrouwen , en te gelooven datijdere beftelling der Voorzienigheid, het uitwerkfelis van een vrijmagtig Albefumr, welktevens heilig, wijs, en goed is. Ook past hetR 5on$


25S BEZONDERHEDEN, RAAKENDBons niet, te verwachten, dat bij elke befchikking,de bezondere reden van dezelve zichklaar aan ons veriland zal voordoen. Echterbehaagt het GOD dikwerf, eenen ftraal rondomzijne handelingen te verfpreiden, waar door debillijkheid zijner wegen voor de menfchen merkbaarwordt. Het neemen van het Schip D u FF,fcheen] ons toe , eene gebeurenis, welke indiepe donkerheid gewikkeld was. Wij kondenniet begrijpen, waarom GOD door zijn voorzienigbeftuur verhinderde, dat de Zendelingen,naar Otaheite beftemd , aldaar aankwamen.Maar thands vinden wij reden, om de hoogfteWijsheid en Goedheid te aanbidden, die onzeBroederen verfchoonde van de diepe en fmertlijkeverlegenheid, welke hen had moeten bevangen, wanneer zij, bij hunne aankoomst aldaar,geene Christen Vriend.n vonden om hente verwelkoomen, noch eenig voldoend bericht,tot het vormen, van een plan om zich eldersnedertezetten. Dus hebben deeze onderfcheidenbeftellingen der Voorzienigheid, welken in zeerverre van elkander afgelegen oorden der Weereldvoorvielen j een zeer gunstrijk en weldaadigverband,Iet diergelijks fchijnt ook plaats te hebben,ten opzichte van het overbrengen onzer Broederennaar Port Jackfon. Toen wij het Dagverhaalvan Doctor VAN DER KEMP ontvingen,en met traanen van blijdfchap lazen dezielverrukkende berichten daar in vervat, volgdenonze peinzende gedachten de in het hartgetroffen bekeerlingen, naar de ftranden vanNieuw Holland, ons beklaagende, dat niet eenigenvan onze Broederen met hun konden optrekkennaar de plaats hunner beftemmingjwei-


DE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN. 259weinig denkende aan de moogelijkheid, dat zijaldaar zoo veelen zouden vinden, die zich gelukkigzouden achten , hunne poogingen metdie van den Leeraar der Kolonie-te verccnigen,tot het bevestigen en vermeerderen der heilzaameindrukken, welken in hunne gemoederenverwekt waren. En indien de Zendelingen,in die opköomende Volkplanting, of onder dewoeste inwooners dier nieuwe Weereld, alwaareen ruim veld van werkzaamhe'd voor hun blootligt, eene geopende deur en gereeden toegangmoogen vinden, dan zullen wij geen mindereftof hebben om GOD te prijzen, dan of zij terplaatfe van hunne eerfte beftemming gebleevenwaren, en met dankzegging moeten erkennen,dat Hij ons geleid heeft op eenen weg dienwij niet geweeten hadden.Ondertusfchen, daar de pligt alleen onzezaak, en de uitkoomst in de frand van hetaanbiddelijk HOOFD der Kerk is, buigen wijons neder aan zijne voeten, en gaan rustig voord;wachtende op zulke nadere berichten, als de-,nen moogen, om ons in onze volgende werkzaamhedente beftuuren, en Hem biddende,ons in ftaat te fteilen, om in het mededeelenvan het eeuwig Euangelie aan de HeidenfcheWeereld, met zulk een welberaaden overleg enonwrikbaare ftandvastighcid te werk te gaan ,als eindelijk ftrekken mooge ter bereiking vanhet groote doelwit, welk wij ons hebben voorgefteld.Wij oordeelen ons verpligt,' om, zondervoorkeur van plaats of volk, de oogfchijnelijkdienstigfte middelen ter hand te neementot algemeene uitbreiding van het Euangelie ;cn zoodraa er volledige berichten ingekooraenzijn*


26b BEZONDERHEDEN, RAAKENDEzijn, zullen wij het waarfchijnelijk noodig vinden,eene Algemeene Bijeenkoomst der Maatfchappijte beleggen, ten einde ons bijteftaanmet hunnen raad.Wij moeten nog aanmerken, dat het berichtva.n dit voorval, reeds den 16 deczjr maandtot ons gekoomen is, doch wij fteïden de bekendmaakirrgdaarvan uit, in hoope, dat eenigeweinige postdagen ons meerdere ftof zoudenopleveren; en wij zijn in zooverre daar in geilaagd,van te verneemen, dat het Schip welkPort Jackfon aandeed, waarlchijnelijk the harmllgeweest is. Dit Schip had op zijne reisvan China fchade bekoomen, en nog niet wederherfteld zijnde toen de China - Vloot van deKaap vertrok, was het genoodzaakt aldaar tevertoeven, tot het volgend konvooi. Zoolangde papieren, _welken men met the Barwell magverwachten, niet aangekoomen zijn, ontbreektons het noodig bericht, om onze gedachten tezeggen aangaande het voorval, welk aanleidinggaf tot het vertrek onzer Broederen van Otaheite.Ook kunnen wij de vraagen niet beantwoorden,welken men zou kunnen doen, tenopzichte van de andere zeven Mannen en ééneVrouw, welken Kapitein WILSON op het Ei.land gelaaten heeft; hoewel het ons waarfchijnelijkvoorkoomt, dat zij reeds te vooren, eerhet Schip the Nautilus te Otaheite aankwam,waren overgegaan op het nabuurig Eiland Ulieteaof Huaheine, zijnde* dit alreeds onder hunin overweeging genoomen, eer het Schip Du FFterug keerde, zoo als uit het Dagregister derZer,de];nglchap optemaaken is.Wij belluiten, met onzen Vrienden te herin-> , neren


DE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN. 261neren de dringende noodzaak, om den flag teherftellen, welken ons Fonds, door omftandigheden,tegen welken door geene Asfurantwvoorziening gedaan konde worden, geleeden heeft.Wanneer wij overweegen, wat er noodig is, omzeventig perfoonen, 'door het beftuur der Voorzienigheidin zulk een' verre afgelegen oordder Weereld geworpen, zonder vrienden, zondermiddelen van beftaan, voor een' onbekendentijd, te onderhouden; de moeilijkheid, enbijgevolg, dc kostbaarheid, vanhenaftehaalen;enhet weder aanfchaffen der kostbaare zaaken, vanveeleriei aart, waarvan zij beroofd zijn geworden— dan kunnen wij niet hoopen, dat eenezoo geringe fom, als tien duizend ponden, daarvoor toereikend zoude zijn. Dit is dan hetgeval, waar in het uitgebreid hart de mildehand moet beftuuren , en waar in de maateonzer goedwilligheid ten kenmerk moet {trekken, van de oprechtheid en fterkte onzer verkleefdheidaan onzen VERLOSSER, en aan debelangen van zijn Koningrijk. Zulke gelegenhedeneisfchen eene buitengewoone oefeningvan wéldaadigheid van hun, die de Voorzienigheidmet onbekrompen hand de rijkdommendeezer Weereld heeft aanbedeeld; en wij moetenzeggen, tot lof van onze Christen Vriendenin de Hoofdftad, en ook op het Land, dathunne vrijwillige en uitgebreide milddaadigheidten bewijze ftrekt, hoe diep zij getroffen zijnover deeze bedroevende gebeurenisfen, en hoehooglijk zij het doel onzer Stichting waardeeren.Wij twijfelen niét, of ijder Christen Leeraar enVriend zal zich ook naar alle vermogen bevlij-rtjgen, tot opwekking van milddaadigheid, inden


?6"2 BEZONDERHÈDEN, RAASENDEden kring zijner bekenden. In deeze gevallenis het zalig, te geevcn; en onze rijkdom wordtons eerst recht fchatbaar, wanneer die tot zulke,heilrijke einden befteed wordt, en ons het genoegenverlchafl, van mede te kunnen werkenaan eene zaak, zoo naauw verbonden met deeer onzes VERLOSSERS, en het eindeloos ge-Jiu van het menschlijk geilacht.Uit naam der Beftuurderen,J O H N E Y R E,Hackney,23 Aug. 1799.Secretaris.Wij voegen hier bij, den volgenden BRIEFuit Bazel, aan de ZENDELING-MAAT­SCHAPPIJ te London, gefchreeven den 23October 1799.EERWAARDIGE VADERS EN BROEDERS IN CHRISTUS 1Zoo wij ooit met eene zonderlinge deelneemingonzer harten aan Ulieden fchreeven, hetjs op deezen tijd, daar het ongelukkig neemenvan uw Zendelings Schip, op deszelfs tweedercize, door eenen Franlchen Kaaper, door deber chten van onderfcheiden plaatfen bevestigdis ewordeh. Wij zijn, bij deezen grootenramp,


DE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN 263ramp, bekommerd over uwe Maatfchappij, overde Zendelingen, wien dit onheil getroffen heeft,en over de verre afweezende Broederen, dienu met uitgeftrekt en angstig verlangen zullenwachten op berichten uit hun Geboorteland.Wij gedenken aan de vermaaning des Apostels,om medelijden te hebben met de Leden vanCHRISTUS Ligchaam, die in lijden zijn, enwij achten ons geroepen, om onze fmeekingenvoor u, bij den Troon der Genade, te verdubbeien.Wij willen, echter, niet kfeagëtt, alsof wij ten eenemaal troostloos waren, maarlievertrachten, uwe en onze harten optebeuren,door de rijke fchatten der Godlijke vertroostingWij willen dien GOD aanbidden, die den hemel,de aarde, en de zee gemaakt heeft, wiensrnagt over alles heerscht, en zonder wiens wil,geen hair van ons hoofd valt. Veel "mindernog kan iets, buiten zijne weeterrfchap en goedvinden,gebeuren, in de groote belangen vanzijn Koningrijk. Terwijl wij ons vernederenonder zijne krachtige hand, willen wij nogthanshoopen , _ wanneer alle hoop ten einde fchijnt.Groot zijn de oogmerken van zijnen wonderlijkenRaad; ons duister oog kan die op eenmaalniet doorzien; want wij zijn ftof en aschen onze HEILAND noemt hen zalig, die gelooven,fchoon zij niet zien. In het algemeenis niets onder meerder moeilijkheden en tegentiaudsuitgewerkt, dan de belangen van GODSKoningrijk. Welke bergen van zwaarighedenhad het geloof en de gehoorzaamheid van onzendierbaaren VER. LOSSER, zei ven te over»winnen! Hij ftond de hevigfte beproevingendoor, en, al zinkende, overwon Hij. Denkenwij


3:64 SEZONDERHEDBKf RAAKEND*wij aan dc eerfte voordplanting van het Chris*tendcm, door de Apostelen, aan de Hervormming der Kerk, in laatere tijden, en aan allede grocte inrichtingen , ter bevoordering vanGo os zaak; welke worstelingen. welke ver*volgingen, die fomwijlen de goede-zaak geheeldreigden te vernietigen, moesten de Godsmanhen0 ondervinden! en echter bekroonde hen deHF.ER met overwinning en voorfpoed. AU­GUST HERMAN FRANKE, die zich zoouitneemend verdienstelijk gemaakt heeft, doorhet itichten van het Weeshuis te Halle, begon,zijne onderneeming, met eenige Guldens; enfchoon hij, onder het voordzetten van het werk,dikwijls gebrek had aan noodigen onderftand *volvoerde hij echter, door zijn heldhaftig geloof,een werk, dat de nakoomelingfchap metverbaazing befchouwt. Hoe meenigvuldig warende lijdingen en wederwaardigheden der eerfteZendelingen van de vereenigde Broederen, opSt. Thomas, en Sancta Cruz! Hoeveelen vanhun, hebben aldaar hun graf gevonden! Maarzijn niet duizenden en tienduizenden bekeerdeNews, de blijde oogst geweest van dat mettraapen gezaaide zaad? Met één woord, alles,wat uitfteeker.d en duurzaam geweest is, inhetRijk van CHRISTUS, draagt het merk vanhet kruis. .Deeze overweegingen, tevens met zooveeletroostlijke Bijbelplaatfen — als, Jef. LV: 8,9.Mi ine gedachten zijn niet uiieder gedachten; enJef. XXVIII : 29. De HEER is wonderlijkvan raad, en groot van daad verwekken infmze harten eene aangenaame hoop, dat deALwuZE ook deeze beftelling, op zijnen tijd,J•recht-


DE ZENDELING-GENOOTSCHAPPEN. 2^5rechtvaardigen zal in de oogen van alle zijne;kinderen. En wij vertrouwen, dat GOD onzeZALIGMAAKER, de gevangenis der Zendelingendienstbaar zal maaken, om zijn Euangeliete verbreiden, op plaatfen waar aan Wij nietgedacht hadden; gelijk Hij eertijds de gevangenisvan P AU LUS deed ftfekken, tot bevoorderingvan het zelve , in de Hoofdftad van hetoude Roomfche Keizerrijk. Wij vertrouwen ook,dat zijne Magt en Genade uwe harten zal 011-derfteunen, om niet moedloos te worden, maarniet vernieuwde kracht en ijver , het grootewerk, tot bekeering der Heidenen, voordtezetten,opdat de Satan en zijne werktuigen dooruw ftandvastig geloof, en hoop, en liefde, befchaamdworden. Onze genaderijke JESUS,de Beginner en Voleinder des geloofs, doe dezon der hoope voor onze Engelfche Broederen,uit deezen nacht van beproeving, opgaan, cfigeeve dat zijn heil verbreid worde, tot in deafgelegenfte gewesten des aardbodems!Wij waren in het eerst voörneemends, met:deezen Brief u toetezenden omtrent zestig pondenSterf ngs; doch vermids de tegenwoordigetijds omftandigheden zulks onmoogehjk maaken,zullen wij het üitftellen, tot tegen het eindevan dit jaar; wanneer wij in ftaat hoopen te zijn,om u daar beneven te doen toekoomen, eeneerfgift van omtrent ?o of 75 penden, aan uweZendelingfchap befprooken door zekére JufferBraumilhr, die dit jaar overleeden is.Uwe uitgegeeven Schriften hebben wij nogniet ontvangen» en de onzen liggen mede noghier, uit oorzaak dat alle gemeenfehap zoouitermaate moeilijk is geworden. Wij hoopendat onze Brief van den 37 Meij ulieden terShand


aöfj BEZOND. RAAK. DE ZENDEL. GENOOTSCH.hand gekoomen zij. Wij zien nu met grootverlangen uw antwoord te gemoet, het welkgij de goedheid zult hebben, te zenden aanden Heer Wierz, te Frankfort.Het Jaar 1799, dat thands ten einde fpoedt,was voor ons Zmtzerland een Jaar van rampenen droefenis.' De verwoestingen door hetoorlog aangerecht, gaan alle befchrijving teboven. O ! zoo gij de treurige berichten vanden toeftand der kleine Kantons, wijleer zoobloeiende, kondet kezen, uwe harten zoudenbloeden van medelijden, en diepe zugten zoudenuit uwen boezem opgaan tot den ALMAG-TIGEN. Steden en Dorpen uitgeplunderd; hetfchoone vee, de eenige rijkdom der inwoon ers,geflagt, of wechgedreeven; en honderden, jaduizenden, tot den bedelzak gebragt. — Dehonger begint zich uittebreiden, en weezen enweduwen, en armen van allerlei ouderdom ,roepen om brood. Ons Bazel heeft gewis vee-Ie fchrikken en onheilen uitgeftaan, maar isechter, door GODS onuitfpreekelijke goedheid,in ftaat gebleeven, om de jammeren onzer ongelukkigeLandgenooten te verligten; en ouden jong, rijk en arm, beijveren zich, als omftrijd, in deeze werken der liefde en hulpvaardigheid.•— Eer zij onzen Almagtigen GOD,en dank onzen biddende Broederen! Amen.Wij fluiten, met de verzekering van onzehartlijke liefde en innige hoogachting; wij gedenkenaan ulieden in onze gebeden, en verzoekenuwe voorbidding voor ons; terwijl wijblijvenUwe Dienaars en Broeders.Uit naam der Leden van het Committé,STEINKOPF* Secretaris.HET


LEERZAAME MENGEL-SCHRIFTEN. 267H E T K A R A K T E R .VAN DEN APOSTELP A V 3L ü IKOR TL IJKGESCHETST,Tot een Model voor alle Christen Leeraars, enz.Vervolg van Bladz. 23.rr\ -------------1 ot de verdere kenmerkende hoedaanigheden-,wan- in dc Apostel PAULUS allermeest uitmuntte,behooren ook, behalven zijne gloeiendeliefde tot den Godlijken VERLOSSER, — II. zijneLiefde tot het Volk van CHRISTUS; — Ilfczijne onverzettelijke aankleeving aan de grooteen fundamentaele Leerftukken . van het Euangelie;•— IV. Zijne liefderijke Verdraagzaamheid^omtrent alle zwakke gemoederen, in zaaken dieniet wezenlijk behoorden tot de Geloofsleer; —V. Zijne belanglooze geestgefteldheid, omtrentalle aardfche of tijdlijke voordeden; — VI. ZijnChristelijke IJver; — VII Zijne bezondcre wijzevan Prediken; — en eindelijk, — VIII. Zijneongemaakte en voorbeeldelijke Ootmoedigheid.— Uit alle deeze trekken, welken de Leezer,des begeerig, alleraangenaamst kan geteekendvinden, bij den beroemden J. NEWTON,in zijne Grondlegging der Christen Kerk, Bladz.3+7. — 393. zullen wij, om kort te zijn, enplaats te laaten voor eenen BRIEF, over foortgelijkonderwerp, ons onlangs ter hand gekoomen,nog maar alleenlijk, Voor hun die dit.S 2on-


Sf58 L E E R Z A A M Eonfchatbaar Werk niet mogten bezitten of bijde hand hebben, affchrijven de derde b'ezonderheidin des Apostels kenschets, welke de EerwaardigeNEWTON aldus voordraagt:„ Een derde trek in het karakter van den„Apostel PAULUS, welke onze opmerking ver„dient, is zijne onverzettelijke aankleeving aan„ de groote Leerftukken van het Evangelie,j, Hij kende derzelver waardij, hij onder-» vond de kracht derzelven in zijne eigen ziel,„ en zag, dat fchoon zij der wijsheid deezer wee-„ reld niet aanneemelijk voorkwamen, zij nogthanshet merk droegen van de meenigvuldige„Wijsheid GODS. Hij merkte aan, dat er, reedsöin die eerfte tijden, veelen waren, die het Woord„van GOD vervalschten (a). Het Griekfche„ woord beteekent eigenlijk zulk eene verval-„ fching, als door oneerlijke handelaars gefehiedt,„ die hunne wijnen of dranken zoo weeten te ver-, mengen, dat,offchoon de koleur bewaard blijft,„ en de fmaak misfchien ook na genoeg dezelf-„ de is, nogthans de hoedaanigheden en eigen-„ fchappen ten eenemaal veranderd en bedorvenmzijn. Doch de Apostel zegt, Wij zijn nietwgelijk de zulken. Hij predikte het Evangelie, in deszelfs zuiverheid en eenvouwdigheid,mde redelijke onvervalschte melk desWooixls(_bj,„niet verflapt door water,- noch vermengd met„ eenig vreemd zoet, om dezelve imaaklijker te„ maaken; hij voegde er niets van zijn eigen* bij, noch bediende zich van eenige kunst of» ver-(a) Kumxcvoflff, 2 Korinthen II: 17.(b) 1 Petrus, II: 2. Ah*,t ya,)».


M E N G E L - S C H R I F T E N -aoc>vernis, om de Waarheid dptefmukken, ten„ einde haar bij vleeschlijke menfchen meer„ aanneemelijk te doen fchijnen. Gelijk hij zich, der naakte Waarheid niet fchaamde, zoo vrees*„de hij ook niet, dat ze, bij mangel van eigen„ vindingen en opfchik, vruchtloos zou ge-„ fprooken worden. Hij wist wiens Woord het„ was, en daarom liet hij den uirflag gemoedigd„ over aan Hem, die alleen magtig was het„ zelve ingang te doen vinden in de harten der„ menfchen. En daar hij dus, voor zichzelyen,„ een' affchrik had van een hairbreed te wijken„ van de eenvouwdige en volledige verkondi-„ging der Waarheid, zoo kon hij ook de gee*„ nen die zich vermeeten dorsten zulks te doen,„ niet verdraagen, zelfs geen uur (c). — Ik„twijfel nietj of de warmte van zijnen ijver„ten deezen opzichte, zal luttel fmaak vinden„ bij veclen in deeze dagen, daar eene fchijn-„ baare gemaatigdheiden verdraagzaamheid wordt,, voorgeftaan, en uitgebreid tot bijkans allerlei„ gevoelens, behalven die Waarheden, in wel-„ ken de Apostel Paulus zijnen roem Helde.„Het lijdt bijna geen twijfel, of veelen, indien„ zij moeds en eerlijkheid genoeg hadden om„hun hart recht uit te fpreeken, zouden Pau-„ lus zeiven op de lijst zetten der geenen, die„ zij als liefdelooze en heethoofdige ijveraars„ verachten — wie toch heeft meer dan hij ge-„ zondigd tegen de regelen dier onverfchilligheid+ omtrent dwaalingen, welke men thands den„ naam van liefderijke Verdraagzaamheid geeft? -„De(e) Galaten U: 5,S 3


L E E R Z A A M S».De Galatiers hadden, kort na het vertrek van„ onzen Apostel, zich verfhout, eenige veran-„ dering te maaken in de Leer welke zij van„hem ontvangen hadden; het betrof voornaam-« lijk één ftuk: zij hadden zich laaten overhaamjgfrtot eene onbehoorlijke achting voor de„.Wet van Mofes. Dit, zou men denken, was„.weinig meer dan eene bloote omftandigheid —„ het kon geen' grooten of rechtftreekfchen in-„. vloed hebben op hun zedelijk gedrag — en„zij konden zeer goede menfchen en goede„Christenen zijn, al dachten zij over dit ééne„punt niet.juist op dezelfde wijze als hun„ Leeraar. Dan hoe wijd verfchiïde hier het„oordeel des Apostels! Indien de Galatiers tot„het pleegen van Afgoderij waren wederge-'„ keerd, of zich in de fchandelijkfte ondeug-„den hadden verloopen, hij zou naauwlijks in„fterker bewoordingen zijne verwondering en„ droefheid hebben kunnen uitdrukken. Hij„verandert zijne gewoone vriendlijke aanfpraak,„en noemt hen uitzinnigen; zulken, die onder„ den invloed van eene of andere verborgene„ tooverkracht waren Cd),' Hij verklaart hun,» dat zij door deeze bijvoeging, hoe gering en„onaanmerkelijk hun die ook mogt toefchijnen,„ indedaad een ander Evangelie ontvangen had-„ den; doch het welk zoo geheel ontzenuuwd„en van al zijne kracht beroofd was, dat het,„eigenlijk gefprooken, geen Evangelie meer„ was, ten eenemaal onwaardig om dien naam„ te voeren. Wijders fpreekt hij een Anathema,„den,09 Galaten III:u


M E N G E L-S C H R I F T E N . 271„den boogften Vloek, uit, over ijder, die„ zjHlc een gewaand Evangelie zou durven pre-„ diken, ja, al ware hij het zelf, indien zulks„ moögelijk was, of een Engel uit den hemel.» En deeze Vloekfpreuk herhaalt hij onmiddel-„ lijk daar op nog eens, ten einde men niet den-„ ken zoude, dat het geen hij zeide, meer voord-„ kwam uit drift en misnoegen, dan uit een behoorlijkbefef van het guwigt der zaak. —•„ Wat zouden fommigen mijner Leezers den-„keii, van iemand, die zich thands in diergelijkebewoordingen uitliet? Dan men weete,„ dat onze Apostel, die bij deeze gelegenheid„ zoo" gereed was om een Anathema uittefpree-„ken, en op eene andere plaats (e) het zelfde„itrenge vonnis velde over allen die den HEE-„RE JESUS CHRISTUS niet liefhadden, ver-„ re was, van op die wijze te fpreekenuit beweegingen van gramfchap of haat. Men"kan, integendeel, over de gefteldheid zijnes„ gemoeds, en het teder medelijden met welkhij de fnoodfte zondaaren zelfs befchouwde,'^oordeelen, uit zijne bereidwilligheid om zelf"een vloek of ban te worden, naar de wijze','van CHRISTUS, indien hij, door alles wat„hij lijden konde, een middel mogt zijn om„flegts de Jooden, zijne bitterfte vijanden, en^,van welken hij altijd de onrechtvaardigfte en"wreedfte behandelingen had moeten onder-»gaan, [te behouden. Maar wanneer het op" de belangen van het Evangelie, en op de eer„van(O i Korinthen XVI: 2a.s 4


, L E E R Z A A ftit„van CHRISTUS aankwam, dan konde, dak„ durfde, hij niet te raade gaan met de gevoelens„van vleesch en bloed, maar verklaarde pleg-„tig, als een Dienaar en Gezand des HEE-„ REN, wat het verfclirikkelijk gevolg zijn„ moest en zijn zou, van het verwaarloózen of„ vervalfchen van het Woord des Levens.„ELK getrouw Dienaar van het Evangelie,„bezit, in zekere maate, dezelfde oplettende„zorg voor de. zuiverheid der Waarheid, en„desGeloofs, eenmaalden Heiligen overgelc-„verd. Zij moogen niet afwijken vari hunnen„ last; en zij kunnen niet met onverfchilligheid aan-„ zien de listige poogingen van anderen, om de„ onbedachtzaamen te misleiden. Zij weeten,„ wat beftraffingen zij daar over zouden te wach-„ten hebben. Het is. hun genoeg, 'zich. te„ kunnen beroepen op den Kenner der harten,„ dat fchoon zij, als Dienaars van CHRISTUS^„niet moogen bedoelen, menleken te behaagen^„ door zachte dingen te fpreeken, zij nogthans'„te werk gaan uit beginfelen van goedwilligheiden liefde, en zich verblijden zouden ïfl^ de ' zaligheid hunner Vinnigfte tegenipreekers.„De weereld zou misfehien gunstiger van heli„ oordeelen, indien zij alles wist — indien zij„ getuige konde zijn van de gebeden en tra-men,„ welken zij in het verborgen voor hen uitiïor-„ten, en van de gemoedsaandoeningen die zij„ gevoelen, wanneer zij gedwongen zijn om de4 Óréer geduchte deelen hunner boodlchap be-„ kend te maaken. Doch als Leeraars, en in„hun openbaar werk, kunnen zij niet voorbij,rhet gevaar aftelchilderen der zulken, die hun-


M E N G E L - S C H K I F T E N .S7S„ne ziel en hunne eeuwige belangen waageng op eenige andere Leer, dan die welke deg Apostel Paulus predikte.'' 'Zie hier den BRIEF, waar van wij zooeven gewag maakten, en welken wij, omdatdie zoo uitmuntend in ons plan viel, beflootenhier woordrijk te plaatfen; zijnde als volgt:„ Met zonderling genoegen las ik in het II.„Eerfte Stuk van uwe Euang., Schatkamer, uwe„ Aantekening, op. de karakter fchets van den„Apostel Paulus, Blz. i — 13-, ingerigt të-„gen de Recenfien van de Schrijvers der Va •„ derlandfche Letteroefeningen. Hoe wenschc„ lijk ook, dat zij gehoor geven mogten, aan„ voorftellingen, die hun door geleerde mannen,„van tijd top tijd, zijn voorgehouden, durve• ik mij nogtans niet vleijen, dat daar mede,mten hunnen opzigte, merkelijk voordeel zal„gedaan worden; want de ondervinding van„ vroeger en later tijd, bevestigt maar' al te„zeker, het welgezegde van den beroemden„en doorgeleerden G. Bonnet, in zijne Verzaa-„meling van Leerredenen, III. D. Blz. »33-„ daar hij dus fpreekt: Jammer is het maar,„ dat partijen de moeite niet neemen, om op zul'.1 ke 'Jchriften (*) de aandacht te vestigen, en,« ten[Te westen, Eenige la'litisicn van den ProtcstantftMn Goas.ïienit, in eene leiordeeling der gronden, op .welken de Zaligheidden Heidenen, door den Heer EOERHAKD wordttoegewezen, verdedigd, door Mr. H. VAM ALPHBN Waarbij men, onder veeieu van laater tijd, ook wel voegenjnap,, den vermaarden A. HULSHOF, Gejprekken over'de Leer der Voldoening; en den Eerw. VAN DE WIJN-ÏEKSSE, Over Gods wrekende gerechtigheid; enz.]S 5


2?4 L E E R Z A A M S,, ten minsten , op een befcheiden wijze, reden„ te geeven, waarom ze in de voor gepielde bewij-„ zen en de gegeevene oplosfingen, niet berusten„ kunnen: jammer is het , dat ze integendeel,„even of'er niets gezegd was, hunnen ouden„ zang blijven zingen, hunne geliefkoosde begrip-„pen., bedcktelijk of meer openlijk, aanprijzen;i> en, wanneer ze in verlegenheid zijn gebragt,„ niet Zelden met drogredenen, of met laffe J'pot-„ ternijen, zich poogen te behelpen.„ Wanneer iemand de liefde der Waarheidniet heeft aangenomen om zalig te worden,„en hem de wü ontbreekt, om den geöpen-„ penbaarden wil van God te gehoorzamen, ziet„men doorgaans, dat Gods Geest, die ons inm de Waarheid leiden, en door dezelve heiii-- gen moet, zich aan de zodanigen onttrekt,en hen aan eenen geest van dwaling en misvattingenoverlaat, waar door zij van tijd tot„ tijd zich tegen de kragt en invloed der waarheidverharden, en van de eene dwaling tot' i}de' andere voortgaan: Wie had kunnen "clen-„ ken,, dat de Sociëteit der Remonftranten, die,„ in-het'begin der voorgaande eeuw, enkel,„ zo TA] voorgaven, van ons verichilden in de^bekende V. Af•tijkelen, tans zo verre van -„ hunne Voorvaderen verfchillen zouden, dat„ zij hun Genootfchap openzetten 'voor, en dc„ hand van broederfchap toereiken aan allen,„die maar belijden te geloven; dat ' JefusnChristus van Gód gezonden is, om ons, door„beoefening van deugd, ter zaligheid te bren-„ gen? Van hier, dat men, bij vele zogenaam-„ de vrijdenkers, zo hier te Lande, als in„ geland, eenen gereeden en gemakkelijken over-,, gang vindt van de dwalingen der Rcmonftran-„ ten


M E N G E L- S C H E . I F T E N . 275nten tot die der Sabellianen,, Arianen, en„ vooral der Socinianen, en van dezen tot het„ Deismus. — Men verwondere zich derhalven„niet, dat de pogingen van Waarheidsvrienden ,„ ten hunnen opzigte aangewend, meestal„ vrugtloos zijn. Dan, des niettegenftaande ,„ behoudt het voorftaan en verdedigen der Waar-„ heid zijne uitftekende nuttigheid, ten opzigtemvan hun, die met een beginzel van opregte„ zugt tot waarheid bezield zijn, om hen tegen„ de, verleiding van dwaalleeringen te beveiligen,men in de gronden der waarheid te bevestigen„en optebouwen. En dat zulks nodig is, zul-„ len zij geredelijk erkennen, die, door verkre-„ gen en geheiligde zelfskennis, in zich met„ iinerte hebben leeren opmerken, hoe wij„ door het oorfpronglijk bederf, dat onze rede-„ lijke ziel verpest heeft, niet alleen in ons ver-„ ftand iets hebben, 't welk Paulus, Col. I: 2i„„ noemt vijandfchap, maar ook zulk een be-„ ginzel van hoogmoed, dat ons zeer ligt afleidt„en vervoert tot het omhelzen of aankleven„van zulke dwalingen, als welke aan dat ver-„ vloekt beginzel — waar door wij wanen iets„ te zijn, daar wij niets zijn, voedzel kan verschaffen.Hoe nodig derhalven, de vermaning„ van Petrus in het oog te houden: Zijt met„ ootmoedigheid kekleed: want God ' twederftaat„ de hovaardige», maar de nedrigen geeft Hij„ genade !„ Groot is ondertusfehen ons voorregt, dat„het in ons Hervormd Kerkgenootfchap, door„ 's Heeren genade, als nog aan zulk onder-„ wijs niet ontbreekt! Onder vele, die in dezen„ arbeid lof hebben in 't Euangelie, en die in„het


„ het vak van waarheids verdediging hebben uit-„ gernulit, fchat ik voornamelijk, den doorge-9Jleerden en godvrugtigen Moogleeraar G. Bon-„ net, die nu fluts veertig jaaren, de luister„ en het fieraad van Utrechts Hoogefchool is„geweest, er. een heir van' Leerlingen heeft„gekweekt, die tans alomme door geheel ons„Vaderland verfpreid, de reine leer van kmEuangelie, hun door zijn ijverig en regtziil-„ nig onderwijs ingefcherpt, tot een' aanmerke-„ lijken zegen van Gods Kerk voortplanten, en,„zo wij hopen, waakzaam zullen blijven, te-„ gen dc listige pogingen van hun,' die, ook„onder ons, een zedeleer tragten intevoeren,„ onaf bangelijk of afgefcheiden van den invloed,„ weiken de leer der Godlijke Verborgenheden„ op dezelve beeft, en hebben moet, zal onze„deugd de ware gehalte des heiligdoms heb-„ ben; als namelijk, en boven al, de Verbor-„ genheid van Hsi Godlijk Wezen, als beftaan-„ de in drie onderfcheiden Godlijke Perfonen;„ en die zich daarom huiverig betonen, " om„zich, overeenkomflig de leer van onze Kerk,„ daar over uittelaten. Ik heb, ziende den loop„ der. tijden, en om mij op nieuw' te fterken in„ de heilige geloofswaarheden van ons Hervormd„ Kerkgénootfchap, opzettelijk herlezen het„voortreffelijk werk van den beroemden Bonnet,„ genaamd. Verzameling van Leerredenen ,4 Deezen,m Octavo; en ik dank God, voor de„leering en ftigting, welke ik daar-uit op„ nieuw, bekomen heb. En gelijk 'ik wensch ,„ dat .jonge . Leeraars den geest dier Leerrede-,„ nen zuilen indrinken, hoop ik tevens; datSJze bij herhaling, als een der nuttigfte huis-„boe-


jVt E N O E L-S C II R I F T E N. 277boeken, in • vele Christelijke Huisgezinnen," zullen gelezen worden. Mij is verhaald van"den grooten en hu zaligen Hulshof, dit hij," door het lezen dezer Leerredenen, nevens" den leerrijken ommegang met den .Eerwaardi-" gen van Herwerden, is afgebragt geworden van" zijne voorheen aangekleefde dwalingen, en in" de hartelijke geloofs omhelzing dier Waarhe-* den, gemoedigd en vrolijk in de eeuwigheid is"overgegaan. ïans leven er nog twee Leerbaarsin Londen, de wel Eerw. Heeren Abra-"ham Booth, en Thomas Scott (*;, die mede"door de kragt der waarheid, van hunne Pe-* lagiaanfche en Sociniaanfche dwalingen te rug"trebra'gt, ijverige en vrugtbare predikers zijnl van het Euangelie van Gods vrije en heer-* fchappij voerende genade. Zo zeker als het"is, dat de duisternis door het ontftcken van" licht verdreven wordt, zo zeker is het ook," dat geen middel tot wering van dwaling gepasteris, dan de fakkel der waarheid alom-" me rond te dragen. Terwijl nu uwe Schat-* kamer zeer gefchikt is tot een leerzaam en^ftigtelijk Huisboek, zo zouden misfehien, of" fchoon het zo evengemelde Werk van denHoogleeraar Bonna bekend, en in veler handdenis, eenige fragmenten daar uit, naar de"behoeften van onzen tijd, in dezelvegeen onnutte plaats beflaan, en op de Karak-^ ter fchets van den Apostel Paulus, zeer ge-„ voe-(*) [De eerfte is onder ons bekend, door zijn voortreffelijkWerk, Da Hecrfchappij der Genade; en ds ander,door eeD niet minder fraai Werkje, genaamd, Dtkracht dtr waarheid.]


s?8 L E E R Z A A M E„ voegelijk kunnen volgen de hoofd inhoud zij-„ ner leer en predikwijze. Zie hier eenige plaat-„ fen in het III. Deel dier Leerredenen, wélke mij„ daar toe niet ongepast zijn voorgekomen.„Bladz. ui — ie.6. De Leer'van Paulus,„ aangaande den Perfoon des Zaligmakers.„ Bladz- 230 — 233. Zijnde een gedeelte„der Toepasfing op die Leerrede. Dit ver-„ dient, met opzigt tot onzen tijd, waar in de„ gronden van het Chr'stendom niet flegts heimelijkondermijnd, maar zelfs openlijk aange„„ tast worden, onze dubbele opmerking.„ Bladz. 111 ~~ 147. Hier wordt de groote„ Hoofdleer van het Euangelie, de Verzoening,,„ door Christus te wege gebragt, uitmuntend ver-„ dedigd.„ Eindelijk, Bladz. 291 — 297. Alwaar de„ Formulieren van Eenigheid van ons Hervormd„ Kerkgenootfchap niet min bondig verdedigd„ worden.„ Zie daar, Vriend, een fchat van Bijbel-„waarheden, opgezameld, voor de Lezers uwer„ Schatkamer. Oorfprongelijk hebben zij ge-, diend tot mondftopping van hen, die buiten„ons zijn, immers, tot hier aan toe, heeft er„ zig niemand opgedaan, die ondernomen heeft,„ aan een grondige wederlegging de hand te„liaan. Mogten ze hu ook, door s'Heeren„genade, dienen, tot verfterking en bevestigingvan hun, die in 't gelove zijn! Heil-„wenfehende over U, en uwen nuttigen ar-„ beid, blijve ik voorts met achting." e. z. v.Hartlijk inftemmende met het oordeel vanmijnen geachten Vriend, zal ik, ten gevalle vanzul-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 2?9-zulken onzer Leezers, die het gemelde Werkvan den Hoogleeraar BONNET niet mogten bezittenof' bij de hand hebben, de moeite neemenvan de aangeweezen plaatfen uittefchrijven.Bladz.s-i;2»,,' Wat heeft hij aangaande den perfoori des,, Heilands geleerd ? Ik zal u dit kortelijk voor-„ draagen, zonder u echter, niet de aanhaal,ling der plaatzen, waar uit wij zijn onder-'„ wijs opmaaken, te vermoeijen. Zij, die met„ aandacht de brieven van deezen Apostel, en,', zijne redevoeringen bij Lucas, gelezen heb-„ ben, zullen zich gemakkelijk kunnen erinne-„ ren, dat, het geen wij hier van bijbrengen,„ in die fchriften te vinden is.Als wij dan vraagen, wat lèerde Paulus„ aangaande den Middelaar? en wij veronder-, {lellen, dat hij zelve die vraag beantwoorde,dan zou, buiten twijfel, volgens het geen„ hij geleerd heeft, zijn antwoord zijn : —•„ Jefus Christus is God, God boven al te„ prijzen in der eeuwigheid., (a) Hij is„ Gods eigen Zoon (b), het beeld des onzien-' „ lijken Gods (c); het afichijnzel van 'sVaders„ heerlijkheid, het uitgedrukte beeld zijner„ zelfftandigheid (d). Hij is de Schep-„ per van hemel en aarde: door Hem is dewee-„ reld gemaakt (e); alle dingen ziin door Hem ge-„ fchapen, throonen, heerfchappijen, overheden,„ magten; alle dingen beftaan te zamendoor Hem» Cf),Ca) Rom. IX: 5. O) Wtfï 3«- _ ... .(O CoIosf. I:i5.00 Hebr. I: 3. («ï Hebr. I: 3.


286 L E E R Z A A li Ëü C/3, Hij draagt die alle door het woord zijner» kracht, (g)„ En die God, die Zoon van God, is geopenbaardin het vleesch (fi), Hij is gëwor-„ den uit eene vrouwe (i), Hij is vleefch en„ bloed, gelijk de kinderen, deelachtig gewor-„ den (A\ Hij was heilig, onnozel, onbe-# feet (O • Hij kende geen zonde (ra).„ Ueeze Godmenfch is gefield tot eenen erfgenaamvan alles f«); Hij is uittermaten„ zeer verhoogd, Hij heeft eenen naam gekre-„ gen, die boven allen naam is. Alle knieëndie in den hemel, op de aardë, en onder„ de aarde zijn, moeten zich in zijnen naam„ buigen fo)- Hij is gezeten ann Gods regterhhand (J)), de Engelen zijn aan Hem onder-„ worpen en alles zal eens aan Hem on-„ derworpen zijn


M E N G E L - S C H R I F T E N . 2813, kruis (x). — Dat was noodig, Hij moest«,, voor zijn volk een oorzaak van eeuwige za«j, ligheid zijn (y)', maar, op dat Hij dat weej,zen zou, en veele kinderen ter heerlijkheidi, zou leiden, betaamde het God, dien over-„ ften leidsman hunner zaligheid door lijden teheiligen (z) . Zoö heeft Hij Hem voorge-„ fteld, tot eene verzoening door het„ geloof in zijn bloed, tot eene betooning van„ zijne regtveerdigheid (aj. Hij heeft Hem,,, die geen zonde gekend heeft, tot zonde voor„ ons gemaakt, op dat wij zouden worden„ regtveerdigheid Gods in Hem (ij:„ Zoo heeft God zijne Gemeinte met zijn„ bloed verkreegen (cj; deeze Godmenfch heeft„ de reinigmaaking der zonden te wege gebragt,met dit gevolg, dat, gelijk door de„ ongehoorzaamheid van éénen menfch veelentot zondaars zijn gefteld geworden, alzoo„ ook door dé gehoorzaamheid van Hem,veelen tot regtveerdigen gefteld worden (*,). —Zoo hebben wij in Hem de vergeeving dermisdaaden \(f). Trouwens, wij zijn met Hem„ gekruist en geftorven, hierom zullen wij ookt,, met Hem leeven; en, hét geen wij nu leeven,dat leeven wij door het geloove desj, Zoons Gods, die ons heeft lief gehad, en„ zich zeiven voor ons heeft overgegeven (g).„ Zoo is Hij, db ons van Gode geworden ièwijsheid , regtveerdigheid ,- heiligmaaking eh,i, verlosfmg het Hoofd der Gemeinte, en» deO) Pbilipp.II: 8. (y) Hebr. V: p.(z) Hebr. II: io.(a) Rom. III: 25. (i) 2 Cor V: 21.(È) Hand. XX: 28. {e) Rorö. V: 19. (f) Eph. I: 7.(g) Gal. II: 20. % Tim. II: u. (h) t Cor. i: 30,T


£8a L E E R Z A A M S,. de behouder des ligchaams, waar van wij dc„ leden zijn (7). Hij is onze vrede (kj, Hij.„ is ons leeven (7), en kan alleen volkomelijk„ zaligmaaken {m); nadien Hij een vloek voor„ ons geworden is, en ons daar door verlost„ heeft van den vloek der wet O), die ons„ een wet der zonde en des doods 'was ge-„ worden (o).„ Hierom hebben wij ook, weetende, dat„ de mensch niet geregtveerdigd wordt uit„ de werken der wet, in Jefus Christus ge-„ loofd, op dat wij zouden geregtveerdigd,, worden uit het geloove in Christus, en niet„ uit de werken der wet (p). •— Hierom achteik alle dingen fchade te zijn, om de uitnee-„, mendheid der kennisfe van Christus Jefus„ mijnen Heer,- en begeere niets meer, dan inHem gevonden te worden, niet hebbende,, mijne regtveerdigheid, die uit de wet is,„ maar die door het geloove in Christus is,„ de regtveerdigheid die uit God is, door het„ geloove (q).„ Waar dan ook een ander roem op draageii„ mag, het zij verre van mij, dat ik zoude„ roemen, anders, dan in het kruis van onzeuHeere Jefus Christus" (rj.Zit daar het antwoord op de voorgefteldevraag, uit de eigen woorden van onzen Apostelopgemaakt; en hier uit kunnen wij afneemen,wat hij ook te Corinthen gepredikt zalhebben.JaO') Eph. V. 23. en w. (k) Eph. II: 14. (0 ColosjIII: 4. 0») Hebr. Vil: 25, («) Gal. ilï: 13, (0) Rom.VIII: 2. (p) Gal. II: i6. (?) Phill. Ui: 8.(O Gal, VI: 14.


M E N G E L»S C H R I F T E N . 2Ö3Ja maar,'hij zegt hier, ik heb niet voorgenomen,iet te weten onder u, dan Jefus Christus,en dien gekruist; en zou men niet op dezelfdewijze kunnen aantoonen, dat hij veele anderedingen, aan de Gemeinten heeft voorgehouden?— Ik antwoorde, ja zeker, yeelerlei bijzonderhedenkomen ons voor in zijne brieven,maar alle van dien aart, dat ze, min of meer,betrekking hebben tot de leer van Jefus Christusen dien gekruist. Slaan wij zijne brievenop, leezen wij zijne redevoeringen bij Lucasin de handelingen der Apostelen, hoofdd. xm:•20, 22., en elders, wij worden hier van rasovertuigd. — Spreekt Paulus nu en dan vandingen, die hem zeiven betreffen, het is metopzicht tot Zijne bediening, daar hij de kruisleerverkondigde, en daarom niet kon- nalaatenzijne Godlijke roeping tot dat gewigtig werkin het licht te Hellen. — Spreekt hij van dingen,die de bijzondere Gemeinten betroffen,het was ter bevordering der belangen van deKerk, welke Christus zoo heeft liefgehad, datHij zichzelven voor haar heeft overgegeven. —Onderrigtte hij Jooden of Heidenen, en, inhet bijzonder, zijne medegeloovigen, aangaandeveele andere waarheden, alles heeft betrekkingtot deeze leer, en haare gevolgen. —-Droeg hij leerftukken voor van den natuurlijkenGodsdienst, het was om zijne hoorders opte leiden tot de kennis van het Euangelie. —Sprak hij van het diep verval der menfchelijkenatuur, en de algemeene verdorvenheid, hetwas om de noodzaakelijkheid van zulk eenenverzoenenden Borg, als Christus is, in hetlicht te ftellen. —-"Handelde hij van Gods be-T 2ftuur


s?4 L E E R Z A A M ÜHuur over de Kerk, van de vroegfte tijden af,het was om te doen zien, hoe alles dienstbaarheeft moeten zijn aan de openbaaring vanAbrahams gezegend zaad, Jefus Christus, diedaarom een vloek wierd, op dat de zegeningvanAbraham tot de Heidenen zou komen, ende Kerk de belofte des Geeftes verkrijgen zoudoor het geloove (s~). Bepaalde hij de aandachtder geloovigen tot den Mofaïfchen Godsdienst,het was om de waarheid der fchaduwenvan priefterdom en offerande in dien grootenHoogepriefter te vertoonen, die zich zeiveneenmaal heeft opgeofferd, en, door zijn eigenbloed, in het hemelsch heiligdom is ingegaan(/). — Maakte hij melding van den toekomendenftaat der geloovigen, hij deed hetop zulk eene wijze, als noodig was, om hente doen opmerken, dat ze hun geluk aan Hemverfchuldigd waren, die, door zijnen dood,magt verkregen had, om den dood te niete tedoen, en, met het leeven, de onverderflijkheidaan het licht te brengen (uj. — Verklaardehij de leere der bondzegelen, die, tot verfterkingvan geloof en hoop, aan de Kerk verleendzijn , hij toonde duidelijk aan, dat zijbeiden aan Christus doen denken, als die geftorvenis voor de zonden, op dat de geloovigende vergeeving hunner misdaaden, hunleeven en al hun heil, aan 'slleilands gehoorzaamheidtot den dood des kruisfes, zoudendank wceten (w).Ja maar, zal iemand zeggen, Paulus fchrijftveele(s) Gal. HL' 14.(f) Hebr. IX: ix, 12. (u) Hebr. II: 14. 2 Tim. I: 10,(w) Rom. VI: 4. Col. II: n, 12. 1 Cor. Xt,


M E N G E L - S C H R I F T E N . 285veele zedelesfen voor, en dringt fterk aan opdeugdsbetragting; hoe komt dit overeen metdeeze betuiging, ik hek niet voorgenomen, iette meten, dan Jefus Christus, en dien gekruist?Doch, ook dit gedeelte van zijne leer verftrektten bewijs van 't geen hij hier betuigt.Hij prijst geen deugd aan, gelijk een HeidenschWijsgeer: neen, hïj kent geen heiligheid, dandie haar oorlprong aan Jefus kruisdood verfchuldigdis; om dat de geloovigen, uit kragtvan dit lijden en fterven, der zonde dood zijn.En waarom? hun oude mensch is met Christusgekruist (V). — 't Is uit dien zelfdenkruisdood, dat Paulus de fterkfte beweegredenenontleend tot de beoefening van heiligheid,nadien 't niet anders zijn kan, of de liefde vanChristus, hier in betoond, moet zijne volgelingendringen, als die dit oordeelen, dat Hijvoor hun geftorven is, op dat zij voor Hemzouden leeven Cy), en dat Hij zichzelven voorzondaaren gegeven heeft, op dat Hij hen zouverlosfen van alle ongeregtigheid, en zichzelveneen eigen volk reinigen, ijverig in goede werkenMeer kon hier bij gevoegd worden,maar het gezegde is genoeg, om u te doenzien, dat Paulus den Corinthiers de waarheidheeft verklaard, als hij fchreef, ik heb metvoorgenomen, iet te weeten onder u, dan JefusChristus, en dien gekruist.B. Dus is de eerfte vraag beantwoord; detweede was deeze: heeft Paulus 'er wel aangedaan, dat hij Jefus Christus, en dien gekruist,(x) Rom. VI: 6—n. (y) 2. Cor. V: 14 > *5»(2) Tic. Ut 14.Ta


&S6L E E R Z A A M EmSt'e? t0t d C h o o f d z a a k v a n z Ö n e predikingOm op deeze Vraag wel te antwoorden,moet eerst bepaald worden, welk het voornaamoogmerk van Christus komst en openbaring inde weereld geweest zij: want, naar mate zijneApostelen meer of min overëenkom% dat oogmerk,ui hunne bediening, gehandeld hebben^moeten zij geprezen of gelaakt worden.A u /i n n- °°g m e r k van Jeius komst alleenh e tde hertelling van den natuurlijken Godsdienst,de invoering van een gezuiverde Zedeleer totverbetering der menfchen? - Of was ook,en wel in de eerfte plaats, het'oogmerk vanJelus komst en openbaaring, om, eioor zijn lijdenen dood, zondaaren te verlosfen van hetverderf, en, door volmaakte gehoorzaamheid,hun een eindeloos geluk aantebrengen ? 'Verkiest men het eerfte, dan zeker heeftPaulus kwalijk gehandeld, wanneer hij niet an*ders wilde weeten, dan Jefus Christus, en diengekruist.Een goed jeeraar moet den kortften weg verkiezen,om anderen tot kennis te brengen vandingen, die ze' noodwendig weeten moeten.Maar nu, indien de hertelling der ZedekundealJeen rn aanmerking kwam, waar toe dan zooveel gefproken van Jefus Christus ? Deugdzaamte zijn volgens de beginzelen van den natuurlijkenGodsdienst, dit was toch'alleen de zaakenimmers konden de menfchen daar toe welKomen, al kenden zij Jefus niet! Indien all',wat tot dit foort van Zedekunde behoort, uitoe reden beween en gemakkelijk begrepenKon worden, waar toe dan zulk een omllagvan


M E N G E L - S C H R I F T r. N.2S7van bijzonderheden, die tot den perfoon vanJefus betrekking hebben?Daarenboven, een goed leeraar moet dengefchiktften weg inflaan om anderen te leeren,het geen zij weeten moeten; hij behoort zich,zoo veel mogelijk, te voegen naar de genen,die hij gelukkig onderwijzen zal. Paulus heeftdat niet gedaan. Hij wist, dat Q>rinthen eenrijke ftad was, een zetel van konften en weetenfehappen,daar het niet ontbrak aan fchraudereen aanzienlijke menfchen, beide Joodenen Grieken: hoe veel was 'er bij hen niet uitterigtengeweest ten voordeele van het Christendom, als Paulus van zijne kundigheden enwelfpreekendheid had willen gebruik maaken?Maar neen, hij onthield zich van welfpreekendheiden menfchelijkè wijsheid. Hij ftelde hetEuangelie zeer eenvoudig voor, zoo dat, evendaar door, de leer van het Christendom bijveelen in kleinachting geraakte. Was dit welgehandeld? was dit alles gedaan, wat gedaankon worden, om de belangen van het rijk derdeugd te bevorderen?Ten derden, een goed leeraar moet in zijnonderwijs dat alles vermijden, 't. geen zijneleerlingen zou kunnen verhinderen het gegevenonderwijs aanteneemen. Maar Paulus heeft datniet gedaan, (te weeten, indien hij niet anderste doen had, dan de Zedekunde te zuiveren,en de menfchen, zoo veel in hem was, deugdzaamcrte maaken.) — Hij w i s : t » dat het kruisvan Christus den Jood een ergernis, en den Griekeen dwaasheid was (a): waarom fprak hij 'erdaH(a> 1 Cor. ïj 23.T 4


288 L E E R Z A A M Sdan zoo veel van? Hij kon immers, zonderdit,de pligten van den natuurlijken Godsdienstwel voordraagen? En, 't geen nog het ergftewas, niet alleen fprak hij van Jefus kruis,maar all', wat hier toe betrekking had, maaktehij tot de hoofdzaak van zijn onderwijs, 't Scheenderhalven, als of hij alles'deed om anderen tegenzich voorinteneemen, en als ofhijde vrugtzijner prediking, daar hij nog van deugd enheiligheid fprak, zoo veel hij kon, poogde teverhinderen. — Waarom, zoo hij het tochnoodig oordeelde, dat 'er, in het voorftel derzedcphgten, ook van jefus, als den inflellervan den Christen Godsdienst, melding wierdgemaakt, waarom niet gezwegen van 't geenzulk een aanftoot gaf? Waarom niet alleen o- e-fproken van Jefus magt en heerlijkheid ? Waaromniet op zulk eene wijze gehandeld, gelijkm laater tijd, de Roomfche zendelingen gedaanhebben, die, gezonden om de Indiaanen enChmeezen tot den Christen Godsdienst overtehaalen,zeer uitvoerig fpraken van Jefus koning-lijkgezag, van zijn groot vermogen, vanzijne majefteit, en luifterrijke heerfchappij; maartevens alles,, wat zijn lijden en dood betrofzorgvuldig verbergden, wel bewust, dat hetvoorltel van deeze dingen de Heidenen ergerenözou ?En, behalven dit alles, het geen Paulus aangaandeden Heiland geleerd heeft, moest noodwendig,in vede opzichten, hindernis aanbrengen:want wat al verborgenheden komen daarm voor, die geen mensch klaar begrijpen kan2Wat al zwaarigheden, die onoplosfelijk fchiinen?— Hij leert dat Jefus waarachtig God


M E N G- E L-S C H R IE TEN. 289is, en wel de Zoon van God. — Dat Hn, dieGod is, mensch is geworden, en dus, in zijnperlbon, het eindige £n het oneindige vereemgd%ëéft: — Wie begrijpt deeze dingen? — Daarenboven,hij leert, dat jefus Christus alleen,voor zeer veelen, dc zaligheid heeft verworven;dat Hij, die onfchuldig was, geftraft isin de plaats van fchuldigen; dat ihoode zondaarsbij God vergeeving erlangen, om eensanders gehoorzaamheid; dat men, om. zalig teworden,door het geloof met dien Verlosfervereenigd, een lid moet weezen van een verborgen"ligchaam, waar van Hij gezegd wordthet Hoofd te zijn, in zoo ver, door dien zelfdenGeest, welken Hij ontvangen heeft,, datgeheele ligchaam leeft, werkzaam is, en beftuurdwordt. Wie begrijpt deeze dingen?'Waarom niet dit alles ter zijde gefteld, daartochde menfchen, zonder iets daar van teweeten, wel deugdzaam kunnen zijn ?Öm dan tot een befluit te komen, zoo hetoogmerk van Jefus komst alleen geweest zij deherftelling van den natuurlijken Godsdienst, deinvoering van de gezuiverde Zedekunde, totverbetering der menfchen, dan heeft Pauluskwalijk gehandeld; dan kan 'er in een man alshij, wiens werk het moest zijn, de leer vanJefus op de beste wijze voort te planten, nietsongerijmder bedacht worden, dan zeik eenyoorneemen, om niets te weeten, dan Jefus Christus,en dien gekruist.Maar integendeel, was het voornaam oogmerkvan Jefus komst en openbaaring, om,door zijn lijden en dood, zondaaren van hetverderf te verlosfén, en, door volmaakte ge-T 5hoor-


MERZAAMEhoorzaamheid, hun een eindeloos geluk aan tebrengen, dan kon hij niet beter doen, dan 'tgeen hij hier verklaart, wel beraaden gedaantoekt van zijn leevendig geloof in den HeereJefus als den Middelaar, in wien alleen zondigeftervehngen vrede bij God hebben "Z.Dan ook, van zijne vuurige liefde tot het heilvan zijne medemenfehen, daar hij gaarn, hunten beste, zijn eigen eer en achting wilde opofferen,as maar het Euangelie van den ge.kruisten. Heiland hun een kragt Gods tot za%.had mogt -worden. — Eindelijk, deeze verklaaringverftrekt ten bewijs van 's Apostels genoegenin het werk hem opgelegd; hij was tenvollen overtuigd van de voortreflijkheid en verhevenheiddier leer, welke hij verkondigde hoezeer dezelve bij weereld-wijzen veracht enverguist wierd. Hij kende haar als ontwiifebbaar zeker niet alleen, maar ook als volkomengefchikt voor den Christen, om God meer enmeer m zijne heerlijkheid te leeren kennen • omtot den dienst van 't volzalig Opperweezen, opde beste wijze, bekwaam gemaakt en aangemoedigdte worden: eindelijk, om den Christenaltoos waaren troost opteleveren, en hemte doen zegepraaien over al wat zich te-renzijn waar geluk zou willen verzetten • als tenvollen verzekerd, dat niemand befcl'uldigingtegen hem kan inbrengen, nadien God regtveerdigmaakt, en 'er geen verdoemenis overblijft,om dat Christus gefiorven is, die ook,tot


M E N G E L - S C H R I F T E N . 291tot veelvuldig- heil der Kerke, opgewekt is uitden dooden, gezeten'is ter regterfeand Gods,en niet. ophoudt voor zijn volk te bidden (£).Met zulk een gemoedsbeftaan zegt Paulus,tot befchaaming zijner vijanden, en ten voorbeeldvoor alle bedienaars van het Euangelie',-ik •heb nik voorgenoomen, iet te weeten, dan Je-,fus Christus, en dien gekruist.Bladz. 230.Ons Vaderland bevindt zich in kommerlijkeomftandigheden, en 't wordt hoe langer hoe,duiiterder. God fchijnt op weg, om Neerlandsvolk diep te vernederen. Zwaare flagen heb-,ben ons^ reeds getroffen, en mogelijk is hetfieo-rs een begin van fchrikkelijker oordeelen.Hoe behooren wij hieromtrent te verkeeren?'moeten wij flegis op tweede oorzaaken blijven''zien, en met ' verontwaardiging ons beklaagen"over het onregt, het geweld, de kwaade trouw,waar door ons deeze rampen overkomen? — •Maar, is-er dan geen God, die dit alles toelaaten •beftuurt? JJe Asiyners, ae uaoyiomers, ceRomeinen, ^hebben Gods oude volk verdrukten verwoest: maar 't was, van hunne zijde,meest al onregtveerdig. En hadden wij in diétijden geleefd, wij zouden geen andere oorzaakenvan der Jooden ellenden' en ondergang ontdekthebben, dan menfchelijke bedrijven, woelingen,verdeeldheden, geweldenarijen: en nogtnanswem, uum UIL nuca, uuuo uitgevoerd,V) Rom. V.IJ.I. 33 > 34.


392 L E E RZA A MEvoerd, en het woord der voorzeggingen verden.Alle raadflagen, alle poogingen, aUcfonde1ZT&ÜIN MD&V G° LMaar vraagen wij dan, waarom treft ons ditkwaade? - Drt „ zeker, de goedertieren Godfchept geen vermaak in de ellenden, die hetmenschdom overkomen. Zendt Hij zijne se• ngten op aarde, laat Hij toe, dat het eene volktegen het ander opftaat, dat een natie aan deÖ onregtveerdige nabuuren wordtblootgefteld; daar moet een gewigtige redenbè 3 z n o'ekr r ° m ^ T m t ZUikek^gevoerd zou worden,zode God door den dienst van Jeremia tot datvolk, uwe boosheid zal u kastijden, en uwe afkeevmgenzullen u flraffen. — En even dat isons geval; t zijn de heerfchende ongereg%-heden van Neerland* volk, die al dit kwaadberokkenen. De voornaamfte zonde, waar uitveele andere boosheden haaren oorfprong hebben,is de kleinachting, de verfmaading, vandat Euangelie, waar door ons Jefus Christus,en die gekruist, als de eenige oorzaak van zaligheidwordt voorgefteld.En die reden is ligt re vinden. Als de tijdnabij was, dat Juda door de Babyloniers overvS?r^ge7 ang fjOordeelt zeiven, geliefden, ik fpreek tot uals Christenen, die kennis hebt van de Euangeheleer,en daar van belijdenis doet. JefusChristus, die, om zondaaren te zaligen, denkruisdood heeft ondergaan, die is verhoogdge-


M E N G E,L-SCHRIFTEN. 093*eworden aan Gods regterhand; Hij is Koning,m regeert deeze weereld, Hij zal de weereldeens oordeelen. Keizers, Koningen, Vortten*Overheden, allen, die met eenig gezag onderdemenfchen bekleed zijn, zijn aan Hem onderworpen,zij zijn aan Hem rekenfehap van hundoen verfchuldigd. Maar nu, die verheerlijkteHeiland, die, naar de magt Hem gegeven, zijnezegeningen bedeelt onder menfchen kinderen,heeft ons volk bevoorregt met de prediking vanzijne zaligmaakende kruis-leer. Hij heeft zijneKerke in ons midden bevestigd, onder het beftuurvan Overheden, die zijnen naam belijden ien bij dit uitneemend gunstbewijs verleende Hijons veele voorregten. Is een volk, dus beweldaadigd,geen dankzegging aan Hem verfchuldigd,én ten duurften verpligt, om een dankbaargebruik te maaken van het grootfte gefchenk,waar mede een zondig en voor God verdoemelijkmenschdom kan begunftigd worden?Maar waar is die dankbaare beantwoordingvan zoo veel goeds? Staan Neerlands inwooners,die Christenen heeten, niet fchuldig aanlaauwheid, aan onverfchüligheid, omtrent ditEuangelie? Is 'er niet maar al te veel gemeinfchaptusfchen belijders van de waarheid enfpotters met den Godsdienst?Bladz. iaa.Dan, het is noodig, dat wij nader onderzoekenhoe, en in welk een opzicht, de HeereTefus gezegd wordt, eene verzoening voor dezonden te zijn. Hier aan ligt ons veel gelegen,deels, om te weeten 9hoe wij in Hem gelooven


294 L E E R Z A A M Even moeten, deels, om op wisfe gronden verzekerdte. .zijn, dat wij, in Hem geloovende,zalig zullen worden.• Maar hier over is onder hen, die Christenenheeren, groot verfchil, en wel zulk een verfchil,'t welk eenen aanmerkelijken invloed heeftop het geheele leerftelzel van den ChristenGodsdienst.Verwagt niet, Toehoorders, dat ik alle deonderieheiden begrippen, aangaande dit ftuk,thans opgeeven en onderzoeken zal. Ik bepaajle mij alleen tot twee gevoelens : het eene is datder Proteftantfche Kerk, het andere is van hun,die, vooral in deezen tijd, geen moeite fpaaren,om aan het Christendom, ten aanzien vande leer, een geheel andere gedaante te geeven.Want, fchoon deezen ook onderling, in eenio- ebijzonderheden, mogen verfchiüen , in dehoofdzaak echter komen ze overeen,,in zoover ze ftaande houden, dat het weezenlijke vande leer der Proteftantfche Kerk, aangaande ditftuk, louter dwaaling en misvatting is.Het gevoelen der Proteftantfche Kerk komt,over het algemeen, hier op uit: dat het voornaamoogmerk van Christus komst in de weereldgeweest zij, om, door gehoorzaamheid aan •de wet, en het draagen van de ftraf, die opde zonde bedreigd was, aan de Godlijke geregtigheidte voldoen, en dus, als Middelaar enplaatsbekleedende borg, ftraffchuldige zondaarente verlosfen van het verderf, hen te herftellenin het regt op een eeuwig leeven, endat alles voor hun te verwerven en te verrigten,wat noodig is , om tot het vol genot vandie zaligheid veilig te geraaken.In


M E N G E L - S C H R I F T E N . 295In zoo ver HU de Middelaar, in plaats vanzondaaren, de ftraffen der zonden gedragen„en hier door ook weggenomen heeft,. wordt,naar het begrip der Proteftantfche Kerk, vanHem getuigd, dat Hij de reinigmaaking derzonden heft te wege gebragt, en, in mijnentext, dat Hij een verzoening is voor onze zonden.Dit leerftuk ftaat bij haar in verband metverfcheiden andere leerftellingen. Bij voorbeeld: — dat in alle menfchen, uit] hoofde vanAdams val, eene oorfprongelijke verdorvenheidis; de bron van alle daadelijke zonde: — datde mensch onmagtig is, om zich zeiven te herftellen,en zich bekwaam te maaken tot zulkeen heilig leeven, als vereischt wordt, om eenvolkomene zaligheid te genieten: — dat 'er derhalveneene Godlijke werking noodig zij , omden zondaar te vernieuwen, met dit gevolg,dat hij, in het kennen, dienen en verheerlijkenvan 't volzaiig Opperweezen, zijn hoogst gelukgeniete: — voords; dat zulk eene veranderingin den zondaar te wege te brengen, het werkis van den Heiligen Geest: — maar dan ook,dat God, behoudens de eer zijner volmaaktheden,deeze genade aan den zondaar niet bewijzenkan, ten zij dan met betooning van zijne regtveerdigheiden waarheid, in het ftraffen van dezonde: — en, vermits de mensch zelve niet inftaat is, om, in een bepaalden tijd, door hetondergaan der ftraf, aan het Godlijk regt tevoldoen, en de voorwaarde des eeuwigen leevenste vervullen, dat 'er derhalven, zullenzondige ftervelingen behouden worden, eenGodlijk Middelaar nodig zij, die, in hunneplaat.


£QcT L E E R Z A A M Êplaatze, leed en deed, 't geen zij anders tedoen en te lijden hadden: — en dat wij zulkeenen Verlosfer in Jefus Christus vinden.'t Zijn deeze en andere leerftellingen hwelke,met de leer der verzoening, in een naauw verbandftaan, en van alle echte Proteftanten, alsgegrond op 's Heeren wöord, beleden cn verdedigdworden. Is 'er eenig verfchil over hetmeer bepaald oogmerk van Christus dood, tenaanzien van het menschdom, of ook over dëWijze, waar op de verdienften van Christus aanzondaaren worden toegepast, dat raakt dehoofdzaak niet, die wij nu alleen onder hetoog houden. Allen, tot welk een Kerkgenootfcfaapzij ook behooren, komen hier in overeen:— zou Gods genade aan gevallen menfchen, tot hunne zaligheid , verheerlijkt worden, dan eischte zijne geregtigheid, dat dezonde verzoend en het eeuwige leeven verworvenwierd, door eene volkomen genoegdoeningaan de eifchen en bedreigingen derGodlijke wet: — Christus heeft die verzoening,die genoegdoening, door zijn lijden en gehoorzaamheiddaargefteld: — aan zijne verdienftenmoeten wij deel hebben, zullen wij voor Godonzen Rigter regtveerdig zijn, en erfwagtersverklaard worden van de hemelfche gelukzaligheid: — daar toe moeten wij in Hem gelooven ^cn op Hem ons veilaaten, als op den eenigengrond van onze behoudenis.Zie daar de leer der verzoening naar het begripder Proteftantfche Kerk.Het ander gevoelen, 't welk wij hier tegenoverftellen, is dat van hun, die beweeren: —•dat de mensch, ten aanzien van zijn zede'ijkbe-i


M E w Ö Ë L-S d H R i F r E N. 297beftaan, nu nog dezelfde is, als van het begin»der fchepping: -— derhalven, dat hij van natuurehet vermogen bezit, om zich bij Goddoor deugdsbetragting aangenaam te maaken,en zijne, gunst te venverven: — maakt hijzich, nu en dan, fehuldig aan overtrecding, dathij daar door niet üoodzaakelijk, uit hoofde vartGods regtveerdigheid, aan de ftraf onderworpenis, nadien God, zonder voldoening aanzijn regt, de zonden kan vergeeven : — bijgevolg, dat 'er geen zulk een middel ter verzoeningnoodig zij, 't welk alleen door eeneGodlijke openbaaring kan gekend wórden; integendeel,dat de natuurlijke Godsdienst genoegzaamzij tot zaligheid: — voords, dat hetvoornaam oogmerk van de komst van Christus,(wien ze voor een bloot mensch houden) alleendit geweest zij, dien natuurlijken Godsdienst,door leer en voorbeeld, te herftellen,en de menfchen te leeren, niet alleen, watzonden zij te vermijden, wat deugden zij te betragtenhebben, maar ook, wat heil hun tewagten -.ftaat, wanneer zij het kwaade laaten en•het goede doen. — Het geheel Euangelie is,bijgevolg, niet anders, dan de herftelde natuurwet,die wij aan Christus, als eenen Godsgezant, verfchuldigd zijn.. Wordt dan, in de Heilige Schrift, onze behoudenistoegeichreven aan het lijden en den doodvan Christus; wordt 'er geleerd, dat zijn Moedvan zónden reinigt, dat Hij een, verzoening isyoor onze zonden: alle zulke-en dergelijke gezegdenmoeten wij opvatten als figuurlijke fpreekwijzen,die gefchikt zijn naar den fmaak d&t


AQ*L E E R Z A A M Emenfchen, welke aan den offerdienst rewootiwaren; enf, ten hoogften, dit beteekenen , datChristus, door zijn dood, de leer der zaligheidbevestigd heeft.De hoofdzaak derhalven, ten onzen oozichte,is deeze; wij moeten de geboden van Christusbetragten, en daar op ons verzekerd houden,dat God ons lief heeft, en eeuwig zaligenzal. Doen wij dit, leeven wij zoo deugdzaam,en maaken wij ftaat op de belofte vanhet eeuwige leeven, daar Jefus ons van verzekerdheeft, dan gelooven wij in Hem, en wordendus zalig.Zie daar het andere leerftelzel: 't welk teneenemaale verfchilt van dat der ProteftantfcheKerk. Een leerftelzel, dat veele voorftandersen voortplanters vindt in fchrijvers van eenenzoo genoemden goeden fmaak, die, of openlijkzich verzetten tegen de leere der verzoening,of bedekteliik haare gronden ondermijnen, daar zij de zedeleer van het Euangeliehooglijk verheffen, en van Jefus, als een tref-Mjk voorbeeld van volmaakte deugd, met veelachting fpreeken, maar op zulk eene wijze, datde aandagt der leezers geheel wordt afgetrokkenvan dat gedeelte der geopenbaarde leer, 'twelk ons den Heiland vertoont, als dien Hoogeprie/ler,die door zijns zelfs offerande dezonde heeft weggenomen.Eer ik nu onderzoeke, welk een leerftelzeleen voorrang verdiene, moet ik het een en anderomtrent dit gefchil aanmerken.Het eerfte is, dat de erkentenis van de leereder verzoening, naar het begrip der Proteftantfche


M E N C E L-S C lï R I F T E N. 29$fche Kerk, geen het minfte nadeel doet, nochaan de beoefening der deugd, noch aan dentroost van eenen Christen.De beoefening dei- deugd lijdt 'er geen fchadedoor , integendeel, zij wordt 'er door bevorderd.De reden is deeze; 'er kan geen regtebeoefening van heiligheid zijn zonder liefde totGod: men kan God niet liefhebben, zonder datmen op Hem vertrouwe, als die magtig nietalleen, maar ook gewillig is, om ons gelukkigte maaken: men kan op Hem dus niet vertrouwen,zonder verzekering dat Hij, behoudenszijne hoogfte volmaaktheid, de zonde kan enwil vergeeven, en met 'er daad wegneemt;Maar nu, in het lijden en fterven van den HeereJefus is de grond van deeze verzekering, enalle die gelooven worden even daar door verpligt,niet alleen, maar ook kragtig opgewekt,om deeze groote liefde van God, in hetfchenken van zijnen Zoon, dankbaar te erkennen,en, in gehoorzaamheid aan de gebodenvan het Euangelie, voor Hem fe leeven, die voorhun geftorven en opgewekt is.En even zoo min nadeel kan de erkentenisvan deeze verzoenings leer doen aan eenes*Christens troost. Integendeel, daar hij, fchoonopregt den Heere dienende, altoos echter,wegens zijne gebreken en firuikclingen, redenvan bekommernis en van zelfs veroördeelingheeft, daar vindt hij in Christus eene volmaaktegeregtigheid, die hem van den hemeïfehenVader alles goeds doet hoopen en verwagten.Uit het reeds gezegde belluit ik , dat,jbijV aldien de leer der verzoening eenigzinstwijfelachtig ware, een Christen echter, die regtV %qytt


30© L E E R Z A A M Sover God en zich zeiven denkt, alle reden zouhebben om te wenfchen, dat ze ten vollen zekermogte zijn.Maar, ten tweeden, (en dit vereischt inzonderheidonze opmerking,) wanneer wij de leerder verzoening cp de regte wijze aanncemenen belijden, dan kunnen wij, al was dezelvevalsch, echter geen gevaar loopen, ten aanzienvan ons eeuwig geluk: en integendeel, zoo dezelvewaar is, dan moet volgen, dat zij die dezelveverloochenen, en in 'die verloochening'volharden, ook geen deel zullen hebben in dezaligheid, welke ons in het Euangelie beloofdwordt.Ik zeg, deeze leer, al was dezelve valsch,kan zonder nadeel beleden worden , als menmaar bij die belijdenis een godvrugtig leevenvoegt. Partij zal immers niet durven ftaandehouden, dat een braaf deugdzaam Christen vande zaligheid zal uitgefloten worden, om dathij geloofde, dat Jefus in zijne plaats ge -kruist en geftorven was , tot verzoening derzonden. •— Maar, is deeze leer waarachtig,dan is 't ook zeker, dat men in Jefus, als zulkeenen verzoenenden Middelaar, gelooven moet,wil men behouden worden: cn derhalven', datmen deeze leer, zoo ze waar is, niet verloochenen,niet beftrijden kan, tot aan zijn leevenseinde,zonder door dat ongeloof van de zaligheiduitgefloten , en, naar de duidelijke uitfpraakvan het Euangelie, aan de eeuwige verdoemenisonderworpen te worden.Het blijkt dus, dat een Proteftant, in ditverfchil, zeer veel voor uit heeft boven zijnenbeftrijder.Met


M E N G E L-S C II R I F T E N. 3OIMet dat alles, het komt op de waarheid aan.De vraag is, heeft dc leer der 'verzoening genoegzaartie«ronden van zekerheid? De Proteftantfchekerk antwoordt ja. En op welke gronden?Zij beroept zich op een aantal plaatfen, dieallerduidelijkst daar van fpreeken.Zij beroeof zich op den plëgtigcri Godsaiénstonder Israël, die, wanneer dezelve niets beteekendhad, met opzicht tot de waare verzoeningdoor den Mespas, in de daad een zamenraapzelvan ongerijmdheden zou geweest zijn.Zij beroept zich op dc voornaamftc plegtig:heden, die ,'naar 's'Heilands'bevel, onder debelijders van zijnen naam, moeten in acht genomenworden, den Doop en het Avondmaal,welke beide ons de verzoening der zonden,door het bloed van Christus, allerduidelijkstvettoonen.Zij beroept zich op de pligten, die, volgensden eisch van het Euangelie, omtrent den Heerejefus moeten betragt • Wprderj; maar pligtenvan dien aart, dat het hoogst het uitneen\endstkarakter van eenen profeet geen genoegzaamengrond voor dezelve oplevert : pligten derhalven,die nimmer gebillijkt kunnen worden, tenzij men aanneeme, dat Jefus Christrts' doorzijn lijden en gehoorzaamheid, in de plaats vanzondaaren, aan de'; eifche'n en bedreigingen derGodlijke wet, waarlijk voldaan heeft.Zij beroept zich' op de belijdenis der Apostelen^daar zij verklaarden,- geen gerègtighejd' tekennen dan die van Christus; geen verïosfing,dan die door zijn bloed was aangebragt,- endaarom in Hem begeerden gevonden te worden,in Hem, en in zijn kruit, zich beroemden.V 3Deo-


13?ü L E E R Z A A M EDeeze en andere bewijzen voert de Pioteftanéfchekerk aan, en zij vraagt aan partij, of menmet reden racer bewijzen begeeren kan? Of deheilige Schrijvers duidelijker hadden kunnenfpreeken danZ1Jgedaan hebben, om dit te leeren,dat Jefus in dien zin, zoo als zij verklapren, waarlijk een verzoening is voor de zonden VBladz. 133,II. Dan, ik fpoede mij, om te komen tot dehoofdzaak die ons te behandelen ftaat: 'k zaluwe aandacht thans alleen bepaalen tot datbewijs, t welk ons het beftuur der Voorzienigheidover sJicilands lotgevallen oplevert.Ue vraag is,w a ; ] r t o c k w a mj e f u s>„de weereld? Was het alleen, 0111 den natuur-" ï J a„ G o d s d * n s t , de zuivere Zedeleer te, herltellen? of was het ook, en voornaam-„ lijk, om door genoegdoening aan het Godlijk„regt, de zonde te verzoenen, en eene eeuwwige zaligheid te verwerven ? "Het antjvoord op deeze vraag moet menvinden m de duidelijke leer van Jefus zeiven envan zijne Apostelen. Maar eens veronderlleldzijnde, (t geen echter zoo niet is) dat men degezegden der heilige Schrift zoo wel naar heteen, als naai- het ander, gevoelen, kon uitleggen, dan blijft nog de vraag , welk eeneuitlegging door het beftuur der Voorzienigheidomtrent den perfoon des Middelaars, hetmeest begunftigd wordt, die van de ProteftanticneKerk, of die van haare partijen?Laat ons dit onderzoeken.Verkiest men het laatlte; zegt men, „'t ge-„ heel


M E N G E L - S C H R I F T E N . 30$„ heel oogmerk van Christus komst was, om„ eene algemeene verbetering te wege te bren-„ gen, de goede Zedekunde te hertellen,„ den gezuiverden natuurlijken Godsdienst we-„ der in te voeren , dc menfchen deugdzaamj, te maaken, en daar door ook, niet door een„ offerande voor de zonde en eene borgge->, regtigheid* maar door hun eigen deugds be-„tragtïng, tot de zaligheid te brengen:"Voorzeker, hij die dit ftaande houdt, zalzich, bij nader overweeging, wel ras in verlegenheidvinden.Men verondertelt , dat God , in hetzenden Van zijnen Zoon, alleen de zedelijke verbeteringvan het menschdom, volgens het onderwijsder reden bedoeld hebbe; Maar nu, het iszeker, dat God, als ten hoogften wijs, de bestemiddelen verkiest en gebruikt tot de voorgefteldeeinden. Doch kan men zeggen, dat het beftuurder Voorzienigheid omtrent de lotgevallenvan Christus, in die veronderftelling,zulke kenmerken van Godlijke wijsheid oplevert?.— Het tegendeel is waar.Vooreerst, als de Heere Jefus flegts leeraarmoest zijn, wat noodzaak was 'er, dat Hij ineen verachten ftaat leefde, en op een fchandelijkewijze ftierf? Zou de Zedeleer van Jefusniet veel meer ingang gevonden hebben, indienHij, behalven de magt om wonderwerken tedoen, ook met zulk een gezag en aanzien wasbekleed geweest, als dienen kon, om op allerleiflag van menfchen eenen gewenschten invjgedte verkrijgen? Zouden de voornaamften ohoerde Jooden, de fchranderften onder de Heidenen,niet veel gereeder tot de omhelzing van hetV 4Chris-


304 L E E R Z A A M ËChristendom zijn overgehaald, indien zijne afkomst,zijne opvoedingï zijne verkeering, Hemluifter hadden bijgezet? En mogt men het van deGodlijke goedheid ook niet verwagten, dat zij,door zulkè aanprijzende omftandigheden, in dengrootiïen leeraar van het menschdom, der zwakheidvan menfchen zou 'te gemoet gekomen zijn,indien jefus niets anders te doen had, dan dennatuurlijken Godsdienst te heriïellen ? Waartoe dan, het geen zijn geboorte nog luisterrijkmaakte, ten eencmaale verdonkerd? Waar toedeezen Godsgezant, die .neer was dan Mofes,aan zulk eene fmaadheid en verachting onderworpen?Waar toe Hem overgegeven aan dewoede van zijn eigen volk, dat'Hem aan eenfchandelijk kruis zijn leeven deed'eindigen?Zal men zeggen ? —• „ Hij moest dus lijden„en fterven, op dat Hij door ondervinding„medelijden leerde oefenen met zijn volk, en'„doorzijn voorbeeld de Christenen opwekte'* tot h'jdzaame onderwerping in druk en kruis. 9Wij antwoorden j deeze ondergefchikte eindenvan Jefus diep- vernedering zouden geen plaatsgehad hebben, indien Hij niet om eene anderereden had moeten lijden en fterven. Dit is zooblijkbaar uit de Apostolifche fchriften, dat menzich verwonderen moet, hoe partijen zich zelvevoldoen kunnen, wanneer zij, ter begunftigingvan hun ftelfel, op een enkelde plaats zichberoepen, en op vijfentwintig anderen geenacht geeven, die hen allerduidelijkst leerenkunnen , dat zij het voornaam oogmerk' vanJefus kruisdood voorbijzien: te meer, daar deApostelen, in die zelfde plaatzen, daar ze dee-55e ondergefchikte einden van Jefus lijden melden.


MEN G E L-S C H R. I F T E N. 3=5den, niet vergeeten, om het verzoenen van dézonden, en het draageh van dezeive in zijn ligthaamop het hout, als het voornaam oogmerk,tevens optegeeven. Hebr. II: if- e n 1 m i '' bf 4 zal men zeggen? „Christus moest metziinen dood zijne leer bevestigen. —Maai', vooreerst, zou die minder bevestigd znugeweest, als de Heere Jefus, met bewijzen yanGodlijke magt en heerlijkheid, zijne Zedeleerverkondigd, en met nog grootcr aantal wonderenbevestigd had, en ten lesten, voor de oogenvan duizenden, zonder den dood te zien,ten hemel was gevaren? Zou dit minder gediendhebben ter bevestiging van zijn onderis? — Daarenboven , Christus heeft, doorziinen dood de leer van den natuurlijken Godsdienstniet bevestigd; daarover was tusfchenHem en den Joodfchen Raad geen verlclnl:niets van 't geen tot'de Zedeleer, door^ Hemvoorgedragen, betrekking had, werd, bij wiizevan bezwaar tegen Hem ingebragt Ookheeft men den Heiland niet kunnen be.chuldi-


»W L E E R Z A A M SWaaring, dat Hij de Christus was. Men heeftalle reden om te denken, dat de Joodfche Raadten aanzien van dit ftuk voornaamlijk getui e'-nisien heeft poogen in te winnen, want men hadreeds te vóoren het beÓuit genaakt, dat zooiemand lle-n beleed de Christus te zijn. dat hij intde byiagnge zou geworpen worden. Joh IX* 22Maar vermits de Heere Jefus zeer ze den , .endan nog meest al, wanneer Hij openlijk tot deJooden fprak, vrij duifter, op dit ftuk zichverwaard had, zoo konden ze geen voldoendegetuigen vinden: weshalven de Hoogeprïefteitzich genoodzaakt vond, om, door bczwecrinffvan den Heiland, uit zijn eigen mond te ver?uecmen, t geen anderen, met geen genoegzaamezekerheid of overeenftemming, getuigenkonden . En zoo had Jefus niet verklaard, dattü) de Christus de Zoon des leevendigen Gods wasor Hij werd terftond als een Godslasteraar'veroordeeld. Men moet hier wel opmerkendat de leden van den groeten Raad, den, aande vaderen beloofden, Mesfias niet verloochenoen,integendeel zij vcrwagtten denzelven *maar, terwijl zij Jefus, ten aanzien van zijnenoorfprpng, niet kenden, en niet beter wisten,of Hij was een Galikër, een Nazareeri'er', dezoon van eenen timmerman, zoo oordeelden zij,djtt Hij zich godlooslijk iets aanmatgde, 't geenHem met toekwam.'t Is waar, zij bezondigden zich fchnkkelijk,om aat ze beter hadden kunnen weeten; wanthet was door hunne moedwillige achteloosheid4dat Jefus hun een heen des aanftoots was, waarover zij, me eet al, tot hun verderf iiruikelden:maar, dit blijft zeker, d.,t de zaak; in verichiiniet


M E N G E L-S C H R ï F T E N. $0?niet zijn Zed leer, maar zijn karakter was; cnderhalven, dat men niet kan zeggen, dat Jefusde leer van den natuurlijken Godsdienst metzijnen dood bevestigd heeft.Laat mij nog dit éene bij het gezegde voegen,zoo men aanneemt, dat de herftelling vandien Godsdienst het voornaam einde was vanChristus komst in de weereld, dan moet mentoeftaan , niet alleen , dat dit einde op eeneandere wijze veel "beter had kunnen bevorderdworden, maar ook, dat de handelwijze der'Voorzienigheid omtrent den perfoon van Jefusgediend heeft, om dat oogmerk van zijn komstbij duizenden van menfchen te verijdelen.Want, wat was de waare reden waarom hetChristendom zoo veel tegenftand ontmoette 1Was het de gezuiverde Zedeleer van den Heiland?of was het, bij de meesten, een verachtelijkdenkbeeld, 't welk men maakte van zijnperfoon en lotgevallen ? Zekerlijk het laatfte.Paulus leert het ons, als hij zegt, dat Christus degekruiste den Jood een ergernis, en den Griek eendwaasheid was.Om tot een bcflüit te kómen, zij, die deleer der verzoening ontkennen, zijn nooit inftaat, voegzaame reden van 's Heilands lotgevallente geeven : en, daar zij gewoon zijn,de wijsheid en goedheid van God m het zendenvan zijnen Zoon hooglijk te verheffen, daarneemen zij, ter zei ver tijd, zulk een leerftelfelaan, waar door die Godlijke volmaaktheden opeenmaal verdonkerd worden.Maar houden wij ons aan de leer der ProteftantfcheKerk, dan wordt alles licht, dan zienwij Gods geregtigheid niet alleen, maar ookzij-


3o§ L E E R Z A A M Ezijne wijsheid en goedheid, luisterrijk verheerlijkt.Wat is, volgens haar begrip, de ftraf, aanwelke elk mensch, wegens zijn: afval van God,onderworpen is? Ze brengt daar toe al die onheilen,welke den zone aar, van zijne geboorteaf, tot in alle eeuwigheid, ellendig maaken.De rampen van dit-leeven met den daarop volgendendood: de angsten van de afgefcheidenziel in het akelig vooruitzicht op dien gedachtendag der openbaaring van Gods regtveerdigoordeel: de fmaadelijke te regt helling in hetjongfte gerigt, daar hij veroordeeld zal wordentot het eeuwig gemis van zaligheid, en hetondergaan van die ftraffen, welke hij zich weerdigheeft gemaakt: en*, eindelijk, de uitvoeringvan het onherroepelijk vonnis, beide naarziel en ligchaam.Wat is verder haar begrip aangaande denMiddelaar ? Wij hebben het reeds gemeld:naamlijk, dat Jefus, als plaats bekleedende borgvoor zijn volk-, al die ftraffen op zich genomenen gedragen heeft, op dat fchuldige ftervelingendaar van bevrijd wierden, zoo dat de rampenvan dit leeven en de dood zelve hun tenvoordeele verftrekken, de ;,afgefcheidene zielenin blij vooruitzicht op den jongften dag de zaligheidreeds genieten,,de dag des oordeels eendag der openbaaring van hunne heerlijkheid zalzijn, en de genadige uitfpraak van hunnen Rigtervan een eindeloos geluk zal agtervolgdworden.Maar nu , zie hier Gods geregtigheid verheerlijkt.De Verlosfer .wordt geboren als eenzwak ellendig mensch, cn is, van zijn vroege.jeugd ,


M E N G E L - S C H R I F T E N . 39ieugd, tot dat Hij, bij zijn vertrek naar Gethiemane,affcheid van de menfchelijke zamenleeVib^nam, aan allerlei ellenden deezes leevcnsHootgefteld geweest. — Vervolgens heeftHij fchrikkelijke angsten in zijn ziel geleden,voornaamlijk wegens het voouitzicht van zijnjongste en zwaarfte lijden, dat nu een aanvangftond te neemen. — Hier op wordt Hij voorhet hoogst gerigt in het Kerkelijke en m hetBurgerlijke , als een godlooze , als een booswjJ,gefteld: als een, die'zich te onregt Godehad gelijk gemaakt, en het volk beroerd had,wordt Hij ter dood veroordeeld, wel ja, onregtveerdigbij de menfchen, maar-regtveerdig brjGod om dar Hij beladen was met de zondenvan'anderen, die aan deeze twee hoofdmisdaadenfchuldig Honden: — eindelijk, het vonniswordt uitgevoerd, en Hij ondergaat de IJSfelijkftefolteringen naar het ligchaam en helfcheangsten in zijn ziel. Zie daar, Jefus Christusvoor gefteld tot eene betooning van Gods regtveer-^Maar zie ook in deezen Gods wijsheid verheerlijkt.Op dat dit alles zoude plaats hebbendaar toe moest Hij in een geringen .ftaatter 'weereld komen. De luisterrijke omftandighedenvan zijne geboorte moesten ten eenemaalverdonkerd worden. Hierom mogten deWüzen uit het oosten niet wederkeeren naarJeruzalem, om Maria's Zoon als den Mesfiasdaar bekend te maaken. Hierom liet God toe,dat de wreede Herodes , door het aanregtenvan een ijsfelijken kindermoord te Bethiehem,de geleeenheid wegnam, om daar ter plaatze,bii vervolg van tijd, iets, aangaande Jefus alsJ° den


SÏO.L Ê E R Z A A M Eden nu gekomen Mesfias, met zekerheid te kunnenverneemen Zoo moest Hij onbekend wo"den, en genoodzaakt, om te Nazareth in geringeomftanaigheden te leeven, en voor nietsmeer, dan voor den Zoon van eenen timmermanbekend ftaan. — k Gevolg hievan7as, dat men Hem,naderhand, ongeacht ziinleer en wonderwerken, over het algemeenwel voor eenen Profeet hield, maar in geenendeele_ voor den Mesfias. 't Is waar, zijne verjedenngzelve kon ten bewijs verftrekken, datWij die was, van wien de Profeeten getuigenisgegeeven hadden; maar, onder Gods toelaating,was de leer der Joodfche kerk dermate verbasterd,dat men zulk een denkbeeld van den Mesfiasvormde, waar mede het uiterlijk voorkomenvan den Heiland niet kon overeengebragtworden - En deeze dingen moesten aizoogefchieden, ten einde over den Christus dat allesgebragt wierd, h welk Gods hand en raad te voowijsheid"!' ~ dehjkeb C Ï J C U d d l m dAMbidMaar eindelijk, eerbiedigen wij ook, in deezebe telling, Gods goedheid over het JoodfcheJ e f u C h r i s t u s7,fmoest, fchoon on-Ichuldig in zich zeiven, echter naar Gods bedoeling,als zulk een, die zich ten hoogftentegen God en zijne naasten vergrepen had'openlijk te regt gefield, veroordeeld, geftraft'en zoo, gelijk Paulus het noemt, tot zonde zemaaktworden.bMaar hadden nu de Overften en het Joodfchevolk den Heere Jefus, als den Mesfias,een Zoon van God, met volkomen zekerheiden met bewustheid des aangaande , verworpeni


M E N « E 3L-S C H B. I 3? T E N. 3Upen, dan waren zij allen, die hier aan fchuldigftonden, van de zaligheid uitgefloten geweest.Dit kan men afneemen, uit het geenPetrus, tot dezelfde Jooden welke Jefus verworpenhadden, naderhand zeide, om hun dezaligheid in Christus en de vergeeving der zon»den, als verkrijgelijk voor te ftellen; Hand. III.Ik weet h oeders, dat gij het door onweetendheid gedaanhebt, gelijk ook uwe overften. En even ditmeldt Paulus van zich zeiven, 1 Tim. I., d.arhij belijdt, dat hij te vooren een Godslasteraar 4een vervolger van de Kerk, en een verdrukker was;maar, tot roem der genade, daar bij voegt, mijis barmhartigheid gefchied, om dat ik het onweetendgedaan heb, in mijne ongeloovigheid: hijhad niet kunnen gelooven, dat Jefus van Nazarethde waare Mesfias was, en daarom hadhij ook de navolgers van Jefus niet kunnenhouden voor waare Israëliten, maar, integendeel, hen moeten aanzien als pesten onderhet Joodfche volk: én het was wegens deezeonweetendheid, dat 'er, te zijnen opzichte, nogvergeeving kon plaats hebben.Het een en ander rustte op de verklaaringvan den Heiland zeiven, Matth. XII., daar Hijte kennen geeft, dat de Pharifeen, die de werkingvan Gods Geest, zoo blijkbaar in eenwonder, door Hem verrigt, aan den duiveltoefchreven , eene zonde begaan hadden, diehun nooit zou vergeven worden. Maar tenaanzien van zich zeiven zegt Hij, zoo wie eenigwoord gejproken zal hebben tegen den Zoon des menfchen,„zoo wie mij fdie nu niets minder ver-„ toon, dan zulk eenen Mesfias. als Israël„ verwagt) zal gefmaad en verworpen heb-'„ben,"


312 L E E R Z A A M . E *„ ben," dat zal hem, „naderhand tot inkeer„komende en geloovende," yergeeven worden.Zoo bleef dan voor Jacobs nageflagt, 't welkin onkunde den Heer der heerlijkheid ten kruisdoodhad gedoemd, de weg der zaligheid noggeopend, op dat het, immers voor een gedeelte,in Jefus Christus, den zegen vnn Abrahamdeelachtig wierd. Men vergelijke Hand. III:Ê£, 26.Vraagt men , hoe het evenwel mogelijk zijgeweest, dat de Jooden den Heere Jefus, alleenals Profeet befchomvd, op zulk eene wijze hebbenkunnen behandelen, als zij gedaan hebben ?De reden hier van is ligt te ontdekken. — Zehielden Hem, ja, in het algemeen, voor eenenProfeet; veelen zelfs dachten, of Hij niet welde Mesfias, de Koning Israé'ls, mogt zijn, enleefden in de verwagting, dat Hij zich, alszulk eenen, eerlang openbaaren zou. Maar ditgefchiedde niet. Integendeel, Jefus wierd gevangen,en als een misdaadige voor den grootenRaad gefteld. Nu fchecn het een uitgemaaktezaak, Hij kon de Christus niet zijn.Verder , zij verneemen, dat Hij, op dc bezv/eeringvan den Hoogepiïefter, zich verklaardhad de Christus, de Zoon van God, te weezen:en dat in zulk eene omftandigheid, die, naarhunne denkbeelden van den.Meslias, tin klaarftenaanwees, dat dit getuigenis van Hem zeiven,een ijdel, en overzulks een Godslasterlijkvoorgeeven was. — 't Zij dat ze zich nu erin •nerd hebben, dat een Profeet zich fchuldig konmaa en aan ftraf baare boosheid, of dat ze,door 't geen ze aangaande Jefus vernamen, ineea volkomen verwarring wierden gebragt, at, thans,


M E N G E L-S C H R I F T E N. 313than, dien, zelfden, welken zij als eenen Prefectgeëerd hadden, eischten zij, als eenenGodslasteraar ert oproermaker, ten dood : ende hoofdfom der lasteringen, die Jefus ziel, mzijne laatfte en bangfte oogenblikken, aoor :fneeden, was deeze, zoo gij de Christus de Zoonvan God zijt, kom af van het kruis. _


L E E R Z A A M Skeuren zulke znmenftellen af; doch, als mende zaak uaauwkeurig onderzoekt \ blijkt hetzonneklaar, dat zij zelve een of ander ontwerpvan leerllellingen gevormd hebben, en alleende zamenftellen die 'er zijn afkeuren, om datze niet itrooken met hunne begrippen.Wat het ftuk zelve betreft; zal iemand eengeregeld denkbeeld van den Christen Godsdienstvormen en behouden, hij heeft zulk een ontwerpnoodig, 't welk hem de voornaamfte waarheden, en derzelver onderlinge betrekking,vertegenwoordigt. Alleen, dat het de noodigevereischten hebbe. Het moet, vooreerst, overeenkomenmet Gods woord, en geen leerftukkenbehelzen, dan die daar in geopenbaard zijn.Timotheus moest een voorbeeld hebben vandie leer, welke hij van Paulus gehoord had.Ten tweeden, het moet, ten aanzien der voornaamftewaarheden, volledig zijn. Men kan eenopftel maaken, 't welk wel eenige waarheden inzich behelst, doch waar in zulke leerftukken gemistworden, die tot het weezenlijke van deChristelijke leer behooren. Dat is gevaarlijk:dan is 't geen voorbeeld van gezonde woorden.Ondertusfchen, hoe volkomen ook zulk eenontwerp zij, het blijft een menfchelijk opftel,het moet altoos getoetst worden aan des Heerenwoord, en daarom alleen aangenomen, omdathet blijkt, dat God zelve zulk een leer desgeloofs en der liefde geopenbaard en voorgeschrevenheeft.Maar heeft men nu zulk een voorbeeld dergezonde woorden, men moet 'er zich aan houden,cn 'er een goed gebruik van maaken. Datis voornaamlijk de piigt der leeraars, daarize


M E N GEL-S C H R I P T E , N. 315ze onderwijs geeven in den Godsdienst; bijzonderook, daar zij verpligt worden, de leerder zaligheid te verdedigen. Nimmer ontbrakhet aan tegenkanting en kwaaden toeleg, omde waarheid te beftrijdeiv In den tijd derApostelen waren 'er veelen, die hunne kragtenbeproefden, om den voortgang der Euangelieleerte verhinderen : veelen ook, die , onderden naam van Christenen , het weezenlijkst deelvan den Christen Godsdienst of wegnamen,of althans vervalschten. In volgende eeuwenvermeerderde het getal van beftrijders en dwaalgeesten.En 't is bekend, hoe, vooral indeezen tijd, het Christendom wordt aangevallendoor Naturalisten en nog erger foort, terwijlanderen de voornaamfte leerftukken of verdonkeren,of wel openlijk beftrijden.Hier vindt een leeraar, een liefhebber vanden Godsdienst, zijn werk. Maar, hoe behoorthij daar in te verkeeren? moet hij, omden Christen Godsdienst bij deszelfs openbaarevijanden aanneemlijk te maaken, zulk een gedaanteaan dezelve geeven, dat een Naturalist,behoudens zijne beginzelen, geen zwaarigheidmaakt, den naam van eenen Christen aanteneemen? moet hij daar toe de verborgenheden,waar aan een ongeloovige zich ergert,de leer der verzoening, die hem ongerijmd,de leer van de werking des Heiligen Gcestestot vernieuwing van den mensch, die hemdwaas voorkomt; moet hij, vraag ik, deezeleerftukken als ongegrond, ten minsten als onnoodig,ten, besten geeven, en zich alleen bepaalentot de zedcknnde van het Euangelie?'t Is waar, fommiren, die voor het overigeW üde


3i6L E E R Z A A M Edé gronden van onzen Godsdienst treflijk verdedigdhebben ,. Verkoren deezen weg : maarwat hebben zij 'er door uitgerigt? Zij hebbenruim zoo veel afgebroken als gebouwd; ze hebben,ter zelfder tijd, dat ze het Christendomvoorftonden, het weezenlike, het karakterizeerendevan den Christen Godsdienst weggenomen,en doorflaande blijken gegeven, dat zedeeze les van Paulus vergeten hadden, houdthet voorbeeld der gezonde woorden, in geloof enliefde, welke in Christus Jefus is.Ik weet, wat men hier tegen inbrengt: menzegt, „ als men zulke verborgenheden, zulke„ leerftukken, vasthoudt, dan zal men bij eenen„ Naturalist niets vorderen, en hierom zijn„ ook de Godgeleerden, welke zulke leerftuk-„ ken in hun zamenftel hebben, niet in ftaat,„ om de zaak van het Christendom gelukkig te„ verdedigen."Maar hij, die zoo redeneert, fchijnt niet onderhet oog te houden, wat een Christen leeraar, tegende beftrijders van den geopenbaarden Godsdienst,eigenlijk te betoogen en te verdedigenhebbe. Ik bid u, is 'er niet in het voorbeeldder gezonde woorden zoo wel een zekere ordevan waarheden , als in alle geregelde ontwerpenvan andere weetenfchappen ? Moeten derhalvenniet eenige waarheden eerst gekend entoegeftaan worden, eer men tot volgends waarhedenkan overgaan ? Was dus in het ontwerp vander Apostelen onderwijs en prediking, niet eender eerste waarheden, deeze ? „ Jefus Christus„ is van God in de weereld gezonden, om zij-„ nen wil aah menfchen bekend te maaken;„ zijne Godlijke zending is bevestigd door een„ ver.


M E N G E L-S C II R. I F T E N,JI?„verbaazend aantal'wonderen: Hij is geftor-„ven, maar wederom opgeftaan uit den doo-„den; Hij is ten hemel gevaren, en heelt,„door den Heiligen Geest, zijne volgelingen,„ op één oogenblik , in ftaat gefteld , om in„ vreemde taaien te fpreeken, en wonderen„te doen, zoo dat, door zijne kragt, aan„kreupelen de gang, aan kranken de gezond-„heid, aan dooden het leeven, is wedergegeven?"Zie daar, eerfte waarheden , gebeurtenisfen,die den voornaamen grondüagvan het Christendom uitmaaken, en van alleChristenen, hoe zeer ze ook onderling verfchillen,echter eenpaarig , als ten vollen zeker,erkend worden. En hier over alleen, hebbenwij met eenen Naturalist te handelen; zoolang dit niet afgedaan is, vermoeit men zich tevergeefs, met zijne tegenbedenkingen, overandere zaaken, weg te neemen. En, ftaat in]deeze eerfte waarheden toe, dan houdt hijin zoo ver op, een ongeloovige te zijn. Alsde Godlijke zending van Jefus bewezen is, enerkend wordt, dan eerst is het tijd, om te onderzoeken, hoe men zijne leer te yerftaanhebbe. — Elk Christen, en yooral een leeraar,moet het ganfche voorbeeld der gezonde woordenhouden, en derhalven ook zulke Euangeliewaarheden,waar aan ongeloovigen zich ergeren:maar het is onvoorzichtig, over zulkeleerftukken zich met hun in te laaten, eer zijdat gene hebben toegeftaan, waar m alle Uirist-enenovereenkomen; de Godlijke zending vanJefus. Het is daarenboven ten uiterften gevaarlijk,en tegen de goede trouw gehandeld,ten gevalle van hun, aan fommige leerftukken,&W3zulk


L E E R Z A A M Ezulk eene gedaante te geeven, welke met deregels eener goede uitlegkunde onbeftaanbaaris. — Om dan het voorbeeld der gezondewoorden, zoo wel in het verdedigen, als inhet önderwfjaètïi van de leere -der zaligheid, welte houxfrfi, 'moet. .men weeten, wat eerst, watvervolgens, behoort gekend en erkend te worden,is men hier omtrent achteloos , dan zal devrugt eter aangewende poogingen, meest al,niet anders zijn , dan verwarring en onzekerheid.AAN-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 319A A N S P R A A K. A A N 'B E D I E N A A R SV A NH E TIk wensch u van harten geluk, mijne Vrienden,met den 'zegen, welke in zoo veele gevallen,ulieder arbeid in des HEEREN Wijngaardvergezelt. Gezegend zijn de voeten, diehet heerlijk licht van het Euangelie in de liikdonkerehoeken van ons Land, waar de ZOND ER GERECHTIGHEID nog nooit heure ftraalenverfpreidde, overbrengen. Gezegend zijnde lippen, die den armen ,de blijde Boodfchapder zaligheid prediken. Met vermaak en daukerkendteniswas ik vaak getuige van uwe talrijkeVergaderingen, en van uwen werkzaamen ijver.Veelen zijn — hier twijfel ik niet. aan — onderuwen dienst herbooren, die thands den goedenftri'd ftrijden, en ulieder blijdfehap en kroonzullen weezen in dien grooten dag.Maar hebt gij, onder de fchitterende vertooning'vangodsdienstigheid in deeze dagen, nietwaargcuoomen en betreurd eene [ oppervlakkigegodsdienstigheid; eene godsdienstigheid, welkehet hart ongeheiligd, de begeerlijkheid ongedood,en den wandel onvernieuwd laat ?Wij hooren veel van overtuiging van zonde;W 4maar


S £ öL E Ë R Z A A M Ëmaar laat ons die overtuigingen nafpooren tothaare bron , en volgen in haare uitwerkfelen.In veele gevallen, zijn ze ilegts aandoeningenvan fchrik, welken, gelijk eene fchielijke flikkering,ras verdwijnen, veeleer, dan eene droefheidnaar GOD, die eene onvrouwelijke lekeeringwerkt. Veeltijds ontbreekt die nieuwe geboorte,welke in den Bijbel befchreeven wordtals een afleggen van den ouden, en. aandoen vanden nieuwen mensch. De zonde, hoe zeer mendiebenoemt met de haatelïjkile naamen, is nietgedood; de nabijliggende zonde blijft fteedsheerfchen, en de zelfverloochenende pligten vanhet Euangelié Wprden verzuimd.€rt andere voorbeelden, verwisfelen die overtuigingeneven fchielijk met blijdfehap en verzekerdheid; twijfelingen éh vrees verdwijnen;en de : volfirekte en onvoorwaardelijke Beloftenvan het Euangelie, zijn de eenige fpijze waar.men fmaak in vindt. Terwijl veelen dus roemendat zij buiten zichzelven gebragt zijn,fpreidt de Satan van binnen zijne ftrikken; dehoogmoed groeit, de verdorvenheid wint krachten; de Christelijke wapenrusting wordt ter zijdegelegd, of niet met vrucht gebeezigd; het hartwordt niet bewaakt; bidden en wacht houdenworden vergeeten, de pligten verzuimd'; 'en \terwijl men waant in het licht te wandelen, verachterthet geestlijk leven ; men neemt toe inverzekerdheid, maar niet in genade. Bij veelenduurt déeze ongelukkige verbijstering maar al telang, en leidt, gelijk een'dwaallicht, dén onbedachtzaamenwandelaar van den rechten weg af.Alles is uitlokkend; de vallei van verootmoedigingraakt men fpoedig door; geene zelfverlooche-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 3^1dienende pligten bnaren onrust. Men ftaart opde kroon, maar ziet het kruis voorbij. Metzulk een gernaklijk Christendom, voegen veelenzich bii het ^getal der godvruchtigen. Zoo langher Euangelie wijn en melk aanbiedt, zondergeld en zonder prijs , zijn zij vaardig om opdeszelfs roeping te koomen; maar wanneer hetze


322 L E E R Z A A M Edoor de gezegende JESUS gewond wordt inhet huis zijner liefhebbers, waar door de HEILTGE GEEST bedroefd wordt - die GodlijkeGEEST, die alleen onderkend kan worden uitzijne vruchten en uitwerkfelen, en die met woonenwil m eene zorgelooze en onachtzaameziel ?Befpeurt gij niet, als een gevolg van deezeoppervlakkige godvrucht, een droevig gebrekin de karakters der godvruchtigen , in hunnebinnenkamers, in hunne huisgezinnen, in hunneverkeering in de weereld? O! waar is die edelegeest, welke dc Christenen in de eestte eeuwenbezielde, en waarvan in de Handelingen derApostelen zoo veel gezegd wordt? Waar is diehemelsgezindheid, die zelfverloochening, enonderlinge toegenegenheid, die hen onderfebeiddenvan de weereld? Waar is die liefde, dielangmoedig is en goedertieren, die niet afmnstigis, niet- ligtvaardiglijk handelt, niet \opg&blaazen is, niet ongefchiktlijk handelt, zich zelveniet zoekt, niet verbitterd wordt, geen kwaaddenkt, alle dingen bedekt, alle dingen gelooft,alle dingen hoopt, alle dingen verdraagt? Waaris die angstvallige vrees voor de zonde, welkezelfs den fchijn des kwaads vermijdt, welke dezorgvuldigfte wacht houdt over alle de toegangender ziel ? Hoe zeldzaam zijn thands fchitterendevoorbeelden van ongemaakte heiligheid!Hoe veelen , die zeggen: HEERE! HEERE!maar niet doen het geen Hij hun gebiedt; terwijlzij den vijanden van het Euangelie, doorhun onftandvastig gedrag, en we er el d-fchen wandel,oorzaak geeven om te lasteren!Heb ik de fchiiderij van fonmugc belijderenvan


M E N GIE L-S 2 II R I F T E N. 323van het Euangelie te fterk gemaald? Beklaagtgijlieden niet,- met mij, die-" oppervlakkige godsdienstigheid?Zoudi gij uniet verblijden, indiendie voorige godvrucht, welke het juk van hetEuangelie op zich neemt , terwijl -ze deszelfs beloftenomhelst, mogt herkeven?-Gij zult dan, mijne Vrienden, met mij welwillen onderzoeken , welke -de meest dienstigemiddelen zouden zijn., • om;' onder den Godlijkenzegen, die eerfte godvrucht wedertebrengen.• 93 -' ' -'• v ;Dikwijls heb ik. gedacht, dat eene meerfchriftuurlijke wijze van prediken- gefchikt zoude -zijn, om dat wenfchelijk einde te bereiken; omeene meer werkdaadige godvrucht, een ootmoedigerbeftaan en gedrag — meer BijbelfcheChristenen, te verwekken.In de bekeering van eenen zondaar, ftelt gij,en met recht, in de .eerfte plaats, overtuigingvan zonde. — 'Maar, mijne Vrienden, zijt gijniet te ligt voldaan met de fterké taal van angsten verfchiikking, met Gveittiigi'iigen , die,-inveele droevige voorbeelden, niet gepaard gaanmet bekeering, niet gepaard gaan met die grooteen wederbaarende verandering, door welkede ziel herfchaapen wordt- in CHRISTUS JE­SUS, niet gepaard gaan met bekeering ten leven ?Poogt gij den zondaar te leiden -tot die geheimekameren der ongerechtigheid, in Welkengeen oog, dan dat van GOD,'kan doordringen,waar ongekende gebreken verhooien liggen,waar de zaaden der ongerechtigheid toebereidworden, om vruchten voordtebrengenten dood? Spoort gij — overreed dat zulk eeninnig en hartgrondig gevoel van het diep bederf


324 L E E R Z A A M Ederf zijner natuur, door eene oppervlakkige befchouwingniet te verkrijgen is — hem aan,tot veel zelfsonderzoek, en om zich naarstigte beproeven bij GODS Woord? In die verborgenafzonderingen, zou hij ontdekken de bedriegelijkheidvan zijn hart, de begeerlijkhedendie ftrijd voeren tegen de ziel, en gedood moetenworden. Hij zou gewaar worden de zondedie hem ligtlijk omringt, en die al zijne waakzaamheidvereischt.Hij zou meer op zijne hoede zijn, tegen delaagen zijner geesüijke vijanden, en zorgvuldi.ger wacht houden tegen verzoeking. Hij zoumeer de behoefte gevoelen van de Christelijkewapenrusting , en de noodzaak van fteeds tewaaken en te bidden. Hij zou gevoelen hetBad der wedergeboorte en de vernieuwing van denHEILIGEN GEEST noodig te hebben. Hijzou gevoelen, de hooge noodzaak van eenebetere Gerechtigheid dan de zijne, en van datBloed, welk reinigt van alle zonde.Zouden wij op eenen grondflag, aldus gelegdin eene doordrongen bekeering des hartentot GOD, niet een vaster gebouw van godvruchten heiligheid moogen verwachten?Vergunt mij verder, te vraagen, of gij, inhet gemeen beloop uwer prediking, niet wat teweinig gewag maakt van die zelfverloochenendepligten , waar op het Euangelie zoo krachtig6aandringt? (*)Wor-(*) [Offchoon deeze AANSPRAAK oorfpronglijk in Engeiaidthuis hoort, kan ze ook, onzes inziens, hier te• Lande van nut zijn. Immers, ware net ook onder onsmet


M E N G E L - S C H R I F T E N . 3 2 5Worden wij, als volgers van het LAM, alsdienaars van het Kruis, niet geroepen toteenengevaarlijken en moeitevöllen krijg, tegen vleeschen bloed, tegen de aangebooren verdorvenhedenniet geroepen, om rechteoogen uitterukken,rechtehanden aftehouwen, den oudenmensch te kruisfigen, met zijne beweegingen enbegeerlijkheden?Dit is een ftuk, mijne Vrienden, dat overluiduwe aandacht eischt. Veelen uwer godsdienstigehoorers fchijnen luttel te weeten van.dien geestlijken ftrijd. Zij Ipreeken veel vanden aartsvijand der zielen, maar zij fchijnenonkundig van de listen en laagen die hij tegenhen te werk ftelfc Aan hem wijten zi] alle hunnetwijfelingen aangaande hunne zaligheid; ditis al het nadeel dat zij van den vijand lchijnente vreezen, en zij zoeken naar verzekerdheid,als het eenig fchild tegen zijne vüurige pijlen.Wanneer hij hen aanvalt met hartzonden, danworden zij zijnen toeleg niet gewaar. Wanneerhij hen beftrijdt met vleeschhjke#begeerlijkheden,zijn zij niet bereid tegen zijne aanflagen,en vallen maar al te vaak. 01 wel,den ftrijd bezwaarlijk vindendeélaaten zij alvan tepenworstelen, of gaan nederzitten met ditödroeniette Wferifehéh, dat de Zelfverloochening, waarvanher gewaagd wordt, als het naaste en waare doel.éZe ë Z \r_ oprecht geloof meer in 't fftg*^ .en uitgewikkeld^aar op aangedrongen werd1 gelytedoor dln beroemden LODEKSTEIM zeer geleerd en goovruchtig betoogd is, in zeker Werkje, onlangs op niemvr êeköomen Lder' den tijtel: Geestlijke aedachten ovnden maren aart van 'smenjchen gelukzaligheid. Te Am-Men «ie mzonderbe.ddpze Aanteekening aldaar, op Bladz. 95-1' fterdr, biiM.deBmyn,^788.


3-6 L E E R Z A A M Edroevig befluit, dat de genade alles doen zalen bttjvcn dus inde zonde, opdat de genade umeerder worde. Veelen wandelen alzoo, vanwelken wij weenende moeten zeggen, dat zit vijandenvan het kruis van CHRISTUS zijn.O! dat gij, ten deezen aanzien, uit de keelmogt roepen, en niet inhouden! dat gij hundie zich GODS volk noemen, hunne óvertree*dingen mogt verkondigen, en den huize vanJAKOB hunne zonden! Roept over luid teo-cn diegeveinsdheid, welke zegt: HEERE! HEERE'maar niet doet wat Hij gebiedt; tegen die onoprechtheid, welke de eene of andere geliefkoosdezonde verfchoont.Vergenoegt u daar mede niet, mijne Vrienden,dat gij uw volk het Euangelie op de lip.pen hoort neemen; weest niet voldaan, ten zijgij het ziet uitblinken in hunnen wandel, ter reo- e-ling van hun gemoedsbeflaan, tot onderbrengingder verdorvenheden, en om hen geheel en al teheiligen, m geest, en ziel, en ligchaam. Rustmet, voor dat gij CHRISTUS 'eene geflalte inhen ziet krijgen, in alle heilige gezindheden, inalle de deugden aan het waare Christendom eigen^Spreekt hun veel van Godsdienst des hartenBij mangel daarvan, verachtert de godvrucht"de verborgen Godsdienstoefeningen worden verzuimd,de geest des gebeds wijkt, heimlijkezonden worden niet bemerkt, de pligten wordenverwaarloosd, en veelen hebben den naam datzij leeven, daar zij dood zijn..pij. zult, des houde ik mij verzekerd, devrijheid verfchoonen, welke ik bij uliedenneem. Ik fchrijvc onder het diepst gevoel vande aangelegenheid der zaak, onder eene fmertlij-


MENGEL-SCHRIFTEN. 327liike aandoening over die oppervlakkige godscfetetigheid-,dat verzuim van Euangehfche heiligheid,waar door de Godsdienst van JESUSoiWerd wordt. .O' mijne Vrienden, fchroomt toch niet, hetseheele Euangelie te prediken, in alle zijne heiligendeinvloeden zoowel, als in zijne zaligendeliefde Men mooge u daarom wettifche Predikersnoemen; fomraigen moogen zeggen : Deezerede is Aardt wie kan dezelve hooren? en veelendie van hunne zondige lusten en boozebegeerlijkheden niet affchciden willen moogenterus eaan, en niet meer met u wandelen. Dochcetrouwe Gezandten van JESUS achten op geenvan deeze dingen. Zoolang zij zijnen Raad«retrouwlijk verkondigen, en zich digt aan Hemen aan zijn Euangelie houden, hebben zij metste vreezen. Zoolang gijlieden toont zijne ijverigeen getrouwe arbeiders te zijn, hebt gijveel te hoopen. Zijne heilrijke toezegging is:Ziet ik ben met vlieden, alle de dagen.M-'in wensch is, dat gijlieden, mijne waardeVrienden, in deeze weereld de eer moogt genieten,van, als werktuigen in GODS hand,veelen tot den weg der gerechtigheid te brengenen hierna, in het Koningrijk van onzenGodlijken HEER en VERLOSSER, blinken alsde glans des uitfpanfels, eeuwig en altoos! ,Ten


328 L E E R Z A A M ETen flot, en tot ftichting van den Leezer,volgen hier eenige Dichtregels, op dit onderwerpzeer toepasielijk, uit de Weegfchaal vahhet waare en fchijnvermaak, van JongvrouweA. C. SLICHER, Bladz. 72, ^3.„ E L i s E.t, Doch ben ik on bekwaam tot zulk een teder werk,, Wend u dan liever tot de Herders onzer Kerk.i Tot zulken die getrouw het pad der deugd bewandelen,„En doorërvaaren zijn in zielen te behandelen.t, Kies zulk een'Leeraar, die voor zuivre waarheid ftrijdt^„ En rustig uitkoomt voor deleer, die hij belijdt;„ Die niets verbloemt noch plooit, geen leerftak zal verheelen';„ Die zich nooit toelegt om 't verdorven hart te ftreelen;„ Wien 't aan rondborstigheid noch oordeelkunde ontbreekt;„ Die fteeds zich zelv' gelijk, niets in 't verborgen fpreekt,s, Dan 't geen hij ftaavén durft op d'achtbien ftoel der„ waarheid,„ Die't aanbod van genaêuvoorftelt in zijn klaarheid,^ Doch 't echt van 't waangeloof volftandig onderfcheidt,„ En dus nooit iemand op verkeerde paden leidt,f. Die wars van dweeperij, en ijdle menfchen vanden,„ Gemoedsbeftuuringbouwtopzuivrebijbelgronden,„ En wiens beproefde trouw, op Goddelijk gezag,5> Ü zal vertroosten daar, waar hij u troosten mag.» Lu-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 329„ LUCINDE.j, Straks volge ik uwen raad: o ja, mijn hart blijft hijgen,i Naar recht getrouw beftuur, deszal ik niets verzwijgen ,,, 'k Begrijp, al bleef ik vooral 's waerelds vleitaal doof,„ Daar is een andre klip: gij waagt van 't waangeloof.„ELISE.„ Dank God ,mijn waarde, dat ge in uw bekommeringenWaar in ik hartlijk deel, geen'troost u op wilt dringen,Niets durft befiuiten, dan na ernstig overleg.j> Ja, 't veilig hemelpad blijft toch een naauwe weg,„ En 't ingebeeld geloof won gaarn dien weg vermijden.„ Ach! 't is op deeze klip , dat veelen fchipbreuk lijden,„ Wanneer 't ontwaakt gemoed, door vrees voor ftrafont-„ rust,„ Zich al te roekloos met Gods heilbeloften fust.,> Ja, 'k dacht, dat zulken, zo zijllegts niet wi 11 en liegen„ Voor hunnen eventnensch, hier vaak zich zelv' bedriegen„ Zij zien befpieglend op het bart, door fchuld bevlekt:„ Maar, ftraks wordt elke feil met Jefus bloed bedekt:„ Wie mag hier twijnen ? ja wie zou hen toch berooven, Van hunne zekerheid? zij moeten flegts gelooven:s, Daar't wuft gemoed, 't geen zich indeezen waan verliest„ Den Heiland wel ten Borg, maar niet ten Voorbeeld kiest.„' En daar zij dan 't verderf der waereld zijn ontvlooden„ Staanze in het vast begrip, dat zij hun lusteu dooden',, Terwijl het eigen- ik blijft in zijn vol gebied:„ Voorzeker, onze Heer kent zulke Christnen niet.,, Hun zelfverloochning zal zich juist zo ver bepaalen9, Als 't met hun driften ftrookt; en daar men henzietfaalen,i Daar klaagenze in 't gemeen ook over eigen fchuld, 'X


330 L E E R Z A A M S„ Terwijl liet trotfche hart met wrevel blijft vervuld.„ Hoe hoog godsdienftig, ja hoe needrig zij ook fchijnen'>, Befchouw hen van rondsom.gij ziet dien waan verdwijnen:„ Befchouw hen op de proef, en 't blijkt maar al te rasch,„ Hoe hun heerschzugtig hart nooit recht vernederd was.„ Ja! hoe bevallig zij van Godsdienst praaten, fchrijven,'t Blijkt, hoe zij in den grond hun eigen Afgod blijven:j, Godsdienst ftrekt enkel ter voldoening van hunn' lust;„ Terwijl het zelf bedrog hen vleit door vall'che rust.„ LüCINDE.„ Ontroerend denkbeeld 1 grenst de waarheid dus aan fchijn;„ Wie kan 'er voor zich zelv' dan ooit verzekerd zijn?„ELISE.„ O neen, mijn waarde, neen, wanneer ge in al zijn„ klaarheid„ Het heilgeloof befchouwt, dan grenst geen fchijn aanwaarheid:'t Verfchil blijft hemelsbreed , daar ons Gods woordverklaart,i, Dat dit beftaat, niet flegts in duuring, maar in -aart.„ Ja, zo wij in den grond van 't listig harte delven,,, Wij zoeken rust in God, of troosten flegts ons zei ven:'BRIE-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 331B R I E V E NV A Nf ILLÏAM TÜCKEI^AANEENEN VRIEND INH O L L A N D ,D E R D E B R I E F .VEEL GELIEFDE EN ZÈER GEACHTE VRIENDAEN BROEDER IN ONZEN HEERE JESUSCHRISTUS !XJw vriendlijke en toegenegen Brief van den15 Januarij, is mij wel geworden. Ik danku, voor de achting die gij jegens mij onwaardigenuitdrukt. Gij behoeft geen verfchooningte, vraagen, van niet eerder gefchreeven tè. hebben;want ik ben zoo verre van te denken datgij mij een fchuldenaar zijt, dat ik mij veel eerverwonder, dat gij u vernedert, om mij metuwe briefwisfeling te begunstigen. — Ik be~p-eere deel te neemen in de beproevende, lotgevallen,die u in uwe familie bejegend zijn.Doch zal ik zeggen, dat ik wegens dezelvenbedroefd ben, daar ons gezegd wordt, dat alle,dingen zullen medewerken ten, gbede, den geenendie GOD liefhebben, en naar zijn voornemenX 2&•


3g2 L E E R Z A A M Egeroepen zijn? Wij weeten, dat de verdrukkingengeen oorzaak van blijdfehap, maar vandroefheid, zijn; doch indien ze ftrekken, dooroefening, om eene vreédzaame vrucht der gerechtigheidvoorat, brengen, dan is er meerreden om zich over dezeiven te verheugen,dan te bedroeven. De verlosten des HEERENmoogen, met het hoogfte recht, zich verblijdenin de verdrukkingen, wéeténde dat hunne ligteverdrukkingen, welken zeer haast voorbij gaan,hun werken een uitnecmend eeuwig gevvigt deiheerlijkheid.Een heilig Dichter kon zeggen,dat zoo wel 's H E EREN roede, als zijn Itaf,hem vertroostte (a;. Eu als wij overweegen,dat de verdrukkingen der rechtvaardigen vruchtenzijn van Verbondsliefde., en dat de H E E Rkastijdt de geenen die Hij liefheeft, en geesfelteenen ijgelijken zoon dien Hij aanneemt, danverdient zijne fiaande zoo wel, als zijne geneezendehand, onzen lof en dankzegging, en wijbehooren met JOB te zeggen: D E H E E R heeftgegeeven, de H E E R heeft genoomen, de naamdes HEEREN zij gedankt! Dan dit is eene les,welke de hoogmoedige natuur niet leeren kan.Vleesch en bloed zullen zeggen: Dit is eeneharde taal, wie kan dezelve hooren? En niets,dan oppermagtige Genade, kan de ziel leeren,te berusten in, en zich blijmoedig endankbaar te onderwerpen aan eene vernederendebedceling. Mogt GODS GEEST krachtdaadiginonsbeiden werken, zoo in u, als in mij,tot eene hartlijke en blijmoedige onderwerpingaan zijnen wil, in alle dingefi!(a) Pf. XXIÏÏ: 4.Ik


M E N C E L - S C H R I F T E N 333Ik ben ook, waarde Vriend, niet. zondermijne vreeZen en twijfelingen. Duisternis omzetvaak mijn gemoed, zoo dat ik, gelijk PAU-LOS, toen hij fchipbreuk leed, in veele dagen,noch zon noch geftarnte zie verichijnen. Dochwat zijn mijne twijfelingen, vreeze, en donkerheden,zoo lang CHRISTUS dezelfde is? Mijneongeftalten kunnen zijne voornemens nietveranderen, noch zijne Gerechtigheid, Verzoening,en Voorfpraak krachtloos maaken; deezenzullen altijd vermoogen, offchoon zonde, Satan,düisterriisfen, twijfelingen, en ongeloof het tegendeelwilden inboezemen. Zijn wij ongeloovig,Hij blijft getrouw.ïk bevinde dagelijks meer en meer, dat ikniet tot mij zeiven moet inzien, om eenen yasrengr:md van hoope optefpooren; want, voorwaar,aldaar is niets dan ellende, duisternis,zonde, en fchuld. Maar geniet ik eenige maatevan troost, ik erlang die, door buiten mijzelvenre zien, op het Bloed en dc Gerechtigheidvan den aanbiddelijken VERLOSSER ; wantin Hem, en in Hem alleen, is alles, wat iknoodig 'heb, of behoeve. Wend u naar mij,zie op mij! dit is de taal van onzen IMMA-Kué'L. Öp Hem moet ons geloofsoog Haaren,en niet op iets, dat door ons verricht, ofin ons gewrocht is. Maar het is ons ongeluk,dat wij zoo geneigd zijn, om meer te bouwenop het zandig fundament van onze eigen gefialtenen gevoelen, 'dan op dien fterken enzekeren grondüag, CHRISTUS, den Rotsfteender eeuwen. Wanneer onze begeertenfterk, onze hartstogten warm, cn wij van binnenopgeruimd zijn, dan hebben wij hoope,X 3en


S34L E E R Z A A M Een zeggen wel eens, met DAVID: Mijn berg isvast gezet; maar als vleeschlijke gezindheid,doodigheid, en laauwheid in de ziel plaats grijpen,hoort men draa, met den Profeet: Ikben afgefneeclen van voor uwe oogen.' zoo dat,naar maate onze geftaiten afwisielen, ons geloofen hoope rijst, of daalt, en wij bijkanslchijnen te veronderftellen, dat GOD ZOO veranderlijkis, als wij zijn. Dit is niet een leevendes geloofs, maar door zien en voelen;gelijk THOMAS, die niet gelooven wilde, zondermet de handen te tasten, Joann. XX: 25—? 7.O! dat de HEER ons verlosfe van die gezindbeid,om m geftalten cn gevoel te rusten, enons bekwaam maake, om gansch ontbloottot JESUS te vlugten, en geheel onze vertroostingalleen in Hem te vinden! — Dik*wijis heeft mij de vrees bekroopen, en zelfsnog vmde ik mij daar mede bezet, dat ikalleenlijk licht in het hoofd heb, en geer!waare ondervindelijke kennis der waarheid,m derzelver kracht, invloed, en geestlijkheid,_ in het hart bezit. De boom wordtuit zijne vrucht gekend; en als ik indenk mijneonvruchtbaarheid, moet ik mij fómwiilenverwonderen, dat het befluit nog niet is uitgegaan:Velt hem neder; waartoe bejlaat hij ookonnutlijk de aarde? — Doch wat zullen wijzeggen? GOD is de vrijmagtige, en niet verderc«an Hij in ons werkt, zullen wij geestrijk entot zijne eer kunaert werkzaam zijn. Onzevrucht IS alleen uit Hem gevonden. Als Hijmet Godlijken mvioed tot de ziel inkoomt, danK er licht, leven, liefde, en vrijheid. Maar alsHij zich onttrekt, koomc duisternis, koelheid,e»


M E N G E L - S C H R I F T E N . 335en gebondenheid in de plaats, en het ongeloofboezemt in, dat alle voorige ondervindingenniet anders dan loutere inbeeldingen zijn geweest;waar door — voor zoo verre ons betreft— GOD beroofd wordt van de heerlijkheidzijner Genade, in en door ons. O ongeloof,welk een verderflijke fluitboom zijt gq,te een onzen troost en vruchtbaarheid! Gij zielverdervend,Godonteerend kwaad, wanneerzullen de heiligen eens van u ontflaagen worden?Nog een weinig, en gij zult voor eeuwiguit hunnen boezem verbannen worden. OHEER! verhaast dien tijd, en help ons, omaanhoudend te roepen: HEER! vermeerder onshet geloof! HEER! wij gelooven, koom onzeoneeioovigheid te hulpe! , ,De teekemng welke ik u gaf, van de zedelijkeen godsdienstige gefteldheid onzer Natie,verfcheelt nog veel van haare eigenlijke gedaante.IKABOD, de eere ts geweeken, isthands voorwaar het eigenlijk Motto van Croot-Brittanje. Onze zonden, als Sodom, roepenom wraak; de wolken koomen op, en pakkenop een, en nieuwe omltandigheden, dagelijksopkoomende, dreigen ons eenen geweldigenQj?'ben het met u eens, dat uw Vaderlandzich in zeer bedenkelijke omltandigheden bevindt.... Mogt de HEER uwe Regentenwijsheid geeven. en hunne raadflagen beftuuren,tot zijne eer, en de welvaart en voorfpoedvan uw Vaderland!Dikwijls heb ik gedacht: Hoe zeer veritrekthet oorlog tot een duidelijk bewijs van dendiepen «/al van het Menschdoml Dat menfchenv e i* X 4"


33^ L E E R Z A A M Kvermaak fcheppen in het verderven van elkanderen gaat het onverftand van het redenloozevee zelfs te boven! Het eene foort ma^enander foort verflinden; maar geen van hun zalzijn, eigen foort verderven. Dè mensch alleenhaakt naar dat duivelsch genoegen! Wat ze?ik? neen de duivel zelf fchijnt in dit opzichtnog zoo laag met verzonken te zijn. Laat onsde rijke, vnjmagtige, en onderfc'heidendc Genadeaanbidden, die zulk een meer dan helschbeginfel van boosheia in de harten der heiligenoverwinnen zal, aleer zij den jórddan zullenovertrekken,- want bleeven zij daar mede bezet,als zrj ten Hemel gingen, dan zou zelfsaldaai geen vrede kunnen plaats grijpen.O! gelukkige en lang ge wens. h, edag, wanneerhet eene Vo;k met meer tegen het ander Volkzal opftaan en zij niet meer den krijg zullenleeren! Och! dat die tijd haaste, indien hetdes H E E R E N welbehagen zijn mogt'Het zal mij altoos tot blijdfehap zijn, van ute hooren. De tijd nadert, dat wij meer meteikanderen zullen omgaan; indien wij zoo gelukkigzijn, van elkander hier boven te ontmoeten, dan zal zulks nimmer eindigen, en deliefde van IMMANUÜX zal ons meest begunstigdonderwerp zijn. O! dat ookn uzijne liefdeonze tong beziele, om zijnen lof te verbreidenen om dien nimmer eindigenden lofzano- te be'ginnen: Hem die ons heeft liefgehad* en onsgewasfeken heeft in zijn bloed, zij de heerlijkheid,de kracht\ enz. Dat de GOD aller Genadeu in dit traanendal bewaarc en beveiligeen u eindelijk toevoege eenen ruimen ingangin de blijdfehap onzes HEEREN} dus bidt uwtoe-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 33?toegenegen Vriend, cn onwaardige Broeder inonzen grooten VERLOSSER.C H AR D ,den 5 Febrnarij,\?79-WM. T U C K E R.V I E R D E B R I E F .VEEL GELIEFDE EN GEËERDE BROEDER INONZENHSEE.E!Den uwen van den i Fóruarij, heb ik welontvangen-, en door dezelfde hand, welke mijdien bragt, zal ik u eenige regelen tot antwoordtoefchikken.Onlangs was ik in twijfel, of ik iets meervan-u verneemen zoude. Zoo niet, dacht ik,als wij het voorrecht hebben, om verëenigd teworden met de algemeene Vergadering dereerstgeboorenen, die in de hemelen opgefchreezijn,dan zullen wij het genoegen genieten, omop eene.verhevener wijze, dan hier beneden,met elkander omtegaan. Er is toch geen waarfchijnelijkheid,dat wij ooit eikanderen in denvleefche zien zullen, daar eerlang onze fterflijkeligchaamen in het ftof zullen woonen, en onzenaamen op aarde zullen vergeeten zijn. OnzeVaders, toch, waar zijn ze? "en onze Profeeten,' zullen die altoos leeven ? Neen , er is geeneontkooming in deezen ftrijd. Nog een weinig,en wij zullen onder de dooden in het ftof rus-X 5ten,


333 L E E R Z A A M Sten, totdat de laatfte bazuin zal blaazen, ende dooden zullen hooren de Item van denZOON DES MENS C HEN, zeggende: Staatop, en komt ten Oordeel! Welk een geduchten plegtig tijdftip zal dit zijn! tijdflip, zwangervan het eindelijk lot van geheel het mensch.dom! Daar, en alsdan, zal de geheele vergaderdeWeereld haar beffisfchend vonnis ontvangen!Daar, en alsdan, zal die geduchte fchiftingplaats grijpen, waar door het kaf van hetkoren zal worden afgefcheiden — de godioozenvan de rechtvaardigen! Waar zal dan ons lotzijn, in dien vreeslijken dag? Kunnen wij welde gedachte verdraagen, van eene eeuwige affcheidingvan Hem, dien onze ziel begeert lieftehebben?Neen, neen! dit kunnen wij niet!wij kunnen niet draagen die zielyerfcheurendetaal: Gaat weck van mij, gij vervloekten! Enik vertrouw, dat wij die nimmer, als tot onsgefprooken, hooren zullen, offchoon, nu endan, vreeze deswegens ons gemoed bezettenmooge. O! dat de eeuwige GEEST geduurigmet onzen geest getuige dat wij GODS kinderenzijn, en op de zekerfte wijze aan onze zielenopenbaare, dat onze VERLOSSER leeft,cn omdat Hij leeft, wij ook leeven zullen! Dan,zullen wij weeten, dat, offchoon de wormenons ligchaam verteeren zullen, wij nogthans uitdit vleesch GOD zullen aanfehouwen, en datonze oogen Hem zien zullen, en niet eenvreemde. Welk eene heerlijkheid is er, mijnwaaralle Vriend, . in het Euangelie der genadeGODS! Welk eene befchikking en \oorzieningis er gemaakt, tot behoudenis en veiligheid dergeloovigen, in en door de volmaakt v.nvorvenZa-


M E N G ' E L - S C H R I F T E N . 359Zaligheid van onzen HEER JESUS CHRIS­TUS' de kracht van wiens Bloed, at onze fchulden befmetting te boven gaat, en de verdienstevan wiens Gerechtigheid, ons .rechtvaardigt vanalles, waar van wij niet konden gerechtvaardigdworden door de wet van MOSES. Eeuwigelof en dank zij dien GOD, die het plan beraamde;die zijnen eeuwigen ZOON zond, omonze zaligheid te verwerven, en nu met welgevallenziet op den arbeid der ziele van onzenVERLOSSER, en hier door volkomen voldaanis! Eeuwig gepreezen zij de aanbiddelijke IM-MANUëL, die de zonden verzegeld, de ongerechtighedverzoend heeft, en eene eeuwigeGerechtigheid heeft aangebragt, en daar doorvoleindigd heeft het werk, 'twelk de VADERHem te doen bevooltn had! En eindelooze lofen dank zij den eeuwigen GEEST, die het uitde dingen van CHRISTUS neemt, en aan onsbekend maakt, en die ons, gelijk ik vertrouwe,zal bekwaam maaken voor de ervenis der hei-Egeh in het licht! O! mijn Vriend, welkendank zijn wij verfchuldigd aan den DRIEBENENTEHOVAH, voor die wonderbaare ontdekkingyan zijne Liefde en Genade, in dat welverordendVerbond, dat van eeuwigheid is opgerecht,ten «-oede van alle zijne uitverkoorenen, enwaar" door hunne heiligheid en gelukzaligheidvoor eeuwig beveiligd is! Een Verbond, nietalleen wel verordend en bewaard in alles, maarvan 't welk ook onze HEER JESUS CHRIS­TUS het Hoofd is, zoo wel als de hoofdinhoud,en het wezen van alles; want Hij is gegeeventot . een Verbond des volks, en al zijn werk opdeeze weereld, was een gevolg van die eeuwige


34° L E E R Z A A M Ese Onderhandeling en Beraaming van den DRIEëEMGEN;en alle onze zegeningen, voor den tijden voor de eeuwigheid, daalen tot ons neder,uit die zelfde allerheerüjkfte fontein. JESUSCHRISTUS, die gisteren en heden, en tot ineeuwigheid, dezelfde is, is de Middelaar vandit Verbond, en heeft alle deszelfs voorwaardenvolbragt, opdat wij vrij, en ten vollen, deszelfszegeningen zouden verkrijgen. Onze LOS­SER heeft al den arbeid, de woeite, en den kommergedraagen, opdat wij daar van de vruchten raapenzouden. Hij vervulde de Wet voor ons,en voldeed aan de Gerechtigheid, opdat GODrechtvaardig zij , rechtvaardigende de geenendie door 't geloof in JESUS zijn. Welk eeneliefde heeft de VADER ten toon gefpreid. inzijnen eenigen geliefden ZOON overtegecvenaan fchande, vloek, en dood, en dat voor zulkeweêrfpannelingen als wij zijn! Welk eene liefdeheeft CHRISTUS betoond, in zichzelventot een Ranfoeu te geeven voor zijne uitverkoorenen!En welk eene liefde heeft de eeuwigeGEEST beweezen , in CHRISTUS , onzenMiddelaar, naar zijne Menschlijke Natuur, toeterustenen bekwaam te maaken tot zijn gewigtigWerk; en het geestrijk verborgen Ligchaamvan CHRISTUS te roepen, te bekeeren,te heiligen, jen tot heerlijkheid voortebereiden!Deeze liefde des DRIECENIGEN gaat al onzekennis te boven, en de eeuwigheid zal niet telang zijn, om die in al haaren luister ten toonte fpreiden. Zij heeft hoogte, lengte, breedte,en diepte, welken onafmeetbaar en onbevattelijkzijn voor eind ge wezens. Hoe behoordedeeze liefde fteeds ons hart en onzen mond metlof


M E N G E L-S C H R I F t E N. 3+1lof te vervullen! Ik verwonder mij fomwijlen,hoe het koomt, dat het hart van een' geloovigenniet, als 'tware, in geduurige verrukking enop-etoogenheid verkeert, en zijn mond en tong.den lof daar van niet beftendig uitgalmt! Dochals ik tot mijzelven inkeer, en in opmerkingreem dat het hart van alle menfchenkmdereneveneens gevormd is, dan gaat mijne verwonderingover; dan zie ik, dat twijfelingen vreezeninwoonende zonde en verdorvenheid, metalle n de ziel van troost berooven, maar ookhaaren lof en dank verftompen. Hij die dank,ofert, zal mij teren, zegt de HEER ; maar betono-eloof berooft GOD van zijne heerlijkheid O!«/' kleingeloovig: ! waarom hebt gij gewankeld?was de berispende taal van onzen HEILAND;en met reden, want twijfelingen verlammen deziel en verzwakken alle geestrijke oefeningen,maar geloof is de bron van geestlijk leven enwerkzaamheid, en naar maate deeze genadegaafin de ziel tiert, zullen ook alie andere genadegavenbloeien. Zonder geloof, is er geen vastehoop, geen liefde, geen waare ootmoedigheid"een, vrede, geen heiligheid, noch waareceestlijke blijdfehap; alle deeze genadegaavenWen te {luimeren en werkeloos, zoo lang hetgeloof verzuimd wordt. Hoeveel reden hebbenwij dan, om geduurig te bidden: HEER, vermeerderons het geloof! Wij moogen vasten, waaken,bidden, en ftrijden tegen onze verdorvenhedenen verzoekingen; dan, alles te vergeefs,zoo lang wij het fchild des geloofs niet aangrijpen,'t Is het geloof in de Liefde en Genade,in de Sterkte en Kracht, van CHRISTUS,dat ons de overwinning geeft, over onze begeer-


342 L E E R Z A A M Sgeerlijkheden, de inwoonende zonde, de weereld,en de verzoekingen des Satans. Het geloofdoet de bedreigingen der Wet zwijgen, enbluscht de vuurige pijlen des .Satans uit; hetleidt de ziel met vrijmoedigheid tot den Genadetroon,en doet haar vermaak fcheppen in deWet van God, naar den inwendigen mensch; hetbrengt der ziele waaren vrede en blijdfchantoe, en ftelt haar in ftaat, om zich in CHRIS­TUS te verheugen, met eene onuitfpreekelijkeen heerlijke vreugd. O! hadden wij meer geloofin het Bloed en de Gerechtigheid van hetonbevlekt en onbeftraffelijk LAM, meer opgeklaardingezicht in zijne Heerlijkheid, meer vaardigheiden vermogen , om' zijne uitmuntendefchoonheden te befpiegclen en te bewonderen!'tls toch het aanfchouwen van zijne Heerlijkheid,welk onze ziel aan zijn Beeld doet gelijkvormigworden, van heerlijkheid tot heerlijkheid.Dikwijls heb ik gedacht, en ik geloofher als eene waarheid, dat, indien de GodlijkeGEEST aan eene geloovige ziel [ beftendig ]een volledig gezicht gaf van de uitmuntendeHeerlijkheid van onzen gezegenden VERLOS­SER, het haar onmoogelijk zijn zou om te kunnenzondigen; en daarom geloof ik ook, datonze heiligmaaking nimmer hooger reikt, danden trap der openbaaring, welke de HEEK JE­SUS CHRISTUS ons van zichzelven geeft, aanhet oog van ons geloof. Is dit zoo, gelijk hetvoorzeker is; waar behoorden wij dan voornaamlijkom te bidden? is het niet hier om,dat de HEER de GEEST uit de dingen vanCHRISTUS neemen, en die aan ons openbaarenmogt; dat Hij ons een geestlijk oog mogtfchen-


MEN&Et-SCHRlFTEN. 343fchenken, om te onderlcheiden de SctoónteS^ en Heerlijkheden van onzen aanbiddelijke!!ÏMMANuëL, in zijnen Perfoon, als GOD enMensch in zijn Werk, en volwigtige Ambten,^ S ' t ö A Borg, Voorfpraak, Profeet,Priester, en Koning zijnes Volks; van zyne oneindge liefde en nederbuiging , om ach in «£ze plaats te Hellen, ter vervulling van de Wetvoor ons, in alle derzelven geduchte eischen,v^lMen en gehoorzaamheid? Zulk een zahggezicht zou onze liefde ontvonken, en eene?ee krachtiger uitwerking hebben ter f onder-SenS van onze verdorvenheden, tot verzwakkingder inwoonende zonde, en ter afweertvanille de pijlen des boozen, dan alle andefehulpmiddelen, welken wij mogten ter handneemen. O! dat gi en ik beftendig op JEsusmógten zien, als de Oorzaak cn den Voleinderdes geloofs, enWith pkaftng raptures ever roveÖer all the myftries of that Lovs,Which JESUS shewd when on the treeHe hung and bied, for you and me ( )!Laat ons toch geheel en eenvcmwig op Hemzien, om alle onze nooddruft en behoefte; wantin Hem woont de volheid der GODHEID hgchaamlijk,en uit zijne Volheid geeft Hl] aanf*ï r Dat is: Met zielftreelende verrukkingen fieedsónzen op Me de wonderen dier Liefde, welke U-iZTbetoide, teen Bij aan het krms hong en bloedde%voor u en mij, ]


344 L E E R Z A A M Ehet oog en de hand des geïoofs, genade voorgenade. Zijnen Naam zij de heerlijkheid. totin alle eeuwigheid!Zoo verre mij bekend is, kan ik u geeneaangenaame berichten mededeelen, aangaandeeenige verlevendiging van den Godsdienst onderons. Naar mijn inzien, gaan de zaakenyan erger tot erger voord. Nogthans, hoopik, zijn er eenige weinige naamen in ons Sardis,welken hunnen kleederen niet bevlekt hebben,om welker wil de HEER ons moocelijknog een' tijd verfchoonen zal.Ik fchrijf deezen heden, op uwen Verbodsdag.De HEER hoore uwe fmeekingen, voorons zoo wel, als voor uw Vaderland!En nu, geliefde Vriend, u biddende mijnerte gedenken bij den Genadetroon, fluit ikmet den wensch, dat'de HEER. in alle opzichtenu en de uwen genadig zij! enz.CHARD,den i Maart,1780.VIJ;


T V Ï E N G E L - S C II R I F T E N . 345V IJ F D EE N L A A T S T Ejg R. I É F.GELIEFDE EN GECERDÉ BROEDER IN ONZENDIERB.AARËNlitr.R!Uwen vriendlijken en toegenegen Brief, heb ikmet veel genoegen ontvangen; en dewijl ik reedsde hoop had opgegeevcn, om meer van u tehooren, heeft de'ontvangst mij des te aangenaamerverrast, want ik verbeeldde mij, dat deongelukkige omftandigheden, onlangs opgekoomen,dé ' middelen van gemeenfchap .zoudenhebben afgeiheedeu. Zeer dikwijls heb ik aanY *


34-6 L E E R . Z AA M Eu gedacht, federt ons Hof zijn Manifest heeftuitgegeeven, en dus verlangd, om in deezenetelige omftandighcden iets van u te hooren.Het Manifest, hoe veel er ook van gefprookenwerd, was eene onverwachte gebeurenis voor't grootste deel der Natie, en weinigen dachten,dat ons Hof — zoo beflommerd als het reedsïs — zich in oorlog zou geftooken hebben meteene vierde Moogendheid; met eene Moogendheid,welke, in vroeger tijden, tegen ons bijnawas opgewasfen. En toen het nieuws uitkwam,gaf het mij eenen allergevodigften fchok, zoodat ik naauwlijks mijne oogen konde gelooven;want het fcheen mij toe — gemerkt onze omftandigheden— zulk een dollemans werk, waarvan ik geen voorbeeld weet. Of de beleedigingevenredig is met zulk eenen ftap, wil ik mijnietvermeeten te beoordeelen; doch zoo uw Gouvernementniet wijzer is dan het onze, en denvrede najaagt, geloof ik dat de uitflag voor onsbeiden zeer noodlottig zijn zal. Hoe de HEERhet hart uwer Overheden neigen zal, weet ikniet; maar de onzen fchijnen overgegeeven, tothet .opvolgen van het voorfchrift van hunneneigen hoogmoed, en ik vrees dat de HEERvreeslijke dingen in gerechtigheid zal daar ftellen,eu hunne hooge oogen zal vernederen, ineenen weg van geduchten toorn cn wraak. DiÖf'in 't midden van dit alles, zal de HEER welvoor de zijnen zorgen , en hen verbergen inden . dag zijner ontftooken grimmigheid. Metblijdfehap verneem ik, dat de godvruchtigcuonder u, ernstig bij den Troon der Genade aanhouden,om afwending van deezen opkoomenden


M E N G E L-S C H R. I F T E N. 347den en dreigenden ftorm; en ik hoop dat deHEER uwe gebeden hooren zal — en zulkste meer, omdat het gerucht hier algemeen is,dat de vrede eerlang zal getroffen worden, doorbemiddeling van Weenen, Rusland, en Pruis-Jen. Gave GOD dit, door zijn vnjmagtig webbehaagen! .... •, ij „„it, •Wat ons aangaat, wij zijn een verdeeld volk.Vroom en onvroom, zijn elk in hunne gedachtenzeer verfchillend, omtrent onze omltandighedenVeele godvruchtigen zijn vijandig teeende Amerikaanen, en bidden om overwinningover hun. Veelen, aan den anderen kant,ziin vrienden van hunne zaak, en zien hen aanals een beleedigd volk; deezen kunnen derhalvenniet tegen, maar eerder voor hun bidden.En gelijk van ouds gezegd werd: In Rubensgedeelten waren de mbeelddingen des hartenhroot zoo verwekken ook onze verdeeldhedeneen akelig uitzicht, in 't oog van alle de vroomen-en zulks des te meer, omdat hun dieGEEST der gebeden niet gegeeven is, als inden laatsten oorlog. 'SHEEREN Volk klaagtzeer dat zij hun hart niet zoo tot den HEE­RE 'voelen uitgaan, met de nooden van deNatie fchoon er nooit meerder reden was dantegenwoordig, om uit dien hoofde ernstig totGOD te bidden. 01 mijn waarde Heer, zoogij het in uw hart vindt, bid toch voor ons,als een Volk, en bid voor uwen onwaardigenVriend, die zich mede niet zoo aangedaan bevinct,als de natuur der zaak vereischte. Onderd'e godvruchtigen ken ik niemand die eeni-Y agen


348 L E E R Z A A M Sgen haat tegen uw Volk doet blijken; maaranderen ontdekken veel verachtingnijd, enboosheid, en fommigen flaan geduchte fmaadwoordenüit. Dan dit beleedigt niemand, danhun zeiven, en vordert daarom ons medelijden,en ons gebed, dat de HEER 1hen wilde bekeeren,en hun genadig zijn. Ol wanneer zaldie dag aanbreeken. dat de nijd Efraims zalwee fa'ijken, en de tegenpartij der s van Juda zullenuitgeroeid worden; en dat Efraïmjuda nietzal benijden, en Juda Efra'im niet zal benaauwen,en dat de HEER Run één hart en één enweg zal geeven? Die tijd zal nogthans koomen;en ik bidde, dat de HEER dien doehaasten, volgends zijn vrijmagtig voornemen.Het oorlog is een droevige geeslèl, over eeneNatie of Volk; de zonde is de verdienendeoorzaak bij GOD; hoogmoed, en zugt tot gebied,zijn de onmiddellijke oorzaaken bij menfchen.De Grooten der aarde, niet vergenoegdmet de beheerfching van een deel, twisten omook hunne nabuurén te berooven, en, warehet moogelijk, de geheele weereld aan hun gebieden heerfchappij te onderwerpen. Is hetniet verbaazend, dat - redelijke fchepfelen hunleven waagen, ja het verlies van hunne zielen vooreeuwig, in de waagfchaal Hellen, om de verganglijkedingen van den tijd, welken zij, tenlangften, geen honderd jaaren kunnen genieten,en zelden een tiende gedeelte' van dientijd! O hoogmoed! wat maakt gij, door uweninvloed, de kinderen der menfchen tot'dwaazen 1hoe worden zij misleid en verblind door uwevoor-


M £ N G E L-S C H R I » T E N. 349voorfchriften! • en boeveele ell nden breng; .gijover het Menschdom! Hoogmoed, ia de helgebooren, brengt, als 't ware, de hel op aarde,en maakt haare inwooners tot gevleeschdeduivels! En, helaas! hoe zeer gevoel ik mededeszelfs verleidenden invloed op .alle mijne vermogens,en tevens allé mijne' daaden befmettende!Het is een kwaad, fchoon gehaat enverfoeid, welk nogthans altoos in mijn bannenftewerkt, en van 't welk ik zugt om verlostte worden. En, geloofd zij de HEE^! ikhoop, ik zal er van verlost worden, ten befteradentijde. Als het ligchaam in het ftillegraf zal liggen, zal hoogmoed des HEERENvolk niet meer kwellen of ontrusten, maar, metalle andere kwaaden, voor eeuwig begraavenworden.O heerlijk .uur, wen ik, ontwaakt met aÏÏ(de volken,Mijn JE sus zien zal, daar Hij koomt op(lucht en wolken.' enz. enz.Indien uwe Overheden, gevoelig over onsgedrag, tot den oorlog betluiten, zal het, vreesik, voor beide Naden geduente gevolgen _heb;ben. Dan wat zullen wij zeggen? ais wij opGODS hand hier in acht geeven, dan zien wijde oneindige Wijsheid daar in het beleid voerenalles regeerende en overheerfchende, tot zijneheerlijkheid, en het heil zijner uitverkoorenen. DeHEER zal zijne eigen oneindig wijze voornemensin en door alles daar Hellen, en eenevolkomen orde en fchoonheid uit alle deezeY 3 ver-


35° L E E R Z A A M Everwarringen doen hervoord koomen; en dezaligheid zijns volks, en de heerlijkheid onzesVERLOSSERS, en van den DRIEËENENGOD in Hem, zal de laarste uitflag van allesweezen. De grimmigheid des menfchen zalHem lof lij k maaken, en het overblijf fel van diegrimmigheid zal Hij opbinden. Hij zal niet toelaaten,dat zij de gefielde paaien te buiten gaa,zij zal niet reiken ter wezenlijke bcnadcelingvan een' eenigen zijner geliefden; want: Zegtden rechtvaardigen, dat het hun wel "Zal gaan,en dat alles ten hunnen goede zal medewerken.Zij moogen, derhalven, in 't midden vanalles wat gebeurt, zich verblijden en verheugen,weetende dat het hun Hemelfche VA­DER is, die den teugel in handen houdt, enalles beftuürt. Laat ons dan, met HABAKUK,zeggen: Alhoewel de vijgeboom niet bloeienzal, enz. En waarlijk, 's HEEREN Volk heeftovervloedige reden, om in alles den HEEREte danken, naardien oneindige Getrouwheid hunheeft toegezegd, dat alles ten hunnen goedezal medewerken. Waarachtig en getrouw isHij, die het beloofd heeft, en Hij zal in zijnetrouwe nimmermeer wankelen. Mogt des HEE­REN Volk bij u, en ook hier, in deeze nooitfaalende fchuilplaats ruste vinden!Ik dacht voorleden zomer niet, dat ik indeeze Weereld meer met u zou hebben kunnencorrespondteren; want ik had eene ongefteldheid,welke veelen deed vreezen, dat zij mijten grave zou gefleept hebben. Doch, door'sHEEREN goedheid, genoot ik vrede, en devreeze des doods was ten dien tijde gewceken,zoo


M E N G E L - S C H R I F T E N . 351zoo dat ik konde zeggen: Het zij ten leren,of ten doode, de wil des HEEREN gefchiede!Dan de HEER heeft mij wederom in gezondheidherfteld, zoo dat ik fïu in deeze woestijn,nog een weinig langer zal moeten omzwerven.Mogt mijn uitgerekte leven aan zijne eer zijntoegewijd! Onze IMMANUCL, het Hoofd derKerk, is opgeftaan, als Overwinnaar over Dood,Hel, en Graf, en daarom mag ijder heiligezeggen: O Dood, waar is uw prikkel'? Graf,waar is uwe overwinning? GODE zij dank,die ons de overwinning geeft, door JESUS CHRIS-'TUS onzen HEERE! en gedankt, .eeuwig gedanktzij GOD, voor zulk eenen alles overwinnendenVERLOSSER!En nu, mijn lieve Vriend, welke ook deuitflag zij, en welk eene vijandfchap tusfchende twee Natiën mogt plaats grijpen, ik kannogthans in waarheid zeggen, dat ik een vriendblijf van u, van alle de godvruchtigen bij u,en van uwe Natie, om hunnen wil. Ik vertrouw,dat ik GODS Volk liefhebbe, meer daneenen broeder naar den vleefche, laat hen zijnvan welk Land of Natie het ook weezen mooge.Ik heb deeze regels in haast gefchreeven,om de gelegenheid van overzending niet temisfen; verfchoon derhalven mijne onnaauwkeurigheden.Ik hoop dat gij mij het genoegenzult geeven, van weer een Briefje te fchrijven,zoo draa zich daar toe de gelegenheid zal aanbieden; want ik zal mij altoos uitfteekend verblijden,van u te hooren.—De GOD aller genadezij met u, en met de uwen, en met allendie bij u den HEERE vreezen! Hij trooste enY 4fterk


35 2 LEERZAAMS MENGEL-SCHRIFTEN.fterke u, in en onder alle beproevende bedeeingen!Intiu fchen blijve ik,VEELWAARDEHEER!Uw onwaardige vriend en Broeder inonzen Heere JESUS CHISTUS,WILLIAMTUCKER.CHARD, den9 Maart3i 7 8 i.BE-


BERICHTENVANAANMERKENS WAARDIGEB EKEERINGEN,EN VAN HETGODVRUCHTIGLEVEN EN STERVENVANSOMMIGEL E E R A A R S ,EN11ZONDIIIC H R I S T E N E N .


B E R I C H T E NV A N A' NMERKENSVv AARDIGEB E K E E R I N G E N.D~F~ B E L A N G R IJ .K EO N D E R V I N D I N GV A NE U T r C H u s.GETROKKEN UIT EENEN BRIEF AAN DENEEUW. A-.. LEERAAR VAN AIRDRIE, ENDOOR DEN ZELVEN AAN DENÜITGEE-VER VAN HET E N G E L S C H EüANGE-LISCH MAGAZIJN MEDEGEDEELT.MIJNHEER!Ik zal trachten te antwoorden op uwe vraaeen,omtrent mijne gedachten over den Godsdienst,in de verfchillen.de tijdperken van mijnleven.— Voor eerst, vraagt gij 3welke gedachtenik over den Godsdienst had, vóór dat iktot eene ernstige overweeging van mijnen ftaatgebragt werd? Hier kan"ik kort op antwoorden;want ik kan in waarheid zeggen, dat ik nooiteenige ernstige gedachten over denzelven had.In mijne jeugd, toen ik onder het opzichtvan mijne Ouders was, had ik meer vertoonvan Godsdienst, dan geduurende eenen geruimentijd daarna; want zij beijverden zich, ommij tien Godsdienst, door leer cn voorbeeld,aangenaam te maaken, en jk was, in zekerenzin


J5ó HET LEVEN EN STERVEN VANzin, verpligt, te gehoorzaam en, en natevofrenMaar dit was mij tot eenen last; want ik hadnoch kennis van GOD, noch van mij zeTverien k dacr-t zekerlijk minder aan ernstige din-'gen, dan de meesten van hun, die opgevoedzijn in een Land waar het Euangelie verkondigdwordt. Somtijds, echter, wanneer ik mismoedigwas, toonde ik een duidelijk verlangenom GOD te zoeken. °Somtijds had ik overtuigingen van zonde,wanneer ik het Woord hoorde verkondigen ofleczen; maar ik bezat de kunst, om de"overtuigingente verdooven, of om dezelven terzijde te fTcïIen tot gelegener tijd, denkende dathet nog te vroeg was, om mijzelven met denGodsdienst te bemoeien. Ik zag geen fchoonheidnoch bevalligheid in CHRISTUS; en ikwas zoo onkundig omtrent den aart en denoödzaakJïjkheid der Wedergeboorte, als NIK o-DEMUS met moogelijkheid konde zijn. ja, ikwas zoo onkundig omtrent de heilige Wet 'vanGOD, dat ik meende ten leven te kunnen ingaan,door het onderhouden der Geboden.Wanneer ik fomtijds verpligt was te bekennen,dat ik in fommige 'Hukken was te kort gëkoomen,dan nam ik mijne toevlugt tot b deGodlijke barmhartigheid, meenende dat GODzijne barmhartigheid niet zou weigeren aaniemand, die zoo veel had gedaan als ik.• Van het tijdftip dat ik mijns Vaders' huis verliet,wanneer ik omtrent vijftien jaaren oudwas, tot op mijn dertigfte jaar, leefde ik, magik zeggen, geheel gebedenïoos. Wanneer mijngeweten mij aanklaagde, over het verwaarloozenvan den huislijken Godsdienst* dan vejrontfchuldigdeik mijzelven daar mede, dat ik tebe-


SOMMICE GODVRUCHTIGEN. 357befchaamd was, en het vermogen niet had ommij goed m'ttedrukken; ja ik gebruikte zelfs, totmijne verfchooning, hst gezegde van den ZA-LIGMAAKER.: Wanneer gij bidt, gaat in uwebinnenkamer. Ik verdraaide deeze uitdrukking,om mij zei ven van de pligten der binnenkamerte verontfchuldigen,. want ik dacht, dat ik ergeen hadde, . Het geweten deed mij fomtijdsfcherpe verwijtingen, wanneer ik andéren inhunne huisgezinnen GOD hoorde cltenen ; maarik was nier traag om te befluiten, dat het huichelaarswaren, en dat ik,zelf beter van hart was,dan zij. Zoo leefde ik', als een kind des toorns,en een erfgenaam der hel; fpottende met denGodsdienst, en mij dwaaslijk verbeeldende, datik. wel zou zalig worden, wanneer ik flegts opden oever der eeuwigheid zeide:' O GOD, weesmij. genadig.'—Ik vleide mijzelven in mijneeigen oogen, totdat mijne godloosheid• haatelijkwerd bevonden.Gij vraagt mij, wat het was, dat mij heteerst tot eene ernstige overdenking van mijnewegen bragt ? enz. Omtrent een jaar, voor datde zonde mij eenigszins begon te ontrusten,was ik in eene zwaare verzoeking, om mijzelvenvan kant te helpen, zonder daar toé de'minftereden te hebben. De verzoekingen-van deezenaart, viellen onverwacht op mij- aan, en,zoo als ik dacht, met een trekkend vermogen;het welk mij alles deed vermijden, wat mij inde uitvoering dier afgrijslijke daad zou kunnenbehulpzaam zijn. Ik {leunde op mijne eigenkracht; en; het was een wonder van genade,dat ik niet werd overgelaaten, om te gevoelen hoeweinig kracht ik had. Maar defterke arm des HEE­REN hield mij {taande, hoewel ik Hem niet kende.Na-


353 HET LEVEN EN STERVEN VANNadat ik, omtrent een jaar lang, zeer fterkeverzoekingen had gehad om mijzelven vanhet leven te berooven, en ik verfcheiden dwaazemiddelen beproefd hadde, om de verzoekingte verdrijven, begonden mijne zonden op eenegeheel verfchillende wijze aan mij vooitekoomen,dan ze ooit te vooren gedaan hadden. Ikbegon toen ernstiger te denken, en te leezen;maar ik vond de zonde overal tegengefprooken.De eene zonde verfcheen na de andere,totdat ik zoo verre gebragt werd, van te gelooven,dat er nooit zulk een zondig monftcrin de Weereld was geweest, en dat er geenvergeeving voor mij was. Toen dacht ik, datik billijke reden had, om dat geen te doen,waar toe ik te vooren zoo fterk was verzochtgeweest, zonder reden. Somtijds dacht ik, datik niet uitverkooren was, dewijl ik anders zulkezonden niet zou hebben kunnen bedrijven,- enop een' anderen tijd, dat ik de zonde tot dendood had begaan. Het laatfte geloofde ik een'tijdlang zoo vast, dat ik, uit een foort vaneerlijk beginfel, geen verlangen had naar devoorbidding van anderen, waar over ik mij andersverheugd zoude hebben. Ik begon nu uitnoodzaaklijkheid te bidden; eene oefening,waar voor ik mij te vooren fchaamde, of waartoe ik, zoo als ik mijzelven diets maakte,geene gelegenheid had. Ik geloof, dat mij deduivel zeide, dat ik niet moest bidden, dewijlde gebeden der godloozen den HEERE eengrouwel zijn, en dat ik, zoo doende, mijneftraf flegts des'te zwaarder zoude maaken. Hierwas ik in eenen vreeslijken toeftand. Mij docht,dat ik noch in den hemel, noch op de aarde,éénen vriend had. De hel was omtrent in mijbe-


«OMMIGE GODVRUCHTIGEN. 559begonnen; ik had zelfs fomwijlen den tijd bepaald,wanneer ik eenen wanhoopenden fprongin dezelve doen zoude. Want ik nam geenboek in de hand, of er viel iets vreeslijks inmijne oogen,zoo draa ik het flegts even had geopend.In den tijd mijner ftille gerustheid, zagik weinig 'tefréa mij; nu zag ik niets vóór mij,dan vervloekingen en ellenden. Ik durfde, geduurendeeenen geruimen tijd, het Nieuwe Testamentniet openen, wegens de afgrijslijke lasteringentegen den ZALIG MAAKER, welkenin mijne ziel woelden. Er waren zekere uitdrukkingender heilige Schrift, welken mij in eenevreeslijke verwarring en fchrik bragten, als devolgenden: Indien wij willends zondigen , nadat wij de kennis der Waarheid hebben ontvangen,zoo blijft er geen flagtojfer meer over voorde zonde. Indien de rechtvaardige naauwlijkszali-' wordt, waar zal de godlooze en zondaarverfchijnen? — Het is niet des geenen die wil,noch des geenen die loopt; • en,Hij ontfermtzich diens Hij wil, en Hij verhardt dien Hijwil; enz.Indedaad, ik zag alles tegen mij; en of ikaan GOD, of aan mijzelven dacht, ik was nuzeer ontrust.Zoo verre ik mij kan herinneren , was het inJanvarij van her jaar 1791:, toen ik over mijnezonden ontrust werd, én ernstig bekommerd fee-'gon te worden, over het geen ik doen zoude,om zalig te worden. Want hóewei de gedachten, die mij, omtrent een jaar te vooren, ontrusttenvreemd en ontzettend waren, zij warenniet vergezeld door overtuiging van zonden. Ikwas, van bovengemelden tijd, tot Augustusdaar aan volgende, in eene verfchrikkelijkewan-


360 .HET LEVEN EN STERVEN VANwanhoop, en, geduurende dien tijd, in zulkeen' afgrijslijken toeftand, dat ik naauwlijks ooitdacht, genade te zullen vinden. Hoewel ik vangroote zondaaren las, die genade gevonden haddendoor CHRISTUS,.ik vond iets bij mij zeiven,hetwelk flegter was dan ik vaneenigen anderenhadgeleezen; en ik zou alles, wat in mijnvermogen was, gegeeven hebben , voor een hartdat leedwezen en berouw had over zijne zonden,wanneer ik van anderen hoorde, die leedwezenen berouw over hunne zonden hadden. Ikzag nu, dat het mij niet alleen aan het vermogen,maar ook aan den wil ontbrak; en ikheb groote reden om GODS gezegenden Naamte looven, dat Hij mij niet liet vallen in de gedachte,dat ik reeds berouw gehad had, en ditte neemen voor eenen grondflag van mijne hoop.Weinig dacht ik, in dien afgrijslijken toeftand,toen ik den Satan en de fterke verdorvenhedenbinnen in mij vond, welken mij aandreeven toteene onmiddellijke en eindelooze rampzaligheid,dat het de fterke keten van het nieuw Verbond—gelijk de Heer BOSTON het uitdrukt —alleen was, die mij terug hield. Omtrent degemelde maand Augustus, deed de VOORZIE­NIGHEID mij eenige boeken in de handenvallen, welken een gezegend middel werden ommij eenige hoop te geeven. Ik moet, in deeerfte plaats, melding maaken, van de gedachtevan BOSTON, over het Verbond der Genade.Dus fchrijft hij: „ Offchoon de menfchen alle}, de zonden der verworpelingen, welken men3, kan bedenken, wanneer zij nog buiten dehel zijn, mogt en begaan hebben, en offchoon, de Satan en zijzelven er onkunlig van zijn,i zoo kunnen nogthans hunne naamen boven„ aan-


SOMMIGE GOD VRUCHTIGEA'. $6taangefchreeven zijn, in het Boek des levenss, des LAMS; en het is een kunstgreep van den„duivel, waar door hij de'menfchen van„ CHRISTUS poogt aftehouden-, hun diets te„ maaken, dat zij de onvergeevelijke zonde% hebben begaan." — Eene Leerrede van etenHeer RALPH ER.SKINE, over deeze woorden: Ik ben met u verzoend, over alles watgij gedaan hebt, zegt de HEERE GOD; hielpmij zeer veel voord. Een boek, onder dentijtel: Eenige opmerkelijke gebeurenisfeh, in hetleven van een ambtloos Heer, was insgelijks nuttig;de zielangst dien hij leed, was gelijk aanden mijnen; en daar hij eindelijk van den vreeslijkenput, en den moerasfigen poel werd gered,zoo gaf mij dit eenige- hoop, dat de tijdkoomen zoude, wanneer ik béweêgd en in ftaatgefteld zou worden; om CHRISTUS te omhelzen,zoö als Hij in het Euangelie Wordt aangebooden.Ik werd desgelijks zeer getroost,door het leezen eener Verhandeling van denHeer GILPIUS, over de verzoekingen van denduivel*, vooral omtrent den zelfmoord. Ik zag,dat het geen mij overkoomen was, niet zooongewoon was* als ik mij in het eerst verbeeldde;want ik dacht, dat alle de geenen, die,even als ik, verzocht waren, bloot ftonden orode afgrijsfelijke daad te pleegen. Op dien tijd,200 als ik meen,was ik voor een groot gedeelteder Wet geftorveri; ik had derzelver geestïijkheidgezien; en ik was in ftaat gefteld, omeenig vértrouwen te hechten aan die woorden:Uit genade zijt gij zalig geworden. Ook begonik op een' meer geregelden voet te letten , ophet gebruik der middelen, met een weinig,Ü. DEEL. 2 nieer


36a HET LEVEN ÉN STERVEN VANmeer moeds, en met minder fchrik van het geweten.Maar mijne dageiijkfche bekommeringwas, dat ik nog in onzekerheid verkeerde, omtrentdat geen, welk van de grootfte aangelegenheid is.En ik bleef in dien toeftand, tot de maand Augustus,van het jaar 179a, toen het oudevoorbij ging, en alles nieuw werd. — Maareer ik mij opzetlijk bepaale tot dat tijdperk, zalhet niet onvoegzaam zijn, melding te maakenvan de meenigte van verkeerde middelen, welkenik beproefde, om mijne ziel tot rust tebrengen. Toen ik uit de Wet begon te leeren,dat ik een overtreeder geweest was, zagik, dat ik, vredeshalven, verpligt zou weezen,fommige zonden te laaten vaaren, en eene andereIeevcnswijs aanteneemen. Ik vond, dat deSchrift zegt: De godlooze verlaate zijnen weg,en de ongerechtige man zijne gedachten, en hijiekeere zich tot den HEERE, 200 zal Hij zichover hem ontfermen. Hier dacht ik rust te vinden,want ik was toen nog niet overtuigd datik magtloos was. Dan, geloofd zij des HEE­REN Naam ! Hij liet niet toe, dat ik hier rustte! Ik beproefde- het, om rust te vinden in hetkezen, in het hooren, en in het gebed, en ikmeende, dat, indien ik meer en beter bad, ikdaar op eenig vertrouwen zou kunnen, ftelien.Somwijlen had ik het voornemen, om al dezorg omtrent ernstige dingen ter zijde te kallen, en mijn vermaak in deeze weereld te nee ­men. — Én van den anderen kant, om mijneziel gerust te ftelien, dacht ik, indien ik uit verkoorenben, dan zal ik wel zalig worden, en indienik niet uitverkooren ben, dan is al mijnemoeite te vergeefs; want ik had nog niet gevor.de ,


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 363den, dat de wegen der Wijsheid aangenaam, enhaare paden vrede zijn. Meenigvuldig waren dedwaaze kunstgreepen en ontwerpen, die ik bcproefde,om mijne ziel tot rust te brengen ,• maarik heb reden om dankbaar te zijn, dat ik inftaat gefteld werd, om het gebrekige van dieallen te zien. Ik poogde op elk drijvend wrakte rusten; en toen mij alle ontzonken, wenddeik mij tot de heerlijke Ark — doch ik zou ophaare buitenzijde gerust hebben, had niet deHEER, uit vrijmagtige genade, zijnen alvermoogendenarm uitgeitrekt, en mij binnen getrokken.Zoo ik mij wel herinner, was het in demaand Augustus 1792-5 toen te Air drie her.Avondmaal voor het eerst.gehouden werd, nadatik daar gekoomen was. Ik fprak met denEerw. Heer —, en deelde hem mijne zwaarigheidmede. Ik was meer dan gewoonlijk bekommerd,omtrent mijne Zaligheid, hoopende nog,dat de tijd zou koomen, wanneer ik in ftaat zoudegefteld worden, om CHRISTUS aanteneemen.:De Predikant moedigde mij aan, om te naderen, en van het Avondmaal gebruik te maaken,nademaal het geen kwaad teeken was, dat ikeenige vrees omtrent mijne waardigheid gevoelde,en dat ikmisfehien eenige verruiming zoudebekoomen ; het welk , gelukkig, volgends zijnzeggen uitviel.„ Genoegelijk was het oogenblik, toen ik„ vrijheid gevoelde, om JESUS den„ mijnen te noemen, zijn vriendlijk ge-„ laat te zien, en mij zeiven in een he-Z anaelsch


364 HET LEVEN EN STERVEN VAN„ melsch vermaak geheel te verlie»„ zeriO!'*Ik kan mij herinneren, dat de Leeraar den'HEERE JESUS CHRISTUS, en de Zaligheiddoor Hem verworven, op eene ruime wijze aanboodaan de voornaamften der zondaaren, enik werd gedrongen en bekwaam gemaakt, o nHem te omhelzen. Mijne oogen Werden toengeopend, om te zien, dat het met de GodlijkeRechtvaardigheid beftaanbaar was, zondaarenom CHRISTUS wil te rechtvaardigen 4- zelfsmij. Mij docht, de poorten en deuren vanmijn hart verheften zich, en de KONING dereere ging in! Mijn verftand was op eene mijverbaazende wijze verlicht. Ik zag het Verbondder Genade, als in alles wel geordineerden bewaard. Èn daar ik te vooren door deWet zoo beezig was gehouden, dacht ik numeer aan Hem, die de Wet verheerlijkt envervuld heeft, dan aan alle andere dingen. Mijneoogen werden geopend, om allerwegen degepastheid van CHRISTUS, ZOO in zijn' Perfoon,als in zijne Ambten, te zien. Hij, dienik langen tijd had wederftaan, gaf mij nu èenhart om Hem te beminnen. Ik begreep nu, datde rechtvaardiging eene daad was van vrije enalleen magtige Genade, en dat ik volkomen gerechtvaardigdwas in het oog der Rechtvaardigheid,{ ( i4 ) Dit is een Versje, in 't Engelsen aldus luidende :Sweet was the hour I jreedom feit,, To call my JESUS mine,To fee his Jmiling face, andmeh,,, In pleafure alldhinel"


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 365beid, door de Gerechtigheid van CHRISTUS,welke mij was toegerekend.Somwijlen dacht ik, te kunnen wenfchen datde dood mogt koomen, en een einde maakenaan de zonde ; want ik befpeurde, dat er nogeenige overblijffelen in mij waren van dien oudenmedgezel — hoewel ik waarlijk ten die»tijde niet dacht, dat de overblijffelen der verdorvenheidin mij zoo fterk waren, als ik die naderhanddikwijls ondervonden heb te zijn. Ikherinner mij, dat ik toen medelijden had met deo-eenen, die nooit van eenen Zaligmaaker haddengehoord, en dat ik dikwijls wenschte onder hunte verkeeren, opdat ik trachten konde hen teovertuigen, dat, CHRISTUS is de Weg, deWaarheid, en het Leven. Ik zag mijzelvenbehouden, en ik wenschte, dat anderen de waardemogten kennen van Hem, die zulke grootedingen aan mij gedaan had.Ten dien tijde getuigde de GEEST met mijneno-eest, dat ik een kind van GOD was. Mijdocht, dat het bijna onmoogelijk was, er wederaan te kunnen ' twijfelen; dat mijn berg vastftond, en ik nooit beweegd zoude worden. Danik ben federt overtuigd, dat ik mij vergiste, toenik alzoo dacht. Ik herinner mij, dat, toen ikmij verheugde over mijne vrije en genadigerechtvaardiging door CHRISTUS, de Satan mijinblies, dat het voor de geenen, die in GODgeloofd hadden, juist zoo noodzaaklijk nietwas, ijverig te zijn in goede werken. Doch offchoonde verzoeking van binnen in mij is, benik echter zoo gereed niet, als ik geweest ben,om al het kwaad, dat ik in mij voel werken,den duivel ten lasïe te leggen. — Bus heb ikZ 3 u.


36.6 HET LEVEN EN STERVEN VANu dan, zoo naauwkeurig als jk mij kan herinneren,gezegd, hoe ik, zoo ik hoop, gebragtben van de duisternis tot het licht, en van deraagt des Satans tot GOD.Sedert dien tijd, heb ik verfcheiden veranderingenin i;ijne bevinding gehad, en ik hebdie nog.Maar mij fnuikt, ik kan zeggen, dat ik-nogzeer inmj v cnigd ben met den Weg derZatheid doe ^HRISTUS, en ik kan aangeene_ andere leer denken. Ik geloof niet, datik ooit aan de algenoegzaamheid van CHRIS­TUS heb getwijfeld, federt ik door de vrijmagtigeGenade in ftaat gefield werd om zijnedierbaarheid te zien. Doch ik heb meenigmaalgetwijfeld en gevreesd, dat ik niet was gebouwdop het fundament, welk GOD in Sion.gelegd heeft; en fomwijien ftaa ik op het punt,om te denken, dat alles wat ik ondervondenheb, begoocheling geweest zij. Er is een verschrikkelijkligchaam der zonde en des doodsin mij, en fomwijien verbeelde ik mij, dat ikgeen tempel kan zijn van den Heiligen GEEST,dewijl ik zoo befmet en bedorven ben. Ikmerk, dat ik zeer ondankbaar, ongevoelig, enzorgeloos ben, en niet denk aan zijne Magt enGenade, noch mij herinner den dag, waaropHij mij verloste uit de handen mijner vijanden.Mijn ongeloovig hart maakt mij meer gelijk aanDAVID, wanneer hijzeide: Ik zal nog t'eenigeiidage door S AULS hand omkoomen, dan wanneerhij betuigt: Hij, die mij verlost heeft uit denmuil des leeuws, en uit den klaauw des beets,zal mij ook ver losfen uit de hand van deezen onbe*fneedui Filistijn.Ik


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 367Ik merk, dat ik niet kan doen, het geen ikwil, en dat er eene wet is in mijne leden,welke ftrijd voert tegen de wet van mijn gemoed.Maar ik zegen zijnen heiligen Naam, dat zijnegenadegiften en roepingen onberouwelijkzijn, en dat Hij den geenen, die Hij lief heeft, totden einde toe liefheeft. Ik fmaak den grootftenzielevrede, wanneer ik gebragt worde tot eeneoverweeging van de Volheid die in C11 R I S T U S is.Wij misleiden ons gewislijk zeer, indien wijfteunen op de genade, die wij ontvangen hebben;wij kunnen alleen fterk zijn in de Genade, diein CHRISTUS is. Ik merk niet alleen, dat ikzwak en onwaardig ben, en dat het enkel vrijmagtigegenade en barmhartigheid was, die mijtrok uit den vreeslijken put, en den modderigenpoel, maar zelfs, dat het niet van mij afhangtmijne eigen gangen te beftuuren.Zoo heb ik u een verward verhaal gegeeven,van mijne onderfcheiden gedachten over denGodsdienst; ik zou gelukkig geweest zijn,haddeik het duidelijker kunnen doen. Ik ben nietvoldaan, dat ik niet meer kan zeggen tot lofvan de vrijmagtige en onverdiende Genade enbarmhartigheid, welke aan mij, den voornaamftender zondaaren, beweezen is, en van dienheerlijken ZALIGMAAKER—• O! nooit kan ikzijnen Naam naar waarde verheften! — die inmijnen nederigen ftaat aan mij gedacht heeft;want zijne goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid!Ik benMIJNHEER'.de uwe,EUTYCHüS.Z 4 ANEC-


§6S ANECDOTES, OF ZONDERLINGE GEVALLEN9ANECDOTES»OFZONDERLINGE ENLEERZAAMSG E VA L L E N;MERKWAARDIGE PLAATSEN UITSOMMIG*:GELEERDE EN GODVRUCHTIGES C H R I J V E R S ;NEVENS EENIGE VAN DERZELVERKORT BONDIGE OF ZINRIJKE3 P R E U K E N.M E R K W A A R D I G E A N E C D O T E S U I T « E TL E V E N V A N D E N E E R W . H E E RE D M U N D J O N E S,Eertijds Predikant van de Ebenezer Kapel, nabijFontipool, inde Parochie'van Trevathin in"Zuid • fVales.X)e Eerw. Heer E D M Ü N D JON ES, was niet alleeneen verflandig Leeraar, maar ook een krachtigVoorbidder. . Veelen ondervonden de heilzaaroe uit-\verktng van zijne gebeden» Hij gedroeg zich vorstlijk


E N L E E R Z A A M E G E Z E G D E N . 369lijk met GOD en met menfchen, en hij ovemogt{a).Een jong Predikant, die op zich genoomen had,om voor zijne Gemeente te prediken, kwam des avondste vooren aan zijn hrris, en vond hem, in diep gepeins, bij het vuur zitten. Zoo draa de Heer J 0 N E Shem zag, zeide hij tot hem; „ Gij moei morgen.,i voor onze Gemeente prediken, en ik heb ÜOD met„ traanen en fmeekingen om eenen zegen op nwen„ arbeid sebeeden." ' . .. ,Toen de Predikant op den vloer, waar hij neder,geknield hadde, zag, werd hij gewaar, dat-dezelveniet traanen was bevogtigd; en de ongewoone vrijmoedigheid,en het genoegen, welk hij, den volgendendag, onder het prediken gevoelde, overtuigdehem, dat het krachtig en ernstig gebed des rechtvaardigenveel vermag (b).Op zekeren nacht, werd zijn flaap geitoord, dooreene fuiertelpe bekommering over de veiligheid van.eenen Predikant in de nabuurfchap; dit beweegdehem, zijn bed te verhaten, en zich tot het gebed teNa dat hij lang voor hem had geworsteld , keerdehij tot zijn bed terug. Hij gaf hier van terftond,door eenen brief, kennis, aan de Vrouw van dien.Predikant, alzoo haar Man,' ten dien tijde, op reiswas. Toen deezen , na zijne terugkoomst, de bnefgetoond werd, bekende hij, dat hij op dat zelfdenjditipin groot gevaar was geweest, uit welk hij, dooreer-o bezondere beftuuring der Voorzienigheid, en opeene onverwachte wijze, was gered.Jufvrouw J ON ES was een mensch van eene zeergoedaartige inborst, en zij nam desgelijks elke gelegenheid,die zich aanbood, om aan armen en behoeftigenwel te doen, met blijdfehap waar. Onder anderevoorbeelden van haare goedaartigheid, welken wijzouden kunnen aanvoeren, is het volgende, voorwelks waarheid men kan inftaan. De Heer JONES,op eenen tijd, dat hij zeer fchaars van geld voorzienwas, aan eenen Vriend een bezoek geevende, ontvingvan denzelven eene fomme gelds, om er mout vooraantefchaffenv opdat hij voer zijn huisgezin, tegenden(0) Gcnif. XXXII: 28. (&) Ja*. V: 16.2 j


3?o ANECBOTES, OF ZONDERLINGE GEVALLEN,den winter, wat bier zou kunnen brouwen. Toenhij naar huis_ keerde, ging hij, bij toeval, door eenUorp, waar in zich veifckeiden huisgezinnen bevonden,van welken eenigen ziek, en anderen in zeerbenoefngecir.fbndigheden waren. Zoo draa hij hunnenongelukken toeftand vernam, ging hij bij hen inhuis, om hun een ftichieujk en vertroostend woordtnecefpreeken. Doch zijn hart was zoo aangedaanover de ellende, die hij zag, dat hij, het geen zijuVriend hem gegeeven had, om in zij, !eeigen behoef,ten te voorzien, onder hen uitdeelde. Te huis koomende,verhaaldehij terftond aan zijne Vrouw, wathij gedaan had Deeze gaf hem haare goedkeuringover zijn gedrag te kennen, met die vergenoegdheid,welke zij bij elke men.schïievende daad gewoon waste beroonen; en achter de deur wijzende, toonde zijhem die zelfde hoeveelheid' mout, welke zij voor hetgeld dat hij weebgesreeven had, zoude hebben kunnenkoopen, Zijzeidebem tevens, dat GoDzijne goedhartigheidreeds had beloond, door het hart' van eenenLandman, uit de nabuurfchap, te neigen, om hunzoo veel, als zij noodig hadden,, te fchènken. ,Het is niet te verwonderen , dat zulk een Man zeerroemde in de hoope der Heerlijkheid GÓDS(«). Gevraagdzijnde of hij den dood vreesde ? antwoorddehij met verwondering: „ Zou ik den dood vieezen'.Neen, uY ken te veel van JESUS CHRISTUS,„ aan dat :k den dood zoude vreezeu. Op zichzel-„ ven is hij verfchrikkeüjk, doch ik vrees hem nier.' 5in zijne laatfte ziekte door welke zijn geest van deaankleevende b^fmefting der verdorvenheid verlostwerd, ondervond hij da hevigfte ('menen. Dikwerfzeide hij tegen zijne Vrienden, die hem omringden,dat het fterven voor de natuur eene moeilijke taakwas. Hij morde echter nooit. Die Godsdienst, onderwelks invloed hij zoo lang had geleefd, hield hemonderworpen aan den 'wil van zijnen hemelfchen VA­DER. Doch hij was niet aüeen onderworpen, maarook vergenoegd; en hij ondervond, inden dood, riekracht van die Genade, welke hem dikwerf had initaat gefield, om te roemen in de vei drukking (b >.(a) Rom. V: 2. (b) Rom. V: 3.


EN L E E R Z A A M S G E Z E G D E N . 37 1Toen hem door eenen Vriend gevraagd werd, hoe hetmet zijne ziel was F antwoordde hij: „ het hemelsch, Vaderland is duidelijk voor mijne oogen; «isgeenewolk of vrees tusfchen mij en de heerlijkheid.Offchoon de hevige fmert hem belettede veel te Ipreeken,betuigde hij nogthans dikwerf zijne zeegepraalover den. dood, en zijne zekere verwachting van deeeuwige gelukzaligheid. Het zou gewis te verwonderenzijn Zweeft, indien GOD, die hem, geduurende•alk eene lange reeks van jaaren, zoo merkelijk mzijne gunst had doen deelen, hem niet'eenige treftendeblükenvanzijne vaderlijke genegenheid getoondh dde, op «n' djd, dat hij dezelve het meest noodighad Het is GODS gewoone wijze van handelen,dat Hij aan de geenen, die het meest in zijne nabijheidleeven, de ruimfte bcdeelingen der Godlijke vreugdefchenkt. Heiligheid en gelukzaligheid gaan gepaard.De ftelregel van Dr. YOUNG is onbetwistbaar:Gpeti geluk zonder deugd.Geduurende de laatfte vierentwintig urnen van zijnleven, was echter de ftrijd der natuur zoo hevig,datbezwaarlijk iemand van zijne Vrienden moeds genoegkon verfaamelen, om ooggetuige te zijn van het lijdenvan deezen Godsvriend. Doen voor zijn yerfcheidenhield de benaauwdheid op, en hij werd bedaard.Toe'ii hii niet meer in ftaat was om te fpreeken, gatÜ teekenen van groote vreugde en overwinning,door zijne handen optehefFen, als wilde hij te kennengeeven, dat hij iets groots zag. •Aldus ftlcrf, den cö November 1793, in het.twee.«n negemigfte jaar van zijnen ouderdom, een Man ,wiens nagedachtenis in zegening zijn zal - een Man,die alles overwoogen zijnde, waarfchijnelljk weinitrenzijns gelijken achterliet. Hij bezat zulk eene onb"i


3?S-AN£CBOTSS,OFZONDERLINGEGEVALLEN,Uit de Brieven van M. WOLSTONECRAFT.hei Euangelie: niet gunstig is, en hij nogthans, aan.gaande hun die denzelven behartigen, een gettnVSXftrfÖ' r l i n g e 2 i e n * * • huiftótCrenlot vcrftrekt kap men gewis daar op volkomenftaat maaken. Zie hier een getuigenis, aangaande déÏ3SS ng e" r r t r d /' l n , § V a " d e n Godsdienst i„ zekïgedeelte vin Engeland, getrokken uit de Brieven van5,* 7 ^ 0 L S T 0 N " R * F T , op eene Reizedoor Zweette», enz. Bladz. ra 4. Dus fpreekt zij:Mij „dunkt, het zou zeer voordelig zijnV Oorhe:„ fe-ngelfche Volk, als men het Zondaags meer op-" Z A M l p e l e n ' vlugheid van bet Lighaamd i e d e„ bevorderen; misfchien ook het beste middel om den„ voortgang der Methodisterij en dweepagrigen Gods„ diénst-ijver te fluiten, die fteeds meer en meer war.,, tetjcfiiet. Ik fbnd bij mijn verblijf m Tork-,, J/nre, toen ik naar Zweeden op reis "ine niet„-weinig verbaasd, dat deze fombre bekrompenheid„ van geest zederc mijne afwezenheid uit die Provin-„ lie, zo groote voortgangen had gemaakt. Ik kon,, met begrijpen dat iri 16 of 17 Jaaren de zedelijk- ;„ heid zo' verbasteren konde. Ik zeg de zedelijkheid!want de waarneming van' ijdele plegtiglieden en>, het vermijden van geheel 'ohverfchillige handelin-„ gen, zijn geene vergoeding van veel gewigtiger,', pligten, maaf dié te eenvouwig en te, natuurlijk„ zijn, om 'er eenige parade mede te konn'en maken„ alhoewel meer waardig, dan al de voorfchriftend4,, Wet en de Profeeten."Merkwaardig gezegde van f; OWEN, inzijn Werk m Qto, over'den H. Geest:^ Blz. 422 „ Het grondhegiufel van onze Heüïgheitais in ons, is zwak en kragTeloos, om dat het inonsis, 111 fommigen in foo lagen Trap als dikwerf voorhen ielfs onbemerkbaar is. Defe bewaar: en koestertde


EN LEERZAAME GEZEGDEN-J 3?3de Heilige Geest, dat fe niet worden overmeestertduor verdorvenheden en verfoekingen. Onder alleGods Heerlijke Werken, naast aan die der Verloslingdoor Jefus Christus, verwondert fig mijne Ziele meestover dit Werk van den Geest, in te bewaaren hetZaat en Grondbeginfel van Heiligheit in ons, als eenvonk levend vuur midden in de Zee, tegen alle ver.dnrventheden en verfoekingen aan, die het bevegten.Veele Breuken maken d'invallen van dadelijke fondenin en op onzen loop vaii Gehoorzaamheit, defeS heelten vult hij, genefende onfe afkeeringen?en herftellendeons verval. Hij maakt de Genade , die wijhebben ontfangen, bedrijvig door geduurige verste onde-ifanden.Hij mist veel vaa de Troost en Blijdichapvan V Geestelijke Leven, die niet naaukeurig nagaatde weren en middelen, waar door het werd bewaarten voortgezet; hier in nalatig te zifn is geen kleindeel van onfe fonde en dwaasheit ".Uit deNieuwe Vaderlandfche <strong>Bibliotheek</strong>, IV.D.N.%.Blz. J43.„Het verwondert ons, dat, daar MUL­LER'' [NB LutherschPredikant te Haarlem, wiensVerhandeling over de Vraag vaa de Maatfchappij totnut van 't algemeen : Of men de Kinderen behoort teleeren bidden en danken? vaex. eene gouden Medaille gekroondis. j zoo breedvoerig is in het opgeven vanhet gene tot een waar gebed behoort, hij echter geenemelding maakt van één vereischte, waarin echtiralle Christenen overeenftemmen, dat men biddenmoet in den naam van den Heere J. C., in wien wijden toegang tot den Vader hebben door éénen Geest.Wat isloch dë reden, dat men den dierbaren Zaligmaker,aan wien wij de grootfte verpligting hebben,zoo veel mooglijk verbergt V ....Naar gewoonte, wordt ook deeze gekroonde Verhandeling,in de algemeene Vaderlandfche Letteroeffeningen, No. UI. IMz, icö. de voorkeur gegeven :„ Zoo dat wij"— zegt deRe Cenfent — ., de aan„ dagtige leezing aan .alle Christenen , zonder onder-„ fcheid, niet genoeg Runnen aanprijzen."


3?4 ANECDOTES, OF ZONDERLINGE GEVALLEN,Gedachten van J. HINLOPEN, No. I.Biz. 88. „ Zulke buitengewone en krachtige middelenter bevestiging van den waren Godsdienst welkeIsraël boven Juda genoot", [door den dienst van tweevoornaame Godsmannen, ELiAenEnsA] „ leerenons: dat Gods barmhartigheid krachtiger is, naarmaatehet gevaar tot afval grooter wordt; en;zij doen onswenfchen en hopen, dat Hij, wanneer men ons torhet heidendom tracht te doen wederkeeren, ook üve.nge getuigen voor de waarheid, gelijk EL IA euÜLISA, verwekken, en velen uit den Volke toprofeten,tot leeraars , heiligen zal."Aangaande het Verband, tusfchen Genade en Plistleest men bij den godvruchtigen LODENSTEI N,i nzijnBefchoumnge Ztons 9dit treflijk gezegde:— Een„ Christen hebbe te beginnen als hebbende het'Ves-„ telijke leeven, met een oog op de beloften, inaf-,, nanging van, en vergenoeging met de maat der„ mededeehng van de genade van den Heiligen Geest,, doch onder geduurige verneedering over zim eisen1 s„ gebrek en ongeftalte."Laet.Ebals dorre Kruin van 'sHwnels vloeken dond'rerr—De Jood werd' met het heil van Gerizim befproeid • __,QGtlgothal Ge ontdekt den Christen groofre wond'ren,Dewijl een Zegen-ftroom van 't vloekhout nedervloeit • 1.De Zoenborg draagt den vloek; en fchenkt ellendelingenEen volheid van Genade, een fchac van Zegeuingen./ J. P. B.AAN


EN L'EERZAAME GEZEGDEN. 375AANHETZENDELING -GENOOTSCHAP,OPGERiGT IN NEDERLAND,Ter voortplanting van het Euangelie onderde Heidenen.Neen, Broeders, niemand wraake uw keusUw keus is welberaèn,Wat gij tot heil van Heid'nen doet,Is eeuwig welgedaan.De zugt, die ge in uw boezerrt voelt,Verdient den hoogsten lof,Zij fchaft aan 't zalig EnglenchoorHaast nieuwe juichens ftof.Of zou uw ijver vrugtloos zijn ? —.Neen! Jefus hoort uw bee.Wat hij belooft, zijn liefde en geest,Werkt met uw poging meê-Gewis, gij volgt zijn voorfchrift na,„ Gaat, meldt mijn liefde alom '1 —Dat immers wilt gij hartlijk doenAan 't blinde Heidendom.iGeliefden? vindt gij tegenftand,Dat list gebeuren kon,Vreest nimmer: — Jefus is uw Heer,' Die hel en dood verwon.Hij, die het zondig Adams-KroostZijn vrije ontferming biedt,Onthoudt het hart, dat daar om zugt,Die vrije ontferming niet.God


3?5 ANÊCD. OP ZOND, GEV. EN LEERZ. GEzecoGed is, en blijft altijd getrouw,Die iets met hem begint,Zal zeker zien, dat men in GodDen besten helper vindt.Millioenen Heid'nen hebben reedsReeds lang, op licht gewagt/Gelukkig «ij, door wien dat lichtThans derwaards wordt gebragt.O Broeders, 't zij gij gaat, of hierUw bede Troonwaards zend,Lieft Jefus, maakt zijn zondaarsrnin,Gods liefde, alom bekend.Het loon, dat u te wagten ftaat,Heeft Jefus u bereid,Eens zeker wordt uw doen bekroondMet Hemelzaligheid.P. WITTIGS.IN-


L E E R Z A A M EMENGEL-SCHRIFTEN,AANDACHT OP PSALM LXV. Ter* ia.Gij kroont het Jaar uwer goedheid.B IJH E TE I N D E V A N H E TL A A T S T E J A A RD E RAGT TIENDEEEUW.T) eGodlijke Goedheid is een onderwerp, datin zichzelven oneindig beminnelijk, en voor onsbelangrijk is. De goedheid van GOD moet onzebewondering altijd waardig zijn, en de goedertierenhedenvan zijne hand, verdienen den lof vande ganfche Schepping.Zijn goedheid kent noch paal noch perk.GOD wordt geroemd door al zijn werk.Wij behooren onze dankbaarheid te betuigenaan den GOD onzer goedertierenheid, wanneerwil des morgens opflaan, om te deden m zijnewddaaden, en wanneer wij ons des avonds/iederlecpen,om onder zijne befcherming rust tegenïeteiï • en wij behooren met den Pfalmdichtcral dankende te zeggen: — Gij doet de wfrII DEEL. Aa g««-


3 S O L E E R Z A A M Egangen des morgens en des avonds juichen. — Endaar wij oniervinden dat diezelfde goedertierenheid,welke dag aan dag ons verzelt, ons ookvolgt van jaar tot jaar, en alle onze maanden kenmerktdoor -onwaardèerbaare weldaaden; behoorenwij dan niet onze harten opteheffen tot onzengrooten en genadigen VADER, en te zeggen: Gij kroont het jaar uwer goedheid?De onderfcheiden maanden en faaifoenen desjaars, zijn alle rijk door de gunstbewijzen eenerweldaadigeVoorzienigheid; ja, gelijk eene kroonhet hoofd omringt van hem, die dezelve draagt,zoo omringen de goedertierenheden onzes GODSonze perfoonen en onze jaaren — want Hijkroont het jaar zijner goedheid. Zelfs het faaiiben_des Winters is niet misdeeld van zijn onderwijsof vertroosting. Hoeveel mooeen wijleeren van de magt en grootheid onzes GODS,wanneer wij vuur, hagel cn fiormwinden , ja alles,zijnen wil zien volvoeren, en niets it in ftaat,om zich daar tegen te verzetten. Welk eenemajestueuze belchrijving geeft de Dichter vande GODHEID, in het Winterfaifoen ! Hijgegfifneeuw als wol, en firo.it den rijm als asfche;Hij werpt zijn ijs heen als {lukken. Wie kanbejlaan voor zijne koude 1 ? Hij zendt zijn woorduit, en doet ze fmclten;enz. Niet alleen befchouwenwij in dit faaifoen GODS Grootheid, maarook zijue Goedheid.De verordening van dit faajfoeh is wijs engoed; want alle de faaifoenen zijn even nuttigen noodzaakiijk. Hoe weJkoom was, voor eenigejaaren, de v/ederkoomst van den winter, voorhet westlijk gedeelte der weereld, om de zaadender befmetting te vernietigen, cn duizenden inftaat


M E N G E L-S C H R I F T E N. 381ftaat te ftelien, om tot hunne huizen en beeziohedente kunnen wederkeeren , van waar zijdoor de verfchrikkelijke verwoestingen eenerdoodlijke ziekte verdreeven waren 1 Tegen hoeveele kwaaien is dit ftaifoeri, in de hand derVoorzienigheid, een behoedmiddel! En daarenbovenis 'het van eene bekende nuttigheid voorden grond; die alsdanDraws in abundant vegetablefoulAnd gathers vigour for the coming year(a).Welke blijken van Goddelijke goedheid ontdekt,men niet in de Lente! Wanneer-de Natuurfchrjtit tc ontwaaken, en uit haaren winterflaapovertegaan tot een vernieuwd leven en werkzaamheid,om in nieuwe fchoonheid uittebotten,en eene verfcheidenheid van weldaaden belooft,tot onderileuning van den behoeftigen mensch!Hoe getuigen alle de vroolijke tooneelen der Lentevan GODS Goedheid! hoe fpreiden ze zijneliefde ten toon 1 Een gezicht van het wederkeerendgroen en vruchtbaarheid, welken het oogdan overval ontmoet, behoort ons te dringen omde dankbaare taal, in deezen Pfalm uitgedrukt,de onze te maaken : — Gij bezoekt het land, enhebbende het begeerig gemaakt, 'verrijkt Gij het^grooilijks- de 'Godsrivier is vol waters. — Gijmaakt zijne opgeploegde aarde dronken -— Gijdoet ze daalen in zijne vooren — Gij maakthst week liovr de dro-ppelen — Gij zegent zijnuit-(a) Dat is: Die dan overvloedige levensgeesten voor• het plantenrijk aanbréngt, en hackten verfaameitvoor een volgend, jaar.Aa a


33 2 L E E R Z A A M Euitfpruitfel. DAVID fchijnt h : er de ganfcheNatuurweder te zien herleeven tot fchoonheid envruchtbaarheid, en fchrijft alles aan GODEtoe, die van den hemel overvloedigen regenzendt, en zijnen zegen paart bij 'smenfchenvlijt, opdat de aarde haare vrucht voordbrenge,en GOD, onze GOD, ons zegene.Daar na vertoont zich G o D s goedheid, in alhaaren luister, in de Zomermaanden, die Hij ookalle kroont met zijne goedertierenheid. Het isdoor de verkwikkende ftraalen van dat faaifoen,dat de vruchten, die uitgefprooten zijn, tot onsnut rijp gemaakt worden. Hoe is nu de ganfcheNatuur als bekaden met de gunstbewijzenonzes GODS! En daar wij dezelven overal befchouwen,hoeveel, reden hebben wij dan niet,om met bewondering en dankzegging opwaardste zien, tot den grooten GEEVER van alledeeze zegeningen, en, met DAVID, te zeggen:— Uwe voet-flappen druipen van vettigheid;zij bedruipen de weiden der Wocstijne: ende heuvelen zijn aangegord met verheuging!Welk eene rijke beeldtenis is hier gebruikt, omde allesovertrefl'ende Goedheid van GOD uittedrukken!Wij woonen ineene behoeftige woestijn,en alle onze vervullingen moeten vanbovenaf koomen. Mogten wij dezelven met dankbaarheidontvangen, en den. goedertieren GEEVERdaar voor looven!Hls bounty fhines in Autumn unconfin d,Andfpreads a common feastfor alt tkat lives (ci).Al-(a) Dat is' Zijn goedheid is onbepaald in denHerfsttijd, en flhenkt een algemeen feest aan al WAtkeft.


M E N Ö E L - S C H R I F T E N . 383Aller oören wachten op onzen GOD; en hoemild voorziet Hij in alles, in dit jaarfaaifoenHii opent zijne hand, en vervult al wat leeft metovervloed. De vruchten der aarde worden nuihgefaameld, en opgelegd tot nut voor het menschdomDe Dichter bedoelt duidelijk GOD s Goedheidin dit faaifoen des Jaars, wanneer hij hierzegt' De velden zijn bekleed met kudden, en dedalen zijn bedekt met koorn; zij juichen, ook zin-E e n— Elk deel der Schepping fchijnt yeriWen verrijkt met de Godlijke weldaadigheid;de ganfche Natuur lacht, door zijne Goedheid,en verheugt zich in zijne mildheid. Dit is dekroon der Jaargetijden. De voorige faaiioenetihebben hunne verfchillende vruchten bereid,om in dit verfaameld te worden; en de gaavender Godlijke goedheid worden met algemeeneblijdfehap ingeoogst. Dit heeft bij uimeemendheidplaats, in het tegenwoordig faaifoen. Wrjhebben onzen MAAKER door onze ongerechtighedenvertoornd, en Hij heeft ons herhaalde -maaien bedreigd door zijne ftraffen. De fchaarsheidvan twee ongunstige jaaren is vermeerderden Vergroot, door de boosheid der menichen;euhet ontbreekt niet aan fommige monfters, diezich verblijd hebben, in het vooruitzicht, van,uit eigenbelang, de armen verder ongelukkig temaaken. Maar, zie daar, GODS Goedheidftelt hunne gierigheid te leur, en verzadigt de armenmet brood! Dus kroont Hij het jaar zijnerGoedheid.Aa 3l/fe


3^4L E E R Z A A M E• _ We fee iris hand,In every vary/ng fcene; and tafle Iris love -In ev.ry goed Iris bountëous hand beftows.In all the God appears ; the Fat her fmilcs;Omnipotent and wife, and good, andkind(a)kLaat ze voor den HEERE zijne goedertierenheidlooven, en zijne wonderwerken voor dekinderen der menfchen!En gelijk de Godlijke Goedheid blükt in dconderfcheiden faaifoenen, die wij ondervinden,zoo 'zien wij die ook in de verfchillende weldaadendie wij ontvangen. Wat reden hebbenwij niet, om onze verpligtingen te erkennen,voor zijne bewaarende goedheid, in het haastafgeroepen Jaar? „ In hoeveele gevaarlijke om,„ (handigheden", mag elk onzer zeggen,,, heeft„Almagtige Goedheid ons befchermd! Wie„ kan de meenigvuldige kwaaien en gevaaren„ tellen, waar aan wij dagelijks bloot Honden ?„ Een alweetend Oog alleen kan dezelven on-„ derfcheiden; een almagtige Arm kan die afy,wenden. Gij, o HEER! zijt voor pij„ een Schild geweest; mijn roem en mijne toe-„ viugt.' Almagtige Befchermer! ik wenscb>„ te nwe goedertierenheid te erkeilnen; en bie-'de U mijne verfchuldigde dankerkendtenis aan!„ Mogt het leven, dat Gij gefpaprd hebt, meer„ aan uwen roem toegewijd zijn!"GOD(a) Dat is- & ij zien zijne hand in eftt afwitfeiendtooneel; en fmaaken zijne liefde in.elke weldaad, diezijn' goedertierenheid ons fckenkt In alles i GO üte zien in alles vertoont zich een almagtig , wijs,goed en vriendlijk Fader^ die gunstig op ens nederziet.


MEN G E L - S C H R I F T E N . 385GOD heeft dus de meenigvuldige behoeftenvan een ander Jaar vervuld, en daarenboven,hetzelve met zijne goedertierenheid gekroond.Al onze kracht is in Hem; en daar is geendag, geen uur, of ftroomen zijner genade vlietenvan Hem af, om onze nooden te vervullen,en ons te vertroosten. Ja, onze ontvangen• welckaden zijn meer in getal, dan onzeoopvnblikken. Wij zijn buiten ftaat die weldaadente berekenen, of de verpligtiiigen vanéénen dag te fchatten; en welke dankbaarheidzijn wij dan niet fchuldig, voor de weldaadenVan een geheel jaar?Zoo wij geloovigen zijn, dan zijn wij met alleenged*nkteekens van verfchoonende Goedheid,maar ook van vcrgeevende Genade. „ Wie iseen GOD getfjk Gij, die_ de ongerech igheidverseeft, en lust' hebt in barmhartigheid!Hebben wij in het verloópen Jaar meenigvuldigliiden ondervonden? Wij hebben echter redenom GODS goedheid te bewonderen, die altijdmet maate kastijdt, en wel alleen tot ons nutjdie ons lijden aan onze krachten, of onze krachtenaan ons lijden, geëvenredigd heeft; die altiidonze droefheden telt, en dezelven dikwerfverliet heeft; die ons-door zijne magt en genadeohderfteund heeft, en ons door zijne tegenwoordigheidbij tijden vervrolijkte. Zeker, allede pad% des HEEREN zijn .goedertierenheide nwaarheid; eil zijn naam zij gepreezen tot meeuwigheid ! Hij kroont onze jaaren met zijnegoedertierenheid.Laat ons nu kortlijk onderzoeken, wekeveipligtingener ontftaan, uit de overweeging vanA 4


3ö°~L E E R Z A A M Edit onderwerp. Welk eene verpligting tot vernederingcn berouw, uit het befèf van ons eigengedrag! dat wij de Godlijke Goedheid zoovergeeten hebben, en zoo ondankbaar zijn geweestvoor zijne weldaaden; dat wij zoo veUvoor onszelven, en zoo weinig voor CHRISTUShebben geleefd! Welk eene onvruchtbaarheid,oflchoon wij met meenigvuldige goederen engunstbewijzen befchonken zijn! Wat heeft eenigeevenredigheid gehad aan onze ontvangen weldaaden,dan alleen onze zonden? Helaas! bij onsis fchaamte, maar bij onzen GOD goedertierenheid.Welke verpligtingen ontftaan er tot de vuuriglledankbaarheid en lof 1 Wat zullen wij velgeldenaan Hem, wiens gunstbewijzen zoo meenigvuldiggeweest zijn? Laat ons koomen tot zijnhuis, zijne poorten ingaan met dankzegging, enzijne paleizen met lof. Wij kunnen geene evenredigevergelding doen; laat ons dan meer bezorgdzijn om dankbaare erkendtenis te bewijzen.Looft den HEERE, O onze zielen! We!keene verpligting, om ons vertrouwen op GODte vernieuwen! Indien wij de trouw en goedheidvan een aardsch vriend alzoo ondervonden hadden,hoe zeer zou ons vertrouwen, zoo welals onze dankbaarheid, daar door vermeerderdworden! En behoort dit niet het geval ten opzichtevan onzen GOD te zijn? Omdat Gitmij ter hulpe geweest zijt, daarom zal ik rustenonder de fckaduwe uwer vleugelen — W ikeene verpligting tot daadlijke gehoorzaamheiden onderwerping aan GOD! Christenen, zijt bezorgd,om te wandelen in den weg zijner bevelen;want, ziet, welke groote dingende HEER•aan


M E N G B L - S C H R I F T E N . 387aan u gedaan heft; en overweegt, als Hij uzoo kroont met goedertierenheid, geduürendede jaaren uwer vreemdlingfchap, met welkezegeningen, .met welk eene vreugd, met welkeenen roem zal Hij u kroonen in de eeuwigheid!Hoe groot is het Jgoed, dat Hij wechgelegd'heeft voor de geenen die Hem vreezen!Indien de zoetheid van de beek zoo groot is,wat zal dan de Fontein zelve niet zijn?Aa 5BRIEF


333 L E E R Z A A M S• B R. I E FVANS T E F A N U SAANG A J U S .Ik ben dikwijls in Bidgezelfchappen geweest,en daar in het gebed doende, heb ik fomtijdsdaar onder veel hulp, ijver, en een warm hartgevonden. Dan, integendeel, in mijn afgezonderdbidden, in mijne binnenkamer, ben ikfomtijds levenloos, dor, en zonder troost. Dithad mij bijna doen voorneemen, om niet meerin gezelfchappen voortebidden. Het zou mijzeer verheugen, als gij mij de Oorzaak, enhet Geneesmiddel, van deeze ongeftalte kondetaanwijzen. Ik verlang mijn' waaren toeftandte weeten; en ben niet bevreesd, om het ergftedaarvan te leeren kennen.ANT-


M l N G E L - S C H R I f T E R 389A N T W O O R DVANG A I U SAANS T E F A N U S.Ik houdc het vóór toegefhan, dat STEFA-NUS zeggen wil, dat "hij te'n zelfden tijde, wanneerhij in 't voorbidden gewoon was veelhulp, vuur, en warmte te 'ondervinden, in zijnafgezonderd bidden zich levenloos, dor, entroostloos bevond; want anders zou er in zijn gevalgeene donkerheid of moeilijkheid gelegenzijn.Dat zulk een gemoedsbeftaan een ongunstignadenken jegens zichzelven verwekt, is niet teverwonderen. VSTEFANTJS vraagt naar de Oorzaak,en naar het Geneesmiddel.Wat het eerste betreft; vergun mij te vraa-«•en: Zijt gij niet meerder aangedaan en beweegd,in uw bidden,'door den indruk van detegenwoordigheid uwer medefchepfelen, dandoor de tegenwoordigheid van HEM, die hemelen aarde vervult? Is er niet een zekeretrek van ijdelen hoogmoed in mv halt, die uaanvuurt, om toch te moogen behaagen, wanneergij in 't gezelfchap uwer médefqhepfelenzijt;


39° L E E R Z A A M Ezijt; een zekere naijver, die u aanprikkelt omuw vernuft en vinding bot te vieren, en't welk,als door een foort van vernuftige wrijving, gelijkde raderen van een werktuig, uwe vermogensals verwarmt en opwekt, en een' zekerenernst in uwe ziel tewege brengt, waar doormen ligtlijk in gevaar koomt, om zulks voöreen godsdienstigen ijver te houden en aantezien?Dit is niet zelden het geval geweest, bijveelen, zelfs godsdienstige lieden.Laat mij verder moogen vraagen: Hebf giju niet toegegeeven in eenige verborgen boezemzonde,van welke GOD en uw gewetenalleen getuigen zijn? Eenzaam bidden, isde tijd, dat zulke, zaaken eerder tot het geheugengebragt worden, dan wel in de oefeningvan meer openbaare pligten. Van hier kanhet gebeuren, dat gij in 't eenzaame metfehaamtedes aangezichts bedekt zijt, en uwe ziel alsmet doodlijke pijlen doorwond wordt, terwijlgij nogthans in openbaare oefeningen, alwaarmen acht zijne eigen en verborgen hartzondenniet te moeten belijden, daar aan zoo zeefniet denkt. Laat mij eens moogen onderfteilen:STEE ANUS, een jongman Zijnde, heeftzijnen Vader beleedigd, doch, hem in een openbaargezelfchap ontmoetende, zal hij niet diezwaarigheid vinden om hem aantefpreeken, alswel, wanneer hij, in eene afzonderli/ke kamergeleid, genoodzaakt is met zijnen Vader alleenomtegaan. In 't eerste geval, zal zijn bezondergevoel, welk aan het gezelfchap onbekendis, geen opmerking baaren; doch met zijnenVader alleen zijnde, is hij genoodzaakt, zijnemisdaad te gedenken, en daar over met hem tehandelen. Ik vermeet mij niet, te bepaalen,dat


INI E N G E L - S C H R I F T E N . 3? 1dat dit het geval van STEFANUSÏS; maar ditzeg ik, dat foortgelijke gevallen ook foortgelijkegevolgen hebben, en het betaamt STEFA.-NUS, te onderzoeken, of dit ook geen invloedheeft in zijn geval.'Wat nu het Geneesmiddel betreft,- het zouzekerlijk een onvoegzaame en onberaaden ltapzijn, nu het befluit te neemen, van niet meerin 't openbaar te zullen bidden. Laat hem lieverzich bcgeeven tot het verborgen eenzaambidden, met een naauwkeurig onderzoek vanzijn hart, en vernedering voor GOD; dit zahem voorfchikken tot het openbaar Gebed, enhem zulks gemaklijk maaken. Indien STEFA-MÜS, gelijk zoo even onderfteld is, zijnen Vaderbeleedigd had, en. nadat hij in een openbaargezelfchap vrijmoedig verkeenng met hemgehad hadde, nu thuisgekoomen, zich neerüag-L en ongefteld bevond, en daarom neigen zoudeom voorteneemen, niet weder met zijpenVader in één gezelfchap te koomen, omdathfj aldaar wel vrij met hem fpreeken konde,maar thuis gekoomen zijnde, niet; zou dit betaamelijk,zou dit liefderijk zijn ? Laat hem bevernadenken, cn vraagen: h er geen ooizaak?Laat hem op deeze wijze befiuiten, enzeggen: Ik zal opftaan, en tot mijnen Vader m.'t verborgen gaan, en tot Hem zeggen: VA­DER, ik heb gezondigd, tegen den HEMEL, envoor U, en ben niet waardig uw zoon genoemd teworden. Hij geeve zijnen oogen geen üaap,noch zijnen oogleden fluimering, totdat hij metziinen Vader wederom verzoend en bevredigdis. Anderszins, het zij dat hij openbaar bult,of daar van aflaat, zal zijne ziel m het aUergrootftegevaar vetkeeren. G A B R I E F


3P 2L E E R Z A A J V T EB R. I E FVANF I L OA A NG A J U S .GESPREKKEN tusfchen KRISPUS enGAJUS, hebben mij een zonderling genoegentoegebragt. Indien de waardige Autheur hetniet kwaalijk nam, zou ik gaarne de vrijheidgebruiken, van hem te verzoeken, zoo goedte willen zijn, van in eenige bezonderheden optegeeven,eenigen van die,, ontelbaare gevallen "van welken hij fpreekt, Bladz. 104— „W A A Rv> in wij genoodzaakt zijn, tegen onze neigin„TE HANDELEN." Indien dees bekwaameSchrijver vriendlijk genoeg was, om aan mijnverlangen te voldoen, zou ik moogelijk aangemoedigdworden, om hem nog eenige andereVraagen, door middel van uw aangenaam onderhoudend,en zeer nattig Werk, vportedraagen.ANï-


M E N G E L - S C H R I F T E N . 393A N T W O O R DV A NG A ] U S.De voorbeelden, welken GAJUS op het ooghad, zijn niet van die natuur, als of menfchen,uit eenigen hoofde, genegen zoudenzijn, aldus te handelen, en uit anderen hoofde,en me: vooroverleg, wederom daar vlak tegenaangekant. Hij wilde een mensch, in zulkeomftandigheden, niet voordraagen, als handeldehij tegen zijne neiging, terwijl hij, hetgeenhij doet, ais men alles te faamen overweegt,zulks verkiest te doen. — De voorbeelden,waar op hij zag, zijn deezen, naamlijk, als iemanddoor ligchaam'ijk geweld gedwongen wordt,iets te doen, waar toe hij door redenen niet isovergehaald, om zulks inteftemmen. IndienNAÏMAN verkoos, in het Huis van Rimmonzich neêrtebuigen , om daar d oor zijnen postaan het Hof te behouden, dan handelde hij naarzijne neiging of verkiezing, hoewel, misichien,niét alleen tegen zijn geweten, maar ook tegenzijne genegenheden. In deeze daad , was hij eenvrij werkend wezen, en gevolglijk ook verantwoordelijkvoor zijne daaden. Maar indien menNAÜMAN door ligchaamlijk geweld gedwongenhad, om zich in het Huis van Rimfnon nedeitebuigeu, dan zou de beweeging van zijn ligchaamtegen de neiging zijner ziel hebben ingeloopen,


394 |L E E R Z A ,A M Epen, en dienvolgends zou hij daar in niet vrijwilligwerkende zijn geweest, en dus ook onverantwoordelijkzijn gebleeven.Indien men eenige wanvoegelijkheid mogt vindenin de uitdrukkingen van GAJUS, veronderftelthij, dat zulks ontftaat uit gebrek van eenenterm, of woord, om daar door uittedrukkeneene onwillige beweeging, in ftede van het eenedaad, of werking te noemen. Hij erkent, dathet woord daad, of werking, n et wel op ietsanders kan worden toegepast, dan op eene vrijwilligebeweeging.V R A A G .Hoe kan iemand verzekerd zijn, dat hijvan GOD verkoozenis tot eenen Bedienaarvan het Euangelie? En welkezijn de voldoende vereischten, tot datgewigtig Ambt?A N T W O O R D .Het Antwoord, op het laatfte gedeelte derVraag, zal, denk ik, iemand in ftaat ftelien,omook het eerste te beflisfchen; zijnde het eenegrondftelling, welke men voor toegeftaanhoudt,dat, indien iemand de wezenlijke vereischten bezit, welken in eenen Bedienaar van het Euangeliegevorderd worden, hij dan ook van GODgeroepen is, om het Euangeiie te bedienen.Een ijgelijk, gelijk hij gaaven ontvangen heeft,[alzoo] hediene hij aezelven aan anderen, alsgoede uitdeelers der meenigerlei genade GODS.Alleenlijk, dat hij zorg draage, d


M E N G E L - S C H R I F T E N . 395fpreekt, hij fpreeke overeenkoomstig het Woordvan GOD. xPet. IV: 10, n.De Schriftuur nu verzwijgt niet de vereiscntehoedaanigheden van eenen Bisfchop, ot Opziener.Zie i Tim, III: i. 7- Door eenen Opziener,moet men bekennen, verftaan te worden,geen Heer, of Landeigenaar, maarkeenChristen Herder. En, behalven die vereischten,welken tot zijn zedelijk en godsdienstigkarakter behooren, zijn er twee zaaken, welkenvolftrekt tot de uitoefening van dit geheiligdAmbt fchijnen te behooren. Het eene is,dat hij eene waare begeert: tot het zelve heeft;en het ander, dat hij er hekwaamMfd'toebezit,Het eerste van deeze vereisehten, is begreepenin de bewoording: Zoo iemand tot een Opzieners-Ambt LUST^ heeft, (/«BEGEERT een treffelijkwerk. Men veronderflelt, dat deeze beo-eerteuit een zuiver beginfel voordfprmt, metuit liefde tot gemak, weelde, of roemzugt,maar uit een waar belang in. de heerlijkheidvan GOD, en ter bevoordeling van de Zaligheidder menfchen. Het is, naar mijn begrip, medenoodio-, dat er eene bezondere begeerte van dienaart zij, een foort van vuur, in den boezemQiitftookèn, welk moeilijk is uitnedooven. Hettweede vereischte is, hij moet zijn bekwaam omte leeren. Hij moet niet alleen een vruchtbaarverfland bezitten, maar ook een foort van natuurlijkebekwaamheid en vaardigheid, om zijnedenkbeelden medetedeelen.Geen van deeze vereisehten is op zichzelvengenoeg. Iemand zou eene begeerte totde Christelijke Bediening van Opziener kunnennebben, en 'die begeerte zou zelfs uit zuivere begin-IL DEEL.Bb


'396 L E E R Z A A M Efelen kunnen voordfpruiten, terwijl hij echtergeene genoegzaame bekwaamheden bezat tot hetwerk; maar dan js hij voorzeker van GOD daartoe niet geroepen. Ik twijfel niet, of het isGODE welgevallig, dat het in 't hart van zulkemenfchen is, om Hem een Huis te willen bouwen, offchoon zij hunnen toeleg niet volbrengenkunnen. AHIMAÜS was vuurig om te loopen,fchoon hij geene voldoende tijding had; waaromook zijn loop vruchtloos was. Aan de andere zijde,kan iemand niet alleen een goed oordeelkundigman zijn, en te gelijk bekwaam, om zijnedenkbeelden aan anderen medetedeelen, maarnogthans geenen bezonderen trek hebben tot hetWerk der Euangeliebediening; en dit maakt hemdan ook ongefchikt, om zich daar toe tebegeeven.Omtrend het eerfte vereischte; hier over moetelk voor zichzelven oordeelen. Want wie anders,kan van zijne neigingen of beweegredenenkennis hebben? Van het laatfte9moeten zij oordeelen,die met ons in eenig verband ftaan. Ofwij bekwaam zijn om te leeren, is eene vrangwelke wij niet zelf behooren te beflisfchen. Zijdie ons gehoord hebben , en door ons onderweezenzijn, zijn daar toe meest gefchikt. Als eeneGemeente van Christenen iemand roept, om haarte dienen in het Euangelie, is zulks een genoegzaambewijs, dat zij hem bekwaam acht tot datwerk. Wanneer nu iemand, dus aangezochtflegts een klaar doorzicht heeft aangaande de'voorige vereisehten, geloof ik dat hij het laatfteaan het oordeel der andere mag overlaaten, enbefluiten, dat, zoo lang hem eene deur geopendis, om het Euangelie te prediken, hij ook vanGOD geroepenis, om zulks te doen.GAJUS.AAN


M E N G E L-S C H R I F T E N. 297A A N M E R K E L I J K EoFL E E R Z A A M EG E Z E G D E NV A NJONATHANEDWARDS,In zijne Verhandeling over de GodsdienstigeHartstogtcn. Biz. 476.O ndertusfchen ontbreekt liet niet aan zulkevoorbeelden, waar uit blijkt, dat de geloovigenook fomtijds groote voorrechten genooten in 'tbijzijn van anderen. Ik onkenne ook geenszins,dat erin de Christelijke verkeering, en den openbaarenen gemeenlchappelijken Godsdienst zooiets is, welk grootlijks dient om de harten vanwaare godvruchtigen te verkwikken en te verheugen.Maar het geen ik met het gezegde alleenlijkbedoelde, is, te toonen dat de aart derwaare genade, hoe zeer ze ook den Christeneene godvruchtige verkeering op haaren prijsdoe fchatten, echter daar hcenen .ftrekt, omhem boven al vermaak te doen vinden in godsdienstigeafzondering, en eenzaame verkeeringmet God. Zoo dat, wanneer iemand [in zijngewoone leeven] zeer vuurig fchijnt te weezenin den openbaaren Godsdienst, doch [doorgaands]laauw, in de verborgen pligten; wanneerhij dikwijls fterk is aangedaan in het gezelfchapvan anderen,'doch koel en faauw in zij-Bb 211e


Q8L E E R Z A A M Sfie binnenkamer, dan is van zijne godsdienstigheidniet' veel goeds te denken.Te recht zegtde beroemde F LA VEL : „Open-., baare pligten onderfteunen wel cnze achting,„ maar de verborgene onderhouden ons leven.„ Het was de taal van een Heiden, met betrek-„ king tot de geheime verkeering met zijnen„ vriend: Wat behoeft de weereld het te weeten ?„ Gij en ik zijn tooneels genoeg voor eikanderen.„ Er zijn verborgen geneugten in den Gods-„ dienst, welken geene andere dan vernieuwdezielen, bij ervaarenis kennen."Waarom het nuttiger is, de openbaareLeerredenen te hooren, dan die afzonderlijkte leezen. Blz. 43.Eindelijk, het is ongetwijfeld een groot en voornaamoogmerk, waar j:oe God gewild heeft datzijn Woord , in de heilige Schriften vervat, doorprediking aan den mensch zou worden voorgedraagen,om, naamlijk,de werking hunner hartstogtenomtrent God en godlijke dingen optewekken.Het beantwoordt derhalven niet aan hetGodlijk oogmerk in die uifteïUng, dat men goedegefchreevene Verklaaringen en Uitleggingen,en andere nuttige Boeken, bij de hand hebbe ;want offchoon het vlijtig gebruik maaken vandezelven, dienstig kan zijn, zoo wel als de prediking,om ons eene goede leerftellige of befchouwendekennis van Gods Woord te geeven,zoo is zulks geenszins het gefchiktfte middel, omdezelven op 's menfchen hart en gemoed tedrukken. God heeft eene bezondere en leeveudi-


M E N G E L-S C H R I F T E N. 399dige toediening van zijn Woord aan den mensch,door de prediking van het zelve, verordend,als een gepast middel, om den zondaar te doengevoelen de aangelegenheid der dingen van denGodsdienst.J. N E W T Ö N,C AR DIP HONIA, of GemeenzaameBrieven, II Deel. Bladz. 136.Ik kan met graagte fchiïjven, of leezen, of fpreeken,of hooren, van godsdienstige dingen; maarhet Gebed is meer geestlijk en innig, dan dit alles;en hoe geestlijkër een pligt is, zoo veel temeer is mijn vleeschlijk hart geneigd, om erhoog tegen op te zien, en denzelven te ontwijken.Mogt de HEER zijnen dierbaaren G E E s Tder gebeden en fmeekingen in ons beider hartenuirftortén!H. B I N N I N G,Over het dienen van GOD in Geest enWaarheid, Blz. 249.Gij behoort de openbaare Inftellingen welwaarteneemen; maar let, boven al, op uwenwandel, in uw huisgezin, en in uwe afzonderingen.Met uw huisgezin te bidden, heeftmeer wezen van Godsdienst in zich, dan enkel eenGebed te hooren in 't openbaar. Een Gebedin 't verborgen, heeft meer wezen, dan eennuisgebed.Hoe een pligt meer eenzaam en onmiddellijkis, zoo veel te gewigtiger is dezelve;hoe meer hij uwe inwendige verdorvenheid tegengaat, en indrukken van Gob op uw gemoeddoet blijken, zoo veel te geestlijkër enBb 3Go.


400 L E E R . Z A A . M EG ODE behaagelijker is hij. GOD alzoo te dienen,is Hem in waarheid te dienen.De oefening heeft meer waarheid in zich,dan ee e bioote belijdenis. Als uwe Vaderenrecht oefenden, was dat niet MIJ te kennen?Pligten die meer tegenfhnd van onze verdorvennatuur ontmoeten, en min vocdfel of olij hebben,om dc vlam van eigen eer, of andere verkeerdheden,te voeden, hebben de meestewaarheid in zich. Indien gij GOD in alleandere pligten zocht te dienen", en niet bezonderlijkin deezen, dan dient gij Hem niet inwaarheid.VRAAGEN, omtrent den MENSCHLIJ-KEN WIL, voor gepeld door NEOPHUTUS.Is de Wil afhangelijk van het Verftand? ofhet Verftand van den Wil ? of hebben zij eenenwederkeerigen invloed op eikanderen?Is onze natuurlijke verdorvenheid onmiddellijkgezeten in den Wil? Of in het Verftand? Begintde vernieuwing der Ziel in het Verftand?of in den Wil?Welk is het meest overeenftemmende metGODS Woord, de zuivere Reden, gezondeWijsgeerte, en de Analogie des gelooft — enwelk zou het best doen blijken, te gelijk, denoodzaak van den Godlijken invloed, en nogthansde onverf hoonbaarheid van zondaaren tezeggen, Dat onbekeerde menfchen gemaklijk ofligtlijk Godlijke dingen zouden verftaan, indienzij er maar een' fmaak voor hadden? Of,IÏ zeggen: Zij zouden er zekerlijk fmaak inHebben, indien zij dezelven flegts verftonden?A N r-


M E N G E L-S CHB.IFTEN. 401A N T W O O R DOPDEV R A A G E N"••


6fii L E E R Z A A M Eizich de behoeften en gerieflijkheden van het ie«ven te verfchaiFen. Doch de keuze en wenschvan den dronkaart, kan zich tot den drank endie van den eergierigen, tot bevoordering bepaalen,niet uit hoofde van eenige uitfpraak desverftands,maar alleen uit trek, of 'neiging.Derhalven is de onderfcheiding, tusfchen dingen,die uit hupneu eigen aart, en zulken, diewegens eene andere oorzaak, of omdat zij nuttigzijn, bevallen, zeer gewigtig en noodzaaklijk.Iemand kan altijd een voorwerp, dat uitzijnen aart aangenaam is, zonder, ja zelfs tegende uitfpraak van zijn verftand, verkiezen. Hijkan ook, in de keuze van het zelfde voorwerp,worden bepaald door de uitfpraak van zijn verftand,wanneer dit voorwerp, behalven tot deonmiddellijke voldoening van zijne neiging, ooknog tot bereiking van een ander einde nuttigis, of als zoodaanig door hem wordt befchouwd.Iemand kan, bij voorbeeld, offchoon hij eergierigis, naar bevoordering wenfchen, niet enkelomdat dezelve 'zijne eergierigheid voldoet,maar omdat zij hem in de gelegenheid ftelt vangoed te doen. Daar tegen, heeft de wil, induizend gevallen, invloed op het verftand. Wijgelooven gaarne het geen wij wenfchen, en hetkost ons veel moeite, om dat geen te gelooven,wat met onze wenfchen ftrijdt.T W E E D E V R A A G .Heeft onze natuurlijke verdorvenheid haarenoorfprong in den wil, of in het verftand ?ANT*


M E N G E L - S C H R I F T E N . 403A N T W O O R DZij heeft haaren oorfprong geheel in den wil,en die verblindt het verftand, door zijne .tegenkanting,of door de afkeerigheid van het hart.Dit is°een vooroordeel tegen de waarheid.D E R D E V R A A G .Begint de vernieuwing der ziel, in de wedergeboorte,met den wil, of niet het verftand?A N T W O O R D .Met den wil. Zoo draa die bevredigd is,verdwijnt de duisterheid van het verftand, welkedoor vooroordeel of afkeerigheid veroorzaaktwerd.V I E R D E V R A A G .Wat zou het meest overeenkoomen met hetWoord van GOD, met de zuivere Reden, degezonde Wijsbegeerte, de Analogie of Regelmaat,des geloofs; en wat zou het best bewijzen,dat wij de Godlijke verlichting noodig hebben, en dat de zondaars nogthans niet te verontfchuldigenzijn, wanneer zij zich nietbekee.ren, en niet gelooven; te zeggen, dat de zondaars4e Godlijke dingen gemaklijk zouden verflaan,fndienzij er fmaak in hadden'—of te zeggen, dat zij er zeker fmaak in zouden hebben,indien zij ze flegts verftonden ?Bb 5ANT"


4°4 L Ë E R Z A A M EA N T W O O R D .Voor eerst Volgends het Woord van GOD,kan men wel het eerste, maar niet het laatftezeggen. De heilige Schrift ftelt de onweetendheiden het ongeloof der godloozen overal voor,als een uitwerkfel van onwilligheid om de Waarheidaanteneemenen te gehoorzaamen, of vande boosneid hunner harten. Zoo iemand mldeszelfs ml doen, die zal van deeze Leer bekennenof zij mt GOD is, dan of ik van mijzelven/preek-a). Gij WILT tot mi) niet koomen, opdat gij het leven moogt hebben (b). Dit wordtals de reden van het ongeloof d^Joaden opgegeeven.In de geenen, die verkoren gaan: daarvoor,dat zij de liefde der Waarheid niet aangenoomenhebben, om zalig te worden i c). Opdat zij alk veroordeeld worden, die de Wnarheidmet geloofd hebben, maar een welbehagen hebbengehad m de ongerechtigheid (d). Een welbehagente hebben in de ongerechtigheid, wordtrechtftreeks overgefteld tegen een zaligmaakendgeloof der Waarheid; waar uit duidelijk blijkt,dat het eerste met het laatfte niet beftaan kan.Doch indien een zaligmaakend geloof der Waarheidmet in zich bevat de liefde der Waarheidmaar ra het hart kan plaats hebben, voor datde liefde der Waarheid daar in woont „dan kaniemand de Waarheid tot zaligheid gelooven, cnte gelijkertijd van de liefde der Waarheid ontbloot zijn, en een welbehagen hebben in de ongerechtigheid.— Nog eens, uit het tiende Vers(


M E N G E L - S C H R I F T E N . 405bliikt, dat de reden, waarom iemand verborengaat, daar in gelegen is, dat hij de liefde derWaarheid niet aanneemt. Indien iemand derhalvende Waarheid liefheeft, of fmaak heeft inGodlijke dingen, dan bevat deeze liefde in zich,of zal voordbrengen, dat geloof, het welk noodigis tot Zaligheid. — De reden, waaromGOD de Heidenen had overgegceven in eenen verkeerdenzin, was, omdat het hun niet goed gedot had, Hem in erkendtenis te houden (0).En de afkeerigheid, is de eenige oorzaak, welkemen kan oogeeven, dat de Heidenen, GODkennende, Hm als GOD niet hebben verheerlijkt,maar zijn verijdeld geworden in hunne overleggingen,en hun onverjlandig hart is verduisterd geworden(U). De Apostel PETRUS verklaart ditals de reden van het ongeloof der fpotters, diede tweede verfchijning van CHRISTUS nietzouden willen gelooven, zeggende: Waar is debelofte -zijner toekoomste (c,? De reden die hijopgeeft, is, dat hun willends onbekend was, datGOD de W T eereld gefchaapen heeft, en onderhoudt(d\ —• Doch wij hebben niet ontvangenden geest der Weereld, maar den Geest die uitGOD is; op dat wij zouden weeten, de dingen,die ons van GOD gefchonken zijn Ce). Hier uitvolgt, dat wij, .met eenen geest der Weereld,onkundig zouden zijn van de Waarheden vanhet Euangelie, en derhalven ongeloovig. —De verborgenheid des HEEREN is voor deneenen die Hem vreezen (f). Doch gij hebt dtbzal-(«) Rom I: 28.Cc) 1 fee. UI: 3.(&) Rom. I: 21.(d) 2 Pet. II- 5-(c) 1 Kor. II; 12. (ƒ) Pjalm. XXV: 14.


40ö~ L E E R Z A A M Ezalving van den Heiligen, en gij weet alle dingen(a). Indien gij in mijn woord blijft, gij zultde waarheid verft aan (b'). Gij gelooft niet, wantgij zijt niet van mijne fchaapen (c). De vreesdes HEEREN is het begin fel der wijsheid;alle die ze doen, hebben goed verftandjd). Verduisterdin het verftand, vervreemd zijnde vanhetleven GODS, door de onweetendheid, die in hunis, door de verharding hunner harten (e).Ten tweeden. Gelijk dit overeenkoomt methet Woord van GOD, ZOO kcomt het ook overeenmet de Regelmaat des geloofs. Wij geloovendat het ongeloof eene zonde is, om welkede mensch zal verdoemd worden; het zelfdegelooven wij omtrent de verduistering, de verblindheid,enz., die zoo dikwerf in de heiligeSchrift vermeld, en door den invloed van denGOD deezer Weereld veroorzaakt wordt. Dochindien dezelve geene verkeerdheid, afkeerigheidvan het hart, of tegenkanting van den wil inzich behelsde, dan zou zij volftrekt geene zondezijn, noch kunnen weezen. Wij geloovendesgelijks, dat het geloof een pligt is. Dit ishet werk Gons, dat gij geloo ft in Hem, dien Hij'gezonden heeft (fj. Dit is 'zijn gebod, dat wijgelooven in den naam van zijnen ZOON JESUS 'CHRISTUS^). De Trooster moest de Weereldovertuigen van zonde, omdat zij in CHRIS­TUS niet geloofde


Ï\I E N G E L - S C H R I F T E N. 4°7maaninjr zijn, ten zij het afhange van den wil,of het hut. Wie zal ooit durven bewéeren,dat een onnoozcl mensch verpligt is een IsAaKNEWTON te worden? of wie zou hem zulksgebieden, of daar toe vermannen?5.W«». Het koomt desgelijks over eertmet de zuivere Reden, en de gezonde Wijsbegeerte• gelijk uit het zoo even gezegde volgt.Indien'de zondaars de Godlijkeneer zii er fmaak voor hadden, met gemaklijkS e » dan zou hetde verduisterdheid, verblindheid of het ongeloof,als zondig wierden voorgefteld, oi datemand wierd |ebooden of vermaand te geloovS, de waarheid, het licht,enz.aanteneememTen vierden. Het is de eenige weg, om tebewijzen, dat de zondaars, wanneer zi] zichniet bekeeren en gelooven, niette verontfchuldigenzijn, door hun te zeggen, dat zij deGodlijke dingen gemaklijk zouden verftaan, indienzij er fmaak in hadden; doch dit kan menonmoogelijk bewijzen, wanneer men htm zegt,dat zij zekerlijk fmaak zouden heoben m deGodlijke dingen, indien zij dezelven flegtskondenverftaan; integendeel, zoo dit waar was, danzou daar uit noodzaaklijK volgen dat zij volkomente verontfchuldigen waren, daar zij reedseen eerlijk en goed hart zouden bezitten, envan harten genegen zijn tot de liefde en de beoefeningder Waarheid, doch alleen door onweetendheid,die buiten hunne fchuld was , enwelke zij niet konden overwinnen, ofichoonzij daar toe alle moeite aanwendden, van zulkeene liefde en beoefening der Waarheid wierdenterug gehouden. £W a a >


4°8 L E E R Z A A M E[Wanneer Go D een beginfel van nieuw eees^lijkleven fchèpt in het hart van een' doodeuzondaar, worden zekerlijk alle dc redelijke vermogensder ziel vernieuwd. Het verftand wordtverlicht, ten zelfden tijd, dat de wil van deszelfsheerfchende afkeerigheid geneezen wordtVan hier, dat JESUS, Joan. VII: 17, niet alleenleert, dat de mensch een vernieuwd hartmoet hebben, om de Waarheid als Godlijk tekennen en te beminnen, maar ook, in JoanIV: 10. te gelijk leert, dat als ons verftandverlicht is, om Hem recht te kennen, wij nietkunnen nalaaten Hem te begeeren en lieftehebbenHet is best, niet te fcheiden hetgeen GOD zoonaauw vereenigd heeft.]»E


M E N G E L - S C H R I F T E N . 409DEN A T U U RD E RW E D E R G E B O O R T EO V E R W O O G E N ,TOT ANTWOORD OP DE VRAAGV A NT A R D IJ S:Doet de GEEST van GOD , in de Wedergeboorte, eennieuw beginfel in het hart oniftaan, afdeeltHij alleenlijk een nieuw licht aan het verftandmede.WAARDETARDUS!Jk befchouw de Vraag, gelijk: zij door u bepaaldis, als belangrijk, en tevens als zoodaanig, datzij niet zeer moeilijk is te beantwoorden. Ofik in ftaat zal zijn om u te voldoen, kan ik nietzeggen; maar [ik zal er, zoo veel ik'kan, mijnbest toe doen. Indien wij geroepen wierden omte bepaalen, hoe, of op wat wijze, de HEILI­GE GEEST op de menschlijke ziel werkt, danzou ons onderzoek groote, ja onoverkoomelijkezwaa-


4-io L E E R Z A A M E ?zwaarigheden ontmoeten; maar het oogmerk vanuwe Vraag fchijnt betrekking te hebb.n, nietop de wijze van zijne werkingen, maar op denatuur van het geen er voordgebragt wordt.Hierop zou ik antwoorden: „De GEEST„ van GOD deelt niet flegts een nieuw licht„ aan het verftand mede, maar doet, in de„ Wedergeboorte, een nieuw beginfel in het„ hart ontftaan." De redenen voor deeze ftelling,zijn de volgende.Foor eerst. Dat geen, welk de HEILIGEGEEST in. de Wedergeboorte mededeelt,koomtovereen met zijne eigen Natuur; het is heiligheid,of geestlijkheid. Het geen uit den GEESTgehoor en is, dat is geest. Doch enkel licht inhet verftand, wanneer het onderfcheiden wordtvan de neiging of gefteldheid des harten, heeftniets geoètiijks of heiligs in zich; het,is eeneloutere oefening van het verftand, waar in nochgoed, noch kwaad gelegen is. — Het iswaar , de heilige Schrift fpreekt dikwijls vangeestlijk licht, en van zulk licht, dat door denGEEST van GOD wordt medegedeeld; dochde woorden licht, enkennis, die dikwijls in deheilige Schrift voorkoomen, moeten niet in eenenletterlijken, maar in eenen verbloemden zinverftaan worden. Gelijk geestlijke duisterheidof blindheid, niet enkel een gebrek van hetverftand is, zoo is het geestlijk licht niet enkelde vervulling van dat gebrek. Beide deezeuitdrukkingen voeren eenfaamengeJlelddenKoeeldmet zich, de eene van onweetendheid en afkeer,de andere van kennis en liefde. Daarom wordtde eerste befchreeven als eene verblindheid vanhet


M E N G E L - S C H R I F T E N . 411het hart OJ, en de laatfte, als een verftaan methet hart (b>. Indien ik iets van de Theorieder menschlijke ziel verftaa, dan heeft er eenfoort van werking en tegenwerking van het verftanden de neigingen, op eikanderen, plaats.Wij worden niet alleen aangedaan van de dingen,door ons oordeel omtrent dezelven; maarwij oordeelen over verfcheiden dingen, naarmaate van onze genegenheid omtrent dezelven.Elk een voelt, hoe gemaklijk het is, dat geeneals waarheid te gelooven, 't welk met onze neigingenovereenkoomt. In zoo verre nu, als debefiuiten van ons oordeel gevolgen zijn van degefteldheid van het hart, in zoo verre zijn zij ofdeugdzaam, of misdaadig.Van dit foort is de geestlijke hlindhe'd. Demenfchen hebben geen zin om de kennis vanGOD te bewaaren, zij hebben geenen lust aande kennis zijner wegen. Daarom Wordt de onweetendheid, in deezen verbloemden of faarngejfbeldenzin van het woord, met het verfchrik-Xelijkst oordeel bedreigd. Stort uwe grimmig--Md uit over de Heidenen, DIE U NIET KEN-IJEN(0. CHRISTUS zal met vlemmendvuurtoornen, om wraak te doen over de geenen, DIEGOD NIET KENNEN(J). Van dit foort isook her geestlijk licht. Hier vandaan de volgendetaal: Ik zal hun een hart geeven OM"MIJ TE KENNEN (e). GOD, die gezegdheeft,'{a) Efez. IV: i3. [Het Grieklche woord,n» ?*«i,het welk onze Overzetters door volharding hebbenvertaald,, wordt in de Engelfche Overzetting doorverblindheid uitgedrukt.'] „.(ZO Joan, XU; 40. (e) Pfalj*. LXXK tf.\d) 2 Thesf. I: 8. tO Jerem. XXIV. 7.II. DEEL. Cc


412 L E E R Z A A M »heft, dat het licht uit de duisternis zou fchijnen, is de geen, DIE IN ONZE KAR TENGESCIIEENEN HEEFT, cm te geeven verlick•nng der kennis van GODS heerlijkheid, in hetaangezicht van JESUS CHRISTUS (a). Ditis die heilige of geestlijke kennis, in welker bezittinghet eeuwig leven gelegen is (f); waar vande natuurlijke mensch verftooken is; en welkeons aanzet, om te vraagen naar het leevend water.Indien de Joodfche Overheden deze've bezetenhadden, zij zou hen bewaard hebben,dat zij den HEER DER HEERLIJKHEID nietgekruisftgdhadden. Gijlieden kent noch mij,noch mijnenVADER, zeide de ZALIGMAAKER tegen de Jooden,• indien gij mij kendet, z$o zoudt gij ook mijnenVADER kennen Cc). Het gebrek aan deezekennis, was de zonde der Jooden, en wordt,zoo als wij reeds gezien hebben, met GODSoordeel bedreigd; maar enkel gebrek aan kennis,volgends de ftrikte en letterlijke beteckenisvan het woord, en wanneer zij niet ontflaKcuit eene kwaade neiging van het hart, webVons de middelen deed verfmaaden of verwairloozen,is niet misdaadig. ACHIMELECH beriepzich voor SAUL op zijne onkunde, aangaandeDAVIDs vermeende oproerigheid, als.ftrekkende, buiten kijf, tot zijne verontfchuldiging.Indien de Jooden niet in de gelegenheidgeweest waren, om kennis te krijgen, zij zouden, vergelijkenderwijs gelprooken, geen zondesehad hebben. Voords, de geestlijke kennis,of(*) 2 Kor. IV: 6. (p) Joan. XVH: 3.\c) Joan. VIII: 19.


M E N G E L-S C H R I F T E N . 4.I5of de kennis volgends den verbloemden offaamgefteïden zin van het woord, heeft de beloftevan het eeuwig leven; maar de kennis, ineenen letterlijken zin, wanneer zij ondeifcheidenwordt van de gefteldheid des harten, kanin de fiegtfte karakters, zoo als BILEAM, caJUDAS, plaats hebben — en hoewel zij, opzichzelve, noch goed noch kwaad is, kan zijnogthans, gelijk niet zelden gebeurt, gelegenheidgeeven tot grooter afkeer van GOD enzijnen dienst. Dus fprak onze VERLOSSERtot de Jooden: Gij hebt mij en mijnen VADERgezien, en gehaat (a). Zoo zijn er veelen onderons, die lang onder de verkondiging vanhet Euangelie geleefd , en lang eene kiaare overtuiginggehad hebben, terwijl nogthans hunnevijandfehap met hunne kennis gelijken tredhoudt; en dus zullen de zondaars, in het laatfteGericht, de billijkheid van hunne ftraf zien enkennen, zoo dat alle mond zal geflopt worden,en alle voor GOD verdoemelijk zullen zijn (b).Evenwel is er reden om te denken, dat de vijandfehapvan hun hart daar door eer vermeerderd,dan verminderd zal worden. Met éénwoord, enkele kennis is op zichzelve nochgoed, noch kwaad, maar zij behoort tot hetwezen van goed zoo wel als kwaad; dat is,zij behoort tot het wezen van zedelijke werkzaamheid.Indien de kennis uit de ziel wierduitgewischt, zou de mensch ophouden een verantwoordelijkwezen te zijn; hij behoudt ze derhalven,in eiken ftaat van zijn aanwezen, hetzij zuiver, of bedorven, in onderfcheiden trappen,(a) Joan. XV 24.. (b) Rom. III: 19.Cc 2


414 L E E R Z A A M Spen, en za! ze behouden, hoedaanig zijn Haatdan ook eindelijk weezen zal. Hier uit befluitïk, dat het geen,'t welk de HEILIGE GEESTin de Wedergeboorte doet ontftaan, iets is, hetwelk wezenlijk onderfcheiden is van blootekennisfe.Ten tweeden. Dat geen, 't welk cle HEI­LIGE GEEST in de Wedergeboorte verwekt,koomt overeen met den aart der Godlijke WaarheidDoch de aart der Godlijke Waarheid iszoodaanig, dat bloot licht in het verhand nietgenoeg is, om dezelve te ontvangen.Tot bewijs van de eerste dcezer ftellingcn,beroep ik mij op de woorden van den Apostel,Rom VI: 17. Gij zijt van harten gehoorzaamgeworden den voorbeelde der leere, tot hetwelk gij overgegeeven zijt. Het Euangelie, ofhet voorbeeld der leer, die in het zelve vervatis, is een vorm, waarin het hart, 't welk alsbuigzaam was week geworden is, als het ware,overgegeeven of gegooten wordt; en waarvanhet zijnen indruk ontvangt. Elk teeken oftrek in den Euangelievorm, laat in het vernieuwdehart eenen trek na zich, welke daarmede overeenkoomt. Daarom worden de Christenenvoorgefteld, als zulken, in wien de waarheidblijft Ca), daar hunne harten een foort vankopij zijn van het Euangelie.Dat bloot licht in het verftand niet genoegis, om het Euangelie aanteneemen, zal blijken,wanneer wij den aart van die Waarheden, welkenhet zelve behelst, overweegen. Indien zijenkel voorwerpen van befpiegeling waren, danzou(*) * Joan, vs; 2.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 415'/ou bloot licht in het verftand genoeg zijnhomdezelven aanteneemen; maar zij zijn van eenenheiligen aart, en zij vorderen derhaïven, om in.dezelven intedringen, eene gefteldheid van hethart, welke daar mede overeenkoomt. Het is evenzoo onmoogelijk, de wezenlijke fchoonheid vanhet Euangelie door de bloote oefening van hetverftandsvermogen te leeren kennen, als datiemand, door middel van het gezicht, een denkbeeldzou kunnen verkrijgen van de zoetheidvan den honig.\ Wat is de reden, dat de natuurlijke menschniet begrijpt de dingen die des G E E S T E S GODSzijn , en dat hij ze niet kan ver/laan, anders,dan omdat ze GEESTLIJK onderfcheidenworden(aj ? Eene geestlijke of heilige geneigdheidvan het hart, is, in het aauneemen der Waarheidvan het Euangelie, het geen een fmaakvooi de Dichtkunde is, om in den geest vaneenen MILTON of eenen YOUNG intedringen.Een bloot verftand is niet genoeg,, om die Schrijverste verftaan; wij moeten voelen zoo wel»als denken; wij moeten ie.ts van denzelfden geesChebben, dien de Schrijvers bezaten — en waaromzou men het voor onredelijk, of voordweeperijhouden, te ftelien, dat men iets van denzelfdengeest moet bezitten, die de heilige Schrijversbeftuurde, om hunne waare meening rechtte vatten?T%n derden. Dat geen, 't welk de HEILIGEGEEST in de Wedergeboorte mededeelt,koomïovereen met den aart der Godlijke Eijchen —met andere woorden, het geen GOD, als deRete)x Kor. II: 14.Cc $


4l6L l E R Z A A M ERegeerder der Weereld, vordert, wordt door denHEILIGEN GEEST, in de toepasfing der Verlosfing,gefchonken; en dit is niet flegts eenbloot licht in het verftand, maar ook een hart omGOD lieftehebben.— De Godlijke eifchenluidenals volgt: Gij zult den HEERE uwen GODliefhebben, niet geheel uw hart, en uit geheel uweziel, en uit geheel uw verf and, en uit geheel uwekracht. — Befnijdt dan de voorhuid uw es harten; en verhardt uwen nek niet meer. — Maaktli een nieuw hart, cn eenen nieuwen geest, wantwaarom zou dt gij fterven, o huis van Israël?—•Freest flegts den HEERE, en dient Hem trouwlijk,met uw ganfche harfaj. De Beloften êih*men hier mede volkomen overeen, ten opzichtevan den aart van het geen gefchonken wordt —En de HE E R uw GOD zal uw hart befhijden,en het hart van uw zaad, om den HE ÉREuwen GOD lieftehebben met uw ganfche hart,en met uwe ganfche ziel. En ik zal u een nieuwhart geeven, en zal eenen nieuwen geest geeven inhet binnenste van u; cn ik zal het ft eenen hart uitttw vlcesch weehneemen, en zal u ecnwleeschen hartgeeven. En ik zal mijne yrees in hun hart geeven,dat zij niet van mij afwijken (b).Ten vierden. Daar dat geen, 't welk de HEI­LIGE GEEST in de Wedergeboorte mededeelt,het groote geneesmiddel is der mcnschlijke natuur, zoo moet het overeenkoomen met den aartvan derzelver krankheid. Doch de krankheidder menschlijke natuur beftaat niet in bloote on-wee-(d) Mark. XII: 30. Deut. X. 6 Ezeck XVIIÏ:31. 1 Sam. X I: 94.b, Deut. XXX: 6. Ezech. XXXVU 26. Jeretn-JXXXIU 40.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 417weetendheid, maar in de neiging van het hart;derhalven moet ook het geneesmiddel zoodaanigzij,-,, _ Dat de Wedergeboorte het geneesmiddelis der menschlijke natuur, en niet de inplantingvan nieuwe beginfelen, welken demensch, in zijnen zuiverften ftaat, nooit bezat,blijkt daar uit, dat zij voorkoomt onder de benaamngen van wasfeking, en vernieuwing —het bad der Wedergeboorte, de vernieuwing vanden HEILIGEN GEEST;welke uitdrukkingende denkbeelden van onze herfelling tot zuiverheid,en van de 'priëezing onzer ziel" 3met zichbreno-en. De Wedergeboorte onderftelt de verdorvenheidvan den mensch; derhalven moet denatuur van het geen door de Wedergeboortewordt voordgebragt, overeenkoomen met het geenwij verlooren hadden, en het tegenovergefteldezijn, van het geen wij, in onzen verdorventoeftand, bezaten. Dat geen nu, "t welk wijverlooren hadden, was de liefde tot GOD enonzen naasten. — De liefde is de vervullingder Wet. De liefde behelst, derhalven, onzeeeheele verpligting; bijgevolg behelst ons gebrek,of het tegenovergeftelde van de liefde,onze geheele verdorvenheid. „ Neen", zalmenzeggen, „ het verftand is verduisterd." Het iswaar; doch hier van ligt de oorzaak in dekwaade gefteldheid van het hart (*> De onweetendheidis, zoo als wij te vooren hebbenaangemerkt, niet verder zondig, dan voorzooveel zij vrijwillig is, of uit eene: kwaade neigingontftaat. Dit is, gelijk wij vastftellen, hetgeval met godlooze menfchen, ten opzichtevan hunne onvatbaarheid om het Euangelie teverte;Efez. IV: 18.Cc 4


4l8i - E E R Z A A M Everftaan. IVaarom kent gij mijne fpraak niet?vraagde onze ZALIGMAAKER aan de Jooden; het antwoord. is: Omdat gij mijn woordniet kunt hooren (_aj. Zijn woord kwam nietovereen met de gefteldheid van hun hart; daaromkonden zij het niet verftaan. Vooroordeelverblindde hunne oogen. Hier in is, derhalven,de krankheid gelegen; en indien het geneesmiddeldaar mede overeenkoomt, moet hetbeftaan in de vernieuwing van den geest, ofvan de gefteltheid onzer ziel, en niet enkel inde verlichting van het verftandsvennogen.Misfchien zegt iemand, dat men iets, waarvan men geen denkbeeld heeft, niet kan beminnen,en dat, derhalven, de verlichting vanhet verftand noodzaaklijk is, to" de beoefeningder liefde in het hart. — Dit zij zoo; de verlichtingis niet verder noodzaaklijk, dan het noodzaaklijkis, dat men een mensch zij, om eengoed mensch te weezen. Er is in de kennis,voor zoo verre zij niet uit eene deugdzaamegeneigdheid van het hart ontftaat, geen meerdeugd of heiligheid, dan er gelegen is in hetbezitten van de menschlijke natuur. Deezekan derhalven het groote voorwerp, 't welk deHEILIGE GEEST in de Wedergeboorte mededeelt,niet zijn. — Wilde men verder tegenwerpen,dat zij, die voor een nieuw licht in hetverftand pleiten,daar door meer bedoelen, daneene bloote belpiegelende kennis, dat zij bedoeleneen geestlijk of heilig licht, 't welk hethart en den wandel regelt. Hier op zou ik antwoorden:Indien dit'zoo is, dan is het licht, of(«) Joan. VIII: 42.de


MENGEL-SCHR.IÏTEN.4^de kennis, waar van zij fpreeken, iets meer,,dan kennis in eenen letterlijken of eigenleken zmgenoomen; dan moet zij de gefteldheid van hethart in zich fluiten, en derhalven wordt zijzeer oneigenlijk daar van onderfcheiden.Te ftelien, dat de mensch alleenhchtnoodigheeft, is waarlijk, zijne zwakheid, maar metzijne verdorvenheid , erkennen. — v an iemand,die zijnen naasten haat, te zeggen: Hijkent hem niet, indien hij hem kende, zou hij hmliefhebben; is even, als wilde men beweeren,dat de vijandfchap jegens den beleedigden perfoon, alleen uit misvatting, en met uit eeneteaenftrijdigheid van neiging of karakter ontitaat.Menfchen van het beste karakter, zouden du«oneenig kunnen zijn, hoewel het zeer te beklaagenzou weezen, indien het zoo was inzonderheidwanneer het lang duurde. Indien dithet geval ware tusfchen GOD en den mensch,dan zou de laatfte zulk een bedorven fchepfelniet zijn, als wij hem tot dus verre beichouwdhebben Het bedenken des vleefches zou dan geenvijandfchap zijn tegen GOD, maar alleen tegeneen kwaad Wezen , waar voor hij, in zijne onkunde, de G o D H E i D hield. Men kan hier bijvoegen,indien de zonde haaren oorfprong haddeuit enkele onweetendheid — het welk menonderftelt, wanneer men beweert, dat het verdrijvenvan deeze onweetendheid genoegzaamzij om ons heilig te maaken —dan zou zij geenzonde meer weezen, of dan zou er in het geheelalzoo iets niet zijn, dat men zedelijk hvaaanoemt Voor zoo verre wij de bepaahngenvan onzen wil, of van onze daaden, kunnenCc 5 «-


420 X E E R Z A A M Eafleiden van enkele onweetendheid, of vanonweetendheid, waar in wij,buiten onze fchuld,verkeeren, voor zoo verre kunnen wij, gelijkwij reeds gezien hebben, ons zeiven voer ©n*fchuldig houden, zelfs in die gevallen, waarinwij fchuldig zouden geweest zijn, indien wijniet onweetend waren geweest. Dit zijn ernstigegevolgen, doch die mij thands juist fchijnen.Zie daar,waarde TARDUS, mijne gedachtenover uwe vraag. Zij zijn het uitwerkfel vanrijpe overdenking. Ik onderwerp die nogthansaan beter oordeel; terwijl ik blijve uwGAJUS.©VER


M E N G E L - S C H R I F T E N . 4 2 1O V E RDEU I T G E B R E I D H E I DENH E TV E R M O G E ND E RM E N S C H L I J K E R E D E N ,IN Z A A K E N V A N D E NG O D S D I E N S T .In eenen Brief van een Voogd aan zijnenKweekeling.WAARDEHEER!TT is onderweezen, dat een der eerste enVoornaamfte deelen van zedelijke en godsdiens,tige geleerdheid, is, ons zeiven te kennen — tekennen onze eigen natuur en toeftand, onze„eaartheid, neigingen, bekwaam/ieden betrekkinlen,en omftandighedm, ten einde aldus ons ge-IraL omtrent GOD en de menfchen behoorelijkmooP-e ingericht worden. Onder anderezeer gewigtige bezonderheden deezer weetenfchap,behoort ook de kennis van de uitge-


4* 2 L.E E R Z A A M Sbreidheid en de grenzen onzer verftandlijke ver-'mogens; en of de Reden in ftaat is, zonderOodujke hulp, ons, in eëmgeh trap, te leidentot eene troostlijke zekerheid, aangaande hetwelzijn en de gelukzaligheid der onftervelijkeZonder eene zedige bewustheid van de ontchatbaarewaardij van onzen geest, cn zonde"eemgszins tei>efeffen de meerderheid onzer vermogensboven die der laagere Dieren, zullen wijter prooie worden aan beestlijke vadzigheid enzinnelijkheid, en tot geen ander oogmerk leeven,cian duizenden doen, die flegts bedacht zijn hoezij best den tijd zullen dooden, en op de emakhjkftewijze het nadenken verbannen.bAan de andere zijde; indien wij opgeblazenzijn door een al te hoog gevoelen van onze geestvermogens,zullen wij blootftaan, om in het tegengeftelduiterfte, den hoogmoed der Reden, tevervallen — vermeetel GODS waarheid vooronze zwakke rechtbank daagen; zijne Voorzienigheidbefchuldigen van onrecht; of, teneindeonszelven in ééns van onze zwaarigheden enangstvallige gedachten te ontdoen , zijn AAN­WEZEN loochenen!Onze zinnen verzekeren ons, dat wij beftaan.Dat wij een zeer klein gedeelte uitmaaken vanhet onmeetelijk Heelal, waar in wij woonen,is even zeker. Plet geheugen getuigt, dat wijniet lang beftaan hebben; en de Reden befluitvut.klaarblijkelijke bewijzen, dat wij onszelvenhet aanzijn niet konden geeven, cn dienvolgends,dat er eene Eerfte Oorzaak moet beftaanhebben, door welke alle andere wezens zijnvooidgebragt.Dit


M ï N C E l-S C H U I T E N.Dit zullen wij dan voor toegeftaan houden. —Maar wanneer gevraagd wordt: Wc }s die LerfteOorzaak? Wat is Hij? Waar is Hij? Hoe draageraakt de opgeholpen Reden verlegen, en verbiisterdin eenen doolhof van onzekerheid!Gij herinnert u, het geen CICERO verhaaltvanSIMONIDES; dat, toen de Tyran HIEROvan hem eischte, dat hij hem zeggen zoudeWie en Wat GOD was? hij cènen dag tijdsverzocht, om daar op te denken ; dien dag verftrëekehzijnde, verzocht hij me dagen, en verdubbeldegeduurig zijn verzoek, zoo meemgwerfde vraag herhaald werd HIERO, verwonderdover dit uitftcl, wilde de reden daarvan wèetéii.' „ Het is", zeide SIMONIDES,„ omdat, hoe meer ik het ftuk overweeg, het" zelve mij te duisterer wordt." _" Onderfteï, dat de nadenkende geest eemg berichtaangaande dat Grootmagtig WEZEN bekoomenhebbe, cn vraagt: „ Wat is GOD, mbetrekking tot mij? Kan ik met zijne opmer-" kïhg begunstigd worden? Kan ik eemgenbij-" ftand van Hem ontvangen? of kan ik eenige5cremeenfehap met Hem genieten?"— De Redenmooge hier omtrent gis/en, maar verzekerenkan de Reden niet. — Onderfteï, dat het gemoedovertuigd geworden is van tegen G o n gezondiédte hebben. Bewust van zijne fchuld,roept het uit: „ Wat zal ik doen? Ik kan, het4en ik gedaan heb, niet ongedaan maaken." Waar mede zal ik den H EERE tegenkoomen?" Hoe zal ik zijne gunst herwinnen, of hoe" zal ik zijn vreeslijk ongenoegen verdraagen ?"Wat kalt de Reden, niet geholpen door eenigeGodhike openbaaring, antwoorden? Wat kanzij


424 L E E R Z A A M Ezij voortellen, als eenen zekeren grond van hoope?Niets, volftrekt niets. — Wederom; onderfteïden geest werkzaam in het peinzen opzijne eigen vermogens, vindende zich bekwaamom geheugen te hebben van het verleedene, enbegeeng om vooruit te zien in het toekoonistige,angstvallig vraagende: „ Wat zal ik zijn,„ wanneer ik van hier fcheide? Waar heen zal„ dees denkende, overvveegende geest gaan?„ Hoe zal ik beftaan ? of waar mede zal ik mij„ beezig houden? Wat zal ik moeten lijden?„ of wat zal ik genieten?" Wat kan de Reden,zonder bovennatuurlijk onderricht, op elke vandeeze belangvolle vraagen zeggen? Haare volilaagenonkunde, in zaaken van zulk een eindeloosgewigt, toont genoeg de noodzaak enwaardij eener openbaaring van GOD, aangaandede onzichtbaare en toekoomende dingen, en hetgeen betrekking heeft tot de vergeeving van zonden,en onze herftellingin de Godlijke gunst.Dan wij leeven in eene Eeuw, in welke hetvoor een bewijs van fchranderheid gehoudenwordt, met ophef te fpreeken van de ongeholpenReden, en verachtelijk van de Openbaaring.Dit zijn de Redenpredikers en Wijsgeeren, diewaanen al de geleerdheid en het verftand van geheelhet Menschdom alleen te bezitten, en voordvvecpers en onzinniger, uitkrijten de geenen. dieue un°aalbaarheid hunner leerftellingen in twijfeldurven trékken, en zich beroepen op andere Orakelen,welken zij aanmerken als openbaaringenvan den Lëevcnden GOD. Ik wilde daaromuwe aandacht een weinig nader tot dit onderwerpbepaalen.Het zou bezwaarlijk, misfehice geheel onmooge-


M*E N G E L-S C H R I F T E N. 4*5grfjft zijn, te bewijzen, dat er ooit eenige ontdeliingdoor de onverlichte Reden gedaan zijvan Godlijke Waarheden, of van Waarheden,die haar opzicht hebben tot de Natuur vanGOD, onze gemeenfchapsoefemng met Hem, eneenen toekoomenden ftaat. - Laat ons daad'zaaken tot getuigen roepen; en beginnen wij methen, die zich meest verlicht waanenWie, onder alle onze hedendaagfche Viijdenkersen Wijsgeeren, heeft ooit blijken gegeevenvan de uitgeftrekte vermogens, welken zu achtoefchrijven, met opzicht tot Godlijke dingen?Want wat aangaat het geen tot het ftohehjkSaainenftel der Weereld behoort, daar-auerkennenwij, dat zij, nevens anderen, hun aandeeltot het maaken van ontdekkingen, hebbentoegebragt. Maar welke nieuwe gewestenta de verftandlijke Weereld hebben zij gevonden?Zijn zij verder doorgedrongen, dan hunnevoorzaat! * d c kennis der GodlykeEigenfchapüéri9Kunnen zij ons iets meerder zeggen vanden'donkeren en diepen afgrond der toekoomst ,en ons met zekerheid betoogen, of er een ftaatna deezen zijn zal, en, zoo ja, hoedaamg dieftaafzal weezen? Kunnen zij zelfs wel^wijzen,dat de kennis welke zij van de Zedenleerhebben, niet uit de Overlevering-, en de Overleveringniet uit de bron der Godlijke Openbaaring,afkoomstig is? ,ï-let zelfde mag men zeggen van de oudeWijsgeeren. Verbaazend zijn de dingen, welkenfonmigen onder hun, aangaande de GODHEID,uitten. Dan, zoo als• een der Oudvaders zeide,„wie van de Poëeten, wievande^te«,„ is er ooit geweest, die niet uit de bron der


4 2^ L E E R Z A A M Ep, Profeeten gedronken hceftfV ? " Aan dezelfde'fontein leschten ook de Wijsgeeren hunnendorst; zoo dat. het geen zij uit onze gewijde.Schriften ontleend hebben, dat ontvangen wijweder van hun, door overlevering. Een andernoemt PLATO den Hebreeuw fchen Filo foof (b) ;en een derde zegt, dat hij veele dingen u;t debronnen der Hebreeuwen geput heeft, inzonderheidzijne godvruchtige denkbeelden van GOD"en zijnen Eerdienst (c). Geleerde Heidenen dach-• ten het zelfde. Een van \\\i\\(d) getuigt, datPYTHAGORAS veele dingen uit de foodfche.Inftellingen in zijne Wijsgeerte overgenoomen. heeft , en noemt hem den navolger der JoodfcheLeer in ^en. HERMIPPUS, bij SELDENUSaangehaald, en de geleerde GROTIus e),zeggen, dat PYTHAGORAS onder de Joodengeleefd heeft; en het is een bekend gezegde van. NUMENIUS den Pythagorist: ,, Wat is PLA-„ TO anders, dan de nafchrijver van Mos ES?"r>e i. „ van PLATO, is ontleend van het IKEEN, van Mos ES; en zijn , wsen A. y a f, en•4^D xor^s hebben een kennelijk opzicht tot hetWOORD en den GEEST, door welken, zooals hij uit het Oude Testament geleerd had, dehemelen en de aarde gefchaapen waren Cf).Uit(«) OVIDIUS fchijnt uit MOSBS, en VIBGILIUSuit J ES AI AS te hebben gcfcheDt. TER TUL L. Apal,Cap. XLVII.(b) CL E MENS ALEÏIMDR. Stram. I. V.fc) JUSTIN. MIRTVR. Apü. II.(i) HEK Mifpos, de Schrijver van het Leven vetPYTIHGOBA S.(e) De Jure Natur. Hebr. Lib. I. Cap. 2.ff) Dit onderwerp is in het breede behande/d doorden'geleerden GALÈNUS, in zijn onfebarkear Werk ,Het


M E N G E L - S C H R I F T E N . 42?Uit deeze voorbeelden, en veele anderen diemen zou kunnen bijbrengen, moogen wij opmaaken,hoe weinig de niet verlichte Reden voorde oude Wijsgeeren uitgerecht heeft, en hoeveel zij, voor hunne beste gevoelens, aan deGodlijke Openbaaring verfchuldigd waren.Zijn er, die meenen, dat men, met meerderwaarfchijnelijkheid, de uitgebreidheid van het vermogender menschlijke Reden zal vinden onder dieVolken, welken door onmeetelijke Zeè'n van allegemeenfchap met andere Landen afgefcheidenzijn; wat voordeel zal dit geeven aan de zaak,die zij trachten te bewijzen ? In de eerste plaats,zal elk, die aan de Gefchiedcnis van den Bijbelgeloof geeft, tocftaan, dat zij alle van éénenoorfprong afftammen. Maar niets is natuurlijker,dan te denken, dat zij, in eene der vroegfteeeuwen, van hunne oorfpronglijke genachten zijnafgefcheiden, en met zich gènoomen hebbendeoverleveringen, kundigheden, godsdienstige ge-rbruiken en zeden, waar aan zij voorheen ge.;woon waren geweest; en dat-zij die aan hunnekinderen geleerd hebben. Langzaamerhand, zijndie Inftellingen, hoe zuiver ook in het eerst,geduurende de opeenvolging van verfcheiden ge.flachten, beneveld geworden door bijgeloof, enbefmet met afgoderij; echter behouden zij eenigeflaauwe trekken van haaren Godlijken oorfprong,een' duisteren zweem van de bron,•waar uit zij voordvloeiden. Zoo dat, de zaakjn dit gezichtpunt befchouwd, de Leer, de£er-Het Voorhof der Beidenen \ alwaar de Leezer nog veejrneer, van gelijken aart als het boven gernelde, zal aantreffen.II. DEEL. Del


4Ï3L E E R Z A A M EEerdienst, en de Zeden dier afgelegen bewoonerendes Aardlc oots, ons geen klaar en onder*fcheiderr begrip kunnen geeven, van het geende Reden, op zichzelve, den mensch kan leerên.Dan, al eens toegegeeven zijnde, dat die Volkenons eene juiste fchets opleveren, van hetgeen de niet geholpen Reden in ftaat is uittcwerken;kan dan deeze befchouwing dienen omden hoogmoed der Reden te ftreelen ? Men fiaahet oog op de Mextkaanen , ten midden vanhunne 'afgrijslijke wreedheden, bezoedeld methet Woed hunner evetoinefifèhen, die men aanliunne vergramde cn ijslijke afgoden heeft opgeofferd! Men bcfchouwe de bewooners der Zuidzee- Eilanden, cn hunne verfoeilijke offerdiensten.Men • gaa onder de wilde Indiaanen, deHoUentottcn, de Negers, en zie, welke fnoodeén vuile, welke aanftootelijke en bloedige plegtighedcn,dat zoo hoog geroemd vermogen derReden hun in acht leert neemen.' Dit zal genoeg zijn, mijn jonge Vriend, omte toónen , wat de Reden gedaan 'hééft, endoen kan, zelfs in haaren meest geoefendenftaat, zonder Godlijke Openbaaring. Hoe veelreden' hebben wij dan, om dankbaar te zijn, voorde ontdekkingen, die de heilige Schrift ons aande hand geeft! Wat kan meer overeenkoomstigde Reden, 'meer waarlijk redelijk gehandeld zijn,dan zich te onderwerpen aan de uitfpra'akcn deroneindige WIJSHEID, met opzicht tot dingen,van welken wij geen kennis konden hebben,dan voor zoo verre het Haar behaagde die teopënb'aaren ? Zeker achtingwaardig Schrijvermérkt aan: „ dat, de waarheid der Openbaart*ing


MENG- E L-S C H É. I F T E N. 42$}„, ring eenmaal beweezen zijnde, alles wat die„ Openbaaring leert, het zelfde gezag heeft, en,, een even zoo vaste grondflag in onze redenee-„ ringen is, als de eerfte Grondbeginfelen der,', Natuur " — En elders zegt hij : „ De„ gezonde Reden is zeer beftaanbaar en over-„ eenftemmende met Godlijke ontdekking, en„ bovennatuurlijken bijftand, en wij kunnende„ eerfte hoog waardeeren, zonder de anderen„ te verzaaken. Voorwerpen die te verre van>, ons af, of te klein zijn, om met het bloote„ oog gezien te worden, worden duidelijkzicht-„ baar- gemaakt, door behulp van verrekijkers;11 dus is het in de Natuur, of in de ftoffelijke„ Weereld, en het is bijkans even eens gelegen,„ met dingen van eenen zedelijken aart. Er£ zijn hoogten van Godlijke kennis en deugd,, 3welken de menschiijke Reden, zonder bovens,natuurlijke hulp, niet bereiken kan. De„ Openbaaring biedt zich vriendlijk aan om on-\ ze leidsvrouw te weezen, en onze zwakkel, vermogens te verhoogen eh te fterken, door" den bijftand der Genade. I's hij dan niet een, dwaas , 1 en aan ongelukkige eigenzinnigheidovergegeeven , die, op de genoegzaamheid, zijner eigen vermogens {leunende, de verlichtingen de hulp welke hij van boven ontvangenkan, verfmaadt? Verraadt hij niet deII domfte onkunde aangaande zijne eigen natuur,derzelver zwakheid en onvolmaaktheden, en', van den aart van "geestlijke voorwerpen, en\\ derzelver kennis; de verhevenheid der eers-\, ten, en de bezwaarlijkheid om tot de andere tej, geraaken?''Het betaamt ons, derhalven, zorgvuldig te; Dd 2 lef


43° L E E R Z A A M Sletten, met welk een' geest en gemoedsgezindheid_ wij ons begeeven tot het onderzoek deigewijdeSchriften, en ernstig te bidden dat dezelvegepast mooge zijn aan de genaderijke oogmerkenvan derzelver grooten en goedertierenOorfprong. De Bijbel is niet verordend om deaanprikkelitigen eener ligtzinnige en vermeecelenieuwsgierigheid te bevredigen, of te antwoordenop alle de vraagen welken een dartel vernuft.,W onbetaamelijke fpotlust kan opwerpen; maarom den boerVaardigen en geloovigen zondaar teverlosfen van de verfchrikkingen der zondenfchuld,den moedloozen hoope intcboezemen ,den bedroefden te vertroosten, de voeten desdwaalenden te richten op den weg des vredes,en ons te verfterken in deugd en heiligheid, doorde invloeden van den HEILIGEN GEEST, diede Zoenverdiensten van JESUS en de Beloftenvan het Verbond aan ons toepast. — Dat gij,mijn waarde Vriend, - deeze Zegeningen, dooreen ruim genot en heuglijke ondervinding moogtleeren kennen en waardeeren, is de bede vanuwen zeer toegenegenPAIDEUXES.OVER


M E N G E L - S C H R I F T E N .43IOVERB E T A A M E L I J KHETG E B R U I KV A NG E Z E L L I G EE N ,HUISLIJKE GENOEGENS.J-Jelaas! h o e bezwaarlijk valt het ons, de behoorelijkemiddenmaat te houden, tusfchen hetre hoog, en te laag waardeeren van onze aardfchegenoegens; inzonderheid die, welken uitgezellige en huislijke betrekkingen ontftaan !^ Dewederzijdfche toegenegenheid , welke plaatsheeft, of plaats behoort te hebben, tusfchenMan en Vrouw, Ouders en Kinderen, en, naarevenredigheid, tusfchen andere Bloedverwanten,of waarde en beproefde Vrienden, is de bronvan onze voornaamfte tijdlijke genoegens. Deezenzijn bijkans de eenigften, onder de genoegelijkhedendie deeze aarde kan opleveren, welkenvoor een verftandig en godvruchtig gemoedzeer belangrijk zijn. De wellusteling vindt indezelven weinig fmaak; de zinlijkheid heeft zijngevoel verftompt, en zijne genietingen zijn weinighcoger, dan die der beesten.Zulken menfchen raakt niet het geen thandshet onderwerp van dit gefchiift is; zij kunnenDd 3het


43*L E E R Z A A M Ehet ook niet recht begrijpen. ïk fchrijf voorzulken, die de genoegens van het huislijk levenfmaaken en waardeeren, des HEEREN goedheid,in het fchenken en bewaaren van dezelven,erkennen, en er zoo veele nieuwe aanfpooringenin vinden tot dankzegging en lof, maardikwijls vreezen, dat hunne verkleefdheid aandeeze gaaven, hunne gedachten van den GrootenGEEVER zal aftrekken, en inbreuk maakenop die hoogfte liefde, welke Hem alleen toekoomt.Eene geneigdheid om het fchepfel boven denSCHEPPER te beminnen, is, buiten twijfel,een gedeelte en een bewijs van ons natuurlijk bederf.Dit boos beginfel, door den Apostel befchreevenonder de benaamingen van het vleesck;den ouden mensch, en de imvoonende zonde,hoszeerin een' waar Geloovigen verzwakt en gedood,is niet ten eenemaal uitgeroeid. De tegenfland,tusfchen natuur en genade, vleesch engeest, maakt het Christen leven eenen ftaat vangeduurigen ftrijd. Zij zijn tegen eikanderen aangekant,overgefteld, ftrijdig. Geen vrede ofbeftand kan tusfchen dezelven plaats grijpen.De uitwerkfelen van dien tweeftrijd, breiden zichuit tot alle de vermogens. Wanneer de Genadewerkzaam is, worden de beweegingen der zon.de opgemerkt, te keer gegaan, en beklaagd;maar zij zijn altijd fterk genoeg, om onze besteoogmerken, en onze beste daaden, gebrekig enbevlekt te maaken, en in het bezonder, om devoortreflelijkfte aandoeningen der menschheid teontluisteren en te bederven, en onze eer infchande te veranderen. Aldus worden onzetijdlijke genoegens dikwerf onze ftrikken, en hetgeen


M E N G E L - S C I U I Ï T E N . 433.•een tot ons welzijn moest dienen, wordt eeneaanleiding tot onzen val.Wii kunnen niet te zeer op ojize hoede zijn,te-en die geneigdheid. Wij moeten er door gewoptworden tot dageKjtóche verootmoediging,enTeel bidden. Evenwel, de HEER IS geenharde Meester; Hij geeft ons alle dmgenrndnk,om te genieten; geenszins om onze verwachunoênop ewekken, en die alsdan teloor te ftelfenmaar om, binnen de paaien welken zijneWisheid voorfchrijft, dezelven te vervuilen. Onkundeen Bijgeloof miskennen Hem. Door de-5elven beftufcd, waanen veelen Hem te behaafendoor zelf uitgedachte flrengheden en doodinfen,en belooven zich zijne gunst en welgevalfen/naar maate zij zich ellendig maaken. MaarwijWorden, in tegendeel, verzekerd, dat Hijvermaak fchept in onzen voorfpoeu, zooverredie beftaanbaar is met onze veiligheid ; en dat Hijde menfehenkinderen, en vooral zijne kinderen,die Hem liefhebben en dienen, niet van hartenplaagt of bedroeft. Hij heeft ons m eene Weereldgeplaatst, in welke - aangemerkt^ ais zijneWeereld - alles fchoon is op zijnen tijd, in zijnp-eoast eebruik, en behoorelijke ondergefchiktaanons voornaamfte goed; hoewei - aan*gèmerkt als des menfchen Wèeïeïd - onze afvaldezelve met wanorde cn jammeren vervuld^Befchouw zijne Goedheid op het Land. Licht,koleuren, voorwerpen, alles is gefchikt om hetoog te behiagen. Het gezang der vogelen, hetseloei van het vee, het bïaaten der fchaapen,enin het algemeen, de meenigerïei toonen van allede diereiigeflachten, zijn behaagehjk en ftree-6üd 4ïend


434 L E E R Z A A M Elend voor het oor. Geduurende een groot deelvan het jaar, wordt de lucht door den lieflijkengeur van bloesfems en bloemen vervuld, en hetzintuig van den reuk op het aangenaamst onthaald.Spijze is een noodwendig vereischte totonderhoud van het leven, en dit zou ze zijn, alware zij zoo onfmaakelijk als de walgelijkite geneesmiddelen.Maar wij zijn voorzien vaneenenovervloed en eene verfcheidenheid van artijkelen, welken, terwijl ze onzen honger voldoen,cn onze krachten fteeds vernieuwen, tevens aangenaamzijn voor het gehemelte, en gepast zijnnaar de onderfcheiden fmaaken van verfchiljendeperfoonen. Ja, GOD heeft ons niet alleenvoedfel, maar ook vruchten gegeeven. Deezenzijn zekerlijk niet volftrekt noodig, tot onderhoudvan het leven, en ze zijn niet verbooden, gelijkde vrucht van den Boom der kennisfe, maarworden ons vrijlijk aangebooden , tot ons gebruik.De dingen hadden zoo gefteld kunnen zijn, datalle onze gewaarwordingen van uitwendige voorwerpen,onaangenaam en pijnlijk waren geweest.Maar GOD is goed. Wij zouden in het middenvan aanhoudende genietingen leeven, indien wijaan zijne voorfchriften gehoorzaamden, en zijnefchikkingen in acht namen,- welken, hoe ftiïjdigook' tegen de booze neigingen onzer bedorven natuur,niets meer in zich behelzen, dan de vrieudlijkevermaaning: Doe uzehen geen kwaad Wantet is geen één verbod of bepaalirtg, doordeSchriftons voorgehouden, welk ons belang zelf niet eis»fchen zou optevoigen, al kwam GODS Oppergezaggeheel niet in aanmerking. Maar de zonde,daar ze heerscht, onteert GOD, misbruiktzijne gaaven, en werpt alles in verwarring. Overdaad


M E N G E L - S C H R I F T E N . 435daad, ongebondenheid, en ongeregelde driften,hebben de Weereld met wee vervuld.Dus. daar wij fchepfelen zijn voor maatfchappijgevormd, en niet veilig, noch met genoegen,inecn'eenzaamen ftaat kunnen leeven, heefthet G 0 D E , naar zijne Goedheid, behaagd, onsvatbaar te maaken voor maatfchappelijke genegenheden,welken onze verkeering met eikanderenveraangenaamen, en den pligt huuwen aanhet vermaak. Ouders zijn zekerlijk, door dewet der Natuur, verpligt, voor hunne kinderente zorgen, en in hunne behoeften te voorzien;inzonderheid in den hulpeloozen ftaat der kindsheid,wanneer zij volftrekt onbekwaam zijn omvoor zichzelven te zorgen. Dit zou dikwijlseene verdrietige taak zijn, indien zij niet, ophet eerste gezicht, eene natuurëigene tedere liefdevoor hun kroost gevoelden, welke hun eenvermaak doet vinden, in het geen hun anderseen last zou weezen.Het is desgelijks de verordening van GOD,dat de opeenvolgende gellachten des Menschdomsin ftand gehouden zuilen worden door hethuuwelijk. Gelijk dit de naauwfte van alle natuurlijkebetrekkingen is, zoo is ze ook, wanneerde vereeniging gelukkig gekoozen is, enwel beftuurd wordt, de tederfte en aanminnigfte.Deeze vereeniging heeft GOD gewild, dat inzichzelve onlosmaakelijk zal zijn, totdat de doodeene fcheiding maake, uitgezonderd in het eeniggeval van ontrouw. Maar de ftaat des huuwelijks,wanneer die ondernoomen is zonder G O Ddaar in te kennen, zonder acht te geeven op devoorfchriften van zijn Woord, en zonder opzientot zijnen zegen, brengt zelden met zich eeneDd 5duur


43


M E N G E L - S C H R I F T E N. 437de en toegenegenheid, welken hen grootlijks helpenin het volbrengen hunner gezellige en huislijkepligten met öplectendhs«* en blijmoedigheid,ligtlijk te fterk, cn afgodisdrk|ouden worden.En zij hebbeh, zoo als ik ret^s aanmerkte,reden om altijd op hunne hoede te zijn, opdatniet, het. geen in zichzelven goed en-geoorloofdis, door het tot een' onmaatigen trap tevoeden, gevaarlijk en fchadelijk worde. Eenwaar geloovige wordt door verzoekingen toto-roote zonden, doorgaands meer ontroerd, danverleid; zijn hart fchrikt terug, op de gedachte.Hij zegt bij zichzelven, met JOSEF: Hoe'zoude ik dh een zoo groot kwaad doen, en zondigentegen GOD! Maar, Perimus in iicttis;zijn grootfte gevaar is gelegen in het misbruikvan geoorloofde dingen. De betrekking waarin wij' ftaan tot GOD, als zijne verftandiijkeichepfelen, van Wien wij alles ontvangen hebbenwat wij hebben of zijn, en van Wien wij,tot eiken adem dien wij haaien, af hangen, maaktliet ons tot een' onvermijdelijken pligt, Hemlieftehebben met geheel ons hart, en gemoed,en ziel, en krachten. En daar wij deeze Wetder Schepping verbrooken hebben, heeft hetHem in ontferming behaagd, ons in eene nieuwe,en meer aanlokkende betrekking, tot zijneieendom te maaken. Hij heeft ons Hemzelvenverlost door zijn bloed. Hij heeft ons duurgekocht, en zijn leven ten ranfoen gegeevenvoor onze zielen. Wanneer het eenen zondaarvergund wordt, de kracht van dit betoog tevoelen, dan behoeft hij niets meer; dan dringthem de liefde van CHRISTUS. Van dienoogenblik af, wordt hij gewillig, om zichzelven,


43° L . E - E R Z A A M Een al het zijne, geheel toefevvijden aan Hem,die voor hem geltorven is. Maar het vleeschbegeert tegen. - ! ._fi geest. Hij blijft fteeds eenarm lchepf < hij kan niet doen het geen hijwilde, nocKS zoo als hij wilde •— anders zou elkegedachte van zijn hart. in volftrekte onderwerpingzijn aan zijnen H E E R E en ZALIG-MAAKER, 'De HEER, die ons geitel kent, en weet watmaakicl wij zijn, is onuitlpreckelijk barmhartigjegens onze zwakheden; maar Hij wil geenenmededinger dulden. De Christen weet, en erkent,dat alles wat hij bezit, het welk niet ondergefchiktgehouden en dienstbaar gemaaktwordt aan den wil en de eer van Hem, vanwien hij het ontvangen heeft, in zoo verre eenafgod is; en de bewustheid, van zijne overhellingom aan die indringers een onbehoorelijk aandeelin zijne genegenheden te laaten neemen,doet hem meenigwerfmet JOB, voor den HEE­RE belijden: Zie, ik ben gering! al is het, datzijn uitwendig gedrag, in het oog der menfchen,onberispelijk, en zelfs voorbeeldig is.Sommige menfchen, evenwel, zouden doordeeze gedachte te zeer gedrukt kunnen worden.Het Euangelie is niet verordend om ons Stoïcijnente maaken; het laat ruime plaats open,voordie gezellige gevoelens, welken zoo noodig enzoo heilzaam zijn, in onzen tègenwoordigenftaat,fchoon het ons leert en beveelt, dezelven behoorelijkte regelen. Het is niet min de pligt,dan het voorrecht der Mannen, hunne Vrouwenlieftehebben als hun eigen ligchaam, ja zoozelfs, gelijk CHRISTUS de Gemeente liefgehad,en zichzelven voor haar overgegeevenheeft.


M E N G E L - S C H R I F T E N . 439heeft. Deeze uitdrukkingen zijn zeer ifterk; ^ijgeeven te kennen, eene groote liefde, tederheid,en medelijdendheid. Toen de HEERtot ABRAHAM zeide: Neem nu uwen Zoon,uwen cenigen, dien _ gij lief hebt, ISAÜK; beftrafteHij hem niet over zijne liefde tot dien Zoon.En ABRAHAMS vaardige gehoorzaamheid, toenhij bevel ontving om zijnen geliefden Zoon G o-D£ opteofteren, was een bewijs, dat, fchoonzijne liefde tot Is AAK fterk was, dezelve nietongeregeld was. En de Apostel verklaart, datindien iemand zijne huisgenooten — zijne maag.fchap, zijne verdere bloed, enaanverwandten —niet verzorgt, znlk een het geloof verloochendheeft, en arger is dan een ongeloovige. Hijmoet hen verzorgen, als het in zijn vermogenis, meer dan anderen; het geen duidelijk te kennengeeft, dat zij in een' hoogeren trap aanfpraakhebben op zijne liefde. Vriendfchap, tusfchenzulken die dee'genooten der Genade zijn „is zeer beftaanbaar n et waare godvrucht. Zoodaanigwas de vriendfchap tusfchen DAVID enJONATHAN. En fchoon de HEER JESUSalle zijne Disfipelen bemind.:, was er nogthanséén, die met de vereerentieomfchrijving benoemdwordt, als de Disfipel dien Hij lief hadde.GOD vormde ons oorfpronglijk voor Hemzelven,en begaafde den menschlijken geest meteene vatbaarheid, welke Hij alleen kan vervuhlen. Maar wanneer Hij in het hart woont,blijfter nog plaats voor ontelbaare voorwerpen vanwelgevallen, in derzelver juist ondergefchikte orde.Wanneer eene Vrouw trouwt, mag zij haareOuders cn Bloedverwandten blijven liefhebben ,als te vcorert; zij mag haare toegenegenheid enach-


4-4° L E E R Z A A M Eachting uitbreiden tot de Nabeftaanden en Vriendenhaa v es Mins; na verloop van eenige jaaren *kan het getal der geenen die zij liefheeft enhoog fchat, aanmerkelijk toegenoomen zijn, zondereikanderen in den weg te ftaan, of eenighinder toetebrengen aan het geen zij haarenMan fchuldig is — maar aan Hem is zij eenebezondere en uitneemendc hoogachting verfchuldigd,welke zij, zonder misdaadig te zijn, aangeen' ander perfoon kan toedraagen. Dus kunnenen moeten wij onze Mannen, Vrouwen, Kinderen,Ouders, en Vrienden liefhebben; en indienwij hen aanmerken als gaaven van GOD -—indien wij zijnen zegen, in hen, en over hen,zoeken •— indien wij hen ter zijne befchikkingftelien •— indien wij al ons vermogen op hen oefenen,om hen aantefpooren om Hem boven aüeste zoeken en lieftehebben — indien wij, wanneerzij ons ontnoomen worden, gezind zijn, omons van harten aan zijnen heiligen Wil te onderwerpen— indien wij, wanneer we genoodzaaktzijn een van beiden te kiezen, liever onze dier»baarfte Vrienden mishaagen, dan te zondigen tegenGOD; onder deeze bepaalingen, kunnen wijhen niet ligtlijk te veel lief hebben.Dan, wie is in ftaat om aan dien regel te beantwoorden? Ik denk, niemand, voikomenlijk.Maar wij moogen er naar trachten; wij moogenons gebrek beklaagen; wij moogen bidden ommeerder genade — en door genade, kunnen wijdaar aan meer en meer nabij koomen. Het is nietnoodig, ons "zeiven te ontrusten over het geen zoukunnen gebeuren; als: „ Hoe zoude ik het ftel-, len, indien het den HEERE 'behaagde, den" lust mijner oogen mij plotsling te ontrukken ? "' 'Wij


M E N G EL-S C H R I F T E N . 441Wij moeten bij den dag leeven, en den morgenHem overlaaten. Indien wij waanden, in ftaatte zijn om zulk eenen flag te verduuren, zoudenwij dien waarfchijnelijk ons te zwaar vinden.Maar dit moogen wij zeggen: „ De HEER„ is algenoegzaam, en Hij is getrouw. Hij„ heeft beloofd, ftérkte te geeven naar mijne da'r„ gen. Hij geeft mij vrijheid, om Hem aante-„ roepen in den dag der benaauwdheid; en ik„ vertrouw, dat, wanneer de dag der benaauwd-„ heid koomt', Hij mij geeven zal, tot Hem te„ bidden om die hulp, zonder welke ik gewis-„ lijk zou bezwijken; want in mijzelven, ben ik„ zwakker dan een gebrooken riet. Middeler-„ wijl, trachte ik alle mijne zorgen op Hem te„ werpen, die voor mij zorgt."Voor het overige,- wij zijn in des HEERENfchool -— de kruisfehooh Zijne dagelijkfehë. voorzienige beftellingen zijn ingericht, om onzeverkleefdheid aan alles, wat hier beneden is, temaatigem, en' ons te overtuigen, dat dit landonze ruste niet is — het is befmet. Onze roozengroeien op doornen, onze honig heeft een'angel. Doorgaands ontftaan onze fcherpfte beproevingenuit onze dierbaarfte tijdlijke genietingen.Misfchien, terwijl wij ons verheugen overonzen Wonderboom, knaagt een worm heimlijkaan deszelfs wortel. Gelijk alle bitter voor een'geloovigen verzoet wordt, zoo is onder al zijnzoet eenig bkter gemengd. Dit is wijslijk èngenadigïfk alzoo verordend. Het is noodig. Enindien het ons niet zoo kwaalijk ging., als het,in de taal van het zingevoel, ons fomtijds gaat,het zou ons, waarfchijnelijk, eerlang nog veelarger gaan. - Met zulke harten, als wij hebben,en


44s L E E R Z A A M isen in zulk eene Weereld als waar in wij leeven,wordt veel tucht vereischt, om ons te weêrhoudenvan op den betooverden grond te flaapen,Maar de tijd is kort. Het zal niet altoos dusweezen. Wij hoopen draa buiten het bereik vanzonde en verzoeking te zijn. Zalige ftond, wanneerdroefheid en treuring, tot hier toe onze onaffcheidbaaremedgezellen, zullen wechvlieden,om nooit wedertekeeren 1 wanneer vreugd enblijdfehap ons zullen te gemoete koomen, enons geleiden tot onzes Vaders huis! Dan zullenzij, die op aarde eikanderen liefhadden in denHEERE, zich te faamen verheugen voor zijnaangezicht, en drinken uit de beeken der wellusten, die aan zijne rechtehand zijn, en hunne gelukzaligheidzal onuitfpreekelijk, onafgebrooken,zonder vermindering, en zonder einde weezen.O MICRON.ZIN


M E N G E L-S C H R I F t E N. 443Z I N B E E L D I GV E R H A A L.In een'' BRIEFaan eenen Vriend.In uwen voorigèn Brief, begeerdet.gij te Wecten,of ik eene genocgeiijke reize gehad hadde.Ik hoop dat het voor mij eene nuttige reis geweestis, naardien ze mij gelegenheid heeft gegeeven,om de gepastheid van de oude Les :-Hoed u voor uw gezelfchap, door ondervindingte leeren. — Des morgens van mijn vertrek,genoot ik, met mijn huisgezin, een' aangenaamenftond; en, na mijzelven en hen in de. handenvan onzen Hemelfchen VADER aanbevoolentehebben, werd het mij gegund, alle mijne belangenHem toetevertrouwen, zonder wiens toelaatingof befchikking, zelfs geen muschje op dengrond valt. De morgenftond was fchoon; dezon verfpreidde heüre ftraalen; en het gevederdgedacht zong den roem zijnes Grooten en AlgoedenSCHEPPERS. Mijn geest was aangenaambeezig, in overdenking van ,G'oös- Getrouwheid,in het waarmaaken;vnn zijn Woord,-, enhet bepeinzen dier aanmoedigende Belofte: Ikzal u niet begeeven, ik zal u niet verlaat en, verfchaftemij veel troost, rfe' GansCh onverwachten plotslijk, werd ik in mijne overdenkingen ge--ftoord, door eene ftem, welke miezeer duidelijktoeriep: „ Goeden morgen, Mijn lieer/"Mij omkecrende, zag ik een perfoon, , magersIJL DEEL.Eevan


444 L E E R Z A A M Evan aangezicht, en in het zwart gekleed, digtaan mijne zijde. Na de gewoone pügtpleegingen, konde ik mij niet weerhouden van hem tezeggen, dat hij mijne aandacht van een zeer behaagelijkvoorwerp had afgeleid,- dat mijne gedachten, op het tijdftip wanneer hij mij aanfprak,zeer genoegelijk beezig waren in de overdenkingvan GODS Getrouwheid. Hij meesmuilde,en zeide: „ Ik merk dan, Mijn Heer, dat gij„ niet zulk een zijt, als de weereld een' on-„ geloovigen noemt." Ik antwoordde: „Neen,„ Mijn Heer; ik vertrouw, dat GOD mijn ge-„ moed door zijn Woord en GEEST zoo ver-„ re verlicht heeft, dat ik niet twijfelen kan„ aan de waarheid dier gewijde Schriften, wel-„ ken alleen ons wijs kunnen maaken tot zalig-93heid." Mijn reisgenoot zeide hier op: „ Ik„ heb lang de gewoonte gehad, Mijn Heer ,„ van gezelfchap te houden met menfchen van„, geenerlei Godsdienst, en met lieden van ver-„ fchillende gevoelens; en ik ben meer en meer„ overtuigd geworden, dat, indien de men-„, fchen in het algemeen fterkte van geest genoeg„ hadden, om met dezelfde verachting de leer-Hellingen der priesterlist,en de dwaaze fprook-„ jes van oude minnemoeders , te verwer-„ pen — indien zij de Reden als hunne leidsvrouwvolgden, in plaats van zich te laaten„ verbijsteren door het geen men noemt de Ver-„ borgenheden des Geloofs; wij zouden niet„ zoo dikwijls het gelaat met zwaarmoedigheid„ bedekt, en den geest door onnoodige vreeze„ geprangd vinden." Ik had het antwoord opde tong, toen mijn medgezel mij inviel, enzeide: „ Vergun mij, Mijn Heer, u eene Anec-„ do-


M E N G E L - S C II s, I F TEN. 44S„ dote té verfraaien, welke ik zelf heb bijge-„ woond. Ik heb een' perfoon gekend, die,„ onder de fterke begocheling van eenen dweep-„ zieken geest, de zwakheid had, van te den-„ ken dat hij op den magtigen Oceaan konde„ wandelen. Zoodraa kwam dit denkbeeld niet„ in hem op, of hij wilde'er de proef van nee-,j men. Ik was op dien tijd bij hem. En zoo„ niet iemand hem gegreepen hadde, hij zou„ onvermijdelijk verdronken zijn." — Ik. antwoordde:„ De perfoon, waar van gij fpreekt^„ Mijn Heer, was de Apostel PETRUS; ge-„ brek aan geloof deed hem zinken. Hij verlooruit het oog, de alvermoogende krachti, van den ZALIGMAAKER; zijne vrees kwam„ boven ,• en, zoo als gij te recht aanmerkt, in-„ dien niet iemand — EEN die magtig was„ te - verlosfen — hem gegreepen hadde, hij„ ware buiten twijfel omgekoomen." — Mijnmedgezel antwoordde: ,, Het geloof, wanneer„ het zich tegen de Reden overftelt, is dwaas-,, heid. Ik meen, Mijn Heer, dat toen ik u„ zoo even ontmoette, gij mij zeidet, dat gijbeezig waart met de overdenking van GODS>,, Getrouwheid; en die gedachte gaf u veeltroost. Het Godlijk WEZEN is, en moet,getrouw en rechtvaardig zijn, in alle zijne,, handelingen. Maar zou niet, het geen men,, den troost des geloofs noemt, zijnen oor-„ fprong kunnen hebben uit bedrog ? Gij hebt„ zekerlijk gehoord van JUDAS, die beleed„ een Disfipel van JESUS te zijn; en vanSIMON den Tooveraar, die zich bij deApos-„ tolifche Gemeente «voegde. Deeze beide be-„ droogsn zichzelven; maar zouden ook nietEe 2, 9al-


L Ë -E K HZ. A A, M E 1„ alle de vertroostingen, die gij zegt te onder-„ vinden, uit loutere inbeelding kunnen ont-„ ftaan? Daar beneven; hoe veelen hebben eene„ fchitterende vertooning van godsdienstigheid„ gemaakt,zijn zeer ijverig geweest in bet voor-„ ftaan van hunne gevoelens, hebben veel gefprookenvan de blijdfehap die zij genooten,„ en fcheenen een wijl oprecht te zijn! Dan,„ fchielijk is hun ijver verflaauwd, hunne drift„ bekoeld, en zij zijn wedergekeerd tot hunne„ voorige leevenswijze, en werden zoo fterk„ verkleefd aan de weereldba!s zij die hun„ deel in dezelve zoeker. Em Man voer„ wien gij de hoogfte achting hebt, zegt in„ eenen zijner Brieven: D^MAS heeft mijver-„ laaten, hebbende de tegenwoordige weere„ liefgekreegen. En zou het u niet eveneens„ kunnen gaan?" — Ik werd door dit denkbeeldgevoelig getroffen; en daar de redenenwelken mijn medgezel voordbragt, veel fchijnhadden, werd mijn gemoed door de angstvalligftetwijfelingen gefolterd.Wij waren thands eene Koopftad ingetreeden,alwaar mijne beezigheden mij verpligtten eenigentijd te vertoeven. Mijn reisgenoot wenschtemij goeden morgen; er tevens bijvoegende,dat, zoo wij elkander wederom op den wegmogten ontmoeten , het hem aangenaam zoudeïijn, dit onderwerp nader met mij te befpreeken.Zoodraa ik ter herberge ingetreeden was,haalde ik mijnen Bijbel uit mijn'zak; en, biddendedat GOD den nevel van mijn verftandwilde verdrijven, viel mijn oog op deeze plaats:De GEEST zelf getuigt met onzen ge st, datwij kinderen van GOD ztjfn • en indien wij kinde-


M E N G E L S C H R I F T E N . 447deren zijn, zoo zijn wij ook erfgenaamcn, erfgenaam-envan GOD, en mèdeërfgenaamen vanCHRISTUS. Aanftonds riep ik uif: .,, Het is„ geen bedrog! ik heb dit getuigenis van d fri„ GEEST door zalige ondervinding leeren ken-„ uen!" Daar op mij te binnen brengende, demeenigvuldige gelukkige tijden van gemeenfehapsoefeningmet GOD,en bedenkende, dat Hij gister,en heden, en tot in eeuwigheid dezelfdeblijft, en gezegd hadde: Vrees niet, want ikhen met u, wees niet verbaasd, want ik ben uwGOD. Alle mflrument dat tegen u bereid'wordt,zal niet gelukken, en alle tong, die in het geriehtetegen u op ftaat, zult gij verdoemen —-vond ik mijn gemoed gelukkiglijk verruimd, enverviüd met alle blijdfehap en vrede in het gelooven.Mijne zaaken verricht hebbende, onderzochtik, of er dien avond in de Stad ook ergens geprediktwerd ? De oppasfer zeide mij, dat ereene Voorleezing was; doch zij werd door liedenvan aanzien weinig bezocht, de Vergaderingbeftond meest uit arme menfchen. Dit gaf mijgeen ongunstig denkbeeld, zoo van den Prediker,als van de hoorers; en ik befloot derwaardste gaan. De plaats was taamlijk vol; en metveel genoegen zag ik den diepen ernst, welkezich op de aangezichten des volks vertoonde.Even voor dat de Leeraar zijnen Tekst aflas,zag ik aldaar, met geene kleine verwondering,mijnen reisgenoot. Weinig had ik gedacht, een'perfoon van zijne denkwijze onder het gehoor desWoords te vinden. Ik was zeer verblijd , toenik van den leerftoel deezen Tekst hoorde afleezen,uit Markus XVI; 16. Die geloofd zalEe 3heb-


44§ L E E * Z A A M Ihebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden;maar die niet geloofd -zal hebben, zal verdoemdworden. De Leeraar betoonde veel gezond verftand, en eene grondige kennis van de Euangelieleer.Hij behandelde zijn onderwerp metgroote duidelijkheid, en veel vuur. Hij gafeene juiste befchrijving van het Geloof, en weesverfcheiden Waarheden, in GODS Woord klaarontdekt, aan, welken het Geloof omhelst. Hijwas inzonderheid uitmuntend over de Godheidvan CHRISTUS; zijne Genoegdoening voor dezonde; over de invloeden van het Geloof, tenaanzien van den troost, dien het verfchaft; endé uitwerkfelen van het Geloof, ten aanzien vande vruchten, welken het voordbrengt. — Ikhield beftendig het oog op mijnen reisgenoot,en bemerkte verfcheiden maaien eenen glimplachvan verachting. Toen de Dienst geëindigd was,fpoedde hij zich naar de bank waar ik gezetenwas. Ik fprak hem aldus aan: „ Wel, Mijn„ Heer, wat denkt gij daar van? Voorzeker, ér3, is iet wezenlijks in het geen wij deezen avond„ gehoord hebben; het is iet meer dan inbeel-„ ding." •— „ Buiten twijfel, Mijn Heer",was zijn antwoord, „ zult gij het dus befchou-„ wen. De Prediker bezit de gelukkige kunst,„ om fterk te teekenen. JESUS CHRISTUS ver-,, klaart uitdrukkelijk: Mijn VADER is meer da-„ dan ik. De Leeraar heeft gezegd, dat JESUS,, CHRISTUS evengelijk GOD is met den VA-„DER. JESUS heeft ook verklaard." . . . .Hier viel ik hem in de rede, en zeide tegenhem: „ Mijn Heer, het is hier de gepaste,, plaats niet om te zintwisten; en waarlijk, gijhebt deezen morgen mijn gemoed zoo zeer


M E N G E L - S C H R I F T E N . 449ontrust, dat, indien ik u hier niet ontmoet had-" de — het welk mij eenige reden gaf om te" hoopen dat gij van gedachten veranderd zoudtzn nik alle verder gefprek met u zouue^vermijd hebben. Zeg mij, Mijn Heer,^ zijt" o-ij niet — ? en woont gij niet te — V —"Neen, Mijn Heer", antwoordde hij, „die" man is mijn bloedverwand ; en ik heb het1 genoegen van te moogen zeggen, dat wi] veel„ met eïkanderen omgaan. Maar mijn naam isONGELOOF — fómmigen hebben mij"ONGODISTERIJ geheeten. Doch ik dam" af van een oud gedacht; -— onze voorouders" waren bij de Grieken bekend onder den naam" van APISTI A." — Zoo draa ik zijnen naamONGELOOF hoorde, deinsde ik oogenbliklijkterug. Hij, dit bemerkende, zeide: „MijnHeer,' gij behoeft mij niet met verachting te"behandelen, noch u te fchaamen om met mij" te fpreeken. Ik verfchijn in de beste gezeildfchappen; niet zelden maak ik mijne opwach-"tihg bij Koningen en Vorsten; ik ben de" vertronwling van de Edelen en Gronten des" Volks; ik heb gefpijsd aan de tafel van Bis-'^fchopnen; en ben met de grootfte achting behandelddoor veelen van de Gecstlijkheid."—•ïk antwoordde: „Welk eene achting gij ook inde weereld mogt ontmoeten, of hoe gij ook*door anderen moogt behandeld worden; ik• befchouw u als eenen vijand van de eer van^ GOD, en den vrede der menfchen. Ik hoop" u nooit weder te ontmoeten, en zal de eerste" o-elegenheid waarneemen, om de wijze opwel-"ke gij u in mijn gezelfchap gedrongenen„ de fchoonfehijnende redenen waar van gij uE e 4» be-


45QL E E R Z A A M Eabediend hebt om mij den vrede cn trcost dernziel te ontrooven, algemeen bekend te doen„ worden." Dit gezegd hebbende, verliet ikhem fchielijk. - Des anderen daags, zettede ikmijne reize voord, en keerde veilig weder totde mijnen.Ik hoop dat dit kort Verhaal voor mijnenVriend zoo nuttig zal weezen , als het gevalzelf voor mij is geweest. De HEER gceve ,dat wij moogen opwasfen in de genade, en inde kennis van onzen HEERE en ZALIGMAA-KER JESUS CHRISTUS, totdat het geloofdoor aanfc houwen, en de hoop door genot zalvervangen worden!OMEGA.OVER


M E N ü E L - S C II R I ï T E N. 451O V E R H E TIlEDENDAAGS.cnVERZUIMV A N E E N EG O D S D I E N S T I G EMi.Ki.mi». • • ii—«ui •«••mnwpgByOnder de meenigerlei proeven van het vérvan'den Godsdienst, in onze dagen, is eenvan da beklaagelijkften en zichtbaarften, de onachtzaamheidvan Ouders die de godvruchtigheidbelijden, omtrent het geestlijk welzijn -hunnerKinderen — Deeze k>agt ontftaat met uit eenenbedilzuetigen geest, noch uit eene neiging om devoor indagen, als beter dan de onzen, te verheffen,maar zij zal aan eiken onbevooroordeeldenwaarneemer blijken, gegrond te zijn opeene daadzaak, niet min verderflijk, uan betreurenswaardig.In de eerfte eeuwen der Kerk, toen haareleden zoo aanmerkelijk uitblonken in godvrucht,liefde , en eenvouwigheid, werd het als eenwezenlijk deel van hunnen pligt beichouwd,deKinderen optevoeden in de leering en vermaaningdes HEEREN. Het onderwijs van het opkop,mend genacht, bepaald^ zich niet tot de Homilien,of openbaare Leerredenen, welken, opvastgeftelde tijden, tot de Vergadering m hetgemeen werden uitgefproóken, maar de Leeraarcn het Volk, overeenkoomstig hunne onder-Ee 5fehet-


45* L E E R Z A A M Efcheiden bekwaamheden, waren onvermoeid inhunne poogingen , om de zaaden van kennis inhunne jonge en tedere vcrftaftden te ftrooien.Zij maakten hen bekend met de grondbeginfelen, leerftukken, en pligten des Christendoms,en fcherpten hun in, de allesovertreffende aangelegenheidvan den Godsdienst. Overtuigd,dat het gemoed van den mensch. 'onkundig enontbloot van grondbeginfelen, open ftaat voorallerlei booze en fchadelijke gevoelens, evenals een onbebouwd en onbeheind veld, welkter prooie ligt voor het roofgedierte, en nietsdan onkruid, doornen, en disteleu voordbrengt,befteedden zij onafgebrooken zorgen, en zagenhunnen arbeid, door den Godlijken zegen, metgewenschte vrucht bekroond. Door dit middel,bleef de Kerk een' langen tijd zuiver vande dwaalleeringen der Ketters, en van de grouwelender Heidenen. De jongere Leden derGemeenten, ftonden pal tegen de aanvallen derWijsgeeren, die vernuft en geleerdheid faamenpaarden, om den Godsdienst van JESUS uitteroeien;en daar zij den invloed van het vroeggenooten onderwijs in hunne harten gevoelden,konden zij, door de Genade des VERLOS­SERS, de akeligheden eenes kerkers, en depijnen der vlammen trotfeeren. Vanhier, dat,ten midden van de duisternis der vervolging,.door welke deeze Eerfte Christenen omgeevenwaren, zulk een licht opging, het weik doordeszelfs glans hunne woeste vervolgers befchaamde,en hen in hunne holen terug dreef, terwijlhet meenig eenen verdoolden ellendeling uit dedonkerheid des Heidendoms trok, en hem deedfpoeden tot omhelzing van het Euangelie vanCHRISTUS.Daa-


,M E N G E L - S C II R I F T E N . 453Daalen wij van dat tijdperk af, tot de dagender Puriteinen, wij zullen eene dergelijke oplettendheidvoor het opkoomend gedacht, endezelfde heilrijke uitwerkfelen dier oplettendheidvinden. Veelen onzer godvruchtige Voorouderendie der voorige eeuwe tot zulk een fieraadftrekten, waren, zoo als wij met reden moogendenken, aan de godsdienstige opvoeding welkezij van hunne godvreezendc Ouders ontvangenhadden, onder den zegen der Genade, dieheiligheid verfchuldigd, welke zij betoonden,en dien edelen ijver, welke hen blijmoedig alhun aardsch geluk aan de infpraaken van hungeweten, en aan dc eer van GOD deed opofferen.„ ,Maar daalen wij van daar af, tot het tegenwoordigtijdvak der Kerk; hoe is het goud verdonkerd,het goede fijne goud veranderd! Ten middenvan de praal van ijver voor den Godsdienstin het gemeen, zijn veelen van de bezonderepligt?n des Christendoms in het duisterwechgezonken; en terwijl de Belijders vanden Godsdienst, als menfchen en Christenen,mildlijk het hunne bijdraagen tot het oprechtenvan Zondags-Schooien, en foortgehjke lofwaardigeinrichtingen , ter uitbreiding van kennis,wordt de perfooneele en huislijke Godsdienstfchandelijk verwaarloosd, en de ondervelijkezielen der kinderen loopen gevaar, om dooro-ebrek van kennis verlooren te gaan. In dedevan te trachten, hun een befef te geeven vanhet eindeloos belang van het ééne noodige, ente waaken voor hunne zielen, als die rekenfehapgeeven zullen , wordt door veele Ouders, die


454 L E E R Z A A M Euiterlijk eene fchitterende vertooning maakende naam van Godsdienst, aan hun die hunnerzorgeÏ zyrv aanbevoolen, bijkans nooit vermeld,terwijl zij hun alles, wat noodig of van belanois, leeren uitgeuoomen den weg om tot GODSKoningrijk mtegaan.Godsdienstig onderwijs kan geen Genade aanhet hart mededeelen, noch altijd van ondeugden zedenloosheid terug houden. De godvruchtigepoogingen van ABRAHAM en van DA­VID, waren, t.n aanzien van IsMAëL en A£-S AJ^° M> verlooren; en meenig Ouder, die gearbeid,en gebeeden, en geweend heeft vooreenen beminden Zoon, heeft moeten beieevendat zijn dierbaar kroost zich openlijk een vijandvan GOD en van de deugd betoonde, enis in zijnen ouderdom met droefheid ten gravegedaald. Dan, offchoon zulke poogingen fomtijdsvruchtloos waren, in ontelbaare gevallennogthans, zijn ze op eene uitfteekende wijze'door den Godlijken zegen bekroond geweest.Konden het voorbeeld, de invloed, en deraadgeevingenvan ABRAHAM en DAVID, eenenIsMAëL en eenen ABSALOM niet van fnoodegodloosheid weerhouden; een ISASK en eenSAEOMON, waren, ten loon van hunnen arbeid,een zaad om den HEERE * dienen, devreugd en het fieraad hunner klimmende jaaren,en zullen eenmaal hunne kroon zijn, inden Dag der algemeene vergelding.Veele Christen Belijders, ondertusfchen, poogenhunne onachtzaamheid, omtrent het geestlijkwelzijn hunner kinderen, te verfchöonenmet te zeggen,, dat, naardien GOD alleen hethart


M E N G E L - S C H R I F T E N . 455hart veranderen, en de bekeering ten levenfchenken kan, hunne poogingen onnoodig, of,voor . het minst, vruchtloos zouden zijn. —Dan zulk een grondregel is ttn uiterften ongerijmd,zondig, en wreed. Onderfteï, dat eeneMoeder volgends denzelfderi grondregel te werkgaa, omtrent haar onnoozel kind, dat gevaarlijkziek ligt. Zij ziet haar tëder Wicht naar denadem fnakken, en worstelen met de benaauwdhedender hevige kwaal, welke eéne fpocdigeontbinding dreigt \ men geeft haar bericht vaneen geneesmiddel, welk, onder den Godlijkenzegen, algemeen van vrucht is geweest. ,. Neen''',zegt de Moeder, „ het is niet noodig dat ik„ mij de moeite gecve om uwen raad te volgen —"mijn kind is in de hand des HEEREN; belhaagt het Hem, het zelve te geneezen, danK„ zal het gewislijk geneezen worden, in fpijt"„ van het geweld der ziekte, maar heeft Hij" het anders bepaald, dan zal mijn kind ftér-" ven, in weerwil van alle mijne poogingeri.'*Het gevolg van dit verzuim is, dat het kleinefchepfel, niet langer beftahd tegen de hevigheidder ziekte, voor de oogen der Moeder inde armen van den dood zinkt. Indien ooitzulk een geval plaats hadde, zou immers elkhet gedrag der Moeder, als ongevoelig endwaas, veroordeelen, en haar naauwiijks kunnenvrijfpreeken, van mede oorzaak te zijn vanden dood haares kinds. Maar wat moeten wijdan denken van Ouders, die de Genade vanGOD misbruiken tct werkeloosheid, en, ondereene fchijnbaare onderwerping aan zijnehooge Vrijmagt, de onltcrvelijke belangen hunner


456" L E E R Z A A M Encr kinderen verwaarloczen ? Hoe zorgvuldigdezulken ook moogen zijn voor derzelver tijdlijkewelvaart, wij vreezen dat zij niet vrij zijnvan het bloed hunner zielen!Tegen eene godsdienstige opvoeding wordtïngebragt, dat men, door de kinderen in deLeerftukken van het Euangelie te onderwijzen,hunne gemoederen voorinneemt ter gunste" vanzekere Hellingen, welken in derzelver grondbeginfeienvalsch zouden kunnen zijn, en diezij, hun ganfche leven lang, niet zouden kunnenuitroeien. — Dan, daar deeze Tegenwerpinghet Scepticismus [of de Twijfelaarij] zelveop het voorhoofd draagt, verdient ze bij eengodvruchtig gemoed weinig opmerking; zijftrookt beter met den geest van hun, die hetgeloof aan den Koran van MOHAMMED, ofaan het Euangelie van JESUS, van evenveelbelang achten, dan met de begrippen van iemand, die overtuigd is van het belang van denGodsdienst, en gefmaakt, gevoeld, en getastheeft van het Woord des levens. Ouders, diegevoelen dat de Leer van het Euangelie belangrijken troostlijk is voor hun zeiven, zullendie ook volftrekt noodig oordeelen voor hetheil en de zaligheid, hunner kinderen ; en hiervan overtuigd, zullen zij, wanneer ze eenig bejfef van hunnen pligt hebben, niets verzuimen,om dezelven aan de geenen die hunner zorgezijn toevertrouwd, intefcherpen.Dan uit welk beginfel het ook voordkoome,of onder wat voorwendfel men zich pooge teverontfchuldigen, dit is maar al te blijkbaar,dat het geestlijk welzijn van het opkoomend geflacht


M E N G E L - S C H R I F T E N . 457fiacht te weinig in acht wordt genoomen. Hunnekinderen naar GODS Huis te brengen, enhen te weerhouden van de uitfpoorigheden waarrau zij blootftaan, is het uiterfte punt, tot welkde zorg van veele Christen Beljjderen_ zichnitftrekt.° Voegen anderen daar nog bij, hetleeren van een Vraageboekje, welk nooit aanhunne kinderlijke verftanden wordt verklaard,dan roeenen zij aan hunnen pligt jegens GODen hunne kinderen voldaan te hebben ; offchoon,welügt, deeze dienst aan eene onyerfchilligeminnemoeder, of andere huisbediende,wordt toevertrouwd, terwijl de Ouders buitenshuis omloopen, om predikatiën te hooren, ofzelfs, hunnen tijd in nuüooze gezelfchappendoortebrengen. Nadat de vroegfte jaaren-vanhet kind op die wijze verloopen zijn,..wordt het,indien de omftandigheden zulks toelaaten, wechgezondcnbuiten het gezicht en den invloedder Ouderen, naar een afgelegen School. Maargodvrucht, bij den Meester, of zijne oplettendheidomtrent de geestlijke belangen zijner leerlingen,zijn zaaken, die zelden vereischt worden;op zijn best, befchouwt men die als ondergefchikt,en als plaats moetende maakenvoor hooger inzichten van geleerdheid, goedemanieren, of voor eenen ftand die minderkostbaar is. Heeft de Ouder moeds genoeg,om te bedingen, dat zijn kind ééns of tweemaal,op eiken Dag des HEEREN, zich zallaaten vinden ter plaatfe waar het Euangeliegepredikt wordt, dan denkt hij alle noodwendigevoorzorgen gebruikt te hebben. Ondertusfchenwordt dit beding doorgaands wechgelaa-


45& " L E E R Z A A U EJsa'c'n, of zoo het gemaakt wordt, wordt hetdikwijls verzuimd. Nadat de Jongeling een'voegzaamen tijd in dat School geweest is, a>waar, misfehien, de naam en fchijn van alleswat heilig is befpot wordt, en waar hij groo*tendeels de verwarde denkbeelden van Godsdienst, welken hij te vooren opgedaan hadde,verliest, wordt hij in de eeiie of andere betrekkinggeplaatst, om hem tot zijnen toekoomendenftand in dit leven bekwaam te maaken. Ookhier, wordt het godsdienstig karakter van denperfoon, aan wiens zorg hij toevertrouwd zalworden, zelden geraadpleegd; en het greotftekwaad welk in aanmerking koomt, zijn de verleidingen,waar voor hij zou kunnen blootftaan.Thands de kindfche vermaaken, waar mede wijons in de vroegfte jeugd • beezig houden, ontwasfenzijnde, befteedt hij zijne ledige uurenaan het najaagen van weetenfehap, of van uitfpanningen.Is zijn geest geneigd tot onderzoek,dan zal hij, waarfchijnelijk, overreed worden,of zich genoopt vinden, om zich bekend temaaken met de dwaalende gevoelens, welkenin deeze eeuw, zoo fnel, en zoo wijd en zijd,zich verbreid hebben. Geene gegronde kennishebbende van het Euangelie, en ontbloot vanGenade, wordt hij betooverd door derzelvernieuwheid, en door den verleidenden tooi waarin zij worden voorgefteld. Gevoelens. zoozeer ftrookende met de bedorven eigenliefde,vinden ftraks ingang, en vatten post in zijn verftand.en oordeel; en hij wordt een fterk geloo.vige en ijverig voorfpraak in de zaak der dwaaling.Zijne Ouders befchouwen met droefheidhun-


M ï N G E L . S C H R I f T E N .459 'hunnen verbijsterden Zoon, en brengen hemonder het oog het gevaarlijke van zijnen toeftand.Hij ontvangt hunne welgemeende poogingenmet eenen hoogmoedigen glimplach, of meteenen blik van verachting; en, verheugd, dathij de kluisters van het vooroordeel heen argefchud,zwerft hij om, in de bloemnjke veldender befpiegeling, totdat hij, mislchien, nadereaan den oever van het Deïsmus zeiven,van waar hij niet, dan op eene bijna wonderdaadigewijze, ooit terug zal keeren. Geliifceene Planeet, die uit haaren loopkring getrokkenis, door de grenzenlooze gewesten derruimte al verder en verder van de Zon atdwaalt,totdat zij in het middenpunt van eenander Stelfel vervalt, en in eene oogenbliklijkeverbranding verteerd wordt; zoo doolt eenmensch, door het fehitterend voorkoomen derdwaaling betooverd, fteeds verder af van deZON DER GERECHTIGHEID, totdat hij terprooie valt aan zijne boosheid en vermeetelheid!Facilis defcenfus Averni;Sed revocaregradutnjuperasqueevaderead auras,Hoe opus, hic labor est.VlRGILIUS.Is de Jongeling niet — zoo als wij daar evenonderftelden — bezield door eene zugt totweetenfehap, dan zal hij, waarichijnelijk, zichovergeeven aan zinlijk vermaak. Onder liegtII. DEEL, Ff &~


4"6» L E E R Z A A M Egezelfchap geraakt, aal bi] draa zich losrukkenvan de zwakke teugels, die hem te vooren wederhielden,en zich dompelen in den afgrondvan ondeugd en overdaadi 3heid. Nu wordt hijhet flagtofter van zime wellusten, en wordt afgefneedenin de .helft zijner dagen, of fleepteen leven voörd van ellende voor hemzelven, endeernis voor zijne' Ouders — die met het bitterstnaberouw terug zien op hun voorig verzuimomtrent'hun Kind, terwijl hun hart verfcheurdftand ° P ' Z^ h e t Z i e n V' m r a r a P z a a ö' e l l t o e "' Hoe treurig ook deeze voorbeelden Weezenmoogen, zij zijn geenszins ongewoon, maarvertoonen zich geduurigiijk, als baakeli, totwaarfchumving van Ouders, om zich te wachtenvan de klippen, waar op zoo veelen fchipbreukgeleeden hebben. U De hand uitteftrekken, ombun dierbaar kroost van het verderf te redden,meet de < pligt, het belang, en het geluk zijn vanallen» die de gevoelens der menschheid, en devreeze Gcps voor hunne oogen hebben. Offchoondit fomtijds Vruchtloos is, behaagt hetechter der Oneindige GOEDHEID dikwerf, dehand der Ouderen te gebruiken, als een werktuig,tot den heuglijken dienst, van hun Kindals een vuurbrand uit het vuur te rukken. Hetwas de gedachte van Dr. D o D D R I D G E , datbet grootfte aantal van Christenen door dit middelbekeerd waren geworden. Veelen der doorluchtigfteMannen, die onzer Natie, in de laatfteeeuwen, tot fieraad ftrekten, als eenen HENRY,eenen WATTS, en anderen, te veel om optenoemen,verkreegen van GOD,-door de handhun-


M E N G E L-S C H R I F T E N. AÖIhunner Ouderen, die hemelfche olij, door welkezij het Heiligdom zoo luisterrijk verlichtten.•— Welk eene aanmoediging heeft danijder hoofd des huisge zins, uit deeze voorbeeldenvan den vegen op godvruchtig onderwijs, omden raad te volgen: Gaa heen, en doe desgcX. X.Ff a B E-


H.6»L E E R Z A A M SB E R I C H T E NR A A K E N D ED- ENG O D S D I E N S T ,I NE N G E L A N D .FARNHAM, in het Graaffchap SURREY.Sedert meer dan eene Eeuw, was ter dcezerplaatfe het Euangelie niet gepredikt (a), totomtrent het jaar 1786» wanneer het GOD behaagde,dat de Eerw. Heer GUNN beftemdwerd tot namiddag -Prediker in de Kerspel-Kerk.Geduurende zes' jaaren arbeidde hij met grootenijver en getrouwheid, en het behaagde GOD,door zijnen Dienst, een groot aantal van de inwoonerenvan Farnham, gelijk ook van dieder nabij gelegen Dorpen, te bekeeren van deduisternis tot het licht.De gezegende vrucht, waar meê zijne predikingbekroond werd, verwekte de natuurlijkevijandfchap, in de harten van veele rijke Lie-J• den,fa) TMen verftaa dit niet zoo, als of aldaar, geduurendedien tijd, geen Predikdienst in het geheel haddeplaats gehad; maar waarfchijnelijk had men er geenerechtzinnige, imm«rs geene ijverige'en getrouwe Leeraaisgehad. ]


M E N G E L - S C H R I F T E N .46^den aldaar 5 en deezen wisten bij den Rectorte bewerken, dat bij in 't jaar 1792. van zijnenDienst werd afgezet. Zijne plaats, zooals men natuurlijk verwachten moest, werdvervuld door eenen Geestlijken van gansch verfchillendedenkwijze. De menfchen, die onderden Dienst van den Heer GUNN bekeerd waren,en thands gelaaten waren als fchaapenzonder herder, vergaderden eerst te faamen,in een vertrek dat zij huurden, om te bidden,en eene Leerrede te leezen. Dan het duurdeniet lang, of zij werden uit het huis gedreevendoor het graauw, het welk, door de rijkeen aanzienlijke Lieden opgewonden , de glazeninfloeg, en veele andere daaden van geweldpleegde; waar tegen bij de burgerlijkeOverheid te Famkam geen volkomen befchef 1 -ming of herftel te verkrijgen was. Zelfs degeenen die hun wel gezind waren, werdendoor de bedreigingen der rijken zoo bevreesdgemaakt, dat eindelijk niemand hun eene plaats,tot het houden hunner bijeenkoomsten, durfdeinruimen.Verfcheiden achtingwaardige Leeraars teLonden, van hunnen ongelukkigen toeftand bericht*gekreegen hebbende, bevalen hunne zaakzeer ernstig aan de edelmoedigheid van hetPubliek, en raadden tevens die van Farnham,eene plaats, ter oefening van hunnen Godsdienst,te bouwen, alwaar zij konden vergaderenonder begunstiging der Tolerantie- Acte.Geholpen door de milde bijdraagen van veelegodvruchtige Christenen, maakten zij daaraanftondswerk van, en een ftuk gronds. gekochthebbende van een' perfoon, die een beminnaarFf 3w* s


4*64 LEERZAAME MENGEL-SCHRIFTEN.was van het Euangelie, werd het gebouw zoo,fpoedig- opgerecht en voltooid , dat. het zelveop Woensdag, den 16 October ,1793 geopendwerd, door de Eerw. Heeren WIL ES, FORD,en EYRE, welken ijder, bij die gelegenheid,eene _ toepasfelijke Leerrede hielden. 'Er wasop dien tijd eene groote fchaar van toehoorderen;en zoo is het ièdert doorgaands; volgendsde berichten die men van daar ontvangen heeft.Uit al het goede, dat daar reeds te weeg gebragtis, en uit de zugt tot het gehoor , desWoords, niet alleen onder de bcwooneren dierplaats, maar ook in de nabuurfchap, is bettehoopen, dat het Euangelie aldaar een' aanmerkelijkenopgang zal maaken.B E.


BERICHTENVANAANMERKENSWAARDICEB E K E E R I N G E N >EN VAN HET60DVBUCHTI0LEVEN!EN STERVENVANSOMMISSL E E R A A R S ,EN B E Z O U D E R EC H R I S T E N E N .


B E R I C H T E NVAN AANMERK ENS WAARDIGEB E K E E R I N G E N .H E T Z A L I GENZ E E G E V I E R E N DS T E K F B E B 3 D EV A NROBERTGRIERSON.Den 15 October 1794.ftierfROBERT GRIERsON,vanberoep een Hairkapper, te Soutkampton;een man, die door de Godlijke genade, inleeven en in fterven, de leer van GOD zijnenZALIGMAAKER verileri heeft. Veele jaarenbeleed hij de godvrucht, en in zijne leer enwandel, ftaafde hij, onberispelijk, zijne belijdenisvan het Euangelie. De GEEST derwijsheid en der openbaaring, had hem eene ongemeenklaare en ondervindelijke kennis doenerlangen van die Waarheden, welken den roemder vrije Genade, door eenen MIDDELAAR,ten naauwsten verbinden aan de gemoedlijkebetrachting van' Euangelifche gehoorzaamheid.In godvruchtige oefeningen, bezonder in hetgebed, was hij uitfteekend ootmoedig; en tevensFf 5 was


£63 HET LEVEII EN STERVEN VANv/as hij gezegend met een vast kinderlijkvertrouwen op de zorg en toevoorzicht vanzijnen GOD en VADER. En zoodaanig waszijne overreeding, aangaande zijn perfoonlijkaandeel in de liefde van CHRISTUS,dat zijne hoope, een' geruimen tijd, nietwas gefchud geworden, noch in een' aanmerkelijkentrap beweegdzelfs van den, dag zijnerbekeering af, tot den dag zijnes doods. Tenzelfden tijde, was ook zijn wandel zoo onbefmeten effenbaar, dat hij de liefde en achtingtrok van allen, die hem kenden. Hij was aanmerkelijkflipt en gemoedlijk , in de waarneemingvan den Dag des HEEREN. En fchoonde meerderheid der lieden van zijn beroep,hunne beezigheid op dien heiligen Dag voordzetten,aangemoedigd door het ongodsdienstigbeftaan en gedrag van een meenigte belijdersvan den Godsdienst, tot fmaad en oneer vanGOD, tot fchande van den Godsdienst, en totfmart en droefheid der waare godvruchtigen,durfde hij nogthans daar in van hun verfchillen,verklaarendc ,dat hij alle de gevolgen wildedoorftaan,, en zichzelven, in vertrouwen, aandc VOORZIENIGHEID, aanbeveelen, lieverdan,het Gebod des HEEREN te overtreeden,en een van de duidehjkfte- Voorfchriften vanzijn Woord te fchenden. In de opvolging vandit voornemen, kwam zijn geloof al ras op deproef. Hij kreeg verloop in zijn beroep , envermindering in het middel van zijn beftaan. Danhij liet zich hier door geenszins den moed beneemen,maar flerkte zich, om zijn voornemenvoltehouden. Hij verminderde van ftand


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 469en leevenswijze, om toch boven zijn inkomengeene verteering te maaken. Eindelijk verhuisdehij naar elders, te vreden met de bewustheidzijner oprechtheid, fchoon verzeld met:>;• e. Hij hield vast aan zijne, oprechtheid;tot bejC aüi-ruiterile, en was-daar door eenUil nma» 1 tfevteflJ een fterk beftrarBr van hun,die op *silEEK):N Dag hun dagelijksch beroepa-htervolgen, en ook anderen aanmoedigen omzulks te doen. Nogthans moogen wij niet voorbijgaana:mtemcrken, dat zijn GD hem niet\e. 1L' kvi) k:-t van de blijken zijner gunst-, enden onücriknd zijner Vrienden. Hij was eenopgerecht tecken van de waarheid en trouwe derGodlijke toezeggingen,, bezonder van die belofte,in Ps. XXXVII: 3. Vertrouwt - op dehHlEERE, en doet het goede, zoo zult. gij deaardt bewoonen, en zekerlijk gevoed worden Ca).Des Donderdags vóór zijn overlijden , Washij nog wél, als naar gewoonte, en woondeden Avondgodsdienst bij,' doch werd des anderendaagsmorgens overvallen van een fmertelijkongemak. het welk in °t einde bleek doodlijkte zijn, Des Saturdags- zeide hij, onder anderen,tegen zijnen Leeraar: „ Hoe gelukkig,„ dat ik de zorg voor mijne eeuwige belangen„ niet heb uitgefteld, tot eenen toeftand ge-„ lijk heden, waar in ik bijna niets vermag,„ dan met pijnen te worstelen!" Hij voegdeer bij, „ dat hij, aangaande den uitflag zijnerziekte, het zij dan ten leven,, of ten dood,„ volkomen gerust was" Des anderendaags,het- • (a) [Naar de Engelfche leezing.]


4?o HET LEVEN EN STERVEN VANliet de Predikant vernecmen naar zijne gefteidheiden gemoedsbeftaan, en verkreeg tot antwoord: „ dat hij, naar het ligchaam, zeer on-„ gefteld was, doch naar den geest zeer op-„ geruimd; dat hij niet vreesde voor den dood,„ want dat hij wist, in wien hij geloofd had."Des anderendaags morgens, was hij insgelijkszeer aangenaam opgeruimd; en toen zekerVriend met hem fprak, over de dierbaarheid,en beminnelijke hoedaanigheden van JESUS,zeide hij, met eene zonderlinge leevendigheid:,, O! ik kan niet genoeg tot lof van Hem ge-„ waagen!" en fcheen zich te beklaagen, dathij onbekwaam was, om te zeggen wat hijgevoelde. Ter dier gelegenheid , verhaalde hij ,hoe hij in zijn voornemen gefterkt was, omgewillig te draagen de gevolgen, van het nietwaarneemen van zijn beroep op des HEERENDag, door dit vers uit Ps. CXI1I: 4.Wie is aan onzen GOD gelijk,Die armen opricht uit het flijk?Nooddruftigen van elk verftooten,Goedgunstig opheft uit het fljf?En hen, verrijkt mtt eer en lof,Naast prinfen plaatst en weereldgrooten ?Des Donderdags hier aan volgende, fcheenener eenige teekenen tot zijn herftel zich optedoen.Dan ras bleek het, dat dit gevolgen waren vaneene^verfterving, welke wel draa de naderingvan zijn einde fcheenen te voorfpellen. Danhier


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 47 1hier onder bleef hij zeer geraoedigd, en werdin ftaat gefteld,om den laatften vijand met eeneonvetfaagde gelaatenheid te gemoec te treeden.Hij behield een gemoedigd onwankelbaar vertrouwenop den VERLOSSER, en eene leevendigehoope, in Hem, op de heerlijkheid.Schoon zijn verzwakkende toeftand hem niet toelietveel te fpreeken, was nogthans het weinigedat hij fprak, zeer belangrijk en vertroostende.Zeer nabij zijn einde zijnde, betuigde hij zijnegeloofsverwachting, in een versje van Dr,WATTS:De zonde ver geeven zijnde, hen ik veilig,De Dood heeft boven dien geen prikkel;De Wet gaf aan de zonde haare veroordeelend:kracht,Maar CHRISTUS, mijn Ranfoen, is geflorven.Het voorgemelde wordt getuigd, door iemand,die den overleedenen bijna 25 jaaren gekendheeft, en in zijne ziekte hem dagelijks bezochtheeft.Leezer, zijt gij een Christen in de daad,laat dan deeze getuige ,van GODS waarheidentrouwe u aanmoedigen, om vast te houden aaneen goed geweten, en een ootmoedig vertrouwenop GOD. Zekerlijk, er is loon voor denrechtvaardigen; die is wel onzichtbaar, maarnogthans wezenlijk, vast, en verheugend. Hetweinige, toch, dat de rechtvaardige/ heeft, i sbeter dan de overvloed der podloozen. Dj eGOD eeien,zullen ook door GOD geëerd worden.


HET LEVEN EN STERVEN VANden. Benijd derhalven de zondaars niet, maarzijt ten ailen dage in de vreeze des H E E R E N ;want, zekerlijk, er is loon op uwen aiLeid,enüwe verwachting zal niet worden aj^fiaeeden.Let op den yroomen, en ziet naar den o rechten;want het einde van dien man zal vrede zijn.Aan de andere zijde, Jaat zorgelouze Belijders,die zich vereenigen met de beginfelen engewoonten van eene losbandige weereld, enleeven in de veifmaading van een fteilig Ge-,bod van GOD, toch gewaarfchuuwd zijn, omgeene doornen te planten, welken hunne gewetensdoorwonden zullen op een fterfbedde!HET


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 473H E T V R E E D Z A A MU I T E I N D EV A NJ A M E S C O V E.Medegedeeld in eenen Brief 'uit Plymoutlï.Depijlen des doods vliegen bij meenigtenrondom ons, en veele ingezetenen van deeze.Stad, zijn het flagtoffer geworden van den allesoverwinrtendeilarm van den Koning der verfchrikkingèn.Het betaamt ons, derhalven, die;thands als op den rand des grafs omwandelen,met ftillen eerbied te luisteren naar die geduchtevermaaning, tot de nog leevenden: ZIETTOE,DAT GIJ BEREID ZIJT! Terwijl zulketooneelen zich rondom ons voordoen, kan nietsmeer fterkte en aangenaame gemoedskalmte toebrengen, dan de aanmerking, dat onze vriendenen medereizigers, die dezelfde zwakheden omdroegen,en met dezelfde vreeze als wij, teworstelen hadden, in de benaauwde doodsangstenvroolijk en gemoedigd waren, cn door degenade, cn het vertrouwen op de Zocnofferandevan den HEERE JESUS, over den laatflenvijand zeegepraalden.Dit werd aanmerkelijk bewaarheid., in hetaffterven van JAMES COVE, die ter deezerplaatfe overleed, den 19 November 1794., ' Mhet


474 DET LEVEN EN STERVEN VANhet 3c jaar van zijnen ouderdom. Terwijl wijtrachten zullen, eenige trekken van zijn karakteroptegeeven, kan men niet verwachten, datwij een volmaakt karakter teekenen zullen, ofter befchouwing zullen geeven een leven vanonbefmette zuiverlieid; dit heeft alleen onderde zalige bewooners van den Hemel plaats. Alleswat wij wenfchen te zeggen, is, dat wijoverreedende en voldoende gronden hebben ,om te gelooven dat de genade GODS in zijnhart woonde, en dat CHRISTUS in hem wasde hoope der heerlijkheid. Doch het was methem, gelijk het is met alle de erfgenaamender zaligheid; ///)' droeg ook zijnen fchat in eenaarden vat. Zijn karakter was best bekend,en gaf den besten luister, toen hij in dien toeftandgebragt werd, waar in alle vermommingwechvalt, en men op den oever der geduchteeeuwigheid zich gefteld vindt.COVE had reeds in zijne jeugd den HEEREgezocht, en had zich, federt eenige jaaren, alseen waardig lidmaat der Kerk gedraagen. Inden ftand zijnes levens, wandelde hij in eenennederigen kring, doch niet beneden de kennisneemingvan Hem, b'j wien geen aanneeming desperfoons is. Hij muntte uit in zedigheid, oot'moedigheid, en oprechtheid. En fchoon hij geengerucht in de weereld maakte, was hij nogthansmeest geliefd van hun, die hem best kenden.Sedert eenige jaaren, kwijnde hij onder ligchaamsongemakken, welken zijn leven in gevaarftelden; en eindelijk kreeg hij de teering,die hem ten grave fleepte, nadat hij omtrentvier weeken zijn kamer gehouden had. Ge-^duurende de eerste dagen zijner ziekte, was hijzeer


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 475zeer beroerd, en met vreeze aangedaan; de verzoekingenwaren fterk, en de blijken van zijnengenadeftaat zeer bewolkt. Hij klaagde meenio-wnf,dat hij die uitlaatingen van GODS liefdenietondervond, welken hij te vooren gefinaakthad. „ Evenwel" — zeide hij — „ offchoonmijn gemoed zoo donker en beneveld is, zou" ik dien ftraal van hoone welke ik heb, voor" geen duizend weerelden willen verwisfelen."Het was zijne geduurige en herhaalde bede, datde HEER zijne duisternis mogt opklaarem Enhier in werd hij verhoord. Hij brak, als t ware,op het onverwachtfte, ios, in eene taal vantriumf, zeggende: „ Ik heb gevonden Hem,dien mijne ziel liefheeft; ik heb bevonden," dat mijn GOD getrouw is in zijne toezeggin-" gen Want, offchoon Hij zijn aargezicht" voor mij verborgen had, het was nogthans\ maar voor een' oogenblik; en nu is Hij met' zijne goedertierenheid wedergekeerd., en heeft" zich mijner ontfermd! Nu, nu kan ik zegaen:de dood zal mij een welkoome Bode[] zijn. Och! had ik vleugelen, om optevlie-\\ gen, en ter ruste integaan!"Des Vrijdags morgens werd hem gevraagd:Indien de HEER hem zijne keuze gaf, or hijwd zou willen terugkeeren ? Waar ophij, meté me aangenaame gemoedsbedaardheid, antwoordde• Indien iets mijne begeerte zou trekken'tot' een langer verblijf, het zou mijne familie" zijn: maar de HEER kan en zal beter voorhun zorgen, dan ik bij moogelijkheid ^doen' kan Ik heb mijne huisgenooten lie-, en'! zou', om hunnen wil, wel bij hun blijven wil-„ leni echter nog meer verlang ik om ont-II. DEEL. Og bon--


4.7


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 477hij rond, op zijne weenende Vrienden, en meteen minzaam gelaat, riep hij hun toe: „Vaart„ wel! vaart alle wel!"Hier hebben wij, derhalven, wederom een*geheiligden getuigen , van de wezenlijkheid envoortreffelijkheid van den Godsdienst van JE­SUS. Ontwijfelbaar zeker is het, dat eene ziel,die, in doodsangsten, aldus in en over de ontbindingvan haar ftoflijk deel triumfeeren kan,daar in iets Godlijks doet blijken.Laat hier de jeugd, de zorglooze en ijdeleweereldlingen, een oogenblik bij ftilftaan, ophun zeiven nadenken, en leeren te fterven!Hier ziet men het nut en voordeel van vroegegodvrucht, in al deszelfs bekoorlijkheid. Enlaat hier een ijdele weereldling eens befeffèn hetgeduchte Contrast,, tusfchen den dood derrechtvaardigen,en dien van eenengodloozen. Degodlooze zal heenen gedreeven worden in zijnkwaad, maar de rechtvaardige betrouwt zelfsin zijnen dood.Gg 2AAN-


4~3 HET LEVEN EN STERVEN VAN. A A N G E N A A M B E R I C H TV A N D EG O D V R U C H TEN H E T Z A L I GA F S T E R V E NV A NDENJ O N G E L I N GJ O H A N S T O R C K .J)e Heer JOHAN STORCK, van Tottenham,ftierf den 29 April, 1794. in den ouderdomvan twaalf jaaren en agt maanden.Dees waardige Jongeling had het voorrecht,gebooren te zijn uit godsdienstige Ouders, enopgevoed te worden in de leer mg en vermaaningdes HEEREN. Daar hij zeer nadenkenden ftil van aart was, beileedde hij die uuren,welken andere kinderen van zijne jaaren, injeug-


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 479jeugdige fpelen doorbrengen, aan het kezenvan den Bijbel, en andere ftichtelijke boeken.Hij had bezonder veel op met JANEWAY'SGefchenk voor de Jeugd, het welk, naar allegedachten, goede indrukken op zijn hart gemaaktheeft.Wanneer hij, op een' Zondag morgen, omtrenttwee maanden voor zijnen dood, onderhet gehoor van den Heer WILKS was geweest,fcheen hij zeer aangedaan te zijn. Entoen zijn Vader hem vraagde waarom hij weende,antwoordde hij, dat zulks veroorzaakt wasdoor het geen hij zoo even had gehoord. Opeen' Zondag, omtrent zeven weeken voor dathij ziek werd, fcheen hij zoo opgewekt, enfprak zulke lieflijke en hemelfche taal, dat zijnVader nuenigmaal genoodzaakt was, zich, mettraanen van blijdfehap, te verwijderen, omzijnhart van dankbaare aandoeningen voor GOD,die zijne genade zoo zichtbaar aan zijn kindhad betoond, te ontlasten. Toen hij, dienzelfden avond, fprak over den gelukkigen enzaligen dood dier kinderen, van welken in hetGefchenk van JANEWAY melding wordt gemaakt,zeide hij: Ik hoop, dat ik, wanneerik ft erf, mag zee gepr aaien in den HEERE JesusCHRISTUS Dtngsdags daaraan volgende,werd hij zeer bemoedigd en getroost, dooreenbezoek van den Heer KNIGIIT. Sedert dientijd, begon zijne ziekte fterk toeteneémen, waaruit zijne Ouders konden opmaaken, dat zij eerlangafftand zouden me eten doen van een ge,liefd Kind. Het was omtrent zes weeken voorzijnen dood,, toen ik hem het eerste bezoekGg 3 gaf.


jfioHET LEVEN EN STERVEN VANgaf. Zoodraa ik de kamer inkwam, riep hij:„ O! Mijn Heer, hoe dierbaar is CHRISTUS,„ dat HIJ voor zulke zondaaren leeft enfterft!"Deeze aanfpraak trof mij zeer,- en wanneer ikonderzoek begon te doen naar den ftaat vanzijne ziel, vond ik, dat hij zichzelven hadleeren kennen als een gevallen en doemfchuïdigzondaar, en den HEERE JESUS CHRIS-Tvs. als eenen algenoegzaame'n Zaligmaaker 1 ;en hij gaf zijn verlangen, om voor zichzelvendeel te hebben aan den VE RL ÖSSER, op zulkeene wijs te kennen, dat ik volkomen overtuigdwérd, dat vleesch en Bloed kern deeze dingen nietgeopenbaard hadden. Ik betuig, dat ik hemdie bemoediging en vertroosting, welke ons deheilige Schrift aan de lammeren van CHRIS­TUS kudde.gebiedt te geeven, niet kon onthouden.—' Ik bezocht hem nu zoo dikwerf,als de. gelegenheid toeliet; en ik had het genoegen,te befpeuren, dat hij toenam in kennisomtrent zijne eigen onwaardigheid , en de oneindigedierbaarheid van JESUS CHRISTUS.Zekerlijk bad hij die belofte van onzen gezegendenVERLOSSER in zijn eigen perfoonondervonden: Wanneer de GEEST der waarheidzal gekoomen zijn, zal Hij?/alles indachtigmaaken. Hij wist Schrif uurplaatfen, die zootoepaslelijk waren op zijnen toeftand, en zijvloeiden zoo lieflijk van zijne lippen, dat ikvan verwondering en dankbaarheid vervuldwerd.Ik kan mij niet herinneren, in de meenigvuldigegefprekken, die ik met hem voerde,ooit eene plaats uit GODS Woord te hebbenaan-


SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 481aangehaald, waarvan hij, zoo draa ik liet eerstegedeelte noemde, niet terftond het tweedegedeelte opzeide, en zoo naauwkeurig, als ofhij den Bijbel voor zich had. Veertien dagenvóór zijnen dood,vraagde ik hem,of hij meendedat hij van zijne ziekte fterven zou? „Ik„ geloof ja", antwoordde hij; en voegde er bij:„ Ik verlang niet te leeven, ten zij het de wil„van GOD is, opdat de genade, die HIJ„mij, zoo ik vertrouw,gefchonken heeft meer„ en meer in mij mooge geopenbaard worden" ,zeggende verder: „ Dit is eene ellendige Wee-„ reld."Wanneer hij, op zekeren dag, fcheen te herleeven,zeide een Vriend tot hem: „ Gij be-„tert; en ik wensch dat gij nog een oud man„ moögt worden." Hij antwoordde: „ Het is„ om het even, of ik oud worde , of jong„ fterf, indien ik flegts in JESUS CHRISTUSgevonden worde." Iemand, die zijn' Vaderover zaaken van zijn beroep kwam fpreeken,vraagde hem, hoe hij het maakte? Hij gaf ten antwoord:„Slegt; maar het is gelukkig, gevonden„te worden in den HEERE JESUS CHRIS-„ TUS, en den dood te kunnen befchouwen niet„ als eenen Koning der verfchrikking, maar als„ eenen bode des vredes." Op een' Zondagmorgen , omtrent dien tijd, ziende zijn' Vaderzich gereed maaken , om naar de Kerk tegaan, zeide hij: „ Ach! Vader, ik wensch -„ te dat ik met u kon gaan!" Waar op hijzich tot zijnen Broeder wendde, en zeide: „ Lie-„ ve Broeder, wees zoo traag niet in het hoorenCg 4 ,, van


4^2 i HET LEVEN EN STERVEN VAN„van GODS dierbaar Woord." Zijn Broeder 1vraagde hem op goeden Vrijdag Ca) , of hij welWist, wat voor een dag het was ? Hij antwoordde: „ Dit is de dag waar op de H E E R des le-„ vens en der Heerlijkheid ftierf, en zoo ikhoop,ook voor mij!" Op dien zelfden dag,vraagde hem een' Vriend, hoe hij zich vond?waar op hij tot antwoord gaf: „ Slegt; doch,, indien wij zulke arme zonoaars niet. waren,zouden wij zoo niet bezocht worden." Wanneerzijn Vader hem, naar gewoonte, vraagde, óf hij niet wenschte beter te worden ? waszijn antwoord: „ Ik wensch bij CHRISTUS„ te weezen, dat is veel beter." Toen ikhem,kou daar na, weder bezocht, vond ik hemzeer zwak van ligchaam, en zeide tot hem:„ Mijn waarde , gij zijt zeer zwak." — „ Ja" ,zeide hij, „ doch de HEER is mijn fteun''.Toen ik hem te kennen gaf, dat ik vertrouwde,hij zou geleerd hebben, dat niets, hetwelk hij gedaan had, of lijden mogt, zijnezouden, of geheel of ten deele, konde verzoenen;berstte hij, met eenen nadruk, dienik niet ligt zal vergeeten, dus uit:Al de pieren en de lokken,Op het) Joodsch outaar geflagt;Zijn(a) [In de Bisfchoppaale Kerk, is de viering van dien.éag, federt de Hervorming, in gebruik gebleeven.}


50MMIGE GODVRUCHTIGEN. 483Zijn, tot reiniging van zonden,Van geen de aHermiiifte kracht..Twee jonge lieden, die hem Vrijdags voor hij.ftierf •, kwamen bezoeken , vraagden hem, hoe,hij voer? Hij antwoordde-: „ 11c heb nu niets„ meer te ftelien met de Weereld,mijn verlangens„ is alleen naar JESTJSCHRISTTJSI" Mijn laatftebezoek op één na, was Saturdag avondvóór zijnen dood. Hij was het grootfte gedeeltevan den voorigen nacht, zoo wel als dien dag,ijlhoofdig geweest, doch hij was nu, doorGODS gunst, voor een' oogenbük, gelukkigbij zijn verftand. Wanneer ik hem vraagde,hoe hij voer? antwoordde hij: „ Slegt, MijnH e e r >" — Ik vraagde hem, of hij wel wistivie tot hem fprak? waar op hij mijnen naam.noemde. Toen ik hem vraagde, hoe het met'hem was? antwoordde hij: „ Het goede en de„ weldaadigheid"... doch hij ftaamelde,en konniets meer uitbrengen. Hij zeide nogmaals: •„ Het goede en de weldaadigheid" . . . maarhij deed vergeeffche poogingen, om het geen er,volgt te zeggen. Hij begon voor de derdemaal^,en zeide wederom: „ Het goede en de„ weldaadigheid hebben mij gevolgd alle de da-„ gen mijnesJevens." Ik zeide daar op : ., Ik., geloof, mijn waarde, dat gij, indien gij kracht„ genoeg hadt, het overige van die troostrijke„ plaats op uzelven zoudt kunnen toepasfen.Hij lag een' oogenblik als in gedachten, enberstte toen, met vernieuwde krachten uit,Gg 5 ZE S"


484 HET LEVEN EN STERVEN VANzeggende : „ Ik zal in het huis des HEEREN„ blijven, in lengte van dagen!" Ik vraagdehem, of wij nog eenmaal te faamen onzefmeekingen wilden opzenden tot den Troon dergenade? Zijn antwoord wis: „ Ja, en ik hoop„ en vertrouw, dat wij, in eene' betere Wee-„ reld, den lof der Verlosfende Liefde vdor„-eeuwig zullen zingen." Toen ik vertrok, fprakik dien plegigen zeg n uit: De HEEK ztgemU, en behoede u ! de H ER doe zijn aangez cht,oier u lichten! e z. Dairop zeide hij: „ De,,' HEER zegenen,'ên behoede «ƒ" Dit warendelaatfte woorden , die ik hem hoorde fpreekèn.-Doch men behoeft zich niet te verwonderen,dat deeze waardige Jongeling, die zoo uitneeniendbeweldaadigd was, ook door den vijandder zielen werd aangevallen. Dit was de oorzaak, dat- hij den volgenden morgen tot zijnenVader zeide: „ O! Vader, ik vrees, dat ik„ niet in den hemel zal koomen!" Dit fchijntnbgthans eene der laatfte poogingen van denSatan te zijn geweest. Kort daar op, bezochthem een Vriend. Hij was toen zoo zwak,dat hij op de gewoone vraagen alleen antwoordenkon, dat hij zich in eenen flegten toeftandbevond; doch, na verloop van eenenkorten tijd, zeide hij op, en zong vervolgends,een gedeelte van het Lied: BLEST BE THEDE AR UNITING LOVE! enz. Des Maan aagtmorgens zeide hij tot zijne Moeder; „ O Moe-„ derl Welk eenen dierbaaren en goeden CHRIS-„ TBS hebben wij!" Zij vraagde hem:- „Vindtwgij Heta zoodaanig voor uwe ziel?" Hj zeide:


• SOMMIGE GODVRUCHTIGEN. 483.de: „ Jazeker"; en voegde erbij: „Wanneer„ wij in die gelukkige Weereld aanlanden, zuï-,, leri wij zingen: BLEST BE THE DEAR„ ÜNITING LOVE, THAT WILL NOT LET„ us PART ! Omtrent dien tijd, naderde hijmet zijne gebeden tot GOD, en fmeekte: „ O„ GOD! zegen mijnen waarden Vader, en Moe.„ der, mijnen Broeder en Zusters, en mijne„ fchoolmakkers." Des Maandags morgens,vond ik hem fpraakloos; doch hij gaf duidelijketeekenen, dat hij zijn redensvermogenhad, en dat hij de tegenwoordigheid des HEE­REN genoot. Hij deed verfcheiden maaienpoogingen om te fpreeken; maar hij was buitenflaat om zich verftaanbaar uittedrukken.Wij knielden daar op neder, en bevalen zijnenvertrekkenden geest aan GOD. Dit was, tenopzichte van zijn ligchaam, een nacht van urengebeproeving. Omtrent een uur vóór zijnendood, knielde zijn Vader naast zijn bed neder,en terwijl hij bij den HEER JESUS aanhield,dat Hij, die zelf, voor zondaaren, DOOR.HET DUISTER DAL DER SCHADUWB DESDOODS gegaan was, zijn f ervend Kind wildeonderfteunen en verkwikken,• fcheen het, als of deHEER den begeerden zegen verleende, wantde Jongeling ftrekte zijne hand uit, en legdedie in de hand van zijnen Vader, en er vertoondezich op dat zelfde tijdftip een zeer bevalligelach op zijn gelaat. Dingsdag :morgen,omftreeks negen uuren, werd hij geroepen,om zich te voegen bij DE GEESTEN DERVOLMAAKTE RECHTVAARDIGEN, VOOrden Troon, en om den lof der verlosfendeGe-


4$6 HET LEV. EN STERV. VAN SÓMM. GODVR.Genade voor eeuwig te zingen. — De HEERgeeve, dat een aanzienlijk getal van het opkoomendgedacht die zelfde Genade leere kennen0den HEERE JESUS liefhebbe, en weete,DAT CHRISTUS IN HET LEVEN, ENtN HET STERVEN GEWIN ZIJ!J. M.ANEC-


ANECDOTES,OFZ O N D E R L I N G E X X L E E R Z A A M SG E VA L L E N;M E R K W A A R D I G E P L A A T S E N U I T Ï O M M I Q *GELEERDE E N GODVRUCHTIGES C H R I J V E R S ;K E T E N S E E N I Q E TAN D E K Z X L V S KKORT B O N D I G E Of ZINRIJKES P R E U K E N .


A N E C D O T E S ,O FZ O N D E R L I N G EE NL E E R Z A A M EG E V A L L E ' N .In de Bazekr Samlutigen, IX. Stuk,Bladz.302. wordt gezegd:Ijit Engeland wordt gemeld, d atde beroemde„Zeeheld SIDNEY SMITH, die ook de SijrifcheVesting, Jean d'acre, zoo dapper verdeedigde,niet alleen,wat zijn perfoon betreft, zeer, Chiisteijk gezind is. maar ook onder zijne ma*„ troozen Hijbeis en andere ftichtelijke Boeken Wt-„ deelt, ja zelfs biduuren met hun houdtrBE*


49o ANECDOTES, OF ZONDERLINGE GEVALLENIB E K E E R I N GV A N E E N E NL A N D M A H,DOOR E E N E VRIJZ E L D Z A A M EO M S T A N D I G H E I D ,JOHANNES DICKSON, een Boer, in het Karspelvan Ratho, nabij Edinburg, was lang een vreemd*lino- van den onuitputbaaren rijkdom der Genade, H Jmaakte geen werk van den openbaaren Godsdienst,.of, zoo hij ooit, op des HEEREN Dag, ter Kerkein


ÉN LEaRZAAME GssiiGDEN.4SIóp zijn verzoek, ten zijnsn huize gebrast. Terwijlhij, na den maaltijd, met eenigen zijner ligtvaardigevrienden zat te praaten thoorde hij. tot zijne verwondering,het Kind twee- of driemaaten, op kinderlij*ken toon, zeggen: „O! Godlijke genade!" Deezewoorden maakten op het hart van den Vader eenendiepen en blijvencien indruk. Hij begon natcdenkenover zijne zonden, en over de kracht dier Genade,welke reinigt van allezonde — zoo lang het voorwerpzijner godlooze fpotteruij. De HEILIGE GEESThad zijn hart geopend, en bragt hem nu, gelijk eeudwaalend fchaap, tot den Mal der Godlijke Liefde.Sedert dien tijd, heeft hij fteeds gewandeld als eendie van den HEERE geroepen is, en vruchtenvoordgebragt der bekeeringe waardig. De woorden,welken, door de -lodlijke genade, zoo gelukkig aanleidinggaven tot zijne gemoedsverandering, warende gewoone uitboezemins der godvreezencie Minnemoeder,welken het Kind had leeren nallaamelerj.Zoo werd, in een (terkfpreekend voorbeeld, de taalvan een' heilig Dichter bewaarheid : Uit den mondder kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid.EPAPHRODITUS.[Men ziet hier uit - de waarheid van het gevalverondeifteltende — wat een vroom godvruchtigvo« rbeeld, dour de dodlijke genade, vermag. Menm'.ogede kinderen leeren bidden en danken -~— enwaarom zou men daar niet mede. moogen b#ginnen,van de allereerste ontluiking hunner vatbaarheidaf, zonder hier minder of meerder jaaren des ouderdom*ie bepaalen V — dan. indien Ouders in hunnegewone gti'prekken en daaden,aan hucme Kinderengeen godvruchtig voorbeeld geeven, zal het biddenen danken leeren hun geen of weinig voortel aanbrengen,en niet zelden aanleiding geeven, dat devereischieeerbied voor de allerhoogste Majesteit inbun onderdrukt, zoo niet nitgeroeid worde.]II. DEEL. Üh. ANE€«


49» ANECDOTES, or ZONDERLINGE OKVALLEM,A N E C t D O T E SV A NMEJUFVROUWLEP.jVfejufvrouw LE P—, op welke de volgen*AIVECDOTES betrekking hebben, was eene Fran-Jche Dame, die in haare jeugd naar Engeland kwam,met veel van die leevendigheid, welke der FranfckeNatie eigen is. Zij was onder het bezonder opzichtvan eene deftige en uiterlijk godsdienstige Jufvrouw,die haar beweegde om ter Kerk te gaan; maar dedorre en drooge wijze, waar op de dienstdoendeGeestlijke zijn werk verrichtte — zooonderfcheiden vande manier der bukenlandfche Godgeleerden -walgde haar zoo zeer, dat zij haare aandacht kwijtraakte, en warklijk in eenen vasten flaap viel. Hier\>ver was haare Engelfche vriendin zeer verftoord,die haar deswegens fcherp beftrafte. Op eenen anderenZondag bragt haar die zelfde Leidsvrouw onderhe^gehoor van den Wel Eerw. Dr FORDYCE;maar zijne buitenfpoorige gebaarden, bragten haareiachfpieren in zulk eene fterke beweeging, dat zijzich niet kon weerhouden, van in een ichaaterendgelach uittebersten; en men verzocht haar, de plaatsder Godsdienstoefening te verlaaten, waar ze zooweinig eerbied voor het Godlijk WEZEN, en zijnevereerers, getoond had. Te huis koomende, werdzij zeer gepast en ernstig onderhouden ; waar over zijzoo geraakt was, dat zij befloot, geene Godsdienstigeplaatlen meer te bezoeken. Na dit voorval, ge*beurde het, dat haare Vriendin , des Zondags uit deKerk kooniei.de, haar beezig vond met het feezenia


EN L E E R Z A A M E GEZEGDEN; 4°3in eenen Roman. Dit deed haar al haar geduld verliezen;en zij zeide haat, dat ze dit niet duldenkon, maar liever zoude zien, dat ze in haare eigenpaapfche Kapel ging, dan aldus den Sabbath te.fchenden. Zij antwoordde, in gebrooken Engelsch:3, Wat zal ik doen, Mejufvrouw. Ik gaa naar de,« Kerk, om n genoegen te geeven, en daar val ik„ in flaap; ik gaa naar de OefeningVen daar lach ik.,, En,em u de waarheid te zeggen ,ik denk,dat mijn,, Godsdienst de rechte niet is, want die leert mij»„ beelden te dienen, en GOD zegt: Gij zult u geen„ gefneeden beeld maaken. Indien ik, derhalven,„ andermaal naar eene plaats van godsdienstige oe-,, fening gaa, dan zal het zin om zekeren Heer,, WHITF FIELD te hooren, want men heeft mij„ groote dingen van hem gezegd." — », Goed",zeide haare Kngelfche Vriendin, „ wij zullen onderzoeken,waar hij predikt, want ik zoude lieverhebben dat gij hem hoordet, dan dat ge óp zulk„ eene wijs den Sabbath zoudt ontheiligen." Menonderzocht hier op, waar de plaats van den HeerW H I T E F I E L D was. Die groote Man was reedsoverleeden, het welk de Jufvrouwen, op dien tijd,geen van beide wisten. Zij vernamen, nogthans,ipoedïg, dat zijne Vergadering, gewoonlijk, nabijMoorjields werd gehouden. Om deeze té zoeken,gingen zij op eenen Zondag avond op reis; en koomendenabij de plaats, genaamd Little Zoar, zagenzij veel volk in- en uitgaan, het geen naar deedVermoeden, dat dit de plaats zoude zijn. Zij hoerdende preek; en Jufvrouw L E P— riep uit: „ Ditis de goede leer! Dit is de goede leer!" Haarewijze Vriendin verzocht haar, niet re haasrig te oor«deelen, overmids zij wilde onderzo ke ), of zij goedewerken leerden,- „ want", zeideze, ,, uit hunnewerken moeten wij ze kennen." „Voorwaar, Me.,, jufvrouw '', antwoordde het Franfche Meisje,,, die raad is goed^; en nadat men onderzoek gedaanhad, vöndmen, dat het Wetbejlrijders waren \a\m(«j [Aldus worden niet zelden gebrandmerkt &ie gec-H h 2neo,'


494 /NECDOTË, OF ZONDERLINGE GEVALLEN,De Jufvrouwen verfiëteh derhalven deeze plaats, enb*e! iffitèi Iboedi; den Tabernakel t«), De HeerT ÏÜS.KNJGHT predikte- en de Franlche Juf-V uW riep met öpgetoogenheid uit':..», Dit is degöedè en rechte leer! en hier word; ook dedengdj, betracht! Hier wil ik ter Kerk gaan!" ,,Ja''Zftde de voo; zichtige, op eigen gerechtigheid fteunende,Jufvrouw, ik denk dat| men hier dePredestinatie gelooft; en gij kunt het toch nier.H voor recht houden, dat GOD een eenig fchepfel,*, zou hebben gemaakt, om verdoemd te worden."—,, O neen ! " antwoordde Jufvrouw L E P .,, maar ik zal zelf de zaak onderzoeken." De eerstegelegenheid werd greetig omheisd, en de ijverige onrierzóekfter,zich vervoegende bij eene goede oudevrouw van die Vergadering, die meer ijver dan voorzichtigheidbezat, vraagde zachtjens: ,, Ei lieveMejuf vrouw, gelooft men hier de Predestinatie? —«„ En waarom niet?" zeide zij; „ hoe kan menan-5, ders , dan dezelve te gelooven? de Bijbel iser vol van" Oe vraagfter was getroffen. Zijhaastte zich naar huis; en de eerste vraag welke haargedaan werd, was: „ Gelooven zij daar de Predesstinatie' 1 ." -— „ Eene oi;de Jufvrouw heeft mij« gelegd dat ze die gelooven" was het antwoord.—,, tVhar". vervolgde de Franfche Jufvrouw, ikheb heflooten . om het den Predikant zeiven revraa?gen." Kort daarna> ontmoette zij den Hêer T.KNJGHT. — lieve, Mijn Heer", zeide zij,„ wilt gij mij wel vergunnen, dat ik u eenige vraa*„ gen doe f" ,,~i£eer jgaarne", antwoorddede goede man „-D:m moet gij weeten", zeide )uf-' vrouw L E P — „ dat ik in den Roomfctten Gods-, dienst ben opgevoed; maar ik denk, dat dit de„ rechte Godsdienst niet is, omdat die leert debeel-„ den te eeren, eh ik koom met genoegen onder uw. »j genen,die de Rechtvaardiging leeren, niet uit de werken,-maar uit het geloof'. ](a) [Dit is de Vergaderplaats, in Londen, waar deivolgért van WHITBFIELD nog hedendaags prediken.]


EN LEERZAAME GEZEGDEN. 495„.gehoor, Maar, Mijn Heer, mijne vrienden zeggen.,, mij, dat gij de Predestinatie gelooft; en eenegoede oude Vrouw, die tot uwe Gemeente be-\, hooft, bevestig? dit. Ik heb daarom ie vrijheidgenoomen, u zeiven daaromtrent te vraagen." DeHeer KNIGHT, zonder haar een regelrecht antwoordte geeven, zeide wijslijk tot haar: „ Men moet niets, gelooven het geen elke oude vrouw zegt. Gelooft., gij, dat sij eene armé zondaares zijt ?",, Ó-' ja, Mijnheer.'' — ,, Gtvoelt gij dat gij,, CHRISTUS noodig hebt?" ,, 0: ja MijnHeer!" — „ Gaa dan voord", zeide de HeerKNIGHT, „ met de openbaare verkondiging van„ GODS Woord te hooren, en onderzoek deSchrif-„ ten, om te' zien of ik de waarheid predik, of nie; 'Zij volgde zijnen raad; en kort'daarna, predikte hijover de Eeuwige Voorbefcliikking, en verzocht zijnetoehoorders, dat ze, het geen hij te zeggen had,met hunne Bijbels zouden vergelijken. De FranfcheJufvrouw deed dit; en zij werd volkomen oveuuigdvan de waarheid. Nu was het bij haar de vraag nietmeer, of de Predestinatie eene waarheid van GODwas, of niet, maar, of zij tot dat gelukkig getalbehoorde, het welk tot de Zaligheid beft.md was.Zij werd naderhand een bevestigd Christen, voegdezich bij de C'emeente van den We! Eerw Heer13REwER, ftierf voor eenige jaaren in den HEK-RE, en werd in de begraafplaats van dien Heer lecaarde befteld.Hh 3 E WAL*


tySANECDOTES, OF ZONDERLINGE ^GEVALLEN,EWALDUS KIST, Leerredenen, //. DetUVoorredé, Bladz, F-Vlll.Algemeen nuttig'te zijn [in mijne Leerredenen]voor menfchen van alterlei denkwijzen, is ook in ditDeel [mijner Leerredenen] mijne bedoeling. Maardit doel tragt ik te beteÏKgïi, niet door het geene ikvoor waarheid houd'e te verbergen, [gelijk , helaas !gefthie:t .


EN LEERZAAME GEZEGDEN. 49?waarheden, ,en tusfchen onze gegronde gerustftelling,en niet flegts uitwendige, maar ook inwendige\erbererine;. Ik reken mij daarom ten duurften verpbgt,deze begrippen en grondbeginfelen mijne medetnenfchénten fterkften in te boezemen. Hoe gelukkigzou ik mij' rekenen, indien ik ook bevoorooirdeeldentegen deze waarheden overtuigen mogt , om evendaar door aan de zaak der deugd en der zedelijkheid,op welke zij mij toefchijnen, den grootften invloed tehebben, bevoorderlijk te zijn! Wie tot algemeenenuttigheid wil fpreken of fchrijveii, wie troost, deugden godvrucht onder allerle| menfchen wil verbreiden,moet geene gewigtige wa'arheden en hulpmiddelenverbergen, die hij weet, dat op de bevordering vantroost, deugd en godvrucht de kragtiglle uitwerkinghebben. Neen hij moet ze ten algemeenen nutteopenbaren. Hij moet ze prediken op de daken, enniet ophouden, die aan anderen aanteprijzen.Dit zij alleen zijne voorzorge: Hij drage het geenehij gevoelt, en heilzaam acht, met zedigheid, gematigdheiden befcheidenheid voor. Hij zoeke eenenijver met verftand te bezitten, ovartuigend te fpreeken,en altijd'te handelen, overeenkomstig die liefdejegens alle menfchen, die een der pligten is, die indit Deel zal worden .ontwikkeld en ingeboezemd!Als de Schrijver der Nituwe Faderlandfche Bihiiotheekdit leest, en zich tevens herinnert, 't geen deEerw. Heer J. E. MEBIUS, in de Voorrede voorhet III. Deel zijner Gedenkwaardigheden, ten opzichtezijner haatelijke Recenfie, heeft aangemerkt, danzal hij daar uit ligtlijk kunnen opmaaken, dat hetgeenszins uit eenige neiging tot Kettermaakerij--waarvan hij in zijne Recenfie, No ia. Bladz. 568, gewaagt— ontfpruit, wanneer een geleerd rechtzinnigMan, over eene onbèdachtzaameftruikeling, op eenezedige en befebeiden wijze, onderhouden wordt. Intuslchen,vergeetende de les' van CHRISTUS , Matth. Vlf;3—J, maakt de Recenfeht zelf zich fchuldig aanKettermaakerij, naardien hij den Schrijver van zekereBrieven over het Avondmaal, in gemelde Recenfie,Hh 4ver.


498 A N S C D O T R S , O F Z O N D E R L I N G E G E V A L L E N ,verdacht maakt, als neigde hij tot de wangevoelensvanJ E A N D E L A B A D I E , zonder eenigen fchijn offchaduw van bewijs daar toe aantevoeren.•JANVAN EIJK, Eenvoudig onderrigt overden Heiligen Doop, Bladz. 139.Men zegge niet: „ de Kinderen moeten en kun.„ nen, offchoon niet gedoopt, echter onderweezen„ worden in de leer van den Godsdienst, mits men„ buiten het Characteristieke van eene bijzondere* Geloofsbelijdenis blijve, [gelijk de Maatfchappij.,, Tot nut van het Algemeen te Amflerdam , zulkstot eenen grondregel'heej't aangenoomen ] en zichtot het algemeene b:paale, om hun hunne keuzes, vrij te laaien, en die tloor geene ingeboezemde,, vooroordeelen , dwinge." Wel aan dan ! men fluitezijn éigen hart voor de liefde van den dierbaarenjesus! men legge zich zeiven eene Wet op, om'niet van Hem te (preeken ! [ noch zoo, als Bij waarachtigtn eeuwig God. is, onze verzoenende Borg, en deFerlosfer van onze zonden. ] Men doe zijn best omeen natuurlijken Godsdienst imevoeren! men bevlij •jige zich oin van zijne kinderen verflandige Heidenente maaken , [gelijk het Amfierdamfche Ontwerpdaar heen leidt-} op hope, dat zij godzalige Christe*nen mogen worden door dien weg: maar nu! menitome te fterven eer dan de Naderen eene keuaedo p n 1 zullen zij Christenen worden , of Heidenenblijven? Wat dunkt 11V Ik meen duidelijk genoeg tehebben aangetoond, aan welk een gevaar men zijnekinderen bloot geeft, wanneer meri hen niet lastïioojen, maar aan hun zelve overlaat.Profc.


EN EIK RZAAME GE2ESDEN. 49)Profr..REGENBOOG.in zijne door '


^POO AN.ECDÖTE5 OP ZONDERLING* GEVALLEN,D. J. KOPPEN, De Bijbel een Werk derGodlijke Wijsheid,, 11 Deel, Bladz 323.De reden gelijkt in dit Stuk [de bovennatuurlijkeöpenhaanng des Bijbels] eenigzins naar het bh oteoogi, de Bijbel naar eenen Verrekijker; hij di igwn deezen laatften bedient, zier aan den heme etalleen die Sterren, welke natuurlijk zichtbar jnvoor ongewapende oogen; hij houdt zijnen kijkerwoor bet eenig toereikend middel, om on zu'k enen«ltand waarneemingen tc doen. en verwerv aaromÉ gebruik niet van zijn natuurlijk sre/.icht, zn der hetwelke de kijker hem van geen dienst kon weezen,maar daar tegen zoude hij zig Yerze> ten , wanneer iemandzeide : het geene ik met mijne bloote oogenmet aan den hemel zie, dat is daar ook rfiet , eraheek geen beftaan. Op deeze wijze handelen de echteProtestanten met den Bijbel.G E .


EN LEERZAAME GEZEGDS». 5«»G E D A C H T E NN A D E NG E W E L D I G E NS T O R M ,VANDEN9. NOPEMBER, 1800.Bevindende ik mij des 'tijds des avonds in deGROOTE R £ 1 Kfcsift^'nifc!^ i» vM ftw»


SOk ANECBOTES, OP ZÓMjERLtffGB GÉVALLEN,HejTempelchoor liep voi.depriester klom naa- boven(*; sOm , volgens zijnen last,Den God van 't groot- Heelal te'aanbidden en-të loven,Gelijk 't een' Herder past.Gods Almacht gaf een' wenk, en al deftormenloeiden,Al 3oridreiid M!OJI* dè ;1 iSSt,En, daarliet Wolkgevaarte als trotfche bergen groeide,* * Loosde 5 elk een bange zuchr.Het fidderde alles- wat ten Tempel was getreden,Het hooggewelfde dakScheeh'rommelende ftraks te ftorten naar beneden,'t Gaf alleg krak op krak.De Priester ftond ontfteld, met bleek beffurve kaaken,_«jÏDiar aH6s Uitvin beeft, M f>En hief zijn handen op, wijl denr en zuilen kraaken,Tot Hem, die eeuwig leeft.MaardeAhnacht had gewenkt,'t gebed fcheen niet te baten't Was ijzing van rondsom;De Orkaan was tomeloos; elk vlucht als uitgelaten,Van 't fchokkend Heiligdom.nslafilqslJiliS'^01^* 0 ' 3^ n c s * ^ C'*'-L8 2S V*De hoogstgétopte eik, viel als een rietje neder.. Geduchte Majefteit'.Het ftevigfte Paleis, fchudt als een lichte veder,Voor uwe;;Almogendheid!. MenJIH(*) De Predikant G. W. J. B o NN E T , moest des avonds'en 5 uuren prediken, in de Groote Kerk.


EN LEEfcZAAMfi GEZE*D6N, ' fjójjMen hoorde van rondsom, de öntzetteridfte geruchten.Wat was die ramp geducht-'Daarfchoorfteen,pan,englas,en lood en venfter vluchten^Als 1pijlen door dé lucht,Watraacht,hoe uitgebreid,kan deOppermachtbeteuglen?Dus zuchten groot en kleen;Zijn arm omvat den wind; H ij wandelt op zijn vleuglenf 1Gelijk een Held daar heen!Het woedende Element vloog fchuimcnde uit zijn palen,En kiel en volk verging.Wat fchrik kon bij den fchrik van dezen avond halen ,Dien elk het hart beving?Zoo lang 't wijsgeerig oogGods grootheid zal ontdekken,Aan 't fchhtrend' Firmament,Zoo lang blijft deze dag, met onuitwisbre trekken ,In Neêrlands hart geprent.Hoe menig fterveling moest niet het leven laten,Met Vrouw en hulploos Kind,En vinden 't open graf in fchuur, rivier, offtraten,Verplet door dak en bintl'tWas ofdeRechter reeds doorzijn veel duizendeEnglen,En verdren Hemelftoet,Het naamloos toongeluid der Godsbazuin deed menglen,Dat dooden wekken moet.Maar,v


594 ANECD. or ZOND, GEV. EN LEEHZ. GEZEGD.Maar, de Almacht gaf een* wenk,en al de ftormea zwegen,Eerbiedig luistrend, (lil.De Raad des Eeuwigen bad zijn befiag gekregen,Door een geducht: ik wil!De doodfche nacht verdween voor blijde zonneftralen;Genade had gered;Het dankend vreugdelied klom door deazuure zalen ,Voor 't kermend noodgebed.WILLEMSMITS.ÏN-


INH O U DVANH E T7 IV E E D E DEEL.M E N G E L - S C H R I F T E N .Het Karakter van den Apostel PAU­LUS kortlijk gefchetst. . Bladz, I 267.Een praktikaal Foorjtel opgelost- . 24.Betoo? over de onderfcheiden Trap.pen van Heerlijkheid in den Hemel. 35.Beloon; van de aangelegenheid der Leerw« GODS genadige Belooning. 43-Het Leven des Geloofs aangepreezen. 72.Godvruchtige Brieven van WILLIAMTUCKER. • • • --77-212.31I.Overtuiging van Zonde. . 84.Inleidende Aanmerkingen tot eenigeStukjes, betreffende de Zendeling-Genootfchappen. . - •127«Affcheids-Brief aan de Zendelingenuit Engeland naar de Zuidzee Eilanden."• • • H2-Bericht vaneen Zendeling- Maatfchap*pij te New-York 1» Noord Amerika.1 Jö.Plan


ge en huislijke Genoeg ens, *ft* M Zin-I N H O U D .Plan van dezelve. », .Js/aaz, 169,Brief van eenen Leeraar uit Zweden. . ll 8 o.Christelijke Wijsgeerte. . .l 8 gBetoog over het Geloof van IZASK. .2 0 ABezonde> heden raakende de Zendeling. Ge.nootfchappen. Vervolg van Bladz? 187 240.Aanfpraak aan Bedienaars van het Euangelie.mAandacht op PSALM LXV. 12. bU heteinde van het laatfte Jaar derötiende Eeuw. .319„380.Brief van SÏEFANUS aan GAJUS. .3 8 !j.Antwoord Van GAJUS aan STEFANUS. 389Brief van FILO GAJUS. . , ^Antwoord van G^jus. . . ^„Beantwoording der Vraag: Hoe kan iemandverzekerd zijn, & hij va GODverkoelen is tot eenen Bedienaar vanvernachten tot dat gevvigtig Ambt ?m.Aanmerkelijke of Leerzaame GezegdenGven JONATHAN EDWAHDS.Uit U. BINNING , 0.>er het dienen vanGOD u geest en VVsarheid. .* • 39/«^ ^ ^ ^ ^ • ^ ^ « « N E O P H O T U S . — 40?/)* *rVeder gebw ewerwoggeBt_ ^Ow- de uitgebreidheid en het vermogen derymenschhfke Reden i~ ~ " u genaer3Godsdienst. " taaktnvan den


I N H O U D .Zinbeeldig Ferhaal. . . Bladz. 443.Over het hedendaagsch verzuim van eeneGodsdienjlige OpvoedingmBerichten raakendedenGodsd, /«Engeland. -—BERICHTEN VAN BEKEERINGEN, B»z.462.'9J.^dafres" d£ - Bekeerin S «»" groote Zon-• 225.-De Ondervinding van PHILOLATHBS. ,33.Belangrijke Ondervinding van EUTYCHJSza/fc ,?* zegevierend Sterfbedde vanR.OBERT GlUERSCN.' 467.Het vreedzaam UiteindevanU^Qovt.4« van de Godvrucht en hetstiet" V a n d e H '^geding JunT^' 478.Bekeering van eenen Landman , door eenevrtj zeldzaame Omftandigheid.ANGEZEG»S5 i r M E R K^ARDl Gr


I N H O U D .MerkwaardigeBeftuuring derFoorzienigh.'Bladz. 243.Nuttige uitwerking van eenen Droom. —— 246.Anecdote, getrokken iiit een zeldzaam enfchathaar Gejchrift . —— 248.Anecdotes uit het Leven van EDMUND [ONES. 368.Fragment uit de Brieven van M. WoL-STONECRAFT, » . 37 2 « iMerkwaardig Gezegde van J. OWEN. .— 372*Uit de N Vaderlandfche <strong>Bibliotheek</strong>, IV.Deel, No. 3. . • 373-Gedachten van J. II1 NLOPEN. 374-Uit J. vANLooENSTEirfj Befchouvvingvan Zion. — 374-Uit de Baze'er Saroli: igen, IX- Stuk. . . 489.Anecdotes van Mejufvrouw Le P — . —— 49a.Uit EwALDUS KIST, Leerredenen, ft,Deel, Voorrede. . . 49 ö -Uit J. VAN EYK , Eenvoudig Onderrigt overden Heiligen Doop. . . 498.Uit de Prijsverhandeling van Piofr. REGE NB OOG. , . . 499*Vit D. J- KOPPEN, De Bijbel een Werkder Godlijke Wijsheid. . . 5°°>D I C H T S T U K J E S .De Menfchenvriend- • . — Ï2G".Golgotha. . • . . . . 374-Jan het Zendeling-Genootfchaj) in Nederl. — 375Gedachten na denitorm van den 9N0V.1800. — 501.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!