Milieubeleid - Oapen

Milieubeleid - Oapen Milieubeleid - Oapen

13.07.2015 Views

eikend om maatregelen te genereren die gepaard gaan met hoge investeringskosten.Technologiebeleid kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verlagenvan deze kosten.De keuze van instrumenten binnen de groep privaatrechtelijke en financieleinstrumenten wordt bepaald door de overige situatiekenmerken. Het groteaantal 'getroffenen' maakt systemen van aansprakelijkheid minder geschikt.Het feit dat de effecten van energiegebruik (uitputting bronnen, toename vanhet Con-gehalte in de atmosfeer en verzuring als gevolg van SO2 en NO,) zichuitstrekken over een groot aantal jaren en volgende generaties maakt eigendomsrechten(voor energiebronnen of milieugebruik) als beheersmechanismeminder geschikt.Voor emissies die samenhangen met het energiegebruik vormen heffingen eenpotentieel krachtig instrument. Hierbij gelden echter enkele kanttekeningen.Het schaalniveau van de hefflng moet bij voorkeur even groot zijn als of groterzijn dan het ecologisch en het economisch schaalniveau van de effecten (zie par.4.3.4).De ecologische effecten die samenhangen met energiegebruik hebben eencontinentaal (verzuring) danwel mondiaal (versterking broeikaseffect, uitputtingenergiebronnen) karakter. Het economisch schaalniveau verschilt perbedrijfssector; voor sommige sectoren geldt dat zij wereldwijd concurreren.Deze overwegingen pleiten voor heffingen op een mondiaal niveau. Het isechter vooralsnog uiterst twijfelachtig of een voldoende aantal landen - waaronderook de olieproducerende landen en de Verenigde Staten - hieraan opkorte of middellange termijn mee zullen doen. Dit roept de vraag op of hetmogelijk is toch op een lager schaalniveau heffingen in te voeren. De vraag ishierbij in hoeverre grote economische gevolgen (verschuiving concurrentieverhoudingene.d.) kunnen worden geneutraliseerd. Hierbij kan in de eersteplaats worden gedacht aan terugsluizing: indien de opbrengsten van eenheffing kunnen worden benut om de kosten per eenheid produkt of activiteitper saldo ongeveer gelijk te houden, zal een heffing op minder problemenstuiten 30. In de tweede plaats kan worden overwogen bepaalde concurrentiegevoeligegroepen geheel of gedeeltelijk van de heffing vrij te stellen.De Europese Commissie heeft eind 1991 voorstellen gedaan voor een heffingdie oploopt van 3$ per vat olie-equivalent in 1993 tot 10$ in 2000. Daarbijzouden vrijstellingen gelden voor energie-intensieve export. De terugsluizingzou per lidstaat afzonderlijk kunnen worden geregeld. Tegen dit voorstel wordtvooralsnog bezwaar aangetekend door met name zuidelijke EG-lidstaten, diemenen dat zij door een dergelijke heffing onevenredig zwaar worden getroffen.Recent heeft de door de regering ingestelde Stuurgroep Regulerende Energieheffingeneen rapport uitgebracht, waarin de resultaten van een onderzoeknaar mogelijke gevolgen van energieheffingen worden gepresenteerd 31. DeStuurgroep heeft zich, conform haar opdracht, beperkt tot het initieren encoordineren van onderzoek. Zij heeft geen beleidsaanbevelingen geformuleerd.In het Stuurgroeprapport worden drie varianten onderscheiden, aangeduid alsde A-, B- en C-variant. De A-variant houdt in, dat in OESO-verband eenenergieheffing wordt ingevoerd. In de B-variant komt een soortgelijke heffingalleen in Nederland tot stand. In de C-variant wordt getracht de venvachtenegatieve gevolgen van een uitsluitend Nederlandse heffing te ondervangendoor grootverbruikers en motorbrandstoffen van de heffing uit te zonderen.'1 Met terugsluizing wordt echter niet beoogd dat de extra uitgaven aan energie voor elk bedrijf of huishouden individueel exactworden gecompenseerd. Immers, een dergelijke terugsluizing zou de prikkel tot energiebesparing teniet doen, omdat bij ener-giebesparing ook het terugsluisbedrag zou dalen."1 Eindrapportage Stuurgroep Regulerende Energieheffingen; een onderzoek naar de effecten op energiebesparing en de econornie; 's-Gravenhage.februari 1992.WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HETREGERINGSBELEID

De onderzochte heffingen hebben een aanzienlijke omvang; per variant 50 respectievelijk100 procent.De A- en de B-variant blijken te leiden tot aanzienlijke bedrijfsverplaatsingennaar landen waar geen heffing wordt ingevoerd. Er is geen beleid verondersteldom dit te voorkomen.De C-variant ontziet grootverbruikers en verbruikers van motorbrandstoffen.Ongeveer de helft van het energiegebruik blijft buiten de heffing. Deze variantleidt tot 5,5 procent besparing in 2015 bij een heffing van 100 procent. Deconcurrentiegevolgen zijn beperkt. Dit hangt samen met de vormgeving van deC-variant: de heffing geldt alleen voor de eerste 'schijven' van het energiegebruik,waardoor het totale heffingsbedrag (per energiedrager olie, gas ofelektriciteit) voor elk bedrijf nooit hoger wordt dan ongeveer f 500.000,-.De besparingseffecten van de C-variant lijken beperkt. Hierbij dient echter teworden aangetekend, dat de berekeningen van het CPB ten behoeve van deStuurgroep uitwijzen, dat het huidige subsidiebeleid in het jaar 2015 slechts1,5 procent besparing oplevert.De Stuurgroepresultaten hangen niet alleen sterk af van het schaalniveau vande heffing en van de mate waarin bepaalde groepen van de heffing wordenuitgezonderd, maar ook van de wijze van terugsluizen. De Stuurgroep heeftzich, conform de opdracht, voornamelijk gericht op terugsluizing via dearbeidskosten. De Stuurgroep concludeert, dat de positieve effecten van terugsluizingop werkgelegenheid en groei worden versterkt naarmate het mogelijkblijkt het arbeidsaanbod te vergroten en te flexibiliseren.ConclusieHet huidige energiebesparingsbeleid schiet waarschijnlijk tekort; het leidt tot0,7 procent minder besparing per jaar dan volgens de doelstelling nodig is. Hetenergiegebruik lijkt in 2000 ruim 5 a 6 procent hoger uit te komen dangewenst. Een extra besparing van deze omvang zou kunnen worden bereiktmet bijvoorbeeld een kleinverbruikersheffing van 100 procent. Indien internationaleovereenstemming wordt bereikt, en bovendien verplaatsingseffectenkunnen worden voorkomen, zou een soortgelijk effect kunnen worden gerealiseerdmet een algemene energieheffing van ongeveer 50 procent.4.5.4 Huishoudens: afvalverwijderingDe samenstelling van huishoudelijk afval is op individueel niveau moeilijkmeetbaar, tenvijl het aantal bronnen buitengewoon groot is. Het openen endoorzoeken van vuilniszakken of -bakken is ondoenlijk, zelfs op steekproefbasis.Het aantal ontduikmogelijkheden is groot: de ongewenste stoffen bij eenander voor de deur zetten of zomaar ergens dumpen, zijn slechts twee mogelijkheden32. Het afvalvolume is eveneens moeilijk meetbaar, maar goed benaderbaarvia inputs; in dit geval de produkten waaruit het afval voortkomt.Voorlichting blijkt goed te werken waar het om afvalscheiding gaat. Kennelijkzijn de welvaartsverliezen van scheiding van afval klein. Of dit ook geldt voorbeperking van het volume is zeer de vraag.Gezien deze situatiekenmerken behoort de afvalproblematiek bij huishoudens,waar het gaat om afvalscheiding, tot het zesde (diffuse) type milieubeleidsproblemen.De kenbaarheid en benaderbaarheid zijn gering, maar delage welvaartsverliezen maken sociale regulering (voorlichting) geschikt.Voorzover met beperking van het afvalvolume we1 hoge kosten of welvaartsverliezengemoeid zijn, behoort dit beleidsprobleem tot het vierde (heterogene)type. In dit type situaties zijn financiele en privaatrechtelijke instrumentenAlsgevolg hiervan zijn vormen van directe en financi~le regulering die als aangrijping~~unr het afval zelf hanreren mindergeschikt.MILIEUBELEID

eikend om maatregelen te genereren die gepaard gaan met hoge investeringskosten.Technologiebeleid kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verlagenvan deze kosten.De keuze van instrumenten binnen de groep privaatrechtelijke en financieleinstrumenten wordt bepaald door de overige situatiekenmerken. Het groteaantal 'getroffenen' maakt systemen van aansprakelijkheid minder geschikt.Het feit dat de effecten van energiegebruik (uitputting bronnen, toename vanhet Con-gehalte in de atmosfeer en verzuring als gevolg van SO2 en NO,) zichuitstrekken over een groot aantal jaren en volgende generaties maakt eigendomsrechten(voor energiebronnen of milieugebruik) als beheersmechanismeminder geschikt.Voor emissies die samenhangen met het energiegebruik vormen heffingen eenpotentieel krachtig instrument. Hierbij gelden echter enkele kanttekeningen.Het schaalniveau van de hefflng moet bij voorkeur even groot zijn als of groterzijn dan het ecologisch en het economisch schaalniveau van de effecten (zie par.4.3.4).De ecologische effecten die samenhangen met energiegebruik hebben eencontinentaal (verzuring) danwel mondiaal (versterking broeikaseffect, uitputtingenergiebronnen) karakter. Het economisch schaalniveau verschilt perbedrijfssector; voor sommige sectoren geldt dat zij wereldwijd concurreren.Deze overwegingen pleiten voor heffingen op een mondiaal niveau. Het isechter vooralsnog uiterst twijfelachtig of een voldoende aantal landen - waaronderook de olieproducerende landen en de Verenigde Staten - hieraan opkorte of middellange termijn mee zullen doen. Dit roept de vraag op of hetmogelijk is toch op een lager schaalniveau heffingen in te voeren. De vraag ishierbij in hoeverre grote economische gevolgen (verschuiving concurrentieverhoudingene.d.) kunnen worden geneutraliseerd. Hierbij kan in de eersteplaats worden gedacht aan terugsluizing: indien de opbrengsten van eenheffing kunnen worden benut om de kosten per eenheid produkt of activiteitper saldo ongeveer gelijk te houden, zal een heffing op minder problemenstuiten 30. In de tweede plaats kan worden overwogen bepaalde concurrentiegevoeligegroepen geheel of gedeeltelijk van de heffing vrij te stellen.De Europese Commissie heeft eind 1991 voorstellen gedaan voor een heffingdie oploopt van 3$ per vat olie-equivalent in 1993 tot 10$ in 2000. Daarbijzouden vrijstellingen gelden voor energie-intensieve export. De terugsluizingzou per lidstaat afzonderlijk kunnen worden geregeld. Tegen dit voorstel wordtvooralsnog bezwaar aangetekend door met name zuidelijke EG-lidstaten, diemenen dat zij door een dergelijke heffing onevenredig zwaar worden getroffen.Recent heeft de door de regering ingestelde Stuurgroep Regulerende Energieheffingeneen rapport uitgebracht, waarin de resultaten van een onderzoeknaar mogelijke gevolgen van energieheffingen worden gepresenteerd 31. DeStuurgroep heeft zich, conform haar opdracht, beperkt tot het initieren encoordineren van onderzoek. Zij heeft geen beleidsaanbevelingen geformuleerd.In het Stuurgroeprapport worden drie varianten onderscheiden, aangeduid alsde A-, B- en C-variant. De A-variant houdt in, dat in OESO-verband eenenergieheffing wordt ingevoerd. In de B-variant komt een soortgelijke heffingalleen in Nederland tot stand. In de C-variant wordt getracht de venvachtenegatieve gevolgen van een uitsluitend Nederlandse heffing te ondervangendoor grootverbruikers en motorbrandstoffen van de heffing uit te zonderen.'1 Met terugsluizing wordt echter niet beoogd dat de extra uitgaven aan energie voor elk bedrijf of huishouden individueel exactworden gecompenseerd. Immers, een dergelijke terugsluizing zou de prikkel tot energiebesparing teniet doen, omdat bij ener-giebesparing ook het terugsluisbedrag zou dalen."1 Eindrapportage Stuurgroep Regulerende Energieheffingen; een onderzoek naar de effecten op energiebesparing en de econornie; 's-Gravenhage.februari 1992.WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HETREGERINGSBELEID

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!