13.07.2015 Views

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

BIAXiaal 309 6Op de hogere, drogere delen van de strandwal was een duinstruweel aanwezig waarvanjeneverbessen een belangrijk onderdeel uitmaakten. Jeneverbes is een struik van droge,voedselarme, zandige grond. Tegenwoordig komt ze voornamelijk voor in voormaligestuifzandgebieden, waar de struiken de eerste pioniers zijn in de struweelvorming.Jeneverbessen zijn niet bestand tegen concurrentie van loofbomen, behalve in situatieswaar de opslag van loofbomen verhinderd wordt door begrazing door grote herkauwers(vee, groot wild). Aanwijzingen voor begrazing door vee of menselijke activiteit zijn inhet onderste pollenspectrum echter niet te vinden.Tijdens pollenonderzoek in het West-Nederlandse kustgebied wordt pollen vanjeneverbes zeer vaak gevonden. Uit het tot op heden uitgevoerde pollenonderzoek inWest-Nederland blijkt dat jeneverbes zich zeer snel na de vorming van de strandwallen(globaal vanaf 5000 BP) op de strandwallen vestigt. 11 Meestal wordt een jeneverbes-piekin de pollendiagrammen voorafgegaan door een piek van duindoorn (Hippophaerhamnoides). Ook pollen van duindoorn is in het onderste spectrum aangetroffen. Hetbetekent dat op de strandwal ten tijde van de vorming van het onderste veenlaagje eentypisch duinstruweel aanwezig was. Zowel duindoorn als jeneverbes verspreiden hunpollen slecht, waardoor een laag percentage, zoals hier het geval is, toch indicatief is voorhun aanwezigheid op de strandwal. Overigens zijn er geen aanwijzingen voor enigemariene of brakke invloed, maar dat hadden we op grond van de geomorfologie ook nietverwacht. Het milieu is, in de tijd die verstreken is sinds de vorming van de strandwal,geheel verzoet als het veen vanuit de voormalige strandvlakte tegen de flanken van destrandwal als het ware omhoog kruipt.3.1.2 Niveau 70 cmHet sediment op dit niveau bestaat uit zandhoudend veen. Tijdens de vorming van hetveen is blijkbaar regelmatig zand ingewaaid.Het boompollenpercentage op dit niveau is met 23 % hoger dan in het onderstepollenmonster. Jeneverbes maakt nog steeds deel uit van de vegetatie op de strandwal,maar duindoorn lijkt te zijn verdwenen. Vergeleken met het onderste monster is hetaandeel van els (Alnus) iets toegenomen. Dit betekent mogelijk dat deze boom zich langsde rand van de strandwal iets heeft uitgebreid. Standplaatsen waar elzen optimaalvoorkomen staan vaak ’s winters onder water. In de zomer droogt de bodem oppervlakkiguit. We kunnen ons voorstellen dat zich aan de rand van de strandwal, op de overgangtussen het zand en het veen standplaatsen hebben bevonden waar elzen het goed deden.Aan de locale, kruidige vegetatie lijkt niet veel veranderd te zijn. Nog steeds is sprake vaneen moerasvegetatie die gedomineerd wordt door cypergrassen.3.1.3 Niveau 65 cmHet sediment op dit niveau bestaat uit venig zand.Het pollenspectrum valt op door een aanzienlijk hoger boompollenpercentage dan deandere monsters uit het profiel. Het boompollenpercentage van 52 % betekent datwaarschijnlijk sprake was van een open bos of bosrandsituatie. De toename vanboompollen moet worden toegeschreven aan berk (Betula), hazelaar (Corylus), eik(Quercus), linde (Tilia) en els. Met uitzondering van de els, groeiden alle bomen ophogere, drogere standplaatsen op de strandwal. Jeneverbessen maakten nog wel deel uitvan de vegetatie op de strandwal, maar het aandeel van loofbomen is groter geworden.Interessant is de aanwezigheid van pollen van liguster (Ligustrum vulgare) enkamperfoelie (Lonicera periclymenum). Hun aanwezigheid, samen met het pollen van degenoemde loofbomen is een aanwijzing dat de vegetatiesuccessie op de strandwal verderis voortgeschreden van een pionierachtige vegetatie die gedomineerd werd doorjeneverbes en duindoorn naar een stabielere situatie waarin waarschijnlijk minder11 Van Smeerdijk 2003.


BIAXiaal 309 7verstuivingen optraden dan voorheen. Pollen van liguster wordt in pollendiagrammen uitons kustgebied vanaf ca. 1000 voor Chr. aangetroffen. 12 We hebben hiermee dus eenmooie terminus post quem voor de ouderdom van het pollenspectrum.De locale, veenvormende vegetatie is vergeleken met de vorige fasen niet veranderd.Het percentage cypergrassen is flink gedaald, maar dit is een relatief verschijnsel datveroorzaakt is door de flinke toename van boompollen. In het concentratiediagram(bijlage 2) is te zien dat de concentratie van het cypergraspollen gelijk is gebleven en datde concentraties boompollen zijn gestegen.3.1.4 Niveau 59 cmHet sediment op dit niveau bestaat uit humeus zand.Het boompollenspectrum van dit niveau laat weer flink lagere waarden zien dievergelijkbaar zijn met de onderste spectra uit het profiel. Blijkbaar vertegenwoordigt hetpollenspectrum een periode waarin het veen overstoven raakte door zand. Dat dit inrelatie staat tot het (deels) weer verdwijnen van boomgroei op de strandwal lijkt wel vastte staan. Over de oorzaak van de afname van het aandeel van bos geeft het pollendiagramhelaas geen uitsluitsel. Er lijkt geen relatie te zijn met een toegenomen menselijkeactiviteit. Pollen van antropogene indicatoren (cultuurgewassen en bepaalde onkruiden) isnamelijk niet aangetroffen. Mogelijk gaat het om een natuurlijke verdroging van destrandwal waardoor het vegetatiedek werd aangetast en verstuivingen ontstonden.De locale veenvormende vegetatie lijkt ondanks het inwaaien van zand niet vansamenstelling te zijn veranderd. Waarschijnlijk hebben echter de grotere zeggensoortenplaats gemaakt voor laagblijvende zeggensoorten, die over het algemeen kenmerkend zijnvoor minder waterrijke omstandgheden.3.1.5 Niveau 50 cmHet sediment op dit niveau bestaat uit veen dat licht zandhoudend is.Het boompollenpercentage is vergeleken met de vorige fase iets toegenomen en ligt opdit niveau op iets meer dan 22%. Het aandeel van bomen op de strandwal lijkt derhalveweer iets te zijn toegenomen. De belangrijkste boom op de strandwal is eik. Deaanwijzingen voor duinstruweel (in de vorige fasen nog duidelijk aanwezig) zijnverdwenen.De locale, veenvormende vegetatie lijkt flink van soortensamenstelling te zijnveranderd. In het zeggenmoeras hebben moerasvarens en/of kamvarens (Dryopteris type)zich enorm uitgebreid. Ook sporen van het type 128A zijn met grote aantallen in hetpollenspectrum aanwezig. Het is niet bekend van welke organisme de sporen van dit typeafkomstig zijn, maar de sporen worden meestal gevonden samen met resten vanwaterorganismen. Ook hier is dat het geval. Het aandeel van waterplanten is niet groot,maar de sporen van type 128A correleren met pollen van egelskop (Sparganium erectumtype) en waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), hetgeen beide waterplanten zijn. Deaanwezigheid van moerasvarens en/of kamvarens wijst er ook op dat het milieuwaterrijker wordt. Moerasvarens groeien bij voorkeur op plaatsen waar matig voedselrijk,zwak zuur water tot bijna aan het oppervlak staat. Vaak maken de moerasvarens bijtoenemende verzuring plaats voor kamvarens (Dryopteris cristata), een niervarensoortdie ook sporen produceert van het Dryopteris type. 133.1.6 Niveau 42 cmHet sediment op dit niveau bestaat uit zandig veen.Aan de vegetatie op de strandwal lijkt vergeleken met de hierboven besproken fase nietveel veranderd te zijn. Het boompollenpercentage is met ca. 17 % zeer laag. Eik is het12 Weeda 1988, 84.13 Weeda et al. 1985, 34.


BIAXiaal 309 8best vertegenwoordigd, maar het pollenpercentage (ca. 6 %) is niet zodanig hoog dat weeen dicht eikenbos op de strandwal verwachten.De locale veenvormende vegetatie aan de rand van de strandwal heeft wel eenwijziging ondergaan. Het aandeel van moerasvarens en kamvarens lijkt vergeleken metde vorige fase te zijn verminderd. Dit betekent waarschijnlijk dat de gemiddeldewaterstand in deze fase iets lager lag.3.1.7 Niveau 27 cmHet sediment op dit niveau bestaat uit venig zandAan de vegetatie op de strandwal is op dit niveau niet veel veranderd ten opzichte vande vorige fase. Het landschap op de strandwal heeft nog steeds een zeer open karakter. Eris nauwelijks sprake van boomgroei.De locale vegetatie rond het monsterpunt is wel veranderd. Het aandeel vanmoerasvaren en/of kamvarens is verder teruggelopen. Het milieus is minder natgeworden, ongetwijfeld is dit het gevolg van het inwaaien van zand.3.1.8 Niveau 15 cmHet sediment op dit niveau bestaat uit zand waarin zich ijzervlekken bevinden.Ook op dit niveau lijkt er niets veranderd te zijn aan de vegetatie op de strandwal. Devondst van één pollenkorrel van het Cerealia type betekent mogelijk dat op de strandwalin de omgeving van de monsterlocatie graan werd verwerkt. Andere indicatoren voormenselijke aanwezigheid zijn in het bovenste pollenspectrum niet gevonden. Dit kanbetekenen dat de menselijke activiteit in de nabije omgeving (ca. 1 km?) van demonsterlocatie beperkt van omvang was. Als er sprake was van intensievere menselijkeactiviteit, dan speelde die zich waarschijnlijk op grotere afstand af (> ca. 3 km).Het is moeilijk om aan de hand van het pollen een uitspraak te doen over de localevegetatie die ongetwijfeld onder sterke invloed stond van overstuivingen. Het aandeel vancypergrassen is nog steeds hoog, maar door de overstuivingen is er een einde gekomenaan de veengroei.4. Conclusies en syntheseOp de locatie Breedelaan-Butterlaan is een pakket veen met zandige inschakelingenaangetroffen waaruit interessante conclusies over de vegetatiegeschiedenis,milieuomstandigheden en menselijke activiteit op en rond dit deel van de strandwalgetrokken kunnen worden.De vegetatiesuccessie begint hier niet in een kwelderlandschap zoals op de verder naarhet zuidoosten gelegen locatie Oosterzij, maar in een volledig verzoet milieu. Als kort nahet sluiten van de strandwal de waterafvoer naar zee stagneert, begint de veengroei eerstin de lage delen van de voormalige strandvlakte tussen Heiloo en Akersloot op gang tekomen. Er vormt zich een veenpakket dat langzaam maar zeker dikker wordt. Op eengegeven moment bereikt het veenpakket, mede door de stijgende grondwaterstand, de opde oostflank van de strandwal van Heiloo gelegen monsterlocatie Breedelaan-Butterlaan.Op dat moment is het milieu al volledig verzoet en raakt de monsterlocatie als het wareovergroeid met een rietmoeras waarin met name cypergrassen domineren. Uit het hogeaandeel van cypergrassen en het ontbreken van open-waterindicatoren leiden we af dat degemiddelde grondwaterstand zich op of vlakbij het vegetatieoppervlak bevond.Aan de oostrand van de strandwal van Heiloo was dus bij de start van de veengroeigeen sprake meer van mariene invloed, maar op de strandwal bevond zich nog wel eenduinstruweel met kenmerkende bomen en struiken als jeneverbes, duindoorn en liguster.In het pollendiagram is te zien dat zich op de strandwal een vegetatiesuccessie voltrektwaarbij het duinstruweel plaats maakt voor een vegetatie met meer loofbomen. De


BIAXiaal 309 9strandwal krijgt (in de omgeving van de monsterlocatie) tijdelijk een iets bebosterkarakter. Deze fase duurt echter niet lang, want door aantasting van het vegetatiedektreden er verstuivingen op die in het onderzochte profiel goed zijn te herkennen.Vaak kan de afname van boompollen en het optreden van verstuivingen inpollendiagrammen in verband worden gebracht met een toename van indicatoren vanmenselijke activiteit. Dat is hier echter niet het geval. Met uitzondering van het bovenstemonster zijn in het gehele profiel geen indicatoren van menselijke activiteit aangetroffen.We denken daarom dat het opener worden van het landschap en het optreden van deverstuivingen rond niveau 59 cm een natuurlijke oorzaak heeft.Als de belangrijkste verstuivingen tot een einde zijn gekomen, herstelt de bosvegetatieop de strandwal zich enigszins, maar het landschap blijft een open karakter houden, enkleine verstuivingen blijven plaatsvinden.Korte tijd na de grote overstuivingen die zich rond het niveau 59 cm voltrokken, zijn eraanwijzingen voor een iets hogere gemiddelde waterstand in het veenmoeras waardoor desoortensamenstelling van de veenvormende vegetatie zich flink wijzigt. Er kan zich indeze fase op de monsterlocatie weer echt veen vormen.Op een gegeven moment komt er door nieuwe grootschalige overstuivingen eendefinitief einde aan de veengroei. We nemen aan dat dit in de Midden-Bronstijd (ca. 1300voor Chr.) gebeurde, ongeveer op het zelfde moment als aan de veengroei op de locatieWerkendelslaan een einde komt.Wanneer we de diagrammen van de Werkendelslaan en de Butterlaan met elkaarvergelijken, dan kan het volgende worden gezegd. Het landschap op beide locaties tentijde van de veenvorming is heel goed vergelijkbaar. Ook in het diagram van deWerkendelslaan is te zien dat tijdens de beginfase van de veengroei sprake was van eenduinstruweel met jeneverbes en duindoorn. Op beide locaties begint de veengroei in eenvolledig zoet milieu. De openheid van het landschap, afgelezen aan de verhouding tussenhet boompollen en het niet-boompollen is ook vrijwel gelijk. Ook als we kijken naar demenselijke invloed, dan zien we sterke overeenkomsten tussen beide diagrammen. In denabije omgeving van beide locaties lijkt geen sprake te zijn geweest vannederzettingsterreinen. Daarvoor zijn de aanwijzingen voor menselijke invloed te gering.Er zijn wel aanwijzingen voor begrazing tijdens de Midden Bronstijd op de locatieWerkendelslaan. Ook zijn er duidelijke aanwijzingen voor menselijke activiteit (enbegrazing) tijdens de Late Bronstijd, aan de westkant van de strandwal (locatieVlooiendijk). De vondst van slechts één pollenkorrel van het graantype bovenin hetdiagram van de Butterlaan is een zeer magere aanwijzing voor mogelijke aanwezigheidvan akkers in de iets wijdere omgeving van de monsterlocatie (ca. 3 km?). Mogelijk wasdit gedeelte van de strandwal minder aantrekkelijk voor bewoning en concentreerde dezezich meer aan de westkant van de strandwal waar sprake was van een uitgestrektkwelderlandschap met aanzienlijk betere mogelijkheden voor begrazing door runderen ofschapen.


BIAXiaal 309 105. LiteratuurFægri, K., P.E. Kaland & K. Krzywinski 1989: Textbook of Pollen Analysis, Chichester(4 th Ed.).Groenman-van Waateringe, W., 1986: Grazing Possibilities in the Neolithic of theNetherlands based on Palynological Data, in: K.-E. Behre (ed.), AnthropogenicIndicators in Pollen Diagrams, Rotterdam etc., 187-202.Haaster, H. van, & J. van Dijk 1997: Palaeo-ecologisch onderzoek aan een drinkplaats uitde Late Bronstijd aan de Vlooiendijk in Heiloo, BIAXiaal 47, Amsterdam.Haaster, H. van, 2003: Paleobotanisch onderzoek naar de vegetatieontwikkeling aan deoostrand van de strandwal bij Heiloo tussen ca. 1500 en 1300 v. Chr., BIAXiaal 171,Zaandam.Haaster, H. van, 2005: Palynologisch onderzoek naar de vegetatieontwikkeling op devoormalige strandvlakte tussen Heiloo en Akersloot (NH), BIAXiaal 230, Zaandam.Middeldorp, A.A., 1982: Pollen Concentration as a Basis for Direct Dating andQuantifying Net Organic and Fungal Production in a Peat Bog Ecosystem, Review ofPalaeobotany and Palynology 37, 225-282.Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff 1995: De vegetatie van Nederland, II:plantengemenschappen van wateren, moerassen en natte heiden, Leiden etc.Smeerdijk, D.G. van, 2003: Overzicht van paleobotanische Jeneverbes (Juniperuscommunis) waarnemingen in Nederland, BIAXiaal 170, Zaandam.Stockmarr, J., 1971: Tablets with Spores used in Absolute Pollen Analysis, Pollen etSpores 14(4), 615-621.Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985: Nederlandse oecologische flora.Wilde planten en hun relaties 1, Deventer.Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1988: Nederlandse oecologische flora.Wilde planten en hun relaties 3, Deventer.Westerhof, W.E., E.F.J. de Mulder en W. de Gans 1987: Toelichtingen bij de geologischekaart van Nederland 1:50.000, Blad Alkmaar West (19W) en blad Alkmaar Oost(19O), Haarlem.


-Bijlage 1Heiloo-Butterlaan, resultaten pollenonderzoek (percentagediagram).Heiloo-ButterlaanPollen en microresten percentagediagramAnalist: M. van waijjen1527-Diepte in cm van top bovenste pollenbakTotaal boompollenTotaal niet-boompollenBomen en struiken (drogere gronden)Bomen (nattere gronden)CultuurgewassenGraslandplantenRuigtekruidenPlanten uit verlandingsvegetatiesWaterplantenPlanten van brakke en zoute standplaatsenHeide hoogveenplantenSporenplantenTotale pollenconcentratieBoompollen numeriek8587351344Acer campestre typeBetulaCorylus avellanaNiet-boompollen numeriekBomen (drogere gronden) (nattere gr.)GraanGraslandplanten Ruigtekruiden Pl. van verlandingsveg. Zout/brak Heide/veen Sporenpl. Micro.water Micro.mest Micro.restFagus sylvaticaFraxinusHippophaë rhamnoidesIlex aquifoliumJuniperus communisLigustrum vulgare typeLonicera periclymenumPinusQuercusSorbus groepTiliaUlmusAlnusSalixCerealia typeApiaceaeArtemisiaAsteraceae ligulifloraeAsteraceae tubulifloraeBrassicaceaeCaryophyllaceaeCentaurea nigra typeChenopodiaceaeCirsium typeFabaceaeGalium typeHydrocotyle vulgarisPlantagoPlantago lanceolataPoaceaePoaceae >40 μmPolygonum aviculare typePotentilla typeRanunculus acris typeRhinanthus typeRosaceaeRumex acetosa typeSuccisa pratensisLotusLythrum salicariaMentha typeEpilobium hirsutumSolanum dulcamaraThalictrum flavum typeCyperaceaeEpipactisGlyceria typeMenyanthes trifoliataSparganium emersum typeSparganium erectum typeTypha angustifoliaTypha latifoliaPotamogeton / TriglochinPlantago coronopusSpergularia salinaHystrichospheridaeCalluna vulgaris typeSphagnumDryopteris typeEquisetumOphioglossum vulgatumOsmunda regalisPolypodiumPteridium aquilinumType 128AType 128BSpirogyra (T.130)Sordaria type (T.55A)Cercophora type (T.112)Podospora type (T.368)Gaeumannomyces cf. G. caricis (T.126)Valsaria type (T.263)Indet en Varia42-6732250-7927559-4324565-26724270-6923178-20 40 60 80 10020 402020 4020 40 6050 100 150 20020 40 60 80N x 1000 / ml6337520202020 40 6050 100 150 2002020


-Bijlage 2Heiloo-Butterlaan, resultaten pollenonderzoek (concentratiediagram).Heiloo-ButterlaanPollen en microresten concentratiediagramAnalist: M. van WaijjenDiepte in cm van top bovenste pollenbakBoompollensomNiet-boompollensomBomen en struiken (drogere gronden)Bomen (nattere gronden)CultuurgewassenGraslandplantenRuigtekruidenPlanten uit verlandingsvegetatiesWaterplantenPlanten van brakke en zoute standplaatsenHeide en hoogveenplantenSporenplantenTotale pollenconcentratieAcer campestre typeBetulaCorylus avellanaFagus sylvaticaFraxinusHippophaë rhamnoidesIlex aquifoliumJuniperus communisLigustrum vulgare typeLonicera periclymenumPinusQuercusSorbus groepTiliaUlmusAlnusSalixCerealia typeApiaceaeArtemisiaAsteraceae ligulifloraeAsteraceae tubulifloraeBrassicaceaeCaryophyllaceaeCentaurea nigra typeChenopodiaceaeCirsium typeFabaceaeGalium typeHydrocotyle vulgarisPlantagoPlantago lanceolataPoaceaePoaceae >40 μmPolygonum aviculare typePotentilla typeRanunculus acris typeRhinanthus typeRosaceaeRumex acetosa typeSuccisa pratensisLotusLythrum salicariaMentha typeEpilobium hirsutumSolanum dulcamaraThalictrum flavum typeCyperaceaeEphedra fragilisGlyceria typeMenyanthes trifoliataSparganium emersum typeSparganium erectum typeTypha angustifoliaTypha latifoliaPotamogeton / TriglochinPlantago coronopusSpergularia salinaHystrichospheridaeCalluna vulgaris typeSphagnumDryopteris typeEquisetumOphioglossum vulgatumOsmunda regalisPolypodiumPteridium aquilinumType 128AType 128BSpirogyra (T.130)Sordaria type (T.55A)Cercophora type (T.112)Podospora type (T.368)Gaeumannomyces cf. G. caricis (T.126)Valsaria type (T.263)Indet en Varia1527-42-50-59-65-70-78-500 1000 1500100200 300 400 50020406080 10010203040500 050100 150 20012345100 200 300 4001 2 30 1 12 4 6500 1000 1500200 400 600 8000 0 5 1015 5101520 0 1 1 2 1 2 3 4 2 4 6 8 0 1 1 2 51015200 0 102030 1020304050 0 1 1 5 1015 1 2 3 4 1020304050 5 1015 0 01 2 3 4 2 4 6 2 4 6 8 2 4 6 8 12345 1 2 3 4 12345 1 2 3 40 1 1 2 2 4 6 8 1 2 3 4 2 4 6 246810 50100150 0 1 1 0 0 0 0 12345 1 2 3 4 1 2 3 0 1 1 2 2 4 6 80 1 10 1 10 0 0 01 2 3 4 100 200 300 400 0 1 1 0 1 1 2 1 2 3 4 246810 0 1 1 2 12345 0 0 0 0 1 2 3 0 1 11 2 3 41 2 3 4500 1000 15000 1 10 0 00 1 1 2 1 2 3 4 5101520 50100150 2 4 651015201 2 3 451015200 1 1 2102030

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!