Milieubeleid - Oapen

Milieubeleid - Oapen Milieubeleid - Oapen

13.07.2015 Views

geding zijnde situatiekenmerken. Zo wordt zichtbaar gemaakt tot welkeinstrumentatie de 'situatiekenmerkenmethode' in concreto kan leiden 3.In paragraaf 4.6 tenslotte worden de conclusies weergegeven.4.2 Gewenste gedragsveranderingen4.2.1 Milieuproblemen en doelgroepenDe maatschappelijke actoren die het meest aan de milieuproblemen bijdragenvormen de doelgroepen van het beleid. In het Nationaal Milieubeleidsplan(NMP), NMP-plus en andere regeringsnota's zijn doelstellingen geformuleerdvoor de wenselijke gedragsverandering van deze doelgroepen in de periode tot2000. In deze paragraaf wordt nagegaan of deze gedragsverandering op basisvan de getroffen maatregelen ook zal optreden en waar de grootste knelpuntenliggen. Hierbij wordt vooral gebruik gemaakt van de recente milieuverkenningvan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene (RIVM) 4.In tabel 4.1 wordt een eerste indruk gegeven welke doelgroepen in welke mateaan de milieuproblemen bijdragen.Tabel 4.1Bijdrage van doelgroepen aan milieuproblemenland- verkeer electr. raffina- industrie bouw consu- RWZl handell overigbouw centrales derijen rnent dienstenenergie(PJ)CO,(rnld kg)NH, (rnln kg)NO,(rnln kg)SO, (rnln kg)VOS (rnln kg)P (mln kg)N (rnln kg)afval (rnld kg)Bron: RIVM, Nationale Milieuverkenning 2,1990-2010.Cijfer uit 1986, afgeleid uit CBS: Milieufacetten 1990.4.2.1.1 Het broeikaseffectHet overschot op de balans minus de ammoniak-emissie.In hoofdstuk 1 werd duidelijk dat C02 het meest bijdraagt aan het versterktebroeikaseffect, als gevolg van het gigantische volume dat wordt uitgestoten.Omdat de emissie van het gas sterk gekoppeld is aan het gebruik van fossielebrandstoffen voor energie, kan de C02-uitstoot alleen worden verminderd doorhet energiegebruik te beperken, door deze emissie technologisch te voorkomenof door alternatieve energiebronnen in te zetten. Voor vermindering van hetenergiegebruik is een gedragsverandering bij veel doelgroepen nodig. In hetNMP(-plus) en de nota Energiebesparing zijn daarvoor doelstellingen gefor-'1 Aanzetten tot een dergelijke aanpak zijn recentelijk wk geleverd door P-J. Klok. Een instrurnententheorie voorrnilieubeleid; de toepassingen effectiviteit van beleidsinstrurnenten; Dissertatie Universiteit Twente. 199 1 en door A.L. Bovenberg, M.E.T. van denBroek en R.J. Mulder, lnstrurnentkeuze in het rnilieubeleid; Ministerie van Economische Zaken, Directie Algemene EconomischePolitiek. discussienota 9 102. 1991. De situatiekenmerkenmethode in dit rapport stelt handhavingsaspecten central; bovendienwordt de theorie naar de praktijk vertaald door rniddel van een probleerntypologie en concrete voorbeelden.'1 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en MilieuhygiBne. Notionole Milieuverkenning 2, 1990-2010; Alphen aan den Rijn. SarnsornH.D. Tjeenk Willink. 199 1.WETENSCHAPPELIJKE RAADVOOR HET RECERINGSBELEID

muleerd. Deze doelstellingen voor 2000 worden in tabel 4.2 vergeleken met hetenergiegebruik in 1989 en de bij het huidige beleid verwachte ontwikkelingenvoor 2000.Tabel 4.2Mogelijke ontwikkeling van het energieverbruik in Nederlandper sector, in PJSectorenNMP-plus 2000groeiPj 1989-2000MV9 1 2000groeiPJ 1989-2000lndustrieLand-en tuinbouwVerkeerHandel en DienstenHuishoudensOverigeElectriciteitsbedrijven1310 +I7 %140 -11 %305 -17%160 -32,5%400 - 1 1.5%90 0%280 - 3 %1227 + 9 %130 -17 %397 + 7.5%216 - 8,5%455 + 0.6%157 +74 %142 -50%Totaal verbruik 2712 100% 2685 - l % 2724 + 0,5%Bron: RIVM, naar NMP-plus, Albers 1991.Uit deze cijfers blijkt dat het totale energieverbruik tussen 1990 en 2000volgens het RIVM ongeveer zal stabiliseren. Hierbij moet worden aangetekenddat deze verwachting gebaseerd is op erg optimistische aannames over de effectenvan het huidige energiebeleid (convenanten over besparingen, technischevoorschriften, subsidies en voorlichting). Uit recente berekeningen van hetCentraal Planbureau (CPB) blijkt bijvoorbeeld dat het energieverbruik tot2000 niet zal stabiliseren, maar jaarlijks met 0,9 procent zal groeien; het effectvan de genomen maatregelen is volgens deze studie onvoldoende om de doelstellingente realiseren 5. Volgens het RIVM is dit evenwel in het licht van hettoenemende milieubewustzijn en de verder gaande technologische ontwikkeling,niet geheel onmogelijk. Met name in de industrie, de electriciteitsbedrijvenen de land- en tuinbouw zou zelfs meer energie bespaard kunnen worden danten doe1 gesteld in het NMP. Technologie, voorlichting en verhoging van deenergieprijs zouden de energie-efficiency in deze sectoren aanzienlijk kunnenverbeteren.In andere sectoren daarentegen zijn de doelstellingen van het NMP ookvolgens het RIVM zelf te optimistisch. Met name in de sector verkeer envervoer wordt verwacht dat in 2000 het energiegebruik zal zijn toegenomenmet 7,5 procent ten opzichte van 1989, terwijl het NMP een daling met17 procent als doe1 heeft gesteld. Het verschil is opmerkelijk. Ook in de sectorhandel en diensten en in de huishoudens zal de doelstelling volgens het RIVMbij lange na niet worden gehaald. Deze sectoren zouden daarmee de doelgroepenmoeten vormen waarvoor het beleid in elk geval moet worden versterktom de energiedoelstellingen alsnog te kunnen realiseren.Er is volgens de raad a1 met a1 voldoende aanleiding om de instrumenteringvan zowel het algemene energiebeleid als van het op specifieke doelgroepengerichte beleid nader te bezien (zie par. 4.5.3 en 4.5.5).$1 Centraal Planbureau. Economische gevolgen op lange termijn von heffingen op energie; Werkdocument 43, 's-Gravenhage, 1991,blz. 28.

geding zijnde situatiekenmerken. Zo wordt zichtbaar gemaakt tot welkeinstrumentatie de 'situatiekenmerkenmethode' in concreto kan leiden 3.In paragraaf 4.6 tenslotte worden de conclusies weergegeven.4.2 Gewenste gedragsveranderingen4.2.1 Milieuproblemen en doelgroepenDe maatschappelijke actoren die het meest aan de milieuproblemen bijdragenvormen de doelgroepen van het beleid. In het Nationaal <strong>Milieubeleid</strong>splan(NMP), NMP-plus en andere regeringsnota's zijn doelstellingen geformuleerdvoor de wenselijke gedragsverandering van deze doelgroepen in de periode tot2000. In deze paragraaf wordt nagegaan of deze gedragsverandering op basisvan de getroffen maatregelen ook zal optreden en waar de grootste knelpuntenliggen. Hierbij wordt vooral gebruik gemaakt van de recente milieuverkenningvan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene (RIVM) 4.In tabel 4.1 wordt een eerste indruk gegeven welke doelgroepen in welke mateaan de milieuproblemen bijdragen.Tabel 4.1Bijdrage van doelgroepen aan milieuproblemenland- verkeer electr. raffina- industrie bouw consu- RWZl handell overigbouw centrales derijen rnent dienstenenergie(PJ)CO,(rnld kg)NH, (rnln kg)NO,(rnln kg)SO, (rnln kg)VOS (rnln kg)P (mln kg)N (rnln kg)afval (rnld kg)Bron: RIVM, Nationale Milieuverkenning 2,1990-2010.Cijfer uit 1986, afgeleid uit CBS: Milieufacetten 1990.4.2.1.1 Het broeikaseffectHet overschot op de balans minus de ammoniak-emissie.In hoofdstuk 1 werd duidelijk dat C02 het meest bijdraagt aan het versterktebroeikaseffect, als gevolg van het gigantische volume dat wordt uitgestoten.Omdat de emissie van het gas sterk gekoppeld is aan het gebruik van fossielebrandstoffen voor energie, kan de C02-uitstoot alleen worden verminderd doorhet energiegebruik te beperken, door deze emissie technologisch te voorkomenof door alternatieve energiebronnen in te zetten. Voor vermindering van hetenergiegebruik is een gedragsverandering bij veel doelgroepen nodig. In hetNMP(-plus) en de nota Energiebesparing zijn daarvoor doelstellingen gefor-'1 Aanzetten tot een dergelijke aanpak zijn recentelijk wk geleverd door P-J. Klok. Een instrurnententheorie voorrnilieubeleid; de toepassingen effectiviteit van beleidsinstrurnenten; Dissertatie Universiteit Twente. 199 1 en door A.L. Bovenberg, M.E.T. van denBroek en R.J. Mulder, lnstrurnentkeuze in het rnilieubeleid; Ministerie van Economische Zaken, Directie Algemene EconomischePolitiek. discussienota 9 102. 1991. De situatiekenmerkenmethode in dit rapport stelt handhavingsaspecten central; bovendienwordt de theorie naar de praktijk vertaald door rniddel van een probleerntypologie en concrete voorbeelden.'1 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en MilieuhygiBne. Notionole Milieuverkenning 2, 1990-2010; Alphen aan den Rijn. SarnsornH.D. Tjeenk Willink. 199 1.WETENSCHAPPELIJKE RAADVOOR HET RECERINGSBELEID

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!