Milieubeleid - Oapen
Milieubeleid - Oapen Milieubeleid - Oapen
vereist; vooral de instrumentenmix verschilt echter. In het vervolg van dezesubparagraaf wordt verondersteld dat de regering de NMP-doelstellingenzowel ten aanzien van de emissies als ten aanzien van de mobiliteit wenst terealiseren.De emissies die voortkomen uit particulier autogebruik zijn op individueelniveau moeilijk meetbaar 36. Dit geldt evenzeer voor het autogebruik zelf.Pogingen om afzonderlijke verkeersbewegingen te meten (rekeningrijden)lijken op technische problemen te stuiten. Tolpleinen meten slechts hetpasseren van een beperkt aantal punten. Het zeer grote aantal bronnenversterkt dit handhavingsprobleem. Tot dusver zijn de belangrijkste emissie-(gr0ei)beperkingen dan ook niet voortgekomen uit beperking van de (groei vande) mobiliteit, maar uit efficiencyverbeteringen en katalysatoren.De milieu-effecten (emissies, ruimtebeslag) van autogebruik zijn op zichzelfniet goed individueel meetbaar. We1 kunnen ze op veel verschillende manierenworden benaderd: de input brandstof, de technologie van de auto, tolheffing(prijsmechanisch rijden), belastingheffing, de infrastructuur en parkeerbeleid.De welvaartsverliezen die uit minder of geen autogebruik voortkomen, zijnvoor veel mensen aanzienlijk. Dit blijkt onder meer uit het grote aandeel vanautokosten in vooral lagere inkomens. De welvaartsverliezen kunnen sterkuiteenlopen naar het verplaatsingsmotief. In de typologie van paragraaf 4.4valt het particulier autogebruik onder het vierde ('heterogene') type. Dit pleitvoor financiele en privaatrechtelijke instrumenten. Het specifieke kenmerkdat het verkeer afhankelijk is van infrastructuur vormt daarnaast een positieveomstandigheid voor het gebruik van de infrastructuur als centraalmilieu-instrument. Een succesvol milieubeleid vereist daarnaast de inzet vancomplementaire instrumenten die de werking van de primaire instrumentenversterken en het draagvlak vergroten.Uit onderzoek van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven blijkt,dat de auto geen financiele 'melkkoe' voor de overheid is 37. De publieke inkomstenen uitgaven in verband met het wegverkeer zijn ruwweg in evenwicht.Relevanter dan de overheidsfinancien zijn de gevolgen van autogebruik voorde maatschappij als geheel. Het gaat daarbij om alle kosten en welvaartsverliezendie door autogebruik worden veroorzaakt, zonder dat daar een financieletegenprestatie voor wordt geleverd. Het betreft onder meer kosten vanverkeersongevallen voorzover niet door autoverzekeringen gedekt, luchtverontreinigingen niet-toegerekende kosten van ruimtebeslag en infrastructuur.Het Centrum voor energiebesparing en schone technologie schattein 1988 de externe kosten die nog niet door het autoverkeer worden betaald op4 a 6 miljard gulden 38. Omgerekend per gereden kilometer zou het gaan om6 a 9 cent. De uitstoot van C02 is hierbij echter niet meegerekend. Mede gezienhet feit dat de marginale kosten hoger zijn dan de gemiddelde kosten kanworden gesteld dat het internaliseren van externe effecten in de prijs van mobiliteittot een stijging van de kilometerprijs met minimaall5 cent per kilometerzou leiden.De later ingevoerde accijnsverhogingen ('Kwartje van Kok') leidden tot eenlastenverzwaring van 1,4 miljard gulden 39. Dit komt neer op 2 cent per kilometer.Dat automobiliteit ook grote maatschappelijke voordelen met zich meebrengt,behoeft geen betoog. Dat blijkt a1 uit de toename en de hoge prioriteit die er aangegeven wordt. Er is echter een cruciaal verschil tussen de (economische) voor-36] Het betreft onder meer stikstofoxyden, kooldioxyde, vluchtige organische stoffen en geluidshinder."1 lnstituut voor Onderzoek van de Overheidsuitgaven. Auto in balans; memorandum 26. 's-Gravenhage. 1989."1 Centrum voor energiebesparing en schone technologie, Woordering van negotieve externe effecten van het outoverkeer; Delft.1988."1 Tweede Kamer 19901199 1. 22 098, nr. 3, blz. 4.'1 Zie over verschillende soorten externe effecten T. Scitovsky, 'Two Concepts of External Economies';]ournal ofPoliticol Economy 17.1954, herdrukt in: Reodings in Welfore Economies; door K.J. Arrow en T. Scitovsky (eds.), London, George Allen and Irwin. 1969.WETENSCHAPPELIJKE RAADVOORHETREGERINGSBELEID
delen en de (milieuhadelen. De voordelen zijn reeds in prijsvorming en marktwerkingopgenomen, en vormen dan ook geen externe effecten, die (stimulerend)overheidsbeleid zouden rechtvaardigen 40. De nadelen daarentegenzijn ongeprijsd. Een optimale allocatie van economische goederen en rnilieuwaardenvereist dat ook de nadelen in de prijsvorming worden opgenomen. Eenjuiste prijsstelling van mobiliteit kan 'overbodige' mobiliteit mitigeren engedragsreacties oproepen waardoor substituties kans van ontwikkelingkrijgen (bijv. meer gebruik van telecommunicatie of van auto's met lichteremotoren en met minder milieubelasting per km.).Het beleid met betrekking tot het autogebruik is tot dusverre met namegericht op het beperken van de groei van het aantal autokilometers, zonder detoename van het aantal auto's terug te dringen. Hiertoe wordt onder meergestreefd naar variabilisatie van de autokosten. Het uitlokken van technologischeverandering blijkt niet toereikend voor de door het NMP gestelde doelen(zie boven en RIVM milieuverkenningen). Daarom is het terugdringen van degroei van de automobiliteit een zeer belangrijk onderdeel van het milieubeleidgeworden. Gebleken is dat het beleid er tot dusverre niet in is geslaagd dezegroei af te remmen. Dit wordt mede veroorzaakt door de beperkende randvoorwaardendie door het beleid van buurlanden worden gesteld (grenstanken) aanhet variabiliseren via de brandstofkosten.De groei van de automobiliteit in de afgelopen dertig jaar is volledig terug tevoeren op groei van autobezit 41. Het autobezit blijft ook in de toekomst toenemen.Uit de Ruimtelijke Verkenningen 1991 van de RijksplanologischeDienst valt op te maken dat de groei van het autobezit in de periode 1985-2010hoger zal liggen dan in het 'beede Structuurschema Verkeer envervoer deel 1werd aangenomen 42.De ratio achter de gedachte van variabilisering is dat een individu, geconfronteerdmet lage vaste autokosten en hoge variabele kosten, we1 een auto kan enwil bezitten, maar deze spaarzaam zal gebruiken. Het is echter zeer de vraag ofdergelijke rationeel-financiele aspecten voor de automobilist we1 opwegentegen overwegingen van reistijd, gemak en status. Bovendien worden de mogelijkhedenom te variabiliseren beperkt door de EG-regels met betrekking totaccijnzen. Er zijn derhalve goede redenen om het beleid zowel op het beperkenvan de groei van het autobezit als van het autogebruik af te stemmen.De brandstofprijs vormt in theorie een zeer geschikt aangrijpingspunt voormilieubeleid met betrekking tot de auto. Prijsverhoging kan leiden totkleinere en zuinigere auto's (eventueel tezijnertijd ook elektrische auto's), totminder autokilometers en tot zuiniger rijgedrag (lagere snelheid, rustiger wegrijden).Uit een recent onderzoek blijkt dat de absolute waarde van de langetermijn prijselasticiteit van het brandstofverbruik vrij hoog is (0,8/1,0)~~.Het grootste deel van het effect wordt niet bereikt via minder mobiliteit, maarals gevolg van het aanschaffen van efficientere auto's. Van prijsverhogingendie in breed internationaal verband worden ingevoerd, valt bovendien teverwachten dat autofabrikanten hierop reageren door nog zuiniger autotypen.aan te bieden en verder te ontwikkelen. Brandstofprijsbeleid is dus vooralmilieubeleid en niet zozeer mobiliteitsbeleid (dat overigens ten dele ook alsmilieubeleid kan worden aangemerkt, zie boven)."1 M.J. Bennis. P. Hopstaken en F.M. Roest, De kosten van de auto en het openbaar vervoer vergeleken. 1962-1990; Stichcing voorEconomische Onderzoek der Universiteit van Amsterdam. 199 1, blz. 2."1 Riiksplanologische Dienst, op.cit.. blz. 20-21.43] M.Y. Pronk en P.M. Blok, De prijselasticiteit van het energiegebruik in het wegverkeer; Nederlands Economisch Instituut, Rotterdam.1991.MILIEUBELEID
- Page 103 and 104: Indien eind 1992 onvoldoende voortg
- Page 105 and 106: 3.6.2 De comrnunautaire rechtsordeD
- Page 107 and 108: etrokken regels dit uitdrukkelijk b
- Page 109 and 110: directe regulering worden de (impli
- Page 111 and 112: Eerst de efficiencyvraag of het kan
- Page 113 and 114: 3.8 SlotbeschouwingIn het voorafgaa
- Page 115 and 116: Keuze van instrumenten4.1 Inleiding
- Page 117 and 118: muleerd. Deze doelstellingen voor 2
- Page 119 and 120: en de inzet van minder zwavelhouden
- Page 121 and 122: gehaald worden. Om deze doelstellin
- Page 123 and 124: 3. kenmerken die de weerstand en de
- Page 125 and 126: De afvalproblematiek omvat veel moe
- Page 127 and 128: 4.3.4 StructuurAantal bronnenDoelgr
- Page 129 and 130: Geografische schaal van de effecten
- Page 131 and 132: directe regulering is geboden. Met
- Page 133 and 134: Verhandelbare vergunningen hebben i
- Page 135 and 136: hiervan is de relatie werkgever-wer
- Page 137 and 138: zijn voor de instrumentkeuze: de me
- Page 139 and 140: Het spreekt vanzelf dat bij het inz
- Page 141 and 142: Tabel 4.3Indeling van doelgroepen/m
- Page 143 and 144: autogebruik) en op Ben doelgroep-mi
- Page 145 and 146: landbouw (veel tuinbouw, veel aarda
- Page 147 and 148: Toelichting tabel 4.51 =)a D = Dire
- Page 149 and 150: het milieu. Rvens bleek dat de typo
- Page 151 and 152: De onderzochte heffingen hebben een
- Page 153: verdragen met de continui'teit die
- Page 157 and 158: onderkend, dat hiervan vooralsnog g
- Page 159 and 160: Vorm en inhoudvan het milieubeleid5
- Page 161 and 162: In de bepaling van de beleidsagenda
- Page 163 and 164: Het vinden van de optimale bestuurl
- Page 165 and 166: tot wat we op eigen kracht en gezag
- Page 167 and 168: transactiebereidheid. De omslag kwa
- Page 169 and 170: uiteindelijke beleidsorientatie een
- Page 171 and 172: gestreefd te worden naar een beperk
- Page 173 and 174: Bijlage I:Tekst van de adviesaanvra
- Page 175 and 176: Fase I:1. Inventarisatie, evaluatie
- Page 177 and 178: Bijlage 2:De laagste-kosten-eigensc
- Page 179 and 180: plaatsvinden. Het is dan bijvoorbee
- Page 181 and 182: BRON ABRON 6ernissiereductiekostene
- Page 183 and 184: ConclusieIn onderdeel 1 is beschrev
- Page 185 and 186: 2 Bronnen waarvoor (6) bindend is.
- Page 187 and 188: Bijlage 3:Verhandelbare vergunninge
- Page 189 and 190: ZakenregisterAansprakelijkheid par.
- Page 191 and 192: - mechanisme(n) par.2.2.1,47-50- ob
- Page 193 and 194: - publiekrechtelijke - par.3.2, par
- Page 195 and 196: Rapporten aan de RegeringEerste raa
- Page 197 and 198: 'Voorstudies en achtergronden'Eente
- Page 199 and 200: 'Voorstudies en achtergronden media
- Page 201: Vierde raadsperiode:V63 Milieu en g
vereist; vooral de instrumentenmix verschilt echter. In het vervolg van dezesubparagraaf wordt verondersteld dat de regering de NMP-doelstellingenzowel ten aanzien van de emissies als ten aanzien van de mobiliteit wenst terealiseren.De emissies die voortkomen uit particulier autogebruik zijn op individueelniveau moeilijk meetbaar 36. Dit geldt evenzeer voor het autogebruik zelf.Pogingen om afzonderlijke verkeersbewegingen te meten (rekeningrijden)lijken op technische problemen te stuiten. Tolpleinen meten slechts hetpasseren van een beperkt aantal punten. Het zeer grote aantal bronnenversterkt dit handhavingsprobleem. Tot dusver zijn de belangrijkste emissie-(gr0ei)beperkingen dan ook niet voortgekomen uit beperking van de (groei vande) mobiliteit, maar uit efficiencyverbeteringen en katalysatoren.De milieu-effecten (emissies, ruimtebeslag) van autogebruik zijn op zichzelfniet goed individueel meetbaar. We1 kunnen ze op veel verschillende manierenworden benaderd: de input brandstof, de technologie van de auto, tolheffing(prijsmechanisch rijden), belastingheffing, de infrastructuur en parkeerbeleid.De welvaartsverliezen die uit minder of geen autogebruik voortkomen, zijnvoor veel mensen aanzienlijk. Dit blijkt onder meer uit het grote aandeel vanautokosten in vooral lagere inkomens. De welvaartsverliezen kunnen sterkuiteenlopen naar het verplaatsingsmotief. In de typologie van paragraaf 4.4valt het particulier autogebruik onder het vierde ('heterogene') type. Dit pleitvoor financiele en privaatrechtelijke instrumenten. Het specifieke kenmerkdat het verkeer afhankelijk is van infrastructuur vormt daarnaast een positieveomstandigheid voor het gebruik van de infrastructuur als centraalmilieu-instrument. Een succesvol milieubeleid vereist daarnaast de inzet vancomplementaire instrumenten die de werking van de primaire instrumentenversterken en het draagvlak vergroten.Uit onderzoek van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven blijkt,dat de auto geen financiele 'melkkoe' voor de overheid is 37. De publieke inkomstenen uitgaven in verband met het wegverkeer zijn ruwweg in evenwicht.Relevanter dan de overheidsfinancien zijn de gevolgen van autogebruik voorde maatschappij als geheel. Het gaat daarbij om alle kosten en welvaartsverliezendie door autogebruik worden veroorzaakt, zonder dat daar een financieletegenprestatie voor wordt geleverd. Het betreft onder meer kosten vanverkeersongevallen voorzover niet door autoverzekeringen gedekt, luchtverontreinigingen niet-toegerekende kosten van ruimtebeslag en infrastructuur.Het Centrum voor energiebesparing en schone technologie schattein 1988 de externe kosten die nog niet door het autoverkeer worden betaald op4 a 6 miljard gulden 38. Omgerekend per gereden kilometer zou het gaan om6 a 9 cent. De uitstoot van C02 is hierbij echter niet meegerekend. Mede gezienhet feit dat de marginale kosten hoger zijn dan de gemiddelde kosten kanworden gesteld dat het internaliseren van externe effecten in de prijs van mobiliteittot een stijging van de kilometerprijs met minimaall5 cent per kilometerzou leiden.De later ingevoerde accijnsverhogingen ('Kwartje van Kok') leidden tot eenlastenverzwaring van 1,4 miljard gulden 39. Dit komt neer op 2 cent per kilometer.Dat automobiliteit ook grote maatschappelijke voordelen met zich meebrengt,behoeft geen betoog. Dat blijkt a1 uit de toename en de hoge prioriteit die er aangegeven wordt. Er is echter een cruciaal verschil tussen de (economische) voor-36] Het betreft onder meer stikstofoxyden, kooldioxyde, vluchtige organische stoffen en geluidshinder."1 lnstituut voor Onderzoek van de Overheidsuitgaven. Auto in balans; memorandum 26. 's-Gravenhage. 1989."1 Centrum voor energiebesparing en schone technologie, Woordering van negotieve externe effecten van het outoverkeer; Delft.1988."1 Tweede Kamer 19901199 1. 22 098, nr. 3, blz. 4.'1 Zie over verschillende soorten externe effecten T. Scitovsky, 'Two Concepts of External Economies';]ournal ofPoliticol Economy 17.1954, herdrukt in: Reodings in Welfore Economies; door K.J. Arrow en T. Scitovsky (eds.), London, George Allen and Irwin. 1969.WETENSCHAPPELIJKE RAADVOORHETREGERINGSBELEID