BZ4369, College van Beroep voor het bedrijfsleven, AWB 11/47

BZ4369, College van Beroep voor het bedrijfsleven, AWB 11/47 BZ4369, College van Beroep voor het bedrijfsleven, AWB 11/47

accountancynieuws.nl
from accountancynieuws.nl More from this publisher
13.07.2015 Views

LJN: BZ4369, College van Beroep voor het bedrijfsleven, AWB 11/47Datum uitspraak: 19-02-2013Datum publicatie: 18-03-2013Rechtsgebied: Bestuursrecht overigSoort procedure: Eerste aanleg - meervoudigInhoudsindicatie: Hoger beroep tegen het oordeel van de accountantskamer dat hetaanbrengen van afluisterapparatuur in strijd is met de fundamentelebeginselen waar een accountant zich aan dient te houden. Het Collegevolgt de accountantskamer dat sprake is van heimelijk aanbrengen vanafluisterapparatuur bedoeld om medewerkers mee af te luisteren. Op zichis dit een zeer ernstig tuchtrechtelijk verwijt maar gelet op alleomstandigheden waaronder appellant dit heeft gedaan volstaat eenberisping.Vindplaats(en): Rechtspraak.nlUitspraakCollege van Beroep voor het bedrijfslevenAWB 11/47 19 februari 201320150 Wet tuchtrechtspraak accountantsUitspraak op het hoger beroep van:A AA, te B, appellant van een uitspraak van de accountantskamer van 6 december 2010, metnummer 10/1069 WTRA AK.gemachtigde: mr. G.H Hermanides, advocaat te Eindhoven.1. Het procesverloop in hoger beroepAppellant heeft bij brief van 13 januari 2011, bij het College binnengekomen op 17 januari2011, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer,gegeven op een klacht, op 30 juni 2010 door C B.V. (hierna: klaagster) ingediend tegenappellant.De accountantskamer heeft bij brief van 4 februari 2011 de stukken doen toekomen aan degriffier van het College.Bij brief van 6 april 2011 heeft klaagster een reactie op het beroepschrift ingediend.Op 4 oktober 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad.Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde.Klaagster is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

LJN: <strong>BZ4369</strong>, <strong>College</strong> <strong>van</strong> <strong>Beroep</strong> <strong>voor</strong> <strong>het</strong> <strong>bedrijfsleven</strong>, <strong>AWB</strong> <strong>11</strong>/<strong>47</strong>Datum uitspraak: 19-02-2013Datum publicatie: 18-03-2013Rechtsgebied: Bestuursrecht overigSoort procedure: Eerste aanleg - meervoudigInhoudsindicatie: Hoger beroep tegen <strong>het</strong> oordeel <strong>van</strong> de accountantskamer dat <strong>het</strong>aanbrengen <strong>van</strong> afluisterapparatuur in strijd is met de fundamentelebeginselen waar een accountant zich aan dient te houden. Het <strong>College</strong>volgt de accountantskamer dat sprake is <strong>van</strong> heimelijk aanbrengen <strong>van</strong>afluisterapparatuur bedoeld om medewerkers mee af te luisteren. Op zichis dit een zeer ernstig tuchtrechtelijk verwijt maar gelet op alleomstandigheden waaronder appellant dit heeft gedaan volstaat eenberisping.Vindplaats(en): Rechtspraak.nlUitspraak<strong>College</strong> <strong>van</strong> <strong>Beroep</strong> <strong>voor</strong> <strong>het</strong> <strong>bedrijfsleven</strong><strong>AWB</strong> <strong>11</strong>/<strong>47</strong> 19 februari 201320150 Wet tuchtrechtspraak accountantsUitspraak op <strong>het</strong> hoger beroep <strong>van</strong>:A AA, te B, appellant <strong>van</strong> een uitspraak <strong>van</strong> de accountantskamer <strong>van</strong> 6 december 2010, metnummer 10/1069 WTRA AK.gemachtigde: mr. G.H Hermanides, advocaat te Eindhoven.1. Het procesverloop in hoger beroepAppellant heeft bij brief <strong>van</strong> 13 januari 20<strong>11</strong>, bij <strong>het</strong> <strong>College</strong> binnengekomen op 17 januari20<strong>11</strong>, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak <strong>van</strong> de accountantskamer,gegeven op een klacht, op 30 juni 2010 door C B.V. (hierna: klaagster) ingediend tegenappellant.De accountantskamer heeft bij brief <strong>van</strong> 4 februari 20<strong>11</strong> de stukken doen toekomen aan degriffier <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>College</strong>.Bij brief <strong>van</strong> 6 april 20<strong>11</strong> heeft klaagster een reactie op <strong>het</strong> beroepschrift ingediend.Op 4 oktober 2012 heeft <strong>het</strong> onderzoek ter zitting plaatsgehad.Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde.Klaagster is, met <strong>voor</strong>afgaand bericht <strong>van</strong> verhindering, niet ter zitting verschenen.


2. De uitspraak <strong>van</strong> de accountantskamerBij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht wat betreft <strong>het</strong> eersteklachtonderdeel ongegrond verklaard. De accountantskamer heeft <strong>het</strong> tweede en <strong>het</strong> derdeklachtonderdeel gegrond verklaard en aan appellant de maatregel <strong>van</strong> berisping opgelegd.Ter zake <strong>van</strong> de formulering <strong>van</strong> de klacht door de accountantskamer, de beoordeling <strong>van</strong>deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezennaar de inhoud <strong>van</strong> de bestreden uitspraak <strong>van</strong> de accountantskamer (www.tuchtrecht.nl,LJN: YH0<strong>11</strong>9), die als hier ingelast wordt beschouwd.3. De beoordeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> hoger beroep3.1 De eerste grief ziet op de weigering <strong>van</strong> de accountantskamer om twee aanvullendeproducties <strong>van</strong> appellant tot <strong>het</strong> procesdossier toe te laten. Appellant heeft deze productiesalsnog in beroep overgelegd.Het <strong>College</strong> oordeelt als volgt. In artikel 14, derde lid, <strong>van</strong> <strong>het</strong> procesreglement <strong>van</strong> deaccountantskamer, is bepaald dat nadere stukken uiterlijk tot 10 dagen <strong>voor</strong> de zitting kunnenworden ingediend. Vast staat dat de betreffende producties de accountantskamer eerst op dedag <strong>van</strong> de zitting de accountantskamer hebben bereikt. De producties zijn derhalve ruimbuiten de bovenbedoelde termijn ingediend zonder dat appellant bij <strong>het</strong> indienen bijzondereomstandigheden heeft aangevoerd op grond waar<strong>van</strong> geoordeeld zou moeten worden dat destukken alsnog meegenomen zouden moeten worden. De accountantskamer heeft dan ook opgoede grond kunnen beslissen deze stukken niet aan <strong>het</strong> procesdossier toe te voegen.Deze grief treft geen doel.3.2 Ten aanzien <strong>van</strong> de tweede grief, gericht tegen de vaststelling <strong>van</strong> de feiten door deaccountantskamer, overweegt <strong>het</strong> <strong>College</strong> als volgt.Het <strong>College</strong> stelt <strong>voor</strong>op dat volgens vaste jurisprudentie <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>College</strong> (zie onder meer deuitspraak <strong>van</strong> 10 februari 20<strong>11</strong>, <strong>AWB</strong> 08/900, , LJN: BP8461) de tuchtrechter niet isgehouden alle hem gebleken feiten in de tuchtbeslissing op te nemen, maar zich magbeperken tot de volgens hem rele<strong>van</strong>te feiten. Het is <strong>het</strong> <strong>College</strong> hierbij niet gebleken dat deaccountantskamer de feiten onjuist of onvolledig heeft vastgesteld. De door appellantbetwiste weergave door de accountantskamer is <strong>voor</strong>ts niet <strong>van</strong> invloed geweest op debeoordeling <strong>van</strong> de klacht en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, zodat ookhierom deze grief dient te falen.3.3 In de derde grief stelt appellant dat de accountantskamer ten onrechte in 4.5.1 heeftoverwogen dat – samengevat weergegeven – aannemelijk is geworden dat in de werkkamer<strong>van</strong> D zich heimelijk aangebrachte afluisterapparatuur heeft bevonden.Appellant heeft ter toelichting gesteld dat weliswaar opnameapparatuur in de ruimteaanwezig was, maar dat de accountanskamer op grond hier<strong>van</strong> ten onrechte heeftgeconcludeerd dat er daadwerkelijk gesprekken <strong>van</strong> D zijn opgenomen. Dit laatste heeftappellant ontkend.Het <strong>College</strong> oordeelt als volgt.De door appellant geformuleerde grief en de onderbouwing daar<strong>van</strong> is gebaseerd op eenonjuiste lezing <strong>van</strong> de uitspraak. Dit klachtonderdeel betreft <strong>het</strong> verwijt dat appellantonrechtmatig en strafrechtelijk laakbaar heeft afgeluisterd. De accountantskamer heeftgeoordeeld dat appellant terzake <strong>van</strong> <strong>het</strong> heimelijk aanbrengen <strong>van</strong> afluisterapparatuur in dewerkkamer waar D regelmatig werkte, een ernstig tuchtrechtelijk verwijt treft. Het op dezewijze laten bespioneren <strong>van</strong> een medewerker in zijn kantoor is immers zodanig onoprecht en<strong>het</strong> accountantsberoep in diskrediet brengend, dat <strong>het</strong> moet worden aangemerkt als eenschending <strong>van</strong> de fundamentele beginselen <strong>van</strong> integriteit en professioneel gedrag. Deaccountantskamer heeft derhalve in zijn algemeenheid geoordeeld dat de handelwijze <strong>van</strong>appellant in deze, te weten <strong>het</strong> aanbrengen <strong>van</strong> afluisterapparatuur, tuchtrechtelijk verwijtbaar


is. De accountantskamer heeft daarbij niet geconcludeerd dat er gesprekken zijn opgenomen<strong>van</strong> D.Het <strong>College</strong> vermag <strong>voor</strong>ts niet in te zien op grond waar<strong>van</strong> geoordeeld zou moeten wordendat de accountantskamer appellant een tuchtrechtelijk verwijt heeft gemaakt op basis <strong>van</strong> eenaanname dat er heimelijk afluisterapparatuur is aangebracht. Ter zitting heeft appellant naderuiteengezet dat in zijn opdracht door een bedrijfsrecherchebureau na kantoortijdopnameapparatuur is geplaatst. Ook heeft appellant bevestigd dat er – zonder toestemming –een opname is gemaakt en dat deze opname door hem is gebruikt. De plaatsing <strong>van</strong>opnameapparatuur, <strong>het</strong> maken <strong>van</strong> een opname en <strong>het</strong> gebruik daar<strong>van</strong> staan derhalve vast.Het <strong>College</strong> is met de accountantskamer <strong>van</strong> oordeel dat reeds dit gegeven voldoende is <strong>voor</strong><strong>het</strong> oordeel dat appellant de betreffende fundamentele beginselen heeft geschonden.De stelling <strong>van</strong> appellant dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden nu deopname geen gesprek <strong>van</strong> D betreft, geeft er blijk <strong>van</strong> dat appellant de ernst <strong>van</strong> <strong>het</strong> heimelijkafluisteren <strong>van</strong> medewerkers – in <strong>het</strong> algemeen – kennelijk niet inziet.3.4 Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de omstandigheden waaronder hij tot dezehandelwijze is gekomen aanleiding zou moeten zijn <strong>voor</strong> <strong>het</strong> opleggen <strong>van</strong> een minder zwaremaatregel.Appellant stelt dat hij tot deze drastische maatregel, <strong>het</strong> plaatsen <strong>van</strong> opnameapparatuur, isgedwongen door de wijze waarop D de onderneming <strong>van</strong> appellant ondermijnde en hij zijnbedrijf heeft willen redden.Onder verwijzing naar overweging 4.7 <strong>van</strong> de uitspraak <strong>van</strong> de accountantskamer stelt <strong>het</strong><strong>College</strong> vast dat de accountantskamer rekening heeft gehouden met de – persoonlijke –omstandigheden. Het <strong>College</strong> volgt geheel de overwegingen <strong>van</strong> de accountantskamer enmaakt deze tot de zijne. Alles in overweging nemende komt <strong>het</strong> <strong>College</strong> derhalve eveneenstot <strong>het</strong> oordeel dat in deze de maatregel <strong>van</strong> berisping passend en geboden is.3.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat <strong>het</strong> hoger beroep ongegrond is.3.6 Na te melden beslissing op <strong>het</strong> hoger beroep berust op artikel A-100.4, onder a. en e. <strong>van</strong>de VGC, artikel 43, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants, en artikel 39 <strong>van</strong> de Wettuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.4. De beslissingHet <strong>College</strong> verklaart <strong>het</strong> hoger beroep ongegrond.Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. E. Dijt en mr. H.C. Cusell in tegenwoordigheid<strong>van</strong> mr. L.C. Bannink, als griffier, en uitgesproken in <strong>het</strong> openbaar op 19 februari 2013.w.g. E.R. Eggeraatw.g. L.C. Bannink

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!