Milieubeleid - Oapen
Milieubeleid - Oapen Milieubeleid - Oapen
Een verdergaande stap is dat het terugdringen van onnodige vervuiling nietuiteindelijk aan de betrokken bedrijven zelf wordt overgelaten, maar wordtgebonden aan bepaalde algemene normen, zoals nu in enkele milieuwettenreeds het geval is 35. Uiteindelijk gaat het erom dat onnodige vervuiling geheelwordt teruggedrongen en een bedrijf alleen in die mate gebruik maakt van hetmilieu als strikt nodig is voor de produktie.Een extreme variant is de erkenning van een subjectief recht op eengezond leefmilieu.Iedere aantasting van het milieu zou dan een aantasting van derechten van 15 miljoen ingezetenen opleveren. Theoretisch zou dit de milieuproblematiekvrijwel geheel oplossen. Het milieubeleid wordt daarmee echterin handen van de rechterlijke macht gelegd die dit invult bij de uitleg van hetbegrip 'gezond leefmilieu'. Slechts weinig handelingen zijn echter onder alleomstandigheden per definitie een aantasting van een gezond leefmilieu; het isvooral het cumulatieve effect van vele activiteiten samen, dat de voorzieningvan toekomstige generaties of het beschikbaar geachte draagvermogen vanhet milieu aantast. De vaststelling waar in dat opzicht, gelet op alle daarmeegemoeide belangen, de grenzen liggen, de handhaving daarvan en de verdelingvan de binnen die grenzen beschikbare ruimte vormen de kernproblemen vanhet milieubeleid. Een gezond leefmilieu is in die zin een relatief begrip dat nietdoor absolute aanspraken gewaarborgd kan worden. De rechter zal bij overschrijdingvan de aanvaardbare niveaus van luchtverontreiniging in beginselalle luchtverontreiniging moeten verbieden, maar wanneer de luchtverontreinigingdaardoor afneemt, is vewolgens alle verontreiniging weer toegestaan.Dit werkt zelfregulering in de hand, doch tegen hoge maatschappelijke kosten.Een minder vergaande mogelijkheid biedt een privaatrechtelijke regelinglangs lijnen van de 'Environmental Protection Act' van de staat Michigan.Ingevolge deze wet kan iedere fysieke of rechtspersoon een gerechtelijk bevelof een declaratoir vonnis krijgen tegen elke vorm van verontreiniging van hetmilieu, tenzij de 'vervuiler' kan aantonen dat hij geen vervuiling veroorzaakt,dan we1 dat er geen redelijk alternatief is en dat zijn gedrag verenigbaar is metde bevordering van de openbare gezondheid, veiligheid en 'welfare' 36.De merite van een dergelijke regeling is dat vervuiling wordt teruggedrongentot die gevallen waar dit onvermijdelijk is, althans tot onaanvaardbare economischeconsequenties zou leiden, of tot die gevallen waar een maatschappelijkeaanvaarde grond voor het gebruik van het milieu aanwezig is. Depreventieve werking van een dergelijke wet zou groot kunnen zijn, zeker incombinatie met de eerder geopperde informatieplicht en een rechtstoegangvan belangenorganisaties die optreden in het algemeen belang. Van bedrijvenzou kunnen worden verlangd dat zij bij de registratie aangeven welke belastingvan het milieu nodig is en welke op korte of langere termijn vermijdbaaris. Met betrekking tot het maken van dat onderscheid zou zelfregulering doorbedrijfstakken bevorderd kunnen worden. De wet zou kunnen bepalen dat eenbedrijf voldoet aan de plicht om een verantwoord onderscheid te maken tussenbeide soorten van vewuiling, indien daarbij door de betrokken bedrijfstakvastgestelde en door de overheid goedgekeurde normen in acht worden genomen.Een bedrijf blijft vrij om zijn eigen weg te bepalen, doch zal dan zonodigmoeten bewijzen dat een verantwoord onderscheid is gemaakt. Voordeel vandeze wijze van zelfregulering is dat niet alleen controle zal worden uitgeoefenddoor belanghebbenden en gei'nteresseerden, maar dat ook concurrerendebedrijven er belang bij hebben dat alle bedrijven in een bepaalde bedrijfstakgeconfronteerd worden met dezelfde lasten. Een soortgelijke opzet komt voor inde Wet op de persoonsregistaties. Daarmee onstaat er een privaatrechtelijkedruk tot conformering aan de brancheregels, maar blijft het een bedrijf moge-"1 Zie bijvoorbeeld M.J. Dresden, 'De zorgplicht in de milieuwetgeving'; Milieu en recht. 1989, nr. 2.361 Zie H. Bocken, op.cit.WETENSCHAPPELIJKE RAADVOOR HET REGERINGSBELEID
lijk om op andere wijze te voldoen. Het voordeel van een dergelijke wettelijkeregel is dat daarin ook de status van de beleidsconvenanten met de overheidduidelijker kan worden geregeld.Men kan erover twisten in welke fase dergelijke algemene plichten zouden moetenworden ingevoerd. In de huidige fase waarin de bestaande, onnodige milieuverontreinigingnog moet worden teruggedrongen, zullen de economische consequentiesmogelijk aanzienlijk zijn. Dat laat onverlet dat met deze en anderealgemene regels een duurzame ontwikkeling in de structuur van het maatschappelijkverkeer kan worden ingebouwd, waarbij het toezicht op de nalevingin niet geringe mate mede door belangenorganisaties kan plaatsvinden. Naderonderzoek naar mogelijkheden hienroor is volgens de raad dan ook gewenst.3.4 lnstrumenten gericht op transacties3.4.1 Welvaartstheoretische, fiscale en macro-economische aspectenHet doelbewust aanwenden van (para)fiscale prikkels ter sturing van het individuelegedrag is een betrekkelijke noviteit tegen de achtergrond van eenlange fiscale traditie. De traditionele welvaartstheorie hanteert een simpelenorm voor de toetsing van de economische gevolgen van het gebruik van fiscaleinstrumenten: neutraliteit. Het fiscale stelsel moet in deze gedachtengang dekeuzeparameters in de economie zo min mogelijk bei'nvloeden. Bij belastingenop bestedingen moeten de maatschappelijke kosten van welvaartsverliezen uithoofde van het inkomenseffect aanvaard worden (het geld moet ergens vandaankomen), in de hoop dat de baten van de te financieren uitgaven daar tegenopwegen. Maar als heffingen niet generiek op de totale bestedingen gelegdworden (zoals in de we1 bepleite algemene bestedingsbelasting 37), doch tussenverschillende bestedingen discrimineren doordat zij relatieve prijzen veranderen,legt het daaruit voortvloeiende substitutie-effect een additioneelwelvaartsverlies (excess burden) van gefrustreerde keuzes op aan het allocatieproces.De traditionele belastingtheorie combineert de opvatting dat dit additionelewelvaartsverlies dient te worden geminimaliseerd met die van fiscalisten,dat de legaliteit van de belastingheffing gediend is met een (ogenschijnlijk)eenvoudig rechtsbeginsel als 'neutrale' belastingheffhg 38.In de fiscale praktijk blijkt echter dat vrijwel alle belastingen en inkomensoverdrachtenaangrijpen bij gedragsvariabelen, en daardoor naast inkomenseffectenonvermijdelijk ook substitutie-effecten oproepen. Dat geldt niet alleenvoor bestedingsbelastingen (die in hun meest algemene vorrn nog discriminerentussen besteden en besparen), maar ook voor belastingen op inkomen ofvermogen, die substitutie-effecten oproepen in het factoraanbod 39. De tradi-"1 S. Cnossen. De belasting van de toekomst?; Deventec Kluwer, 1978."1 Deze benadering laat zich demonstreren aan fig. 2.1, met de casus van de door een heffing gewijzigde prijslkwaliteitsverhoudingtussen auto en trein. Als we. terwille van de argumentatie, even afzien van de rnilieudimensie, en uitgaan vande gelijkwaardigheidvan auto en trein als vervoersalternatieven, zien we daar hoe de verhoogde benzine-accijns een substitutie-effect ter grootte vanx,x3 afdwingt, omdat K langs de budgetlijn DE, die het inkomenseffect (het welvaartsverlies x,x,) van de accijnsverhoging aangeeft,van P, naar P3 schuift, en daarmee op I, terecht kornt. I, is een lager, links van I, gelegen indifferentiecurve, en het substitutie-effectrepresenteert dan ook het additionele welvaartsverlies dat K te dragen krijgt als gevolg van de accijnsverhoging. Hetbezwaar van de traditionele theorie is dat dit additionele welvaartsverlies een extra belastingdruk oplegt, zonder dat daar eenbelastingschuld, laat staan een belastingopbrengst tegenover staat. In deze geest bijvoorbeeld C. Goedhart. Hoofdlijnen van de leerder openbore financien; Leiden. Stenfert Kroese. derde druk, 1975, blz. 159."1 De enige uitzondering zijn de zogenoemde lump sums, belastingen of overdrachten waarvan de contribuabelen de grondslag nietkunnen of willen beinvloeden door hun gedrag, zoals belastingen op overwinsten (winsten die uitgaan boven het voor de continui'teitnoodzakelijke rendement) en overdrachten uit hoofde van de AOW, die aan postactieven toevallen en derhalve geachtworden het arbeidsaanbod niet meer te beinvloeden.MILIEUBELEID
- Page 19 and 20: 13 kiloton in 1986 tot ongeveer 9,3
- Page 21 and 22: Nota Waterhuishouding lg. De nitraa
- Page 23 and 24: heden, maar vervolgens ook in veran
- Page 25 and 26: Fase I12. Het, in samenwerking met
- Page 27 and 28: Analyse van de milieuproblematiek2.
- Page 29 and 30: Deze 'verstatelijking' heeft niet a
- Page 31 and 32: Zoals in paragraaf 3.5 nader zal wo
- Page 33 and 34: van treinkilometers voor autokilome
- Page 35 and 36: domein van de efficiency. De ervari
- Page 37 and 38: 2.3.4 Rol van de overheidWanneer de
- Page 39 and 40: ?bt welke prijs willen we het belei
- Page 41 and 42: Instrumenten van milieubeleid3.1 In
- Page 43 and 44: complementaire voorzieningen geldt
- Page 45 and 46: door bedrijven te beperken. De toen
- Page 47 and 48: nale voorschriften vlot te kunnen i
- Page 49 and 50: ing van doelstellingen en voorschri
- Page 51 and 52: Naast allocatieve gronden zijn er v
- Page 53 and 54: de verschillende maatschappelijke g
- Page 55 and 56: opkomen. Langs die weg kunnen de ko
- Page 57 and 58: 3.3.5 Mogelijkheden en beperkingenI
- Page 59 and 60: PrivaatrechtelGk beheer van milieuw
- Page 61 and 62: individuele belangen. Een vraag die
- Page 63 and 64: het voordeel van de snelheid en de
- Page 65 and 66: lijke betrekking tussen de controle
- Page 67: Een spectaculair voorbeeld hiervan
- Page 71 and 72: van het fiscale instrument 44. Best
- Page 73 and 74: zijn regulerende energieheffingen,
- Page 75 and 76: Oormerking van heffingen en eenheid
- Page 77 and 78: egulering, niet alleen de handhavin
- Page 79 and 80: Verhandelbare vergunningenDe privaa
- Page 81 and 82: kunnen de transactiekosten hoog zij
- Page 83 and 84: Verder wordt hiermee geen recht ged
- Page 85 and 86: egulering in de vorm van technologi
- Page 87 and 88: elementen in de attitudes of voorke
- Page 89 and 90: werking wordt gedaan. Zij is echter
- Page 91 and 92: Onvolledige contracten fvormen van
- Page 93 and 94: in de specificatie van het wenselij
- Page 95 and 96: Landelijke Vereniging tot behoud va
- Page 97 and 98: kader van de produktaansprakelijkhe
- Page 99 and 100: De openbaarheid van de procedure is
- Page 101 and 102: gegeven welke publiekrechtelijke en
- Page 103 and 104: Indien eind 1992 onvoldoende voortg
- Page 105 and 106: 3.6.2 De comrnunautaire rechtsordeD
- Page 107 and 108: etrokken regels dit uitdrukkelijk b
- Page 109 and 110: directe regulering worden de (impli
- Page 111 and 112: Eerst de efficiencyvraag of het kan
- Page 113 and 114: 3.8 SlotbeschouwingIn het voorafgaa
- Page 115 and 116: Keuze van instrumenten4.1 Inleiding
- Page 117 and 118: muleerd. Deze doelstellingen voor 2
Een verdergaande stap is dat het terugdringen van onnodige vervuiling nietuiteindelijk aan de betrokken bedrijven zelf wordt overgelaten, maar wordtgebonden aan bepaalde algemene normen, zoals nu in enkele milieuwettenreeds het geval is 35. Uiteindelijk gaat het erom dat onnodige vervuiling geheelwordt teruggedrongen en een bedrijf alleen in die mate gebruik maakt van hetmilieu als strikt nodig is voor de produktie.Een extreme variant is de erkenning van een subjectief recht op eengezond leefmilieu.Iedere aantasting van het milieu zou dan een aantasting van derechten van 15 miljoen ingezetenen opleveren. Theoretisch zou dit de milieuproblematiekvrijwel geheel oplossen. Het milieubeleid wordt daarmee echterin handen van de rechterlijke macht gelegd die dit invult bij de uitleg van hetbegrip 'gezond leefmilieu'. Slechts weinig handelingen zijn echter onder alleomstandigheden per definitie een aantasting van een gezond leefmilieu; het isvooral het cumulatieve effect van vele activiteiten samen, dat de voorzieningvan toekomstige generaties of het beschikbaar geachte draagvermogen vanhet milieu aantast. De vaststelling waar in dat opzicht, gelet op alle daarmeegemoeide belangen, de grenzen liggen, de handhaving daarvan en de verdelingvan de binnen die grenzen beschikbare ruimte vormen de kernproblemen vanhet milieubeleid. Een gezond leefmilieu is in die zin een relatief begrip dat nietdoor absolute aanspraken gewaarborgd kan worden. De rechter zal bij overschrijdingvan de aanvaardbare niveaus van luchtverontreiniging in beginselalle luchtverontreiniging moeten verbieden, maar wanneer de luchtverontreinigingdaardoor afneemt, is vewolgens alle verontreiniging weer toegestaan.Dit werkt zelfregulering in de hand, doch tegen hoge maatschappelijke kosten.Een minder vergaande mogelijkheid biedt een privaatrechtelijke regelinglangs lijnen van de 'Environmental Protection Act' van de staat Michigan.Ingevolge deze wet kan iedere fysieke of rechtspersoon een gerechtelijk bevelof een declaratoir vonnis krijgen tegen elke vorm van verontreiniging van hetmilieu, tenzij de 'vervuiler' kan aantonen dat hij geen vervuiling veroorzaakt,dan we1 dat er geen redelijk alternatief is en dat zijn gedrag verenigbaar is metde bevordering van de openbare gezondheid, veiligheid en 'welfare' 36.De merite van een dergelijke regeling is dat vervuiling wordt teruggedrongentot die gevallen waar dit onvermijdelijk is, althans tot onaanvaardbare economischeconsequenties zou leiden, of tot die gevallen waar een maatschappelijkeaanvaarde grond voor het gebruik van het milieu aanwezig is. Depreventieve werking van een dergelijke wet zou groot kunnen zijn, zeker incombinatie met de eerder geopperde informatieplicht en een rechtstoegangvan belangenorganisaties die optreden in het algemeen belang. Van bedrijvenzou kunnen worden verlangd dat zij bij de registratie aangeven welke belastingvan het milieu nodig is en welke op korte of langere termijn vermijdbaaris. Met betrekking tot het maken van dat onderscheid zou zelfregulering doorbedrijfstakken bevorderd kunnen worden. De wet zou kunnen bepalen dat eenbedrijf voldoet aan de plicht om een verantwoord onderscheid te maken tussenbeide soorten van vewuiling, indien daarbij door de betrokken bedrijfstakvastgestelde en door de overheid goedgekeurde normen in acht worden genomen.Een bedrijf blijft vrij om zijn eigen weg te bepalen, doch zal dan zonodigmoeten bewijzen dat een verantwoord onderscheid is gemaakt. Voordeel vandeze wijze van zelfregulering is dat niet alleen controle zal worden uitgeoefenddoor belanghebbenden en gei'nteresseerden, maar dat ook concurrerendebedrijven er belang bij hebben dat alle bedrijven in een bepaalde bedrijfstakgeconfronteerd worden met dezelfde lasten. Een soortgelijke opzet komt voor inde Wet op de persoonsregistaties. Daarmee onstaat er een privaatrechtelijkedruk tot conformering aan de brancheregels, maar blijft het een bedrijf moge-"1 Zie bijvoorbeeld M.J. Dresden, 'De zorgplicht in de milieuwetgeving'; Milieu en recht. 1989, nr. 2.361 Zie H. Bocken, op.cit.WETENSCHAPPELIJKE RAADVOOR HET REGERINGSBELEID