De raad stelt met voldoening vast dat Nederland internationaal vooraan staatin de opbouw van een kennisinfrastructuur om de milieuproblematiek hethoofd te bieden. Daarmee is een noodzakelijke voorwaarde vervuld om tekomen tot een rationalisatie van de ecologische grenzen en mogelijkheden vanhet milieubeleid, alsmede van de kosten en baten van de effectuering daarvan.Maar geen voldoende voorwaarde. Want, rekening houdend met het subjectievekarakter van de feitelijke besluitvonning, blijft de vraag bestaan of onzepolitieke cultuur de eisen van bestendigheid die een duurzame ontwikkelingaan het beleid stelt, kan waarmaken. Of, minder dramatiserend, waardoor derobuustheid van die cultuur bepaald wordt, en of daar iets aan te doen is, in eendemocratie. Zijn de ogenschijnlijke gegevenheden in de besluitvormingsstructuurveranderbaar? Wat bepaalt de substitueerbaarheid van symboliek voormateriele inhoud en de bestendigheid waarmee een bepaald beleid wordt uitgevoerd?Hoe moet een milieudiplomatie worden gevoerd om de grenzen van hetbeleid, letterlijk en figuurlijk, te verleggen?De antwoorden op dit soort vragen lenen zich niet of nauwelijks voor eenweerlegbare bewijsvoering in wetenschapsfilosofische zin, maar zij kunnenwe1 aannemelijk gemaakt worden in een verklarende paradigmatische visie.Als uitgangspunten daarvoor zijn gekozen (1) Hirschmans verklaring voor dedynamiek van uitdagingen 6, en (2) de veronderstelling dat de dynamiek vanhet antwoord op die uitdagingen een strategische variabele is die, naar wisselendedoch herkenbare omstandigheden, meer of minder belnvloed kanworden. Tegen die achtergrond heeft de raad, onder stapsgewijs verruimdeveronderstellingen inzake de (veranderbaarheid van de) internationaleomgeving waarin het Nederlandse milieubeleid gevoerd wordt, een drietalbeleidsperspectieven doordacht: een (1) nationaal perspectief, een (2) Europaperspectief,en een (3) mondiaal perspectiefDeze perspectieven moeten als 'overlappende styleringen' worden gezien. Hetbeleid kan er op worden gericht hen dynamisch in elkaar te laten overvloeien.Naar het oordeel van de raad is daarmee BBn van de belangrijkste strategischemogelijkheden van het milieubeleid aangeduid, gegeven de a1 gesignaleerdetendentie naar 'opschaling', nationaal zowel als internationaal, als meer enmeer doorslaggevende factor in de doeltreffendheid van het milieubeleid. In degeschetste volgorde van de beleidsperspectieven neemt de samenwerkingbinnen bestaande politieke en handelsblokken en daartussen toe, waarmee degevaren van een verlies van concurrentiepositie en een ongewenste verplaatsingvan bedrijvigheid sterk afnemen ? Niet alleen de technische mogelijkheden,maar ook de legitimatie om een actief milieubeleid te voeren, nemen zoomgekeerd evenredig toe. Daardoor vermindert de terughoudendheid bij deonmiddellijk betrokkenen. In het laatste, mondiale beleidsperspectief isbijvoorbeeld de introductie van een algemene heffing op energie teneinde het(verspillende) verbruik te verminderen een geaccepteerd instrument. Bij heteerste, nationale perspectief is een beleidsintensivering ten behoeve vanmilieuproblemen die de nationale grenzen overschrijden in de uitgangssituatieslechts in een beperkte mate mogelijk.In het nationale perspectief wordt Nederland in een afwachtende omgevinggezien, waarin het buitenland niet 'meewerkt' aan de oplossing van onzemilieuproblemen. De essentie van dit beleidsperspectief is dat een tekortschietendeEuropese en mondiale samenwerking de beleidsmogelijkheden beperkt6] A.O. Hirschman, Shifting involvements; Princeton. University Press, 1982.'1 Verplaatsing is 'ongewenst' wanneer de milieuproblematiek daardoor per saldo niet dichter bij een oplossing komt. of die oplos-sing - gezien vanuit het land van waaruit activiteiten verplaatst worden - onevenredig veel offers vergt. Op zichzelf kan, bijvoor-beeld, een geleidelijke verplaatsing van de aluminiumindustrie naar landen met een overschot aan waterkracht tot een gewenste.meer duurzame ontwikkeling leiden.WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HET REGERINGSBELEID
tot wat we op eigen kracht en gezag kunnen. In een dergelijke omgeving valtde nadruk op nationaal ketenbeheer, landbouw en veiligheid ('no regretpolicies'). Gezien de gevaren voor de concurrentiepositie blijven de mogelijkhedenvoor energiebeleid grotendeels beperkt tot een regulerende heffing ineen nationale kleinverbruikersvariant, die de motorbrandstoffen buiten schotmoet laten vanwege economische repercussies, zoals grenstankproblemenDat levert rechtvaardigheidsproblemen op, doordat de auto en het groteverbruik (voorbij dezelfde kleine vaste voet als de kleinverbruikers) wordenuitgezonderd, maar dat zal dan moeten worden afgewogen tegen de wenselijkheidongewenste verplaatsing te beperken. Dit probleem kan in beginsel - voorwat betreft de tegenstelling kleidgroot - worden ondervangen met eenheffingsvariant waarin het 'onvermijdbare' verbruik van de heffing wordt uitgezonderd.In het geval van de kleinverbruiker door middel van een vasteheffingsvrije voet, en bij de grote verbruikers met een vrije voet die van gevaltot geval wordt vastgesteld in een procedure die onderdeel kan zijn van eenconvenantenbeleid. De vrijstelling van een voet voor 'onvermijdbaar' verbruikversterkt de regulerende werking en daarmee de milieu-effectiviteit van deheffing langs twee wegen: enerzijds laat de versmalling van de heffingsbasis,gecombineerd met een terugsluis van de opbrengst (desgewenst ten dele meteen stimulerend beleid uit hoofde van de wet-VermeendMelkert), een veelhoger heffingspercentage toe, anderzijds wordt de hefing alleen marginaalgeheven (over het meest elastische deel van de vraag), hetgeen de gedragsaanpassingbevordert '. De omvang van deze vrijstelling zal in deze optiek wordenbepaald door de concurrentiepositie en het gevaar van ongewensteverplaatsing van economische activiteiten naar het buitenland, en derhalveopschuiven naarmate de opschaling van het beleid naar de Europese en demondiale schaal voortgang vindt. In het licht van deze beleidsmatige voordelengeeft de raad in overweging de beoogde verbruiksbelasting uit hoofdevan de Wabm voor wat betreft de fossiele brandstoffen te vervangen door eenregulerende heffing als hier bedoeld, waarmee het beleid een 'dubbele'belasting op energie zou vermijden en zich zal concentreren op een hefingsinstrumentdat niet alleen effectiever is, maar waarschijnlijk ook nationaal eninternationaal op een grotere maatschappelijke aanvaarding kan rekenen.Wat betreft het mobiliteitsbeleid is er - en niet alleen op rechtvaardigheidsgronden- alle reden voor een aanvullend nationaal beleid. De automobiliteitdraagt niet alleen bij aan de continentale en mondiale milieuproblematiek,maar ook dichter bij huis aan regionale en lokale problemen als afval, ruimtebeslag,stank- en geluidshinder, die in een dichtbevolkt land onevenredig grotevormen aannemen. De nationale orientatie legt beperkingen op aan de mogelijkheden;oplossingen hebben een next-best karakter. Om de internationaleconcurrentiepositie te ontzien, zullen maatregelen hier bij voorrang op particulieren('non-tradeables') gericht moeten worden. In hoofdstuk 4 is gebleken datbinnen deze randvoorwaarde een prijsmechanische verkeersbeheersing'1 Zie hierover Eindrapportage stuurgroep regulerende energieheffingen; een onderzoek naar de effecten op energiebesparing en de economie;'r-Gravenhage, februari 1992, waarin wordt ingegaan op de veronderstellingen waaronder een dergelijke heffing de con-currentie niet aantast. Daarnaast zijn er beperkte mogelijkheden voor directe regulering (maximum snelheid; installatievoor-schriften), privaatrechtelijke regulering (aanscherping WA) en sociale regulering (waaronder bedrijfsvervoersplannen).9] De hier gepresenteerde grondgedachte van een progressief energietarief kan op tal van manieren worden vorm gegeven: bij-voorbeeld door een forfaitaire vrije voet als hier bedoeld, door een vrije voet als percentage van het laatst gemeten verbruik, ofdoor verlaging van het BTW-tarief op energie onder introductie van een equivalence (hoge) marginale heffing. Op de voors entegens van deze casuistiek wordt hier niet ingegaan, doch verwezen naar hoofdstuk 3, par. 3.4.1. Welke modaliteit men wil kiezen.is een zaak van nader onderzoek. Waar het om gaat is de grondgedachte dat het inelastische deel van de vraag niet belast wordt(vanuit de overweging dat de gebruiker in dat traject weinig realistische uitwijkmogelijkheden heeft) en de heffing zich derhalveconcentreert op het traject waar gedragsaanpassing relatief makkelijk is. Uit rechtvaardigheidsoogpunt wordt aldus een evenre-dig nutsoffer benaderd. In termen van economische efficiency zal de afwenteling in deze optiek worden gedempt, en zal hetmilieurendement toenemen per gulden heffingsopbrengst, doch dalen door de versmalling van de heffingsgrondslag.
- Page 1:
Rapporten aan de RegeringMilieubele
- Page 4 and 5:
Op overreding gerichte instrumenten
- Page 6 and 7:
Het milieuvraagstuk wordt zo gesche
- Page 8 and 9:
evoegdheden naar vertegenwoordigend
- Page 10 and 11:
Zo beschouwd is milieubeleid geen k
- Page 12 and 13:
instrumentarium en anderzijds van d
- Page 14 and 15:
'Ibch is het vooral in de twintigst
- Page 16:
milieuproblemen waar vroegere gener
- Page 19 and 20:
13 kiloton in 1986 tot ongeveer 9,3
- Page 21 and 22:
Nota Waterhuishouding lg. De nitraa
- Page 23 and 24:
heden, maar vervolgens ook in veran
- Page 25 and 26:
Fase I12. Het, in samenwerking met
- Page 27 and 28:
Analyse van de milieuproblematiek2.
- Page 29 and 30:
Deze 'verstatelijking' heeft niet a
- Page 31 and 32:
Zoals in paragraaf 3.5 nader zal wo
- Page 33 and 34:
van treinkilometers voor autokilome
- Page 35 and 36:
domein van de efficiency. De ervari
- Page 37 and 38:
2.3.4 Rol van de overheidWanneer de
- Page 39 and 40:
?bt welke prijs willen we het belei
- Page 41 and 42:
Instrumenten van milieubeleid3.1 In
- Page 43 and 44:
complementaire voorzieningen geldt
- Page 45 and 46:
door bedrijven te beperken. De toen
- Page 47 and 48:
nale voorschriften vlot te kunnen i
- Page 49 and 50:
ing van doelstellingen en voorschri
- Page 51 and 52:
Naast allocatieve gronden zijn er v
- Page 53 and 54:
de verschillende maatschappelijke g
- Page 55 and 56:
opkomen. Langs die weg kunnen de ko
- Page 57 and 58:
3.3.5 Mogelijkheden en beperkingenI
- Page 59 and 60:
PrivaatrechtelGk beheer van milieuw
- Page 61 and 62:
individuele belangen. Een vraag die
- Page 63 and 64:
het voordeel van de snelheid en de
- Page 65 and 66:
lijke betrekking tussen de controle
- Page 67 and 68:
Een spectaculair voorbeeld hiervan
- Page 69 and 70:
lijk om op andere wijze te voldoen.
- Page 71 and 72:
van het fiscale instrument 44. Best
- Page 73 and 74:
zijn regulerende energieheffingen,
- Page 75 and 76:
Oormerking van heffingen en eenheid
- Page 77 and 78:
egulering, niet alleen de handhavin
- Page 79 and 80:
Verhandelbare vergunningenDe privaa
- Page 81 and 82:
kunnen de transactiekosten hoog zij
- Page 83 and 84:
Verder wordt hiermee geen recht ged
- Page 85 and 86:
egulering in de vorm van technologi
- Page 87 and 88:
elementen in de attitudes of voorke
- Page 89 and 90:
werking wordt gedaan. Zij is echter
- Page 91 and 92:
Onvolledige contracten fvormen van
- Page 93 and 94:
in de specificatie van het wenselij
- Page 95 and 96:
Landelijke Vereniging tot behoud va
- Page 97 and 98:
kader van de produktaansprakelijkhe
- Page 99 and 100:
De openbaarheid van de procedure is
- Page 101 and 102:
gegeven welke publiekrechtelijke en
- Page 103 and 104:
Indien eind 1992 onvoldoende voortg
- Page 105 and 106:
3.6.2 De comrnunautaire rechtsordeD
- Page 107 and 108:
etrokken regels dit uitdrukkelijk b
- Page 109 and 110:
directe regulering worden de (impli
- Page 111 and 112:
Eerst de efficiencyvraag of het kan
- Page 113 and 114: 3.8 SlotbeschouwingIn het voorafgaa
- Page 115 and 116: Keuze van instrumenten4.1 Inleiding
- Page 117 and 118: muleerd. Deze doelstellingen voor 2
- Page 119 and 120: en de inzet van minder zwavelhouden
- Page 121 and 122: gehaald worden. Om deze doelstellin
- Page 123 and 124: 3. kenmerken die de weerstand en de
- Page 125 and 126: De afvalproblematiek omvat veel moe
- Page 127 and 128: 4.3.4 StructuurAantal bronnenDoelgr
- Page 129 and 130: Geografische schaal van de effecten
- Page 131 and 132: directe regulering is geboden. Met
- Page 133 and 134: Verhandelbare vergunningen hebben i
- Page 135 and 136: hiervan is de relatie werkgever-wer
- Page 137 and 138: zijn voor de instrumentkeuze: de me
- Page 139 and 140: Het spreekt vanzelf dat bij het inz
- Page 141 and 142: Tabel 4.3Indeling van doelgroepen/m
- Page 143 and 144: autogebruik) en op Ben doelgroep-mi
- Page 145 and 146: landbouw (veel tuinbouw, veel aarda
- Page 147 and 148: Toelichting tabel 4.51 =)a D = Dire
- Page 149 and 150: het milieu. Rvens bleek dat de typo
- Page 151 and 152: De onderzochte heffingen hebben een
- Page 153 and 154: verdragen met de continui'teit die
- Page 155 and 156: delen en de (milieuhadelen. De voor
- Page 157 and 158: onderkend, dat hiervan vooralsnog g
- Page 159 and 160: Vorm en inhoudvan het milieubeleid5
- Page 161 and 162: In de bepaling van de beleidsagenda
- Page 163: Het vinden van de optimale bestuurl
- Page 167 and 168: transactiebereidheid. De omslag kwa
- Page 169 and 170: uiteindelijke beleidsorientatie een
- Page 171 and 172: gestreefd te worden naar een beperk
- Page 173 and 174: Bijlage I:Tekst van de adviesaanvra
- Page 175 and 176: Fase I:1. Inventarisatie, evaluatie
- Page 177 and 178: Bijlage 2:De laagste-kosten-eigensc
- Page 179 and 180: plaatsvinden. Het is dan bijvoorbee
- Page 181 and 182: BRON ABRON 6ernissiereductiekostene
- Page 183 and 184: ConclusieIn onderdeel 1 is beschrev
- Page 185 and 186: 2 Bronnen waarvoor (6) bindend is.
- Page 187 and 188: Bijlage 3:Verhandelbare vergunninge
- Page 189 and 190: ZakenregisterAansprakelijkheid par.
- Page 191 and 192: - mechanisme(n) par.2.2.1,47-50- ob
- Page 193 and 194: - publiekrechtelijke - par.3.2, par
- Page 195 and 196: Rapporten aan de RegeringEerste raa
- Page 197 and 198: 'Voorstudies en achtergronden'Eente
- Page 199 and 200: 'Voorstudies en achtergronden media
- Page 201: Vierde raadsperiode:V63 Milieu en g