Milieubeleid - Oapen

Milieubeleid - Oapen Milieubeleid - Oapen

13.07.2015 Views

tarium. Nu de milieuproblemen ernstiger blijken dan voorzien, komt de overheidzichzelf in haar regulerende en handhavende taken steeds meer tegen.Bovendien is directe regulering niet geschikt om de schaarsteverhoudingendie de milieuproblematiek karakteriseren tot uitdrukking te brengen. Het isdaarom zaak het milieubeleid zoveel mogelijk te richten op verrnindering vande publieke handhavingslast door internalisatie van milieuwaarden in hetmarktgedrag, via mechanismen die in hoge mate op zelfregulering berusten.In dit hoofdstuk werd het milieuvraagstuk bezien als een optimalisatievraagstuk:een vraagstuk van (1) informatievoorziening, (2) internalisatie vanexterne effecten en (3) handhaafbaarheid. In de hoofdstukken 3 en 4 zal devraag hoe actoren hun beslissingen nemen op basis van de best mogelijkeinformatie over schaarsteverhoudingen in de maatschappij nader worden uitgewerkt.In hoofdstuk 3 worden de potenties van de verschillende typen instrumentennader besproken. Daarbij is een drieledige vaststelling op zijn plaats:(1) instrumenten dienen nooit zichzelf; zij worden ingezet om specifieke milieuproblemenop te lossen; (2) die inzet moet worden getoetst aan algemene criteriavan goed bestuur (effectiviteit, efficiency en legitimiteit); (3) in het spanningsveldvan functionaliteit en aanvaardbaarheid dienen instrumenten eersten vooral handhaafbaar te zijn.Bij de identificatie van de optimale instrumentkeuze heeft de raad afgezienvan de optie om de veelheid van beleidsvoornemens, acties en plannen die in often tijde van het NMP(-plus) zijn gepubliceerd ieder voor zich van een instrumentatiete voorzien. Een dergelijke casulstiek zou niet alleen buiten zijnbereik, maar ook buiten zijn doelstelling vallen. In plaats daarvan heeft deraad in hoofdstuk 4 een globale taxonomie ontwikkeld om tot instrumentkeuzete komen. Daarbij worden kenmerken van de milieusituatie als bepalend voorde instrumentkeuze onderkend, alsmede de mate waarin die keuze kanvoldoen aan de meer algemene criteria van goed bestuur. Dit is in beeldgebracht in figuur 2.3.Figuur 2.3Situatiekenmerken en criteriaIn figuur 2.3 bestaat de invoer van het beleidssysteem uit een drietal voorvragenover de op te lossen problematiek: Wat? Waar? en Tbt welkeprlJs? Wat ishet milieuprobleem: hoe kenbaarhenaderbaar zijn de emissies? Waar doen diezich voor: hoe zit het met de structuur van de doelgroep; hoeveel bronnenlbeleidssubjecten zijn er in het spel en vallen die in de relevante jurisdictie?WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HET REGERINGSBELEID

?bt welke prijs willen we het beleid voeren in termen van de financiele of emotioneleweerstanden die het oproept en de technologische of bestuurlijke mogelijkhedenen alternatieven?Bij de kenbaarheidsvraag gaat het om de aard, de 'onmiskenbare' vaststelbaarheiden de ernst van het milieuprobleem; bij de structuurvraag over de verschijningsvormen de bestuurlijke bereikbaarheid; en bij de vraag naar de weerstandenworden de kosten en de beschikbare alternatieve bezien in termen vanhandhaafbaarheid en het vermogen en de geneigdheid van de doelgroep om hetbeleid te bestrijden of te (doen) ondermijnen.In het milieubeleid zal de ideale jurisdictie of bestuurlijke bereikbaarheidsamenvallen met het gebied waarover de milieu-effecten en de economischegevolgen van milieubeleid zich uitstrekken of, indien die twee werkingssferenvan omvang verschillen, met de grootste van die twee. Zodra er in een kleinerejurisdictie gewerkt moet worden, treden er ecologische of economische 'lekverliezen'op naar het omliggende gebied, in de vorm van grensoverschrijdendemilieuproblemen edof een verlies van concurrentiepositie en werkgelegenheid.In de praktijk zal veelal niet aan 'second-best' oplossingen te ontkomenzijn, waarbij een optimalisatie tot stand gebracht moet worden tussen gewenstemilieu-effecten en onvermijdbare 'lekverliezen' van het beleid. In hetschema van figuur 2.3 is die optimalisatie van de ideale naar de best-haalbareregelkring begrepen in de handhaafbaarheidsproblematiek.Instrumenten dienen niet alleen aan te sluiten bij de kenmerken van demilieusituatie, maar ook te voldoen aan criteria van goed bestuur. De criteriain figuur 2.3 zijn ontleend aan het NMP(-plus), waar zij zijn samengevat intermen van doeltreffendheid (milieu-effectiviteit: werkt het?), doelmatigheid(economische efficiency: is er een gunstige verhouding tussen kosten enbaten?) en legitimiteit ''. Het legitimiteitscriterium vereist hier enige naderetoelichting. In de door de raad niet gevolgde opvatting van het NMP(-plus)omvat dit de 'beoordeling in hoeverre instrumenten a1 dan niet strijdig zijn metbestaande beleidskaders', waaronder bestuurlijke criteria inzake de verenigbaarheidvan maatregelen met budgettaire kaders, de fiscale systematiek, hetEG-beleid en het EG-recht. De raad ziet deze beleidskaders niet als zelfstandigecriteria, doch veeleer als dimensies van effectiviteit, efficiency en legitimiteit.Het legitimiteitscriterium vat de raad op als de toets op het democratischen rechtsstatelijk gehalte van het milieubeleid, en daarmee op de te venvachtenmaatschappelijke aanvaarding daarvan 13. Hierop wordt teruggekomen inparagraaf 3.7."1 Nationaal Milieubeleidsplan Plus. Tweede Kamer 1989/1990,21 137, nr. 20. blz. 84."1 Zie voor een nadere uitwerking van deze criteria: Sociaal-Economische Raad, Advies Our Common Future; nr: 89/06. 's-Gravenhage.1989, blz. 61-64 en Advies Nationaol Milieubeleidsplon; nr. 89/17. 's-Gravenhage. 1989. blz. 22 en Bijlage I bij het NotionaalMilieubeleidsplon Plus, op.cit.. blz. 16- 19.

?bt welke prijs willen we het beleid voeren in termen van de financiele of emotioneleweerstanden die het oproept en de technologische of bestuurlijke mogelijkhedenen alternatieven?Bij de kenbaarheidsvraag gaat het om de aard, de 'onmiskenbare' vaststelbaarheiden de ernst van het milieuprobleem; bij de structuurvraag over de verschijningsvormen de bestuurlijke bereikbaarheid; en bij de vraag naar de weerstandenworden de kosten en de beschikbare alternatieve bezien in termen vanhandhaafbaarheid en het vermogen en de geneigdheid van de doelgroep om hetbeleid te bestrijden of te (doen) ondermijnen.In het milieubeleid zal de ideale jurisdictie of bestuurlijke bereikbaarheidsamenvallen met het gebied waarover de milieu-effecten en de economischegevolgen van milieubeleid zich uitstrekken of, indien die twee werkingssferenvan omvang verschillen, met de grootste van die twee. Zodra er in een kleinerejurisdictie gewerkt moet worden, treden er ecologische of economische 'lekverliezen'op naar het omliggende gebied, in de vorm van grensoverschrijdendemilieuproblemen edof een verlies van concurrentiepositie en werkgelegenheid.In de praktijk zal veelal niet aan 'second-best' oplossingen te ontkomenzijn, waarbij een optimalisatie tot stand gebracht moet worden tussen gewenstemilieu-effecten en onvermijdbare 'lekverliezen' van het beleid. In hetschema van figuur 2.3 is die optimalisatie van de ideale naar de best-haalbareregelkring begrepen in de handhaafbaarheidsproblematiek.Instrumenten dienen niet alleen aan te sluiten bij de kenmerken van demilieusituatie, maar ook te voldoen aan criteria van goed bestuur. De criteriain figuur 2.3 zijn ontleend aan het NMP(-plus), waar zij zijn samengevat intermen van doeltreffendheid (milieu-effectiviteit: werkt het?), doelmatigheid(economische efficiency: is er een gunstige verhouding tussen kosten enbaten?) en legitimiteit ''. Het legitimiteitscriterium vereist hier enige naderetoelichting. In de door de raad niet gevolgde opvatting van het NMP(-plus)omvat dit de 'beoordeling in hoeverre instrumenten a1 dan niet strijdig zijn metbestaande beleidskaders', waaronder bestuurlijke criteria inzake de verenigbaarheidvan maatregelen met budgettaire kaders, de fiscale systematiek, hetEG-beleid en het EG-recht. De raad ziet deze beleidskaders niet als zelfstandigecriteria, doch veeleer als dimensies van effectiviteit, efficiency en legitimiteit.Het legitimiteitscriterium vat de raad op als de toets op het democratischen rechtsstatelijk gehalte van het milieubeleid, en daarmee op de te venvachtenmaatschappelijke aanvaarding daarvan 13. Hierop wordt teruggekomen inparagraaf 3.7."1 Nationaal <strong>Milieubeleid</strong>splan Plus. Tweede Kamer 1989/1990,21 137, nr. 20. blz. 84."1 Zie voor een nadere uitwerking van deze criteria: Sociaal-Economische Raad, Advies Our Common Future; nr: 89/06. 's-Gravenhage.1989, blz. 61-64 en Advies Nationaol <strong>Milieubeleid</strong>splon; nr. 89/17. 's-Gravenhage. 1989. blz. 22 en Bijlage I bij het Notionaal<strong>Milieubeleid</strong>splon Plus, op.cit.. blz. 16- 19.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!