Milieubeleid - Oapen

Milieubeleid - Oapen Milieubeleid - Oapen

13.07.2015 Views

gerichte instrument ook belangrijke privaatrechtelijke aspecten heeft, wordthet behandeld in de paragrafen 3.3 en 3.4. Een behandeling van de publiekrechtelijkeaspecten is achtenvege gelaten.Het gaat in dit hoofdstuk om instrumenten die in het nationale beleid kunnenworden ingezet. De mogelijkheid hiertoe is in concrete gevallen echter nietongelimiteerd, maar afiankelijk van het zich ontwikkelende EG-recht.In paragraaf 3.6 wordt hier op ingegaan. In hoofdstuk 5 komt aan de orde welkeregelkring het meest geeigend is voor het aanpakken van bepaalde type problemen,gezien hun ecologisch en economisch schaalniveau. Paragraaf 3.7 behandelthet vraagstuk van de verdeling van milieulasten. Deze problematiekspeelt ongeacht de aard van het instrument. In de slotbeschouwing in paragrad3.8 wordt globaal een plaatsbepaling gegeven van de onderscheideninstrumenttypen.Publiekrechtelijke instrumentenInleidingVoor de venvezenlijking van de doelstellingen van het milieubeleid is tot nu toevooral gekozen voor het publiekrechtelijke instrumentarium. Deze voorkeur isverklaarbaar. Het publiekrecht heeft bij de oplossing van concrete problemen,althans in theorie, het voordeel van de grotere precisie en doeltreffendheid. Dewetgever schrijft voor welk gedrag van justitiabelen wordt vereist, zonodignader gepreciseerd in vergunningsvoorschriften en -voonvaarden, tenvijl deoverheid het toezicht op de naleving en de handhaving in eigen hand heeft.Binnen het publiekrechtelijke instrumentarium nemen vooral de instrumentengericht op het gedragsmechanisme dwang een prominente plaats in. Dezevorm van overheidsoptreden - directe regulering - zal in deze paragraafdaarom centraal staan. Maar ook instrumenten waarbij het ten principale omeen ander gedragsmechanisme gaat, hebben vaak een publiekrechtelijkegrondslag. Dit geldt bijvoorbeeld voor heffhgen die niet rechtstreeks hetmilieugedrag normeren, maar dit beogen te bei'nvloeden door er een prijs aante verbinden; de gedragskeuze zelf blijft vrij, zodat van 'transactie' gesprokenkan worden. Het geldt ook voor een instrument als de milieu-effectrapportage,waarvan de uitvoering wettelijk kan zijn voorgeschreven, maar waarbijgedragsverandering door 'overreding', bijvoorbeeld als gevolg van toegenomenkennis, een oogmerk is. Publiekrechtelijke instrumenten die op de zojuist aangegevenwijzen tot verandering van het milieugedrag kunnen leiden, zullenwaar nodig in de paragrafen 3.3,3.4 en 3.5 aan de orde worden gesteld.Directe reguleringOntwikkelingen in het verledenBij het milieubeleid van de overheid is directe regulering tot nog toe hetcentrale instrument 4. Het grootste deel van de milieuwetgeving waarop dedirecte regulering is gebaseerd, is in betrekkelijk korte tijd, namelijk enkeledecennia, tot stand gekomen 5. Tot in de jaren zestig kon praktisch wordenvolstaan met de Hindenvet, die beoogde door middel van een op gemeentelijkniveau uit te voeren vergunningenstelsel overmatig gevaar, schade en hinder'1 De centrale vraagstelling van dit rapport vereist dat recht en wet hier in de eerste plaats als beleidsinstrumenten voor de overheidworden bezien. Deze benadering betekent, zoals zal blijken, niet dat de raad eerdere opvattingen over de plaats van hetrecht zoals onder meer verwoord in het rapport Rechtshandhaving; Rapporten aan de Regering nr. 35. 's-Gravenhage. Staatsuitge-verij, 1988 (paragraaf 1.3 'De marges van de rechtsstaat') zou hebben losgelaten.'1 Uitvoeriger overrichten onder meer bij Th.G Drupsteen 'Twintig jaar milieuwetgeving; tijd voor bezinning'; Milieu en recht, mei1990. blz. 194 e.v., en dezelfde in de inleiding van Milieurecht; door W. Brussaard e.a. (red.). Zwolle. Tjeenk Willink, 1990.WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HET REGERINGSBELEID

door bedrijven te beperken. De toenemende milieuproblemen van bovengemeentelijkeschaal en verontreiniging door mobiele bronnen bleken echterop deze wijze niet te bestrijden te zijn; aanvullende wetgeving werd noodzakelijkgeacht. Als eerste in een reeks van 'sectorwetten', gericht op afzonderlijkemilieucompartimenten, kwamen zo de Wet verontreiniging oppervlaktewateren(1969) en de Wet inzake de luchtverontreiniging (1970) tot stand. Dezeen daarop volgende wetten hebben steeds het karakter van kaderwetgeving:het stellen van inhoudelijke voorschriften werd en wordt grotendeels overgelatenaan bestuursorganen. Algemene richtinggevende, laat staan bindendebeleidsdoelstellingen ontbreken hierbij meestal, deels - vooral in het begin -door een gebrek aan kennis, deels in verband met een streven naar enige flexibiliteit.Decentraal uitgevoerde stelsels van 'vrije vergunningen', waarbij de vergunningverlenendeinstanties slechts beperkt aan hogere voorschriften gebondenzijn, leveren ook nu nog het belangrijkste instrumenttype binnen de categoriedirecte regulering op 6. Dergelijke vergunningen bieden de mogelijkheid omhet milieugedrag relatief precies te sturen door er voorschriften aan te verbindenen staan een meer genuanceerde benadering van de (potentiele) vervuilerstoe dan algemene voorschriften. Een bezwaar dat aan vrije vergunningenkleeft, is dat de vergunningverlener er onder druk van de omstandigheden toegebracht kan worden andere dan milieubelangen zwaarder mee te wegen danuit milieu-ovenvegingen verantwoord is. Dit wordt nog versterkt door het feitdat het beginsel van de 'best practicable means' in de praktijk van de vergunningverleningoverheerst: die middelen tot beperking van verontreinigingmoeten worden toegepast die volgens de stand van de techniek het effectiefstzijn en tegelijk economisch gezien voor de betrokken individuele vervuiler aanvaardbaarzijn. Slechts bij bijzondere risico's wordt het alternatieve, meerobjectieve en eenvoudiger te handhaven beginsel van de 'best technical means',waarbij het milieu een grotere prioriteit heeft, toegepast. Hierbij moeten diemiddelen worden gekozen die verontreiniging het meest verminderen en inderdaadtechnisch toepasbaar zijn. Leidt dit voor een bedrijf tot onevenredigekosten dan kan schadevergoeding worden toegekend ?Een overheersend sectorale opzet impliceert echter weglekrisico's: de kans datde ene vorm van vervuiling vervangen wordt door een andere, die even ernstigof zelfs ernstiger is. Slechts door vergaande integratie, een grootschalige procedureleen inhoudelijke afstemming in de besluitvorming, kan dit bezwaarworden beperkt '. De mogelijkheid om tot zo'n integratie te komen, wordtechter verkleind door de ruime mate van decentralisatie waarin de wetgevingtegelijk voorziet. Deze leidt immers tot een groot aantal betrokken bestuursorganen.Dat de wetgeving vooral kaderwetgeving is, maakt weliswaar eenflexibel optreden mogelijk, maar vergroot tegelijk de mogelijkheid van problemenin de uitvoeringsfase. Het beperkt normatieve gehalte van de formele wetkan tot meer regeloverschrijding en dus tot grotere handhavingslasten leiden.Zoals in het WRR-rapport Rechtshandhaving werd gesteld, beperkt de formelewetgever zich er veelal toe te bepalen dat een belangenconflict moet wordenopgelost, een handelwijze die niet alleen tot een geringere mate van rechtszekerheidleidt maar ook - en dat is hier belangrijker - een 'permanente strijd inde uitvoeringsfase' ten gevolge kan hebben. Onderhandelingen over en ontduikingvan verplichtingen worden hierdoor reeel. Meer in het algemeen geldt datnaarmate de besluitvorming zich via meer schijven voltrekt meer6] Overigens is het bestuur uiteraard gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.'1 Zie Milieurecht, op.cit.. blz. 19.'1 Zie onder meer Codrdinatie van de opsporing van milieudelicten. Eerste Rapport Verhouding Justitie-Bestuur. Tweede Kamer197611977, 14 305. de Notitie Handhaving Milieurecht. Tweede Kamer 1980/1981. 16 805. nr. I en 2, en een reeks van latere (re-gerings)stukken. De WRR is op deze problematiek ingegaan in zijn rapport Rechtshondhaving, op.cit.

gerichte instrument ook belangrijke privaatrechtelijke aspecten heeft, wordthet behandeld in de paragrafen 3.3 en 3.4. Een behandeling van de publiekrechtelijkeaspecten is achtenvege gelaten.Het gaat in dit hoofdstuk om instrumenten die in het nationale beleid kunnenworden ingezet. De mogelijkheid hiertoe is in concrete gevallen echter nietongelimiteerd, maar afiankelijk van het zich ontwikkelende EG-recht.In paragraaf 3.6 wordt hier op ingegaan. In hoofdstuk 5 komt aan de orde welkeregelkring het meest geeigend is voor het aanpakken van bepaalde type problemen,gezien hun ecologisch en economisch schaalniveau. Paragraaf 3.7 behandelthet vraagstuk van de verdeling van milieulasten. Deze problematiekspeelt ongeacht de aard van het instrument. In de slotbeschouwing in paragrad3.8 wordt globaal een plaatsbepaling gegeven van de onderscheideninstrumenttypen.Publiekrechtelijke instrumentenInleidingVoor de venvezenlijking van de doelstellingen van het milieubeleid is tot nu toevooral gekozen voor het publiekrechtelijke instrumentarium. Deze voorkeur isverklaarbaar. Het publiekrecht heeft bij de oplossing van concrete problemen,althans in theorie, het voordeel van de grotere precisie en doeltreffendheid. Dewetgever schrijft voor welk gedrag van justitiabelen wordt vereist, zonodignader gepreciseerd in vergunningsvoorschriften en -voonvaarden, tenvijl deoverheid het toezicht op de naleving en de handhaving in eigen hand heeft.Binnen het publiekrechtelijke instrumentarium nemen vooral de instrumentengericht op het gedragsmechanisme dwang een prominente plaats in. Dezevorm van overheidsoptreden - directe regulering - zal in deze paragraafdaarom centraal staan. Maar ook instrumenten waarbij het ten principale omeen ander gedragsmechanisme gaat, hebben vaak een publiekrechtelijkegrondslag. Dit geldt bijvoorbeeld voor heffhgen die niet rechtstreeks hetmilieugedrag normeren, maar dit beogen te bei'nvloeden door er een prijs aante verbinden; de gedragskeuze zelf blijft vrij, zodat van 'transactie' gesprokenkan worden. Het geldt ook voor een instrument als de milieu-effectrapportage,waarvan de uitvoering wettelijk kan zijn voorgeschreven, maar waarbijgedragsverandering door 'overreding', bijvoorbeeld als gevolg van toegenomenkennis, een oogmerk is. Publiekrechtelijke instrumenten die op de zojuist aangegevenwijzen tot verandering van het milieugedrag kunnen leiden, zullenwaar nodig in de paragrafen 3.3,3.4 en 3.5 aan de orde worden gesteld.Directe reguleringOntwikkelingen in het verledenBij het milieubeleid van de overheid is directe regulering tot nog toe hetcentrale instrument 4. Het grootste deel van de milieuwetgeving waarop dedirecte regulering is gebaseerd, is in betrekkelijk korte tijd, namelijk enkeledecennia, tot stand gekomen 5. Tot in de jaren zestig kon praktisch wordenvolstaan met de Hindenvet, die beoogde door middel van een op gemeentelijkniveau uit te voeren vergunningenstelsel overmatig gevaar, schade en hinder'1 De centrale vraagstelling van dit rapport vereist dat recht en wet hier in de eerste plaats als beleidsinstrumenten voor de overheidworden bezien. Deze benadering betekent, zoals zal blijken, niet dat de raad eerdere opvattingen over de plaats van hetrecht zoals onder meer verwoord in het rapport Rechtshandhaving; Rapporten aan de Regering nr. 35. 's-Gravenhage. Staatsuitge-verij, 1988 (paragraaf 1.3 'De marges van de rechtsstaat') zou hebben losgelaten.'1 Uitvoeriger overrichten onder meer bij Th.G Drupsteen 'Twintig jaar milieuwetgeving; tijd voor bezinning'; Milieu en recht, mei1990. blz. 194 e.v., en dezelfde in de inleiding van Milieurecht; door W. Brussaard e.a. (red.). Zwolle. Tjeenk Willink, 1990.WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HET REGERINGSBELEID

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!