12.07.2015 Views

Concept achtergrondinformatie geïntegreerd gemeentelijk ... - VNG

Concept achtergrondinformatie geïntegreerd gemeentelijk ... - VNG

Concept achtergrondinformatie geïntegreerd gemeentelijk ... - VNG

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

~ Vereniging van Nederlandse GemeentenVWcT) tfcSHl^^ LMMMlr 'Vef«wg»**:;::: •-gi1 1:! ACKTEtél^iïïï^iïtAÈÏÈ \ iGEÏNTEGREERD GËtiÏEEWÜLIJFKGEHANDICAPTENBELEÏÖQ/NGJ Den Haag, 15 oktober 1992


INHOUDSOPGAVEHoofdstuk l1.1.1.2.1.3.1.4.1.5.1.5.1,1.6.1.6.1.1.6.2.1.6.3.1.6.4.1.6.5.MENSEN MET EEN HANDICAPDefinitie doelgroepOorzaakOnde rve r delinga. Mensen met een motorische handicapb. Mensen met een auditieve handicapc. Mensen met een visuele handicapd. Mensen met een orgaan-handicapOverlapping met andere groepen* Ouderen* Arbeidsongeschikten* Chronisch ziekenHet aantal mensen met lichamelijke beperkingenOmvang huidig gebruik rolstoelen, taxikostenvoorzieningenen woonvoorzieningenHoe wonen mensen met een handicap?ADL-clustersKleine en grote woonvormenVerpleeghuisFinancieringskaderWoonvormen voor mensen met niet-raotorische handicapsHoofdstuk 2.2.1.2.2.2.3.2.4.2.5.2.6.2.7.2.8.2.9.GESCHIEDENIS VAN DE GEHANDICAPTENZORG ENHET GEHANDICAPTENBELEID IN NEDERLANDLiefdadigheidEmancipatiegedachteWet- en regelgevingGehandicaptenorganisatiesDecentralisatieGemeentelijk gehandicaptenbeleidGehandicaptenbeleid als facet-beleidCoördinatieBetrokkenheid van mensen met een handicap


\o n \ i ]/? \f\-4jAiK. llö/ 0^Hoofdstuk 3.AAN DE WET VOORZIENINGEN GEHANDICAPTENVOORAFGAANDE WETGEVING3.1. De Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten(RGSHG, 1992)3.1.1. Ontstaansgeschiedenis RGSHG 19923.1.2. Doelstelling RGSHG3.1.3. Reikwijdte RGSHG 1992* Woningaanpassing* Aanpassingen van woonwagens, woonschepen enbinnenschepen* Verhuis- en inrichtingskosten* Huurderving en tijdelijke huisvesting* Onderhouds-, reparatie- en keuringskosten* ADL-clusters* Advies en advieskosten3.2. De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW)3.2.1. Ontstaansgeschiedenis Algemene Arbeidsongeschiktheidswet3.2.2. Doelstelling van de AAW3.2.3. Bereik - soorten verstrekkingen* Het verplaatsen buitenshuis* Het verplaatsen binnenshuis* Extra kosten voor verwarming* Woningsanering CARA-patiënten* Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)* Communicatie* De huishouding* Recreatie en ontwikkeling* Extra slijtage van kleding en beddegoed3.2.4. De uitvoeringspraktijk3.2.5. De uitvoeringsorganen3.2.6. Eigen bijdrage/drempelbedrag3.2.7. Klacht en beroepf?Ü)V j''r-^yBBUQTHEEKVHBENIGING VAN NEDERLANDSE CEMENTENNmaaEMiU,SHJS t-Gravenhaga


Hoofdstuk 4.4.1.4.2.4.2.1.4.2.2.4.2.3.4.2.4.4.2.5.4.2.6.4.2.7.4.2.8.4.2.9.4.2.10.DE WET VOORZIENINGEN GEHANDICAPTENOntstaansgeschiedenisInhoud wetsvoorstel voorzieningen gehandicaptenWoonvoorzieningen* Hoogte subsidie voor aanpassingskosten* Medewerking verhuurdersVervoersvoorzieningenRolstoelenDe <strong>gemeentelijk</strong>e verordeningWerk-, onderwijs-, inkomensondersteunendeenzorgvoorzieningenInwinnen van deskundigen-adviesBezwaar en beroepEvaluatieFinanciënOvergangsbepalingenHoofdstuk 5.5.1.5.1.15.1.25.1.3.5.1.4.5.1.5.5.1.6.5.1.7.AANDACHTSGEBIEDEN VOOR GEÏNTEGREERDGEMEENTELIJK GEHANDICAPTENBELEIDHuisvestingAanpasbaar bouwenHet toegankelijk maken van de woningvoorraad* Woningaanpassingen* Aanpasbaar verbouwen* Plaatsen van liftenRegistratie en toewijzing van voor ouderen engehandicapten geschikte woningenWoonruimteverdeling en de Huisvestingwet(per 1993 van kracht)Woonlastenconsequenties - Individuele Huursubsidie* Huursubsidie* Fiattering* AftoppingsgrensToegankelijk maken van woonomgeving en openbare ruimteMedewerking van verhuurders


5.2.5.2.1.5.2.2.5.2.3.5.3.5.3.1.5.3.2.5.3.3.5.3.4.Welzijn, preventie en zorgWelzijnsvoorzieningenCollectieve preventieZorg* Herziening zorgstelsel* Overheveling WBO; wonen en zorg* Woon-zorgprojecten* Gemeentelijke indicatiecommissieVervoer* Voortzetting bestaand beleid* Ontwikkeling nieuw beleidVervoer van personen naar de sociale werkvoorzieningVervoersvoorzieningen op basis van <strong>gemeentelijk</strong>minimabeleidLeerlingenvervoerHet openbaar vervoerBIJLAGENBijlage 1.Bijlage 2.Bijlage 3.Bijlage 4.Bijlage 5.Bijlage 6.Nadere gegevens m.b.t. mensen met een handicapWoonvormen in Nederland voor mensen met eenlichamelijke handicapWetsvoorstel voorzieningen gehandicapten en Nader RapportLijst van bedrijfsverenigingen en districtskantoren GMDOnderzoekshandleiding naar omvang aanspraken op basis vanWVG per 1-1-1994 (wordt nagezonden rond 20-10-1992)Lijst van afkortingen


HOOFDSTUK 1. MENSEN MET EEN HANDICAPIn dit hoofdstuk wordt het begrip "mensen met een handicap" besproken.Hoe kan de groep gedefinieerd worden? Welke onderverdeling is er temaken? Hoe is de groep af te bakenen naar andere groepen? Daarna wordtingegaan op het aantal mensen met een handicap. Tot slot wordt beschrevenwelke woonvormen er voor mensen met een handicap zijn.1.i. DefinitieDe Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) heeft een eigen definitie vaneen gehandicapte. Volgens artikel l lid a wordt hieronder verstaan:"een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingenondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buitende woning verplaatsen".Deze definitie is duidelijk geënt op de inhoud van de WVG en beperkt zichdan ook tot het terrein van de WVG: woningaanpassingen, rolstoelen envervoersvoorzieningen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.Het definiëren van het begrip gehandicapte kan om een aantal redenen vanbelang zijn. Allereerst geeft een definitie inzicht in de samenstellingvan de te definiëren groep en in de kenmerken ervan. Daarnaast kan eendefinitie bijdragen tot een correcte nadere omschrijving van een groep,hetgeen in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten van grootbelang is. Een juiste omschrijving van de doelgroep kan immers eenbijdrage leveren aan het op maat leveren van voorzieningen aan de doelgroep.Gezien dit belang zullen wij hieronder nog een aantal definities geven.Het is in dit kader allereerst relevant te zien hoe het begrip gehandicaptin een aantal zorg-wetten en regelingen gedefinieerd wordt.In de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering(WAO) wordt een persoon als arbeidsongeschiktbeschouwd, als hij of zij vanwege ziekte of gebrek met arbeid niet kanverdienen wat een lichamelijk en geestelijk gezond persoon in dezelfdeplaats met dezelfde opleiding kan verdienen (art. 5 AAW en art. 18 WAO).


Bij de vaststelling van de mate van handicap wordt rekening gehouden methet verzekeringsgeneeskundige (medische) en het arbeidskundige aspect.Deze wetten zijn primair gericht op de compensatie van het financiëlenadeel dat een handicap voor economisch actieve personen met zich kanmeebrengen. Ten tweede bieden de WAO en de AAW voorzieningen voor hetopvangen van beperkingen die kunnen ontstaan bij het verrichten vanberoeps- en huishoudelijk werk.De Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten 1992 (RGSHG) geeftgeen definitie van handicap of gehandicapte. De RGSHG gaat uit van hetbegrip ergonomische belemmering. Dat wordt omschreven als "bouwkundige ofwoontechnlsche belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij hetnormale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordtals gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de belanghebbende.Een en ander voorzover de belemmering niet voortvloeit uit de aardvan de gebruikte materialen".De Wet Sociale Werkvoorziening (WSW richt zich op personen die tengevolge van bij hen zelf gelegen factoren niet in de gelegenheid zijn omonder normale omstandigheden arbeid te verrichten. Voor deze mensen biedtde wet een mogelijkheid om in aangepaste omstandigheden betaalde arbeidte verrichten, die gericht is op behoud, herstel of bevordering van hunarbeidsgeschiktheid (art. 7 WSW). De WSW is gericht op het compenseren of- zo mogelijk - opheffen van het sociale nadeel dat een gehandicapte opde arbeidsmarkt ondervindt.De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bevat geen definities vanhandicap of gehandicapte. In besluiten krachtens deze wet wordt wel eenaantal functiestoornissen genoemd. In sommige besluiten wordt alleengesteld, dat recht op een verstrekking bestaat voor diegene die aangewezenIs op de dienstverlening van een bepaald soort instelling, zoals eenverpleeghuis of een zwakzinnigeninrichting.Een definitie die inzicht geeft in de kenmerken van de doelgroep is metname de ICIDH, de Internationale classificatie van stoornissen, beperkingenen handicaps.In deze classificatie wordt handicap gedefinieerd als een nadeligepositie van een persoon als gevolg van een stoornis of beperking, welkede normale rolvervulling van de betrokkene (gezien leeftijd, geslacht en


sociaal-culturele achtergrond) begrenst of verhindert.De classificatie gaat ervan uit dat door een stoornis een beperkingontstaat. Daardoor is het mogelijk dat men sociaal-maatschappelijk gezienin een nadelige positie komt te verkeren (handicap).Bijvoorbeeld: een stoornis In de benen kan ertoe leiden dat iemand inzijn bewegingen beperkt wordt en dientengevolge geen trap op kan lopen.Iemand die een trap niet kan oplopen, zal beneden moeten slapen als deslaapkamer boven is. Dat kan een probleem opleveren In het socialefunctioneren.De classificatie legt zo een oorzakelijk verband:stoornis -----> beperking ------> handicap , waarbij de handicap dus hetuiteindelijke gevolg van de stoornis en de daaropvolgende beperking is.Op deze omschrijving van het begrip (handicap) wordt in bijlage l naderingegaan.Beperkingen die in een persoon zijn gelegen leiden tot belemmeringenwanneer de gehandicapte in zijn/haar omgeving barrières ontmoet. Deomgeving kan dus bepalend zijn voor de handicap. In een goed aangepasteomgeving ondervindt de gehandicapte minder belemmeringen. De mate waarinde omgeving toegankelijk is bepaalt de mate waarin de beperking alsbelemmering wordt ervaren en bepaalt dus ook mede de mate van het gehandicaptzijn.Bij de beoordeling van de noodzaak tot het treffen van voorzieningen voormensen met een handicap, moet naar een aantal aspecten worden gekeken.Het gaat hierbij om het psycho-sociale aspect, het medische aspect, hetergonomische aspect, het technische aspect en het economische aspect.In het onderstaande zullen de begrippen "gehandicapt" en "handicap" nietalleen gebruikt worden in de betekenis van "gevolg van stoornis en beperking". Het begrip gehandicapte heeft immers in het dagelijks spreekgebruikeen duidelijke betekenis, die niet altijd past bij deze oorzakelijkereeks. Uit de context zal steeds duidelijk moeten worden of het begrip"handicap" of "gehandicapte" gebruikt wordt in de oorzakelijke betekenis,dan wel gebruikt wordt in de betekenis die voortkomt uit het algemeenspraakgebruik.


Op de groep verstandelijk gehandicapten zal hier niet worden Ingegaan.Voorzover een verstandelijk gehandicapte op grond van een motorischehandicap behoefte heeft aan een woningaanpassing, een rolstoel of eenwoonvoorziening, zou deze op basis van de WVG kunnen worden verstrekt,met inachtneming van de beperkingen, die gelden voor personen die verblijvenIn AWBZ-gefInancierde voorzieningen.1.2. OorzaakIemand kan met een aandoening (stoornis) geboren worden, maar het komtveel vaker voor dat iemand op latere leeftijd gehandicapt raakt.Door met name de verbeterde medische mogelijkheden worden er de laatstejaren steeds minder gehandicapte kinderen geboren. Enerzijds bestaan dieverbeterde medische mogelijkheden uit het voorkómen van het ontstaan vaneen handicap. Een voorbeeld hiervan is PKU, een stofwisselingsstoornis,die voorkomen kan worden door het defect direct na de geboorte te constaterenvia de zogenaamde "hielprik" en daarna een stringent dieet door tevoeren. Anderzijds is de oorzaak van een aantal handicaps inmiddelsduidelijk, zodat men de risico's tevoren kent en maatregelen kan nemen.Bijvoorbeeld spierdystrofie, die via de moeder over-erft op alleenjongens; bij een zwangerschap van een meisje weet men dan ook dat er geenrisico voor spierdystrofie bestaat.Daartegenover staat dat steeds meer mensen op latere leeftijd gehandicaptraken door een (verkeers)ongeval. Een belangrijk deel van deze groep isgehandicapt geraakt als gevolg van (ernstig) hersenletsel.Sterke toename is ook te constateren onder de groep mensen die door leeftijd,en met die leeftijd samenhangende slijtage van het lichaam, gehandicaptraakt. Deze toename is vooral het gevolg van de toegenomen gemiddeldelevensverwachting en de sterk stijgende kans op een handicap bijhet klimmen der jaren.De oorzaak van de handicap kan sterk bepalend zijn voor de manier waaropde gehandicapte met de handicap omgaat. Wie gehandicapt geboren is, kentalleen de situatie van het gehandicapt zijn. Dit in tegenstelling totdegene, die op latere leeftijd gehandicapt wordt en zowel de situatiezonder als die met handicap kent. Dit kan uitwerking hebben op de manierwaarop betrokkene tegen de handicap aankijkt. Met name degene die oplatere leeftijd gehandicapt raakt, kan de neiging hebben om de actuele


situatie voortdurend te vergelijken met de oude situatie; dit kan totgevolg hebben dat men zich afzet tegen de huidige situatie.Daartegenover zullen diegenen, die van jongs af aan gehandicapt zijn,geleerd hebben dat de situatie van hun handicap voor hen de enig mogelijkesituatie is. Dat kan leiden tot acceptatie van de handicap en een zeergunstig effect hebben op het functioneren van betrokkene: maken wat ervan de situatie te maken valt zal dan het gegeven zijn.Uiteraard Is voorafgaande enigszins generaliserend gesteld. In grotelijnen zijn deze tendensen in de praktijk echter wel te herkennen. Dezekennis kan van groot belang zijn voor beroeps-beoefenaars die met mensenmet een handicap te maken hebben, in die zin dat daardoor een zekerbegrip ontstaat voor de soms wat "verbitterde" houding van sommige mensenmet een handicap.1.3. OnderverdelingDe groep mensen met een (lichamelijke) handicap is een zeer heterogeensamengestelde groep. De indeling vindt meestal plaats aan de hand van deaard van de handicap, het "gebied" waarop de functionele beperking plaatsheeft. Daarbij zijn de volgende categorieën te onderscheiden.a. Mensen met een motorische handicapDeze groep springt verreweg het meest in het oog. Het gaat hierbij danspeciaal om personen die zich voortbewegen in een rolstoel. Maar dat Isslechts een beperkt onderdeel van de groep. Veel groter is de groep dieal dan niet ernstige problemen heeft bij het zich voortbewegen (stoornisaan één of beide benen) of de armen en/of handen niet goed kan gebruiken.Kenmerkend voor een motorische handicap Is dat er zodanige problemen zijnaan het "bewegingsapparaat" dat betrokkene er in het dagelijks functionerenhinder van ondervindt. Om deze hinder te overwinnen maakt deze groepveelvuldig gebruik van hulpmiddelen ter compensatie van de functionelebeperking.b. Mensen met een auditieve handicapMensen met een auditieve handicap zijn licht of ernstig slechthorend ofdoof. Mensen die slechthorend zijn, kunnen vaak met behulp van eengehoorapparaat hun gehoor-ultval nog enigszins compenseren. Mensen diegeheel doof zijn, zullen aangewezen zijn op gebarentaal, indien zij die10


eheersen. Voor doven bestaat ook de mogelijkheid gebruik te maken vaneen doven-tolk. Op technisch gebied is er voor hen een aantal aanpassingenbeschikbaar, zoals teksttelefoon (een telefoon met een beeldschermpjewaarop tekst ingetypt kan worden, ook met een gewoon druktoetstoestel),ondertiteling via teletekst, enzovoort.c. Mensen met een visuele handicapMensen met een visuele handicap zijn ofwel slechtziend, ofwel blind. Voorslechtzienden kan de beperking gecompenseerd worden door middel van eenaantal hulpmiddelen, zoals (soms nog) een bril of contactlenzen, eenleesloep of een televisieloep (een hulpmiddel waarbij een gedrukt stuksterk uitvergroot op het beeldscherm van een televisietoestel geprojecteerdwordt). Zij, die blind zijn, kunnen via braille of Ingesprokenteksten geholpen worden. Door de combinatie van moderne computer-technologieen braille is op dit gebied een aantal mogelijkheden geschapen.d. Mensen met een orgaan-handicapMensen met een orgaan-handicap worden in meerdere of mindere mate belemmerdin hun dagelijkse activiteiten door een stoornis in het functionerenvan één van hun organen. Het kan hierbij om een aantal organen gaan,zoals hart, longen, nieren, huid, enzovoort. Afhankelijk van de aard vande handicap zal deze in meerdere of mindere mate gecompenseerd kunnenworden.Astma en cara nemen in deze groep een zeer belangrijke plaats in.Verder is discutabel of een bepaalde groep wel gehandicapt is. Zo zullenheel wat mensen met epilepsie of diabetes bestrijden dat zij gehandicaptzijn.Ook een handicap bestaande uit combinaties van functionele beperkingenuit verschillende groepen komt soms voor. Een voorbeeld hiervan is degroep doof-blinden, een groep waarvan de laatste jaren duidelijk isgeworden dat die veel groter is dan eigenlijk vermoed werd.1.4. Overlapping met andere groepenDe groep mensen met een handicap overlapt als groep op een aantal puntenandere groepen mensen.11


* OuderenDe grootste overlap treedt op met de groep ouderen. Hoewel grote groepenouderen 65+ zich zeer gezond voelen en dus ook niet tot de doelgroep"gehandicapten" gerekend kan worden, ontstaan er met het ouder worden metname door slijtage steeds meer beperkingen in bepaalde lichaamsfuncties.Doordat mensen over het algemeen steeds ouder worden, zijn vooral in deleeftijdsgroep 80+ steeds meer "gehandicapten" te vinden. Het gaatdaarbij met name om versleten heupen, het slechter horen of zien enreumatische klachten. Ouderen voelen zich vaak niet "gehandicapt". Zijzijn van mening dat hun handicap erbij hoort, terwijl de handicap vanvroeggehandicapten In hun ogen "echt" een ernstige vorm van handicap is.Dit gaat zover, dat ouderen er soms moeite mee hebben produkten te kopendie bestemd zijn voor mensen met een handicap. Door het bedrijfslevenwordt hier de laatste tijd op ingespeeld: produkten die al jaren op demarkt zijn, zoals beugels voor in een toilet, hebben een andere vormgevinggekregen die een minder "ziekenhuis-achtig" uiterlijk hebben. Menspreekt dan van "senioren-produkten" en niet van aanpassingen voor gehandicapten.Hier is thans een nieuwe markt aan het ontstaan.^^Ouderen en gehandicapten hebben desalniettemin veelal dezelfde (functionele)beperkingen, gekoppeld aan dezelfde soort oplossingen via dezelfdeof vergelijkbare hulpmiddelen.Voorbeelden hiervan zijn: kleinere of grotere woningaanpassingen (beugelsin een toilet of een aanbouw aan het huis voor slaapkamer of sanitaireruimte), hulpmiddelen ten behoeve van vervoer, zowel binnen- als buitenshuis(een rolstoel of een vergoeding voor het gebruik van een rolstoeltaxi).Verder hulp bij de ADL (activiteiten van het dagelijks leven,zoals wassen, toilet-gang, eten, naar bed gaan of opstaan), al dan nietvia gezinsverzorging en/of kruiswerk; personen-alarmering; maaltijdvoorziening;enzovoort.Bij de groep ouderen dient nog opgemerkt te worden dat er twee verschillendecircuits voorzieningen zijn. Gehandicapten die zorg behoeven komenterecht in woonvormen (grote- of kleine woonvormen) of ADL-clusters .Wanneer de zorgbehoefte vooral verpleegkundig van aard is, kan men eenberoep doen op verpleeghuizen.(•) ADL-clusters: zie 1.6.112


Ouderen die zorg nodig hebben, kunnen geen beroep doen op het gehandicapten-clrcuit:voor hen zijn er aanleunwoningen, woontussenvoorzieningen 2 ,het verzorgingshuis. Wel kunnen ouderen ingeval zorg van verpleegkundigeaard noodzakelijk Is, een beroep doen op het verpleeghuis.* ArbeidsongeschiktenEen tweede groep waarmee duidelijk "overlap" bestaat is de groep personendie (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Nogal wat arbeidsongeschiktenzijn dat op grond van een of andere vorm van handicap. Daarentegen zijner ook velen die beperkingen hebben, maar desondanks kunnen werken, aldan niet met een hulpmiddel. En lang niet alle arbeidsongeschikten zijnlichamelijk gehandicapt: met name in de tachtiger jaren is de groeparbeidsongeschikten op grond van een 'psychische' handicap sterk toegenomen.* Chronisch ziekenEen andere grote overlap bestaat er met de groep chronisch zieken. Metname de laatste tijd staat deze groep sterk in de belangstelling, mededoor de stelsel-herziening (ook wel het plan Simons genoemd). Chronischzieken zijn mensen die een ziekte hebben die niet, of voorlopig niet overgaat. Dat geldt voor nogal wat mensen met een lichamelijke handicap.Met name door het Ministerie van WVC wordt de laatste tijd de subsidiestroomvoor gebruikersgroepen steeds meer in de richting van het chronisch-zieken-en patiënten-beleid gesluisd, met het oog op het versterkenvan hun positie als toekomstige "derde partij" in het nieuwe stelsel vanzorgvoorzieningen.z ) Uoontussenvoorzieningen (UTV) betreft zelfstandige woningen met een beperkt dienstenpakket ophet gebied van zorg- en dienstverlening. Meestal gaat het om een alarmeringssysteem, een huismeesteren een gemeenschappelijke ruimte voor recreatie en sociaal-culturele aktiviteiten. De WTV zijnmet ingang van 1 januari 1987 onder de Welzijnswet gebracht. De interim-regeling woontussenvoorzleningenis tegelijkertijd ingetrokken. De bijdragen die op grond van de interim-regeling aanverhuurders/eigenaars van deze WTV (subjectsubsidies) werden verstrekt, werden aanvankelijk pergemeente toegevoegd aan de doeluitkering van de Welzijnwet. M.i.v. 1 januari 1989 zijn de middelenvoor WTV gestort in het Gemeentefonds en is een verevening opgetreden.Gemeenten kunnen een eigen beleid ten aanzien van WTV voeren, maar zijn verplicht verworven rechtenvan ouderen op WTV in acht te nemen. Wanneer een oudere verhuist of komt te overlijden en hetsubsidiebedrag vrijkomt, mag een gemeente dit bedrag naar eigen inzicht besteden in het kader vande Welzijnswet.13


Afbakening van de groep mensen met een handicap naar bovengenoemdegroepen blijft problematisch. Iemand die met zijn 75e jaar in een rolstoelzit, kan zich oud of gehandicapt voelen, maar heeft beperkingen dieals gevolg van de hoge leeftijd zijn ontstaan (slijtage). Het onderscheidtussen gehandicapt en arbeidsongeschikt kan ook gering zijn. En veelmensen met een handicap hebben ook een chronische ziekte, zonder dat zijzich "ziek" voelen. Het is ook niet nodig mensen in de een of de anderedoelgroep van beleid te plaatsen. Vaak zijn deze groepen gezamenlijkgeorganiseerd. Van een provinciaal patiënten- en consumentenplatform zijnvaak een groot aantal gehandicaptenorganisaties lid. Middelen die deNationale Commissie Chronisch zieken tot haar beschikking heeft, komt ookbij koepels op het gebied van gehandicaptenbeleid terecht.Om inzicht te krijgen in de diverse geldstromen die voor de verschillendedoelgroepen bestaan, kan een indeling in categoriën niettemin van belangzijn. Om te komen tot een evenwichtig en samenhangend beleid is in iedergeval kennis nodig van de overlap en van de diverse geldstromen. Verderkan geconcludeerd worden dat het gehandicapten- en het ouderenbeleidintegraal aangepakt dient te worden. Hierop zal in het tweede en vijfdehoofdstuk nader worden ingegaan.*1.5. Het aantal mensen met lichamelijke beperkingenOver het aantal mensen met lichamelijke beperkingen zijn recent gegevensbeschikbaar gekomen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft,in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Maatschappelijk WerkOnderzoek (NIMAWO), gedurende de periode 1986 tot en met 1988 een reeksextra vragen over lichamelijke beperkingen opgenomen in de continuGezondheidsenquête. De resultaten hiervan zijn in 1990 verschenen in hetrapport Lichamelijke beperkingen bij de Nederlandse bevolking 1986/19882..Dit onderzoek heeft twee beperkingen. Kinderen jonger dan 5 jaar blijvenin dit onderzoek buiten beschouwing omdat die hoe dan ook niet in staatzijn bepaalde handelingen te verrichten die in de enquête centraalstonden. Daarnaast blijven ook personen in inrichtingen en tehuizen(Kè) Lichamelijke beperkingen bij de Nederlandse bevolking 1986/1988, Den Haag, Centraal bureauvoor de Statistiek/Nederlands Instituut voor Maatschappelijk Werk Onderzoek, juli 1990,(67 blz.). SDU-uitgeverij, CBS-publikaties, 1990, 's Gravenhage.14


uiten beschouwing. Naar deze groep is overigens apart onderzoek gedaan^5.De WVG kan op een deel van deze tweede groep van toepassing zijn. Intotaal omvat deze groep 290.000 personen waarvan tweederde deel 65 jaarof ouder is. Wijzingen in het zorgstelsel, zoals de overgang van de Wetop de Bejaardenoorden (WBO) naar de AWBZ, kunnen van invloed zijn op deomvang van de aanspraken die vanuit deze groep op de WVG kunnen wordengedaan (zie ook paragraaf 5.2.3.).Om inzicht te verkrijgen in de potentiële doelgroep van de WVG is hetderhalve wenselijk kennis te nemen van de gegevens uit beide onderzoeken.Om deze reden zijn zij globaal in bijlage l opgenomen.Ten behoeve van het CBS/NIMAWO-onderzoek is een verdeling gemaakt vanpersonen naar vier niveaus van ernst van de beperking:- zeer ernstig,- inclusief ernstig,- inclusief minder ernstig,- inclusief licht.De niveaus zijn cumulatief, dat wil zeggen dat in bijbehorende tabellensteeds een volgende (minder ernstige) groep erbij wordt opgeteld.De resultaten van het onderzoek geven voor deze groepen de volgendepercentages aan:zeer ernstigzeer ernstig, incl.ernstigzeer ernstig, ernstigincl. minder ernstigzeer ernstig, ernstig,minder ernstig incl.licht% v. d. bevolking4,1%11,5%20,7%34,9%absoluut aantal550.000 personen1.550.000 personen2.780.000 personen4.690.000 personen) IC.A. Gorter: Mensen met lichamelijke beperkingen die in instituten wonen; een inventarisatievan aantallen en kenmerken. 's-Gravenhage, Nederlands Instituut voor Maatschappelijk WerkOnderzoek NIMAWO, 1990.15


Als voorbeeld wat onder deze groepen (zeer ernstig, inclusief ernstigenz.) wordt begrepen, het volgende.Bij motorisch gehandicapten die als gevolg van een stoornis in benen,voeten, heupen of rug een beperking in het lopen ondervinden, kan men devolgende graad van handicap onderscheiden:a. Kan helemaal niet binnenshuis lopen;b. Incl. kan helemaal niet buitenshuis lopen;c. Incl. kan alleen met hulp van anderen binnenshuis lopen;d. Incl. kan alleen met hulp van anderen buitenshuis lopen;e. Incl. kan alleen met hulpmiddelen binnenshuis lopen;f. Incl. kan alleen met hulpmiddelen buitenshuis lopen;g. Incl. heeft problemen met 10 minuten lopen zonder te stoppen;h. Incl. heeft problemen met een half uur lopen zonder te stoppen;i. Incl. heeft (enige) moeite met lopen.Bij deze groepen geldt de volgende verdeling over de niveaus:Zeer ernstig (a-b)Inclusief ernstig (a-f)Inclusief minder ernstig (a-h)Inclusief licht (a-i).Indelingen voor andere groepen treft u in bijlage l aan.Het is moeilijk uit te maken waar de grens tussen gehandicapt en nietgehandicaptgelegd moet worden. Tenminste de groepen zeer ernstig enernstig dienen tot deze groep gerekend te worden. Ook van de groep minderernstig zou een gedeelte wellicht gehandicapt genoemd kunnen worden. Datbetekent dat bijna 12% van alle Nederlanders op een of andere manierernstig gehandicapt is. Die groep is landelijk tussen 1,5 miljoen en 2,7miljoen personen groot.Tot voor enkele jaren werd als vuistregel voor het aantal mensen met eenhandicap gehanteerd; l op elke 10 inwoners van Nederland. Deze vuistregelgaat dus niet meer op. Het aantal is groter.Hierbij dient aangetekend te worden dat de groep motorisch gehandicaptenslechts een deel is van de groep gehandicapten. En rolstoel-gebruikersvormen op hun beurt slechts een deel van de groep motorisch gehandicapten.Het stereotiepe beeld dat veel mensen van gehandicapten hebben als16


van "iemand in een rolstoel" gaat dus slechts zeer ten dele op. Datbetekent dat van de grote aantallen gehandicapten maar een beperkt aantalgebruik zal maken van de voorzieningen in het kader van de WVG.Wat betreft verdere onderverdelingen binnen de totale groep mensen meteen handicap zijn nadere gegevens in bijlage l opgenomen.1.5.1. Omvang huidig gebruik rolstoelen, taxikostenvergoedingenen woonvoorzieningenGegevens over de omvang van de verstrekkingen die in het kader van de AAWen de RGSHG worden toegekend, zullen de hierboven gegeven cijfers over deomvang van de doelgroep enigzins relativeren. Zo zijn er bijvoorbeeld per1-1-1992 zo'n 80.000 rolstoelen "in omloop". Gegeven het feit dat er^» gemiddeld 1.4 rolstoel per rolstoelgebruiker wordt verstrekt, komt ditdus neer op een kleine 60.000 rolstoelgebruikers (in het kader van deAAftT) in Nederland, ofwel 0,4% van de Nederlandse bevolking tot 65 jaarmaakt aanspraak op de AAW-verstrekking "rolstoel".De omvang van de groep die nu in aanmerking wordt gebracht voor eentaxikostenverstrekking in het kader van de AAW, is op dit moment nietbekend. Verwacht wordt dat gegevens van de SVr hier binnenkort inzicht inzullen verschaffen. Deze gegevens zullen dan in bijlage 5. (die u eindoktober zal worden toegezonden) worden opgenomen.Tenslotte is er de groep die op basis van de RGSHG in aanmerking komtvoor woningaanpassingen. Onderzoek van VROM naar het gebruik van woonvoorzieningenheeft aangetoond dat het hierbij gaat om 44.500 verstrekjffckingen in 1990, ofwel bijna 0,3% van de Nederlandse bevolking. Na 1-1-1994 zullen ten opzichte van deze situatie naast de demografische ontwikkelingengeen grote verschuivingen worden verwacht omdat ook nu alouderen 65+ in aanmerking voor de RGSHG worden gebracht.Het effect dat de invoering van de eigen bijdrage in 1991 op de omvangvan de verstrekkingen RGSHG heeft (zie paragraaf 3.1.3.), of het effectdat het verlagen van de inkomensgrens bij AAW-voorzieningen heeft op deomvang van de AAW-verstrekkingen (zie paragraaf 3.2.3.), kan op ditmoment nog niet worden ingeschat. De hierboven gegeven percentages zijndan ook globale schattingen wanneer het gaat ora de huidige omvang van deaanspraken.17


Overigens wijzen wij er op dat deze landelijke gegevens zeker niet zondermeer op de lokale omgeving kunnen worden geprojecteerd. Eigen onderzoekzal wellicht nodig zijn, mede gelet op het feit dat tot op heden degegevens van de GMD onvolledig blijken te zijn en dus geen betrouwbaarinzicht kunnen verschaffen in de omvang van bestaande aanspraken. De GMDheeft wel een betrouwbaar inzicht in de aantallen rolstoelen en auto'sdie worden vertrekt (incl. aanpassingen), maar niet in de omvang enaantallen geldsomverstrekkingen (bijvoorbeeld vergoedingen voor taxikosten).Omdat juist die geldsomverstrekkingen ongeveer drie-vierde deel vanhet AAW-pakket betreffen, kan een prognose over de mogelijke aansprakenin het kader van de WVG niet gebaseerd worden op gegevens van de GMD.Alleen als de districtskantoren van de GMD handmatig de betreffendedossiers doorwerkt, is wellicht boven tafel te halen wat er in eenbepaalde gemeente op grond van de huidige uitvoeringspraktijk aan AAWverstrekkingenwordt uitgegeven. Bovendien zal een schatting van heteffect van de uitbreiding van de doelgroep naar ouderen 65+ moeten wordengemaakt.Teneinde gemeenten bij dit onderzoek een handreiking te bieden heeft deafdeling Sociaal Geografisch en Bestuurskundig Onderzoek (SGBO) van de<strong>VNG</strong> een "onderzoekshandleiding" opgesteld. Deze treft u aan in bijlage 6.1.6. Hoe wonen mensen met een handicapVerreweg het grootste deel van de groep mensen met een handicap (meer dan95%) woont zelfstandig in een eigen huur- of koopwoning. In een aantalgevallen is die woning aangepast aan de handicap, zodat zij er zo zelfstandigmogelijk kunnen wonen. Daarnaast heeft een deel van de groep noghulp in het kader van de gezinsverzorging en/of het kruiswerk. Ook anderehulp-middelen kunnen het functioneren van mensen met een handicap verbeteren.Uitgangspunt van gehandicaptenbeleid is dat mensen met een handicap zolang mogelijk zelfstandig moeten kunnen blijven wonen. Slechts wanneer debeperkingen van dusdanig ernstige aard zijn en een combinatie van factorenhet onmogelijk maakt dat de gehandicapte thuis kan blijven wonen(onvoldoende mantelzorg of professionele hulp beschikbaar, een niet ofslecht aan te passen woning) zullen mensen met een lichamelijke handicapin een intra- of semi-murale instelling geplaatst (kunnen) worden. IndienjjBj18


enigszins mogelijk dient dit echter vermeden te worden: mensen met eenlichamelijke handicap moeten zo lang mogelijk gebruik maken van algemene,voor iedereen openstaande voorzieningen en mogen pas een beroep doen opspecifiek categoriale voorzieningen als dat beslist niet anders kan.Dit betekent concreet dat er slechts een zeer beperkte groep mensen meteen handicap in intra- of semi-murale voorzieningen verblijft.Wij onderscheiden daarbij de volgende voorzieningen (opsomming van zozelfstandig mogelijk tot het meest onzelfstandig).4fe^F1.6.1. ADL-clustersWie op zich zelfstandig kan wonen, maar in hoge mate ADL-hulp nodig heeft(meer dan l uur en hoogstens 30 uur per week), kan die hulp krijgen in dezogenaamde ADL-clusterwoningen. Deze ADL-clusterwoningen zijn, in groepjesvan 12 tot 15, gelegen in woonwijken. Het betreft volledig toegankelijkewoningen, met gezamenlijk een zogenaamde ADL-unit. Vanuit deze ADLunitkan 24 uur per dag hulp geboden worden. Via een oproepsysteem kande gehandicapte bewoner ADL-hulp vragen bij het opstaan, het wassen enaankleden, het eten, het gaan naar het toilet, het naar bed gaan, enzovoort.Huishoudelijke hulp of hulp van de kruisorganisatie dient men zelfte regelen. De woningaanpassingen worden bekostigd uit de RGSHG, terwijlde ADL-hulp, verzorgd door de Stichting Fokus (daarom heten deze woningenook wel Fokus-woningen) bekostigd wordt uit de AAW.Bewoners van een ADL-woning huren hun woning gewoon bij een woningcorporatieen betalen daar huur voor. Na invoering van de Wet VoorzieningenGehandicapten worden deze ADL-woningen overigens overgeheveld naar deAWBZ, dat wil zeggen dat de bekostiging zal plaatsvinden via de ziektekosten-verzekeraars.1.6.2. Kleine en grote woonvormenWie niet alleen ADL-hulp nodig heeft maar ook begeleiding (bijvoorbeeldbij het besteden van geld of bij het besteden van vrije tijd), kanopgevangen worden in een zogenaamde woonvorm. Het begrip woonvorm is eenspecifieke term die gebruikt wordt voor bepaalde, onder het ministerievan WVC vallende woonvoorzieningen voor gehandicapten. Er zijn in Nederlandtwee soorten woonvormen, de zogenaamde grote woonvormen (waarvan ermaar enkele in Nederland zijn) en de zogenaamde kleine woonvormen.19


De grote woonvormen (een voorbeeld is Het Dorp in Arnhem) zijn ontstaanin de tijd dat men zich realiseerde dat ook mensen met een handicap rechthebben op privacy en een plek in de maatschappij. De grote woonvormenhebben echter een groot aantal bewoners, hetgeen tot een zekere massaliteitleidt. Daartegenover beschikken de grote woonvormen over veelspecialistische deskundigheid op velerlei gebied.Doordat een aantal bewoners problemen had met het gegeven dat in eengrote woonvorm zoveel mensen met een lichamelijke handicap bij elkaarwonen, terwijl zij de vele specialistische hulp niet direct nodig hadden,zijn de kleine woonvormen ontstaan met gemiddeld 25 inwoners. Door hetkleine aantal bewoners zijn er ook meer kleine woonvormen, waardoor eenzekere spreiding over geheel Nederland ontstaat en mensen wat meer keuzehebben in de plaats waar zij willen wonen.Wordt de behoefte aan verzorging groter, dan wordt de grens overschredenvan hetgeen deze kleine woonvormen (eerder nog dan de grote woonvormen)aan zorg kunnen bieden. Bij deze verpleging/verzorging dient met namegedacht te worden aan zaken als beademing. Als sluitstuk in de reeksvoorzieningen rest dan het verpleeghuis.^^1.6.3. VerpleeghuisVerpleeghuizen hebben de laatste jaren een aantal ontwikkelingen doorgemaakt.Zo is het beroep dat op verpleeghuizen gedaan wordt voor opnamevan bejaarden met psycho-geriatrische problemen, waaronder dementie,sterk toegenomen. De verpleeghuizen hebben hierop hun mogelijkhedenaangepast, hetgeen een uitbreiding van de psycho-geriatrische beddenbetekende ten koste van de zuiver somatische bedden.Mede door deze ontwikkeling is men tot de conclusie gekomen dat in hetverpleeghuis langzamerhand een minder goed leefklimaat heerst voor metname jongere lichamelijk gehandicapten, die veel verpleging nodig hebben.Daarom zijn in sommige verpleeghuizen speciale afdelingen opgericht voordeze groep gehandicapten. Andere verpleeghuizen hebben maar een zeergering aantal patiënten vanuit deze doelgroep.De omvang van de groep mensen met een handicap, die in deze specifiekevoorzieningen verblijft, is beperkt.^f20


De volgende cijfers laten dat zien (gegevens peildatum 15 september1992):ADL-clusterwoningen: totaal 825Grote woonvormen: totaal 730Kleine woonvormen: totaal 850Verpleeghuizen: totaal 26.000Er is de laatste jaren een aantal ontwikkelingen gaande rond het wonen inde woonvormen. Enerzijds heeft dit te maken met het streven mensen testimuleren zo zelfstandig mogelijk te wonen en te leven; anderzijds metde grote wachtlijsten en de beperkte middelen oni nieuwe voorzieningen tekunnen opzetten. Als gevolg hiervan is bijvoorbeeld in de kleine woonvormhet verschijnsel "dependance" ontstaan. Een dependance biedt de mogelijkheidom buiten de woonvorm, maar begeleid vanuit de woonvorm, ervaring opte doen met een grotere mate van zelfstandigheid.Ook vormen van begeleid (zelfstandig) wonen passen in deze reeks. Hierbijis sprake van zelfstandig wonen, met in meerdere of mindere mate begeleiding.Begeleid zelfstandig wonen voor mensen met een lichamelijke handicapverkeert nog in een experimenteel stadium.Daarnaast kent Nederland enkele speciale trainings-centra die jongerenvoorbereiden op zelfstandigheid.1.6.4. FinancieringskaderDe woonvormen worden gefinancierd vanuit de AWBZ en hebben een planningskader,vastgelegd in de Tijdelijke Verstrekkingenwet MaatschappelijkeDienstverlening (TVMD).De verpleeghuizen vallen onder de Wet Ziekenhuis Voorzieningen en wordeneveneens vanuit de AWBZ gefinancierd.1.6.5. Woonvormen voor mensen met niet-raotorische handicapsDe tot nu toe geschetste woonvoorzieningen betreffen alle mensen met eenmotorische handicap. Mensen met een auditieve of visuele handicap dieniet zelfstandig kunnen wonen, hebben slechts een zeer beperkte keus uitwoonvoorzieningen. Het betreft dan enkele woonvormen voor auditiefgehandicapten en een enkele woonvorm voor visueel gehandicapten. Dezevoorzieningen hebben een landelijk of boven-regionaal karakter.21


Met name voor de groep oudere doven ontstaan de laatste jaren voorzieningenin de vorm van woningen, die veelal gekoppeld zijn aan verzorgingshuizen.Deze voorzieningen hebben niet het primaire doel mensen ADL-hulpte bieden, maar zijn in de eerste plaats gericht op het voorkomen vanisolement en vereenzaming van betrokken oudere gehandicapten. Daarnaastkan de normale hulp die aan aanleunwoningen gekoppeld is, geboden worden.*22


HOOFDSTUK 2. GESCHIEDENIS VAN DE GEHANDICAPTENZORG ENHET GEHANDICAPTENBELEID IN NEDERLANDIn dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de geschiedenis van degehandicaptenzorg in Nederland. Daarnaast wordt informatie gegeven overde ontwikkelingen rond het <strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleid in de afgelopendecennia en de betrokkenheid van de doelgroep bij dit beleid.Jftk^r2.1. LiefdadigheidDe oorsprong van de gehandicaptenzorg ligt in feite begin deze eeuw en isgeboren uit liefdadigheid. Op verschillende plaatsen in Nederland werdentehuizen voor mismaakte en gebrekkige kinderen opgericht. De overheidbemoeide zich in deze tijd nauwelijks met de zorg voor deze groep. Hetidee dat deze groep mensen ook recht had op een zo goed mogelijke verzorgingen op arbeid kwam dan ook vanuit de hoek van het particulier initiatief.Pas na 1925 werd ook de overheid bij deze problematiek betrokken.Zo werd in 1929 de Staatscommissie inzake Onvolwaardige Arbeidskrachteningesteld. In de twintiger jaren ontstonden ook organisaties die thansnog bestaan, zoals de AVO (in 1927 opgericht onder de naam: NederlandseVereniging tot bevordering van den Arbeid voor Onvolwaardigen) of hetKoningin Emma (Jubileum) Fonds (1929).Al deze ontwikkelingen werden door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlogstopgezet. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd men geconfronteerdmet een groot aantal oorlogsgewonden. Dit was aanleiding tot deoprichting van een Raad tot Herstel van de Arbeidsgeschiktheid. Debijnaam van deze Raad was: Rehabilitatie-raad, overgenomen van hetEngelse woord Rehabilitation, waarvan de betekenis zowel te maken heeftmet medische als met maatschappelijke integratie. In 1949 werd de WetPlaatsing Minder-Valide Arbeidskrachten aangenomen. Die wet bepaalde datelk bedrijf gehandicapte werknemers in dienst behoort te nemen en wel tot(minimaal) 2% van het totaal aantal werknemers.Het begrip revalidatie is ontstaan in een periode na de oorlog waarin menmet een grote groep oorlogs-getroffenen werd geconfronteerd. Langzamerhandontstond het idee dat door een goede (aanvankelijk met name) medischezorg de belangen van mensen met een handicap beter gediend kondenworden. Langzaam groeide daarna het besef dat het niet alleen om medi-23


sche, maar om een multi-disciplinaire behandeling ging. Deze zorg breiddezich uit en werd langzamerhand steeds meer specialistisch.2.2. EmancipatiegedachteDe emancipatiegedachte, die in de loop van de zestiger jaren ontstond,bracht opnieuw een kleine omwenteling in de zorg voor mensen met eenhandicap teweeg. Vanuit het idee dat mensen met een handicap gelijkwaardigzijn aan niet-gehandicapte mensen, ontstond het besef dat mensen meteen handicap ook recht hebben op wat andere Nederlanders hebben enkunnen: zelfstandig wonen, een baan of vervangende vrijetijdsbesteding,een inkomen, enzovoort.De opening van "Het Dorp" in Arnhem was een mijlpaal in de emancipatievan gehandicapten. De 24-uurs televisie-marathon-actie, die een totaleopbrengst had van maar liefst 25 miljoen gulden, maakt duidelijk dat hetliefdadigheids-karakter toen nog een belangrijke rol speelde. Toch heeftHet Dorp het wonen van mensen met een handicap ingrijpend gewijzigd.Grote groepen gehandicapten kwamen de verpleeg-voorzieningen uit engingen zelfstandig wonen. Integratie van gehandicapten in de samenlevinghoudt in dat die samenleving gehandicapten ook op straat tegenkomt.Mensen werden daadwerkelijk geconfronteerd met gehandicapten: een eerstestap in het proces van emancipatie van gehandicapten was daarmee gezet.Na Het Dorp, waar een groot aantal mensen met een handicap bij elkaarwoont, ontstonden de kleine woonvormen. In deze kleine woonvormen wonenruim 20 mensen, die gedurende 24 uur per dag de nodige begeleiding wordtgeboden.Daarnaast ontstond langzaam de mogelijkheid om "gewone" woonhuizen aan tepassen, zoals dat later werd vastgelegd in eerst de Beschikking GeldelijkeSteun Huisvesting Gehandicapten, later omgezet in de Regeling GeldelijkeSteun Huisvesting Gehandicapten en gefinancierd door het ministerievan Volkshuisvesting (1976). Hierdoor hoefden gehandicapten niet altijdin concentraties bij elkaar te wonen, maar kon men blijven wonen in deeigen woning.^^^P24


2.3. Wet- en regelgevingDe wet- en regelgeving heeft bijna gelijke tred gehouden met de emancipatie-ontwikkeling.In 1967 werd de Wet op de Arbeids Ongeschiktheidsverzekering(WAO) van kracht. Daarin werd een inkomensvervangende regelinggetroffen voor degenen, die langer dan een jaar arbeidsongeschikt waren.De Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet (AAW) volgde in 1975. De AAW iseen volksverzekering, die enerzijds een inkomen kan verschaffen, anderzijdsverstrekkingen kent tot behoud, herstel of bevordering van dearbeidsgeschiktheid of ter verbetering van de leefsituatie. De WAO heefteen aanvullende werking op de AAW. De WAO kent geen concrete verstrekkingen,maar beperkt zich tot het inkomens-vervangende deel.• . ,De wetgeving die op deze manier ontstond, ging van verschillende ministeriesuit: revalidatie (Wet Ziekenhuis Voorzieningen) vanuit het ministerievan WVC; de AAW vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,de RGSHG vanuit het ministerie van Volkshuisvesting, RuimtelijkeOrdening en Milieu (of welke benaming deze ministeries vroeger hadden).Hierdoor ontstonden problemen rond afstemming en afbakening waardoor decoördinatievraag moest worden gesteld.Om deze coördinatie tussen de verschillende ministeries tot stand tebrengen werd de Interdepartementale Stuurgroep Revalidatiebeleid (ISR)ingesteld, later van naam veranderd in Interdepartementale StuurgroepGehandicaptenbeleid (ISG).^P2.4. GehandicaptenorganisatiesGelijk met de emancipatie van mensen met een handicap ontstonden decategoriale gehandicaptenorganisaties. Hun doelstelling ontleenden zijallereerst aan de noodzaak begrip te kweken voor de aandoening en degevolgen ervan. Zo dienden bijvoorbeeld de mensen met Psoriasis (eenhuidaandoening) duidelijk te maken dat de schilfers weliswaar vervelendwaren, maar niet besmettelijk. Ook moest veelal strijd geleverd worden ombepaalde dure therapiemogelijkheden vergoed te krijgen.Naast categoriale gehandicaptenorganisaties ontstonden ook landelijkgeorganiseerde gehandicaptenorganisaties met een (vak)bondsachtig karakter,zoals bijvoorbeeld de Algemene Nederlandse Invaliden Bond (ANIB).Toen de hulpverlening aan mensen met een handicap steeds meer lokaal/regionaalgeorganiseerd werd, ontstonden eerst provinciale organisaties van25


^^mensen met een handicap. Vervolgens gingen deze organisaties van gehandicaptensamenwerken met dienstverleners en overheden. Dit leidde tot deoprichting van de Provinciale Organen Gehandicaptenbeleid (POG). De grotesteden kregen de mogelijkheid tot vorming van stedelijke organisaties vanmensen met een handicap (zoals de Vereniging Gehandicaptenbeleid Rotterdam- VGR), terwijl in kleinere gemeenten werkgroepen toegankelijkheid ofgehandicaptenbeleid ontstonden. In dit proces van organisatie ontstondenook landelijke koepels. Zo is in de jaren 70 de Nederlandse Verenigingvoor Revalidatie (NVR) ontstaan als koepel voor een aantal dienstverlenendeinstellingen. Deze organisatie heet thans Stichting DienstverlenersGehandicapten (SDG). Als tegenhanger van de dienstverleners werd in 1975de Nationale Federatie van Organisaties van Gehandicapten (NFOG) vanuitde gebruikers opgericht. Die organisatie is omgezet in de Gehandicaptenraad,die thans nog bestaat als Federatief verband van belangengroeperin-gen van mensen met een handicap in Nederland.De structuur van organisaties van mensen met een handicap is een vrijondoorzichtige structuur geworden.v2.5. DecentralisatieDe laatste jaren worden gekenmerkt door decentralisatie: de tendens omsteeds meer taken van de centrale overheid door te geven aan de - dichterbij de burger staande - (provinciale- of) <strong>gemeentelijk</strong>e overheid. Onderdecentralisatie wordt verstaan het overbrengen van verantwoordelijkhedenvan centrale bestuursorganen (overheid) naar decentrale bestuursorganen.Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen functionele decentralisatienaar functionele organisaties, zoals ziektekostenverzekeraars of woningbouwcorporatiesen territoriale decentralisatie, waarbij verantwoordelijkhedenvan de rijksoverheid naar lagere overheden worden overgebracht(provincies en gemeenten). De gedachte die aan decentralisatie tengrondslag ligt, is dat zoveel mogelijk verantwoordelijkheid dient teworden gelegd bij de feitelijke uitvoerders van beleid, aan de basis vande samenleving. Als uitvoerders ook budgettaire verantwoordelijkheidhebben, zo is de redenatie, zullen deze uitvoerders ook meer vindingrijkomgaan met het beheren van dit budget. Des te meer beleidsruimte men aande basis heeft, des te meer kan men ook invulling aan de eigen verantwoordelijkheidgeven, waarbij men zoveel mogelijk gebruik zal maken vande mogelijkheden die aan de basis, in de lokale situatie, bestaan.^B26


De gedachte dat mensen zich meer verantwoordelijk moeten voelen voor desituatie waarin men verkeert, heeft zich in het politieke denken van delaatste jaren steeds dieper geworteld. De consequenties van dit denkenvertalen zich in beleid t.a.v. lagere overheden, functionele organisaties,maar ook t.a.v. individuele burgers.Ook binnen het gehandicaptenbeleid speelt decentralisatie een belangrijkerol. De Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) iseen regeling die al jaren op <strong>gemeentelijk</strong> niveau uitgevoerd wordt, maarwaarbij het beleid door het ministerie van VROM wordt bepaald. Hierdoorkunnen gemeenten dit beleid niet integreren in het eigen <strong>gemeentelijk</strong>huisvestingsbeleid. Zij kunnen hooguit in het eigen huisvestingsbeleidrekening houden met de mogelijkheden die de rijksregeling RGSHG biedt. Om<strong>geïntegreerd</strong> beleid mogelijk te maken en verantwoordelijkheden zoveelmogelijk bij de uitvoerders van beleid te leggen, is ervoor gekozen dezeregeling, in samenhang met vervoersvoorzieningen en rolstoelen AAW,volledig te decentraliseren naar gemeenten.Er liggen reeds enkele andere taken op het terrein van het <strong>gemeentelijk</strong>gehandicaptenbeleid (parkeervergunningen/ontheffingen, toegankelijkheidvan de openbare weg, rolstoel- of vervoersverstrekking in het kader vande ABW, het afgeven van een invaliden-parkeerkaart e.d.). De decentralisatievan woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen voorgehandicapten zal het totstandkomen van integraal <strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleidzeker bevorderen.2.6. Gemeentelijk gehandicaptenbeleidHoewel een aantal gemeenten hiertoe middels een nota gehandicaptenbeleideen aanzet heeft gegeven, bestaat er op dit moment nauwelijks integraal<strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleid. Het ontbreken daarvan heeft vooral temaken met het gegeven dat gemeenten tot op heden een beperkt aantal nietnadrukkelijk samenhangende taken hadden met betrekking tot deze doelgroep.Op onderdelen wordt door gemeenten aan gehandicaptenbeleid gewerkt.In dit verband kan genoemd worden: de toegankelijkheid woning enwoonomgeving, de ABW (bijzondere bijstand voor onder 65+), de WSW en hetleerlingenvervoer. Dat de integratie veelal nog ontbreekt, laat zich goedverklaren. Bij gehandicaptenbeleid wordt meestal direct aan toegankelijkheidgedacht. Immers, de toegankelijkheids-probleinatiek is dermate27


veelomvattend, dat het daardoor de indruk kan wekken hét probleem vanmensen met een handicap te zijn. Ook mensen met een handicap zelf latenzich hiertoe verleiden. Van de ruim 200 <strong>gemeentelijk</strong>e platforms gehandicaptenbeleidis verreweg het grootste deel in feite een platform toegankelijkheid.Slechts een beperkt aantal werkgroepen is te karakteriserenals brede werkgroep gehandicaptenbeleid.Wat ook vaak voorkomt is dat gehandicaptenbeleid binnen een gemeente aande (soms omvangrijke) taak van de "woning-aanpassingsregeling" wordtopgehangen, zodat de ambtenaar die de woningaanpassingen verzorgt ook hetalgemeen gehandicaptenbeleid erbij gaat doen.2.7. Gehandicaptenbeleid als facet-beleidFacetbeleid betekent dat afwegingen die op een groot aantal terreinenworden gemaakt directe gevolgen hebben voor het <strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleid.Het gaat hierbij zowel om gevolgen van beleidsinhoudelijkeaard als om gevolgen dié betrekking hebben op de fysieke toegankelijkheidvan voorzieningen. Een voorbeeld moge dit verduidelijken.Het reguliere onderwijs moet zoveel mogelijk open staan (toegankelijkzijn) voor kinderen met een handicap. Als binnen het reguliere onderwijsonvoldoende maatregelen worden genomen deze toegankelijk optimaal te doenzijn, (vervoer naar school, toegankelijkheid gebouw, aanpassing meubilairen lesmateriaal) dan zullen er meer mogelijkheden in de sfeer van speciaalonderwijs moeten worden gerealiseerd. Keuzen binnen het categoriaalbeleid worden voor een belangrijk deel aangestuurd door keuzen die binnenhet algemeen beleid t.a.v. de toegankelijkheid van algemene voorzieningenvoor specifieke groepen worden gemaakt.Uit dit voorbeeld moge duidelijk worden dat het toegankelijk maken vanschoolgebouwen maar een gedeeltelijke oplossing is van de problemenwaarmee leerlingen met een handicap geconfronteerd worden.Als facetbeleid heeft het gehandicaptenbeleid raakvlakken met een aantalbeleidsterreinen. In hoofdstuk 5. wordt nader aangegeven waar deze raakvlakkenprecies liggen.^^^p2.8. CoördinatieAls wij gehandicaptenbeleid als facetbeleid beschouwen dan heeft datconsequenties voor het <strong>gemeentelijk</strong> beleid als totaal. Onderdelen van hetbeleid worden (binnen een gemeente) per afdeling voorbereid. Binnen dat28


geheel is coördinatie nodig. Die coördinatie moet zowel op ambtelijk alsbestuurlijk niveau plaatsvinden. Er zijn gemeenten die dit probleemhebben opgelost door het aanstellen van een coördinerend ambtenaar ofwethouder. Een dergelijke functie wordt steeds belangrijker naarmate hetaantal <strong>gemeentelijk</strong>e taken ten aanzien van het gehandicaptenbeleidtoeneemt. Van belang is daarbij tevens wie de coördinatie op zich neemt.Het mag niet zo zijn dat de coördinator bepalend is voor het "gezicht"dat het <strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleid heeft. Het aanstellen van eencoördinerend ambtenaar bij afdeling welzijn mag dus niet tot gevolghebben dat andere afdelingen hieruit de conclusie trekken dat gehandicaptenbeleiddus welzijnsbeleid is en hun taak op dit terrein als gevolgdaarvan zeer beperkt opvatten. De inbreng van een groot aantal afdelingenis van belang. Er moet echter één persoon zijn die het geheel coördineert.Wellicht (ook) om deze reden heeft een aantal gemeenten bij deopzet voor de verdere voorbereiding van de invoering van de WVG (plan vanaanpak) gekozen voor het inzetten van een extern deskundige (Rotterdam,Den Haag).2.9. Betrokkenheid mensen met een handicapIn onze gedemocratiseerde samenleving is inspraak van de doelgroep bijbeleidsontwikkeling en beleidsuitvoering nauwelijks weg te denken.Beleidsontwikkeling die leidt tot een type voorzieningen waar weinig ofgeen vraag naar is of die leidt tot een cliënt-onvriendelijk aanbod, iseen vrij zinloze bezigheid. Bij de groep mensen met een handicap geldt denoodzaak tot inspraak extra, omdat het hebben van een handicap en deconsequenties daarvan niet iets is dat men zich altijd even makkelijk kanvoorstellen. Hetzelfde geldt voor de soms specifieke problemen diegehandicapten ondervinden. Vaak kan men zich deze gevolgen moeilijkvoorstellen, maar als men erop attent gemaakt wordt, volgt er vaak eensoort 'aha-erlebnis'. De keerzijde hiervan is dat gehandicapten bij huninbreng soms teveel de nadruk op de eigen handicap leggen en onvoldoendevanuit de breedte naar de problematiek kijken. Bijvoorbeeld: een rolstoelgebruikerzal wellicht aandringen op het weghalen van stoepranden opbepaalde plaatsen om zich zodoende makkelijker te kunnen verplaatsen,terwijl de slechtziende of blinde de stoeprand bij het lopen juist goedkan gebruiken als gidslijn.29


De grote waarde die aan inspraak van gehandicapten wordt gehecht, heeftertoe geleid dat de laatste jaren <strong>gemeentelijk</strong>e werkgroepen en platformszijn ontstaan, waarin soms naast mensen met een handicap ook vertegenwoordigersvan de groep ouderen of van de groep patiënten zitting hebben.Soms ontstaan er problemen in het functioneren van een dergelijke werkgroep.Mensen die een relatief kwetsbare gezondheid hebben, zullen vakeren soms langdurig door ziekte afwezig zijn. Dit kan de continuïteit vanhet werk van de werkgroep in gevaar kan brengen. Dit heeft gevolgen voorde mate waarin de werkgroep ondersteund moet worden. De ervaring heeftgeleerd dat ambtelijke ondersteuning het functioneren van een werkgroeppositief beïnvloedt. Ook de Provinciale Overlegorganen Gehandicaptenbeleidkunnen soms ondersteuning bieden, met name op het inhoudelijk vlak.«30


HOOFDSTUK 3. AAN DE HET VOORZIENINGEN GEHANDICAPTENVOORAFGAANDE WETGEVINGIn dit hoofdstuk gaan wij in op de aan de Wet voorzieningen gehandicaptenvoorafgaande regelgeving. Aan de orde komen de ontstaansgeschiedenis ende doelstelling van deze regelgeving, het soort voorzieningen dat opgrond van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG)en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) kan worden verkregen enhoe de uitvoering van deze regelingen op dit moment verloopt.3.1. De Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten(RGSHG, 1992)j^ 3.1.1. Ontstaansgeschiedenis RGSHG 1992*Tot 1978 werden op grond van verschillende regelingen bijdragen verstrektin het kader van huisvesting van gehandicapten. Onoverzichtelijkheid vande diverse regelingen en het van kracht worden van de AAW (1975) leiddetot de behoefte aan meer eenduidigheid van regelgeving en coördinatie vanhet beleidsterrein. In 1978 is de Beschikking Geldelijke Steun HuisvestingGehandicapten in werking getreden, met terugwerkende kracht tot1976. De RGSHG heeft betrekking op de onroerende zaken en de AAW op deroerende zaken. Met de RGSHG wordt er naar gestreefd om in een samenhangendesubsidieregeling de gehandicapte die voorzieningen aan de woning teverschaffen waardoor hij/zij in staat is maatschappelijk zo zelfstandigmogelijk te functioneren.De RGSHG is een rijksregeling die wordt uitgevoerd door gemeenten.3.1.2. Doelstelling RGSHGHet doel van de RGSHG is het wegnemen of verminderen van de ergonomischebelemmeringen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik vanzijn of haar woning. Het betreft belemmeringen met betrekking tot deprimaire woonfuncties zoals koken, slapen en lichaamsreiniging. Hetaanpassen van hobby- en werkruimtes valt niet onder het werkingsgebiedvan de RGSHG. Ergonomische belemmeringen die voortvloeien uit de in dewoning gebruikte materialen komen niet voor subsidie in aanmerking. De tetreffen voorzieningen moeten tot gevolg hebben dat de gevolgen van dehandicap of belemmering worden weggenomen of worden gecompenseerd. Deregeling richt zich op alle gehandicapten. Er worden geen criteria31


gehanteerd ten aanzien van leeftijd, inkomen of het wonen in een huur-,dan wel een koopwoning.In de nota "Volkshuisvesting in de jaren negentig" wordt het zo zelfstandigmogelijk huisvesten van gehandicapten in de vertrouwde omgeving alsdoelstelling van het beleid genoemd. Als mensen langer zelfstandig kunnenblijven wonen kan het beroep op intramurale voorzieningen daarmee inbepaalde gevallen worden voorkomen. De RGSHG wordt hiervoor als belangrijksteinstrument genoemd. Door de toenemende vergrijzing stijgt hetberoep op de regeling. In diezelfde nota volkshuisvesting wordt aangekondigddat er budgetten woninggebonden subsidies zullen worden ingevoerd.De gehandicaptenregeling zou samen met het budget niet-ingrijpendewoningverbetering een budget "bijdragen ineens" vormen in het kader vanhet Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS), waarbij beide budgettenuitwisselbaar zouden zijn, met inachtneming van prioriteit voor voorzieningenvoor gehandicapten. Echter, het budget niet-ingrijpende woningverbeteringis wegbezuinigd en derhalve was er geen mogelijkheid van uitwisselbaarheidmet een ander budget meer zodat de RGSHG als aparte, zelfstandigeregeling bleef bestaan. De budgetgedachte was op dat momentechter wel geboren. Vanaf 1992 worden de gemeenten geconfronteerd met eengecombineerd budget-declaratiesysteem. De gemeenten betalen 20% van desubsidiabele kosten uit een hun ter beschikking gesteld budget, deoverige 80% kan bij het rijk worden gedeclareerd. De gemeenten delen indit systeem mee in het risico van overschrijding van de rijksbegroting.De maatregel is door de staatssecretaris van VROM genomen met als argumentatiedat meer moet worden aangesloten bij het uitgangspunt dat debeslisser betaalt. Tevens worden gemeenten, volgens de staatssecretarisvan VROM, op deze manier al in beperkte mate in de gelegenheid gesteld omzich voor te bereiden op de toekomstige situatie (1994), waarin zijtotale beleidsvrijheid en totale beleidsverantwoordelijkheid krijgen.Deze beleidsvrijheid is ingekaderd in de Wet Voorzieningen Gehandicapten.Voordat hierop in hoofdstuk 4 verder wordt ingegaan, wordt een beeldgeschetst van de reikwijdte van de RGSHG 1992.^t^P32


jjk3.1.3. Reikwijdte RGSHG 1992Iedereen, die als gevolg van lichamelijke beperkingen ergonomischebelemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning, kan eenberoep doen op de RGSHG. De reikwijdte van de RGSHG beperkt zich tot deonroerende zaken van een woning, in de regeling gaat het om voorzieningendie aard- en nagelvast zijn. Er zijn geen leeftijds- of inkomensgrenzenin de regeling aanwezig. De voorzieningen komen voor 100% subsidie inaanmerking. De aanvrager is sinds 1991 alleen een eigen bijdrage vanƒ 500,-- verschuldigd. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door degoedkoopste nog toereikende oplossing, eventuele meerkosten komen voorrekening van de aanvrager.Alle aanvragen moeten voorzien worden van een sociaal-medisch advies. Tot1992 was de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD) de enige adviesinstantie.Vanaf dat jaar kunnen gemeenten zelf bepalen welke instantie zijom advies vragen bij het beoordelen van de aanvragen. Dit overigens metuitzondering van belanghebbendien die vallen onder het Algemeen BurgerlijkPensioenfonds, het Spoorwegpensioenfonds en het Algemene MilitairePensioenfonds. Deze instanties blijven zelf verantwoordelijk voor deadvisering (respectievelijke adviesinstanties: ABP, SPF en de militairesociale dienst). Wel worden er in de RGSHG enkele eisen gesteld, waaraanelke adviesinstantie moet voldoen.^P* WoningaanpassingOp grond van de RGSHG kunnen aan personen die in het normale gebruik vanhun woning ergonomische belemmeringen ondervinden, die rechtstreeks hetgevolg zijn van lichamelijke, functionele (ergonomische) beperkingen,subsidies verstrekt worden om deze belemmeringen weg te nemen of teverminderen. Subsidie wordt alleen verstrekt indien het ingrepen betreffenvan bouw- of woontechnische aard. Deze ingrepen dienen aard- ennagelvast te zijn. De geldelijke steun voor de woningaanpassing wordtslechts verleend indien de kosten minder dan ƒ 45.000,-- bedragen. Vooraanpassingen, waarbij de kosten de ƒ 45.000,-- te boven gaan, moetontheffing aan de minister gevraagd worden. Deze ontheffing wordt alleenverleend indien aan een tweetal criteria is voldaan. Ten eerste moet inde gemeente geen goedkoper aan te passen woning (binnen afzienbare tijd)beschikbaar zijn en ten tweede moet met het aanpassen van de woning33


opname in een intramurale instelling worden voorkomen. Er moet dus sprakezijn van een intramurale indicatie.Alle woningaanpassingen, ook die een verbetering van de woning inhouden,zoals het aanleggen van centrale verwarming of het maken van een doucheruimtemet inrichting, zijn volledig subsidiabel indien door deze aanpassingde ergonomische belemmeringen die worden ondervonden, worden opgehevenof verminderd.Indien uitbreiding van of aanbouw aan een woning noodzakelijk is om hetdagelijks functioneren te kunnen waarborgen, is het mogelijk om subsidiete ontvangen in de kosten van de grond. Aan het oppervlak van de uitbouwwordt echter wel een maximum aantal m 2 verbonden dat voor subsidie inaanmerking komt.^^^^Als de woning deel uitmaakt van een woongebouw, kan subsidie verstrektworden voor aanpassing van de gemeenschappelijke ruimten. Het aantalvoorzieningen dat gesubsidieerd wordt, is vastgesteld in een limitatievelijst. Hierbij moet worden gedacht aan het verbreden van toegangsdeuren,aanbrengen van deuropeners, aanleggen van hellingbanen vanaf de openbareweg naar de entree van het gebouw en drempelhulpen en -vlonders.Ook voor het bereikbaar maken van woongebouwen waarin de woning vangehandicapte ligt, kan voor een aantal zaken subsidie verstrekt worden.Dit betreft een gelimiteerd aantal aanpassingen.Alleen woningen, die permanent door de gehandicapte worden bewoond, komenin aanmerking voor aanpassing. Een tweede woning of vakantie-woning komtdaarvoor niet in aanmerking. Ook geldt de regeling niet voor kamerbewonersen bewoners van bejaardenoorden.** Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepenDe maximale subsidie die voor deze categorie woningen verstrekt wordt,bedraagt ƒ 12.000,--; in uitzonderingsgevallen kan ook hier ontheffingvoor verleend worden.Tevens wordt er een aantal eisen gesteld ten aanzien van de resterendelevensduur van de woonwagen of het woonschip, alsmede aan de termijn van34


voortbestaan van de standplaats en ligplaats van respectievelijk dewoonwagen en het woonschip.j^- Verhuis- en inrichtingskostenSubsidie kan verstrekt worden voor verhuis- en (her)inrichtingskosten. Eris een aantal situaties aan te geven waarbij gekozen wordt voor verhuizenin plaats van het aanpassen van de huidige woning.a. De huidige woonruimte kan niet zodanig aangepast worden dat de ergonomischebelemmeringen opgeheven worden.b. In een aantal gevallen is het verhuizen naar een andere woning eenbetere en/of veel goedkopere oplossing dan het aanpassen van dehuidige woning. Bijvoorbeeld:- als de woning waarnaar wordt verhuisd zonder aan te passen geschiktis voor de belanghebbende;- als de woning waarnaar wordt verhuisd reeds aangepast is of eenvoudigaan te passen is;- ook kan verhuizen naar een andere woning nodig zijn voor de tijd datde oorspronkelijke woning wordt aangepast.Een verhuiskostenvergoeding kan ook verleend worden indien belanghebbendeverhuist naar een ADL-woning.^ftTenslotte kunnen tegemoetkomingen in verhuiskosten worden verstrektwanneer daardoor een woning vrij komt die in het verleden ingrijpend isaangepast (aanpassingen van meer dan ƒ 15.000,--). Dit zal echter altijdop basis van vrijwilligheid moeten geschieden. Achterblijvers kunnennamelijk niet gedwongen worden de aangepaste woning vrij te maken. Deverhuis- en inrichtingskostenvergoeding bedraagt ƒ 2.500,--. In ditbedrag zit de nominale eigen bijdrage van ƒ 500,-- verrekend. Indien erverhuisd en aangepast wordt, hoeft de aanvrager de eigen bijdrage vanƒ 500,-- voor de woningaanpassing niet meer te betalen.Er worden geen verhuiskosten gesubsidieerd indien:- verhuizing plaatsvindt naar AWBZ-inrichting of bejaardenoord;- betrokkene voor het eerst zelfstandig gaat wonen;- betrokkene elders een werkkring aanvaardt;- betrokkene verhuist naar woning die niet geschikt is voor om het gehelejaar bewoond te worden.35


* Huurderving en tijdelijke huisvestingAls tijdens een ingrijpende aanpassing tijdelijk dubbele huur door deaanvrager moet worden opgebracht, kan hiervoor subsidie verstrekt worden.Dit bedrag is per maand gebonden aan een maximum.Aan de verhuurder van een woning kan subsidie verstrekt worden voor gederfdehuurinkomsten. De aanpassingskosten moeten dan minimaal ƒ 2.000,--zijn geweest. De huurderving wordt voor een periode van maximaal 6maanden gesubsidieerd.* Onderhouds-, reparatie- en keuringskostenVoor bepaalde voorzieningen, genoemd in een gelimiteerde lijst, kunnenonderhouds- en/of keurings- of reparatiekosten in aanmerking voor subsidieworden gebracht. Deze voorzieningen moeten wel in het kader van deRGSHG in de woning aangebracht zijn.* ADL-clustersHet gaat bij de ADL-clusters om 12 tot 15 woningen die verspreid in eenwijk liggen (in een toenemend aantal gevallen binnen in een flatgebouw;zie ook paragraaf 1.6.1.). De combinatie van aangepaste woningen en deassistentie vanuit de ADL-eenheid maken het mogelijk dat gehandicaptenzelfstandig wonen. De woningaanpassing en de huisvesting van de ADL-hulpworden beide vergoed op basis van de RGSHG. De ADL-hulp zelf en deroerende aanpassingen van de woning worden gefinancierd vanuit de AAW.Vanuit deze ADL-eenheid kan 24 uur per dag op afroep assistentie aan debewoners worden verleend. Het voordeel van deze woonvorm is dat debewoners <strong>geïntegreerd</strong> in de wijk kunnen wonen. Voor deze regeling zijnleeftijdsgrenzen aangebracht. De personen moeten minimaal 18 jaar zijn enniet ouder dan 64. Een project wordt pas gerealiseerd indien er minimaal30 kandidaten staan geregistreerd bij het Ministerie van VROM. De ADLclustersvallen vanaf 1994, bij invoering van de WVG, geheel onder deverantwoordelijkheid van de AWBZ.36


* Advies en advieskostenDe kosten voor het verplichte sociaal-medisch en bouwkundig advies wordenvergoed tot een maximum bedrag, genoemd in de regeling. De hoogte van demaximaal toegestane kosten per advies is gerelateerd aan de hoogte van dekosten van de aanpassing. Zoals reeds gezegd is de gemeente sinds 1-1-1992 vrij in haar keuze welke instantie zij het advies laat uitbrengen(met uitzondering van ABP, SPF en MPF, zie onder 3.1.3). In de RGSHGwordt alleen een aantal criteria aangegeven waaraan de adviseur in hetadvies moet voldoen.3.2 De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW)3.2,1 Ontstaansgeschiedenis Algemene ArbeidsongeschiktheidswetIn de vijftiger en zestiger jaren groeide het besef dat middels eenvolksverzekering zoveel mogelijk Nederlanders beschermd dienden te wordentegen de verschillende risico's die men kon lopen. Ook op het punt van(dreigende) arbeidsongeschiktheid werden initiatieven genomen. Zo werdbij brief van 24 augustus 1962 aan de SER advies gevraagd omtrent eenarbeidsongeschiktheidsverzekering in de vorm van een volksverzekering.Na een aantal tussen-adviezen bracht de SER op 26 mei 1972 een "eind"-advies uit. Op 27 december 1974 werd een ontwerp van wet aangeboden aande Tweede Kamer. De AAW werd op 11 december 1975 van kracht en is sinds loktober 1976 werkzaam.De AAW is sinds haar invoering een aantal malen gewijzigd. Een van debelangrijkste wijzigingen, die op 20 december 1979 van kracht werd,bestond uit het recht op AAW-uitkeringen en -voorzieningen voor degehuwde vrouw.3.2.2. Doelstelling van de AAWDe AAW is, volgens de considerans, een "algemene, de gehele bevolkingomvattende, verplichte verzekering tegen de geldelijke gevolgen vanlangdurige arbeidsongeschiktheid".De formulering luidt "langdurige arbeidsongeschiktheid" omdat de ziektewet,of een eventueel gelijkwaardige particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringhet risico dekt van kortdurende arbeidsongeschiktheid voormaximaal het eerste jaar.37


Verzekerd is, ingevolge artikel 4, "degene, die de leeftijd van 65 nogniet heeft bereikt, indien hij:a. ingezetene is,b. geen ingezetene is, doch terzake van binnen het Rijk in dienstbetrekkingverrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen."De kring van verzekerden bestaat dus uit mensen tot 65 jaar. Op grond vande AAW kunnen mensen die langdurig arbeidsongeschikt zijn een uitkeringontvangen die het door de arbeidsongeschiktheid weggevallen inkomen doorarbeid vervangt.Aangezien het bij de WVG niet gaat om deze inkomens-vervangende uitkering,maar om verstrekking van voorzieningen, zal op dit deel hier nietnader worden ingegaan.De wettelijke basis voor het verstrekken van leef- en vervoersvergoedin- ^^gen is gelegen in artikel 57 van de AAW. ^"Artikel 57 lid l luidt:"De bedrijfsvereniging is bevoegd de verzekerde, degene, die de wachttijdvan 52 weken, bedoeld in artikel 6, doormaakt, alsmede degene, die in hetgenot is of geweest is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, al danniet op diens verzoek, in aanmerking te brengen voor voorzieningen totbehoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid en voorgenees- en heelkundige voorzieningen, een en ander voorzover deze voorzieningen,onverminderd het bepaalde in de artikelen 16 en 19, onder aen c, geschieden met instemming van de betrokkene of diens wettelijkevertegenwoordiger."Artikel 2 van ditzelfde artikel is in deze het artikel waar het om gaat:"Bovendien kan de bedrijfsvereniging de in het vorige lid bedoelde perso- JBnen, al dan niet op hun verzoek, in aanmerking brengen voor voorzieningen,welke strekken tot verbetering van hun levensomstandigheden."Op dit artikel is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) gebaseerd,ook wel bekend als de "verstrekkingen AMvB". Dit besluit van 14 augustus1976 geeft een overzicht van gebieden waarop voorzieningen verstrektkunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende clusters:* voorzieningen ten behoeve van het verplaatsen buitenshuis;* voorzieningen ten behoeve van het verplaatsen binnenshuis;* voorzieningen voor extra kosten voor verwarming, indien de temperatuurop medische indicatie op een hoger niveau gehouden dient te worden danalgemeen gebruikelijk;38


jfk* voorziening in (een gedeelte van) de kosten van woningsanering vanCARA-patiënten, zoals het vervangen van beddegoed en vloerbedekking,waarbij met afschrijving van de materialen rekening wordt gehouden;* voorzieningen ten behoeve van de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen(ADL) zoals zitten, liggen, slapen, kleden en dergelijke;* voorzieningen, zoals specifieke hulpmiddelen ten behoeve van de communicatie;* voorzieningen ten behoeve van de huishouding; wanneer voor een periodelanger dan drie maanden huishoudelijke hulp noodzakelijk is en deinstelling voor thuishulp deze hulp niet regulier kan bieden, is de AAWcomplementair bevoegd;* voorzieningen voor recreatie en ontwikkeling, voorzover extra kostengemaakt moeten worden die voortvloeien uit de handicap. Als er eensociaal-medische indicatie is om een bepaalde hobby uit te oefenen,zijn alle daarmee verband houdende kosten in principe voor de AAW;* voorzieningen terzake van kleding en beddegoed in verband met extraslijtage;* vergoeding van bepaalde kosten, die gemaakt moeten worden in verbandmet een medisch voorgeschreven dieet.{Qp3.2.3. Bereik - soorten verstrekkingen* Het verplaatsen buitenshuisHieronder kan een heel scala van voorzieningen vallen. Het kan gaan omverplaatsing buitenshuis in en om de woonplaats. Gedacht kan dan wordenaan een (elektrische) rolstoel, een speciale scootermobiel of een zogenaamdinvaliden-voertuig of het verstrekken van een auto in bruikleen.Met deze laatste voorziening kan ook worden voorzien in de behoefte aanvervoer over grotere afstanden. Wanneer men zelf over een auto beschikt,komen de aanpassingskosten voor vergoeding in aanmerking.Daarnaast is nog een (leef-)kilometervergoeding voor de (eigen) automogelijk.Tot slot kan men een vergoeding krijgen voor taxivervoer of voor vervoermet behulp van de duurdere rolstoelbus.Voor specifieke voorzieningen (voorzieningen die uitsluitend door gehandicaptenworden gebruikt en dus niet algemeen gebruikelijk zijn, zoalseen rolstoel) en aanpassingen gelden geen inkomensgrenzen. Voorzieningendie als algemeen gebruikelijk worden beschouwd hebben wel een inkomens-39


grens. Bovendien wordt dan een bijdrage in de kosten verstrekt en wordenniet alle kosten (kilometervergoeding eigen auto, taxikosten) gecompenseerd.Om voor deze vergoedingen in aanmerking te komen moet men een inkomenhebben onder een bepaalde grens (per l juli 1992 ƒ 44.161,20). Men gaatervan uit dat bij een inkomen boven deze grens het hebben van een autoalgemeen gebruikelijk is in onze samenleving.De taxikostenvergoedingen worden per kwartaal verstrekt. Per l oktober1992 zijn de bedragen:* kilometervergoeding voor eigen auto of een taxi: ten hoogste 1.125 xƒ 0,64 = ƒ 720,--;* kilometervergoeding voor een bruikleenauto, afhankelijk van merk entype auto, ten hoogste 1.125 x ƒ 0,36 = ƒ 405,--; J±* kilometervergoeding voor een rolstoeltaxi ten hoogste 1.688 x ƒ 0,64 -ƒ 1.080,--;* kilometervergoeding voor een auto in een bijzondere uitvoering, tenhoogste 1.125 x ƒ 0,82 - ƒ 923,--.* Het verplaatsen binnenshuisHierbij kan het gaan om loophulpen, zoals looprekken, trippelstoelen e.d.Ook rolstoelen voor gebruik binnens- (en buitens-)huis vallen hieronder.Voor loophulpen en rolstoelen geldt geen inkomensgrens.* Extra kosten voor verwarmingIndien de temperatuur op medische indicatie op een hoger niveau gehoudendient te worden dan algemeen gebruikelijk kunnen de extra kosten voorverwarming via de AAW worden vergoed.Met name mensen met reuma moeten vaak in huis een constante temperatuurhebben, dat wil zeggen een temperatuur die in alle ruimten gelijk is.Bovendien moet die temperatuur vaak hoger dan 20 graden zijn. Alleen demeerkosten van deze verwarmingskosten (verbruikskosten) komen (deels) inaanmerking voor vergoeding.w'* Woningsanering CARA-patiëntenOp grond van artikel 57, lid 2 van de AAW kan worden voorzien in woningsanering,zoals het vervangen van beddegoed en vloerbedekking (beperkt40


tot slaapkamer), waarbij met afschrijving van materialen rekening wordtgehouden.Wanneer blijkt dat iemand CARA heeft, wordt als eerste vaak de woninggesaneerd. Dat wil zeggen dat zoveel mogelijk ruw en harig materiaalvervangen wordt door gladde materialen. Harige vloerbedekking kan vervangenworden door gladde vloerbedekking, wollen dekens door een dekbed,enzovoort. De hiervoor te maken kosten kunnen (deels) voor vergoeding inaanmerking komen. Daarbij wordt wel gekeken naar de staat waarin dematerialen zich bevinden. Materialen, die toch al aan vervanging toewaren, worden uiteraard niet vergoed. Voorts geldt een afschrijvingssysteemvoor restwaarde.|fe* Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)Algemeen dagelijkse levensverrichtingen, zoals zitten, liggen, slapen,kleden, en dergelijke kunnen ook tot een AAW-verstrekking leiden. Hieronderkunnen vallen voorzieningen als een speciale stoel (bijvoorbeeld eentrippel-stoel), een hoog-laag bed, een "low-air-loss bed" (een bed,waarbij iemand op een soort luchtkussen ligt, ter voorkoming van doorliggen).^P* CommunicatieHulpmiddelen, die hieronder vallen, zijn bijvoorbeeld een pc met aangepastebediening; voor personen die niet verstaanbaar kunnen praten maarwel met behulp van een toetsenbord kunnen communiceren, de zogenaamdecommunicator, een apparaatje dat op een smalle strook papier een tekstafdrukt; een ringleiding ten behoeve van slechthorenden; een teksttelefoonvoor doven; de zogenaamde doventolk: een flitsapparaat om de(telefoon)bel voor doven zichtbaar te maken, enzovoort.* De huishoudingWanneer voor een periode langer dan drie maanden huishoudelijke hulpnoodzakelijk is en de instelling voor thuishulp deze hulp niet regulierkan bieden, is de AAW complementair bevoegd.Over het algemeen hebben mensen met een handicap langdurig (veelal hunverdere leven) hulp nodig: hun handicap gaat niet "over". Instellingen(vanuit de AWBZ) voor thuishulp, die met lange wachtlijsten werken,kunnen soms onvoldoende of geen hulp bieden. Men kan dan de thuishulp via41


de AAW vergoed krijgen. Men dient dan zelf een kracht in dienst te nemen,treedt zelf als werkgever op en ontvangt, met inhouding van de gebruikelijkeretributie van de thuishulp-instellingen, een vergoeding. Voordeelvoor mensen met een handicap kan zijn, dat zij volledig vrij zijn in hetmaken van afspraken met betrokkene, zonder dat het beleid van de instellingvoor thuishulp hierbij een rol speelt. Dat kan van belang zijn alshulp gewenst is buiten kantooruren of indien de gehandicapte niet zelfaanwezig is.* .Recreatie en ontwikkelingVoorzover extra kosten gemaakt moeten worden die voortvloeien uit dehandicap, kunnen verstrekkingen gedaan worden rond recreatie en ontwikkeling.Het verstrekken van een speciale sportrolstoel (tennis, marathon,basketbal) valt hieronder, evenals het verstrekken van een bepaaldeuitrusting ten behoeve van bijvoorbeeld zeilen. Onlangs is door de GMDbesloten voor sportrolstoelen een budget van ƒ 3.000,-- (+ ƒ 1.000,--voor onderhoud) voor een periode van 4 jaar (afschrijvingsperiode)beschikbaar te stellen in plaats van het verstrekken van de sportrolstoelin natura.jt* Extra slijtage van kleding en beddegoedHet zitten in een rolstoel kan in bepaalde omstandigheden extreme slijtageaan kleding niet zich meebrengen. Zo kan ook sprake zijn van extremekledingslijtage wanneer men zich zittend op de grond verplaatst (bij watoudere kinderen bijvoorbeeld; bij jongere kinderen is deze wijze vanverplaatsen normaal). Ook deze extra kosten kunnen op grond van de AAWworden vergoed.JB3.2.4. De uitvoeringspraktijkDe uitvoering van de AAW is opgedragen aan de Bedrijfsverenigingen.Artikel 57, lid l, zegt immers: "De bedrijfsvereniging is bevoegd..."(zie onder 3.2.2). Nederland telt 19 bedrijfsverenigingen, vaak georganiseerdper bedrijfstak. Een lijst van bedrijfsverenigingen treft u aan inbijlage 4. Wie nooit werkzaam is geweest en dus niet onder een bedrijfstakvalt, hoort onder de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging. Huisvrouwenvallen onder de DETAM. Een aantal Bedrijfsverenigingen laat hun administratieverrichten door het GAK, het Gemeenschappelijk Administratie42


Kantoor. Dat geldt voor 13 Bedrijfsverenigingen. De overige zijn zogenaamd"zelfadministrerend".De Bedrijfsverenigingen laten zich adviseren door de GMD, de GemeenschappelijkeMedische Dienst. De GMD heeft - in samenspraak met deBedrijfsverenigingen en rekening houdend met jurisprudentie - voor dezeadvisering een toekennings- en afwijzingsbeleid ontwikkeld, dat isvastgelegd in het zogenaamde juridisch basisboek, een uitgave van de GMD.Uiteindelijk neemt de Bedrijfsvereniging een beslissing. De beslissingwordt in de vorm van een "voor beroep vatbare beslissing" aan betrokkenemeegedeeld.^kOp grond van een besluit van het Parlement fuseren GAK en GMD op ditmoment. De medewerkers van de GMD zijn inmiddels al in dienst van het GAKen er wordt een nieuwe organisatiestructuur opgebouwd. Wanneer deze fusievoltooid is, zal er een speciale eenheid binnen de organisatie gevormdzijn, die zich met de voorzieningen zal bezighouden.^P3.2.5. De uitvoeringsorganenDe Bedrijfsverenigingen zijn, zoals hierboven gesteld, de uitvoeringsorganenvan de AAW. De Bedrijfsverenigingen hebben een bestuur, dat issamengesteld op basis van pariteit, deels uit werknemers-vertegenwoordigersen deels uit werkgevers -vertegenwoordigers.De bedrijfsverenigingen werken samen in de zogenaamde Federatie vanBedrijfsverenigingen.Om een beslissing te nemen, kennen de (meeste) bedrijfsverenigingen eenzogenaamde kleine commissie, een adviesgroep die het bestuur een beleidsmatigadvies geeft rond te nemen beslissingen.Wie verzekerd is bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), hetSpoorwegpensioenfonds (SPF) of het Algemeen Militair Pensioenfonds (AMP)moet voor voorzieningen, die onder de AAW vallen, het betrokken pensioenfondsaanspreken. De pensioenfondsen hebben hun eigen adviesinstanties envoor een deel ook eigen beleid. Zo verstrekt het ABP bijvoorbeeld geenbruikleenauto's. Voor deze groepen verzekerden vervullen de pensioenfondsendus de rol die voor anderen door de bedrijfsverenigingen wordenvervuld. In dit verband wordt ook wel gesproken over de "fictieve"uitvoering van de AAW door deze pensioenfondsen.43


Omdat de 19 bedrijfsverenigingen één adviseur hebben, namelijk de GMD,speelt de GMD een belangrijke rol als het gaat om eenheid in beleid enuitvoering tussen de verschillende bedrijfsverenigingen. Daarbij komt datde GMD met 30 districtskantoren in hoge mate gedecentraliseerd uitvoeringaan haar taken geeft. Door uitgave van het juridisch basisboek van de GMDwordt gestreefd naar een zo groot mogelijk eenduidig beleid in geheelNederland. Dit gaat vrij ver. Zo geeft het juridisch basisboek nietalleen criteria waaraan voldaan moet worden om voor een bepaalde verstrekkingin aanmerking te komen, maar ook standaard-bedragen die geldenvoor bepaalde verstrekkingen. Nieuwe voorzieningen worden door de GMDcentraal getoetst of beoordeeld op kwaliteit, bruikbaarheid en kosten,voordat zij ingevoerd worden.De GMD werkt ten behoeve van haar advisering met multi-disciplinaireteams, bestaande uit een verzekerings-geneeskundige, een arbeidsdeskundige,een wetstechnisch beoordelaar en een team-secretaresse. De verzekeringsgeneeskundigeen de arbeidsdeskundige zullen, indien hier aanleidingtoe bestaat, betrokkene onderzoeken dan wel bezoeken om de thuissituatiete kunnen beoordelen. Veelal zal ook informatie worden ingewonnen bijbehandelend artsen. De multi-disciplinaire teams kunnen zich latenondersteunen door deskundigen op het gebied van woning-aanpassingen envoorzieningen: de arbeids-deskundige technici (adt-ers).Dit leidt uiteindelijk tot een advies, dat uitgebracht wordt aan debedrijfsvereniging en ter kennis gebracht wordt van betrokkene. De bedrijfsverenigingneemt daarna zelfstandig een besluit.3.2.6. Eigen bijdrage/drempelbedragDe AAW kent op dit moment geen eigen bijdrage zoals bij de RGSHG in 1991is ingevoerd. Wel bestaat er een drempelbedrag van ƒ 182,43 per jaar.Voorzieningen, die minder kosten dan dit bedrag, worden niet verstrekt ofvergoed. Indien de kosten meer bedragen, worden ze geheel vergoed. Bijmeerdere verstrekkingen wordt het drempelbedrag maar éénmaal in rekeninggebracht en wordt al het meerdere vergoed.3.2.7. Klacht en beroepWie een aanvraag indient in het kader van de AAW krijgt van de betrokkenbedrijfsvereniging een zogenaamde "voor beroep vatbare beslissing". Metdeze voor beroep vatbare beslissing kan men binnen l maand in beroep gaan44


ij een Raad van Beroep. Bij geneeskundige geschillen geldt een beroepstermijnvan 14 dagen. Bij een negatieve beslissing van de Raad van Beroepbestaat een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad vanBeroep.Artikel 57, lid 7, zegt hierover: "De rechter is bevoegd te beoordelen ofeen gehele of gedeeltelijke afwijzing door de bedrijfsvereniging van eenverzoek door of vanwege de belanghebbende tot het in aanmerking brengenvoor voorzieningen als in de vorige leden bedoeld, alsmede of de wijze,waarop van de bevoegdheid als bedoeld in het vorige lid gebruik isgemaakt, in overeenstemming is met de redelijkheid".••45


HOOFDSTUK 4. DE WET VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN(ÏÏVG)In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en inhoud vanhet wetsvoorstel voorzieningen gehandicapten. Zoveel mogelijk wordtaangegeven welke consequenties de invoering van de WVG heeft op de verstrekkingvan voorzieningen zoals die op basis van de AAW en RGSHG tot opheden plaatsvindt. Daarmee wordt een eerste beeld geschetst van debeleidsruimte die de gemeente heeft bij invulling van haar zorgplicht enwordt aangegeven waar de WVG grenzen aan die beleidsruimte stelt.4.1 OntstaansgeschiedenisOp 6 mei 1991 zonden de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid(SZW), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) f)en Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) een brief aan de TweedeKamer 5 , waarin een aantal beleidsvoornemens was vastgelegd. Deze beleidsvoornemenszijn gebaseerd op verschillende ontwikkelingen.Allereerst was er de enorme groei in aantallen en dientengevolge ook inde kosten van woningaanpassing in het kader van de Regeling GeldelijkeSteun Huisvesting Gehandicapten. De uitgaven rond deze open-eind-regelingnamen de laatste jaren per jaar met ongeveer eenderde toe. Reeds op 19februari 1991 had de staatssecretaris van VROM een beheersmaatregelgenomen 6 , die inhield dat woningaanpassingen onder een bedrag vanƒ 2000,-- niet meer werden gesubsidieerd. Hierdoor ontstond een ondergrens.Het gevolg hiervan was dat veel kleine aanpassingen niet meersubsidiabel waren. Deze maatregel werd in de maand juni 1991 met terug- «^werkende kracht vervangen door een eigenbijdrage regeling op grond ^^waarvan belanghebbende ƒ 500,-- voor woningaanpassingen moet bijdragenongeacht de hoogte van de aanpassingskosten.De tweede aanleiding tot de beleidsbrief van 6 mei 1991 was gelegen in denoodzaak de leeftijdsgrens van 65 jaar, die geldt voor de AlgemeneArbeidsongeschiktheids Wet, op te heffen. In het kader van deze wet zijnalleen personen, die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt,5 ) TK 1990/1991, 22.089 nr. 16 ) MG 91-0346


verzekerd. Omdat ouderen 65+ vanaf 1990 (na wijziging van het belastingstelsel)ook AAW-premie betalen, kon deze groep het recht op AAW-voorzieningenniet langer dan enkele jaren worden ontzegd. De hoge kosten diemet uitbreiding van de doelgroep van de AAW-voorzieningen samenhingen,vormden voor het Kabinet echter een beletsel deze leeftijdsgrens binnende bestaande regelgeving zonder meer op te heffen. Globaal was de ramingdat de uitgaven met betrekking tot de verstrekkingen op grond van artikel57, lid 2 AAW met ruim l miljard zouden toenemen, hetgeen een verdubbelingvan de uitgaven inhoudt. Omdat het Kabinet deze middelen niet kon ofwilde vrijmaken, zocht het Kabinet naar een mogelijkheid de uitbreidingvan de doelgroep naar ouderen 65+ budgettair neutraal te doen verlopen.De derde aanleiding tot de beleidsbrief was gelegen in het verbrokkeldesysteem van verstrekkingen waarmee mensen met een handicap te makenhebben. Voor een woningaanpassing, met name wat de "nagelvaste" voorzieningenbetreft (onroerende goederen), dienen gehandicapten een beroep tedoen op de RGSHG, waarvan de uitvoering bij de gemeenten is neergelegd.Heeft men woningaanpassingen nodig die "niet-nagelvast" zijn (roerendegoederen), dan dient men zich te wenden tot de bedrijfsvereniging, die inhet kader van de AAW deze voorzieningen kan verstrekken, mits men nietouder is dan 65 jaar. Wie een rolstoel nodig heeft, moet ook een beroepdoen op de bedrijfsvereniging voor verstrekking in het kader van de AAW.Ook hierbij geldt een grens van 65 jaar. Ouderen 65+ die een rolstoelnodig hebben moeten zich daarentegen wenden tot de Gemeentelijke SocialeDienst (GSD) die de Algemene Bijstandswet uitvoert (ABW, BijzondereBijstand). Wanneer men in een AWBZ-inrichting verblijft, moet men voordiezelfde rolstoel echter weer bij de AWBZ zijn. Drie loketten voor eenrolstoel dus.Wie een beroep doet op de AAW krijgt daarbij te maken met de GemeenschappelijkeMedische Dienst (GMD) als adviseur. De Algemene Bij stands Wet(ABW) heeft veelal de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) tot adviseuren soms de GMD.Dit systeem van aanpassingen, voorzieningen en verstrekkingen was in deloop der jaren uitgegroeid tot een ondoorzichtig geheel van regelingen,in ieder geval ondoorzichtig voor de belanghebbenden. Het streven om hetaantal regelingen en loketten tot een minimum te beperken was de derdeaanleiding tot de beleidsbrief van 6 mei 1991.47


Op de beleidsbrief volgde een adviesaanvrage, gericht aan diverse adviesinstanties,waaronder de Sociale Verzekeringsraad (SVr) en de Gehandicaptenraad.De verschillende adviesinstanties lieten zich over het algemeenkritisch uit over de beoogde wijzigingen. Nadat de Tweede Kamer in hetmondeling overleg van 29 januari 1992 met betrokken bewindslieden hetKabinet echter groen licht had gegeven voor verdere uitwerking van haarplannen, startte de onderhandelingen tussen de <strong>VNG</strong> en het Kabinet over devoorwaarden waaronder decentralisatie van woon- en vervoersvoorzieningennaar gemeenten mogelijk zouden zijn. Enkele maanden later werd over devoorwaarden die de <strong>VNG</strong> stelde tussen Kabinet en <strong>VNG</strong> overeenstemmingbereikt.De eerste voorwaarde die de <strong>VNG</strong> aan decentralisatie van deze voorzieningennaar gemeenten stelde was dat er geen enkele onduidelijkheid dient tebestaan over het gegeven dat het Kabinet - en niet de gemeente - verantwoordelijkheiddraagt voor de keuze de uitbreiding van de doelgroep onderbudgettaire neutraliteit te realiseren. Dit besluit leidt immers onontkoombaartot halvering van de kilometervergoedingen voor taxi's en eigenauto's. Het Kabinet heeft dit erkend, hetgeen voor gemeenten van belangis om te voorkomen dat er verwachtingen worden gewekt die gemeenten in deuitvoering van de WVG niet waar kunnen maken. Als besluitvorming hieromtrentdefinitief rond is (na behandeling van het wetsvoorstel in hetParlement) draagt het Parlement, tezamen met het Kabinet, verantwoordelijkheidvoor deze keuze en de consequenties daarvan voor het voorzieningenniveau.Hetzelfde geldt voor de korting op het RGSHG-budget van 25% ende consequenties die dit heeft voor verhoging van de woonlasten vangehandicapten die optreedt als gevolg van het doorberekenen van een deel(25%) van de kosten van woningaanpassingen in de huur.j&^0Een tweede voorwaarde die de <strong>VNG</strong> stelde betreft de beleidsvrijheid, diegemeenten krijgen om de Wet Voorzieningen Gehandicapten uit te voeren. DeWVG kent een zogenaamde algemene zorgplicht. De <strong>VNG</strong> en het Kabinet zijnovereengekomen dat deze zorgplicht met een maximale beleidsvrijheid vande kant van gemeenten ingevuld kan worden, waardoor gemeenten zelf kunnenbepalen op welke wijze welke voorzieningen worden aangeboden en op welkewijze welke subsidies worden verstrekt. Alleen dan kunnen voorzieningenop de persoonlijke en lokale situatie worden afgestemd.48


De derde voorwaarde lag op het financiële vlak. Omdat de vervoersvoorzieningengehalveerd moeten worden, moeten belanghebbenden die nu eenkilometervergoeding ontvangen, inleveren. De <strong>VNG</strong> en het Kabinet zijnovereengekomen dat enerzijds het Kabinet 3/5 van die kortingen voor deinvoering van de WVG zal doorvoeren (in 1992 en 1993), terwijl voor dedaarna nog toe te passen kortingen extra middelen aan het Gemeentefondszullen worden toegevoegd om een geleidelijke afbouw van bestaande aansprakenmogelijk te maken. In dat kader is afgesproken dat de middelen,die middels kortingen in 1992 en 1993 vrijkomen, in 1993 in het Gemeentefondszullen worden gestort. Het gaat hierbij om een bedrag van 113miljoen gulden (zie verder <strong>VNG</strong>-circulaires van 4 maart, 9 april en 14juli 1992).• In augustus 1992 zijn aan het pakket voorzieningen dat naar gemeenten^Pwordt gedecentraliseerd de rolstoelen toegevoegd.Ook het advies van de Raad van State (RvS) werd in augustus 1992 ontvangen.Hoewel de RvS grote kritiek had op belangrijke onderdelen van deplannen van het Kabinet, is het wetsvoorstel niet fundamenteel aangepast,omdat de kritiek van de RvS zich vooral richtte op de uitgangspunten vande voornemens van het Kabinet. Uitgangspunten waarover in het mondelingoverleg van 29 januari j.l. (zie hierboven) reeds overeenstemming met deTweede Kamer was bereikt. In een interview in het Gemeentelijk Magazine(NG) van 2 oktober 1992 spreekt <strong>VNG</strong>-directeur Kerckhaert van een breuk inhet overheidsdenken op dit beleidsterrein: "Er wordt meer rekeninggehouden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen, met dedraagkracht en de leefomgeving. Dat is een fundamentele breuk met hetverzekeringsrecht, en met het idee dat de samenleving alles moet compenserenwat een gehandicapte aan extra kosten heeft. Dit verklaart ook deprotesten die er tegen het wetsvoorstel zijn gekomen, onder meer van deRaad van State. Die heeft die breuk niet willen maken door anders naar desamenleving te kijken. Als de Raad van State dat wel had gedaan, dan wasmen met een ander advies gekomen."Op 17 september 1992 is het Wetsontwerp naar de Tweede Kamer gezonden.Hoorzittingen waarvoor Gehandicaptenraad, GMD en <strong>VNG</strong> werden uitgenodigd,zijn 21 oktober 1992 gehouden. Verwacht wordt dat de Eerste Kamer rondmaart 1993 het wetsvoorstel in behandeling zal nemen.49


4.2. Inhoud wetsvoorstel voorzieningen gehandicaptenIn deze paragraaf geven wij een toelichting op de voor gemeenten belangrijksteonderdelen van de inhoud van het wetsvoorstel zoals dat op inseptember 1992 aan de Tweede kamer is aangeboden (zie bijlage 3). Daarbijwordt zo veel mogelijk aangegeven wat er bij de invoering van de WVG tenopzichte van de voorafgaande regelgeving aan beleidsmogelijkheden ontstaanof waar deze door de WVG wordt beperkt. Overigens is in bijlage 3ook het Nader Rapport toegevoegd. Het Nader Rapport is de reactie van hetKabinet op het advies van de Raad van State.In het wetsvoorstel voorzieningen gehandicapten wordt geregeld datgemeenten zorg dragen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen voor gehandicapten. In hoofdstuk l is reeds omschreven wat deWVG onder gehandicapten verstaat (zie paragraaf 1.1.). Van de begrippenwoonvoorziening en vervoersvoorziening geeft de WVG een globale omschrijving.Onder woonvoorzieningen wordt verstaan:een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op hetopheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicaptebij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, en waarvan dekosten niet meer bedragen dan ƒ 45.000,--.Onder vervoersvoorzieningen vinden we de volgende omschrijving:een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingendie een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt.^&^^Opmerkelijk is dat bij woonvoorzieningen duidelijk is aangegeven dat hetom het opheffen van ergonomische beperkingen moet gaan, lichamelijkebeperkingen dus. Deze nadere afbakening ontbreekt bij de omschrijving vanvervoersvoorzieningen. Ook beperkingen die een gehandicapte ondervindtbij het vervoer buitenshuis die niet ergonomisch (functioneel) zijn,vallen in principe dus onder de wet (bijvoorbeeld mensen die een fobiehebben en daardoor niet van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken,zouden aanspraak op een taxikostenvergoeding kunnen doen), Geestelijkgehandicapten kunnen dus wel aanspraak maken op vervoersvoorzieningen,maar niet op woonvoorzieningen, tenzij zij tevens ergonomische beperkingenin het wonen ondervinden. Het moet overigens ten alle tijde gaan ombeperkingen die aantoonbaar zijn. Op de afbakening naar de groep geeste-JH50


lijk gehandicapten, met name wat betreft vervoersvoorzieningen, zal in detoelichting op de Modelverordening nader worden ingegaan.^b4.2.1. WoonvoorzieningenDe gemeenten krijgen bij in werking treden van de WVG de volledigeverantwoordelijkheid voor de woonvoorzieningen tot ƒ 45.000,--. Aanpassingendie dit bedrag overstijgen, vallen onder de verantwoordelijkheidvan de zorgverzekeraars (AWBZ), evenals de ADL-clusterprojecten (ADLwoningen;zie paragraaf 1.6.1.) en worden dus niet gedecentraliseerd naarde gemeenten.Het feit dat er een financiële grens getrokken is tussen de verantwoordelijkheidvan de gemeenten en van de AWBZ brengt het gevaar met zich meedat er rond deze grens discussies over de hoogte van de aanpassingskostenzullen ontstaan. Om problemen in de praktijk te voorkomen kan het verstandigzijn om vooraf overleg te voeren of afspraken te maken metzorgverzekeraars over hoe gehandeld kan worden ingeval van verschil vanmening over de hoogte van de kosten van een bepaalde aanpassing.^P* Hoogte subsidie voor aanpassingskosten aan woningenDe middelen die naar de gemeenten overgeheveld worden ter de uitvoeringvan de WVG zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat, macro gezien, 75% vande kosten van woningaanpassingen voor subsidie in aanmerking komen. Deresterende 25% van de kosten zal op een andere manier gefinancierd moetworden. Dit is een ingrijpende wijziging t.o.v. de huidige situatie waar100% van de kosten subsidiabel is met uitzondering van de eigen bijdragevan ƒ 500,--. Gemeenten zullen zich moeten beraden hoe deze kortingopgevangen kan worden. In de WVG wordt de mogelijkheid geboden om de nietgesubsidieerde kosten te financieren door deze kostendekkend in de huurdoor te berekenen, hiertoe zal de Huurprijzenwet aangepast worden. Ookkan rekening worden gehouden met het inkomen van de aanvrager of kunnenafspraken worden gemaakt over het beschikbaar houden van aangepastewoningen voor de doelgroep. Als van de mogelijkheid van doorberekenen inde huur gebruik wordt gemaakt zullen er afspraken met de verhuurdergemaakt moeten worden over de wijze waarop dit vorm gegeven zal worden ofonder welke voorwaarden subsidie wordt verstrekt. Hierbij kan o. a.gedacht worden aan afspraken over het effect dat de doorberekening van51


een deel van de aanpassingskosten op de huur zal hebben en welke afschrijvingstermijnenworden gehanteerd.Voor de koopsector is er geen mogelijkheid voor het doorberekenen in dehuur, wat tot gevolg kan hebben dat deze kosten in een aantal gevallenmiddels een aanvullende hypotheek gefinancierd zullen moeten worden.Punt van aandacht hierbij is dat de woningaanpassingen voor alle gehandicaptenbereikbaar dienen te blijven, dus ook voor de minder draagkrachtigen.In paragraaf 5.1.5. zal nader in worden gegaan op de mogelijkhedendie de Wet op de Individuele Huursubsidie (IHS) biedt.* Medewerking verhuurders ^^Een ander belangrijk aandachtspunt bij het realiseren van woningaanpassingenis de vereiste medewerking van de woningeigenaar om de woningaanpassingte kunnen uitvoeren. Gemeenten hebben de medewerking van deverhuurders nodig om invulling aan hun algemene zorgplicht te kunnengeven. De Woningwet wordt op dit punt aangepast, zodat de woningeigenaarkan worden aangeschreven om de benodigde ingrepen ten behoeve van eengehandicapte uit te voeren (zie artikel 17 WVG). De aanschrijving is eenuiterst middel om de medewerking van de woningeigenaar te verkrijgen. Ineerste instantie zal getracht moet worden om via afspraken de woningeigenaarzijn medewerking te laten verlenen.De sociale verhuurders kunnen in dit verband o.a. aangesproken worden opde doelstelling die zij als toegelaten instelling hebben. In het kadervan het toezicht is dit een van de toetsingscriteria, geformuleerd in het ^mBesluit Beheer Sociale Huursector. Zij dienen bij voorrang die personente huisvesten die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkhedenondervinden bij het vinden van passende woonruimte. Particuliereverhuurders hebben geen soortgelijke vastgestelde doelstelling. Bijparticuliere verhuurders speelt het winstoogmerk een grotere rol dan bijtoegelaten instellingen.De verwachting is dat zowel de sociale als de particuliere verhuurderszoveel mogelijk zullen trachten tot een sluitende exploitatie te komen ende financiële risico's zoveel mogelijk willen minimaliseren. Om hieraantegemoet te komen kan gedacht worden aan het maken van afspraken over:52


- het opnemen van de woning in een registratiesysteem waardoor heteenvoudiger is om een nieuwe geschikte kandidaat te vinden als dewoning vrij komt;- het beschikbaar stellen van subsidie ter dekking van een aantal maandenhuurderving;Dat afstemming en afspraken met verhuurders een belangrijk punt vanaandacht zal worden, blijkt reeds uit de praktijk van dit moment. Omdatde subsidiëring voor het verwijderen van voorzieningen is komen tevervallen, komt het nu al voor dat verhuurders alleen dan toestemmingvoor een woningaanpassing verlenen, als de huurder een contract ondertekentdat hij bij het verlaten van de woning de kosten voor het verwijderenVan voorzieningen voor zijn rekening neemt. Verwacht mag worden datwanneer een deel van de kosten van woningaanpassing in de huur moetworden doorberekend de medewerking van verhuurders bij het realiseren vandie woningaanpassingen in een toenemend aantal gevallen niet zonder meerzal worden verkregen.4.2.2. VervoersvoorzieningenIn hoofdstuk 3 is beschreven welke vervoersvoorzieningen er onder dehuidige AAW vallen. Het gaat hierbij om uitsluitend om individuele verstrekkingen.Een essentieel verschil tussen de vervoersvoorzieningen WVGen de vervoersvoorzieningen zoals die op grond van de AAW nog worden verstrekt,is dat de WVG de mogelijkheid open laat om in plaats van of naastindividuele verstrekkingen, collectieve vervoerssystemen op te zetten omin de behoefte aan vervoer van gehandicapten te voorzien. In paragraaf5.3. gaan wij in op de diverse mogelijkheden die er voor gemeenten zijnom geldstromen te koppelen ten einde een collectief aanvullend vervoerssysteemop te zetten. Collectieve vervoerssystemen kunnen een goedemogelijkheid bieden om met relatief beperkte middelen te voorzien in eengroot deel van de vervoersbehoefte van gehandicapten. Door de decentralisatievan woon- en vervoersvoorzieningen naar gemeenten ontstaat bovendiende mogelijkheid de lokale woonomstandigheden en de lokale vervoersmogelijkhedenop elkaar af te stemmen. Zo kan getracht worden doorwoningtoewijzing en woningbouw gehandicapten te huisvesten in de buurtvan (aanvullend) openbaar vervoer en andere belangrijke voorzieningen enandersom kan met het aanleggen van (aanvullend) openbaar vervoer (bij -53


voorbeeld een sneltramlijn) weer rekening worden gehouden de lokatieswaar gehandicapten gehuisvest zijn of die daartoe geschikt zijn. Op diemanier ontstaat een daadwerkelijk integraal beleid, waarbij optimaalgebruik wordt gemaakt van de diverse beleidsmogelijkheden en oplossingenkunnen worden gevonden binnen de lokale situatie.4.2.3. RolstoelenNaast vervoersvoorzieningen worden bij invoering van de Wet VoorzieningenGehandicapten ook de rolstoelen naar de gemeente overgeheveld. Onderrolstoel dient hier verstaan te worden wat men er over het algemeen onderverstaat. Dat kan een rolstoel zijn met handmatige voortbeweging, ofweleen duwrolstoel, ofwel een rolstoel die de berijder met hoepels voortbeweegtofwel een elektrisch voortbewogen rolstoel. Alleen de rolstoelengaan naar de gemeenten over. Alle andere loop-hulpmiddelen, zoals looprekken,loopfietsen, trippel-stoelen, krukken, enzovoort, zullen naar deAWBZ worden overgeheveld.^^Gemeenten hebben op dit moment al ervaring met het verstrekken vanrolstoelen. De groep boven de 65 jaar komt thans niet voor een rolstoelverstrekkingin het kader van de AAW in aanmerking op grond van hunleeftijd. Op grond van de Bijzondere Bijstand in het kader van de AlgemeneBijstandswet kunnen zij thans, indien zij aan de gestelde criteriavoldoen, een aanvraag indienen bij de <strong>gemeentelijk</strong>e sociale dienst voorverstrekking van een rolstoel.Hierbij dient aangetekend te worden dat de groep belanghebbenden, dierolstoel vanuit de AWBZ gefinancierd krijgt en dus noch op de ABW noch opde AAW een beroep kan doen.Het beleid dat op dit moment gevoerd wordt rond rolstoelen is een individueelverstrekkingenbeleid. Een rolstoel Is een zeer persoonlijk hulpmiddel,dat vaak met hoge kosten op een persoon aangepast wordt. De uitvoeringvan dit beleid is thans in handen van de GMD, de GemeenschappelijkeMedische Dienst. Het beleid dat de GMD rond rolstoelen ontwikkeld heeft,is vastgelegd in het zogenaamde Juridisch Basisboek.54


Denken over nieuwe beleidsmogelijkheden rond de rolstoelverstrekkingresulteert niet in een vorm van een collectief systeem. Juist omdat eenrolstoel vaak zo persoonsgebonden is, zijn hier nauwelijks mogelijkhedentoe. Waar wel mogelijkheden toe kunnen worden ontwikkeld, is een systeemwaarbij hergebruik zoveel mogelijk wordt gehanteerd om te voorkomen dat(betrekkelijk) nieuwe rolstoelen afgeschreven worden.AOok rond prijsbeheersing en kwaliteit bestaan beleidsmogelijkheden. Opdit moment kent de GMD zogenaamde rolstoelpakketten. Een rolstoelpakketbestaat uit een reeks rolstoelen, geselecteerd op een bepaalde doelgroep,waarbij onderzocht is of de rolstoelen aan bepaalde kwaliteits- enbruikbaarheidscriteria voldoen en of de prijs in relatie staat tot dezekwaliteit. Een rolstoel kan slechts uit een rolstoelpakket gekozenworden. Daarbij bestaat er een keuze uit 3 tot 4 rolstoelen. Daarnaast iser een uitgebreidere lijst, waaruit alleen een keuze gemaakt kan wordenop grond van speciale argumenten.De verschillende rolstoelpakketten hebben de laatste jaren op deze wijzezowel ten aanzien van prijs als ten aanzien van kwaliteit sterk regulerendgewerkt: alleen kwalitatief goede rolstoelen met een redelijke prijswerden in de pakketten opgenomen.^P4.2.4. De <strong>gemeentelijk</strong>e verordeningDe globaal omschreven woon- en vervoersvoorzieningen dienen in een<strong>gemeentelijk</strong>e verordening nader te worden aangeduid. Artikel 4 van de WVGzegt hierover dat de verordening regels moet bevatten over:- de gevallen en de vorm waarin voorzieningen kunnen worden verleend;- de hoogte van de financiële tegemoetkomingen;- de procedure met betrekking tot de toekenning, de herziening, de beëindigingen de terugvordering van voorzieningen, daaronder inbegrepen hetinwinnen van deskundigenadvies;- de gronden waarop voorzieningen kunnen worden beëindigd, dan wel teruggevorderd.Het gemeentebestuur kan de hoogte van de financiële tegemoetkomingenafstemmen op het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wat dewetgever onder inkomen verstaat is op dit moment nog niet duidelijk. Inartikel 5 wordt gesteld dat de wetgever nadere regels zal stellen aan demaximale hoogte van de eigenbijdrage voor de lagere inkomens. In deze55


eigenbijdrage regeling zal de wetgever omschrijven wat onder inkomen indit verband dient te worden verstaan. Het ligt voor de hand deze omschrijvingvan inkomen dan ook van toepassing te doen zijn op het inkomenzoals bedoeld in artikel 4.Bij minderjarigen kan het inkomen van de (pleeg)ouders in aanmerkingworden genomen. Voor een bouwkundige of woontechnische ingreep wordt eenfinanciële tegemoetkoming verleend aan de eigenaar van de woonruimte(bijvoorbeeld de woningbouwcorporatie die de woning verhuurt).Het gemeentebestuur kan verder in de verordening bepalen dat bij voorzieningenin natura (bijvoorbeeld een rolstoel) een eigen bijdrage verschuldigdis (artikel 5). De hoogte van de eigen bijdrage kan, evenals definanciële tegemoetkoming, worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.Voor gehandicapten met een minimuminkomen stelt het ministerievan Sociale Zaken en Werkgelegenheid, na overleg met het ministerie vanVROM, een maximum vast voor de eigen bijdrage per kalenderjaar. Degedachten van het ministerie van SZW gaan momenteel uit naar het hanterenvan een maximale eigen bijdrage van ƒ 500,-- voor de lagere inkomensgroepen(minimum inkomens en iets daar boven). In de praktijk betekent ditdat gezien het drempelbedrag van ƒ 185,-- dat in de Bijzondere Bijstandwordt gehanteerd de effecten van inkomenstoetsen voor de lagere inkomensgroepen(van minima tot modaal) gering zullen zijn. Het hanteren van eeneigen bijdrage van ƒ 500,-- voor deze categorie inkomens zal in de lagereinkomensgroepen (de minima) immers grotendeels (boven ƒ 185,--) door de^^cumulatief; er mag maar eens per jaar een dergelijke eigen bijdrageworden gevraagd.Inkomensafhankelijke eigen bijdragen kunnen dus worden gevraagd bij verstrekkingenin natura, terwijl bij geldsomverstrekkingen de hoogte vanhet toe te kennen bedrag op het inkomen van de betrokkenen kan wordenafgestemd. Zo kan er dus geen eigen bijdrage worden gerekend voor dekosten van woningaanpassing. Wel kan er in de hoogte van het bedrag datwordt toegekend een maximum (bijvoorbeeld 75% van de werkelijke kosten)worden gehanteerd, (zie ook huidige praktijk RGSHG onder verhuiskosten,paragraaf 3.1.3).56


4.2.5. Werk- onderwijs-, inkomensondersteunende en zorgvoorzieningenDe huidige AAW omvat naast vervoersvoorzieningen ook werk-, onderwijs-,inkomensondersteunende en zorgvoorzieningen die niet naar de gemeentenworden overgeheveld. Voor de volledigheid geven wij een kort overzichtwat er met deze voorzieningen gebeurt.De werkvoorzieningen (aanpassingen van de werkplek voor werknemers diegehandicapt zijn of raken en vervoersvoorzieningen naar en van het werk)blijven onderdeel uitmaken van de AAW en vallen derhalve de verantwoordelijkheidvan de bedrijfsverenigingen. Ten aanzien van de werkvoorzieningenblijft de situatie dus ongewijzigd. Wanneer het gaat om een combinatievan "leef"- en werkvervoer is ook de AAW het aangewezen loket.Daarmee wordt voorkomen dat de verstrekking van deze twee vormen van^^ vervoersvoorzieningen door elkaar heen gaan lopen. In paragraaf 5.3.1.^^ wordt nader ingegaan op de relatie die er in deze ligt met de Wet SocialeWerkvoorziening.Onderwijsvoorzieningen (bijvoorbeeld aangepast schoolmeubilair voorgehandicapte leerlingen) blijven vallen onder de AAW. Ook ten aanzien vandeze voorzieningen vindt dus geen wijziging plaats.De inkomensondersteunende voorzieningen uit de AAW zijn overgeheveld naarde Algemene Bijstandswet. Het gaat hierbij om vergoedingen van extrahuishoudelijke kosten die voortvloeien uit de handicap. Een voorbeeldzijn de extra kosten die gehandicapten moeten maken voor kleding, wanneerdeze kleding aan extra slijtage onderhevig is door het gebruik vanprothesen, of verhoogde energiekosten omdat de woning altijd op eenconstante, relatief hoge temperatuur moet worden gehouden. Extra dieetkostenworden vergoed door de AWBZ voor zover het gaat om medische diëtendie limitatief zijn opgenomen in de regeling farmaceutische hulp. Inandere gevallen, wanneer het gaat om medisch geïndiceerde diëten, is eenberoep op de bijzondere bijstand mogelijk.Voorzieningen voor ontwikkeling en ontspanning worden blijkens de toelichtingop de WVG overgeheveld naar de ABW. De gedachte hierachter isdat de kosten voor deze voorzieningen kunnen worden beschouwd als algemeengebruikelijke kosten behorend tot ieders huishouden. Een uitzonderingvormen de sportrolstoelen. De verstrekking van sportrolstoelen valt57


onder de WVG omdat een rolstoel ten alle tijde een specifieke voorzieningis die alleen door gehandicapten wordt gebruikt en dus niet kan wordenbeschouw als "algemeen gebruikelijk behorend tot ieders huishouden".De zorgvoorzieningen uit de AAW gaan naar de ziektekostenverzekeraars(AWBZ). Hierbij moet gedacht worden aan voorzieningen voor verplaatsenbinnenshuis (looprekken e.d.), en huishoudelijke hulp. Ook gaan allecommunicatiemiddelen (aangepaste computers, flitsbellen voor doven e.d.)naar de AWBZ. Over afstemming met AWBZ- en AAW-gefinancierde voorzieningenzal in (de toelichting op) de modelverordening van de <strong>VNG</strong> naderworden ingegaan.4.2.6. Inwinnen van deskundigen-advies ^^In zijn verordening moet een gemeentebestuur aangeven wanneer in welkegevallen het advies van deskundigen moet worden ingeroepen. In de memorievan toelichting bij het wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat eendeskundigenadvies in ieder geval vereist is bij de beoordeling vaningrijpende woningvoorzieningen en individuele aanpassing van vervoermiddelen.Als instanties die een deskundigenadvies kunnen uitbrengen wordenin de toelichting de GMD, de overheidspensioenorganen en revalïdatieinstellingengenoemd. Gemeenten zijn echter niet verplicht deze instantiesin te schakelen. Ook andere adviesorganen, zoals de GGD of de<strong>gemeentelijk</strong>e Indicatiecommissie (ex art. 6j WBO), zouden hiervoor inaanmerking kunnen komen.Voordeel van het leggen van de adviesfunctie bij een aan de gemeentegelieerde instelling is dat enerzijds het draagvlak van deze organisatiewordt vergroot en anderzijds de mogelijkheden om deze organisaties testuren relatief groot zijn.De GGD is momenteel vanuit een tweetal invalshoeken betrokken bij adviseringover voorzieningen voor gehandicapten. De eerste invalshoek is deadvisering rond verstrekking van rolstoelen en vervoersvergoedingen aanouderen 65+ op basis van de Algemene Bij stands Wet in het kader van deBijzondere Bijstand. De tweede invalshoek betreft het verrichten vankeuringen voor het verstrekken van de landelijke invaliden parkeerkaart.Verder is de <strong>gemeentelijk</strong>e indicatiecommissie in sommige gemeenten aangehaaktbij de GGD. In de gemeente Maastricht voert de GGD, dan wel de^B58


<strong>gemeentelijk</strong>e indicatiecommissie de keuringen uit voor de RGSHG-1992.Andere GGD'en hebben gemeenten m.b.t. deze adviesfunctie reeds offertesgedaan. De meeste GGD'en hebben derhalve nu reeds enige ervaring met hetadviseren voor gehandicaptenvoorzieningen en zullen zich in het komendejaar nadrukkelijk op dit terrein begeven.j*lOverigens heeft men bij het verstrekken van voorzieningen niet alleen temaken met de advisering. Na advisering volgen nog twee belangrijke fasen:de selectie van de voorziening en tenslotte de verstrekking, waarbij ookbeheer een rol speelt. Deze deskundigheden berusten thans voornamelijkbij de GMD en in het kader van de AWBZ-verstrekkingen voor thuiswonendenbij de thuiszorg (stichting Thuiszorgwinkels). Wanneer gemeenten de WVGgaan uitvoeren, zullen zij ook op deze punten keuzen moeten maken.De indicatiecommissies bejaardenoorden en verpleeghuizen kunnen zichdankzij hun verbrede taakstelling ontwikkelen tot een belangrijk instrumentom vraag en aanbod van voorzieningen op elkaar af te stemmen enlacunes en ontwikkelingen in het voorzieningenpakket te signaleren.Vanuit de opgebouwde kennis over het lokale en/of regionale voorzieningenaanbodzijn de indicatiecommissies in staat een goede afweging temaken tussen de verschillende manieren waarop aan een hulpvraag tegemoetkan worden gekomen (zie ook paragraaf 5.2.3).^^4.2.7. Bezwaar en beroepDe Wet voorzieningen gehandicapten bepaalt in artikel 9 dat "tegenbeschikking tot toekenning, weigering of intrekking van een woon- ofvervoersvoorziening of rolstoel voor belanghebbende beroep open staat".In de huidige situatie staat voor de AAW-voorzieningen beroep open bij deRaden van Beroep dan wel de Ambtenarenrechter voor overheidspersoneel.Voor RGSHG-voorzieningen staat beroep open bij de AROB-rechter. Momenteelis er dus sprake van twee verschillende rechtsgangen. Bij de afwegingtussen deze verschillende rechtsgangen heeft het Kabinet gekozen voor hetopenstellen van beroep bij de Raad van Beroep en voor hoger beroep bij deCentrale Raad voor Beroep 7 . Bij deze keus heeft een rol gespeeld dat deze) Raden van Beroep zijn sinds 1 juli 1992 ondergebracht bij de administratieve kamers van dearrondïssements-rechtsbanken.59


eroepsinstanties ervaring hebben met de rechtspraak over de AAW-voorzieningenen het feit dat voor AWBZ-voorzieningen de rechtsgang via de(Centrale) Raad voor Beroep loopt. In geval van een beroepsproceduretoetst de rechter de beslissing van burgemeester en wethouders aan de WVGen aan de <strong>gemeentelijk</strong>e verordening. Daarnaast toetst de rechter degenomen beslissing ook aan criteria als redelijkheid en zorgvuldigheid.In de <strong>VNG</strong>-modelverordening wordt de mogelijkheid opgenomen van eenbezwaarschriftenprocedure. Een bezwaarschriftenprocedure gaat vooraf aaneen beroepsprocedure. Het voordeel van een bezwaarschriftenprocedure istweeledig. Het biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid hunbeslissing te heroverwegen en het kan onnodige, tijdrovende beroepsproceduresvermijden. De bepalingen over bezwaar en beroep zijn neergelegdin de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) tweede tranche, die naarverwachting medio 1993 wordt ingevoerd.|lk4.2.8. EvaluatieBinnen drie jaar na de inwerkingtreding van de WVG wordt de wet geëvalueerden wordt verslag uitgebracht van deze evaluatie aan de Eerste enTweede Kamer. Hetzelfde proces vindt uiterlijk 3 jaar later nogmaalsplaats. Gemeentebesturen zijn verplicht kosteloos aan het ministerie vanSZW gevraagde inlichtingen en opgaven te verstrekken voor deze evaluatie.Bij deze evaluatie kunnen ook financiële aspecten worden meegenomen.*60


4.2.9. FinanciënIn onderstaand overzicht wordt weergegeven welke bedragen er gemoeid zijnmet de decentralisatie van de gehandicaptenvoorzieningen en welk bedragin het Gemeentefonds wordt gestort.Totaaloverzicht ^toevoegingen aan het Gemeentefonds ; : ; .(inviöiilJÖènen): . ; •;:,: :•; :.1994199519961997structureelvervoersvoorzieningen en850920995995rolstoelenwoonvoorzieningen inclusiefcompensatie rentever lies 830192287301uitvoeringskosten gemeenten140140145145Algemene bijstandswet15151515totaal1.0351.2671.4421.456Bij de overheveling van de middelen voor de voormalige AAW-voorzieningengaat het om de bedragen zoals die in de meerjarenraming van het ministerievan SZW zijn opgenomen. Op deze middelen wordt bij overheveling geenkorting toegepast. Er is echter ook geen extra bedrag toegevoegd terdekking van de meerkosten die de uitbreiding van de doelgroep met ouderen65+ - met name door de geschatte toename van aanspraken op kilometervergoedingen- naar verwachting met zich mee zal brengen. Dit houdt in datde kilometervergoeding die nu op grond van de AAW aan jongere gehandicaptenwordt verstrekt, zal moeten worden gehalveerd om zo genoeg midde-) De bedragen in 1994 en 1995 zijn zo laag, omdat aanvragen die in een bepaald jaar zijningediend niet altijd in hetzelfde jaar tot uitbetaling komen. Eerst moet een advies over deondervonden ergonomische belemmeringen worden gegeven. Daarna kunnen plan en begrotingworden gemaakt en tenslotte wordt de aanpassing uitgevoerd. Het is daarom mogelijk dataanvragen, gedaan in een bepaald jaar, pas het volgend jaar of het jaar daarna tot uitbetalingkomen. In verband met deze uitvoeringspraktijk zijn de bedragen in 1994 en 1995 eenstuk lager dan de volgende jaren. VROM blijft immers verantwoordelijk voor de betaling vanverplichtingen, die in de jaren vóór inwerkingtreding van de WVG zijn aangegaan. Gemeentenbetalen in 1994 uitsluitend voor de verplichtingen die in dat jaar zijn aangegaan. Compensatievoor het rentever l ies wordt gegeven, omdat het kasgeld-ritme niet is aangepast aan denieuwe situatie in 1994, maar is geënt op de huidige uitvoeringspraktijk (de gemeente hoeftgeen beschikking meer van het rijk te ontvangen).61


len vrij te maken om de kosten van de uitbreiding van de doelgroep naarouderen 65+ op te kunnen vangen. Het Kabinet neemt 3/5 van de noodzakelijkekortingen op vervoersvergoedingen voor haar rekening, voordat hetbudget wordt overgeheveld (3 x 10%; op l oktober 1992, l april en loktober 1993); gemeenten zullen na 1994 nog eens 2/5 op de bestaandekilometervergoedingen moeten korten.De middelen voor de woonvoorzieningen (de voormalige RGSHG-middelen in debegroting van het ministerie van VROM) zoals hierboven gegeven, zijn bijoverheveling t.o.v. het huidige budget RGSHG met 25% gekort. Deze kortingzal op een of andere manier moeten worden opgevangen. Zoals reeds gezegdkan deze korting worden opgevangen door een vierde van de kosten vanwoningaanpassing door te berekenen in de huur. Huiseigenaren zullen in ^.principe zelf 25% van de kosten voor hun rekening moeten nemen. ^De middelen die voor de rolstoelen worden overgeheveld, blijven gelijkaan de middelen die hiervoor in de meerjarenraming sociale zekerheid zijnopgenomen. Bovendien is, in tegenstelling tot de vervoersvoorzieningen,het budget voor de verstrekking van rolstoelen verhoogd ten einde dekosten van de uitbreiding van de doelgroep op te vangen.In de middelen die naar het Gemeentefonds worden overgeheveld, is rekeninggehouden met de uitvoeringskosten voor de verstrekking van vervoersvoorzieningenen rolstoelen. De uitvoeringskosten voor de woonvoorzieningenzijn opgenomen in de gelden voor de uitvoering van het BesluitWoninggebonden Subsidies en worden via de verdeelsleutel van het BWS overde gemeenten verdeeld. Voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners, diegeen eigen BWS-budget ontvangen, betekent dit dat er geen aparte vergoedingwordt gegeven voor deze uitvoeringskosten.JKIn het totale budget voor de WVG-voorzieningen is tenslotte voorzien inextra gelden als compensatie voor renteverlies van de gemeenten (zieonder voetnoot 8) en een extra bedrag voor Bijzondere Bijstand om hetgrotere beroep op de ABW op te kunnen vangen (als gevolg van de invoeringvan de eigen bijdrage RGSHG en de overheveling van de inkomensondersteunendevoorzieningen).62


4.2.10. OvergangsbepalingenVoor hulpmiddelen die in eigendom zijn gegeven of eenmalige financiëletegemoetkomingen zijn overgangsbepalingen niet van toepassing. Voorperiodieke financiële tegemoetkomingen en de circa 140.000 hulpmiddelendie in bruikleen zijn verstrekt, ligt het anders. Voor deze laatste tweesoorten voorzieningen zijn in de WVG overgangsbepalingen opgenomen.Voor hulpmiddelen die in bruikleen zijn verstrekt geldt dat "de verstrekkingvan dat hulpmiddel, gedurende de nog resterende looptijd van deovereenkomst, dan wel, indien de gebruiksduur van het hulpmiddel korteris dan de resterende looptijd van de (bruikleen)overeenkomst, tot heteinde van die gebruiksduur, beheerst wordt door de regels zoals dieluidden onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding vanartikel 10 van deze wet". Met andere woorden, hulpmiddelen verstrekt inbruikleen lopen door tot de bruikleenovereenkomst afloopt of tot hethulpmiddel aan vervanging toe is. Voor deze hulpmiddelen gelden de regelsdie de bedrijfsverenigingen en pensioenfondsen op basis van artikel 57,lid 2 van de AAW hanteren. Gemeenten hebben met deze bruikleenmiddelennoch financiële, noch beleidsinhoudelijke bemoeienis. De <strong>gemeentelijk</strong>eregels conform de <strong>gemeentelijk</strong>e verordening gaan pas gelden als eennieuwe bruikleenovereenkomst wordt afgesloten. Bij hulpmiddelen inbruikleen gaat het voor gemeenten voornamenlijk om vervoersmiddelen(auto's) en rolstoelen.Voor periodieke financiële tegemoetkomingen in de kosten van het gebruikvan een vervoermiddel is een overgangsperiode van 2 jaar vastgesteld, van1994 tot 1996. In deze periode van twee jaar moeten de individuele verstrekkingenop basis van de AAW worden omgezet in voorzieningen op basisvan de WVG en de <strong>gemeentelijk</strong>e verordening. Uiterlijk per l januari 1996moeten deze doorlopende aanvragen op dezelfde manier behandeld worden alsnieuwe aanvragen. Op deze manier kunnen gemeenten geleidelijk bestaanderechten aanpassen aan de nieuwe situatie. Op basis van dit artikel 21 WVGis het dus mogelijk voor een periode van 2 jaar na invoering van de WVGanders met nieuwe aanspraken om te gaan dan met bestaande aanspraken.Gemeenten dienen op basis van dit artikel 21 uit de WVG in deze periodebestaande aanspraken desgevraagd voort te zetten, tenzij in de <strong>gemeentelijk</strong>everordening anders wordt bepaald.63


Gemeenten en de huidige uitvoeringsorganisaties moeten afspraken makenover de overdracht van administratieve gegevens over voorzieningen dieper l januari 1994 doorlopen. Hiertoe is in de WVG, artikel 8, vastgelegddat ABP, SPF en Defensie verplicht zijn gegevens die voor de uitvoeringvan de WVG relevant zijn aan de gemeenten verstrekken. Ook de bedrijfsverenigingenen de GMD zijn verplicht dergelijke gegevens aan gemeentente leveren. Deze verplichting is opgenomen in de Organisatiewet SocialeVerzekering, artikel 50j.64


HOOFDSTUK 5. AANDACHTSGEBIEDEN VOOR DE ONTWIKKELING VANGEÏNTEGREERD GEMEENTELIJK GEHANDICAPTENBELEID•lDe uitvoering van de WVG heeft vergaande consequenties voor het <strong>gemeentelijk</strong>gehandicaptenbeleid. Deze consequenties blijven echter niet beperkttot dit terrein. Gemeentelijk gehandicaptenbeleid krijgt immers vooralvorm en inhoud door maatregelen die op diverse andere <strong>gemeentelijk</strong>ebeleidsterreinen worden genomen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven omwelke terreinen het hierbij gaat. Tevens zal getracht worden - voor zoverdat nu reeds mogelijk is - aan te geven welke consequenties de invoeringvan de WVG voor deze met gehandicaptenbeleid samenhangende <strong>gemeentelijk</strong>ebeleidsterreinen heeft. In de eerste plaats moet dan gedacht worden aanenerzijds de terreinen welzijn, preventie en zorg en anderzijds aan hetterrein van het <strong>gemeentelijk</strong> huisvestingsbeleid. Terreinen die metbetrekking tot <strong>gemeentelijk</strong> ouderenbeleid (dat voor een belangrijk deelmet het gehandicaptenbeleid samenvalt) reeds nu al onlosmakelijk metelkaar verbonden zijn. Daarnaast zal door de decentralisatie van devervoersvoorzieningen ook het <strong>gemeentelijk</strong> beleid op het terrein vanvervoer van groot belang zijn bij het te ontwikkelen gehandicaptenbeleid.^^^Het bevorderen van het zelfstandig functioneren van ouderen en gehandicapten,waarbij een integrale benadering van wonen en zorg van wezenlijkbelang is, is bij uitstek een <strong>gemeentelijk</strong>e taak. Deze taak krijgt doorde invoering van de WVG extra dimensie. In onderstaande paragrafen zaleen beeld worden geschets van de taken die gemeenten op genoemde terreinenal dan niet hebben en welke maatregelen gemeenten zouden kunnen nemendie zelfstandigheid van ouderen en gehandicapten kunnen bevorderen.5.1. HuisvestingOp grond van de Woningwet heeft de gemeente de taak te voorzien in dehuisvesting van haar burgers, dus ook voor de gehandicapte burgers. Aandeze verantwoordelijkheid kan vorm worden gegeven middels het voeren vaneen toegankelijkheidsbeleid. Voordat beleid kan worden geformuleerd dientinzicht te worden verkregen in de omvang van de doelgroep en ontwikkelingenop dit terrein, de verschillende woonwensen die de doelgroep heeft,65


de omvang van de bestaande (geschikte) woningvoorraad en de mate vangeschiktheid van deze woningvoorraad.De mate waarin gehandicapten en ouderen zelfstandig kunnen wonen, iszeker ook afhankelijk van de toegankelijkheid van de woningvoorraad.Middels aanpasbaar (ver)bouwen, flexibel bouwen en het plaatsen vanliften in portiek- en galerijwoningen kan getracht worden om de woningvoorraadmeer toegankelijk te maken. De gemeente kan de in het kader vande WVG overgehevelde middelen voor een deel gebruiken om de voorraadtoegankelijker te maken. In tegenstelling tot hetgeen onder de RGSHG-1992geldt, kunnen de middelen in het kader van de WVG voor het voeren vanalgemeen gehandicapten/ouderenbeleid worden ingezet.Op de gehandicapte toegesneden huisvesting bestaat echter niet alleen uiteen woning. Een geschikte woonomgeving, die voldoende toegankelijk is enwaar voldoende voorzieningen aanwezig zijn, is minstens zo belangrijk.Vanuit het <strong>gemeentelijk</strong> huisvestingsbeleid kunnen een aantal maatregelenworden genomen die deze toegankelijkheid van woning en woonomgeveningvergroten. Hieronder wordt ingegaan op een aantal mogelijkheden diegemeenten op het terrein van huisvesting hebben om mede vorm te geven aanhet <strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleid.5.1.1. Aanpasbaar bouwenEen aanpasbare woning is een woonruimte die niet op voorhand speciaal isaangepast en bestemd is voor gehandicapten, maar die zodanig is ontworpendat aanpassingen op eenvoudige en relatief goedkope wijze kunnen plaatsvindenwanneer de bewoner gehandicapt raakt. Kenmerk van deze woningen isdat deuren voldoende breed zijn en er voldoende draairuimte aanwezig is,zodat een rolstoelgebruiker zonder veel problemen de woning binnen kankomen. Wanneer iemand gehandicapt raakt en in een aanpasbare woningwoont, hoeft er minder snel te worden verhuisd en kan de gehandicaptelanger in zijn sociale omgeving blijven functioneren.Het experiment dat de NWR met de bouw van aanpasbare woningen heeftgehouden wijst uit dat flat- en seniorenwoningen zonder meerkostenaanpasbaar kunnen worden gebouwd als het casco van voldoende afmeting isen van het begin van het ontwerp rekening is gehouden met de eisen van66


aanpasbaar bouwen 9 . Indien kleine woningen aanpasbaar aanbpasbaar wordengebouwd, is de kans groter dat de vereiste beukbreedte tot gevolg heeftdat het casco van de woning groter wordt dan ingeval er niet aanpasbaarwordt gebouwd. Dit kan leiden tot hogere stichtingskosten en dus tothogere huren.In het kader van de subsidieverlening wordt de mogelijkheid van hetaanpasbaar bouwen niet uitgesloten. De modelsubsidieverordening van de<strong>VNG</strong> op grond van het Besluit Woninggebonden Subsidies geeft de mogelijkheidom bij de verlening van subsidie prioriteiten of nadere voorwaardente stellen. Bij de subsidieverleningen moet de gemeente zich overtuigenvan de noodzaak, de soberheid en de doelmatigheid van een bouwplan of hettreffen van voorzieningen. De gemeente kan invulling aan deze begrippengeven en deze vervolgens toetsen. Op grond van gestelde prioriteiten kanmet voorrang subsidie worden verleend aan bouwplannen die aan bepaaldeeisen voldoen. Aanpasbaar gebouwde woningen kunnen bijvoorbeeld prioriteitkrijgen boven plannen die niet aan de eisen van aanpasbaar bouwenvoldoen. Het is verstandig deze beleidslijn vast te leggen in een volkshuisvestingsplan.De subsidieverordening biedt de gemeente binnen bepaalde randvoorwaardende mogelijkheid tot het stellen van aanvullende voorwaarden. Aanvullendevoorwaarden dienen functioneel te zijn ten opzichte van de beleidsdoelstellingvan het subsidieinstrument, derhalve gegrond te zijn op de zorgvoor het tot stand komen van goede en betaalbare woningen voor diegenendie zelf niet of onvoldoende in staat zijn deze te verkrijgen.Ook kan de gemeente, door gebruik te maken van de bestedingsvrijheid diebinnen de budgetten van het BWS mogelijk zijn, bepalen dat bijvoorbeeldbinnen het budget "sociale huur- en koopwoningen plus ingrijpende woningverbeteringenaan huurwoningen van voor 1946" meer contingenten socialehuur nodig zijn voor het huisvesten van gehandicapten en ouderen tenkoste van de contingenten sociale koop.) Eisen voor aanpasbaar bouwen, NWR, 199267


Een andere mogelijkheid is dat gemeenten de eisen voor aanpasbaar bouwenkunnen integreren in het pakket eisen dat wordt gesteld aan senioren- ofouderenwoningen waarvoor een <strong>gemeentelijk</strong>e bijdrageregeling geldt. Hetgaat hierbij om de voormalige ƒ 2.000,-- regeling die in 1986 naar hetGemeentefonds is overgeheveld. Volledigheidshalve dient hierbij te wordenopgemerkt dat het om een zeer beperkt budget gaat; per Inwoner is erbijvoorbeeld in de gemeente Venlo 40 cent beschikbaar, macro gezien gaathet om een bedrag van 15 miljoen gulden.De bouwregelgeving biedt gemeenten geen mogelijkheden om bij de bouwvergunningverleningnadere voorwaarden te stellen, bijvoorbeeld m.b.t. hetaanpasbaar bouwen. Door de inwerkingtreding van de Woningwet 1991 en hetBouwbesluit (oktober 1992) zijn de bevoegdheden en mogelijkheden van degemeente om nadere eisen te stellen verminderd ten opzichte van de mogelijkhedendie er voor inwerking treding van de Woningwet 1991 en hetBouwbesluit bestonden. De bouwvergunning moet worden verleend Indien aande eisen van het Bouwbesluit wordt voldaan. Er mogen geen verdergaandebouw- en woontechnische eisen, als voorwaarde voor de vergunningverlening,worden gesteld. De gemeente rest slechts een aantal mogelijkhedenom verdergaande eisen te stellen. Er kunnen alleen nadere eisen gesteldworden in een verordening op basis van artikel 168 Gemeentewet voorzoverdeze niet treden in hetgeen geregeld is in hogere regelgeving. Echter,voor het voeren van een toegankelijkheidsbeleid lijkt dit artikel geenextra mogelijkheden te bieden.Toetsing van het Bouwbesluit aan de eisen die het aanpasbaar bouwenstelt, laat zien dat in het Bouwbesluit alleen voorschriften voor aanpasbaarbouwen zijn opgenomen met betrekking tot de breedte van de voordeurbij woningen en de entree van woongebouwen. Voor bestaande bouwwerkenzijn geen toegankelijkheidseisen opgenomen.Ook in de privaatrechtelijke sfeer resten er voor de gemeenten weinigmogelijkheden om nadere eisen te stellen. Door de herziening van deWoningwet is de mogelijkheid tot het stellen van privaatrechtelijkeeisen, bijvoorbeeld bij gronduitgifte, komen te vervallen.Ten aanzien van het nieuwbouwprogramma kan de gemeente bij de planning enprogrammering aangeven hoeveel van welk soort woningen zij gewenst acht.68


In het kader van het grondbeleid heeft de gemeente door bovenstaandewijzigingen in de regelgeving weinig mogelijkheden meer om nadere eisente kunnen stellen. De gemeente zal meer via haar algemene beleid enmiddels overtuiging en overleg hier een invulling aan geven.De gemeente zal vooral in overleg met opdrachtgevers moeten treden om henop die manier op het belang van aanpasbaar bouwen te wijzen. De socialeverhuurders kunnen hierbij in het kader van het Besluit Beheer SocialeHuursector (BBSH) op hun doelstelling gewezen worden om bij voorrangmensen te huisvesten die moeilijkheden ondervinden bij het vinden vanvoor hen geschikte huisvesting (zie verder par. 5.1.7. medewerking vanverhuurders).Een mogelijkheid die de gemeenten m.b.t. aanpasbaar bouwen verder nogrest is het op de plankaart bij het bestemmingsplan aangeven dat eenbepaalde lokatie geheel of gedeeltelijk voor ouderen- en/of gehandicaptenhuisvestingbestemd Is.5.1.2. Het toegankelijk maken van de woningvoorraadDoor de afnemende nieuwbouw van sociale huurwoningen zal men in detoekomst ook voor de huisvesting van ouderen en gehandicapten steeds meerop de bestaande voorraad aangewezen zijn. De kwaliteit en de omvang vande bestaande woningvoorraad bepaalt voor een groot deel de mogelijkhedendie de gemeente heeft om te kunnen voorzien in voor gehandicapten geschiktewoonruimte.Indien in een flatgebouw een lift wordt geplaatst, worden door dezeingreep direct veel woningen bereikbaar voor bijvoorbeeld rolstoelgebruikers(uitgaande van de veronderstelling dat de woningen ook verdertoegankelijk zijn).* Aanpassen van woningenOp grond van de WVG kan de gemeente het rijksbeleid (RGSHG), vertaald in<strong>gemeentelijk</strong>e regelgeving, in grote lijn doorzetten. Dit betekent datwoningaanpassingen worden gerealiseerd op basis van Individuele aanvragen.Ook kan de gemeente ervoor kiezen het beleid m.b.t. woningaanpassingenvoor een deel op te nemen in het algemene huisvestingsbeleid. Opde wijzigingen die de WVG t.o.v. de voorafgaande regelgeving (RGSHG) met69


zich meebrengt, is hierboven reeds ingegaan (zie onder woonvoorzieningen,paragraaf 4.2.1).Een groot probleem bij het zorgdragen voor voldoende geschikte huisvestingvoor gehandicapten Is het betaalbaar houden van deze aangepastewoningen. Veel betrokkenen die voor deze voorzieningen een beroep op degemeente doen, behoren niet tot de financieel draagkrachtigen. Doorverschillende bezuinigingen, onder andere het wegvallen van subsidiesvoor niet ingrijpende woningverbeteringen, het halveren van het budgetparticuliere woningverbetering, bezuinigingen stadvernieuwingsfonds enverlagen programma sociale woningbouw, zal dit probleem steeds duidelijkernaar voren komen. Er zal bekeken moeten worden in hoeverre hetmogelijk is om via andere wegen in de woon- en zorgbehoefte van dezemensen te voorzien.^k* Aanpasbaar verbouwenHet aanpasbaar bouwen heeft betrekking op de nieuwbouw van woningen. Bijhet aanpasbaar verbouwen gaat het om het aanpassen van de bestaandevoorraad aan de eisen van aanpasbaar bouwen. In navolging van het succesvolleexperiment aanpasbaar bouwen is nu een experiment aanpasbaarverbouwen gestart. Het blijkt echter dat het aanpasbaar verbouwen meerproblemen met zich meebrengt, zowel in de technische- als In de kostensfeer. Door diverse bezuinigingsrondes is een groot deel van de subsidiemogelijkhedenvoor woningverbetering weggevallen. Aanpasbaar verbouwenheeft in veel gevallen tot gevolg dat de woonlasten meer zullen stijgendan wanneer er niet aanpasbaar wordt gerenoveerd. Door deze financiëleconsequenties en de technische problemen is het aanpasbaar verbouwen nogniet echt van de grond gekomen.^PVia het stadsvernieuwingsfonds heeft de gemeente de mogelijkheid om hetaanpasbaar renoveren enigszins te subsidiëren. In het kader van de wet opde stads- en dorpsvernieuwing worden middelen in het stadsvernieuwingsfondsgestort. De middelen uit het fonds moeten worden gebruikt voor"stelselmatige inspanningen op stedebouwkundig, sociaal, economisch enmilieuhygiënisch gebied, gericht op behoud, herstel, verbetering, herindelingof sanering van het <strong>gemeentelijk</strong> grondgebied". Er zijn rechtstreekseen niet-rechtstreekse gemeenten. De rechtstreekse gemeenten70


krijgen een eigen budget toebedeeld, voor de niet-rechtstreekse gemeentenworden de budgetten via de provincie verdeeld.Veel ouderen en derhalve veel gehandicapten wonen in de stadsvernieuwingsgebieden.Gezien het voorzieningenniveau en de sociale contacten,die men In die buurt heeft, willen weinig gehandicapten daar weg. Specialeaandacht voor deze groepen is dan ook gewenst. Het verdient aanbevelingspeciale aandacht aan ouderen en gehandicapten te geven bij woningverbeteringen stadsvernieuwing. In gebieden waar veel ouderen en gehandicaptenwonen, dient extra aandacht aan de woonomgeving te wordenbesteed. Gehandicapten ervaren meer dan niet-gehandicapten "drempels" bijhet gebruik van de openbare ruimte.- Plaatsen van liftenBij het meer toegankelijk maken van de woningvoorraad speelt het plaatsenvan liften een belangrijke rol. Het plaatsen van een lift is bij eengalerij flat goedkoper dan bij een portiekflat. Bij een galerij flat wordener meer woningen toegankelijk gemaakt en de lift kan in de meeste gevallenaan de buitenkant worden aangebracht. Dit brengt in de regel minderkosten met zich mee dan wanneer de lift in het gebouw moet worden geplaatst.De SEV heeft een liftenexperiment uitgevoerd, waarbij het laaghouden van de kosten, de meest efficiënte wijze van rnplaatsen, deveiligheid en de technische mogelijkheden belangrijke aandachtspuntenwaren.Uit het experiment blijkt dat er verschillende knelpunten zijn:- aanwezigheid van onvoldoende verbetercontingent;- het combineren van plannen is problematisch;- financiële en technische problemen die verband houden met de veiligheidsvoorschriftenvan de voorgeschreven liftput;- de huurverhoging die optreedt als gevolg van het aanbrengen van de liftstuit op bezwaren van bewoners.In het kader van de decentralisatie-impuls is er sprake van decentralisatievan de VROM-begrotingspost knelpunten ouderenbeleid, waarvoor vanaf1994 20 miljoen gulden per jaar beschikbaar is. Over de wijze waaropdecentralisatie moet plaatsvinden, is overleg gaande tussen VROM en <strong>VNG</strong>.71


5.1.3. Registratie en toewijzing van voor ouderen en gehandicaptengeschikte woningenIn iedere gemeente is een aantal aangepaste of voor ouderen geschiktewoningen aanwezig. Door een goede registratie van deze woningen op tezetten, kan worden bereikt dat meer doelmatig met de subsidiegelden kanworden omgegaan. De woningen kunnen op verschillende manieren geregistreerdworden. Dit kan bijvoorbeeld op mate van geschiktheid of aangepastheidvan de woning, bijvoorbeeld als rolstoelgeschikte woningen, alsouderenwoningen of als woningen met bepaalde specifieke aanpassingen. Hetministerie van VROM heeft een registratiesysteem voor aangepaste woningenlaten ontwikkelen. Eind 1992 zal door VROM een software-programma op demarkt worden gebracht waarmee de woningregistratie kan worden opgezet.Het onderzoeksrapport over de opzet van dit registratiesysteem is naar degemeenten en corporaties gestuurd. Door na te gaan of vrij komendewoningen geregistreerd zijn, en zo ja in welke hoedanigheid, kunnengemeenten en/of de woningcorporaties er zicht op krijgen wanneer eenaangepaste of voor ouderen geschikte woning vrijkomt. Hierdoor kunnendeze woningen dan zoveel mogelijk weer aan een andere gehandicapte ofoudere worden toegewezen.5.1.4. Woonruimteverdeling en de Huisvestingswet(per 1-7-1993 van kracht)Zoals hierboven reeds is aangegeven is het voor het toewijzingsbeleid vanbelang dat de gemeente zicht heeft op de woningen in de gemeente diegeschikt zijn voor gehandicapten en of ouderen. Met de inwerkingtredingvan de Huisvestingswet kunnen alle gemeenten een woonruimteverordeningvaststellen. De gemeente kan middels deze verordening eisen stellen tenaanzien van de woonruimteverdeling tot aan in de Huisvestingswet genoemdeprijsgrenzen van woonruimte. Voor huurwoningen is die grens gelegd bij demaximale huurgrens waarbij nog aanspraak op individuele huursubsidie kanworden gemaakt (per l juli 1993 zal deze grens ongeveer ƒ 910,-- permaand bedragen). Via de woonruimteverordening kan de gemeente bevorderendat woningen die specifiek geschikt voor gehandicapten en ouderen zijn inprincipe ook aan deze groep worden toegewezen. De gemeente kan dezewoningen "labelen" en er (via indicering) voor zorgen dat deze alleen aande specifieke doelgroep wordt toegewezen. Ook woningen die geschikt zijnvoor ouderen maar niet specifiek bestemd voor ouderen, kunnen bij voor-72


keur aan deze groep worden toegewezen. Pas als er geen geschikte kandidaatuit de doelgroep beschikbaar is, wordt de woning aan anderen toegewezen.Als de gemeente niet zelf de woningen toewijst maar de verhuurder ditdoet, zouden gemeenten met verhuurders afspraken over toewijzing enregistratie kunnen maken, die hun neerslag vinden in een convenant.Convenanten kunnen met elke verhuurder worden afgesloten, maar de mogelijkhedenhiertoe bestaan vooral bij de sociale verhuurders, gelet op demogelijkheden die het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) biedt (zie5.1.7. medewerking verhuurders).Het is van belang dat gemeenten zich realiseren dat er aan ernstiginvaliden, gepensioneerden, en anderen die niet meer duurzaam aan hetarbeidsproces deelnemen, zoals veel ouderen en langdurig werklozen, opgrond van de huidige Woonruimtewet en op grond van de komende Huisvestingswetgeen bindingseisen gesteld kunnen worden bij toelating op dewoningmarkt. Dat betekent dat hen niet op grond van het ontbreken vansociale- of economische gebondenheid aan de regio of aan de gemeente demogelijkheid kan worden ontzegd zich ter plaatse als woningzoekende in teschrijven.5.1.5. Woonlastenconsequenties - Individuele Huursubsidie (IHS)De gemeente kan via de woonruimteverdeling woningen reserveren diegeschikt zijn voor ouderen en gehandicapten. Eenzelfde beleid kan wordengevoerd m.b.t. woningen met een lage huur. Een groot deel van de groepgehandicapten heeft een laag inkomen en het is dus wenselijk om dezewoningen daadwerkelijk voor die groep te reserveren. Zowel in de Huisvestingswetals in het BBSH is de regel opgenomen dat goedkope huurwoningenmet voorrang verhuurd moeten worden aan die huishoudens, die gelet op huninkomen op de goedkope voorraad aangewezen zijn.* HuursubsidieIndien de verhouding huur - inkomen een bepaalde verhouding heeft en dehuur een bepaald niveau niet te boven gaat, kan er door het rijk individuelehuursubsidie (IHS) verstrekt worden. Met betrekking tot de voorwaardenwaaronder dit mogelijk is, heeft de gemeente geen sturingsmogelijkheden.Die heeft zij wel met betrekking tot het fiatteringsbeleid.73


* FiatteringIn het kader van het fiatteringsbeleid adviseert de gemeente op grond vanartikel 2 van de Wet-IHS het rijk over aanvragen voor individuele huursubsidievan meer dan ƒ 275,-- per maand, indien zo'n aanvraag het gevolgis van een verhuizing. In principe verwacht het Rijk dat de gemeente enverhuurders alleen woningen toewijzen of verhuren waar de IHS niet meerdan ƒ 275,-- per maand bedraagt. Als de aanvraag voor huursubsidie datbedrag te boven gaat, verwacht het rijk van de gemeente dat aangegevenwordt dat geen beter bij het inkomen passende woonruimte behouden ofverkregen had kunnen worden, binnen een ter plaatse geldende redelijketermijn. Indien de gemeente de aanvraag niet fiatteert, zal de ministerin beginsel geen subsidie toekennen. De gemeente kan de verhuring niettegen gaan, maar zonder subsidie lopen huurder en verhuurder financiëlerisico's.Via het fiatteringsbeleid kunnen gemeenten het verhuurbeleid dus welbeïnvloeden. In individuele gevallen kan de gemeente een uitzonderingmaken en de aanvraag toch fiatteren, bijvoorbeeld in geval van eenaangepaste en daardoor duur geworden woning ten behoeve van iemand meteen laag inkomen, die op die woning aangewezen Is. Immers, binnen redelijketermijn zal geen goedkopere en tevens aangepaste woning beschikbaarkomen.Uit cijfers van VROM blijkt dat het totaal aantal fiatteringen daalt,maar dat voor ouderen (een groot deel van de gehandicapten valt tevensonder de groep ouderen) fiattering vaker nodig Is. IHS is dan ook nadrukkelijkeen instrument om de woningen bereikbaar te houden voor de lagereinkomens en bijzondere aandachtsgroepen.•* AftoppingsgrensDe huurgrens waaronder nog aanspraak op huursubsidie kan worden gemaakt,zal naar verwachting per 1-7-1993 op ongeveer ƒ 910,-- per maand liggen.Een probleem voor de bereikbaarheid van deze woningen voor mensen metlage inkomens vormt de zogenaamde aftoppingsgrens en de kwaliteitskortingenbinnen de IHS. Kwaliteitskorting houdt in dat hoe duurder de woningis, des te hoger de kosten zijn die de huurder zelf moet opbrengen. Deaftoppingsgrens heeft tot gevolg dat geen subsidie wordt gegeven vooralle huurkosten boven de ƒ 700,-- (dit is de aftoppingsgrens per 1-7-1992).74


Voor ouderen (65 en ouder) is de aftoppingsgrens met ingang van 1-7-1992ontdooid en geïndexeerd (verhoogd met de huurprijsontwikkelingen) enbedraagt nu ƒ 740,--. Tevens is voor ouderen de maximale kwaliteitskortingvan 100% neerwaarts bijgesteld tot 75%. Dit heeft als gevolg datvanaf 1-7-1992 25% van de huurkosten boven de aftoppingsgrens wel gesubsidieerdwordt. Een en ander houdt in dat ouderen bij een huur boven deƒ 700,-- meer huursubsidie ontvangen dan huurders onder de 65.Uit de beleidsvoornemens van VROM bij de begroting van 1992 blijkt voortsdat het de bedoeling is dat met ingang van 1-7-1994 de aftoppingsgrensook ontdooid wordt voor mensen onder de 65 jaar. Met welk percentage diegrens dan aangepast wordt, is nog niet bekend. Versoepeling van de kwaliteitskortingis niet aangekondigd.5.1.6. Toegankelijk maken van woonomgeving en openbare ruimteToegankelijke woningen en woongebouwen zijn pas echt toegankelijk indienook de route naar het gebouw toegankelijk is. Zoals reeds opgemerktspeelt ook de inrichting van de woonomgeving een belangrijke rol bij hetzoveel mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren van ouderen engehandicapten.De buitenruimte die bij gebouwen hoort, de open erven en terreinen en destedebouwkundige Inrichting wordt door het Bouwbesluit genoemd als onderdeelvan de <strong>gemeentelijk</strong>e bouwverordening. Op dit terrein alsmede op deinrichting van de openbare ruimte heeft de gemeente beïnvloedingsmogelijkhedenom invulling te geven aan de toegankelijkheid daarvan. In hetbestemmingsplan heeft de gemeente mogelijkheden om kwaliteiten en bestemmingenvan verschillende ruimten aan te geven. Hier kunnen algemenerichtlijnen gegeven worden over de planning, de aanwezige voorzieningenen de inrichting van de ruimte.5.1.7. Medewerking van verhuurdersDe gemeenten zullen een groter beroep op de verhuurders doen om voldoendeaanbod van geschikte woningen voor ouderen en gehandicapten tot stand tebrengen. Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) biedt hiervooraanknopingspunten.Het BBSH regelt de taken van en het toezicht op de toegelaten instellingen.Het BBSH is een uitwerking van de nota "Volkshuisvesting In de jarennegentig". Kernbegrippen van deze nota zijn: verzelfstandiging van75


toegelaten instellingen, decentralisatie en vermindering van regelgeving.De toegelaten instellingen hoeven over hun prestaties op het terrein vande volkshuisvesting nog slechts achteraf verantwoording aan de overheidaf te leggen. De toegelaten instellingen leggen op vier "verantwoordingsvelden"verantwoording af over hun prestaties. In het kader van de WVG ishet huisvesten van de doelgroep als "verantwoordingsveld" van belang. Inbeginsel wordt er geen beperking gesteld aan groepen van personen diedoor toegelaten instellingen worden gehuisvest. De woningwet bepaaltechter dat corporaties bij voorrang personen dienen te huisvesten diedoor hun inkomen of door andere omstandigheden (bijvoorbeeld doordat mengehandicapt raakt/is) moeilijkheden ondervinden bij het vinden vanpassende woonruimte. In art. 12 lid 2 ontwerp-BBSH wordt ten aanzien vande kwaliteit van de woongelegenheden van de toegelaten Instellingen |Bgesteld dat de toegelaten instelling zodanige woongelegenheden bouwt ofhier voorzieningen aan treft dat lichamelijk gehandicapten, voor wie hunwoongelegenheden niet passend zijn, volgens redelijke wensen kunnenworden gehuisvest. Over de uitvoering van o.a. dit artikel dient verantwoordingaan de gemeente te worden afgelegd.Verantwoording wordt afgelegd door aan de gemeenten een volkshuisvestingsverslagen financiële jaarstukken voor te leggen. Via deze wegkunnen corporaties betrokken worden bij de zorg voor het huisvesten vangehandicapten.76


5.2. Welzijn, preventie en zorgVoor zowel gehandicapten als ouderen geldt dat zij zolang mogelijk vanuiteen zelfstandig bestaan aan de samenleving willen deelnemen. Zoals we inhet vorige hoofdstuk hebben aangegeven, kan het <strong>gemeentelijk</strong> beleid ophet terrein van huisvesting hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Hetzelfstandig kunnen wonen is immers een van de belangrijkste elementen Inons zelfstandig bestaan. Toch is voor veel ouderen en gehandicapten bijhet zo lang mogelijk behouden van de zelfstandigheid meer nodig dan eenal dan niet aangepaste woning of een toegankelijke woonomgeving. Vooralvoor oudere gehandicapten zal er daarnaast in min of meerdere matebehoefte zijn aan aanvullende voorzieningen in de sfeer van welzijn,hulp- en dienstverlening, preventie en zorg. In deze paragraaf gaan wijin op maatregelen die gemeenten vanuit deze terreinen kunnen nemen tenbehoeve van het totstandbrengen van een integraal ouderen- en gehandicaptenbeleid10 . Daarbij wordt tevens een relatie gelegd naar de discussiedie op dit moment over het scheiden van de functies wonen en zorg in dewet op de bejaardenoorden (WBO) wordt gevoerd. De uitkomst van dezediscussie is namelijk niet alleen bepalend voor de mogelijkheden diegemeenten op het terrein van het ouderenbeleid hebben, maar zal ook insterke mate de mogelijkheden van het op basis van de WVG te ontwikkelen<strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleid beïnvloeden. Indien de functies wonen enzorg op een dusdanige manier worden gescheiden dat het zorgstelsel(verzekeraars) uitsluitend verantwoordelijk zal zijn voor het leveren vanzorg, kan dit betekenen dat allerlei vormen van hulsvesting die nu via deWBO of AWBZ worden gefinancierd, straks onder het huisvestingstelselvallen, dan wel <strong>gemeentelijk</strong>e verantwoordelijkheid worden. Heel concreetspeelt deze discussie bij de WVG rond de ADL-clusters (zie paragraaf3.1.3.) en de 45.000 gulden-grens in de woonvoorzieningen. De uitkomstvan deze discussie kan echter nog veel verdergaande gevolgen voor hettoekomstig <strong>gemeentelijk</strong> gehandicaptenbeleid hebben dan de directe consequentiesvoor de ADL-clusters en 45.000 gulden-grens. Indien een grootaantal ouderen en gehandicapten, die nu intramuraal (verzorgingshuls,dagopvang, enzovoort) verblijven, zelfstandig gaan wonen, zal er een veelgroter beslag worden gedaan op de WVG-voorzieningen dan wanneer dezegroepen intramuraal worden opgevangen en daarmee onder verantwoordelijk-10 ) Zie ook de publikatie "Lokaal ouderenbeleid", <strong>VNG</strong>, oktober 1991.77


heid van de WBO of AWBZ blijven. Op dit moment is het niet uitgeslotendat de uitkomst van de discussie over wonen en zorg ertoe leidt dat deomvang van de aanspraken, die op <strong>gemeentelijk</strong> gefinancierde voorzieningenzal worden gedaan in sterke mate bepaald zal worden door het beleid datzorgverzekeraars zullen gaan voeren. Om deze reden zal in dit hoofdstuknadrukkelijk aandacht aan dit thema (wonen en zorg) worden besteed.5.2.1. WelzijnsvoorzieningenBeleid en activiteiten van gemeenten op het gebied van welzijn is wettelijkverankerd in de Welzijnswet. Gemeenten hebben via de Welzijnswet eentaak op het terrein van "maatschappelijke opvang en hulpverlening" (Welzijnswet,artikel 2, van 14 februari 1987). In het kader van de Welzijnswetzijn gemeenten vrij initiatieven op dit gebied te nemen dan wel tehonoreren. Onder de Welzijnswet vallen uiteenlopende activiteiten alsalgemeen maatschappelijk werk (AMW), bibliotheekwerk en sociaal-cultureelwerk. In het kader van de WVG en de ontwikkeling van een <strong>geïntegreerd</strong>gehandicaptenbeleid zijn vooral de flankerend beleid-voorzieningen opbasis van de Welzijnswet relevant. Concreet gaat het om de warme maaltijdvoorzlening,alarmeringssystemen en aangepast ouderenvervoer. Vooreen <strong>geïntegreerd</strong> gehandicapten- en ouderenbeleid is het van belang na tegaan of de bestaande flankerend beleidvoorzieningen, die in het algemeenvoor ouderen zijn gestart, ook voor gehandicapten zijn of kunnen wordenopengesteld. Verder is het aan te bevelen te bezien of een projectouderenvervoer, dat meestal door het gecoördineerd ouderenwerk (GOW)wordt georganiseerd, kan worden betrokken bij de vervoersvoorzieningendie in het kader van de WVG worden aangeboden. Dit kan door het projectuit te breiden dan wel de middelen die aan het ouderenvervoer wordenbesteed in te zetten voor een breder en meer professioneel uitgerustvervoersproject voor ouderen en gehandicapten (zie ook hoofdstuk 5.3.Vervoersvoorzieningen).5.2.2. Collectieve preventieGemeenten dragen een formele verantwoordelijkheid voor preventie engezondheidszorg en kunnen op het terrein van collectieve preventieinitiatieven nemen en activiteiten ontwikkelen. Deze verantwoordelijkheidvan gemeenten is formeel vastgelegd in de Wet Collectieve PreventieVolksgezondheid (WCPV). De opdracht die de wet aan gemeenten verstrekt is78


erg breed geformuleerd. Concrete opdrachten op het gebied van preventieten aanzien van ouderen of mensen met een handicap zijn er alleen indirectuit af te lelden. Maar de WCPV schept wel het inhoudelijk kader,waarbinnen gemeenten initiatieven kunnen nemen. Collectief-preventieveactiviteiten (preventie gezondheidszorg) moeten gebaseerd zijn op denotie dat gezondheid door een veelheid van factoren wordt beïnvloed. Aldie factoren, determinanten van gezondheid, kunnen - in onderlingesamenhang - aanleiding zijn voor preventieve actie.De GGD is het instrument waarmee de gemeenten aan deze verantwoordelijkheldvorm geven. Alle gemeenten hebben op basis van de WCPV een GGD ofnemen er op regionaal niveau in deel. Het takenpakket van de GGD is in deWCPV vrij globaal omschreven; alleen jeugdgezondheidszorg en infectie -ziektenbestrljding worden expliciet als uitvoerende taak van de GGD in dewet genoemd. De gemeenten bepalen derhalve grotendeels zelf wat de GGDverder moet doen. De GGD kan inzicht geven in de gezondheidstoestand vanbepaalde groepen, zoals gehandicapten of ouderen, in een gemeente ofregio. Soms is daar apart onderzoek voor nodig. Het kan ook zijn datreeds verzamelde gegevens dat inzicht verschaffen. Uit dergelijk onderzoekkan blijken welke gezondheidsproblemen het meest voorkomen, maar ookwelke problemen voor de gehandicapten of ouderen zelf het zwaarst wegen.Daarnaast moet duidelijk worden welke omstandigheden eventueel totproblemen kunnen leiden, zodat ook activiteiten die de gezondheid instand houden en verder bevorderen aan de orde kunnen komen.Ook Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding (GVO) valt onder de WCPV. GVOheeft bij de GGD twee invalshoeken. GVO-ers richten zich op andereorganisaties en instellingen dan de GGD om samenwerking en afstemming vanactiviteiten te bevorderen en om anderen te informeren over de mogelijkhedenvan GVO in hun werk. Concrete voorbeelden van voorlichtingsprojectenzijn projecten gericht op het voorkomen van ongelukken in en rond hethuis. Of projecten die zich richten op het voorkomen van eenzaamheid enhet in isolement geraken van ouderen. Daarnaast maakt GVO deel uit vanhet werk van de GGD zelf. Veel activiteiten van de GGD bevatten een GVOcomponent.Verder verricht de GGD veelal de advisering rond verstrekking van rolstoelenaan 65-plussers op basis van de Algemene Bij stands Wet in hetkader van de Bijzondere Bijstand en de keuringen voor het verstrekken van79


de landelijke invaliden parkeerkaart. Vanuit die ervaring kan de GGDeventueel een adviesfunctie vervullen bij de verstrekking van woon- enleefvoorzleningen en rolstoelen aan gehandicapten (zie ook onder "Inwinnenvan deskundigen advies", paragraaf 4.2.6.).5,2.3. ZorgIn de jaren tachtig maakt de rijksoverheid zich vooral zorgen over hetstijgende aantal zorgbehoevenden en de beleidsimpulsen concentreren zichop efficiency-verbeteringen in de zorgsector. Het ministerie van WVCpoogt meer samenhang tot stand te brengen tussen algemene en categorialezorgvoorzieningen en het aanbod van de voorzieningen beter af te stemmenop de vraag. Zorgverzekeraars en -aanbieders worden verantwoordelijkgesteld voor een betere onderlinge afstemming van de zorgvoorzieningen enworden gestimuleerd samen te werken. Deze samenwerking is vooral vanbelang voor het substitutiebeleid. Het substitutiebeleid beoogt o.a. eengoede afstemming te bereiken van het zorgaanbod op de wensen en behoeftenvan met name zelfstandig wonende ouderen en gehandicapten. Daarnaastwordt het door de rijksoverheid ook gebruikt als instrument om totbeheersing van kosten te komen. In plaats van dure intramurale verzorgingof verpleging, kan met inzet van ook andere voorzieningen, met eenbeperkt aantal uren zorg "aan huis" worden voorzien in de zorgvraag. Ookvan burgers zelf verwacht de overheid een grotere inspanning, niet in delaatste plaats vanuit de "mantelzorg" (zorg gegeven vanuit de socialeomgeving van betrokkene).^fe„wat accentverschillen. Het substitutiebeleid wordt met grote nadrukvoortgezet en tegelijkertijd is er meer aandacht voor de lange wachtlijstenbij verpleeghuizen en de grote werkdruk in de professionele zorgsector.Het begrip "zorgzame samenleving", dat vooral uitgaat van eengrotere maatschappelijke inzet van Individuele burgers, is vervangen door"sociale vernieuwing", waarmee een groter beroep wordt gedaan op het"maatschappelijk middenveld" (de georganiseerde burgers). Er wordt bovendienniet alleen naar zorg gekeken, maar ook naar andere terreinen,waarvan het voornaamste huisvesting is. De nadruk komt meer op de zelfstandigheidvan het individu te liggen. Er is dan ook meer aandacht voorhet preventie-aspect en voor "care" in plaats van "cure". Daarnaast wil80


het Kabinet serieuzer werk gaan maken van de decentralisatie van bevoegdhedennaar direct betrokkenen op lokaal niveau.* Herziening zorgstelselOp het terrein van zorg is er een complexe stelselherziening in de maakwaarbij er sprake is van vrijwel uitsluitend functionele decentralisatie.Deze stelselherziening zou een aantal notoire knelpunten In de zorgmoeten verhelpen (overmaat aan centrale planning en regulering, daaruitvoortvloeiend gebrek aan verantwoordelijkheid bij de betrokken partijen,het bestaan van meerdere financieringssystemen en uit de hand lopendekosten). Een belangrijk kenmerk van de voorgestelde stelselherziening is,dat het in hoofdzaak is gebaseerd op'beheersing van de vraagzijde. Derijksoverheid zal zich nog slechts op hoofdlijnen bemoeien met planningen bouw van intramurale projecten (aanbodzijde), terwijl zij tegelijkertijdmaatregelen neemt die ten doel hebben de vraagkant te beheersen. Inhet "plan Simons" wordt naar een brede basisverzekering gestreefd, dievrijwel het gehele huidige pakket omvat. Een aanvullende verzekering,zoals het vorige Kabinet voorstond, wordt alleen geschikt geacht voor"luxe". Over dit plan Simons is het afgelopen jaar overigens binnen hetKabinet nogal wat discussie ontstaan. Met name wat betreft de omvang vanhet basis-pakket. Staatssecretaris Simons noemt de basisverzekering eenmoderne volksverzekering. In zijn plan wordt deze basisverzekering voor82% uit een inkomensafhankelijke premie en voor 18% uit nominale premieen eigen bijdragen gefinancierd. De premies voeden de centrale kas,waaruit de zorgverzekeraars hun normuitkering ontvangen.Om tot een dergelijke moderne volksverzekering te komen, wordt het pakketvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geleidelijk uitgebreidmet onderdelen die nu zijn opgenomen in de Ziekenfondswet, de particuliereverzekering en begrotings-gefinancierde zorg, zoals de bejaardenoorden.Het onderscheid tussen allerlei ziektekostenverzekeraars komt zolangzaam maar zeker te vervallen. Zorgverzekeraars en -aanbieders zoudenzelf afspraken moeten maken over volume, prijs en kwaliteit van de zorg.Zij kunnen dat doen op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De stelselherzieninglegt dus meer verantwoordelijkheden bij verzekeraars enaanbieders. In een formele rol voor gemeenten is (nog) niet voorzien.Daarmee is de hele operatie te beschouwen als een functionele decen-81


trallsatie. Het doel is meer doelmatigheid en meer zorg op maat. Het isechter zeer de vraag of deze doelen met de huidige plannen voldoendeworden benaderd. Met name door het ontbreken van afstemming tussengemeente-gefinancierde hulp-, zorg- en dienstverlening en de zorg diedoor het zorgstelsel (verzekeraars) wordt geboden, is de kans op hettoenemen van afwentelingsproblemen tussen deze twee stelsels aanzienlijk.Zonder een goede afstemming tussen deze twee stelsels zullen de beperktemiddelen niet efficiënt en doelmatig kunnen worden ingezet, waardoorthema's als zorg op maat, kostenbeheersing en cliëntvriendelijkheid (eenloket) al gauw inhoudsloze begrippen worden. In de discussie over wonenen zorg, waarbij het nadrukkelijk over deze afstemming tussen <strong>gemeentelijk</strong>beleid (huisvesting, zorg- en dienstverlening) en zorgstelsel gaat,wordt duidelijk dat zorg op maat binnen de huidige plannen niet haalbaaris. Ouderen en gehandicapten met weinig inkomen zullen die zorg op maatin het beoogde stelsel vooral in bejaardenoorden moeten ontvangen omdatde zorg op maat aan huis, voor hen te duur blijkt te zijn.Door de individualisering, de terugtredende rijksoverheid en de vergrijzingzullen de taken van gemeenten toenemen, ongeacht de uitkomst van dediscussie rond het zorgstelsel. Gemeenten krijgen een grotere verantwoordelijkheidvoor het welbevinden van een aanzienlijk deel van hun inwoners.Het vertalen van deze verantwoordelijkheid in doelmatig en efficiëntbeleid staat of valt met de mate waarin gemeenten erin slagen hetaanbod aan bestaande voorzieningen op een veelheid van beleidsterreinenonderling af te stemmen en waar nodig te vernieuwen. Bij de ontwikkelingvan een "<strong>geïntegreerd</strong> ouderen/gehandicaptenbeleid" zijn gemeenten dan ookgenoodzaakt actief en creatief te werk te gaan: in plaats van het doorgevenvan rijksbeleid moeten gemeenten steeds meer zelf inhoud geven aanbeleid: doelen bepalen, keuzen maken en middelen inzetten. De wet voorzieningengehandicapten sluit bij deze ontwikkelingen aan.* Overheveling WBO; wonen en zorgBij de bespreking van de nota "Ouderen in tel" (begin 1991) heeft deEerste Kamer de vraag gesteld of vervroegde overheveling (per 1-1-1993)van de bejaardenoorden (WBO) naar de AWBZ mogelijk is. De minister vanWVC heeft toegezegd deze mogelijkheid te laten onderzoeken en binnen eenjaar met een kabinetsstandpunt te komen over de wenselijkheid en moge-82


lijkheden van het scheiden van de functies wonen en zorg in de Wet op debejaardenoorden (WBO). Medio 1991 heeft WVC een advies-aanvraag bij deZiekenfondsraad ingediend over de overheveling van de bejaardenoordennaar de AWBZ. In februari 1992 heeft de Ziekenfondsraad haar adviesuitgebracht. Kern van het advies is de bejaardenoorden niet als integralevoorziening (zorg- én woonfunctie) naar de AWBZ over te hevelen, maaruitsluitend de zorgfunctie van de bejaardenoorden in de AWBZ onder tebrengen door het uitsluitingsartikel WBO te schrappen uit het BesluitZorgaanspraken. Dit advies roept de vraag op waar de grens ligt tussenwonen en zorg. In juli 1992 heeft WVC een vervolg-adviesaanvraag aan deZiekenfondsraad voorgelegd. In deze adviesaanvraag worden de eerstecontouren van het kabinetsstandpunt over de scheiding tussen wonen enzorg zichtbaar. WVC kiest voor de Indicatiestelling als scheidslijntussen wonen en zorg. VROM kiest daarentegen als scheidslijn een nader teontwikkelen definiëring van het begrip "zelfstandig wonen". Aangezienbeide scheidslijnen niet op dezelfde plek worden getrokken, ontstaat eengrijs gebied waarbij het onduidelijk is wie in dit gebied nu verantwoordelijkis: het zorgstelsel of het huisvestingsstelsel. Bovendien zalvolgens deze plannen van de minister van WVC de indicatie onder verantwoordelijkheidvan verzekeraars worden geregeld. Daarmee zou verzekeraarseen instrument In handen gegeven worden waarmee zij kunnen bepalen wattot het zorgstelsel en wat tot het huisvestingsstelsel behoort.In de advies-aanvraag aan de Ziekenfondsraad wordt toegezegd dat hetKabinet in september 1992 een definitief standpunt over wonen en zorginneemt. Dit standpunt is tot op heden nog niet geformuleerd.* Woon-zorgprojee tenWoon-zorgprojecten zijn ontstaan vanuit het streven naar zorg op maat ensubstitutie en hebben een impuls gekregen door de reikwijdteverbredingvan de Wet op de bejaardenoorden (WBO). In 1991 is aan de WBO met terugwerkendekracht tot l januari 1989 het zogenaamde reikwijdteverbredingsartikeltoegevoegd. Deze reikwijdteverbreding maakt het mogelijk datouderen die een positieve indicatie voor het verzorgingshuis hebben envoor wie nog geen plaats in een verzorgingshuis beschikbaar Is, gebruikkunnen maken van vormen van dienstverlening vanuit het verzorgingshuis(financiering op basis van de WBO). Verzorgingshuiszorg kan dus worden83


geboden aan de zelfstandig wonende oudere. Voor deze reikwijdteverbredingheeft het ministerie van WVC destijds 4 miljoen gulden toegevoegd aan hetreguliere WBO-budget. Over de besteding van deze gelden en van eventuelemiddelen die verzorgingshuizen vanuit hun eigen budget willen inzettenvoor reikwijdteverbreding, beslissen Gedeputeerde staten van de provinciesen burgemeester en wethouders van de vier grote steden. De beslissingover de besteding van deze gelden dient in overeenstemming met degemeente waar die zorg aan huis wordt geleverd, plaats te vinden. In eentoenemend aantal gemeenten heeft deze mogelijkheid geresulteerd in derealisatie (of plannen daartoe) van woon-zorgprojecten. De opzet van dezeprojecten varieert. De essentie van ieder project is echter dat ouderenin een zelfstandige woning zorg op maat ontvangen en opname in eenverzorgingshuis daardoor niet nodig is of uitgesteld kan worden. Financieringvan deze projecten vindt plaats door diverse financieringsstromenop het gebied van volkshuisvesting (individuele huursubsidie, contingentensociale woningbouw) en zorg (WBO, AWBZ, gelden voor flankerend beleiden woontussenvoorzleningen) te koppelen. De opzet van woon-zorgprojectenvereist dan ook een nauwe samenwerking tussen diverse partijen zoalsverzorgingshuizen, verpleeghuizen, thuiszorg, woningbouwcorporaties,ziektekostenverzekeraars, ouderenorganisaties, provincies en gemeenten.Indien het Kabinet haar standpunt over wonen en zorg verder zou uitwerkenlangs de lijn die zij in de vervolgadviesaanvrage aan de Ziekenfondsraadheeft aangegeven (zie hierboven onder "wonen en zorg"), betekent dit datde object- en subjectsubsidies van VROM voor woon-zorgcomplexen wegvallen.Voortzetting van deze projecten is dan volledig afhankelijk van hetbeleid dat ziektekostenverzekeraars ten aanzien van deze projecten zullengaan voeren. Een beleid dat onderling (tussen de ziektekostenverzekeraars)en per lokatie zeker zal variëren.* Gemeentelijke indicatiecormissieVia de indicatiecommissie bejaardenoorden en verpleeghuizen, die op basisvan de Wet op de Bejaardenoorden (WBO, artikel 6j) door burgemeester enwethouders moet worden ingesteld, zijn gemeenten nog op een andere wijzebetrokken bij het zorg- en welzijnsterrein. Sinds l januari 1989 hebbende indicatiecommissies de taak niet alleen te adviseren over opneming inverzorgingshuizen, maar ook over opneming in een verpleeginrichting. De84


indicatiestelling gebeurt aan de hand van criteria die in het 'Besluitindtcatiecommtssie advisering bejaardenoorden en verpleeginrichtingen'zijn opgenomen. Bij het indicatie-advies dient de commissie aan te gevenwelke zorg- en eventueel woonfuncties in aanmerking zouden kunnen komenvoor positief geïndiceerde ouderen, die niet direct geplaatst kunnenworden in een bejaardenoord of verpleeghuis en voor ouderen met eennegatieve indicatie. Bovendien moeten commissies nagaan of de geadviseerdezorg ook daadwerkelijk wordt geboden ("effectuering"). Een aantalgemeenten is er inmiddels toe overgegaan de indicatiestelling voorflankerend beleid-voorzieningen en ouderenhuisvesting ook via de indicatiecommissiete laten lopen.Door deze verbrede taakstelling en de eis bij een indicatie-advies hettotale hulpverleningsaanbod in een gemeente of regio in ogenschouw tenemen, kunnen Indicatiecommissies zich ontwikkelen tot een belangrijkinstrument waarmee vraag en aanbod van voorzieningen op elkaar kunnenworden afgestemd en lacunes in het voorzieningenpakket en ontwikkelingenop dit terrein kunnen worden gesignaleerd. In toenemende mate werkenindicatiecommissies regionaal niveau of stemmen hun beleid op regionaal(WGR-)niveau op elkaar af.Evenals de GGD kan daarom ook de indicatiecommissie worden ingeschakeldbij de advisering over de verstrekkingen van voorzieningen, die in de WVGworden genoemd. GGD'en hebben overigens vaak zitting in <strong>gemeentelijk</strong>eindicatiecommissies. En gegeven het feit dat het niveau waarop GGD'engeorganiseerd zijn (WGR) ook het niveau is waar indicatiecommissies zichin toenemende mate op organiseren, is het zeker niet ondenkbaar datindicatiecommissies en GGD'en geleidelijk zullen toegroeien naar eengrotere organisatorische eenheid. In een aantal gemeenten zijn deze<strong>gemeentelijk</strong>e organen al volledig <strong>geïntegreerd</strong>.85


5.3. VervoersvoorzieningenBij invoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten zullen de vervoersvoorzieningen,die thans nog onder de AAW vallen, overgaan naar degemeenten. Vervoer in het kader van arbeid, zoals het woon-werkverkeer,zal onder de AAW blijven en door de Bedrijfsverenigingen uitgevoerdworden. Voorzover het een combinatie van werkvervoer en "leef"-vervoerbetreft, zal dit ook onder de AAW blijven vallen. In dat geval worden dusook de kosten die voor het sociaal vervoer gemaakt worden door de AAWvergoed.Ook het vervoer voor gehandicapten die naar school gaan of een opleidingvolgen, voorzover niet vallend onder de Wet Leerlingenvervoer (zie onderparagraaf 5.3.3.), blijft binnen de AAW. De te decentraliseren vervoersvergoedlngenhebben derhalve het karakter van "leefvoorzieningen", integenstelling tot de onder de AAW blijvende "werkvoorzieningen".Onder leefvoorzieningen dienen verstaan te worden alle voorzieningen rondhet vervoer die iemand nodig heeft in het functioneren van alle dag. Hetbetreft dus het doen van boodschappen, het recreatief vervoer, sociaalvervoer ten behoeve van familiebezoek e.d., het bezoeken van clubs envoorstellingen, het vervoer ten behoeve van een dagje uit, enzovoort.Hieronder valt niet het vervoer naar ziekenhuis in verband met een(eigen) opname of het vervoer naar (medisch) specialisten of paramedici,zoals fysiotherapeut of ergotherapeut. Ten behoeve van dit bezoek kennenziektekostenverzekeraars in het kader van het ziekenfonds of een particuliereziektekostenverzekering vergoedingsregelingen. Het bezoeken vanpersonen in het ziekenhuis hoort echter weer wel onder het zogenaamde"leef"-vervoer, als zijnde een activiteit in vrije tijd ondernomen.De AAW kent op dit moment een aantal vormen, waarin deze vervoersvoorzieningenworden verstrekt, waaronder het verstrekken van taxikostenvergoedingen,kilometervergoedingen voor de eigen auto, vergoedingen vooraanpassingen van de eigen auto en een aantal (in omvang) kleinere voorzieningen,zoals bijvoorbeeld fietsen en parkeervoorzieningen (zie verderparagraaf 3.2.3.).86


Wanneer het "leefvervoer" onder de verantwoordelijkheid van de gemeentenvalt, ontstaat er in grote lijnen de volgende keuze:A. Voortzetting van bestaand beleidB. Ontwikkeling van nieuw beleidA. Voortzetting bestaand beleidMen kan het bestaande beleid voortzetten. Dat betekent dat men in principedoorgaat met het verstrekken van allerlei individuele vervoersvoorzieningen,zoals hierboven genoemd. Daarbij zal met betrekking tot dekilometervergoedingen door gemeenten ook nog een reductie van 10% toegepastmoeten worden ten opzichte van het niveau zoals dat bij overhevelingbestaat. Het gevolg is dat in vergelijking tot het bedrag, dat per ljanuari 1992 ontvangen werd, uiteindelijk in totaal 50% is gekort. Dezekortingen zijn noodzakelijk om de uitbreiding van de doelgroep ouderen65+ budgettair neutraal te kunnen doen verlopen. Wanneer men de keuzevoor voortzetting van bestaand beleid maakt, blijft er sprake van eenindividueel verstrekkingen-beleid waarbij veel personen uit de doelgroepeen individuele aanspraak doen op een bepaalde vergoeding.B. Ontwikkeling van nieuw beleidHet is, op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten, ook mogelijkover te gaan tot het ontwikkelen van nieuw beleid. Dit houdt in dat (vooreen deel) wordt gebroken met een individueel verstrekkingenbeleid.Met name het onderdeel vervoer leent zich hiervoor. Juist doordat 70% vande verplaatsingen in de vrije tijd in de directe woonomgeving plaatsvindt,is het mogelijk deze vervoersbehoefte op te vangen met een collectiefsysteem. Op een aantal plaatsen in Nederland draalen momenteel alvormen van collectief vervoer voor ouderen en gehandicapten. Enkele veelgebruikte aanduidingen zijn: van-deur-tot-deur-vervoersystemen of systemenvan aanvullend openbaar vervoer. Kenmerk van deze systemen is dat zijuitgevoerd worden door lokale taxi - ondernemers, die rijden met taxi's of(meestal) met rolstoelbusjes. In een aantal gevallen dient men lid teworden (in verband met de Wet Personenvervoer) van de betrokken organisatie.Daarna kan men, na telefonische aanmelding vooraf, uiteenlopend vanminimaal l uur tevoren tot enkele uren voor vertrektijd, aan de deurworden opgehaald om naar de bestemming te worden gebracht, ook weer voor87


de deur. Ook als voor- of natransport naar de trein of de bus zijn dezesystemen te gebruiken. De systemen, zoals die thans functioneren, hebbende beperking dat zij veelal pas om 9.00 's morgens starten. In de praktijkis gebleken dat deze systemen, waarbij een lidmaatschapsprijs vanveelal ƒ 25,-- en een ritprijs van rond de ƒ 3,-- gevraagd wordt, nietzonder subsidie kunnen functioneren. Aan de andere kant blijken desystemen, zeker voor het lokale deel van het vervoer, aan een belangrijkdeel van de vraag te kunnen voldoen.Als nieuw beleid zou een deel van de middelen beschikbaar voor hetleefvervoer, ingezet kunnen worden voor het opzetten en het instandhoudenvan een collectief vervoerssysteem. Hierdoor zou kunnen worden bereiktdat (een groot deel van) de gehandicapten die anders aanspraak zoudenmaken op relatief dure individuele verstrekkingen middels een collectiefvervoerssysteem in hun vervoersbehoefte kunnen worden voorzien. Bovendienzal een omvangrijke groep gehandicapten zich veel meer kunnen verplaatsenmet een collectief systeem dan met een beperkte (gehalveerde) individueleverstrekking ooit mogelijk is. Dus ook naar de doelgroep toe biedt eendergelijke keuze meer mogelijkheden, mits het collectief systeem goedwerkt en er niet voorbij wordt gegaan aan het gegeven dat voor eenbepaalde categorie gehandicapten (in omvang overigens beperkt) hetcollectief vervoer door de aard van de handicap geen oplossing kanbieden. Daarnaast zou aan de groep gehandicapten die wel van collctiefvervoer gebruik kan maken, een beperkte individuele verstrekking kunnenworden gegeven voor dat deel van de vervoersbehoefte waarin het collectiefsysteem (nog) niet voorziet, bijvoorbeeld omdat het (nog) nietregionaal werkt.Als gemeenten gezamenlijk een regionaal systeem opzetten, zal het systeemdaarmee voor een groter deel in de vervoersbehoefte van betrokkenenkunnen voorzien, waarmee ook de omvang van de individuele aanspraken indie samenwerkende gemeenten evenredig daalt.Met de decentralisatie van de AAW-vervoersvoorzieningen krijgen gemeenteneen geheel nieuwe taak op het terrein van vervoer voor gehandicapten.Toch bestaan er nu reeds een aantal terreinen waarop gemeenten met hetvervoer van gehandicapten te maken hebben. Ouderenvervoer is hierbovenreeds genoemd. Maar ook het vervoer van personen naar de sociale werk-88


voorziening, vervoersvoorzieningen op basis van <strong>gemeentelijk</strong> minimabeleiden het leerlingenvervoer valt nu reeds onder <strong>gemeentelijk</strong>e verantwoordelijkheid.Op deze terreinen worden al uitgaven gedaan en het verdientaanbeveling, juist door de samenhang, te bekijken of wellicht mogelijkhedenzijn bepaalde activiteiten op deze terreinen op elkaar af te stemmendan wel te integreren en geldstromen te bundelen. Tenslotte heeft eenaantal gemeenten een eigen <strong>gemeentelijk</strong> vervoersbedrijf of zijn daar opregionaal niveau bij betrokken. Beleid t.a.v. het opzetten van eenaanvullend collectief vervoerssysteem, zal altijd in relatie tot hetaanwezige openbaar vervoer moeten worden bezien. Het collectief vervoerssysteemdien immers "aanvullend" te zijn op het openbaar systeem en moetdaar dus goed op worden afgestemd.5.3.1. Vervoer van personen naar de sociale werkvoorzieningDe sociale werkvoorziening is een beleidsterrein waar gemeenten al temaken hebben met vervoersvergoedingen in het kader van de Wet SocialeWerkvoorzlening.De Wet Sociale Werkvoorziening, wet van 23 november 1967, Stb. 687, gaater, volgens de considerans, vanuit dat hhet wenselijk is bij wet regelente stellen inzake de voorziening van aangepaste werkgelegenheid, welkezoveel mogelijk gericht is op het behoud, het herstel of de bevorderingvan de arbeidsgeschiktheid, ten behoeve van personen, die tot het verrichtenvan arbeid in staat zijn, doch voor wie een in belangrijke mateten gevolge van bij hen gelegen factoren, gelegenheid om onder normaleomstandigheden werk te verrichten niet of voorshands niet aanwezig is."Deze taak heeft vorm gekregen in de sociale werkvoorziening. Van belangis hierbij niet zozeer wat de sociale werkvoorziening precies doet, maareerder een klein facet van die sociale werkvoorziening en wel het gegevendat voor gehandicapten het vervoer van en naar de werkplek in het kadervan de wet geregeld kan worden. Op grond van jurisprudentie staat inmiddelsvast dat waar de WSW geldig is, de AAW niet bevoegd is.In concreto betekent dit dat de gemeente via de WSW bemoeienis heeft meteen deel van de toekomstige doelgroep en wel die gehandicapten diegebruik maken van de sociale werkvoorziening. Afgeleid hiervan bekostigtde gemeente op dit moment via de WSW voor een aantal mensen uit dezegroep het woon-werkverkeer.89


Hieronder vallen ook een aantal bruikleenauto's, in het kader van welkeverstrekking een modelovereenkomst is opgesteld tussen betrokken gemeentenen de GMD, de Gemeenschappelijke Medische Dienst, om deze <strong>gemeentelijk</strong>everstrekking parallel te doen verlopen aan de verstrekking vanbruikleenauto's in het kader van de AAW.Dit veroorzaakt een zekere overlapping tussen de sociale werkvoorzieningen de Wet Voorzieningen Gehandicapten, wat betreft het vervoer buitenshuis.Zo kan een gemeente voor het leefvervoer een collectief systeemopzetten, terwijl op grond van de WSW tegelijkertijd bruikleenauto'sworden verstrekt voor het vervoer in het kader van sociale werkvoorziening.Omdat verwacht wordt dat de WSW naar gemeenten wordt gedecentraliseerd,is het zeker van belang de afstemming tussen WSW en WVG op ditpunt aandacht te geven.5.3.2. Gemeentelijk minimabeleidDe overheid heeft op grond van de Algemene Bijstands Wet, wet van 13 juni1963, Stb. 284, een zogenaamde Bij standsplicht. Artikel l, lid l zegthierover: "Aan iedere Nederlander, die hier te lande in zodanige omstandighedenverkeert of dreigt te geraken, dat hij niet over de middelenbeschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, wordtbijstand verleend door burgemeester en wethouders. Hierbij wordt sterkmet de situatie van betrokkene rekening gehouden. Lid 2 van artikel lzegt hierover: "De bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden enmogelijkheden van persoon en gezin, alsmede op het betoonde besef vanverantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hij is eropgericht de persoon zo mogelijk in staat te stellen zelfstandig in zijnbestaan te voorzien."Op grond van de Algemene Bijstandswet kan men enerzijds een inkomensvervangendeuitkering ontvangen. Anderzijds bestaat er de zogenaamde bijzonderebijstand, die van toepassing is op personen met een minimum inkomen,die gesteld worden voor plotselinge uitgaven. Als men bijvoorbeeld wegensziekte of handicap noodzakelijke uitgaven moet doen waarvoor geen geldbeschikbaar is, kan men een beroep doen op de bijzondere bijstand. Hetkan hierbij bijvoorbeeld gaan om de kosten van een nieuwe bril, de kostenvan eigen bijdrage voor gezinsverzorging, taxikosten, enzovoort, mitsdeze niet in aanmerking komen voor vergoeding via een andere regeling. Op90


grond van met name deze bijzondere bijstand heeft de gemeente een taakmet betrekking tot de verstrekking vervoersvoorzieningen aan personenouder dan 65 jaar, die op grond van hun leeftijd niet voor verstrekkinguit de AAW in aanmerking komen. Hierdoor hebben gemeenten al ervaring methet verstrekken van individuele vervoersvergoedingen.De Algemene Bijstandswet wordt uitgevoerd door de Gemeentelijke SocialeDienst. In dit kader vindt door de GGD toetsing plaats van de noodzaaktot een financiële bijdrage, bestaande uit een taxikostenvergoeding meteen maximum van rond ƒ 3000,-- per jaar. Ook is een kilometervergoedingvoor gebruik van de eigen auto mogelijk. Een nieuwe auto wordt echterniet verstrekt of in bruikleen gegeven, omdat dit wordt gezien als eenvermogensvermeerdering.De bijzondere bijstand heeft binnen het <strong>gemeentelijk</strong> beleid duidelijkeraakvlakken met de nieuwe Wet Voorzieningen Gehandicapten; doordat de GSDde ABW uitvoert, is er sprake van betrokkenheid van die afdeling met eenomvangrijk deel van de Wet Voorzieningen Gehandicapten.Om een advies uit te brengen aangaande de medische noodzaak van bijvoorbeeldrolstoelen of een financiële bijdrage rond het vervoer, wordt doorde gemeente ook wel de (eigen) GGD ingeschakeld.Een aantal AAW-voorzieningen zal bij invoering van de WVG overgaan naarde Bijzondere Bijstand. Bijvoorbeeld vergoedingen voor extra kledingslijtageen vergoeding voor noodzakelijk geachte extra stookkosten.5.3.3. LeerlingenvervoerArtikel 45, Ie lid van de Wet op het Basisonderwijs (WBO) en artikel 54,Ie lid van de ISOVSO geven de gemeenteraden opdracht een regeling vast testellen, waarin de aanspraken van ouders van de in de gemeente verblijvendeleerlingen worden vastgelegd op een gehele of gedeeltelijke vergoedingvan de door burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoeknoodzakelijk te achten vervoerskosten.In de <strong>gemeentelijk</strong>e verordeningen is geregeld dat over de afstand tussende woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school de kosten vanvervoer worden vergoed, tenzij het vervoer naar een verder weg gelegenschool goedkoper is. In zo'n geval moeten de ouders hier wel toestemmingvoor geven. De gemeente bemoeit zich niet met de keuze van de ouders voorde richting (openbaar of bijzonder) van de school. Dat betekent in ieder91


geval dat de levensbeschouwing of godsdienst gerespecteerd dient teworden, ook al heeft dit consequenties voor de afstand tot die school.Het vervoer naar met name het speciaal onderwijs vindt over het algemeenplaats door taxi-ondernemingen op basis van een contract met de gemeente.Op een aantal plaatsen is hierbij overgegaan tot inter<strong>gemeentelijk</strong>esamenwerking, waardoor meer combinatie-ritten en daardoor lagere kostenmogelijk worden gemaakt. Vervoer naar het reguliere onderwijs voorgehandicapte kinderen dat met aangepast vervoer plaatsvindt, wordtbekostigd op grond van de AAW. Omdat dit vervoer in het verlengde ligtvan het werk-vervoer, blijft dit vervoer gefinancierd vanuit de AAW. Dezevorm van vervoer zal dus niet bij de WVG betrokken worden.Via het leerlingenvervoer hebben gemeenten relaties met enerzijds oudersvan (gehandicapte) leerlingen en anderzijds taxi-ondernemers. Gehandicapteleerlingen kunnen op dit moment ook in het kader van de AAW eenverstrekking ontvangen en taxi-ondernemers verrichten in het kader van deAAW vervoer voor gehandicapten.Hier ligt dus een duidelijke relatie tussen bestaande <strong>gemeentelijk</strong>e takenen taken, die gemeenten op grond van de WVG zullen hebben. Wanneer bij deinvulling van de Wet Voorzieningen Gehandicapten gedacht zou worden aaneen vorm van collectief vervoer, zouden op dit terrein wellicht combinatiemogelijkhedenkunnen liggen.5.3.4. Het openbaar vervoerDe Wet Personenvervoer regelt het openbaar vervoer, waaronder het openbaarvervoer per trein, per streekbus en stadsbus. Daarnaast bevat dezewet ook bepalingen ten aanzien van het taxivervoer en het besloten busvervoer.In de Wet Personenvervoer worden steeds drie taken genoemd:tariefstelling, vergunning-verlening en het vaststellen van de dienstregeling.Wat betreft het openbaar vervoer liggen veel taken bij de Minister vanVerkeer en Waterstaat. Voor alle vormen van openbaar vervoer bepaalt deminister het tarief.Gemeenten hebben rond het vervoer per trein geen taken. Dat betekent datde minister hier ook de vergunning-verlening in eigen hand houdt entevens de dienstregeling vaststelt.92


Bij interlokale (streek-)buslljnen zijn de <strong>gemeentelijk</strong>e taken ookbeperkt. Een gemeente besluit terzake van de vergunning-verlening en dedienstregeling van interlokale lijnen die zich geheel op het grondgebiedvan die gemeente bevinden. Als gemeenten overgaan tot een gemeenschappelijkeregeling ten behoeve van het interlokaal openbaar vervoer, kan deminister besluiten een aantal taken aan de gemeenten over te dragen. Dieoverdracht van bevoegdheid betreft vergunningverlening en het vaststellenvan de dienstregeling.Met betrekking tot het lokaal vervoer heeft de gemeente, als lokaalopenbaar vervoer aanwezig is, de taak tot het verlenen van de vergunningen het vaststellen van de dienstregeling. Deze gemeenten worden aangeduidals de zogenaamde BOS-gemeenten. Als een gemeente taken heeft ten aanzienvan het openbaar vervoer, is dat derhalve de vergunning-verlening en hetvaststellen van de dienstregeling. Ten aanzien van taxivervoer heeft deprovincie de taak de vergunningen af te geven en de tarieven vast testellen.De provincie heeft de mogelijkheid deze taken over te dragen aan eenopenbaar lichaam in het kader van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen.Zoals uit bovenstaande blijkt, heeft een groot aantal gemeenten (met namede kleinere gemeenten) tot op heden geen taken met betrekking tot hetopenbaar vervoer. De gemeenten die wel een functie hebben zijn de zogenaamdeBOS- en BOV-gemeenten. De BOS-gemeenten zijn verantwoordelijk voorhet lokale openbaar vervoer, maar hebben dat uitbesteed aan een streekvervoerder.BOS staat dan ook voor Beleidsorgaan Openbaar vervoer Subsidiërendegemeenten. Daarnaast zijn er nog 9 BOV-gemeenten: gemeenten meteen eigen vervoerbedrijf. BOV staat voor Beleidsorgaan Openbaar Vervoer.Sinds enige tijd worden in Nederland activiteiten ondernomen in het kadervan de zogenaamde vervoersregio's. Binnen de vervoersregio's werkenrijksoverheid, provincie, gemeenten en openbaar vervoerbedrijven samen.Vanuit deze samenwerking kunnen ook activiteiten met betrekking totvervoer voor mensen met een handicap ondernomen worden. Overigens is opdit moment nog geen dekkend netwerk van vervoersregio's in Nederlandbeschikbaar.93


Het openbaar vervoer, zoals dat op dit moment in Nederland functioneert,levert voor veel mensen met een handicap grote problemen op. De trein isover het algemeen slecht toegankelijk. Grootste knelpunt is het overbruggenvan het hoogteverschil tussen perron en trein. Dit biedt zowel voorrolstoelgebonden personen als voor degenen die slecht ter been zijn,grote problemen. De Nederlandse Spoorwegen stelt hier de zogenaamdeklapbruggen ter beschikking. Met deze klapbrug kan men dankzij assistentievan NS-personeel in de trein komen. Omdat hiervoor personeel beschikbaarmoet zijn, beschikken lang niet alle stations over een klapbrug enzijn op een aantal stations de tijden dat de klapbrug bediend kan wordenbeperkt. Als men dan in de trein is aangekomen, is er nog een aanzienlijkprobleem voor met name rolstoelgebruikers, omdat veel treinen in dediverse compartimenten geen ruimte hebben voor een rolstoel. In eenaantal treinen (de zogenaamde koplopers) is de mogelijkheid geschapen eenstoel weg te klappen in de 2e klasse, zodat daar een rolstoel kan staan.Met een rolstoel Ie klasse reizen is op dit moment niet mogelijk.Bussen kennen vergelijkbare problemen: de instap is te hoog en eenmaal inde bus is het gangpad te smal voor een rolstoel. Om deze reden zullen metname rolstoelgebruikers en zij, die moeilijk kunnen traplopen (op- enafstap) vaak niet van trein of bus gebruik kunnen maken.Een ander probleem van trein en bus is het voor- en na-transport. Mensenin een rolstoel of zij, die moeilijk kunnen lopen, kunnen in een aantalsituaties niet of slechts met zeer veel moeite bij de halte of op hetstation komen. Voor dit voor- en na-transport wordt dan veelal eenparticuliere auto of een taxi- of rolstoelbusje gebruikt.Mensen met een auditieve of visuele handicap kunnen in principe wel intrein of bus komen, maar zullen problemen hebben met het vinden van dejuiste trein of bus (bestemmingsbord of aanduiding op halte is voor henniet te lezen) of met het horen van de omroepberichten.Om deze redenen is in de uitvoeringspraktijk de AAW-vervoersvergoedingontstaan, een financiële tegemoetkoming waarmee mensen met een handicapgebruik kunnen maken van taxi- of rolstoelbusje om hun vervoer te kunnenregelen.Met de Wet Voorzieningen Gehandicapten ligt hier een relatie: de WetVoorzieningen Gehandicapten kan aanvullen waar het reguliere openbaarvervoer tekort schiet.94


HOOFDSTUK 6. SAMENWERKING6.1. Binnen<strong>gemeentelijk</strong>e afstemmingSoms is er In gemeenten geen sterk besef van wat de afstemming tussen<strong>gemeentelijk</strong>e afdelingen en/of diensten precies inhoudt. Gemeentelijkeafdelingen kunnen - net als particuliere instellingen - zijn verwordentot min of meer op zich zelf staande eilandjes, met eigen tradities,gevestigde belangen en bevoegdheden waar maar moeilijk, zoals dat heet,'een vinger achter valt te krijgen'. Ook <strong>gemeentelijk</strong>e afdelingen latenzich soms voorstaan op de eigen deskundigheid en beschouwen suggestiesvan andere afdelingen als bemoeizucht of in het slechtste geval als eeninbreuk op de eigen autonomie. Om zo'n verkokerd stelsel te doorbreken,zijn verschillende oplossingen voorhanden. Gedacht kan worden aan hetaanstellen van een coördinerend wethouder en een beleidscoördinator. Menzou ook kunnen besluiten tot het instellen van een ambtelijke werkgroep,waarin vertegenwoordigers van meerdere afdelingen zitting hebben of menzou kunnen overwegen iets te doen met het zogenaamde 'contract-management'tussen <strong>gemeentelijk</strong>e diensten.Als besloten wordt tot de aanstelling van een coördinator voor de decentralisatievan de gehandicaptenvoorzieningen kan deze coördinator wordenaangesteld bij een aparte afdeling, zoals welzijn, volkshuisvesting of desociale dienst. Te overwegen valt ook de coördinator onder directeverantwoordelijkheid te laten vallen van de gemeentesecretaris. Daarmeebekleedt de coördinator een meer neutrale positie en wordt ook zijndraagvlak vergroot. Een aantal gemeenten heeft bij de voorbereiding vande invoering van de WVG (plan van aanpak) inmiddels gekozen voor eenneutraal persoon (een extern deskundige) als coördinerend punt rond hetgehandicaptenbeleid (Rotterdam, Den Haag, Dordrecht).pmInterne coördinatie en structuur* beleidsinhoudelijke coördinatie* uitvoerende coördinatie* één loket (modellen en voorbeelden)95


6.2. Intergemeente l ijke samenwerkingVoor de kleinere gemeenten kan een beperkte schaalgrootte de mogelijkhedenvan het voeren van een actief <strong>geïntegreerd</strong> gehandicapten- en ouderenbeleidaanzienlijk beperken en is samenwerking met andere gemeentennoodzakelijk. Dit geldt met name voor het opzetten van collectievevervoersvoorzieningen. In Friesland werken bijvoorbeeld alle gemeentenmee aan een onderzoek naar de opzet van een collectief vervoerssysteem.Dit systeem moet zodanig worden opgezet dat het door goede aansluitingenvan lokale en regionale vervoerssystemen de gehele provincie Frieslandbestrijkt.Niet elke gemeente heeft het volledige arsenaal aan dienstverlening enzorgverlening "in huis", benodigd om aan de eigen inwoners het pakket"zorg op maat" te kunnen leveren. Op regionaal niveau zal in een aantalgevallen zeker ook meer efficiënt van het aanwezige aanbod gebruik kunnenworden gemaakt. Bovendien moet rekening worden gehouden met het gegevendat ook zorgaanbieders en -verzekeraars vaak regionaal werken en zullentrachten op dat niveau afspraken te maken. Het is dan ook aan te bevelenin een vroeg stadium na te gaan of samenwerking met andere gemeenten bij(onderdelen van) de uitvoering van de WVG wenselijk en haalbaar is.Bestaande samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld in het kader van collectievepreventie (GGD) of het Besluit woninggebonden subsidies kunnenwellicht aanknopingspunten bieden.Nagegaan moet worden op welke gebieden gemeenten reeds samenwerken en metwelke gemeenten wordt samengewerkt. Bezien moet worden in hoeverre woonenleefvoorzieningen hiervoor in aanmerking komen en welke (financiële)afspraken hierover gemaakt zouden kunnen worden. De WVG stelt geen kaderswaarbinnen gewerkt kan worden. Indien er samenwerking wordt gezocht in dewwonruimteverdeling, zal aansluiting moeten worden gezocht met de regionallseringsgebiedenzoals genoemd in de huisvestingswet. Indien er sprakeis van zorg zal het meer voor de hand liggen aan te sluiten bij deregionale zorggebieden (GGD'en), welke veelal overeenstemmen met het WGRnlveau.96


pm* algemene informatie (WGR, "nota Besturen op niveau I en II"* bestaande regio-indelingen en eventuele overlappingen (WGR-regio's,verkeer- en vervoersregio's, huisvestingsregio's, )* bestaande samenwerkingsverbanden (GGD, BWS)* regionale aanpak uitvoering WVG (mogelijkheden en beperkingen)97


Samenwerking met derdenpmSamenwerking met ziektekostenverzekeraars* algemene informatie (structuur, werkwijze, werkgebied en organisatiesvan particuliere ziektekostenverzekeraars en ziekenfondsen)* afstemmings- en afwentelingsproblematiek: ƒ 45.000-grens bijwoningaanpassing, ADL-clusterprojecten, woonzorgprojecten* instrumenten om afstemming te bereiken (indicatiestelling, gestructureerdoverleg, informatie-uitwisseling)* samenwerkingsmogelijkheden bij kwaliteitsbewaking en inkoop van hulpmiddelenpmSamenwerking met woningbouwcorporaties* afspraken over uitvoering van woningaanpassingen* afspraken over doorberekening in de huur van een deel van de kostenvan woningaanpassing* afspraken over registratie van aangepaste woningen en toewijzingvan aangepaste woningenpmSamenwerking met aanbieders van voorzieningen* GMD/GAK* St. Thuiszorgwinkelsi* revalidatiecentra* Orthobanda* Auto Aanpassingsbedrijven Nederland* overigen98


Bijlage 1. Nadere gegevens over mensen met een handicapDe Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps(ICIDH) probeert uniformiteit aan te brengen in de genoemde begrippen omzodoende een consistente benadering van gehandicapt-zijn mogelijk temaken 115 .In de classificatie wordt handicap gedefinieerd als een nadelige positievan een persoon als gevolg van een stoornis of beperking, welke denormale rolvervulling van de betrokkene (gezien leeftijd, geslacht ensociaal-culturele achtergrond) begrenst of verhindert. Kenmerkend voor dehandicap is de tegenstelling tussen prestatie en toestand van de persoonenerzijds en de eigen verwachtingen of die van de sociale omgevinganderzijds.Een verslapping van een dijbeenspier (stoornis) brengt vaak met zich meedat Iemand moeite heeft om overeind te komen of trap te lopen (beperking). Daardoor is het mogelijk dat men maatschappelijk gezien in eennadelige positie komt te verkeren (handicap): iemand die een trap nietkan oplopen kan vaak ook moeilijk met de tram reizen om zodoende zijn ofhaar sociale contacten te kunnen onderhouden.De handicap is het maatschappelijke aspect van een stoornis of beperkingen weerspiegelt zodoende de culturele, sociale en economische gevolgenvan een stoornis of een beperking voor een persoon. Wat wel en niet eenhandicap wordt genoemd, staat bloot aan culturele invloeden. Alvorensdaarop verder in te gaan, wordt gedefinieerd wat stoornissen en beperkingenzijn.Een stoornis is iedere afwezigheid of afwijking van een psychologische,fysiologische of anatomische structuur of functie. Stoornis is de uitdrukkingvan een ziekte in het functioneren van het lichaam. De aard vande ziekte doet er niet toe, het gaat om de wijze waarop het functionerenvan het lichaam door de ziekte wordt gestoord. Zodoende kunnen de invloedenvan ziekten op het lichaam worden ondergebracht in negen categorieën,namelijk 12511 Raad voor gezondheidsresearch 198112 Raad voor de gezondheidsresearch, 1981


1. cognitieve stoornissen,2. andere psychische stoornissen,3. taalstoornissen,4. oorstoornissen,5. oogstoornissen,6. inwendige stoornissen,7. stoornissen van het bewegingsapparaat,8. misvormingen,9. algemene, sensore en andere stoornissen (een restcategorie).Ook andere indelingen komen voor, zoals de negen lichamelijke functiestoornissenin het Nederlands onderzoek Gehandicapten Welgeteld* 1 **. Indat onderzoek zijn de psychische en cognitieve stoornissen buiten beschouwinggelaten en is een uitgebreidere indeling van lichamelijkgehandicapten gehanteerd.Echter, alle classificaties van stoornissen kunnen worden teruggebrachttot de vier functievelden van het menselijk lichaam:- het energetische,- het locomotore,- het perceptief-mentale,- het psycho-sociale functleveld.In de internationale classificatie wordt onder beperking verstaan: iederevermindering of afwezigheid (als gevolg van een stoornis) van de mogelijkheidtot een voor de mens normale activiteit, zowel wat de wijze alswat de reikwijdte van de uitvoering betreft. Beperkingen duiden opproblemen bij het uitvoeren van individuele activiteiten, waarbij vooralwordt gelet op de dagelijkse bezigheden. Daaronder vallen onder meerbeperkingen in communicatie, persoonlijke verzorging, voortbewegen,lichaamsbeheersing en vaardigheden. Dit zijn algemeen menselijke activiteitenen deze zullen niet zo sterk wisselen onder invloed van sociaalculturelefactoren.Een handicap (in de bovengenoemde definitie) kan alleen ontstaan als ereen beperking of een stoornis aanwezig is, die voortkomt uit een ziekte13 CBS 1974-1978


of aandoening. Dit causale verband geldt niet in de andere richting: eenziekte kan wel, maar hoeft niet te leiden tot een stoornis; een stoorniskan wel, maar hoeft niet te leiden tot een beperking en tot een handicap.Voorbeelden hiervan zijn:- bijziendheid die volledig met een bril kan worden gecorrigeerd,- suikerziekte of epilepsie die goed reageert op medicatie.In de internationale classificatie is een poging gedaan om de socialenadelen, die dus de essentie van de handicap vormen, te classificeren.Als uitgangspunt zijn de belangrijkste rollen of taken genomen, dieIemand moet vervullen om als persoon te kunnen voortbestaan. Er wordenzes rollen onderscheiden, te weten:1. oriëntatievermogen,2. fysieke onafhankelijkheid,3. mobiliteit,4. bezigheden,5. sociale integratie,6. economische zelfstandigheid.De mate van gehandicapt-zijn ten aanzien van ieder van de rollen wordtuitgedrukt op een schaal van nul tot tien. De rollen zijn dermate algemeenmenselijk, dat verondersteld kan worden dat zij in alle culturen vanbelang zijn. De nadere inhoud en de relatieve nadruk van de onderscheidenrollen kunnen wel cultureel bepaald zijn. Bijvoorbeeld de mate waarinpersonen verwacht worden economisch onafhankelijk te zijn, loopt in verschillendeculturen uiteen.De indeling in groepen die de mate van ernst aangeven aangaande het zienziet er als volgt uit:a. kan licht en donker niet onderscheiden;b. incl. kan krantekoppen niet lezen c.q. plaatjes niet onderscheiden;c. incl. kan gewone letters in de krant niet lezen;d. Incl. kan het gezicht van mensen aan de andere kant van de kamer nietherkennen;e. Incl. heeft (enige) moeite met zien.Zeer ernstig: a-bIncl. ernstig: a-d


Incl. licht: a-e.Als het gaat om beperkingen in het horen is het beeld als volgt:a. kan ook met hoorapparaat geen harde geluiden (claxon) horen, kan ookmet hoorapparaat niet horen wat gezegd wordt in een gesprek met éénpersoon;b. incl. kan alleen met hoorapparaat harde geluiden (claxon) horen, kanalleen met hoorapparaat horen wat gezegd wordt in een gesprek met éénpersoon;c. incl. kan ook met hoorapparaat niet verstaan wat gezegd wordt in eengesprek met minstens vier personen;d. incl. kan alleen met hoorapparaat verstaan wat gezegd wordt in eengesprek met minstens vier personen;e. incl. heeft (enige) moeite met horen.Zeer ernstig: aIncl. ernstig: a-cIncl. minder ernstig: a-dIncl. licht: a-e.Zo zijn er ook nog Indelingen gemaakt voor een aantal andere groepenhandicaps.Wat betreft de onderverdeling van de groep mensen met een handicap kanhet volgende gesteld worden.Van de 1.550.000 mensen met een ernstige tot zeer ernstige handicap zijn:* 365.000 personen gehandicapt op grond van een stoornis aan de benen,voeten, heupen of rug met als gevolg daarvan een (ernstige) beperkingin het lopen;* 204.000 personen gehandicapt op grond van een stoornis aan de benen,voeten, heupen of rug met als gevolg daarvan een (ernstige) beperkingin het gaan zitten of opstaan;* 421.000 personen gehandicapt op grond van een stoornis aan de benen,voeten, heupen of rug met als gevolg daarvan een (ernstige) beperkingin het zitten of staan;


* 240.000 personen gehandicapt op grond van een (zeer) ernstige beperkingin de arm- of hand-functie;* 383.000 personen die toevallen/epilepsie of stoornissen in de evenwichtsfunctiehebben die leidt tot een (zeer) ernstige beperking In hetverplaatsen;* 158.000 personen gehandicapt op grond van een (zeer) ernstige beperkingin het zien;* 290.000 personen gehandicapt op grond van een (zeer) ernstige beperkingin het horen;* 71.000 personen gehandicapt op grond van een (zeer) ernstige beperkingin het ^.spreken;* 371.000 personen als gevolg van een stoornis in de hart- of longfunctie(zeer) ernstig beperkt in het uithoudingsvermogen;* 220.000 personen met een (zeer) ernstige beperking met betrekking totplassen of ontlasting.


In procenten van de Nederlandse bevolking is de groep gehandicapten alsvolgt over de verschillende leeftijdscategorieën verdeeld:«•«•n M! IIMI) vfBtlQ* k*»wtilna(>ri).Hierbij dient aangetekend te worden dat combinaties van beperkingen ookveelvuldig voorkomen. Dit is bijvoorbeeld te herleiden uit het gegevendat 1,55 miljoen personen samen ruim 2,72 miljoen (zeer) ernstige beperkingenhebben.Bij de meeste beperkingen hebben vrouwen hogere cijfers dan mannen. Vandeze verschillen naar geslacht blijft een aanzienlijk deel bestaan, ookna correctie voor leeftijdsverschillen.Er zijn dus meer vrouwen met een handicap dan mannen met een handicap.Bij gescheiden personen komen relatief veel beperkingen voor. Personendie via een ziekenfonds verzekerd zijn hebben relatief meer beperkingendan degenen die particulier zijn verzekerd. Groepen uit lagere maatschappelijkelagen hebben relatief meer handicaps dan groepen uit de hogeremaatschappelijke lagen.Kijkend naar de oorzaken van de beperkingen blijkt ziekte of ouderdom met60 tot 70% het hoogst te scoren. Ongevallen worden, als het gaat om één


eperking, in 20% van de gevallen als oorzaak genoemd. Gehandicapt zijnvanaf de geboorte wordt in 10 - 20% van de gevallen als oorzaak van dehandicap genoemd, met uitzondering van verplaatsen (50%) en spreken(bijna 50%).Van belang is te bekijken hoe de handicaps over de verschillende leeftijdsklassenzijn verdeeld. In onderstaand overzicht zijn deze gegevensopgenomen. Het betreft het op grond van de steekproef geschatte aantal. Udient hierbij de twee beperkingen in acht te nemen: er zijn geen kinderenonder 5 jaar opgenomen en ook geen in inrichtingen of tehuizen verblijvendepersonen.leeftijd incl. ernstigincl. minder ernst.05-1415-2425-3435-4445-5455-6465-7475-85> 8583.52078.784107.415157.320214.405262.816285.782281.52077.400159.616216.656280.604367.080420.985466.464433.468351.17682.800TOTAAL 1.542.926 2.779.849Als men de groep van 65 jaar en ouder bekijkt, blijkt dat in de categorieinclusief ernstig 42% van de gehele groep ofwel 644.702 personen vallen.In de categorie inclusief minder ernstig is dit percentage iets lager, enwel 31% ofwel 868.444 personen van 65 jaar en ouder.Deze gegevens zijn het resultaat van een gezondheidsonderzoek onderNederlanders. Ze kunnen niet worden gebruikt om zicht te krijgen op hetaantal ouderen dat een beroep zal kunnen gaan doen op de Wet VoorzieningenGehandicapten. Wel geven de cijfers inzicht in de omvang van hetaantal functionele beperkingen van mensen boven 55 of 65 jaar oud.


Aan het aanvullende onderzoek onder bewoners van Inrichtingen en tehuizenkunnen de volgende gegevens ontleend worden. Deze gegevens dienen bij deCBS/NIMAWO-gegevens te worden opgeteld om een zo compleet mogelijk beeldte krijgen.Het onderzoek: Mensen met lichamelijke beperkingen die in institutenwonen 1 ** is een aanvulling op het hiervoor besproken CBS/NIMAWO-rapport.Over in woonvoorzieningen verblijvende bewoners worden concreet devolgende gegevens verstrekt.VerpleeghuizenMen kan ervan uitgaan dat ultimo 1988 26.000 personen met een lichamelijkehandicap in de 331 Nederlandse verpleeghuizen verbleven. Deze personenzijn als volgt over verschillende leeftijdsgroepen verdeeld:leeftijdsgroep percentage abs. aantal0 - 3940 - 6465 - 6970 - 7475 - 7980 - 8485 - 8990+2,08,96,710,817,222,119,013,35202.3141.7422.8084.4725.7464.9403.458totaal 100% 26.000Deze gehele groep behoort in principe tot de groep gehandicapten.BejaardenoordenEind 1988 verbleven 133.400 personen in een bejaardenoord. Dit aantal isinclusief klooster-bejaardenoorden. De volgende tabel geeft de aantallenper leeftijdsgroep weer.14 K.A. Gorter: Mensen met lichamelijke beperkingen die in institutenwonen; een inventarisatie van aantallen en kenmerken, 's Gravenhage,Nederlands Instituut voor Maatschappelijk Werk Onderzoek NIMAWO, 1990.


leeftijdsgroep percentage abs. aantal


Bovenstaande cijfers vullen de lacune op die de beperkingen van hetCBS/NIMAWO-onderzoek met zich meebrengen. Voor de groep die achter dezecijfers schuil gaat is de indeling wat betreft de mate van gehandicaptzijn echter niet bekend. De gegevens krijgen daardoor een onvergelijkbaarkarakter. Als het gaat om de vraag van de omvang van de groep mensen meteen handicap is het informatieve karakter desondanks groot.


Bijlage 2. Woonvormen voor lichamelijk gehandicaptenEr zijn 4 grote woonvormen in Nederland:(achtereenvolgens de naam en de plaats van vestiging)Amstelrade in Amstelveen,Het Dorp in Arnhem,Nieuw Unicum in Zandvoort,Rijnlands Zeehospitium in Katwijk aan Zee.Er zijn 41 kleine woonvormen in Nederland:(achtereenvolgens de naam en de vestigingsplaats)Huize Barentz in Velp,'t Behouden Huys in Velp,BNMO-woonoord in Doorn,Boermarke in Rotterdam,Breda in Breda,Brouwershuis in Nijmegen,De Burcht in Almelo,Carla Schuurmanhuis in Zoetermeer,De Kazerne in Leeuwarden,De Koppels in Zwolle,De Patio in Rotterdam,De Schans In Goes,De Vleugel in Den Haag,Den Haag in Den Haag,Drachten in Drachten,Eindhoven in Eindhoven,Emmen in Emmen,De Ganzeveste in Goes,Geert de Leeuwhuis In Enschede,Geuloord in Bunde,Het Klaverland in Castricum,'s Hertogenbosch in Den Bosch,Huize Heemskerck in Velp,Huizen in Huizen,Kalkuur in Nunspeet,Leiderdorp in Leiderdorp,Lusthof in Epe,


Maartenshuis in Weert,Malden in Malden,Meteoriet in Dordrecht,Nieuw Batestein in Harmelen,Nieuw Vossenhol in Bennekom,Ons Thuis in Schendel,Purmerend in Purmerend,Schaesberg in Schaesberg,Tilburg in Tilburg,Vijverhof in Epe,Wehe den Hoorn in Wehe den Hoorn,Woonvorm voor Doven in Groningen,Wijchen in WIjchen,Zandewierde in Hummelo.Er zijn 14 Voorzieningscentra voor jongeren in Nederland:(achtereenvolgens naam en vestigingsplaats)Arnica in Velp,Bloemensteljn in Hattem,De Kaap in Leeuwarden,De Blauwe Rijger in Bergen (NH),De Draailier in De Lier,De Klaproos in Groningen,De Merenhof in Abcoude,De Schakel in Den Haag,De Stuwwal in Zwolle,Hendrik Willem Landhuis in Arnhem,'t Kroeven in Roosendaal,Maarschalkertweerd in Utrecht,Werkenrode in Groesbeek,'t Zomerse Hof in Den Haag.


v *Bijlage 3 bij publlkatieGeïntegreerd GemeentelijkGehandicaptenbeleidWy Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin derNederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,enz. enz. enz.VOORSTEL VAN WETAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doente weten:Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat hetvanuit een oogmerk van doelmatigheid wenselijk is deverstrekking van woonvoorzieningen op grond van deRegeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten enleefvoorzieningen alsmede genees- en heelkundigevoorzieningen op grond van de AlgemeneArbeidsongeschiktheidswet te beëindigen, en degemeenten te belasten met de verlening vanwoonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen en aldus mede te bevorderen dat personenvan 65 jaar en ouder geleidelijk en op passende wijze inaanmerking kunnen worden gebracht voorvoorzieningen die thans krachtens de AlgemeneArbeidongeschlktheldswet in beginsel uitsluitendworden verstrekt aan personen onder de 65 jaar.Zo is het. dat Wij. de Raad van State gehoord, en metgemeen overleg der Staten-Generaal, hebbengoedgevonden en verstaan, gelijk Wi) goedvinden enverstaan bij deze:Paragraaf l Algemene bepalingenArtikel l1. In deze wet en de daarop berustende bepalingenwordt verstaan onder.a. een gehandicapte: een persoon die ten gevolge vanziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindtop het gebied van het wonen of van het zich binnen ofbulten de woning verplaatsen;b. woonvoorziening: een voorziening die verbandhoudt met een maatregel die gericht Is op het opheffenof verminderen van ergonomische beperkingen die eengehandicapte bij het normale gebruik van zijnwoonruimte ondervindt, en waarvan de kosten niet


meer bedragen dan f 45.000.--;c. vervoersvoorziening: een voorziening die gericht isop het opheffen of verminderen van beperkingen dieeen gehandicapte bij het vervoer buitenshuisondervindt.2. In deze wet en de daarop berustende bepalingenwordt:a. als gehuwd of als echtgenoot aangemerkt degene dieniet duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wiehij of zij gehuwd is:b. als ongehuwd mede aangemerkt degene dieduurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hijof zij gehuwd is.3. In deze wet en de daarop berustende bepalingenuJht mede als gehuwd of als echtgenoot aangemerktde ongehuwde die met een persoon van hetzelfde of hetandere geslacht duurzaam een gezamenlijkehulshouding voert, tenzij het betreft een bloedverwantin de eerste of tweede graad.4. Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in hettweede lid. kan slechts sprake zijn indien tweeongehuwde personen gezamenlijk voorzien inhulsvesting en bovendien beiden een bijdrage leverenIn de kosten van de huishouding dan wel op anderewijze in eikaars verzorging voorzien.5. Het bedrag, genoemd in artikel l, eerste lid. onder b.kom btj algemene maatregel van bestuur met ingangvan een kalenderjaar worden gewijzigd. Indien daartoeaanleiding bestaat als gevolg van de ontwikkeling vande prijzen van bouwkundige of woontechnlscheiiÉfcpen in of aan de woning.Paragraaf 2 De voorzieningenArtikel 2.Het gemeentebestuur draagt zorg voor de verlening vanwoonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen ten behoeve van in de gemeente woonachtigegehandicapten.Artikel 3.Een vreemdeling kan voor de In artikel 2 bedoeldevoorzieningen slechts In aanmerking komen Indienhy op grond van de artikelen 9 of 10 van deVreemdelingenwet (Stb. 1965. 40J gerechtigd Is inNederland te verblijven.Artikel 41. Het gemeentebesiuur stelt met inachtneming van hetbepaalde bij of krachtens deze wet een verordeningvast met betrekking tot de verlening vanwoonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen.2. De verordening, bedoeld in het eerste lid. bevat Inleder geval regels met betrekking tot:a. de gevallen en de vorm waarin voorzieningenkunnen worden verleend;b. de hoogte van de financiële tegemoetkomingen;c. de procedure met betrekking tot de toekenning, deherziening, de beëindiging en de terugvordering vanvoorzieningen, daaronder begrepen het inwinnen vandeskundigenadvies;d. de gronden waarop voorzieningen kunnen wordenbeëindigd, dan wel teruggevorderd.3. De hoogte van de ftnancttle tegemoetkomingen kanworden afgestemd op het inkomen van de gehandicapteen zijn echtgenoot. Ten aanzien van de vaststellingvan het Inkomen van de gehandicapte die de leeftijdvan 18 Jaar nog niet heeft bereikt, kan in aanmerkingworden genomen het gezamenlijk inkomen van deouders van de gehandicapte, dan wel indien degehandicapte een pleegkind is. het gezamenlijkInkomen van de pleegouders indien laatstgenoemdenhet pleegkind als een eigen kind opvoeden enonderhouden.4. Een financiële tegemoetkoming voor eenbouwkundige of woontechnlsche ingreep in of aan eenwoonruimte, wordt verleend aan de eigenaar van dewoonruimte.Artikel 51. Het gemeentebestuur kan bij verordening bepalendat de gehandicapte, voor zover de voorziening nietbestaat uit een aan hem verleende financiëletegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.2. De hoogte van de eigen bijdrage kan wordenafgestemd op het inkomen van de gehandicapte en zijnechtgenoot. Ten aanzien van de vaststelling van het


inkomen van de gehandicapte die de leeftijd van18 jaar nog niet heeft bereikt, kan in aanmerkingworden genomen het gezamenlijk Inkomen van deouders van de gehandicapte, dan wel indien degehandicapte een pleegkind is. het gezamenlijkinkomen van de pleegouders indien laatstgenoemdenhet pleegkind als een eigen kind opvoeden enonderhouden.3. Onze Minister van Sociale Zaken enWerkgelegenheid stelt, na overleg met Onze Ministervan Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening enMilieubeheer, een maximum vast voor de eigenbijdragen die per kalenderjaar verschuldigd zullenzijn. in gevallen waar het inkomen als bedoeld in hettweede lid, een door hem vast te stellen niveau niet teboven gaat.Artikel 6Het gemeentebestuur kan de gehandicapte, voor zoverdit van belang kan zijn voor de beoordeling van deaanspraak op een voorziening, oproepen in persoon teverschijnen en door een of meer daartoe aangewezendeskundigen doen onderzoeken.Artikel?Roerende zaken, voor de aanschaf waarvan krachtensdeze wet een financiële vergoeding is verleend, dan weldie krachtens deze wet In eigendom of bruikleen zijnverleend, zijn niet vatbaar voor vervreemding,verpanding, belening of beslag, zolang die middelengeschikt zijn om de beperkingen van de gehandicapteop het gebied van het wonen of van het zich binnen ofbuiten de woning verplaatsen op te heffen of teverminderen. Elk beding strijdig met dit artikel isnietig.Artikel SHet bestuur van het Algemeen burgerlijkpensioenfonds, de directie van hetSpoorwegpensioenfonds en Onze Minister vanDefensie zijn bevoegd uit eigen beweging endesgevraagd verplicht, kosteloos, uit de door ofnamens hen gevoerde administratie, aan degemeentebesturen die gegevens te verstrekken dienoodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.Artikel 91. Tegen beschikkingen tot toekenning, weigering ofintrekking van een in artikel 2 bedoelde voorzieningstaat voor belanghebbend beroeü open.2. Over dit beroep wordt geoordeeld door de raden vanberoep en de Centrale Raad van Beroep, bedoeld in deBeroepswet (Stb. 1955, 47)Paragraaf 3 Wijzigingen in andere wetten en regelingenArtikel 10Artikel 57 van de AlgemeneArbeidsongeschiktheidswet (Stb. 1990. 127) wordt als^volgt gewijzigd:1. In het eerste lid vervalt de zinsnede "en voor geneesenheelkundige voorzieningen";2. Het tweede lid vervalt;3. Het derde tot en met achtste lid worden vernummerdtot tweede tot en met zevende lid.Artikel 11Artikel P 9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet(Stb. 1986. 540) wordt als volgt gewijzigd:1. In het eerste lid vervalt de zinsnede "en voor geneesenheelkundige voorzieningen";2. Het tweede lid komt te lulden:2. In aanvulling op de bij of krachtens de Wetvoorzieningen gehandicapten of de Algemene WetBijzondere Ziektekosten gestelde regels, kan Onze VMinister regels stellen op grond waarvan het bestuurvan het fonds de ambtenaar of gewezen ambtenaar.onderscheidenlijk gepensioneerde ambtenaar, dieuitzicht, onderscheidenlijk recht heeft opinvaliditeitspensioen in aanmerking kan brengenvoor genees- en heelkundige voorzieningen en voorvoorzieningen ter verbetering van delevensomstandigheden. Het bestuur van het fondsvoert de door Onze Minister krachtens dit lid gestelderegels uit. De door Onze Minister krachtens dit lidgestelde regels mogen niet afwijken ten nadele vanbelanghebbenden. Een voorziening als bedoeld in ditlid is niet vatbaar voor beslag;


3. In het derde lid wordt de zinsnede "het bepaalde in devorige leden" vervangen door: het bepaalde in heteerste lid.Artikel 12Artikel P 8 van de Spoorwegpensioenwet (Stb, 1986.541) wordt als volgt gewijzigd;1. In het eerste lid vervalt de zinsnede "en voor geneesenheelkundige voorzieningen";2. Het tweede lid wordt vervangen door2. In aanvulling op de bij of krachtens de Wetvoorzieningen gehandicapten of de Algemene WetBijzondere Ziektekosten gestelde regels, kan OnzeMinister regels stellen op grond waarvan de directie4fc het fonds de deelgenoot of gewezen deelgenoot,onderscheidenlijk gepensioneerde deelgenoot, dieuitzicht, onderscheidenlijk recht heeft opinvaliditeitspensioen in aanmerking kan brengenvoor genees- en heelkundige voorzieningen en voorvoorzieningen ter verbetering van delevensomstandigheden. De directie van het fonds voertde door Onze Minister krachtens dit Ud gestelde regelsuit. De door Onze Minister krachtens dit lid gestelderegels mogen niet afwijken ten nadele vanbelanghebbenden. Een voorziening als bedoeld in ditlid is niet vatbaar voor beslag3. In het derde Ud wordt de zinsnede "het bepaalde in devorige leden" vervangen door: het bepaalde in heteerste lid.4£cel 13De Algemene militaire pensioenwet (Stb. 1908. 284)wordt als volgt gewijzigd:In het eerste en tweede lid van artikel X5 vervallen deonderdelen b. en c. en wordt in plaats van de letter dgelezen: b.Het derde Ud van artikel X5 wordt vervangen door:3. In aanvulling op de bij of krachtens de Wetvoorzieningen gehandicapten of de Algemene wetBijzondere ziektekosten gestelde regels, kan OnzeMinister ten behoeve van een beroepsmilitair, gewezenberoepsmilitair, dienstplichtig militair, alsmedegewezen dienstplichtig militair die lijden aan eenziekte of gebrek verband houdende met de uitoefeningvan de dienst nadere en zo nodig afwijkende regelsstellen op grond waarvan die militair of die gewezenmilitair In aanmerking worden gebracht voor. naarhet oordeel van Onze Minister, noodzakelijkegeneeskundige behandeling en verzorging, metinbegrip van genees- en heelkundige voorzieningen,zomede voor de tegemoetkoming in de kosten daarvanen voor voorzieningen ter verbetering van delevensomstandigheden. De door Onze Ministerkrachtens dot lid gestelde regels mogen niet afwijkenten nadele van belanghebbenden.Artikel 14In artikel 5OJ, tweede Ud. van de OrganisatiewetSociale Verzekering (Stb. 1989.119) wordt na"Rljksgroepsregelingen" toegevoegd: , alsmede de Wetvoorzieningen gehandicapten.Artikel 15De Huurprijzenwet woonruimte (Stb. 1986, 331) wordtals volgt gewijzigd:AArtikel 10. eerste lid. komt als volgt te luiden:1. De huurprijs van woonruimte, waarin of waaraangedurende de huurüjd door of vanwege de verhuurdera. Ingrepen als bedoeld in artikel 4. vierde lid. van deWet voorzieningen gehandicapten (Stb. 1992....) zijnverricht, in de kosten waarvan door de gemeente eenfinanciële tegemoetkoming is verleend, ofb. voorzienirgen zijn aangebracht, waardoor hetwoongertef geacht kan worden te zijn gestegen, die nietzijn ingrepen als bedoeld onder a. en waarop voortsartikel 9 niet van toepassing is. Is de huurprijs.vermeerderd met een door de huurder en de verhuurder,voordat de ingrepen of de voorzieningen tot stand zijngekomen, overeen te komen bedrag, dat in redelijkeverhouding staat tot de door de verhuurder bestedekosten van de Ingrepen onderscheidenlijk devoorzieningen, met dien verstande, dat de nieuwehuurprijs niet hoger mag zijn dan die, welke bijtoepassing van de regelen, bedoeld in artikel 15. eerstelid. als redeUjk is aan te merken.


BArtikel lOa wordt als volgt gewijzigd;1. Het eerste lid wordt vervangen door:1. In afwijking van artikel 10. eerste Ud, kan indien dein dat Ud bedoelde ingrepen of voorzieningen, al danniet met toepassing van bestuursdwang, zijn getroffenter uitvoering van een aanschrijving als bedoeld inartikel 15. 15a of 16 van de Woningwet, de in artikel10, eerste UU. bedoelde verhoging van de huurprijs ook.na de totstandkoming van bedoelde ingrepen ofvoorzieningen door de huurder en de verhuurderworden overeengekomen.2. In'het tweede lid wordt na "binnen drie maanden nade totstandkoming van de " ingevoegd: ingrepen of.3. In het zesde Üd wordt "en 15" vervangen door 15 en15a.Artikel 16In artikel 3. eerste Ud, onder c. van de Wet op deh uurcommissies (Stb. 1979,16) wordt na "na detotstandkoming van" ingevoegd: "Ingrepen of' enwordt na "als bedoeld In artikel 15" ingevoegd:. 15a.Artikel 17De Woningwet (Stb. 1991. 439) wordt als volgtgewijzigd:ANa artikel 15 wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd.luidende:Artikel 15a1. Indien een gehandicapte in de zin van artikel 1.eerste Ud. van de Wet voorzieningen gehandicapten bijhet normale gebruik van de door hem bewoondewoning ergonomische beperkingen ondervindt, diedoor het verrichten van bouwkundige ofwoontechnische ingrepen in of aan de woning kunnenworden opgeheven of verminderd, kunnenburgemeester en wethouders degene, die als eigenaar ofuit anderen hoofde tot het verrichten van die ingrepenbevoegd Is. aanschrijven binnen een door hen tebepalen termijn de door hen aan te geven ingrepen teverrichten.2. Burgemeester en wethouders vaardigen eenaanschrijving als bedoeld In het eerste lid slechts uitvoor zover voor het verrichten van die ingrepenge'.delijke steun kan worden verleend.3. Met betrekking tot de in dit artikel bedoeldeaanschrijving is artikel 15. vierde en vijfde lid. vanovereenkomstige toepassing.BArtikel 16 wordt als volgt gewijzigd:1. Het eerste lid wordt vervangen door:1. Behoudens in geval van gevaar of ernstige hinderschrijven burgemeester en wethouders, indien zijvoornemens zijn een aanschrijving als bedoeld inartikel 14, eerste Ud. uit te vaardigen en de woningnaar hun oordeel tevens verbeteringen behoeft, alsbedoeld in artikel 15. waartoe kan wordenartikel 15a. degene, die als eigenaar of uit anderenhoofde tot het treffen van die voorzieningen of hetaanbrengen van de verbeteringen of het verrichten vande ingrepen bevoegd is. aan binnen een door hen tebepalen termijn de door hen aangegevenvoorzieningen te treffen en de door hen aan te gevenverbeteringen aan te brengen of de door hen aan tegeven ingrepen te verrichten.2. Het tweede Ud wordt vervangen door2. indien burgemeester en wethouders voornemens zijneen aanschrijving als bedoeld in artikel 15 uit tevaardigen en de woning naar hun oordeel tevensvoorzieningen als bedoeld in artikel 14. eerste Ud. ofingrepen als bedoeld in artikel 15a behoeft, schrijvenzij degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot hetaanbrengen van de verbeteringen en het treffen van deVvoorzieningen of het verrichten van de ingrepenbevoegd is. aan binnen een door hen te bepalen termijnde door hen aan te geven verbeteringen aan te brengenen de door hen aan te geven voorzieningen te treffen ofdoor hen aan te geven ingrepen te verrichten.CArtikel 22 wordt als volgt gewqzigd:l, Het eerste lid wordt vervangen door1. In afwijking van artikel 1590 van het BurgerlijkWetboek, is elke bewoner van een woning verpUcht hetaanbrengen of verrichten van de in een aanschrijvingals bedoeld in artikel 15, eerste Ud. 15a. eerste Ud. of 16genoemde verbeteringen of ingrepen door of vanwege


10 11degene, tot wie de aanschrijving is gericht of diensrechtsopvolger, dan wel met toepassing vanbestuursdwang, te gedogen.2. In het tweede Üd wordt "ten einde de in deaanschrijving aangegeven verbeteringen aan tebrenger" vervangen ^oor: ten einde de In deaanschrijving aangegeven verbeteringen of ingrepenaan te brengen of te verrichten.DIn artikel 28. eerste Ud. wordt na "15." ingevoegd: 15a,.Artikel 18ïn artikel 7. tweede lid. van de Algemene WetBijzondere Ziektekosten (Stb. 199O. 176)worden de woorden "gewezen militair of* en" ofg^^zen militair" geschrapt.Paragraaf 4 EvaluatieArtikel 191. Onze Minister van Sociale Zaken enWerkgelegenheid zendt in overeenstemming met OnzeMinister van Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordeningen Milieubeheer binnen drie jaar na inwerkingtredingvan deze wet en vervolgens binnen driejaar daarna,aan de Staten-Generaal een verslag over de verleningvan woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen krachtens deze wet.2. Het Gemeentebestuur is verplicht desgevraagd aanOnze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheidkosteloos de opgaven en Inlichtingen te verstrekkendf^pioodzakelljk zijn voor het verslag, bedoeld in heteerste Ud.Paragraaf 5 Overgangs- en slotbepalingenArtikel 20l. Indien in het kader van de uitvoering van artikel 57,tweede Ud. van de AlgemeneArbeidsongeschiktheidswet, of artikel P9, tweede Ud,van de Algemene burgerlijke pensioenwet, dan welartikel P 8. tweede lid. van de Spoorwegpensioenwetterzake van de verstrekking van een hulpmiddel eenovereenkomst van bruikleen is gesloten, wordt deverstrekking van dat hulpmiddel, gedurende de nogresterende looptijd van de overeenkomst, dan wel,indien de gebruiksduur van het hulpmiddel korter isdan de resterende looptijd van de overeenkomst, tothet einde van die gebruiksduur, beheerst door de regelszoals die luidden onmiddellijk voorafgaande aan dedatum van inwerkingti sding van artikel 10 van dezewet.2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing opde periodieke vergoeding die op grond van artikel P 9.tweede lid. van de Algemene burgerlijke pensioenwetaan de gehandicapte wordt verleend voor de kosten vanaanschaf en onderhoud van een vervoermiddel.Artikel 21Aan de gehandicapte aan wie over de periodeonmiddellijk voorafgaande aan de datum vaninwerkingtreding van deze wet. krachtens artikel 57.tweede Ud. van de AlgemeneArbeidsongeschiktheidswet, of krachtens artikel P 9.tweede Ud, van de Algemene burgerlijke pensioenwet,of krachtens artikel P 8. tweede Ud. van deSpoorwegpensioenwet, dan wel krachtens artikel X5,eerste en tweede lid, van de Algemene militairepensioenwet een financiële tegemoetkoming isverleend in de kosten van het gebruik van eenvervoermiddel, wordt desgevraagd door hetgemeentebestuur ook over de jaren 1994 en 1995 eenfinanciële tegemoetkoming verleend, tenzij in deverordening als bedoeld in artikel 4, eerste lid. anderswordt bepaald.Artikel 22De bepalingen bij of krachtens artikel 7 van deAlgemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals diebepalingen luidden onmiddellijk voorafgaande aan dedatum van inwerkingtreding van deze wet bUjven vantoepassing op de beroepsmilitair die ts ontslagen,anders dan uit hoofde van invaliditeit metdienstverband, en die op grond van de regelinggeneeskundige verzorging gepensioneerde militairenKL/Klu (Stb. 1962, 241). dan wel op de voet van dieregeling, in aanmerking is gebracht voor genees- enheelkundige voorzieningen.


12 13Artikel 23Voor de datum van Inwerkingtreding van deze wetingediende aanvragen voor een voorziening alsbedoeld in artikel 57. tweede Ud. van de AlgemeneArbeidsongeschiktheidswet, of artikel P 9. tweede lid.van de Algemene burgerlijke pensioenwet, of artikel P8, tweede Ud, van de Spoorwegpensioenwet, dan welartikel X5, eerste en tweede lid . van de Algemenemilitaire pensioenwet worden afgehandeld op basisvan de regels zoals die luidden onmiddellijkvoorafgaande aan de datum van inwerkingtreding vandeze wet. met dien verstande dat geen financiëletegemoetkoming wordt verleend over een periodegelegen na de datum van inwerkingtreding van dezewet.Artikel 24Indien het bij koninklijke boodschap van 23 januari1992 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wetop de rechterüjke organisatie, de Algemene wetbestuursrecht, de Wet op de Raad van State, deBeroepswet. de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten,alsmede intrekking van de Wet administratieverechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiingeerste fase herziening rechterlijke organisatie) tot wetwordt verheven en in werking treedt, dan wel inwerking is getreden:a. vervalt artikel 9;b. wordt aan onderdeel C van de krachtens artikel 18.eerste Ud. van de Beroepswet vastgestelde bijlagetoegevoegd: 24. de Wet voorzieningen gehandicapten.Lasten en bevelen dat deze In het Staatsblad zal wordengeplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, collegesen ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurigeuitvoering de hand zullen houden.Gegeven.De Staatsecretaris van Sociale Zaken enWerkgelegenheid,De Staatsecretaris van Volkshuisvesting. Ruimtelijk!Ordening en Milieubeheer.De Staatsecretaris van Welzijn. Volksgezondheid enCultuur.JlArtikel 25Deze wet kan worden aangehaald als: Wetvoorzieningen gehandicaptenArtikel 26De artikelen van deze wet treden in werking op een bijkoninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor deverschillende artikelen, onderdelen daarvan of voorde verlening van onderscheidenlijk dewoonvoorzieningen, de vervoersvoorzieningen of derolstoelen verschillend kan worden vastgesteld.


MEMORIE VAN TOELICHTINGINHOUDSOPGAVEA. ALGEMEENBlz. 16 1. InleidingBlz. 19 2. UitgangspuntenBlz. 21 2.1. Advisering over deuitgangspuntenBlz.Blz.Bl^2729302.2.2.3.2.4.Reactie op de adviezenZelfstandig wonenUitbreiding naar ouderen enbudgettaire neutraliteitBlz. 31 2.5. Bereikbaarheid voor de lagereinkomensBlz. 32 3. Juridische vormgeving enInstrumentenBlz. 33 3.1. Gemeentelijke zorgpUcht enBlz. 34Blz.Blz.Blz.°»Blz.Blz.Blz.Blz.Blz.Blz.Blz.Blz.Blz.36373840414444475153545556573.2.3.3.3.4.3.5.3.6.3.7.4.4.1.4.2.4.3.4.4.5.5.1.5.2.5.3.14waarborgen voorgehandicaptenReactie op advisering oveiwaarborgenOvergangsrechtInstrumenten voorkostenbeheersingReactie op advisering over eigenbijdragenWijziging van andere wettenWetgeving op het VROM-terreinVoorzieningenterreinenLeefvoorzieningenWoonvoorzieningenZorgvoorzieningenInkomensondersteunendevoorzieningenSamenhang en afstemmingtussen de voorzleningenterretnenGemeentenZorgsectorAfstemming tussen gemeentenen zorgsectorBlz. 59 5.4. Afstemming tussen gemeentenen bedrijfsverenigingenBlz. 60 6. U ItvoertngsaspectenBlz. 61 6.1. UitvoeringslokettenBlz. 62 6.2. Kwaliteit en samenhang vanvoorzieningenBlz. 66 6.3. Beheersbaarheid van de kostenBlz. 68 6.4. Medische beoordeling enadviseringBlz. 69 6.5. RechtsbeschermingBlz. 70 6.6. Overdracht van gegevens envoorzieningenBlz. 72 6,7. Personele aspectenBlz. 73 7. Financiële aspectenBlz. 73 7.1. Financiële aspecten van VROMvoorzlenlngenBlz. 76 7.2. Financiële aspecten van AAWvoorzlenlnge nBlz. 77 7.2.1. Financiële gevolgen van hettoekennen van het huidige AAWvoorzieningenpakketaanboven 65-JartgenBlz. 79 7.2.2. Budgettaire neutraliteitBlz. 82 7.2.3. Harmonisatie en afbakeningenBlz. 85 7.2.4. Aanvankelijk beoogde en thansvoorzienebeheersingsmaatregelenBlz. 86 7.2.5. UitvoeringskostenBlz. 88 7.2.6. Overheveling naar hetgemeentefonds, de AWBZ en debijzondere bijstandBlz. 91 7.2.7. OvergangsregelingBlz. 94 7.2.8. FinancieringBlz. 96 7.2.9. InkomensgevolgenBlz. 100 7.2.10 Verdeling over gemeentenBlz. 101 & Bijzondere aspectenBlz. 101 8.1. Gevolgen voor vrouwenBlz. 102 8.2. DereguleringsaspectenBlz. 104 8.3. EvaluatieBlz. 106 8.4. VoorlichtingB. AKTIKELSGEWUZE TOELICHTING15


16 17A. ALGEMEEN1. InleidingReeds jarenlang is het stelsel van voorzieningen,waarop degenen die hulp nodig hebben in verband metziekte of gebreken aangewezen zijn. in discussie. Hetstelsel is ingewikkeld en verbrokkeld. Devoorzieningsregelingen kennen uiteenlopendefinancieringssystemen en criteria voor deaanspraken. Ze zijn onderling niet duidelijkafgestemd, hetgeen ook leidt tot allerleiafbakeningsproblemen. De veel voorkomendenoodzaak van een (gelijktijdig) beroep op meerdereregelingen, die door verschillende organen wordenuitgevoerd, geeft voor de cliënten het probleem vanverschillende loketten en voor de uitvoerders hetprobleem dat een integrale behandeling van dehulpvragen niet mogelijk is. In de loop der jaren zijndoor nadere regelgeving wel verbeteringen in deafstemming gerealiseerd, maar deze hebben niet totfundamentele oplossingen voor de genoemdeproblemen geleid.Voor ouderen vanaf 65 Jaar geldt nog in het bijzonderdat zy na deze leeftijd geen beroep kunnen doen opvoorzieningen in verband met ziekte of gebreken in hetkader van de AAW. Weliswaar kunnen zij voordergelijke voorzieningen een beroep doen op deAlgemene Bijstandswet, maar dat heeft In de praktijkslechts beperkte betekenis. In het kader van de Oortoperatletot herziening van de belasting- enpremieheffing werd voorgesteld de 65-plussers tebetrekken in de premieheffing voor de AAW. Voor hetparlement was dit alleen aanvaardbaar als zij opgelijke wijze als beneden 65-Jarigen aanspraakkunnen maken op AAW-voorzieningen. Debeleidsmatige aspecten, met name de relatie met dezorgsector en de financiële gevolgen van de uitbreidingtot ouderen hebben het kabinet aanleiding gegevenzich nader over de structuur en inhoud van hetvoorzieningenpakket te beraden. De ramingen metbetrekking tot de kosten van de uitbreiding van AAWvoorzlenlngennaar 65 plussers Uepen destijds uiteenvan 500 min. tot 3 mld. Gezien de grote verschillentussen deze ramingen werd een onderzoek naar hetpotentieel gebruik door 65-plussers noodzakelijkgeacht. Om hiervoor de nodige tijd te hebben werd in deAAW-wijziging die voorziet in het vervallen van deleeftijdsgrens van 65 jaar. een horizonbepalingopgenomen gericht op l januari 1992 (nadien verlengdtot l Januari 1993). Dit maakte het tevens mogelijk devoorsteüen tot herstructurering van hetvoorzJeningenpakket mede af te stemmen op deinvoering van de nieuwe zorgverzekering en op dedecentraüsatle van de geldelijke steun voor dehuisvesting van gehandicapten naar de gemeenten.De bezinning op de mogeUJkheden tot herstructurerirl^en nadere afstemming van het voorzienlngenpakketvoor gehandicapten en op uitbreiding van de AAWvoorzieningennaar ouderen, heeft geleid tot een notadie door ons op 25 Juni 1990 aan de Tweede Kamer isaangeboden (TK 1989/90. 21613 nr. 1). In de nota zijnvoorstellen gedaan voor een betere afstemming van devoorzieningsregelingen, waarbij een indeling isgemaakt naar leefvoorzieningen. woonvoorzieningen,zorgvoorzieningen en inkomensondersteunendevoorzieningen. De nota geeft aan dat een uitbreidingvan de AAW-voorzieningen voor ouderen alleenmogeüjk en verantwoord is bij een geUjktljdlgeherstructurering en het treffen van maatregelen totkostenbeheersing, zoals maximering van•vergoedingen, eigen bijdragen, inkomensafhankelijkvoorzieningen en vormen van budgettering. Dit inverband met het financiële beslag dat met dezevoorzieningen en de uitbreiding naar ouderen nu en inde toekomst gemoeid zal zijn. De omvang van definanciële gevolgen van de uitbreiding van de AAWvoorzieningennaar 65-plussers liet zich eerst goedramen aan de hand van een in 1990 door het NSSgehouden steekproefonderzoek onder thuiswonendenvan 65 jaar en ouder. Nadat de resultaten van datonderzoek bekend waren, zijn de voorstellen enmogelijkheden uit de nota nader uitgewerkt. Devoorstellen van het kabinet voor de herstructureringen de uitbreiding van rechten naar ouderen, alsmede dedaarop vooruitlopende maatregelen voor 1992. zijn


18 19weergegeven in onze brief van 6 mei 1991 aan deTweede Kamer (TK. 1990/91. 22089 nr. 1). Daarbijhebben wij in het verlengde van de reeds voorgenomendecentralisatie van de voorzieningen in de RegelingGeldeÜJke Steun Hulsvesting Gehandicapten (RGSHG)ervoor gekozen - mede ten behoeve van onderlingeafstemming - ook een deel van de AAW-voorzieningenover te dragen aan de gemeenten en de overige(zorgvoorzieningen in de AAW onder te brengen tn deAWBZ. Hierdoor kan het verstrekken vanvoorzieningen in het kader van de AAW - behoudens dezogenaamde werkvoorzieningen - worden beëindigd.Dit betekent een vereenvoudiging van het stelseldoordat gelijksoortige voorzieningen worden^kengebracht en de gehandicapte daarvoor maar metéén loket te maken krijgt. De overdracht vanvoorzieningen schept de voorwaarden voor een betereafstemming op het lokale vlak en in de zorgsector. Uitoogpunt van kostenbeheersing zijn. vooruitlopend opde herstructurering en decentralisatie, reeds tn hetJaar 1992 enige maatregelen getroffen in het kader vande AAW en RGSHG. De noodzaak hiervan hangt bij devoorzieningen voor de huisvesting van gehandicaptensamen met de sterk oplopende uitgaven in de afgelopenJaren. De voorgenomen maatregelen voor 1992 zijnnadien bijgesteld. Dit betreft met name de beoogdehalvering van de vervoerskostenvergoedingen in 1992.Mede op grond van de maatschappelijke en poUtlekereacties hebben wy bij nader inzien besloten tot eengeleidelijke beperking van deze vergoedingen, met eeneflÉe stap van 10% verlaging in 1992 en vervolgensnog twee stappen van 10% verlaging in 1993 (perl april en l oktober). Deze AAW-maatregelen, waarvande opbrengst ad 115 min. aan het Gemeentefonds zalworden toegevoegd, zijn getroffen om de eerste stappente zetten voor de noodzakelijke beperkendemaatregelen in verband met de uitbreiding naarouderen. Het gaat hierbij met name om beperking vande voorzieningen in verband met autovervoer oftaxivervoer. die een groot aandeel in de totale uitgavenvoor AAW-voorzieningen vormen.In 1994 en 1995 kunnen de gemeenten de budgettairnoodzakelijke verdere beperking van dezevergoedingen geleidelijk laten verlopen door deze overtwee jaren te spreiden.In vervolg op de reeds In 1992 ingevoerde maatregelenen de voor 1993 nog te treffen maatregelen, wordt in ditwetsontwerp met name wat de decentralisatie naar degemeenten betreft, voorzien In de structurelemaatregelen voor de herziening van het stelsel vanvoorzieningen voor gehandicapten per l januari 1994.Dit biedt de gemeenten voldoende tijd voor eenzorgvuldige voorbereiding. De horizonbepaling in deAAW zal tot l Januari 1994 worden verlengd. Danvervalt per die datum de leeftijdsgrens van 65 Jaar inde AAW.In het navolgende geven wij een nadere toelichting opde beleidsmatige uitgangspunten voor deherstructurering (2). de aard en inhoud van dewetgeving (3), de betekenis voor de onderscheidenüjkevoorzieningenterreinen 14), de samenhang van enafstemming tussen deze terreinen (5), deuitvoeringsaspecten (6), de financiering (7) en enkelebijzondere aspecten (8).Bij de onderdelen l tot en met 7 wordt tevens ingegaanop de hoofdpunten uit de adviezen van de organen,waaraan wij advies hebben gevraagd,2. Uittfangapuntgr*De herstructurering van het stelsel van voorzieningenvoor gehandicapten is gericht op een betereafstemming binnen en tussen de beleidsterreinen eneen zoveel mogelijk integrale benadering van dehulpvragen In de woon- en leefsfeer en bij behoefte aanzorg. Daarbij dient de beslisser over de toekenning vanvoorzieningen ook te betalen.In onze brief van 6 mei 1991. Tweede Kamer. 1990-1991, 22089, nr. l, waarin de beleidsvoornemens terbepaling van de nieuwe structuur zijn aangegeven,hebben wij de volgende uitgangspunten geformuleerd:- ouderen en gehandicapten dienen zolang mogelijkzelfstandig te kunnen blijven wonen; het daaropgerichte beleid moet kunnen worden uitgevoerdbinnen een budgettair beheersbaar kader- ook voor lagere inkomensgroepen moetenvoorzieningen bereikbaar zijn;


20 21- uitbreiding van de werkingssfeer naar boven 65-jarigen van de thans in de AAW geregeldevoorzieningen is wenselijk; voorwaarde daarbij isdat dit budgettair neutraal kan geschieden;- zoveel mogelijk moet een integrale benaderinggevonden worden, zodat de gehandicapte zich zomogelijk slechts bij één loket hoeft te vervoegen;- overlapping en het opeenvolgend of gelijktijdigverstrekken van gelijksoortige voorzieningenkrachtens verschillende (wettelijke) regelingen moetworden voorkomen;- zeggenschap over toekenning van subsidie envoorzieningen dient samen te gaan metbudgetverantwoordelijkheid.Bij de concretisering hiervan in dit wetteUjk kaderhebben wij ernaar gestreefd aan deze uitgangspuntenop evenwichtige wijze uitwerking te geven. Het gaatenerzijds om behoud van de mogelijkheden totmaatschappelijke integratie en zelfstandig wonen vangehandicapten en het bieden van daarop gerichteadekwate voorzieningen. Anderzijds moet deze wetmogelijkheden en ruimte bieden voor een doelmatig enfinancieel beheersbaar beleid op dit terrein, alsmedeeen daartoe leidende uitvoering zoals dat ook voorandere zorgterretnen geldt.Door de decentralisatie van de woon- envervoersvoorzieningen voor gehandicapten naar degemeenten worden de mogelijkheden vergroot voorzorg op maat. samenhang in de verstrekking van dezevoorzieningen en afstemming binnen het lokale beleiden op de lokale situatie. Het bieden van voorzieningen,die zijn afgestemd op de individuele woon- enleefsituatie en op de lokale situatie, kan zowel dekwaUteit als de doelmatigheid van de hulpverleningten goede komen. De zorgplicht die de gemeenten in hetkader van deze wet krijgen, is erop gericht waarmogelijk de zelfstandige woon- en leefsituatie vangehandicapten te waarborgen. Dit vraagt ook een goedeafstemming met de zorgsector. Deze wet zal ertoebijdragen dat de gemeenten in overleg met dezorglnstanties hiertoe nieuwe initiatieven nemen.Essentieel voor doelmatigheid en kostenbeheersing is,dat de gemeenten op het terrein van huisvesting envervoer voor gehandicapten voldoende ruimte hebbenom een eigen bekid te ontwikkelen en daarbij nieuwemogelijkheden en voorzieningen kunnen scheppenvoor een adekwate hulpverlening. Daarom zijn de aarden de vormen van te verstrekken voorzieningen niet indeze wet geregeld, maar wordt de vormgeving aan degemeenten overgelaten In het kader van een door hente treffen gemeenteUjke verordening. Tevens zal er methet oog op kostenbeheersing een groter beroep wordengedaan op de eigen verantwoordeUJkheid van degehandicapte voor de voor hem noodzakelijkevoorzieningen, door middel van een financiëlebijdrage in de kosten. Dit gebeurt primair doorverlaging van de tegemoetkoming voor vervoerskosta^en door een niet meer volledige vergoeding van de ^^kosten van woningaanpassing. De wet voorziet ook inde mogelijkheid van eigen bijdragen, rekeninghoudend met de Inkomenssituatie.Doelmatiger en meer individueel afgestemdevoorzieningen, ook op de eigen financiëlemogelijkheden, moeten het mogelijk, maken dat dekostenontwikkeling binnen budgettair neutraal kaderblijft ook al wordt het bereik van devervoersvoorzieningen uitgebreid naar 65-plussers.Daarom vinden wij het verantwoord om uit eenoogpunt van kostenbeheersing uit te gaan vanbudgettaire neutraliteit, waarbij een budgetovereenkomend met de huidige meerjarenraming vande uitgaven voor de betreffende AAW-voorzieningen{en voor de RGSHG-voorzlerüngen met een koning vaa*25%) aan de gemeenten wordt overgedragen. Gezien de gemeenteUjke beleidsmogelijkheden enftnancièle instrumenten behoeft de toereikendheid enbereikbaarheid van de voorzieningen voorgehandicapten ons inziens hierbij niet in het geding tekomen.2.1. Advisering over de uitgangspuntenIn de meeste van de door ons gevraagde adviezen isdoor de adviesorganen op de uitgangspunten voor deherstructurering gereageerd. .De Sociale Verzekeringsraad (SVr) heeft na zijnvoorlopige advies van 21 oktober 1991 op


22 2319 december 1991 nog een structuuradvies uitgebrachtover de door ons voorgestelde uitwerking van deherstructurering.In zijn interimadvies is de SVr vooral Ingegaan op hetuitgangspunt van de budgettaire neutraliteit bij deuitbreiding van de AAW-voorzieningen tot 65-plussersen de noodzaak in verband daarmee beperkingen aante brengen in de huidige rechten op AAWvoorzieningen.alsmede wijzigingen aan te brengen Inde uitkeringssystematiek AOW voor degenen met eenpartner beneden de 65 Jaar.De meerderheid van de SVr meent dat onze opvattingover budgettaire neutraUteit voor discussie vatbaar isomdat volgens dit deel van de SVr op indirecte wijze alcjÉÉ- 65-plussers wordt bijgedragen in de uitgaven vanAAW-voorzieningen.De minderheid van de SVr onderschrijft hetuitgangspunt van budgettaire neutraliteit om eenverhoging van de collectieve uitgaven te vermijden endat daarom aan kostenbesparende ingrepen in hetpakket van AAW-voorzieningen niet ontkomen kanworden. De voorgestelde compenserende maatregelenworden door dit deel van de Raad onderschreven. Destelling dat 65-plussers vanaf Januari 1990 al opindirecte wijze zijn gaan bijdragen aan de financieringvan de AAW-uitgaven is volgens dit deel van de Raadniet Juist.Andere adviesorganen, zoals de Gehandlcaptenraad. devoorlopige Raad voor het Ouderenbeleid en de Raadvoor de Volkshuisvesting en de Centrale OverleggroepC^fendlcapten (COG) delen het standpunt van demeerderheid van de SVr. Van de gehandicapten die zijnaangewezen op voorzieningen wordt een te grotesolidariteit gevraagd door op het thans bestaandepakket te bezuinigen. Voor de meeruitgaven moet eenberoep op de solidariteit van de hele bevolking wordengedaan.De meerderheid van de SVr meent tevens dat devoorgestelde beperkende maatregelen niet stroken methet uitgangspunt gehandicapten zo lang mogelijkzelfstandig te laten functioneren en voorzieningentoegankelijk te houden voor de lagereinkomensgroepen. Door cumulatie van deafzonderlijke maatregelen kan in individuele gevalleneen onevenredig grote lastenverzwaring gaanoptreden.De minderheid van de SVr meent dat met devoorgestelde wijzigingen een acceptabel niveau vanAAW-voorzieningen gehandhaafd blijft, waarmeevoldaan blijft worden aan de doelstelling van AAWvoorzieningen.De Gehandicaptenraad deelt hetmeerderheidsstandpunt van de SVr. De Raad meent datde mogelijkheid voor deelname aan hetmaatschappelijk leven wordt ondermijnd en dat hetuitgangspunt van het ontzien van de lagere inkomensniet wordt waargemaakt.Volgens de Raad worden in de kabinetsbenadering devoorzieningen die nodig zijn voor zelfstandig wonenniet meer. in mindere mate, of met financiële drempelsverstrekt. De Raad wijst een decentralisatie naargemeenten, waarbij er sprake is van gemeenteUjkeautonomie in het vaststellen van het beleid af. Hetbelang van deze voorzieningen is zo groot datrechtsgelijkheid gegarandeerd moet zijn. Dat zoukunnen door een algemene voorzieningenwet. waarinalle voorzieningen voor gehandicapten zijnopgenomen, waarbij sprake is van één loket.In zijn structuuradvies van 19 december 1991 is de SVrvooral ingegaan op de decentralisatie van devervoersvoorzieningen naar de gemeenten. De SVrmeent dat het aantal loketten zal gaan toenemen. Er issprake van vier regelingen van waaruit voorzieningenaan gehandicapten worden verstrekt, namelijk deAAW, de AWBZ. het Gemeentefonds en de ABW.Verschillende criteria, procedures, beroepsorganen enmedische keuringen gaan een rol spelen, meent deRaad.De SVr meent dat oplossing van de huidigeafbakeningsproblemen en de beheersingsdoelstellingeveneens binnen het huidige systeem van de AAWkunnen worden bereikt door degezondheidszorgvoorzleningen naar de AWBZ over tehevelen en de werk- en leefVoorzleningen in de AAW tehandhaven. Het pakket van leefvoorzieningen moet zoconcreet mogelijk in wettelijke omschrijvingenworden vastgelegd, meent de SVr.


24 25De Raad voor de Volkshuisvesting meent ook in zijntweede advies (rr. 198) dat het zolang mogelijkzelfstandig functioneren meer wordt bepaald door debudgettaire middelen dan door de fysiekemogelijkheden van de gehandicapten. Debeschikbaarheid van voorzieningen ook voor de lagereinkomensgroepen wordt niet waargemaakt, gezien demogelijke cumulatie van de beperkende maatregelenwaaronder een eigen aandeel in de kosten vanwoningaanpassing.De Raad alsook de COG is van mening dat derijksverantwoordelljkheid voor de zorg voorgehandicapten in een specifiek beleid herkenbaarmoet zijn. De Raad verzet zich niet tegendecentralisatie als zodanig: "zorg op maat" is wenselijken vraagt eigen beleidsruimte voor gemeenten. De voUeverantwoordelijkheid kan echter niet bij de gemeentenworden gelegd. De Raad vindt het niet terecht dat hetrijk bezuinigt op het budget voor gehandicapten entegelijkertijd het open-einde karakter van de regelingbij de gemeenten legt. Met de positie en belangen vangehandicapten wordt hierdoor onvoldoende rekeninggehouden. De Raad wü dat de verantwoordelijkheidvan het Rijk voor de kwaliteit van degehandicaptenzorg in de wet wordt verankerd.De voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid meent inmeerderheid dat beheersmaatregelen niet op voorhandzijn af te wijzen, mits uiterst zorgvuldig genomen; deminderheid alsook de COG wijst deze af. Bij deafweging van deze maatregelen wijst de meerderheid ophet belang het beroep van ouderen op voorzieningenniet onnodig af te remmen vanwege een anders hogergebruik van zorgvoorzieningen. Dit betekentondermeer aandacht voor cumulatie van eigenbijdragen. De meerderheid vindt dat met hetvoorgestelde forfait voor de vervoerskostenvergoedlngtoch in redelijke mate wordt tegemoetgekomen aan demobiliteitsbehoefte van veel ouderen; de minderheidvindt dat de mogeUJkheden van ouderen totmaatschappelijke participatie hiermee ontoelaatbaarworden beperkt. Er is. volgens de voorlopige Raad voorhet Ouderenbeleid, geen samenhang in deze wet tussenoverheveling van voorzieningen naar hetGemeentefonds en overheveling van voorzieningennaar de AWBZ. Voorts meent de Raad dat de gemeentenmet een wel erg grote en totale verantwoordelijkheidworden geconfronteerd, doordat de gemeenten geachtworden met een beperkt bedrag de regeling uit te voerenvoor zowel beneden aJs boven-es-jarigen. Derhalvewijst de Raad in haar laatste advies dit wetsvoorstel af.De Ziekenfondsraad heeft op 25 Juni 1992 zijn adviesinzake de overheveling vangehandicaptenvoorzieningen naar de Algmene WetBijzondere Ziektekosten (AWBZ) uitgebracht {nr. 5521.De Raad adviseert de voorzieningen voor het voerenvan een huishouden (personele hulp en hulpmiddelen),ADL-assistentie en dieetvoorzieningen in de vorm vandieetpreparaten in de AWBZ onder te brengen. £aangezien deze voorzieningen kunnen wordenaangemerkt als essentiële zorg, die voor opneming inde AWBZ in aanmerking komt. De Raad adviseert inmeerderheid om dezelfde redenen eveneens de ADLhulpmiddelen.de hulpmiddelen voor de communicatieen de rolstoelen naar de AWBZ over te hevelen. Eenminderheid van de Raad is echter van mening dat deverstrekking van deze voorzieningen uit het oogpuntvan kwaliteit, serviceverlening en kostenbeheersingin de AAW gehandhaafd dient te blijven.Bij woningaanpassingen boven ƒ 45.000,- en ADLwonengaat het om een woonfunctie, die naar deopvatting van de Ziekenfondsraad niet geacht kanworden te behoren tot het onderbrengen van dezevoorzieningen in de bijzondereziektekostenverzekering.^BIn zijn advies geeft de Raad aan dat huishoudelijkehulp en ADL-asslstentie reeds zijn begrepen in deomschrijving van de zorgaanspraken op het terreinvan verzorging en verpleging. In verband hiermee zalde overheveling van deze twee voorzieningen naar deAWBZ op hetzelfde tijdstip gerealiseerd moeten wordenals de invoering van de functiegerichte omschrijvingvan verzorging en verpleging.De Raad geeft in zijn advies aan dat de dieetpreparatenkunnen worden opgenomen in de Regelingfarmaceutische hulp AWBZ. De overige voorzieningenwaarover de Ziekenfondsraad een positief adviesuitbrengt, kunnen met inbegrip van de


26 27toedieningsmiddelen voor de dieetpreparaten. naar deopvatting van de Raad worden ondergebracht in deRegeling hulpmiddelen AWBZ.De Raad voor de gemeenteflnanclèn (Rgfl kan met deuitgangspunten van Je voorgestelde maatregeleninstemmen. Integratie van voorzieningen voorgehandicapten en ouderen en decentralisatie van een<strong>geïntegreerd</strong>e voorzieningenverstrekking naargemeenten met de mogelijkheid van behandeling dooréén loket ligt in de ÜJn van eerdere adviezen van deRaad. Wel moeten zowel qua regelgeving als quafinanciële mogelijkheden de gemeenten in staatworden gesteld dit beleid op een efficiënte en adequateu^fc uit te voeren. De Raad constateert dat geen naderewettelijke invulling wordt gegeven aan de zorgpüchtvan de gemeenten.De Raad vraagt zich af of de mogeüjkheden voor degemeenten In het kader van deze wet voldoende zijn. Ermag geen sprake zijn van het doorschuiven van eenopen-einde-regellng. Ook zal er voldoende tijd moetenworden gereserveerd om gemeenten in staat te stelleneen verordening en een realistische begroting op testellen.De Emandpatieraad is positief over de uitbreiding vanhet AAW-voorzieningenpakket naar ouderen en destroomlijning van dit pakket. De Raad is echter tegenhet voorstel de basis-uitkering AOW te verlagen voordegenen met een partner beneden de 65 Jaar. onderglBctijdige verhoging van de inkomensafhankelijketoeslag. Vrouwen worden hierdoor onevenrediggetroffen. Ook de voorlopige Raad voor hetOuderenbeleid heeft bezwaren tegen de voorgenomenAOW-maatregel.De SVr wijst er op dat in de nieuwe structuur eenintegrale benadering via één loket niet wordt bereikt.Ook de Gehandicaptenraad en het Algemeen burgelijkpensioenfonds (Abp) wijzen er op dat er vele lokettenblijven en aan de Integrale benadering Juist afbreukwordt gedaan. Er wordt daarbij geconstateerd dat erook nieuwe afbakeningsproblemen ontstaan tussen devoorzieningen gericht op wonen, werken, vervoer enzorg.Tenslotte stext de Gehandicaptenraad dat aan allegenoemde uitgangspunten niet is voldaan, behalve delaatste: de beslisser betaalt. Maar dit kan een strikterbeleid meebrengen of een ongelijk beleid omdat debeslissingsbevoegdheden zijn overgedragen.2.2. Reactie OP de adviezenVoor een reactie op de opvatting van een deel van deSVr dat het uitgangspunt van budgettaire neutraliteitvoor discussie vatbaar is wordt verwezen naarparagraaf 7 van deze memorie. Daarin geven wij aanwaarom wij de opvatting van dit deel van de SVr nietdelen. Voor het overige merken wij het volgende op.De overheid is ook na l Januari 1994 verantwoordelijkvoor de zorg voor gehandicapten, te meer door deoverdracht van AAW-leefvoorzieningen naar degemeenten. Wanneer de gehandicapte aangewezenraakt op andere of aangepaste huisvesting ofvervoersvoorzieningen, dan heeft de overheid daar eentaak in. Het rijk draagt daartoe zorg voor voldoendefinanciële middelen, echter zonder de eigenverantwoordelijkheid van de gehandicapte daarbij uithet oog te verUezen. De verantwoordelijkheid voor derealisering van de voorzieningen ligt echter niet bij hetrijk, maar bij de gemeenten en de zorgverzekeraars.Een adekwate hulpverlening Is hunverantwoordehjkheid. Het rijk. kabinet en parlement,moeten hierop toezien. Bij dit toezicht gaat het er nietom op welke wijze door gemeenten en zorgverzekeraarsaan de zorg voor gehandicapten vorm en inhoud wordtgegeven, maar of beleid en uitvoering op dit terreinvoldoen aan de wettelijke uitgangspunten. Centraal bijde toetsing staat of de hulpverlening ertoe leidt datgehandicapten, voorzover geen sprake is vannoodzakelijke intramurale opname, zelfstandigkunnen blijven functioneren. Wij zullen de toepassingvan deze wet door de gemeenten in algemene zinbeoordelen door een evaluatie in het derde Jaar nainvoering, wanneer de overgangsperiode is verstreken.Vervolgens zal binnen drie jaar daarna opnieuw eenevaluatie plaats hebben over de periode waarin dehuidige voorzieningenaanspraken structureel zijn


28 29ingepast in het nieuwe <strong>gemeentelijk</strong>e beleid. Hiertoezijn in deze wet mede ten behoeve van deinformatievoorziening bepalingen opgenomen.Naar onze mening kunnen de uitgangspunten voor deherstructurering goed worden verwezenlijkt door hetvoorzleningenpakket te herstructureren langs tweelijnen; het Gemeentefonds en de AWBZ c.q.zorgverzekering. Gemeenten zijn danverantwoordelijk voor voorzieningen in de woon- enleefsfeer, zorgverzekeraars voor de zorg- en medischevoorzieningen. ZIJ zijn de beslissers, die daarvoor definanciële verantwoordelijkheid dragen. Deaanspraken, aard en omvang van de voorzieningenkunnen zij op de hun beschikbare financiëlemogelijkheden afstemmen. Aldus zijn de uitgavenbeheersbaar er is geen sprake van een "open einde"regeling waarvoor door de Rgf ten onrechte wordtgevreesd. Geüjksoortige voorzieningen worden langsdeze twee Ujnen bijeengebracht, hetgeen deafstemming tussen deze voorzieningen bevordert. Eenintegrale benadering van gehandicapten in de woonenleefsfeer enerzijds en in de zorgsector anderzijdskan hierdoor worden gewaarborgd. Hoewel deonderlinge samenhang van voorzieningen binnen dezeterreinen het meest manifest is. beseffen wij dat er ooktussen deze twee terreinen relaties zijn en bijsamenloop afstemming nodig is. Op de mogelijkhedendaarvoor gaan wij nog nader in.Een nadere wettelijke omschrijving van de individueleaanspraken op gehandicaptenvoorzieningen, zoals deSVr wenst, is strijdig met de decentralisatie naar degemeenten en de beoogde functionele decentralisatie inde zorgsector. De sterke inhoudelijke relatie tussenwoon- en vervoersvoorzieningen Is een reden te meervoor decentralisatie. Het is ongewenst dat het Rijk c.q.de wetgever van bovenaf op dit terrein zou gaanoptreden. Bij handhaving van de leefvoorzieningen inde AAW. met name de vervoersvoorzieningen, zoals deSVr voorstelt zal naar onze mening kostenbeheersingminder goed mogelijk zijn. Ook al worden voor detoekenning strengere criteria vastgesteld, er blijftsprake van min of meer gestandaardiseerdeverzekeringsaanspraken in plaats van op dit terreingewenste zorg op maat, afgestemd op de individuele enlokale situatie. Ook de mogelijkheid van (semi-)collectieve vervoersvoorzieningen ontbreekt in hetkader van de sociale verzekering.Door samenwerking van gemeenten, zorgverzekeraarsen zorgaanbieders, instanties en belangenorganisatiesdie deskundig zijn op het gehandicaptenterrein kaneen zoveel mogeUjk integrale benadering wordenbertikt. Het onderbrengen van alle voorzieningen inéén wetteÜJk- en uitvoeringskader, zoals deGehandicaptenraad wenst, achten wij echter nochwenselijk noch mogelijk. De huisvestlngs- envervoersbehoefte van gehandicapten kunnen het besteworden beoordeeld In het kader van het lokalegemeenteUjke beleid. De afweging en afstemming bijtffevoor gehandicapten noodzakelijke zorg- en medischevoorzieningen behoren binnen het zorgstelsel teworden gemaakt. De stroomlijning van hetvoorzleningenbeleid langs deze twee kanalen brengtveel verbeteringen met zich ten opzichte van de huidigesituatie.Er zullen wellicht nog wel enigeafbakeningsproblemen overblijven, maar deze zijntoch veel geringer dan in de huidige structuur.Wat het beginsel van één loket betreft, wordt dit nu inelk geval per categorie voorzieningen (werken, wonenen vervoer, zorg) bereikt. Weliswaar kan niet allesachter één loket worden geregeld, door destroomUjnlng wordt het stelsel wel doorzichtiger enworden coördinatie en informatie beter mogelijk.Hierop wordt In paragraaf 6. l verder ingegaan. jAOp andere hoofdpunten In de advisering geven wijverderop in deze algemene toeUchting onze reactie.2.3. Zelfstandig wonenDat ouderen en gehandicapten zo lang mogelijkzelfstandig moeten blijven wonen is en blijft eencentraal uitgangspunt, ook in het herziene stelsel.Gemeenten kunnen daaraan bijdragen door dezegroepen goede woon- en leefomstandigheden te bieden;de zorgverzekeraars door in voldoende mate en op deindividuele situatie afgestemde thuiszorg tewaarborgen, die in de AWBZ respectievelijk zorgwet


30 31wordt ondergebracht (gezinszorg, kruiswerk,hulpmiddelen). Dat er door beperkingen in de rechtenop voorzieningen, met name door een groter beroep tedoen op eigen (financiële) verantwoordelijkheid, eengrotere druk zou komen op de Intramurale zorg lijktons overdreven. De voorzieningen zelf zijn niet in hetgeding, een eigen aandeel in de kosten wordt in omvangbeperkt tenzij men deze kosten zelf kan dragen.Bovendien wordt in de intramurale zorg en thuiszorgin de AWBZ ook met de eigen financiële mogelijkhedenrekening gehouden. Uiteraard spelen bij de afwegingtussen de mogeÜJkheden en kosten van voorzieningenIn de thuissituatie ten opzichte van opname in eenintramurale instelling flnanciéle overwegingen eeni^kln verband hiermee hebben wij de keuze gemaaktom bij ingrijpende en kostbare woningaanpassingende verantwoordelijkheid voor beslissing en betalingniet bij de gemeenten maar bij de zorgverzekeraars teleggen. Dit heeft voordelen naar twee kanten:gemeenten (vooral kleine} hoeven geen financiëlebezwaren tegen deze hoge kosten te hebben, waardooranders de noodzaak van ongewenste resp. duurdereintramurale zorg kan ontstaan; zorgverzekeraarskunnen de kosten van dure woningaanpassingen enandere kosten van medische voorzieningen enthuiszorg beoordelen op aanvaardbaarheid en andersintramurale zorg bieden.Omgekeerd hebben de gemeenten deverantwoordelijkheid om voor passende (aangepaste)huisvesting te zorgen bij terugkeer vanuit intramurale:dfe in de thuissituatie. Alleen al door dezeraakvlakken en gezamenlijke belangen zijn wijoptimistisch over de samenwerking van gemeenten enzorgverzekeraars op dit terrein.2.4. Uitbreiding naar ouderen en budgettaireneutraliteitDe uitbreiding van de AAW-voorzieningen naar boven65-jarigen wordt gerealiseerd doordat devoorzieningen deels in de AWBZ wordenondergebracht, die geen leeftijdsgrens kent. terwijl deoverige voorzieningen worden overgeheveld naar degemeenten op grond van deze wet. waarin ook geenleeftijdsbeperking is opgenomen. De budgettaireneutraliteit bij deze overdrachten wordt als volgtgerealiseerd. De bedragen die met Inachtneming vanbudgettaire neutraliteit beschikbaar zijn voor de AAWvoorzieningendie naar de AWBZ gaan. worden aan datfonds toegevoegd. De bedragen die met inachtnemingvan budgettaire neutraliteit beschikbaar zijn voorAAW-voorzieningen. die naar de gemeenten gaan.worden aan het Gemeentefonds toegevoegd. Degemeenten worden geacht de totale kosten inclusief dievoor ouderen, hieruit te financieren. Zij moetendaartoe in staat zijn omdat zij een eigen beleid kunnenontwikkelen en deze wet voorziet In instrumenten totkostenbeheersing. Voor een verdere toelichting op definanciële en budgettaire aspecten verwijzen wij naarparagraaf 7. In het kader van het wetsontwerp totwijziging van de AOW (wijziging van hetuitkeringssysteem voor pensioengerechtigden met eenpartner die de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt}zal de eerste ondergetekende ingaan op opmerkingenover de voorgestelde AOW-maatregel. die onderdeelvormt van de maatregelen om budgettaire neutraliteitte realiseren voor financiële dekking van demeerkosten vanaf 1994.2.5. Bereikbaarheid voor de lagere inkomensToetssteen voor het beleid vanaf 1994 zal blijven dat devoorzieningen ook voor de lagere Inkomensgroepenbereikbaar zijn. Dit stelt grenzen aan eigen bijdragenen inkomensafhankelijkheid van voorzieningen.Maar wij vinden wel dat de gehandicapterespectievelijk het gezin waartoe hij/zij behoort eenzekere eigen verantwoordelijkheid heeft door naarvermogen bij te dragen in de kosten van devoorzieningen. De eigen bijdrage voor gemeenteUjkevoorzieningen voor gehandicaptenzal voor de lagere inkomensgroepen bij nadere regelengemaximeerd worden. Deze wet voorziet ook in demogelijkheid de vergoeding van de kosten vanvoorzieningen af te stemmen op het inkomen, waarbijhet bereik en de betaalbaarheid voor alleinkomensgroepen gewaarborgd moet blijven. Met hetoog hierop mogen de eigen bijdragen (vaste bedragen


32voor iedereen) en de inkomensafhankelijkevoorzieningen (afgestemd op inkomensgroepen), diedoor gemeenten en zorgverzekeraars worden gevraagd,niet een te zware druk leggen op het inkomen vangehandicapten. Dit ial uok voor ons een punt vanaandacht zijn. mede gezien de bezorgdheid van eenaantal adviesorganen dat het Inkomen van degehandicapte - vooral bij cumulatie van maatregelen -te zeer wordt aangesproken. Daarbij gaan wij er welvan uit dat de Algemene Bijstandswet een functie moetblijven vervullen ter tegemoetkoming in voor delaagste inkomens niet op te brengen eigen bijdragenalsmede bij een zodanige cumulatie van kosten datdeze de draagkracht van bovenminirnale Inkomens teboven gaat.Onder deze voorwaarden menen wij dat devoorzieningen voor iedereen bereikbaar blijven,ook voor de lagere inkomensgroepen. Wij zullen bij deevaluatie ook een onderzoek naar de werking van deeigen bijdrage en de effecten op het inkomenverrichten.3. Juridische vormgeving en InstrumentenDeze wet regelt de decentralisatie naar gemeenten vanvoorzieningen in de woon- en leefsfeer voorgehandicapten per l Januari 1994. Het betreft devoorzieningen die tot nu toe op grond van de RGSHGmogelijk waren en een deel van de voorzieningen dieop grond van artikel 57. tweede Ud van de AAW en deovereenkomstige bepalingen In deoverheidspensioenregelingen werden verstrekt. Deoverige voorzieningen betreffen hulpmiddelen,hulpverlening en genees- en heelkundigevoorzieningen, de laatste categorie op grond van heteerste Ud van artikel 57 AAW. c.a.. Deze voorzieningenworden voortaan verstrekt in het kader van de AWBZ.Voor deze overheveling is wijziging van de AWBZnodig. De wijze waarop dit kan worden vormgegeven.wordt bezien in relatie met de gefaseerde invoering vande nieuwe zorgverzekering door totale herziening vande AWBZ. De wijzigingen in de AWBZ vanwege deoverheveling van de betrokken AAW-voorzieningenvoor gehandicapten worden daarom niet in deze wetmeegenomen maar aizonderlijk geëffectueerd.3.1. Gemeentelijke zorgplicht en waarborgen voorgehandicaptenDe overdracht van het voorzieningenpakket voorgehandicapten naar gemeenten en AWBZ betekent datde betreffende bepalingen in de AAW en de daaropgebaseerde nadere regelen komen te vervallen, terwijlde RGSHG wordt ingetrokken. In plaats daarvan wordtin deze wet voorzien in een zorgplicht van gemeentenvoor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen voor gehandicapten. Voor de overigevoorzieningen, met name vaninkomensondersteunende aard. voorziet de ABW ree^^in een <strong>gemeentelijk</strong>e zorgpücht. Tot nu toe worden ^fsoortgelijke voorzieningen als in het AAW-pakketvanwege de leeftijdsgrens in de AAW reeds aan 65-plussers verstrekt in het kader van de ABW.Wij hebben gekozen voor het opnemen In deze wet vaneen <strong>gemeentelijk</strong>e zorgplicht voor woonvoorzieningen.vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve vangehandicapten zonder deze voorzieningen nader teomschrijven. Bij decentralisatie van beleid enoverdracht van financiële verantwoordelijkheid naargemeenten past het niet om aan hetvoorzleningenbeleid een nadere wettelijke invulling tegeven. Dat zou ook te weinig ruimte aan gemeentengeven voor lokale afstemming en voor het dragen vande financiële verantwoordelijkheid. j^Niettemin geven de bepalingen van deze wet naar onSFmening de gehandicapten voldoende zekerheid. Degemeenten moeten ingevolge deze wet een verordeningopstellen, waarbij ondermeer is geregeld In welkegevallen en In welke vorm een voorziening kan wordenverleend en welke criteria gelden voor de financiëletegemoetkomingen respectieveÜJk de hoogte vanforfaitaire vergoedingen. Zij moeten zich daarbijbaseren op het doel van deze voorzieningen: hetopheffen of verminderen van beperkingen voorgehandicapten bij het zelfstandig wonen en bij het zichbinnen of bulten de woning verplaatsen. De zorgplichthoudt dus in dat de gemeenten toereikende hulp bieden33


34 35in verband met deze beperkingen van gehandicapten,maar niet dat bij voorbaat aanspraken bestaan opbepaalde door de aanvrager gewenste voorzieningen.Wij wijzen erop dat thans in het kader van de AAWsprake is van een discretionalre bevoegdheid van deuitvoeringsorganen, met als uitgangspunt dat de meestgoedkope adekwate voorziening wordt geboden. DegemeenteUjke zorgpücht moet op dezelfde wijzeworden opgevat.De <strong>gemeentelijk</strong>e invulling maakt duidelijk welkevoorzieningen worden geboden, maar de reguleringhiervan zal van gemeente tot gemeente niet preciesgelijk zijn. Dat is inherent aan decentralisatie enlokale afstemming.Aj^vinden het wel van belang dat er een zekereaPftmmlng en harmonisatie van het gemeenteUjkbeleid op dit terrein zal zijn. De Vereniging vanNederlandse Gemeenten f<strong>VNG</strong>Ï heeft toegezegd met hetoog hierop in overleg met ons een modelverordening opte stellen. De ervaring hiermee op andere terreinenleert dat hiervan een coördinerende werking uitgaat.Veel gemeenten nemen een dergeüjk modelzondermeer over. Andere gemeenten, die ook eigenelementen willen inbrengen, zullen daarbij aan de(minimum) vereisten in de modelverordening voor hette voeren beleid geen afbreuk doen. Tenslotte wordt derechtszekerheid bevorderd door de in deze wetopgenomen beroepsprocedure. De beroepsinstantieszullen de gemeenteUjke beslissingen toetsen aan dezewet en de verordening.SÈBSLsactle QO advisering over waarborgenWij zijn niet bang voor wlUekeur In het gemeenteUjkbeleid, zoals de Gehandicaptenraad vreest. Degemeenten zijn gebonden aan hun zorgplicht, er is eenlokale politieke invulling van het beleid metdemocratische controle en de beroepsrechter kanzonodig corrigeren. Dat er geen sprake meer is vanlandeüjke uniformiteit zien wy Juist als een voordeel,omdat centrale regels minder recht kunnen doen aanhet individuele geval en de zorg voor lokaal afgestemdevoorzieningen meer passend kan zijn dan centraalomschreven voorzieningen. De rechtsgelijkheid isniet gelegen in de omstandigheid dat gehandicaptenoveral binnen Nederland in een bepaalde situatie exactdezelfde voorziening mogen verwachten, maar In hetfeit dat gehandicapten, ongeacht waar zij in Nederlandwonen, een adequate, dat wil zeggen een op het individuen de lokale omstandigheden afgestemde voorzieningmogen verwachten. Wij zijn het dan ook niet eens metde Raad dat op centraal niveau de beleidsbepalingInzake <strong>gemeentelijk</strong>e woon- en leefvoorzieningenmoet plaatsvinden, met centrale regeling van devoorzieningen. Onze rol zien wij beperkt tot eentoetsing van het <strong>gemeentelijk</strong> beleid aan deuitgangspunten van deze wet. Hetzelfde geldt overigensook voor het beleid In de zorgsector betreffende devoorzieningen voor gehandicapten in het kader van deAWBZ, respectievelijk zorgwet, naast het gebrulkeüjketoezicht op de zorgverzekeraars.De Raad voor de Volkshuisvesting vindt een poUtiekekeuze nodig wat betreft de vraag of het verkrijgen vanvoorzieningen door gehandicapten als een recht of alseen gunst moet worden opgevat. De Raad stelt dat hetom dermate elementaire voorzieningen gaat dat vaneen recht kan worden gesproken. In de wet zouden danook de aanspraken van gehandicapten opvoorzieningen en de condities voor medewerking vande overige betrokkenen moeten worden opgenomen.Wij menen dat met deze wetteUjke regeling er sprakebüjft van voldoende rechtswaarborgen voortoereikende hulp. De mogelijkheid voor de gemeentenom daartoe de passende voorzieningen te treffen, houdtook in dat de wet voldoende ruimte moet bieden in hetindividuele geval toereikende hulp te bieden. Wij zijnhet eens met de Raad dat er sprake Is van elementairevoorzieningen voor het maatschappelijkefunctioneren van gehandicapten. Dit zal In de<strong>gemeentelijk</strong>e praktijk, die uitwerking moet geven aande zorgplicht, ook als zodanig worden beleefd. Wijmenen dan ook dat decentralisatie verantwoord is, enhet beleid niet langer centraal moet worden bepaaldwaarbij de <strong>gemeentelijk</strong>e rol zou worden beperkt totmedebewind. De gemeenten hebben ook de taak omafspraken te maken met de overige betrokkenen overhet realiseren van de voorzieningen. Overigens wordtaan het door diverse adviesorganen geuitte bezwaar dat


36 37de invoeringstermijn van de wet te kort zou zijn.tegemoet gekomen. De wet zal voor wat devoorzieningenverstrekking betreft niet eerder danl januari 1994 in werking treden.3.3. OvergangsrechtSpeciale aandacht voor de aanspraken vangehandicapten is nodig voor degenen die ten tijde vande overdracht naar gemeenten en AWBZ over een ofmeer voorzieningen beschikken. De overname van delopende gevallen zal aanvankelijk voor een belangrijkdeel de uitvoering tn de nieuwe kaders bepalen. Om devoortzetting van lopende voorzieningen tewaarborgen, zijn in deze wet overgangsbepalingenopgenomen.Voor periodieke financiële tegemoetkomingen voorvervoerskosten wordt voorzien in eenovergangsperiode van 1994 tot 1996. In die periodekunnen de gemeenten de per l Januari 1994 bestaanderechten op deze tegemoetkomingen omzetten ingemeenteUjk vastgestelde rechten, waarbij er uiterlijkper l Januari 1996 sprake moet zijn van gelijkebehandeling met nieuwe gevallen. Een dergelijk langeperiode is gezien de omvang van de lopendetoekenningen nodig om de gemeenten voldoenderuimte te geven voor herbeoordeling en het geleidelijkverminderen van deze financiële tegemoetkomingen,respectieveUJk het bieden van vervoersvoorzieningenin natura. In ons overleg met de <strong>VNG</strong> is het belang vaneen dergelijke overgangsperiode door de <strong>VNG</strong>benadrukt, zodat bij de overname van lopendeaanspraken geen aanpassing nodig is maar dezegeleidelijk kan gebeuren. Deze geleidelijke aanpassingvan bestaande rechten is nodig om de toename vannieuwe gevallen, vooral van 65-plussers. financieel opte vangen.Voorzieningen in natura blijven ter beschikking voorde gebruiksduur respectievelijk contractsduur. Van ditlaatste zal vooral sprake zijn bij de bruikleen vanhulpmiddelen, waaronder vervoersmiddelen. Vanmogelijke herziening van aanspraken zal dus in hetalgemeen eerst sprake zijn vanaf 1994 voor definanciële rechten en overigens bij de noodzaak vanvervanging of verandering van verstrekkingen innatura.3.4. Instrumenten voor kostenbeheersingDeze wet moet de gemeenten -ok vcldccndemogelijkheden bieden tot kostenbeheersing. Gezien demogeUjkheden in deze wet voor nieuw beleid worden debeschikbare middelen door de toevoegingen aan hetGemeentefonds, in algemene zin toereikend geachtvoor een financieel verantwoorde overname door degemeenten. Maar de uitbreiding van de doelgroep, metname voor vervoersvoorzieningen, tot ouderen en detoenemende vergrijzing zuUen In de toekomst verderekostenbeheersing noodzakeUjk maken. In de eerste ^^plaats kan dit door vergroting van de doelmatigheidvan het gemeenteUjk huisvestingsbeleid envervoersbeleid worden bereikt.Maar wij vinden daarnaast ook een zekere versterkingvan de eigen verantwoordelijkheid van gehandicaptengewenst door een aanvaardbaar deel van de - vaakaanzienlijke - kosten voor eigen rekening te nemen.Deze bijdrage moet echter niet voorop staan, maar isvan belang om er mede voor te zorgen dat de kosten diemet deze voorzieningen zijn gemoeid in totaal en pergemeente niet verder stijgen. Daarbij zal een verschilIn de gevraagde bijdragen tussen de verschillendegemeenten moeten worden geaccepteerd. De gemeentemoet immers rekening houden met enerzijds deomvang van het beroep op voorzieningen, dat pergemeente kan uiteenlopen, en anderzijds de tinanci^|Bmiddelen. De Rgf heeft er op gewezen dat dit eenessentieel beginsel Is bij decentralisatie.De wet voorziet in de volgende mogelijkheden voor eenbijdrage van de gehandicapte in de kosten:a. een beperkte, wettelijk gemaximeerde eigen bijdrage.onafhankelijk van het Inkomen, met name voorwoningaanpassing en voorzieningen in natura;b. een inkomensafhankelijke bijdrage in de kostenvan woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen;c. doorberekening in de huur van een deel van dekosten van woningaanpassing (met inachtneming vande mogelijkheid van huursubsidie) en eigenfinanciering van dit deel bij eigen woningen.


38Afgezien van een wettelijk maximum voor de onderpunt a bedoelde eigen bijdrage, wülen wij geen centraleregels stellen voor de onder punt b en c genoemdebijdragen. Criteria hiervoor zijn mede bepalend voorde hoogte van de financiële tegemoetkomingen enpassen dus in de gemeenteUjke (model) verordening.Wij gaan er daarbij vanuit dat deze bijdragen alleennodig zijn om de financiering sluitend te maken en dusin omvang kunnen worden beperkt.3.5. Reactie OP advisering over eiqen bijdragenDe SVr adviseert voor de eigen bijdrage eenhardheidsclausule op te nemen tn verband metnpelijke financiële problemen om deze bijdrage tebetalen. Ook mag het betalen van een eigen bijdrageniet als voorwaarde worden gesteld om totverstrekking van een voorziening over te gaan.Wij menen dat gezien de beperkte werking van de eigenbijdrage, die niet geldt bij financiëletegemoetkomingen aan de gehandicapten, en demogelijkheid van een beroep op de ABW bij financiëleproblemen, er geen reden is om in de wet in eenhardheidsclausule te voorzien. Uiteraard staat het degemeente vrij in de verordening wel zo'n clausule op tenemen.Uit oogpunt van doelmatigheid moet het mogelijk zijnde eigen bijdrage te incasseren voordat totverstrekkingen wordt overgegaan. Dit Is echter medeafhankelijk van de aard en urgentie van devfl^Eienlng.De Gehandicaptenraad is van mening dat door denominale eigen bijdrage de laagste inkomensonevenredig zwaar worden getroffen. De bijstandbeschermt slechts Inkomens op en vlak boven hetminimum. De lasten in verband metInkomensafhankelijke bijdragen cumuleren hetzwaarst bij de midden-inkomens. De gevraagdebijdragen kunnen ongewenste gevolgen hebbendoordat men afziet van een voorziening.Wij vinden een beperkte eigen verantwoordelijkheidvoor de kosten van voorzieningen verantwoord. Omdatbij de noodzakelijke kostenbeheersing het accent ligtop doelmatigheid In het voorzlenlngenbeleld enniveaumaatregelen voor kostenvergoedingen,verwachten wij niet dat bij toepassing van eigenbijdragen als aanvullend Instrument er sprake zal zijnvan een onevenredig aanspreken van (het Inkomenvan) de gehandicapte. Voor duurdere voorzieningenwaarvan de lasten grotendeels door de overheidworden betaald, zal een eigen bijdrage, nominaal ofinkomensafhankelijk, geen aanleiding zijn omdaarvan af te zien. Voor kleine voorzieningen is deeigen bijdrage naar onze mening een doelmatiginstrument bij de afweging om deze al dan niet aan tevragen. Hiermee geven wij tevens antwoord op demening van de meerderheid van de voorlopige Raadvoor het Ouderenbeleid, die vreest dat eigen bijdragentot terughoudendheid In het aanvragen vanvoorzieningen zuUen lelden, terwijl de hogeinningskosten wellicht het heffen van eigen bijdragenweinig zinvol maakt. Wat dit laatste betreftverwachten wij dat het belang dat de voorziening voorde betrokkene heeft in het algemeen niet totinningsproblemen zal lelden.De Raad voor de Volkshuisvesting alsook de COG heefternstige bedenkingen tegen het eigen aandeel vangehandicapten in de kosten van woningaanpassing,dat nodig is omdat het budget wordt vastgesteld op 75%overheidssubsidie en 25% financiering via de huur ofde eigen woning. De Raad stelt voor in plaats daarvaneen inkomensafhankelijke regeling te treffen. Wijwijzen erop dat de hogere huur als gevolg van dewoningaanpassing voor gehandicapten die inaanmerking komen voor huursubsidie, op degebrulkeüjke wtjze zal worden gecompenseerd. Omdateen groot deel van de gehandicapten daarvoor inaanmerking komt. Is gekozen voor doorberekening inde huur met individuele huursubsidie in plaats van eenspecifieke inkomensafhankelijke regeling. Als déwoningaanpassing tot zulke hoge woonlasten Leidt dathet Inkomen te zwaar belast wordt, kan de gemeentegebruik maken van de mogelijkheid aanvullendeinkomensaihankelijke subsidievoorwaarden op tenemen in de verordening. Ook voor de gehandicapteeigenaar-bewoner kan de gemeente naderesubsidievoorwaarden stellen, waarbij het inkomen39


40een rol kan spelen. Daarbij kan ondermeer wordengedacht aan het verstrekken van gemeentegarantie enfinanciering vla de <strong>gemeentelijk</strong>e kredietbanken.Door deze verschillende mogelijkheden zijnaangepaste woningen ook voor de lagereinkomensgroepen nog steeds bereikbaar.3.6. Wijziging van andere wettenDeze wet voorziet tenslotte ook In de wijziging van eenaantal andere wetten, die met de herziening van hetvoorzieningenstelsel samenhangen. De beëindigingvan de AAW-voorzieningen krachtens artikel 57,tweede Ud en de genees- en heelkundige voorzieningeningevolge artikel 57. eerste Ud heeft ook gevolgen voorandere wetten en uitvoeringsorganen. Voor (gewezen)ambtenaren, miUtairen en spoorwegpersoneel wordendezelfde voorzieningen als In de AAW tot nu toeverstrekt op grond van voor deze groepen geldendespecifieke regelingen. De overeenkomstige bepalingenin die wetten moeten dus eveneens worden aangepast.De overdracht van de AAW-voorzieningen naargemeentenen AWBZ betekent dus tevens eenoverdracht van de betreffende taken van depensioenfondsen voor deze groepen, die voor dezevoorzieningen voortaan primair ook op de gemeentenen zorgverzekeraars aangewezen zijn.3.7. Wetgeving QP het VRQM-terreinDe tweede ondergetekende heeft zich nader beradenover de wijzigingen die In de brief van 6 mei 1991zijn aangekondigd.Geconcludeerd Is, dat slechts in de Huurprijzenwetwoonruimte en de Woningwet enkele wijzigingenmoeten worden aangebracht. De Huurprijzenwetwoonruimte behoeft enige aanpassing in verbandmet de wenselijkheid om het niet gesubsidieerdedeel van de kosten van een bouwkundige ofwoontechnische ingreep aan of in de woonruimteIn de huur te kunnen doorberekenen. De Woning^É^dient op enkele plaatsen te worden aangevuld me^^het oog op het verlenen van de bevoegdheid aan degemeente om een verhuurder zonodig te dwingen Inof aan de woning een Ingreep te verrichten.Aanpassing van de Wet individuele huursubsidie(hierna te noemen: de Wet IHS) wordt bij naderinzien niet noodzakelijk geacht. De financiëlegevolgen van een woningaanpassing voor huurdersmet een minimum-inkomen zuUen zonderwijziging van de Wet IHS in voldoende matekunnen worden ondervangen. Een (deel van de)huurverhoging zal door een hogere huursubsidiekunnen worden gecompenseerd. Ook by een geringetussentijdse huurverhoging is dat onder de huidigeWet IHS mogelijk. Artikel 21. tweede Ud. van de yjÊLIHS opent de mogelijkheid om af te wijken van hertnlnimum-bedrag aan tussentijdse huurverhogingdat geldt als voorwaarde voor het bijstellen van hetsubsidiebedrag of het alsnog verstrekken vanhuursubsidie ingevolge dat artikel. Artikel 17.eerste lid. onder e. van de Wet IHS maakt overschrijdingmogeUJk van de ingevolge die wetgeldende maximale huurgrens voor bijvoorbeeld41


42 43huurders van aangepaste woningen.In voorkomende gevallen zouden deze huurders ooknog door de <strong>gemeentelijk</strong>e subsidiegever of deverhuurder tegemoet kunnen worden gekomen. Eengemeente zal namelijk onder de Wet voorzieningengehandicapten de vrijheid hebben om bij hetverlenen van financiële tegemoetkomingen eeninkomenstoets te hanteren. Bij het vaststellen vande hoogte van een subsidie aan de verhuurder voorhet verrichten van een Ingreep kan een gemeentederhalve het inkomen van de gehandicapte huurderten behoeve van wie de woning wordt aangepast, alsfactor meewegen. De verhuurder kan verder bij het^"*-t bepalen van het bedrag aan huurverhoging acht(plaan op de uitwerking die een huurverhoging op dehoogte van de door de huurder te ontvangenhuursubsidie heeft.Deze mogelijkheden komen in belangrijke matetegemoet aan de bezwaren van de Raad voor deVolkshuisvesting in verband met de werking van deindividuele huursubsidie en de wettelijke regelingvoor de huurprijzen woonruimte. BIJ de IHS zalechter het systeem van kwaliteitskortingen vankracht bÜJven. In het kader van de huurprijzenregelingzal de maximaal redelijke huur doorkosten van woningaanpassing overschredenkunnen worden, maar de trendmatige huurverhogingblijft wel op de aangepaste huur vanJpepassing.Podra deze huurder het huurcontract beëindigt enmet een nieuwe huurder een nieuw huurcontractwordt afgesloten, verandert de situatie. Als op hetnieuwe huurcontract huurllberalisaUe vantoepassing is geldt de Huurprijzenwet woonruimteniet meer. Als voor de nieuwe huurder geengeliberaliseerd contract geldt, is voor de nieuwehuurder de trendmatige huurverhoging niet vantoepassing.De Raad voor de Volkshuisvesting wijst op derisico's voor verhuurders, met wiens belangen opevenwichtige wijze rekening moet wordengehouden. De Raad Is daarom, evenals de Rgf. tegenhet stopzetten van de verwljder-subsidles en wijstverder op de exploltatierisico's wanneer de relatietussen huurder en verhuurder vroegtijdig wordtverbroken en op de problemen van herverhuur vaneen aangepaste woning. Het niet langer subsidierenvan verwijderingen is reeds per l januari 1992ingevoerd in verband met de onwenselijkheid vansubsidiering van kapitaalvernietiging. Van grootbelang is dat aangebrachte voorzieningen wordenhergebruikt door verhuizing van een anderegehandicapte naar de aangepaste woning. Hiertoedienen mede de middelen voor verhuiskostenvergoedingendie in het budget aan gemeenten wordenovergedragen.De risico's voor de verhuurder worden beperktdoordat hy de niet gesubsidieerde kosten vanwoningaanpassing in overleg met de huurder kandoorberekenen in de huur, met trendmatigeaanpassing daarvan. Het rijk onderkent het risicovan leegstand na verhuizing of overUjden van degehandicapte. Naast de normale tegemoetkomingvoor mutatie leegstand in de exploitatiebijdragenzal bij de voeding van het Gemeentefonds vanaf1994 een bedrag voor extra leegstand wordentoegevoegd. De gemeente heeft er belang bij deverhuurder snel aan een nieuwe gehandicaptehuurder te helpen omdat deze anders de gemeentezal aanspreken voor de huurderving. Een goederegistratie van reeds aangepaste woningen, metinformatie over leegstand en verhuur, kan eensneUe en goed passende woningtoewijzing voorgehandicapten bewerkstelligen.De Raad voor de Volkshuisvesting meent inverband hiermee dat het belang van een goederegistratie een wettelijke verplichting rechtvaardigt.Wy menen dat de gemeenten dit belang zullenonderkennen, maar het lijkt ons meer een elementvoor de (model) subsidieverordening dan een op tenemen wettelijke verpUchting.Ruim vóór de inwerkingtreding van deze wet zal eendoor VROM In overleg met de <strong>VNG</strong> ontwikkeldsysteem voor de registratie van aangepaste en


44gemakkelijk aanpasbare woningen gereed zijn. Hetverdient aanbeveling dit registratiesysteem op enin te zetten op het niveau waarwoningmarktpror'ïssen zich ontwikkelen. Hiermeekan een doelmatig beleid, gezien de schaalvoordelenvan inter<strong>gemeentelijk</strong>e samenwerking,worden gestimuleerd. Overigens zij opgemerkt, dataangebrachte voorzieningen in het algemeen eenwoning niet minder geschikt maken voor bewoningdoor niet-gehandicapten.4. VoorzteningenterreinenHet onderscheid tussen leetVoorzieningen,woonvoorzieningen, zorgvoorzieningen eninkomensondersteunende voorzieningen ismaatgevend voor de ordening van verantwoordelijkhedenen bevoegdheden in regelgeving enuitvoering.4.1. LeefvoorzieningenTot dusverre wordt het begrip leervoorzieningen inde AAW-praktijk gebruikt als verzamelnaam vooralle voorzieningen gericht op het verminderen ofopheffen van belemmeringen in de leefsituatie, teronderscheiding van werkvoorzieningen (hulpmiddelenbij het werk. aanpassing van de werkplek,scholing en het vervoer naar werk). Daarnaast zijner onderwijsvoorzieningen (hulpmiddelen bij hetonderwijs, extra kosten voor gehandicapten van deonderwijsinstellingen, vervoer naar scholen), dieook niet in deze herstructurering zijn betrokkenmaar als voorbereiding op arbeid tot de werkvoorzieningenworden gerekend. In het gemaakteonderscheid zijn de leefvoorzieningen in enge zinbeperkt tot de voorzieningen voor vervoerbuitenshuis en de rolstoelen. De hulpmiddelen voorverplaatsing binnen worden voortaan tot dezorgvoorzieningen gerekend. Rolstoelen kunnenzowel dienen voor verplaatsing in huis alsbuitenshuls. Bij deze voorziening is er tot nu toe eenonderscheid tussen intramurale zorg (AWBZ) en dethuiszorg (AAW) met voor boven 65-jarigethuiswonenden verstrekking van rolstoelen vla deABW.De vraag nf de rolsto" 1 tot de categorie leefvoorzieningenof zorgvoorzieningen moet wordengerekend, is niet eenduidig te beantwoorden. DeZieKcnfondsraad is in meerderheid van mening datde rolstoelverstrekking aan zelfstandig wonendegehandicapten past in de zorgsector, mede gezien deafstemming met de intramurale zorg en met de zorgin de thuissituatie. De SVr en andere adviesorganenbenadrukken de samenhang en afstemming met dewoon- en leefsituatie en de woon- en vervoersvoo«Pzieningen.De keuze voor gemeenten of zorgsector heeft beidevoor- en nadelen. Bij de keuze voor gemeentenvraagt de afstemming tussen de verlening vanrolstoelen door gemeenten in de thuissituatie endoor de AWBZ in het kader van de zorg doorInstellingen bijzondere aandacht, met name in het"grensverkeer" bij opname of vertrek uit een AWBZmstelllng.Bij de keuze voor de zorgsector ontstaan anderebehoeften aan en mogelijke problemen bij deafstemming met woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen.De (aangepaste) woning eninrichting daarvan moet geschikt zijn voor derolstoel en omgekeerd; de rolstoel moet "passen" inde (aangepaste) auto of in de rolstoeltaxi.Bij de afweging hebben wij ervoor gekozen dedirecte koppeling met de woon- en leefsituatie entussen vervoersvoorzieningen onderling in stand tehouden en de rolstoelvoorziening, zoals die nu inhet kader van de AAW plaats heeft, over te dragenaan de gemeenten. De rolstoelvoorziening die alsonderdeel van de zorg tn de AWBZ wordt geboden,blijft in dat kader. De gevolgen van deze keuze voorde over te dragen budgetten naar de gemeenten en deAWBZ zijn verwerkt in de financiële paragraaf.De vervoersvoorzieningen, waarvoor de gemeentenverantwoordelijk worden, betreffen daardoorautovervoer, buitenwagens voor gehandicapten.45


46 47taxivervoer (inclusief rolstoeltaxi) en ookrolstoelen.In het kader van de AAW worden voor deze vormenvan vervoer de volgende voorzieningen verstrekt;-vergoeding van de kosten voor aanpassing van deeigen auto;-verstrekking van een aangepaste bruikleenauto,vooral voor woon-werk-vervoer;-verstrekking van een aan de handicap aangepastegesloten bultenwagen;- verstrekking van een rolstoel In eigendom ofbruikleen voor verplaatsing binnen en/of buiten;»-vergoeding van de gebruikskosten van een autooor woon-werk-verkeer en/of een vergoeding voorprtvégebrulk voor 5.000 km. per Jaar, in 1992beperkt tot 4.500 km. per jaar (voor de eigen autoƒ2.835.-);-vergoeding voor kosten van taxigcbruik overeenkomstighet autokostenforfalt van ƒ 2.835,--ln1992.Zoals reeds in de inleiding is aangeduid zullen devergoeding voor de kosten van het privègebruik vaneen auto en de vergoeding voor de kosten vantaxigebruik in 1993 in twee stappen van elk 10%verder worden verlaagd.Het gaat dus om twee soorten voorzieningen: a.incidentele verstrekking van een aangepastvervoermiddel,C "~i eventuele verdere aanpassingenidien en opnieuw verstrekking na afloop van degebruiksduur van het vervoermiddel; b. periodiekeverstrekking van een forfaitaire vergoeding voor degebruikskosten van het vervoermiddel, respectievelijkvoor taxivervoer als men geen eigenvervoermiddel heeft.Op het moment van de overheveling van dezevoorzieningen naar de gemeenten zullen deze in delopende gevallen aansluiten bij de eerderetoekenningen in het kader van de AAW. Vanafl Januari 1994 gelden de in deze wet opgenomenovergangsbepalingen.Kenmerkend voor de decentralisatie naar degemeenten is. dat deze een eigen beleid kunnen gaanvoeren, afgestemd op de lokale woon-enleefomstandigheden en op de lokalevervoersmogeUjkheden. Ook met de gezins - enpersoonlijke omstandigheden van de gehandicaptekunnen de gemeenten bij de individuele beslissingenbeter rekening houden dan in de centraalgestuurde uitvoering van de AAW. die meergestandaardiseerde voorzieningen impliceert. Dezemogelijkheden van maatwerk, afgestemd op deindividuele en de lokale situatie, zijn voor ons eenbelangrijke reden bij de keuze voor overdracht aande gemeenten. Zij kunnen mede door lokalerespectievelijk regionale vervoersvoorzieningen endoor de wijze van huisvesting, zoals dicht bijopenbaar vervoer en andere voorzieningen, demobiüteit en de deelname aan het maatschappelijkverkeer van gehandicapten bevorderen en hebbendoor de aan hen opgedragen zorg op dit terrein daarook financieel belang bij. Het voorgaande neemtniet weg dat de gemeenten voor de vervoersvoorzieningenten behoeve van de gehandicapten nadereregels moeten opstellen in het kader van het doorhen te voeren beleid die de aard en inhoud van devoorzieningen nader zullen aangeven.Wij gaan er echter niet van uit dat de vormgevingvan dit beleid en de criteria voor de voorzieningenlandelijk geUjk zullen zijn. Dat is niet mogelijk enniet gewenst gezien de lokale en regionaleverschillen tussen de gemeenten, die mede bepalendzijn voor de zorg op dit terrein.4.2. WoonvoorzieningenTot nu toe zijn de woonvoorzieningen niet in éénkader geregeld. De bouwkundige voorzieningenvoor aangepaste woningen worden verstrekt opgrond van de RGSHG van het Ministerie van VROM.De financiële tegemoetkomingen in de kosten vande aanpassing van de inrichting van de woningworden verstrekt op grond van de AAW. die tot hetterrein van het Ministerie van SZW behoort. Dezeafbakening heeft voortdurend tot afstem-


48 49mingsproblemen geleid. Zowel over de vraag ofbepaalde voorzieningen tot het ene of tot het andereterrein behoren, als door de uitvoering doorverschillende instanties.De discussie of alle woonvoorzieningen niet in éénregeling kunnen worden ondergebracht is nuopgelost door de keuze voor decentralisatie naar degemeenten op grond van deze wet.Deze keuze maakt het mogelijk om een integralebenadering te volgen bij het aanpassen van dewoonomstandigheden aan de betreffende handicap.Decentralisatie van de zorg kan uiteraard ook bijde woonvoorzieningen bijdragen tot een betereafstemming op de lokale omstandigheden.Volledige decentralisatie van de zorg voor allewoonvoorzieningen naar de gemeenten biedtbovendien het belangrijke voordeel dat zowel het tevoeren beleid als de feitelijke toekenning vanvoorzieningen als de financiering alle in één handzijn. Naar verwachting zal hiervan een positieveinvloed uitgaan op zowel de kwaliteit van devoorzieningen als op de beheersing van de kosten.Voor wat betreft het leeuwendeel van de woonvoorzieningendie thans verstrekt worden - dat zijn dein het kader van de RGSHG verstrekte woonvoorzieningen- is de situatie thans een andere:gemeenten zijn uitsluitend verantwoordelijk voorde toekenning: het Ministerie van VROM draagtzorg voor financiering en bepaalt het beleid.De RGSHG voorziet in de mogelijkheid vansubsidiering in de kosten van:-bouwkundig of woontechnlsche ingrepen in of aande woonruimte;-onderhoud, keuring en reparatie van bepaaldeaanpassingen;-verhuizing naar en inrichting van een anderewoonruimte:-gederfde huur voor de periode waarin een ingreepaan of in de woning wordt verricht of gederfde huurin verband met het onverhuurd blijven van een leeggekomen, aangepaste woning;-tijdelijke huisvesting van de gehandicapte inverband met het aanpassen van de woning.In het kader van de AAW worden vergoedingengegeven voor de kosten van aanpassingen van deinrichting van de woning. Het betreft in hoofdzaakvoorzieningen voor vloeren, deuren, vensters entrappen.Het gaat dus bij woonvoorzieningen In hetalgemeen om incidentele verstrekkingen,afgestemd op de kosten van de aanpassingen.Sommige voorzieningen, zoals voor verhuizing enwoninginrichting, zijn genormeerd door forfaitairebedragen.De vergoedingen voor woonruimte-aanpassing en^huurderving worden aan de eigenaar van de ^Jwoonruimte verstrekt; de overige vergoedingen aande gehandicapte zelf. ook voor woningaanpassingals deze zelf eigenaar is.Bij de decentralisatie van de RGSHG-voorzieningenen de overheveling van de AAWwoonvoorzleningennaar de gemeenten zullen dezeverstrekklngsvormen een rol blijven spelen. Hetgaat er om de gehandicapte geschikte woonruimtete bieden, zodat deze zelfstandig kan bUjven wonen.Afhankelijk van ondermeer de gezinsomstandighedenen de aard van de handicap kan ditaanbod de aanpassing van de huidige woonruimteof andere passende huisvesting inhouden. Daarbijis vaak ook aanpassing van de woninglnricht itinfl^nodig. Deze voorzieningen zijn mede afhankeUjt teüil^van het gemeenteUjk huisvestingsbeleid enwoningtoewijzingsbeleid, wy gaan er van uit dat degemeenten In overleg met woningbouwcorporatiesen partlcuUere huiseigenaren dit beleid voorgehandicapten, mede in relatie met het huisvestingsbeleidvoor ouderen, verder zullen ontwikkelen.Het vervallen van de gedetailleerde regels van deRGSHG geeft de gemeenten meer beleidsruimte omaan de Instrumenten en voorzieningen op ditterrein zetf vorm te geven. Dit geldt ook voor derelatie met huiseigenaren in verband met


50 51woningaanpassing. De afspraken over hunmedewerking aan woningaanpassing, büjvendgebruik van aangepaste woningen voor gehandicapten,het terugbrengen van woningen Indezelfde staat als dat wensclilk is en de daarmeesamenhangende financiële aspecten zijn een zaakvan gemeenteUjk beleid.Hetzelfde geldt voor de vaststelling van de hoogtevan de financiële tegemoetkomingen in de kosten.Bij het regelen van de verstrekking van financiëletegemoetkomingen in de kosten van bouwkundigeen woontechnische ingrepen in of aan de woningkunnen gemeenten de hoogte van desubsidiebedragen zodanig vaststellen dat een deelPan de kosten van die ingrepen voor rekening vande verhuurder van de woning blijft. De voorgesteldewijzigingen van de Huurprijzenwet woonruimte ende in de (artlkelsgewijze) toeüchting op diewijziging besproken voorgenomen aanpassing vanhet Besluit huurprijzenwet woonruimte geven eennadere regeling voor die gevallen waarin deverhuurder de door hemzelf gedrageninvesteringskosten wil doorberekenen In de huur.Bij aanpassing van de eigen woning van eengehandicapte is een eigen aandeel van deze in definanciering daarvan mogelijk.Ook kunnen de gemeenten bij de vergoeding vankosten op grond van deze wet rekening houden methet eigen (gezins-)lnkomen. Tevens blijft uitangspuntdat de overgedragen rijksmiddelen er inoorzien dat de kosten grotendeels door de overheidworden gedragen, zodat het eigen aandeel in dekosten beperkt kan blijven.De criteria voor de hoogte van de financiëletegemoetkomingen moeten In de gemeenteUjkeverordening respectleveüjk daarop gebaseerderichtlijnen worden vastgelegd, zodat zij aan degenoemde uitgangspunten kunnen worden getoetst.In deze verordening worden ook de vormen vangemeenteUjk beleid voor de woonvoorzieningenvastgelegd.Evenals bij de vervoersvoorztrningen gaan wij erechter niet van uit dat de voorzieningen en criteria«daarvoor landelijk gelijk zullen zijn gezien deafstemming op de lokale mogelijkheden enomstandigheden op dit terrein.4.3. ZorgvoorzieningenIn onze nota van Juni 1990 hebben wij de knelpuntenaangegeven, die zich voordoen doordatmedische- en zorgvoorzieningen voor gehandicaptenin verschillende kaders, de AAW. de ziektekostenregelingenen de thuiszorg- subsidieregelingenzijn opgenomen. Men moet vaak gelijktijdig ofachtereenvolgens naar verschillende lokettenomdat de betreflende ziekte of handicap het gebruikvan een aantal voorzieningen met zich brengt. Zo isbijvoorbeeld het gebruik van hulpmiddelen(kruiswerk) en huishoudelijke hulp (gezinsverzorging)In tijdsduur beperkt, zodat men daarna voordezelfde voorzieningen een beroep moet doen op deAAW. De afbakening van de voorzieningen isgedetailleerd geregeld. Het accent by de hulpverleningligt meer bij de beoordeling wie voor watverantwoordelijk is dan by de doelmatigheid ensamenhang van de hulp. Nieuwe ontwikkelingenkunnen leiden tot een onverkwikkeUJkestrijdvraag wie verantwoordelijk is (voorbeeld:thuiszorg voor patiënten met sondevoeding).Wij willen aan deze problemen structureel eeneinde maken door alle medische- en zorgvoorzieningenin het kader van de nieuwe zorgverzekeringbijeen te brengen. Hierdoor wordt eenintegrale benadering van de medische voorzieningenen thuiszorg voor mensen met een ziekte ofgebrek mogelijk. Naast meer samenhang is ookgrotere doelmatigheid hierbij uitgangspunt, metversterking van de verantwoordeUjkheid vanzorgverzekeraars, zorg-aanbieders en verzekerden.De hulpverlening en de verstrekkingen zullenminder gedetailleerd worden geregeld. Eigenkeuzemogelijkheden worden hierdoor groter.Eventueel kan de mogeUJkheld van eencUëntgebonden budget hieraan ook bijdragen. Ookbij deze voorzieningen kan de hulpverlening dan


52 53beter op de individuele omstandigheden enmogelijkheden worden afgestemd.In het kader van de AAW worden genees- enheelkundige voorzieningen en leerVoorzleningenverstrekt, die van gelijksoortige aard zijn of sterksamenhangen met de verstrekkingen in deziektekostenregelingen en de hulpverlening in dezorgsector.Deze voorzieningen kunnen in de volgendecategorieën worden ingedeeld:-ADL-hulpmiddelen voor het dagelijksfunctioneren (algemene dageUjkse levensverrichtingenals slapen, zich wassen, aan- en uitkleden,eten en drinken, zitten):-ADL-hulp in de thuiszorg voor assistentie bij hetdagelijks functioneren;-hulpmiddelen voor het huishouden, zoals voor hetkoken, (af-)wassen. schoonmaken, verzorgen vankinderen:-huishoudelijke (particuliere) hulp voor dezewerkzaamheden;-hulpmiddelen voor de communicatie, zoals voorhet lezen, schrijven, horen, telecommunicatie(telefoons e.d.), alarmerlngsapparatuur en audiovisuelehulpmiddelen:-genees- en heelkundige voorzieningen, zoalshulpmiddelen voor medische (thuisjbehandeling.orthesen en prothesen, dleetkosten.Het gaat hierbij om hulpmiddelen of hulpverleningdie ook In de zorgsector op het terrein van WVCgebruikt, respectievelijk geboden worden, hetzij inde Intramurale zorg. hetzij in de gezinsverzorging,het kruiswerk c.q. de thuisverpleging alsmede in derevaüdatlesector. Er is dus geen sprake van voor deontvangende Instanties onbekende taken ofvoorzieningen, maar van een integratie van dezevoorzieningen op het terrein van de medische- enmaatschappelijke hulpverlening. Als zodanighoudt dit verband met de zorgvernieuwing ennieuwe wetgeving op dit terrein met een herordeningvan het totale voorzieningenpakket en eengefaseerde invoering van verbreding van de AWBZtot een totale zorgwet. In verband hiermee is thansnog niet precies aan te geven hoe de overheveling eninpassing van deze AAW-voorzlenlngen in hetkader van de AWBZ, respernevelljk dr nieuwezorgwet zal gebeuren.Bij de overheveling van voorzieningen naar dezorgsector zijn ook enkele onderdelen van hethuisvestingsbeleid van VROM betrokken. Het gaatom de ADL-clusterwoningen en de woningaanpassingenboven ƒ 45.000.-. Het Is van belang dat dekostbare vormen van aangepast wonen in relatieworden gebracht rnet de andere vormen vanhuisvesting en zorg voor gehandicapten en ouderefljin het kader van de AWBZ. Dit om een goedeafweging van deze voorzieningen en de kostendaarvan te bereiken.Bij de ADL-clusterwoningen gaat het tevens om desamenhang met de ADL-asslstentie omdat beidevoorzieningen samen moeten worden verstrekt,zoals nu in het kader van de RGSHG en de AAW hetgeval is. Gezamenlijke overheveling naar de AWBZligt ook hierom in de rede. Bij de woningaanpassingenboven ƒ 45.000.-. de huidige grens voorrijksgoedkeuring. is er ook nu al een beoordeling ofdeze hoge kosten aanvaardbaar zijn in afwegingmet andere alternatieven, waaronder ookintramurale opname. Mede omdat het hierbij inhet algemeen om een grote mate van gehandicaptheidgaat. waarvoor ook andere hulp nodig kanzijn. Is het gewenst de beoordeling hiervan bij dezorgsector te leggen.4.4. Inkomensondersteunende voorzien^rigenBehalve verstrekkingen in natura en verstrekkingenin geld voor de kosten van aanschaf of gebruikvan bepaalde voorzieningen, kent de AAW op ditmoment ook de verstrekking van periodiekeuitkeringen die niet gebonden zijn aan eenbepaalde voorziening, maar een compensatie gevenvoor extra kosten verbonden aan op zich normalehuishoudelijke uitgaven, waartoe ook de kosten


54voor ontwikkeling of ontspanning wordengerekend. Deze hogere dan normale kosten zijnverbonden met een bepaalde ziekte of gebrek, dieondermeer kan lelden tot hogere voedlngskosten(dieten), extra sUjtage van kleding en beddegoed.extra waskosten, hogere stookkosten, hogeretelefoonkosten. Deze kosten hangen af van de aardvan de ziekte respectieve Üj k handicap en doen zichdus niet alle tegelijk voor.Strekken andere financiële vergoedingen enoe omde gehandicapte geheel of gedeelteUjk tegemoet tekomen in de kosten van aanschaf of gebruik vaneen voorziening die de belemmeringen in hetdagelijks leven zoveel mogelijk wegneemt, deOnderhavige vergoedingen strekken er in eersteinstantie toe om de gevolgen voor het inkomen vande gehandicapte te mitigeren. Als zodanig passendeze voorzieningen naar hun aard beter In hetkader van de bijzondere bijstand, die bij extrakosten in inkomenshulp voorziet, dan in eenvoorzieningenwet voor gehandicapten of in eenzorgverzekering, die voorzien in bepaalde vormenvan zorg. Het ligt ook niet in de rede om dezevoorzieningen in de AAW te handhaven, medeomdat de één-loketbenadering met integralebehandeling door de gemeente dan weer wordtdoorbroken. De overdracht naar de bijzonderebijstand biedt tevens de mogeUjkheld om deze extrakosten en de mogelijkheden daarin zelf te voorziener individueel vast te stellen en levert daarmeeik een bijdrage tot kostenbeheersing. C i i5. Samenhang en afstemming tussen de voorztenlrLffenterretncnWij gaan ervan uit dat met de ingrijpende herstructureringvan het stelsel van voorzieningen voorgehandicapten langs de hiervoor weergegevenlijnen, de voorwaarden zijn geschapen voor deafstemming van beleid en uitvoering op <strong>gemeentelijk</strong>vlak en in de sector van maatschappelijke enmedische zorg.5. l. GemeentenVeel gemeenten hebben vanuit hun verantwoordelijkheidvoor het welzijn van hun burgers eenbeleid ontwikkeld voor ouderen en gehandicapten.Voor een belangrijk deel overlappen problemen bijdeze groepen in verband met optredendefunctionele belemmeringen elkaar. In de overdrachtvan de zorg voor woon- en leefvoorzieningenvoor gehandicapten met de financiële middelendaarvoor en de uitbreiding van de AAWleefvoorzienlngennaar ouderen, zien wijbelangrijke impulsen om aan het gemeenteUjkbeleid voor ouderen en gehandicapten verder vormen inhoud te geven. Daarnaast vereisen uiteraardook de problemen van jongere gehandicapten denodige aandacht.Het beleid op dit terrein zal een goede coördinatietussen huisvestingsbeleid, verkeers- en vervoersbeleiden sociale zorg vereisen. Wij zien hetals een pluspunt dat door de grotere <strong>gemeentelijk</strong>everantwoordelijkheid voor gehandicapten debelangen van deze groep tn het beleid de nodigeaandacht zullen krijgen. We gaan ervan uit dat ditbeleid in samenspraak met hun organisaties wordtontwikkeld.Ook bij de uitvoering van het beleid is een integralebenadering uitgangspunt. Wij vertrouwen erop datde gemeenten hierbij de één-loketbenadering zullenvolgen. Het gaat hierbij met name om één adreswaar de gehandicapte met zijn hulpvragen terechtkan en waar de behandeling daarvan wordtgecoördineerd. Bij de totale afhandeling kunnenverschillende instanties betrokken zijn, maar decoördinatie hiervan vanuit één punt voorkomt datde betrokkene zJJn eigen weg moet vinden en. bevordert afstemming van de voorzieningen.Hierbij is ook een integrale advisering van belangals er sprake is van samenhangende voorzieningen.De Gemeenschappelijke Medische Dienst(GMD) heeft op het hele voorzlenlngenterTein voorgehandicapten veel deskundigheid en technischekennis In huis, hetgeen evenzeer geldt voor het55


56 57Algemeen burgelijk pensioenfonds (Abp) en hetSpoorwegpensioenfonds (Spf) vanuit hun bijzondereverantwoordelijkheid voor de voorzieningenvoor het overheidspersoneel. Wij nemen aan dat degemeenten hiervan gebruik zullen maken (ofblijven maken bij woningaanpassing) als dezeknow-how voor de te treffen voorzieningen gewenstis. Maar een verplichte advisering door naar keuze.GMD of Abp of Spf lijkt ons, zoals bij eenvoudigehulpvragen niet gewenst.De gemeente is verantwoordeüjk voor de wijze vanadvisering.Wanneer dat voor de beoordeling van de aanspraakop een voorziening noodzakelijk is. is de gemeenteverpUcht het advies van een deskundige op sociaalmedisch,ergonomisch, dan wel bouwkundig gebiedIn te winnen. De gemeente dient dit in eenverordening nader uit te werken.i?i2i ZorgsectorDe zorgsector vervult de belangrijkste rol brjvoorzieningen op het terrein van medische- enmaatschappelijke hulpverlening voor mensen met(langdurige) ziekte of gebreken. In de intramuralezorg is deze volledig. Voor thuiswonenden is er eenregelingstechnisch verklaarbare, maar watkunstmatige schelding met de AAW. De verbredingvan de AWBZ respectieveUjk nieuwezorgverzekering tot alle medische voorzieningen ende thuiszorg biedt de gelegenheid dit onderscheid opte heffen. De beoordeling van de noodzakelijkehulpverlening en hulpmiddelen voor langdurigzieken en gehandicapten kan zo in één kadergebeuren.Integrale benadering, onderlinge afstemming enfinanciële afweging van de mogelijkheden zijnhierdoor gewaarborgd.De over te hevelen zorgvoorzieningen vanuit deAAW zullen een volwaardig onderdeel vormen vanhet basispakket voor de nieuwe zorgverzekering.De gehandicapte heeft voortaan één loket waarophij/zrj zich kan richten: de eigen zorgverzekeraar.t.w. het ziekenfonds of de particuliere verzekeringsmaatschappij.Wij gaan ervan uit dat dezeverzekeraars samen met de zorgaanbieders hetverbrede pakket van medische- en zorgvoorzieningenvoor gehandicapten goed zullen onderhoudenen vernieuwen. Uit oogpunt van doelmatigheid entoegankelijkheid is het daarbij van belang dat dezorgverzekeraar voorziet in een goede afstemmingbinnen het hulpmiddelenaanbod, mede insamenhang met de overige hulpverlening In dethuiszorg.fij^j^fstemming tussen gemeenten en zorgsector•Het beleid van gemeenten betreffende woon- enleerVoorzieningen voor gehandicapten en het beleidvoor intramurale zorg en thuiszorg in de zorgsectorvereisen onderlinge afstemming. Er is eenwederzijdse verantwoordelijkheid om zelfstandigwonen te bevorderen respectievelijk opname tninstellingen te beperken en terugkeer naarzelfstandig wonen vanuit instellingen mogeUjk temaken. Ook in de thuissituatie is afstemmingnodig als aanpassingen in en rond de woning enhulpmiddelen en/of hulpverlening gezamenlijknodig zijn. Wy hebben er eerder op gewezen dat ervergelijkbare relaties zijn bij de ouderenzorg. Wijkunnen ons voorstellen dat de vormgeving van deafstemming in de ouderenzorg als voorbeeld dientvoor en wordt verbreed tot het gehandicaptenterj rrein. De indicatiecommissies. die adviseren overr oe fnoodzakelijke hulp voor ouderen, kunnen opvergelijkbare wijze functioneren voor gehandicapten.Wy willen echter voor deze afstemming geenprocedurevoorschriften geven omdat we ervanuitgaan dat hiervoor in overleg tussen gemeentenen zorginstanties doelmatige samenwerkingsvormenworden gevonden. Wat betreft de hulpmiddelenzou hierbij kunnen worden voortgebouwd op deinitiatieven van de GMD om tot regionalehulpmiddelencentra te komen. Gezien de technologischeeisen en de ergonomische aspecten bijde hulpmiddelen Is samenwerking met deskundige


58 59instanties, waaronder de GMD. van belang.Afgezien van de wijze waarop, vinden wij hetgewenst dat de gemeenten en de zorg-instanties ophet lokale vlak samenwerken bij samenhangendehulp vanu" de twee te^einen en daarbij deinstanties en organisaties voor gehandicaptenbetrekken. Ondanks het terugtreden van derijksoverheid op dit terrein, zullen wij daaromtoch zoveel mogelijk bevorderen dat de gemeentenen de zorginstanties die samenwerking tot standbrengen. Wij zullen hiervoor in het overleg met de<strong>VNG</strong> en met de zorginstanties over de herstructureringvan de voorzieningen voor gehandicapten•aandacht vragen. Daarbij zullen wij er bij hen opandringen om samenwerkingsprocedures teontwikkelen voor een gecoördineerde hulpverlening.De noodzaak van een goede afstemming tussengemeenten en zorgverzekeraars is in het bijzonderaanwezig bij de gedeelde verantwoordelijkheidvoor woningaanpassingen ten behoeve vangehandicapten. De verdeling vanbeslissingsbevoegdheid en financiële verantwoordelijkheidbij de in deze wet geregelde grens vanƒ 45.000.- voor de kosten van woningaanpassingvereist zorgvuldige procedures. Het is immers nietdenkbeeldig dat gemeenten en zorgverzekeraars dekosten rond deze grens op elkaar proberen af te^ventelen. Dit kan zoveel mogeUJk wordenP/oorkomen door de advisering over woningaanpassingenboven ƒ 45.000.-. als deze kosten door dezorgverzekeraars worden bestreden, te latentoetsen door een onafhankelijke derde. Wij zullenbevorderen dat in overleg tussen <strong>VNG</strong> en zorgverzekeraarswordt bezien welke Instanties daarvoorIn aanmerking kunnen komen. Gemeenten enzorgverzekeraars zullen dan afspraken dienen temaken over de vraag welke instantie een bindendadvies over de hoogte van de kosten kan geven.De gevallen van woningaanpassing bovenƒ 45.000.- zijn in alle gevallen ter beoordeling vande zorgverzekeraars. Zij kunnen bij afweging vande kosten ook besluiten tot het aanbieden vanintramurale opname, als de kosten van woningaanpassingen eventuele thuiszorg te hoog zijn.5.4. Afstemming tussen gemeenten enbedrijfsverenigingenOmdat de voorzieningen gericht op bevordering ofbehoud van de arbeidsgeschiktheid (de werkvoorzieningen)in de AAW blijven, is een nadereafstemming nodig waar deze voorzieningensamenhangen met de <strong>gemeentelijk</strong>e voorzieningengericht op de woon- en leefsituatie van de gehandicapte.Deze samenhang doet zich met name voor bijvervoersmlddelen en kosten in verband met hetwoon-werk-verkeer. Als deze voorzieningennoodzakelijk zijn om de arbeid te kunnenverrichten of de werkplek te kunnen bereiken, ishet gewenst dat de verantwoordelijkheid van debedrijfsvereniging prevaleert boven die van degemeente voor het bieden van vervoersvoorzieningen.Het is dan ondoelmatig om een onderscheid temaken tussen werkvervoer en leefvervoer. Ditvanuit de één-loket-benadering en om dubbelebeoordelingen te vermijden. Daarom worden voorvervoersmlddelen die als werkvoorzieningnoodzakelijk zijn. ook al worden deze uiteraardook aangewend in de leefsituatie, debedrijfsverenigingen aangewezen. Tevens wordenvergoedingen voor vervoerskosten, zowel voor hetwoon- werkverkeer als voor leefvervoer. Incombinatie door de bedrijfsverenigingen verstrekt.In de situatie dat een werknemer gehandicapt raaktof omgekeerd een gehandicapte werknemer wordt,kan de afstand tussen de woonplek en werkplek eenprobleem vormen. In die gevallen is verhuizingnaar een andere gemeente aangewezen en ligt het inde rede dat de bedrijfsvereniging in samenhang metde vervoersvoorziening ook over een vergoedingvan verhuiskosten beslist.Deze aspecten zullen nader in het kader van deAAW worden geregeld, zodat eenduidig wordt


60 61bepaald wanneer de bedrijfsvereniging bijsamenhang met woon- en leefvoorzieningenbesUssingsbevoegd is. Het zal duidelijk zijn dat indeze gevallen een afstemming tussen de betreffendebedrijfsvereniging en gemeente nodig is. zodat deafstemming van de voorziening op de woon- enleefsituatie en wat leefvervoer betreft ook op delokale situatie is gewaarborgd. Ook zal de woongemeentevan de gehandicapte ervan op de hoogtemoeten zijn dat de bedrijfsvereniging de betreffendevoorzieningen voor zijn rekening neemt.Ook bij de rolstoelvoorziening is deze afstemmingnodig om te bevorderen dat de rolstoel niet alleengeschikt is voor de woonsituatie, maar ook voor dewerksituatie. Waar dit niet mogelijk is. zal debedrijfsvereniging een op het werk aangepasterolstoel kunnen verstrekken. Voor het overige isdeze voorziening de verantwoordelijkheid van degemeente omdat de rolstoel In elk geval alsleefvoorzlenlng fungeert. Omdat wij verwachtendat de gemeenten op dit punt toch veelal de GMDinschakelen, zal afstemming vanzelfsprekend zijn.6. UitvoeringsaspectenDe herstructurering van het voorzieningenstelselbrengt ook ingrijpende veranderingen in deuitvoering met zich mee. Centraal hierbij dient testaan dat deze veranderingen de kwaliteit van dehulpverlening aan gehandicapten niet negatiefmogen beïnvloeden, doch tot verbeteringen moetenleiden. De uitvoering heeft een aantal aspecten diehierna aan de orde komen: toegankelijkheid endoorzichtigheid (lokettenproblematiek), kwaliteitvan de voorzieningen, afstemming van samenhangendevoorzieningen, beheersbaarheid van dekosten van de uitvoering en van de voorzieningen,medische beoordeling en wijze van advisering,rechtsbescherming, overdracht van gegevens envan lopende voorzieningen, personele aspecten vande (herziene) uitvoering.De behandeling van deze aspecten wordt toegespitstop de overdracht van voorzieningen vanuit de AAWen de overheidspensioenregelingen naar degemeenten en de zorgverzekeraars, waarbij decommentaren van de adviesorganen voorzover dezezijn ingegaan op de uitvoeringsaspecten, wordenbetrokke^Op het terrein van de woningaanpassingen is ergeen verandering van uitvoeringsinstantie, degemeente. De overgang van de woonvoorzieningenuit de AAW in verband met aanpassingen van deinrichting van de woning naar de gemeenten wordtook in de adviezen als een verbetering beschouwd.De problemen die In een aantal adviezen op hetvlak van de uitvoering worden aangegeven, hebbenbetrekking op de overige AAW-voorzieningen die £knaar de gemeenten en het zorgveld gaan.6.1. UltvoerlngslokettenDoor verschillende adviesorganen wordtgeconstateerd dat de lokettenproblematiek met devoorgestelde herstructurering niet wordt opgelost.Er zouden meer in plaats van minder tokettenkomen. De Gehandicaptenraad spreekt van vierloketten en doelt daarbij op het onderscheid naarvoorzieningenregcUngen (werkvoorzieningen in deAAW, woonvoorzieningen en vervoervoorzleningenin deze wet. zorgvoorzieningen in de AWBZ enInkomens-ondersteunende voorzieningen in deABW). In de visie van de Raad zou er één loket vooraUe voorzieningen moeten komen. ^kWij erkennen dat de herstructurering niet leidt totéén uitvoeringsorganisatie.Maar de één-Ioketbenadering is wel gevolgd doorhet samenbrengen van geUJksoortige voorzieningenin plaats van de vrtj willekeurige huidigeverdeling over bedrijfsverenigingen, gemeenten enzorginstanties. De loketten-problematiek wordthierdoor verminderd, de doorzichtigheid van hetstelsel wordt groter.Door de decentralisatie van AAW-voorzieningenontstaan niet meer loketten, maar komt er oplokaal niveau één loket voor deze voorzieningen inplaats van de (regionale) uitvoeringskantoren van


62de huidige uitvoeringsinstanties. De toegankelijkheidvoor de burger wordt dus zeker niet minder,eerder wordt de afstand verkleind. Het <strong>gemeentelijk</strong>loket kan daarbij zowel fungeren voor devoorzieningen ingevolge deze wet als voor definanciële tegemoetkomingen voor bijzonderekosten in het kader van de ABW.Er Is dus sprake van hoogstens drie loketten als(tegelijk) werkvoorzieningen, leefvoorzieningen enzorgvoorzieningen nodig zijn. Het is dan ook vanbelang dat de huidige uitvoeringsinstanties, dezorgverzekeraars en de gemeenten hun hulpverleninggoed afstemmen als voorzieningen op hun•terreinen gezamenlijk nodig zijn. De ingang vooreze afstemming kan verschillend zijn: een<strong>gemeentelijk</strong> coördinatiepunt, een beoordeling vannoodzakelijke voorzieningen in samenhang met deuitkeringssituatie (ZW. AAW. WAO), een beoordelingin de zorgsector van noodzakelijkevoorzieningen na verpleging of revaUdatie en in dethuiszorg.Wij menen dat de lokettenproblematiek zoveelmogelijk kan worden opgelost door een integralebeoordeling en gecoördineerde hulpverlening doorde uitvoeringsorganen.6.2. Kwaliteit en samenhang van voorzieningenMet name bij de inbreng van de uitvoeringsinstantiesin de advisering klinkt bezorgdheid door over• 'de gevolgen van de herstructurering voor dekwaliteit van de uitvoering en van de voorzieningen.Door de verdeling van het AAWvoorzieningenpakketover de huidige uitvoeringsinstanties,de zorgverzekeraars en degemeenten zou een integrale benadering niet meermogelijk zijn. Het gevaar dreigt dat voorzieningenvanuit deze circuits niet op elkaar passen,herbeoordellngen nodig zijn en de behandeltijdlanger wordt.In deze aoMezen wordt er verder op gewezen dat dekwaliteit van de voorzieningen, met namehulpmiddelen en aanpassingen, niet langer isgewaarborgd bij verspreiding van het AAWvoorzieningenpakket.Het gevoerdekwaliteitsbeleid tot het verbeteren van hulpmiddelenvoor gehandicapten dreigt te stagneren. In denieuwe structuur is de inbreng van de know-how,mede opgebouwd door centraal kwallteits- enbruikbaarheldsonderzoek van hulpmiddelen, nietlanger gewaarborgd. De GMD pleit voor hethandhaven van een centraal coördinatiepunt voorondermeer dit onderzoek, van waaruit naarleveranciers en gebruikers toe sturing wordtgegeven aan de voorzleningenmarkt.Wij zijn van mening dat deze visie op de huidige entoekomstige kwaliteit van de uitvoering wateenzijdig Is. Ook zien wij mogelijkheden om hetkwaliteitsbeleid voor de voorzieningen voort tezetten.De kwaUtelt van de uitvoering wordt niet alleenbepaald door het huidige voorzlenlngenbeleld Inhet kader van de AAW. maar ook door de afstemmingmet andere voorzienlngenterrelnen. Dehuidige verbrokkeling van het stelsel en deafbakeningsproblemen belemmeren de integralebenadering, die in de adviezen wordt benadrukt. Deduidelijke afbakening van de voorzieningenterreinen,die wy met de herstructurering beogen,schept ook mogelijkheden tot verbetering van dekwaliteit van de uitvoering. De samenhang binnendeze terreinen Is verzekerd, de samenhang tussende terreinen wordt door een integrale beoordelingvan de noodzakelijke voorzieningen bevorderd.Ondermeer de Gehandicaptenraad wijst hiertoe ophet belang van een multidisciplinaire behandelingvan hulpvragen, waarbij geen eenzijdig accentwordt gelegd op de medische Invalshoek. BIJgecompliceerde hulpvragen, met op elkaar af testemmen voorzieningen op meerdere terreinen, iseen integrale advisering van belang. Wij gaan ervanuit dat in de nieuwe structuur de hiervoor benodigdedeskundigheid, zoals van de GMD, het Abp en hetSpf op ergonomisch en technologisch gebied, wordtingeschakeld. De in de wet opgenomen bepalingbetreffende het deskundigenadvies (art. 4) is hier63


64 65mede op gericht.Hiermee komen wij op de kwaliteit van devoorzieningen zelf. Wij maken daarbij onderscheidtussen financiële tegemoetkomingen in de extrakosten in verband met ziekte of gebrek envoorziening In de kosten van hulpmiddelen enaanpassingen alsmede verstrekking van voorzieningenin natura.Bij de eerste categorie van financiële hulp, die eenbelangrijk deel van de uitgaven voor het AAWpakketuitmaakt, zien wij aanzienlijke voordelenvoor de kwaliteit in termen van doelmatigheid enbeheersbaarheid bij de overdracht naar gemeentenen AWBZ.Individuele afstemming op de leefsituatie, eigenmogelijkheden en inkomenspositie is daar betermogelijk dan in de AAW met grotendeels gestandaardiseerdeaanspraken. Deze afstemming kanleiden tot meer of minder financiële hulp danthans wordt verleend. Voorzover dit zal leiden totgrotere inkomensafhankelijkheid dan in de AAW.werkt dit uiteraard beperkend op de omvang van deaanspraken. Daartegenover staat dat dit in zekeremate nodig kan zijn om ouderen dezelfdeaanspraken te kunnen geven.De overdracht van de financiële vergoedingen voorthuishulp naar de AWBZ heeft tevens als voordeeldat deze In het bredere kader van de thuiszorg wordtgeplaatst met mogelijkheden voor een daaropgericht cliëntgebonden budget.De bezorgdheid van de uitvoeringsinstanties overhandhaving van de kwaliteit van de voorzieningenricht zich op de hulpmiddelen en aanpassingen, diedeskundigheid vragen bij de afstemming op desituatie en de handicap van de betrokkene. Als degemeenten en de zorgverzekeraars los van deaanwezige deskundigheid hun eigen weg zoudengaan. dan Is deze verontrusting begrijpelijk. Hetligt echter niet in de rede dat honderden uitvoeringsorganendeze know-how zelf gaanopbouwen, alleen al uit kostenoogpunt. Wijverwachten dat met name de dienstverlening enadvisering van de GMD. het Abp en het Spf voorhulpmiddelen en aanpassingen In het herzienestelsel een funclie blijven vervullen, in welkeorganisatorische vorm dan ook. Deze functie zalnaar verwachting meer op de gemeenten dan op dezorgsector zijn gericht. De zorgverzekeraars voerenImmers reeds een beleid ten aanzien van een scalavan hulpmiddelen. Bij de integratie van AAW- enAWBZ-hulpmlddelen kan wellicht de know-how ophet AAW-terreln in het beleid van de zorgsectorworden geïncorporeerd, doch de zorgverzekeraarshebben op dit punt een eigen verantwoordeUj khefrj-De rol van de GMD bij woningaanpassingen zal \^Pbetekenis blijven. De gemeenten maken daar inhun huidige uitvoering immers ook gebruik van.Omdat er geen sprake meer is van verplichte GMDadviseringzal deze rol wat kleiner worden, in elkgeval voor de eenvoudiger gevallen die de gemeentenzelf kunnen beoordelen.Bij de vervoersvoorzieningen zullen veel gemeentende GAK/GMD-organisatie c.q. het Abp en hetSpf inschakelen als de verstrekking of aanpassingvan een vervoermiddel, afgestemd op de gehandicapte,aan de orde is. De specifieke deskundigheiddie hiervoor vereist is. zal de gemeenten aanleidinggeven deze functie niet zetf te vervullen. Dit temeeromdat met name GAK/GMD op dit terrein grootinkoperis en de kwalitelts- en brulkbaarheldseisenvoor deze voorzieningen bewaakt.Wij kunnen ons voorstellen dat de GAK/GMDorganisatiec.q. het Abp. het Spf en Defensie op ditterrein hun huidige functie büjven vervullen enzullen de <strong>VNG</strong> vragen hierover met deze organisatiesin overleg te treden.Tenslotte hechten wtj er evenals de GMD aan dathet kwaliteitsbeleid gericht op verbetering van dehulpmiddelen en normering van de bruikbaarheidselsenwordt voortgezet. Dit mede gezien deontwikkelingen in Internationaal verband en depositie van ons land daarin. In overleg tussen de


66 67drie partijen In het voorzieningenbeleid voorgehandicapten kan worden bezien waar decoördinatie van het onderzoek naar de kwaliteit enbruikbaarheid van de hulpmiddelen en de sturingvan de voorzieningenmr'-kt door kwaliteitseisenen specificaties het beste centraal kan wordenondergebracht.Het ligt voor de hand aan te sluiten bij de knowhowvan de instanties die op dit terrein werkzaamzijn, maar wij willen de toekomstige vormgevinghiervan aan deze instanties overlaten.6.3. Beheersbaarheid van de kasten• De uitvoeringsinstanties voor de AAWvoorzieningenverwachten dat door de herverdelingvan het AAW-voorzieningenpakket over meeruitvoeringsorganen de uitvoeringskosten en dekosten van de voorzieningen zullen toenemen. Hetpersoneelsbeslag zal groter worden en de schaalvoordelendoor inkoop en beheer in centraalverband zullen verdwijnen. De spreiding vankennis en deskundigheid over de uitvoeringsorganenbetekent dat er minder waarborgen zijn datde meest goedkope nog adekwate voorzieningenworden geleverd respectievelijk verstrekt.Wij menen dat eventuele negatieve effecten door despreiding van de uitvoering niet mogen wordenfl|overschat. Er zijn factoren die de kosten benedenwaartsbeïnvloeden.De stroomlijning van het voorzieningenbeleid metduidelijke samenhangende verantwoordelijkhedenvoor enerzijds gemeenten en anderzijds zorginstantieszal naar onze verwachting tot meerefficiency en dus tot kostenbesparing leiden. Vangescheiden advisering en beslissing, zoals in deAAW-ultvoerlng met de daarmee samenhangendeadministratieve procedures, behoeft in de nieuwestructuur bij veel verstrekkingen geen sprake tezijn. Dat volgens de opgave van de Federatie vanBedrijfsverenigingen (FBV, met de uitvoering vande AAW-voorzieningen door het GemeenschappelijkAdministratiekantoor (GAKJ 1100mensjaren zijn gemoeid, betekent dat er nu sprakeis van een omvangrijk personeelsbeslag.Van overdracht van AAW-voorzieningen naar dezorgsector verwachten wij geen kostenstijgingomdat de personele Inzet en de verstrekking vanhulpverlening respectievelijk hulpmiddelen kanworden gebundeld in reeds aanwezige taken envoorzieningen. De overdracht vanvervoersvoorzieningen naar de gemeenten betekentvoor hen een nieuwe taak. Maar het overgrote deelvan deze voorzieningen betreft de vergoeding vanvervoerskosten, hetgeen veel minderarbeidsintensief is dan de voorziening Ln(aanpassingen van) auto's, rolstoelen enbultenwagens voor gehandicapten. Bij deze laatstevoorzieningen verwachten wij dat de gemeenteneen beroep zullen doen op de diensten vanGAK/GMD, c.q. Abp en Spf Juist vanwege dekostenvoordelen van centrale inkoop, uitleen entoezicht op leveranciers. Tenslotte zal demogelijkheid voor gemeenten om geleidelijk eeneigen beleid te ontwikkelen, met bundeling vanvervoersvoorzieningen voor ouderen en gehandicapten,kunnen bijdragen tot verdere kostenbesparing.De Raad voor de Volkshuisvesting vraagt aandachtvoor de relatief hoge prijzen die naar zijn meningvoor gehandicaptenvoorzieningen wordengerekend. Door het versterken van demarktwerking en door het ontwikkelen vankostennormen c.q. richtprijzen voor veelvuldigaangebrachte voorzieningen en toegepastematerialen kan kostenbewustzijn wordengestimuleerd.Een standaardisering van gebruikelijke voorzieningen,met richtprijzen, is ook op dit terreingaande en verder in ontwikkeling. Ook is hetMinisterie van VROM betrokken geweest bij hetopstellen van een leidraad voor de beoordeling vande woningaanpassingen in de vorm van een"Prijzen- en alternatievenboek" (Gebouwaanpas-


68 69sing ouderen en gehandicapten van MISSET-bouw).Dit kan gemeenten en adviseurs van dienst zijn bijde beoordeling van de kosten van de verschülendevoorzieningen.6.4. Medische beoordeling en adviseringIn veel adviezen wordt er op gewezen dat met debeëindiging van leefvoorzieningen in het kader vande AAW een Integrale beoordeling van de voor eengehandicapte noodzakelijke voorzieningen en deintegrale medische beoordeling in dit kader komente vervallen. De beoordeling van het recht opuitkering en op leefvoorzieningen kan niet meersamengaan. Gevreesd wordt voor een toename vanmedische beoordelingen in verschülende uitvoeringskaders.Wij erkenner dat het wegvallen van een integralebeoordeling nadelen heeft, met name bij samenloopvan uitkering en voorzieningen. Eenaanzienlijk deel van degenen die in aanmerkingkomen voor voorzieningen heeft echter niet ookeen uitkering in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid.Voor degenen die alleen aanspraakmaken op een voorziening kan de beoordeling vangemeente of zorgverzekeraar in de plaats komenvan de beoordeling In het kader van de AAW. Ditgeldt zeker voor de ouderen vanaf 65 jaar.In de gevallen waarin specifieke deskundigheid bijde beoordeling van de gewenste voorzieningen isvereist, zoals bij ingrijpende woonvoorzieningenen bij aangepaste vervoersmiddelen. voorzien wijeen voortzetting van de adviestaken van de GMD ende overheidspensioenorganen zonder dat echter eenverplichte advisering wordt opgelegd. Hetzelfde zalhet geval zijn als verschillende voorzieningen inergonomische en technische zin op elkaar moetenworden afgestemd. Ook andere deskundigen, zoalsbij revalidaüe-instelllngen. kunnen een adviesfunctievervullen. De medische beoordeling kan indeze advisering over meer gecompliceerdehulpvragen worden meegenomen. Het nadeel datmedische informatie over uitkeringsgerechtigdendie ook van belang is voor de voorzieningen, geenrol speelt bij de beoordeling door andere uitvoerderskan worden ondervangen door deze informatieaan hen beschikbaar t< steller Hierover kunnensamenwerklngsafspraken worden gemaakt,waarmee dubbele keuringen en extra kosten zoveelmogelijk worden vermeden. Tenslotte zal er (in deAAW) sprake blijven van een integrale beoordelingvoor de uitkering en de werkvoorzieningeninclusief het met de werkvoorzieningen samenhangendeleefvervoer.§.5. Rechtsbescfjerrn^ng HVoor de AAW-voorzieningen staat blijkens devigerende regelingen beroep bij de Raden vanBeroep (voor het overheidspersoneel in eersteaanleg de Ambtenarenrechter) en hoger beroep bijde Centrale Raad van Beroep open. Vanafl JuU 1992 zijn de werkzaamheden van de radenvan beroep en de ambtenarengerechten<strong>geïntegreerd</strong> in de arrondissementsrechtbanken,en dient terzake van deze voorzieningen beroepingesteld te worden bij de adminstratieve kamervan de rechtbank (wet van 3 Juni 1992. Stb. 278).Voor de gemeenteUjke woonvoorzieningen in hetkader van de RGSHG staat echter A.r.o.b.-beroep bqde afdeling rechtspraak van de Raad van State•open.Bij de afweging van deze verschillende rechtsgangenhebben wij in deze wet gekozen voor de(Centrale) Raad van Beroep, hetgeen ook devoorkeur heeft van de Gehandicaptenraad. Dezekeuze is mede Ingegeven door de wenselijkheid vaneenzelfde beroepsprocedure in deze wet. in de AAWen de AWBZ. Een ander voordeel is dat dezeberoepsinstanties ervaring hebben met derechtspraak over AAW-voorzieningen. By deoverdracht naar de AWBZ en naar de gemeenten.zuUen zrj de beslissingen toetsen aan de respectleveüjkewetten en aan ^e gemeenteUjke verordeningen,respectievelijk de reglementen van de


70zorgverzekeraars. Wij verwachten dat hiervanmede gezien de voorziene modelverordening van de<strong>VNG</strong> een uniformende werking uitgaat voor deuitvoeringspraktijk.In de modelverordening wordt ook de mogelijkheidopgenomen van een bezwaarschriftenprocedure,waardoor burgemeester en wethouders in eersteinstantie kunnen oordelen over door hengedelegeerde besüssingen van het <strong>gemeentelijk</strong>euitvoeringsorgaan. Dit is mede van belang omonnodige beroepsprocedures te vermijden.ffi. Overdracht va ll gegeven? en voorzieningenDe overdracht van de verantwoordelijkheid voor deAAW-leefvoorzleningen. inclusief zorgvoorzieningennaar gemeenten en zorgverzekeraars wasingevolge de brief van 6 mei 1991 voorzien perl Januari 1993. De SVr stelt in zijn advisering datde Raad het uitgesloten acht dat de herstructureringen daarmee gepaard gaande overdracht reeds perl januari 1993 Ingevoerd kan worden. Dit gezien deinhoud en omvang van het over te hevelenvoorzieningenpakket, het kwaliteitsniveau van devoorzieningenverstrekking, de wijze waarop deAWBZ zich ontwikkelt naar een zorgverzekering ende opbouw van een verstrekkingenstructuur bij degemeenten.QPtze wet regelt behalve de voorziene decentralisatievan de woonvoorzieningen in het kader van deRGSHG tevens de overdracht en decentralisatie vande woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningenvanuit de AAW naar de gemeenten. Mede gezien dedoor de <strong>VNG</strong> noodzakelijk geachte invoeringstermijnvan een halfjaar na publicatie van deze wet,hebben wij besloten de felteUJke invoering nader tebepalen op l januari 1994.De SVr constateert op grond van het GMD-acMesdat de overdracht van voorzieningen die ineigendom zijn verstrekt alsmede voorzieningen ingeld (éénmalig en periodiek) uitvoeringstechnischzonder al te veel problemen hoeft te verlopen.De overdracht van bruikleenvoorzieningen (ca.140.0OOÏ is volgens de GMD In principe uitvoerbaar,maar zal de nodige inspanning vragen van zowel deoverdragende als de ontvangende Instantie.Juist omdat de overdracht van bruikleenvoorzieningenmeer problemen geeft hebben wij er in deovergangsbepalingen van deze wet in voorzien datdeze voorzieningen doorlopen tot er sprake Is vanbeëindiging of vervanging. Voor de gemeentenbetreft dit vervoermiddelen in bruikleen, voor dezorgsector geldt het in hoofdzaak ADLhulpmiddelen.Wij zijn van mening dat er hierdoorvoldoende gelegenheid is om afspraken te makenmet gemeenten en zorgverzekeraars over debrulkleenverstrekking van voorzieningen. Het IsmogeUjk dat deze afspraken ertoe leiden dat deGAK/GMD -organisatie de bruikleenvoorzieningvan vervoermiddelen mede voor rekening van degemeenten blijft voortzetten, terwijl voor de ADLhulpmiddeleneen integratie met de bruikleenvoorzieningenin de zorgsector voor de hand ligt.Het is Juist dat de overdracht van genees- enheelkundige voorzieningen en zorgvoorzieningen,die thans In de AAW zijn ondergebracht, betermogelijk is naarmate de AWBZ zich heeft ontwikkeldtot een brede zorgverzekering. Dit in aanmerkingnemende zijn wij voornemens dezevoorzieningen per l januari 1994 in de AWBZ.respectievelijk nieuwe zorgwet op te nemen. Als ditonverhoopt toch niet voor alle voorzieningenmogelijk mocht blijken te zijn. zullen wij er invoorzien dat de AAW voorlopig nog een functie voorde overblijvende voorzieningen kan vervullen.Wij gaan ervan uit dat de gegevens in verband metde per l Januari 1994 doorlopende voorzieningentijdig aan de ontvangende uitvoeringsinstantiesworden overgedragen. Dit zal de nodige inspanningvan de uitvoeringsorganen vergen, maar wijrekenen er op dat de huidige uitvoeringsorganen inoverleg met de gemeenten en zorgverzekeraarservoor zullen zorgen dat deze overdracht perl Januari 1994 is gerealiseerd.71


72 73Voor zover nodig is met het oog hierop de in artikel50J van de Organisatiewet Sociale Verzekeringneergelegde bevoegdheid tot informatieverstrekkingverruimd voor de overdracht van gegevens vanbedrijfsverenigingen en GMD aan gemeenten.Die wet is niet van toepassing op het Abp. Spf enDefensie. De verplichting tot overdracht vangegevens uit de administratie van die pensioenorganenis in artikel 8, van deze wet neergelegd.6.7. Personele aspectenDe beëindiging en overdracht van de AAWleefVoorzleningenheeft gevolgen voor de personelebezetting van GAK/bedrtJfsverenigingen, GMD, Abpen Spf. Voor een kwantitatieve beschrijving vandeze effecten wordt verwezen naar de volgendeparagraaf.De overdracht naar gemeenten en zorgverzekeraarsper l januari 1994 betekent overigens niet dat aUetaken van de uitvoeringsorganen (onmiddellijk)wegvallen. De beslissingsbevoegdheden gaan danweliswaar over, maar voor de behandeling van enadvisering over hulpvragen zal nog in belangrijkemate een beroep op de huidige uitvoeringsorganenworden gedaan, zo verwachten wij.Zoals in de adviezen van de uitvoeringsorganenwordt geconstateerd, zal de know-how op dit terreinniet van de ene op de andere dag door de ontvangendeinstanties zijn opgebouwd. Het overgangsrechtvan deze wet voorziet ook in afhandelingvan de lopende gevallen door de huidigeuitvoeringsorganen.Sommige taken zullen niet of niet volledigbeëindigd hoeven te worden. Zo verwachten wij eenblijvende adviestaak van de GMD voor woonvoorzieningenen vervoersmlddelen, zij het niet meervoor de eenvoudige gevallen, terwijl het voortsdenkbaar is dat een aantal gemeenten vooradvisering over leef-, vervoers- en woonvoorzieningengebruik maakt van de deskundigheid enknow-how ter zake bij het Abp. het Spf en Defensie.Gezien het voorgaande verwachten wij dat de verminderingvan de personele bezetting bij de huidigeuitvoeringsorganen geleidelijk kan verlopen. Datneemt niet weg dat deze vermindering uiteindelijkaanzienlijk zal zijn, zij het niet In de omvang als inde adviezen aangegeven. Afgezien van natuurlijkverloop zal voor degenen voor wie de arbeidsplaatsvervalt ander werk of een andere werkkringmoeten worden gezocht.Wij zullen bevorderen dat tussen de betrokken organisatiesoverleg tot stand komt over demogeUjkheden tot overname van personeel van dehuidige uitvoeringsorganen door de toekomstigeuitvoeringsorganen. WIJ vinden dat onze ^)verantwoordelijkheid niet verder gaat doordat wijzoals het Abp vraagt alternatieven voor werk voorhet betreffende personeel zouden moeten bieden. Erzullen immers ook bij de huidigeuitvoeringsorganisaties mogeUjkheden zijn omzonodig met omscholing aan personeelsleden anderwerk te bieden.Door het rijk is. zoals overeengekomen met de <strong>VNG</strong>en op basis van positief advies van de Raad voor deGemeentefinanciên. een vergoeding van8,2 min. gld.. gebaseerd op 100 mensjaren,structureel aan het gemeentefonds toegevoegd. Ditis de vergoeding voor het totale pakket vandecentralisatie woninggebonden subsidiesinclusief de wijzigingen in de Regeling GeldelijkeSteun Hulsvesting Gehandicapten (1991 en 1992) e^de decentralisatie van de RGSHG in het kader vande Wet voorzieningen gehandicapten (vanaf 1994).7. Financiële aspectenIn deze paragraaf wordt ingegaan op de financiëleaspecten van het wetsvoorstel.71 Financiële aspecten van VRQM-voorzieningenTer uitvoering van deze wet - in relatie met datgenewat voorheen gesubsidieerd werd op voet van deRegeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandlcap-


74ten 1992 (RGSHG '92) - zullen de op de VROMbegrotingvoor 1994 en volgende Jarenvoorkomende bedragen worden gestort in hetgemeentefonds, dan wel overgeboekt naar de AWBZ.dan wel zal een beHrag bij VROM blijven terbetaling van de oude - aflopende - verplichtingen.Voor een goed begrip moet bij de onderstaandebedragen het volgende worden aangetekend.Aanvragen in enig jaar gedaan komen niet (alle) inhetzelfde Jaar tot betaling, daar er geruime tijd kanliggen tussen datum aanvraag en datumgereedmelding bij de gemeente, dan wel bij de AWBZverzekeraar.Dit geldt met name voor het onderdeelWoningaanpassing en de ADL-clusterprojecten. Bijde storting is dan ook uitgegaan van de huidige doorVROM gehanteerde kassleutels. In de bedragen voorgemeentefonds en AWBZ zijn de kosten opgenomengemoeid met de medische advisering.In het gemeentefonds zullen worden gestort debedragen, die te maken hebben met alle in deRGSHG '92 voorkomende subsidiestromen, waarvande kosten, exclusief de advleskosten. lager zijndan of geüjk zijn aan ƒ 45.000,-.Naar WVC zullen worden overgeboekt die bedragen,die te maken hebben met subsidiestromen, waarvande kosten exclusief de advleskosten. groter zijndan ƒ 45.000,-. Onder deze laatste vallen derhalveook de kosten, die te maken hebben met derealisatie van ADL-clusterprojecten.*Met het bovenstaande zijn - afgerond en inmiljoenen - de volgende voorlopige bedragengemoeid:1994 1995 1996 1997Gemeentefonds i: 3O 192 287 3O1(Kasreeks)AWBZ2; 0 0 15 22Bij genoemde cijfers is nog geen rekening gehoudenmet de realisatiecijfers 1991 en 1992. deuitkomsten van het onderzoek naar debehoefteraming en de verwachte eifecten van debeleidswijzigingen in 1991 en per l Januari 1992.Eind 1992/begin 1993 zal aan de hand van derealisatiecijfers worden nagegaan of en in hoeverrevorenstaande aantallen aanpassing behoeven.Tevens zal worden nagegaan in hoeverre hetmogeüjk en gewenst is om rekening te houden methet effect van het eventueel efficiënter omgaan metde mogelijkheden van de RGSHG en de reedsaangebrachte voorzieningen.Het bovenstaande impliceert, dat bedragen gemoeidmet het omzetten van jaarlijkse bijdragen inbijdragen ineens op de begroting van VROM zullenblijven. Tevens zal de verwerking vanverplichtingen (en daaruit voortvloeiendebetalingen) aangegaan op voet van de RGSHG '92 ofdiens voorgangers door VROM blijven geschieden.De daarvoor gereserveerde gelden zullen dan ook op75Deae bedragen betreffen stortingen om aanpM-•mgen (beneden f 45.00O,-) te laten •otekUëicndoor gemeenten. In de opsomming tomeegenomen het effect vmn bet rentererlie* voorde gemeenten In verbind met betuldata TUIgemeenten aan gehiruHraptm en rijk aangemeenten.3De*e bedragen betreflen stortingen ten behoevevmn subsidiering vmn aanpassingen bovenƒ 45.00O,- en ADL-chMleipioJecten door deAWBZ.


76 77de begroting van VROM nog gedurende de komende20 jaren terugkeren.Met de gevolgen voor de uitvoering van de Wet individuelehuursubsidie die ontstaan, omdat eengedeelte van de kosten van een voorziening In dehuur kan worden doorberekend, zal binnen deVROM- begroting rekening worden gehouden.7.2. Financiële aspecten van AAW-voorzieningenIn deze paragraaf wordt Ingegaan op de financiëleaspecten van het wetsvoorstel. Achtereenvolgenskomen aan de orde:- financiële gevolgen van het toekennen van hethuidige AAW-voorzieningenpakket aan 65-plussers;- budgettaire neutraliteit;- harmonisatie en afbakening;- aanvankelijk beoogde en thans voorzienebeheersingsmaatregelen:- uitvoeringskosten;- overheveling naar het gemeentefonds, de AWBZen de bijzondere bijstand;- overgangsregeling;- financiering;- inkomensgevolgen;- verdeling van de kosten van voorzieningen overgemeenten.Bij de hiernavolgende behandeling van deze aspectenIs waar nodig rekening gehouden met het commentaarvan de <strong>VNG</strong> en de Rgf op onze brief van6 mei 1991 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.Vooraf zij nog opgemerkt dat vanwege actualiseringde in deze memorie gepresenteerde bedragen afwijkenvan de bedragen genoemd in de brief van 6 metAnders dan In de brief van 6 mei zijn de bedragen indeze memorie gebaseerd op prijzen en volumlnain 1992. Waar de bedragen betrekking hebben opuitgaven voor AAW-voorzieningen van beneden 65-jarlgen zijn zij conform de ramingen van de NotaSociale Zekerheid 1992 (TK 1991/92. 22322, nr l -2).7.2.1. Financiële gevolgen van het toekennen v^nhet huidige AAW-voorzienlngenpakket aan65-plusscrs.In onze brief van 6 mei 1991 aan de Voorzitter vande Tweede Kamer is uitvoerig toegelicht dat deramingen inzake de financiële gevolgen van hettoekennen van het huidige pakket AAWvoorzieningenaan 65-plussers zijn gebaseerd op deuitkomsten van het NSS-onderzoek3 naar hetpotentieel en feitelijk gebruik van voorzieningendoor 65-plussers. Dit onderzoek leverde voor debelangrijkste categorieën AAW-voorzlenlngen het ,inzicht op hoeveel 65-plussers er in de structurele *situatie naar verwachting voor in aanmerkingzouden kunnen komen (het zogenaamd potentieelgebruik). Na correctie voor reeds aan 65-plusserstoegekende voorzieningen (het feiteUjk gebruik)-het betreft hier onder meer de zogenaamdedoorloopgevallen 4 - en onder de aanname van "nietgebruik" van 30% (in de brief van 6 mei 1991 is dezeaaname nader beargumenteerd) is op grond van dealdus te verwachten uitbreiding en op grond vandoor de GMD verstrekte gegevens inzake de gemiddeldekosten van elk van de onderscheidenvoorzieningen een raming gemaakt van de te verwachtenextra uitgaven.Het NSS-onderzoek wijst uit dat. evenals bijbeneden 65-Jarlgen. de behoefte aan AAW-voorzle- 'nlngen bij 65-plussers zich vooral concentreert opde leef- en de zorgvoorzieningen, waarbij leefvoorzieningenvrijwel synoniem zijn met vervoersvoorzieningen.In volumetermen mag worden verwacht dat uitein-3 Onderzoek uitgevoerd door N88 in opdracht vmnhet Ministerie vmn Sociale Zaken enWerkgelegenheid. Het ondenoekarmpport is inapril 1991 door het Ministerie vmn SocialeZaken en Werkgelegenheid gepubliceerd.4 Dit xljn 65-phoMer» met een AAW-voondening,aan wie de voorziening voor het 65-rte jaar i*toegekend en die deae na het bereiken vmn dieleeftQd behouden hebben.


78 79delijk, dat wil zeggen na een aanloopfase, circa300.000 65-plussers van een leefVoorzlening [lees:vervoersvoorziening) gebruik zullen gaan maken.Dit aantal is exclusief doorloopgevallen.Wat de zorgvoorzieningen betreft is de prognose datuiteindelijk circa 60.0OO 65-plussers voor hetverkrijgen van huishoudeÜJke hulp een beroep opde AAW zuUen doen. Dit aantal is complementairten opzichte van de huidige circa 220.00065-plussers waaraan ingevolge de AWBZ alhuishoudeÜJke hulp wordt verstrekt. Voor ADLhulpmlddelenzullen naar verwachting circa160.000 65-plussers een beroep op de AAW doen,(Prwljï voor dieet- en verzorglngskosten en voorcommunicatiemiddelen respectievelijk circa75.000 en circa 300.000 65-plussers dat zullen doen.Voor de goede orde zij overigens vermeld dat optellingvan bovenstaande aantallen niet het totaalaantal 65-plussers dat van een AAW-voorzieninggebruik gaat maken als resultaat heeft. Eenpersoon kan namelijk van meerdere voorzieningentegelijkertijd gebruik maken. De mate waarinhiervan sprake is valt echter niet uit het onderzoekaf te leiden. Het onderzoek was daarop ook niet ingericht.Het inzicht in het totaal aantal 65-plussersdat van AAW-voorzieningen gebruik gaat makenontbreekt derhalve.^P^ellicht ten overvloede zij hier vermeld dat hethier ramingen betreft waaraan geen absolutebetekenis mag worden toegekend. Zoals steedswanneer het gaat om het voorspellen van hetberoep op een nieuwe regeling dan wel om hetberoep dat een nieuwe categorie rechthebbenden opeen regeling gaat doen zijn ook hier de ramingenmet de nodige onzekerheden omgeven.In onderstaande tabel worden In prijzen en vanvolumlna 1992 naast elkaar weergegeven debedragen die gemoeid zijn met het verstrekken vanhet huidige voorzieningenpakket aan beneden 65-jarigen. de bedragen die naar verwachting gemoeidzijn met het verstrekken van het huidigevoorzieningenpakket aan 65-plussers en debedragen die aldus in totaliteit aan AAWvoorzieningenzouden worden uitgegeven.Huidige besUg AAW-voorzieningen en uitbreidingAAW-voorzieningen uur 65-pluMen (prijzen envolumlna 1992, in min gld. afgerond op 5 min 0d)1. Werk2. Let!* verplaatsen buien' verplaatsen binnen' owrtg3. Woon4. Zorf1 cooununlcillemlddelen1 died- en feaorgtngskDita1 ADL-huipntidclen en y*'*"*'»' takboudm5. EnkonasoadenteuDend' attn atiJUfl Ütdtn|' tekfocakwteaierjwiinf' stookkostenTotulHuidig twlag63080015306590S007.2.2. Budgettaire neutraliteit207101019025966l'ttbraüng nur65*05664559080862403030106155496901206Tolul1195125106100150330Uit de voorgaande sub-paragraaf blijkt dat mettoekenning van het recht op AAW-voorzieningenaan 65-pluasers volgens het huidige pakket eenkostenbedrag samenhangt van ruim l ,2 mld gld(prijzen 1992). Ter voorkoming van een overeenkomstigeverzwaring van de collectieve lastenheeft het kabinet zich van meet af aan op hetstandpunt gesteld dat uitbreiding van dewerkingssfeer van AAW-voorzieningen naar65-plussers een budgettair neutrale operatie moetzijn. Om die reden is niet te ontkomen aan kostenbesparendeingrepen in het pakket. Aangeziendaaraan echter grenzen te stellen zijn moet errekening mee worden gehouden dat beheersingsmaatregelenbinnen het huidige AAW-pakket onvoldoendezijn om de kosten van uitbreiding naar7530102C1325156851152160


80 8165-plussers volledig te financieren. Maatregelenbuiten de AAW kunnen dan ook niet uitgeslotenworden.In zijn advies gaat de SVr expliciet in op de door onsnoodzakelijk geachte budgettaire neutraliteit.Volgens een deel van de SVr is deze door het kabinetaangelegde randvoorwaarde voor discussievatbaar. Dit dee! is van mening dat 65-plussers.door middel van hun aandeel in de opbrengsten vande ingevolge de Wet tijdelijke handhavingleeftijdsgrens verzekerlngs- en premiepllcht AAWingevoerde verhoging van het belastingtarief vande eerste schijf, reeds een bijdrage leveren aan definanciering van de AAW, die ver uitgaat boven hetberoep dat zij naar verwachting zullen gaan doenop voorzieningen. Volgens dit deel van de SVr zijner derhalve voldoende budgettaire middelen om65-plussers In aanmerking te laten komen voorverstrekking van voorzieningen.Evenals een ander deel van de SVr delen wij dezeredenering niet.In de eerste plaats zijn be tingopbrengsten geengeoormerkte middelen, E in per definitie nietgezegd worden welk deel vu*i debelastingopbrengsten van welke belastingplichtigenbestemd is voor welke specifiekeuitgaven. Belastingmiddelen zijn bij uitstekalgemene middelen. Voor 65-plussers geldendezelfde belastingtarieven en -schijven als voorbeneden 65-jarlgen, zodat niet gezegd kan wordendat bejaarden extra worden belast zonder er ietsvoor terug te krijgen.In de tweede plaats zijn de huidige rijksbijdrageaan het AAf en de huidige AAW-premie afgestemdop het huidige niveau van AAW-ultgavcn. Wordtaan 65-plussers recht op AAW-voorzieningentoegekend, dan zullen, indien compenserendemaatregelen achterwege blijven, de AAW-uitgaventen opzichte van het huidige niveau met circa1,2 mld gld toenemen. Ter financiering hiervan zoudan de rijksbijdrage aan het AAf (en derhalve hetbelastingtarief en/of de AAW-premie omhoogmoeten. Er is dan heel evident sprake van een collectievelastenverzwaring.De voorstelling van zaken van een deel van de SVrals zouden de met uitbreiding van de werkingssfeersamenhangende extra uitgaven thans al doorbejaarden worden opgebracht is naar het oordeelvan het kabinet dan ook niet juist.De noodzaak tot aanpassing van hetvoorzieningenpakket terwille van budgettaireneutraliteit blijft volgens het kabinet dan ook onverminderdaanwezig.*Overigens zij opgemerkt dat de problematiek dieeen deel van de SVr hier opwerpt z'n oorsprongvindt in de voorstellen van de commissie Oort. Eenvan de kernelementen van de vereenvoudiging vanhet hefllngsreglme was de invoering van een gecombineerdehefllng van belasting en premie voor devolksverzekeringen over de eerste tariefschijf. Hetcombineren van de heffing maakte hetnoodzakelijk dat de verzekerlngs- en premieplichtvoor de volksverzekeringen door blijft lopen na hetbereiken van de 65-jarige leeftijd. Mede omdat inhet kader van de invoering van de voorstellen eenuitzondering is gemaakt, in die zin dat in de AOW deleeftijdsgrens van 65 Jaar werd gehandhaafd,bleven de inkomenseffecten van het geheel van deOort-voorstellen voor 65-plussers binnen Aaanvaardbare grenzen. In z'n algemeenheid heeft ^^dit onderdeel van de Oort-voorstellen niet tot lastenverzwaringvoor 65-plussers geleld. Het met deOort-operatle ingevoerde regime voorzag derhalvevoor de AAW in een verbreding van deheffingsgrondslag vla het premieplichtlg makenvan 65-phissers. Met een beroep op hetsolldariteitskarakter van deze verzekering werdhieraan niet tevens een recht op prestaties verbonden.Deze situatie dient naar ons oordeel devergelijkingsmaatstaf te vormen voor hetgeen nuvoorligt.De discussie omtrent het vervallen van deleeftijdsgrens van 65 jaar voor de


82verzekeringsplicht in de AAW en de eventueleaanspraken op AAW-voorzieningen heeft hetkabinet tot het inzicht gebracht dat het in het kadervan de Oort-oper^itle ingevoerde regime op dit puntniet In tact kan blijven.Daarom is besloten de leeftijdsgrens van 65 Jaarvoor de verzekertngs- en premieplicht voorshandste handhaven. Zonder nadere voorziening zou ditechter leiden tot een aanzienlijke lastenverlichtingvoor 65-plussers en tot een lastenverzwaring voorbeneden 65-Jarigen. Deze inkomenseffecten achttehet kabinet, mede in het licht van de Oort-eflfecten.niet aanvaardbaar.^pneinde de operatie Inkomensneutraal te latenverlopen is in 199O het belastingpercentage in deeerste tariefschijf verhoogd. Door een rijksbijdragein het AAf en het AWW-fonds konden de premiesAAW en AWW. die dan alleen verschuldigd zoudenzijn door personen onder de 65 jaar, destijdsbeperkt blijven tot 1,15% respectievelijk 1,25%(thans 2.75% en l, 15%). Evident is dat ook dezeoperatie geen noemenswaardige inkomensgevolgenvoor 65 plussers heeft meegebracht.Het geheel overziend moet dan de constatering zijndat ten opzichte van de hiervóór beschrevenvergelijkingsmaatstaf aan 65-plussers geenlastenverzwaringen zijn opgelegd. In dat lichtbezien betekent onderhavig wetsvoorstel daarentegeneen verbetering van de positie van 65-•jussers. Zonder noemenswaardige lastenverzwaringkrijgen zij recht op, weliswaar quaniveau aangepaste, voorzieningen.7.2.3. Harmonisatie en afbakeningenIn onze brief van 6 mei 1991 is uitvoerig uiteengezethoe wij de herstucturering van de AAWvoorzierUngenen de RGSHG gestalte willen geven.Gekozen is voor een ontwikkeling langs twee lijnen:de AWBZ en de gemeenten.Voor de overzichtelijkheid - met deherstructurering hangen ook financiële effectensamen - worden de hoofdlijnen van de nieuwestructuur nog eens kort weergegeven.- Werkvoorzieningen blijven onder verantwoordelijkheidvan de bedrijfsverenigingen en via deAAW gefinancierd;- Leef- en woonvoorzieningen van de AAW worden<strong>geïntegreerd</strong> met de RGSHG en gedecentraliseerdnaar de gemeenten;- Zorgvoorzieningen worden volledigondergebracht bij de AWBZ;- Inkomensondersteunende voorzieningen wordeningepast in de bijzondere bijstand.In navolgende tabel is aangegeven welke effecten deherstructurering heeft voor de kosten van de AAWvoorzieningen.Zoals in paragraaf 4. l. is aangegeven zullen devoorzieningen voor verplaatsen binnen(rolstoelen) niet meer bij de AWBZ. zoals in de briefvan 6 mei was voorgesteld, maar bij de gemeentenworden ondergebracht.Financiële effecten van overheveling van AAW-Toonteningen naar het gemeentefonds AWBZ enABW (prijzen en votnmina 1992, in min gktafgerond op 5 min gkQ.L We*1 leef3. Won4 ZorgS IckoattMmdenfeuMadstldo u overhevelingAAtfbehtfcfuftbftidingdod^oep216020-1325•15«85-11530overhevdiBfDUT{moEDtEfoedj133515AWBZ2351340 235ABW83Wtidt-Lntenslvertng130500045015 -10015 655In deze tabel komt tot uitdrukking dat overhevelingvan de AAW-zorgvoorzien'ngen naar de AWBZ envan de inkomensondersteunende voorzieningennaar de bijzondere bijstand besparingen opleveren.


84 85Deze besparingen zijn met name toe te schrijvenaan het stringentere toelatingsbeleid van de AWBZen de ABW.Wat de zorgvoorzieningen betreft is het beeld alsvolgt:- De kosten voor communicatiemiddelen zoudenin de AAW in totaal 105 min gld bedragen {15 minvoor beneden 65-jarigen en 90 min voor 65-plussers).Vanwege een stringenter toekenningsbeleidin de AWBZ kan worden volstaan met overhevelingvan een bedrag van 6O min gld.- De dieetkostenvergoeding die ingevolge de AAWzou worden verstrekt aan beneden en boven65-plussers zou naar schatting 100 min gldkosten. In de AWBZ ligt de nadruk op bijzonderedieten en niet, zoals in de AAW, op hetcompenseren van extra kosten als gevolg van hethouden van dieet.Dientengevolge kan de overheveling naar deAWBZ dan ook belangrijk lager zijn dan de hiervoorgenoemd 1OO min gld. Volstaan kan wordenmet een bedrag van 20 min gld.- Voor ADL-hulp en -assistentie en voorhuishoudelijke hulp worden respectievelijk 65 en90 min gld overgeheveld naar de AWBZ. Dezebedragen corresponderen met de kosten van dezevoorzieningen voor beneden 65-jarigen in deAAW, Voor 65-plussers worden geen middelenovergeheveld. 65-plussers hebben in de huidigesituatie al recht op verstrekking van deze voorzieningenvanuit de AWBZ.Wat voorzieningen met eeninkomensondersteunend karakter betreft wordende uitgaven in de AAW geraamd op in totaal 115min gld (25 min voor beneden 65-jarigen en 90 minvoor 65-plussers). Indien deze voorzieningen in hetkader van harmonisatie en afbakening in de toekomstvla de bijzondere bijstand worden verstrekt,betekent dit voor 65-plussers een bestendiging vande huidige situatie. Zij kunnen nu al een beroepdoen op de bijzondere bijstand voor het verkrijgenvan deze voorzieningen. Voor hen verandert erniets en behoeven ook geen middelen te wordenovergeheveld.Voor beneden 65-Jartgen heeft het de consequentiedat het verkrijgen van deze voorzieningen, andersdan In de huidige situatie, afhankelijk wordt vande eigen middelen. In de ABW geldt immers de middelentoets.Aangenomen wordt dat vanwege demlddelentoets kan worden volstaan met de overhevelingvan 15 min gld naar de bijzonderebijstand.7.2.4. Aanvankelijk beoogde en thans voorzienebeheersingsmaatregelenNa harmonisering en afbakening van hetvoorzieningenbeleid resteert, zo blijkt uit de tabel,een beleidsintensivering van 655 min. gld. (niveau1992). Aanvankelijk hadden wij het voornemendeze beleidsintensivering nagenoeg volledig door beheersingsmaatregelente compenseren.Welke maatregelen daarbij voor ogen stonden isaangegeven in onze brief van 6 mei 1991. Deopbrengst van deze maatregelen zou naoverheveling circa 640 min gld hebben bedragen(350 min op voorzieningen voor beneden 65-Jartgenen 290 min op voorzieningen voor 65-plussers).Het was onze bedoeling om. alvorens de AAWvoorzieningente decentraliseren naar de gemeen- *ten. deze voorzieningen zodanig te herzien dat uitbreiding van de doelgroep naar 65-plussersbudgettair neutraal zou kunnen wordengerealiseerd. Aldus zouden de gemeenten de uitvoeringvan het voorzieningenbeleid kunnenovernemen zonder de noodzaak daarin, direct aanpassingenaan te brengen. Eerder in deze memorieis aangegeven dat wij inmiddels van dezewerkwijze hebben afgezien. In plaats daarvan wordende voorzieningen wel onder de randvoorwaardevan budgettaire neutraliteit doch met beperkterevoorafgaande beheersingsmaatregelen aan degemeenten overgedragen. Zoals de overdracht nuvoor ogen staat treft de rijksoverheid op l oktober•


861992, lapril 1993 en l oktober 1993 een beperkingvan telkens 10% op lopende vervoersvoorzieningen.Op het moment van overdracht aangemeenten (l januari 1994} is dan sprake van een"vrije ruimte" in het te decentraliseren budget van30%. Aan de gemeenten wordt de ruimte gegeven omzelf (verdere respectievelijk betere) oplossingen teontwikkelen om de uitbreiding van de doelgroepnaar 65-plussers budgettair neutraal te realiseren.Zo krijgen de gemeenten de vrijheid om bij detoekenning van voorzieningen een eigen bijdrage tevragen, naar het inkomen van de aanvrager te kljkei^lagerevervoerskostenvergoedingen vast test^Pn en meer collectieve in plaats vanindividuele vervoersvoorzieningen te scheppen.Voor een uitvoerige behandeling van de overgangsregelingwordt verwezen naar sub-paragraaf 7.2.7.7.2.5. UitvoeringskostenDecentralisatie van AAW-voorzieningen naar degemeenten en de AWBZ heeft tot gevolg dat de uitvoeringskostenbij de huidige uitvoerders van deAAW-voorzieningen zullen dalen en bij de gemeentenen de AWBZ zullen toenemen. Bij dezeverschuiving wil het kabinet als uitgangspunt hanterendat uitvoering door de gemeenten en de AWBZIn ieder geval niet duurder mag zijn dan de ult-In de bestaande situatie, uiteraard metItneming van de onvermijdelijke toenamevan de uitvoeringskosten als gevolg van deuitbreiding van de doelgroep naar 65-plussers.Derhalve zijn de huidige uitvoeringskosten van deAAW-voorzieningen richtinggevend voor debepaling van aan de gemeenten en de AWBZ over tehevelen bedragen ter financiering van de gestegenuitvoeringskosten. Het SVr-advies geeft daarinzicht in.Volgens dit advies zijn er bij de bedrijfsverenigingenen de organen die de AAW fictiefuitvoeren (ABP. SPFÏ ca. 900 mensjaren gemoeidmet het toekennen en administreren vanvoorzieningen. Daarnaast worden er bij het GAKca. 200 mensjaren ingezet ten behoeve van de administratievan de GMD en heeft de GMD zelf eenpersoneelsinzet van 250 d 30O mensjaren ten behoevevan de advisering met betrekking tot AAWvoorzieningen.In totaal vergen advisering, toekenningen administratieve afhandeling van AAWleefvoorzleningenderhalve ca. 1400 mensjaren. Deuitvoeringskosten van AAW-voorzieningen wordenop basis hiervan berekend op ca. 100 min.Overigens zij opgemerkt dat de AAWwerkvoorzlerüngenvia de AAW gefinancierd blijvenworden. De uitvoeringskosten van AAWwerkvoorzleningenzijn om die reden hier buiten beschouwinggelaten.Bij overheveling van voorzieningen naar gemeentenen de AWBZ vervallen de ca. 900 mensjarenvoor toekenning en administratie van AAWvoorzieningenbij de bedrijfsverenigingen en de organendie de AAW Octtef uitvoeren, Bq de 250 a 300mensjaren bij de GMD in verband met adviseringen de 200 mensjaren bij het GAK in verband met deadministratie van de GMD ligt dat anders.Het kabinet wil ervan uitgaan dat de GMDadviesinstantie blijft voor de gemeenten. Daarmeekunnen de hierboven genoemde aantallenmensjaren bij de GMD en het GAK grotendeels behoudenblijven. De kosten daarvan komen danechter voor rekening van de gemeenten. De huidigeuitvoeringskosten van de AAW-voorzleningcn, althansde bedragen die daarvoor ten laste van hetAAf worden gebracht, kunnen op grond van hetvoorgaande met 100 min gld dalen.Bij de gemeenten en de AWBZ stijgen deuitvoeringskosten.De toekenning en administratieve afhandeling vande AAW-voorzieningen, die naar de gemeentenworden overgeheveld, leidt tot extra(personeels)kosten by de gemeenten. Daarnaast zaleen deel van de kosten van de GMD voor rekeningvan de gemeenten komen, ervan uitgaande althansdat de GMD adviesinstantie blijft voor de gemeen-87


88 89ten.Bij de AWBZ is de advisering en toekenning vanvoorzieningen In handen van een arts. Deadininis ft -atieve afhndeling vindt plaats bij dezorgverzekeraars. Meer voorzieningen lelden ookhier tot hogere uitvoeringskosten.Voor de financiering van de toename van deuitvoeringskosten bij gemeenten en AWBZ Is 100min gld beschikbaar, zijnde het bedrag dat op dehuidige uitvoeringskosten bespaard kan worden.Dit bedrag zal worden verdeeld over de gemeentenen de AWBZ In de verhouding van de bedragen vande voorzieningen die naar de gemeenten en deAWBZ worden overgeheveld. Dit betekent dat aande gemeenten een bedrag van 75 min gld toevalt enaan de AWBZ een bedrag van 25 min gld. In dezeverdeling is tevens begrepen het naar verwachtingoverigens minieme ciïect op de uitvoeringskostenvan gemeenten van het overdragen van deinkomensondersteunende AAW-voorzieningennaar de bijzondere bijstand.Het beschikbare bedrag van 100 min gld wordt verhoogdmet een bedrag van 60 min gld in verbandmet de uitbreiding van de doelgroep naar65-plussers en de daarmee samenhangende noodzaakbeheersingsmaatregelen te treffen. Het merendeelvan deze kosten slaat neer btj de gemeenten.Met name de voorzieningen die naar de gemeentenworden overgeheveld ondervinden de invloed vande uitbreiding van de doelgroep. Het bedrag van 60min gld wordt dan ook verdeeld in de verhouding 55min voor de gemeenten en 5 rnln voor de AWBZ.In totaal ontvangen de gemeenten daardoor 130min gld voor gestegen uitvoeringskosten. Naar deAWBZ wordt in totaal 3O min gld overgeheveld.7.2.6. Overheveling naar het gemeentefonds, deAWBZ en de bijzondere bestandUitgangspunt voor een budgettair neutraledecentralisatie van AAW-voorzieningen naar degemeenten is dat de bedragen die voor dezevoorzieningen In de meerjarenramingen van defondsen zijn verwerkt aan het gemeentefonds wordentoegevoegd.In deze meerjarenraming , die loopt tot en met hetJaar 1996, is rekening gehouden met eendemografisch volumeaccres. Wij zijn van oordeeldat het redelijk is dac dit accres over de tebeschouwen periode wordt doorgegeven aan degemeenten. Na 1996 moet naar ons oordeel geensprake meer zijn van een specifiek op de voorzieningenbetrekking hebbend accres en zijn dereguliere determinanten van het gemeentefondsvan toepassing.^ftDe huidige meerjarenramingen (Nota SocialeZekerheid 1992) laten het volgende beeld zien:Meerjarenraming vmn aan gemeenten tedecentraliseren AAW-voorzieningen (in min gld,afgerond op 5 min gld).l.2.leefWoon1992765101993795Totaal775 806 865 935 1010#Gegeven het feit dat decentralisatie voorzien wordper l Januari 1994 zijn de in bovenstaande tabelvoor de jaren 1994. 1995 en 1996 opgevoerdebedragen beschikbaar voor toevoeging aan hetgemeentefonds. Het voor 1996 opgevoerde bedrag istevens structureel, afgezien uiteraard van de voorhet gemeentefonds geldende reguliere volume- enp rijsmutaties.Bovenstaande bedragen moeten nog aangevuldworden met de vergoedingen voor de voor die Jarengeldende administratiekosten, zowel met betrekkingtot voorzieningen voor beneden 65-jarigen alsmet betrekking tot de uitbreiding van de voorzieningenvoor 65-plussers.10199485015199592015199699515


Deze staan In onderstaande tabel:90Meerjarenraming van administratiekosten vooraan gemeente te decentrattaeren AAWvoorzieningen(in mld gkL afgerond op 9 mi« 3)4)l.2.huidige uitvoeringskostenextra uitvoeringskostena.g.v.uitbreiding 65+19927555m7555199480601«68060i&8065middels verhoging van de AWBZ-premie. Het voor1996 opgevoerde bedrag Is tevens structureel.De toevoeging van gelden voor voorzieningen enadmiu^tTatiekoaicn naar de AWBZ (In min gld, afgerondop 5 min gld)11.2.voorzieningenadministratiekosten199223530199324530199426035199526035911996 structureel3004030040Totaal130130140140145Totaal265275295315340340Daarnaast worden middelen aan hetgemeentefonds toegevoegd Lv.m. de extra uitgavenin de bijzondere bijstand (ABW)De toevoeging van middelen aan het gemeentefondszal er dan als volgt uitzien:De toevoeging van gelden TOOT voorzieningen enadministratiekosten aan het gemecntefimda vanaf1984 On min gld, affcerond op 5 mte gkQi., voorzieningenl ABWL administratiekostenTotaal1994 1995 1996 structureel85015140100692015140107598615145115599615145De meerjarenramingen van verschuivingen vanlasten van de AAW naar de AWBZ met betrekkingtot de overheveling van zorgvoorzieningen naar deAWBZ zijn in onderstaande tabel weergegeven.Gegeven het feit dat overheveling naar de AWBZwordtvoorzien per l januari 1994 mogen de in deonderstaande tabel voor de jaren 1994. 1995 en1996 opgevoerde bedragen gecompenseerd worden11557.2.7. OvergangsregelingIn onze brief van 6 mei aan de Tweede Kamer wasnog voorzien dat de voorzieningen per l januari1993 zouden worden overgeheveld naar de gemeentenen naar de AWBZ. In 1992 zouden dan centraalbeheersingsmaatregelen worden getroffen, zodathet voorzieningenpakket zonder noodzaak tot verdereingrepen in het pakket kon worden overgeheveldnaar de gemeenten. De vervoersvergoedingenzouden daartoe gehalveerd moeten worden. Ditwerd echter beschouwd als een te forse ingreep.Besloten is de vervoersvergoedingen met 10% tebeperken per 1-1O-1992. Hetgeen een structureel bespartngsbedragoplevert van 60 min. Deze 6O minzouden de gemeenten kunnen gebruiken om nieuwbeleid te voeren. De <strong>VNG</strong> en de Rgf hebbenaangegeven dat 60 min voor de overgangssituatie teweinig is. In een brief aan de Tweede Kamer heeft de<strong>VNG</strong> te kennen gegeven dat zij in totaal 60O min gldnodig menen te hebben voor de overgang engeleidelijke afbouw van bestaande gevallen vanAAW-voorzieningen. Om bestaande gevallen in1993 het oude niveau en nieuwe gevallen (benedenen boven-65 Jarige) een lager niveau (± de helfti tegeven is in eerste instantie 300 min nodig in 1993.Er wordt echter in 1992 10% gekort, hetgeen op Jaar-


93basis ca. 6O min oplevert. In 1993 is ter dekkingvan de extra uitgaven derhalve 240 min (300-6O)nodig. In totaal Is er volgens de <strong>VNG</strong> In de periodevan 1993 t/m 1996 600 min nodig, indien geenrekening wordt gehouden met in- en uitstroom vanhet huidige bestand. Wordt met dit laatste welrekening gehouden dan is 370 min nodig voor deovergang en geleidelijke afbouw van bestaandegevallen van AAW-voorzieningen. (zie tabel)Additionele financieringsbehoefte volgen» <strong>VNG</strong> (inmin gld. afgerond op 5 min gld).1993199419961996kosten voordealngeaS&t300300300300effect beperkingvoorzieningen65-601201802401997 300300Nodig volgcMTODflöentelltai <strong>VNG</strong> (1993 t/m 19Ö7Jeffect tnen- uitstroom45707045092skfc19511050150370Het kabinet heeft uit oogpunt van budgettaireneutraliteit niet kunnen instemmen met een extrabedrag van 370 min gld voor de overgangsituaUe.Door de <strong>VNG</strong> is evenwel duidelijk gemaakt dat zonderextra middelen voor geleidelijke afbouw van bestaandevoorzieningen de overheveling van voorzieningennaar gemeenten niet geaccepteerd zal worden.Daarnaast is door de <strong>VNG</strong> een invoerlngstermi)nvan een halfjaar gewenst. Ook de RGF heeftaangegeven dat er minimaal een halfjaar tussenverdeling van bedragen over gemeenten en uitvoeringdoor gemeenten zou moeten zitten.Dit alles overwegende heeft het kabinet besloten deoverdracht van voorzieningen naar gemeenten eenJaar uit te stellen. In de periode tot die datum zal hetkabinet, bovenop de beperking die op l oktober vandit Jaar al Is voorzien, nog twee keer een verminderingmet 10 % doorvoeren op het niveau van devervoersvoorzieningen en wel op l april 1993 en opl oktober 1993. Aldus beschikt de <strong>VNG</strong> op hetmoment dat de voorzieningen gedecentraliseerdworden over een vrije ruimte In het budget vanglobaal 30% (globaal, omdat alleen devervoersvoorzieningen worden beperkt, doch dezemaken meer dan 95% van de te decentraliserenvoorzieningen uit) waaruit voorzieningen voor65-plussers kunnen worden gefinancierd.Voor het financiële beeld wordt uitgegaan van deopstelling van de <strong>VNG</strong>. die stelt dat In het eersteJaar na overdracht (1994} geen verdere bepertóngofcin AAW-voorzieningen mogen worden ^^aangebracht. In het tweede Jaar (1995) kan dan nogeens 10% worden beperkt. In het derde jaar (19961wordt weer 10% beperkt zodat dan het structureelniveau wordt bereikt. BIJ deze invulling zal de <strong>VNG</strong>ruim 100 min voor de overgang nodig hebben. Beslotenis om de incidentele opbrengst van 115 minin 1993 aan te wenden voor dekking van de extrauitgaven in latere Jaren waarvan in het <strong>VNG</strong>-beeldnog sprake is. Zie onderstaande tabel.Additionele financieringsbehoefte bijdecentralisatie per l Januari 1994 dn min gld af*gerond op 8 mm gld199319941995kosten voordeningen 65+0300300effect beperking effect in suftvoorzieningen en- uitstroom J&115 0180 25240 501996 300300 0Nodig volgens verooderstdllng <strong>VNG</strong> (1994 t/m 19961-11595100105Het besluit heeft wel consequenties voor dehorizonbepaling met betrekking tot de leeftijdsgrensIn de verzekerings- en prernieplicht AAW. Het


94 95voorstel om pas op i januari 1994 te decentraliserenimpliceert dat 65-plussers ook pas metingang van l januari 1994 recht op voorzieningenkrijgen. Anders schiet het voorstel zijn doel voorbij.Het voorgaande betekent dat dehorizonbepaling nog eens met eenjaar moet wordenverlengd.7.2.8. FinancieringLos van de hierboven geschetsteovergangsproblematiek heeft de financiering vande voorstellen In dit wetsvoorstel twee majeureaspecten:ÉÉDe financiering van het per saldo nog optredende(structurele) tekort;b. De effecten voor de rijksbijdragen aan het AAf enhet AWW-fonds. voor de belastingtarieven over deeerste inkomensschijf en voor de premies AAW.AWW en AWBZ.De tn sub-paragraau 7.2.6. weergegeven bedragenvoor toevoeging aan de AWBZ en het Gemeentefondszrjn in totaliteit hoger dan de som van debedragen die voor de betreffende voorzieningen ende daarbij behorende administratiekosten in demeerjarenramingen zijn uitgetrokken. In 1994bedraagt het tekort 160 min gld. oplopend tot170 min gld in 1996. welk bedrag tevens het structureletekort weergeeft.Confrontatie ran toe te voegen en in meerjarenraming beacUkbarebedragen (in mhk gld, afteraod op 5 min gld)ftrtfi WJfrroorfleninieninkoaefiioakrateufleadenontefllnjei!«dntnatntfekuteamifAWBZ:>orfroonfaüQ(ta260adadnktndekoiten19W 1995 1996toe- beschik- toe- bocili- toe- beschikiwjinjbair iwjtoj buc wgjn( burBSO 805 3201403535210Xtotul 1300 1140 1390 1230 14» 1325Uldotonapnrtöchlkbair -160 •160 -17014028035Voor deze tekorten wordt gecompenseerd door inde AOW voor AOW-gerechUgden met een partnerjonger dan 65 jaar van het 70/30 systeem op het50/50- systeem over te gaan. De betreffendegerechtigden zullen aanspraak kunnen makenop een basispensioen van 50%, aangevuld meteen van het Inkomen van de Jongere partner afhankelijketoeslag. Op dit moment wordt op ditpunt een andere overgangsmaatregel voorgestelddan in de brtef van 6 mei is verwoord. Het 70/3Osysteemzal namelijk blijven gelden voordegenen die voor inwerkingtreding van hetdesbetreffende wetsvoorstel al 65 waren enbovendien voor die datum al gehuwd waren ofongehuwd samenwoonden met een partner jongerdan 65 Jaar, zolang het betreffende huwelijkof de samenwoonrelatie in stand blijft. Door denieuwe overgangsbepaling blijft de opbrengsten30so2352599514530040940308034530


van deze maatregel in 1994 beperkt tot 60 min.uitgaande althans van de inwerkingtreding vandeze maatregel in 1993. In de Jaren 1995 en 1996is de opbrengst 90 min gld respectievelijk 120min gld. Structureel bedragen de opbrengsten190 min gld. In structurele situatie zijndeopbrengsten van de AOW 50/5O variant derhalvegroter dan de meeruitgaven door uitbreidingnaar 65-plussers.Als gevolg van de horizonbepaling in de Wettijdelijke handhaving leeftijdsgrens verzekerlngsen premieplicht zouden derijksbijdragen AAW en AWW per l Januari 1993vervallen. Als gevolg van onderhavigwetsvoorstel Is verlenging van de horizonbepalingmet nog één Jaar onontkoombaar.In het advies van de Raad van State betreffendehet wetsvoorstel Tweede Verlenging wet tijdelijkehandhaving leeftijdsgrens verzekeringsenpremieplicht AAW d.d. 28 Juli 1992 gaat deRaad in op de bredere problematiek vanverzekerings- en premieplicht van 65-plussers.De Raad adviseert het kabinet op zo kortmogelijke termijn een standpunt te bepalen overde verzekerings- en premieplicht AAW na 1993,gezien het feit dat 65-plussers geen fof "minderdan nagenoeg geen") rechten aan de AAWontlenen. Naar aanleiding hiervan is in dememorie van toelichting bij het betreffendewetsvoorstel een passage opgenomeninhoudende dat een notitie met hetkabinetsstandpunt over deze kwestie aan deTweede Kamer wordt toegezegd. Het kabinet wiler voor zorgdragen dat de Tweede Kamer overdeze notitie beschikt ruimschoots voor deplenaire behandeling van onderhavigwetsvoorstel. Aldus zal de Kamer In staat zijn definanciering van onderhavig wetsvoorstel tebezien tegen de achtergrond van de voornemensvan het kabinet met betrekking tot destructurele regeling van de verzekerings- en96premieplicht AAW. Zoals hiervoor reeds isaangegeven valt de inwerkingtreding vanonderhavig wetsvoorstel samen met deexpiratiedatum van het wetsvoorstel Tweedeverlenging wet tijdelijke handhavingleeftijdsgrens verzekerings- en premiepüchtAAW. De financiële consequenties vanonderhavig wetsvoorstel zullen zich dan ookmanifesteren in de situaüe zoals die op datmoment geldt. Wordt een nadere regeling van deverzekerings- en premieplicht AAW achterwegegelaten, dan ontstaat automatisch de situaüedat 65-plussers verzekerings- en premlepUchUgworden voor de AAW. Dan zouden 65-plussers Jfezowel gaan bijdragen aan het voorheen via de ^^belasting gefinancierde deel van de AAWuitgaven(de rijksbijdrage van 11510 min) alsaan het premiegefinancJerde deel van de AAWuitgaven(5120 min). Door verbreding van depremiegrondslag AAW zou dan de premie voorbeneden 65-Jarlgen dalen. De premie voor65-plussers süjgt tn die situatie meer dan depremieverhoging die het gevolg is van het vervallenvan de rijksbijdragen. Dit relatiefongunstig effect voor de 65-plussers zou wordengecompenseerd door het feit dat de stijging vande AWW-premie als gevolg van het vervallen vande rijksbijdragen volledig ten laste van debeneden 65-Jartgen zou komen.Onderhavig wetsvoorstel grijpt hier aldus op in ^|dat de AAW lasten kunnen dalen met 235 minals gevolg van overheveling van de zorgvoorzieningen naar de AWBZ. terwijl de AWBZlastenmet 295 min stijgen.Door overheveling van een deel van de AAWvoorzierungennaar de gemeenten (leef, woon eninkomensondersteunende) kunnen de AAWlastenmet 900 min dalen. Daartegenover staateen toevoeging aan het Gemeentefonds (1005min) . Deze toevoeging komt ten laste van derijksbegroting. Voor dit onderdeel is derhalvesprake van een verschuiving van derijksbijdrage naar het Gemeentefonds. Voor de97


financieringsverschuivingen en aandelen vanbeneden en boven 65-jartgen In de financieringingeval een nadere regeling van de verzekertngsenpremieplicht AAW achterwege blijft wordtverwezen naar de volgende tabel. Daarbij zij nogeens opgemerkt dat de door het kabinettoegezegde notitie dat beeld nog eens kanveranderen.98Financieringsverschuivingen en-aandelen (in min gld) optransactiebaaU1994i.tBUttUcnR8AAWIve^P uvtpBt AAW/ AWV3. Ttnratof AAW-prsBcponuUÉitafc»iAAW*ABWSxafnoiMW6, WtSQ/50TjenftRktaRBAVWlnpiflec «urtjwt AWWTfcuipcwi/lBTtfal11510103551301005396602350305Beneden 65-jiïl|cnAAW AWW/AOW AWBZ IE9935 -9925885 485-705•796 865•195 255•603350 -3015235 -1759115 3496 255 -12135-270Ftaiad«rti|wenchuïaj pa rtpbng Beneden en ba«n ö-)BlpnMl U»AWV 2555AOW 40AWBZ 2951B -140»967.2.9. Inkomensgroep.^anult het onderhavig wetsvoorstelvoortvloeiende premie-en belastingbeeldkunnen geen noemenswaardigeinkomenseffecten worden gegenereerd, omdat devoorstellen In de structurele situatie binnen decollectieve sector nagenoeg budgettair neutraalzijn en omdat de verschuivingen plaatsvindentussen volksverzekeringen en de eerste schijfvan het belastingtarief (dezelfdeheffingsgrondslag). Dit geldt zowel voor bovenalsvoor beneden 65-jarigen. Als devoorzieningen In 1994 worden overgeheveldnaar andere regelingen en de leeftijdsgrens in deAAW vervalt, is de mutatie van hetEwwi 65- jiri|oiAAV AWBZ Q1580 -15801« MO706•12-30 «140-335-30sn « -ws3ESgecombineerde tarief eerste schijf In 19940.04%-punt. In de structurele situatie bedraagthet premie- en belastingeffect -0,01%-puntWat betreft de inkomenseffecten samenhangendmet de voorgenomen wijziging van deuitkeringsstructu^ van de AOW zij verwezennaar de memorie van toelichting bij hetdesbetreffende wetsvoorstel.De voornemens in dit wetsvoorstel zullen stelliginkomenseffecten met zich meebrengen voorverschülende categorten vanvoorzieningsgebruikers. Een algemeen beeld isechter niet te destilleren. De Inkomensgevolgenkunnen afhankelijk van de voorzieningen waaropaanspraak gemaakt wordt en afhankelijkvan de wijze waarop de betrokken gemeente hetdan gedecentraliseerde voorzieningenbeleidheeft vormgegeven per individu zeer uiteenlopenen zowel positief als negatief zijn.Onderstaand willen wij verduidelijken waar inonze voorstellen begrenzingen liggen van deInkomensgevolgen.In de eerste plaats herhalen wij wat op diverseplaatsen in de toelichting is gesteld:eigen bijdragen zijn aanvullend in resp. hetsluitstuk van het <strong>gemeentelijk</strong> beleid. Het accentligt op een doelmatig <strong>gemeentelijk</strong> beleid gerichtop de verlening van de voorzieningen zelf.De nominale eigen bijdrage voorwoningaanpassing en voorzieningen in naturawordt wettelijk gemaximeerd. Het ligt in onsvoornemen om aan te sluiten bij de geldendeeigen bijdrage voor woningaanpassing van ƒ500.- tot een nader vast te stelleninkomensgrens. Het ligt in de rede voor dezegrens aan te sluiten bij de huidigeinkomensgrens voor vervoersvoorzieningen inde AAW op het niveau van het modale Inkomen.Voor boven-modale inkomens kan een hogerebijdrage worden gevraagd, waarbij dan in feitesprake is van inkomensafhankelijkheid.Tussen het minimum-inkomen en het modaleInkomen wordt de werking van de nominale99


100 101eigen bijdrage de facto beperkt. Van de lageinkomens zal minder worden gevraagd vanwegehet regime van de bijzondere bijstand (voor deminima niet meer dan het zogenaamdedrempelbedrag van thans ƒ 185.-).Inkomensafhankelijke eigen bijdragen hebbenmet name betekenis bij vergoedingen van extrakosten van gehandicapten. Het gaat hierbij omde afstemming van de omvang van devergoedingen op het inkomen. Bij de over tedragen voorzieningen naar de bijzonderebijstand is dit per definitie zo. Een andermogelijk voorbeeld is de vergoeding vanverhuiskosten als woonvoorziening. Vergoedingvan kosten van vervoer kan afgestemd wordenop het Inkomen of worden gekoppeld aan eenbepaalde inkomensgrens. Voor gebruikskostenvan een auto of taxi ligt echter het accent op eenbeperking van de forfaitaire vergoedingen.Inkomensafhankelijke bijdragen zullenderhalve slechts aanvullende betekenis hebben,ook omdat bij cumulatie aanspraken kunnenontstaan op bijzondere bijstand.Overigens wordt het beperken of vervallen vanvergoedingen van vervoerskosten in verbandmet het aanbod van een andere (collectieve)voorziening door ons niet als eeninkomenseffect beschouwd. Er Is dan immerssprake van substitutie van voorzieningen.Tenslotte kan het eigen aandeel in de kosten vanwoningaanpassing enig inkomenseffect hebben.DU wordt veelal door hogere huursubsidiebeperkt tot het effect van de zogenaamdekwaliteitskorting. Bij niet subsidiabele hurenen eigen woningen zal de gemeente zonodig(voor)financierlngsmogeUjkheden kunnenbieden, waarbij de aflossingsduur enaflossingsbedragen kunnen worden afgestemdop de Individuele betalingscapaciteit.7.2.10. Verdeling over gemeentenDe Raad voor gemeenteflnancién (Rgf) heeft op10 juni 1992 een aoVies uitgebracht over hetvoorstel van de beheerders van hetgemeentefonds met betrekking tot de verdelingvan de middelen over gemeenten.Weliswaar bestaat er bij de Rgf een voorkeur omaan te sluiten bij de historische verdeling, maarde Rgf is het eens met de stelling van debeheerders van het gemeentefonds dat doordecentralisatie en uitbreiding van de doelgroepeen breuk met het verleden ontstaat.De Rgf gaat In ieder geval voor 1993 accoord methet voorstel van de beheerders van hetgemeentefonds om het beschikbare bedrag te ^^verdelen vla een vast bedrag per inwoner. De Rgf ^Pziet nauwelijks mogeUjkheden voor eenobjectieve overgangsregeling voor 1994 en 1995.Het onderzoek van BiZa naar de historischekostenverdeling was namelijke gebaseerd opgegevens van het GAK en de Detam metbetrekking tot eenjaar. De uitkomsten van ditrüet als representatief te achten onderzoekkunnen volgens de Rgf niet dienen als basis vooreen integratie-uitkering.Dit feit, de uitbreiding van de doelgroep en deeenvoudige systematiek zijn voor het kabinet deredenen om het advies van de Rgf over te nemen.8. Bijzondere aspectenIn het navolgende komen achtereenvolgens aanorde de aan de wet verbonden gevolgen voorvrouwen, het streven naar vermindering envereenvoudiging van de regelgeving en devoorlichting over de wet.8.1. Gevolgen voor vrouwenMDe wet voorziet in de overheveling van bepaaldehiervoor nader aangeduide AAW-voorzieningen ende RGSHG-woonvoorzieningen naar gemeenten ende AWBZ. Voor die voorzieningen die naar de AWBZworden overgeheveld, zullen wat de toekenningdaarvan betreft de reguliere criteria gelden die bij of


102krachtens die wet zijn gesteld. Voorzover dezecriteria, als gevolg van de onderhavigeoverheveling, wijziging zullen ondergaan geldtdaarbij als uitgangspunt dat zoveel mogelijk zalworden aangesloten op de criteria die voorheen inhet kader van de uitvoering van de AAW werdengehanteerd. Noch In de AWBZ. noch in de AAWwordt met betrekking tot de toekenning vanvoorzieningen enig onderscheid gemaakt tussenvrouwen en mannen.De overheveling van deze voorzieningen heeft danook geen bijzondere gevolgen voor vrouwen.Dit geldt evenzeer voor de voorzieningen die naar degemeenten worden overgeheveld. Zo is voor de(toekenning van de vervoersvoorzieningen en dewoonvoorzieningen uitsluitend van belang ofbetrokkene gehandicapt is in de zin van de wet. metandere woorden of betrokkene ten gevolge vanziekte of gebrek aantoonbare beperkingenondervindt op het gebied van het wonen of hetverplaatsen buitenshuis.Voor de zogenaamde Inkomensondersteunendevoorzieningen die naar de Algemene Bijstandswetworden overgeheveld zullen de criteria gelden die inhet kader van de verlening van bijzondere bijstandworden gehanteerd. Ook bij deze criteria is hetgeslacht van betrokkene niet van betekenis.8.2. Dereguleringsaspecten%, de inleiding van deze memorie is reeds aangeduidwelke ontwikkelingen en welke tekortkomingen inhet huidige stelsel tot deze wet aanleiding hebbengegeven, alsmede welke doelstellingen daarmeenagestreefd worden.De wet draagt in niet onbelangrijke mate bij aan hetstreven de regelgeving te vereenvoudigen, c.q.toegankelijker te maken voor de individuele burger.Zo zal de omvangrijke en complexe regelgeving inhet kader van de AAW en de overeenkomstigeoverheidspensioenregelingen Inzake deverstrekking van leef-, en genees- en heelkundigevoorzieningen worden ingetrokken. Ook de RGSHG103wordt ingetrokken. Daar staat tegenover datingevolge het voorste! regels zullen worden gesteldmet betrekking tot de eigen bijdragen en deaanpassing van het bedrag van f 45.000,-. Per saldoleidt het voorstel echter tot een niet geringevermindering van de regelgeving op centraalniveau. Op decentraal niveau daarentegen brengthet voorstel een uitbreiding van de regelgeving metzich mee. De beantwoording van de vraag hoe grootde omvang van die uitbreiding Is. is afhankelijkvan de Invalshoek die men kiest. Wanneer menlandelijk de regelingen die als gevolg van hetvoorstel tot stand zullen komen, gaat tellen, dan zalmen die uitbreiding, gegeven het feit dat elkegemeente een verordening dient vast te stellen, als"aanzienlijk" beschouwen. Inhoudelijk is er echterweer een aanzienlijke beperking omdat degemeenten veelal de modelverordening van de <strong>VNG</strong>als basis zullen nemen of overnemen. Beziet men deuitbreiding echter vanuit het perspectief van deburger, dan zal men de tot stand te brengendecentrale regelgeving, gegeven het feit dat voor deindividuele burger slechts één regeling openstaat,niet als een aanzienlijke uitbreiding van deregelgeving kunnen kwalificeren. Aangezien hetstreven de regelgeving te verminderen uiteraardbezien dient te worden vanuit het perspectief van deindividuele burger, zijn wij van oordeel, wanneerwij de vermindering van regelgeving op centraalniveau afwegen tegen de uitbreiding van regelgevingop decentraal niveau, dat het voorstel een nietonbelangrijke bijdrage levert aan het streven deregelgeving te verminderen.Vanuit een oogmerk van (verdergaande)deregulering hebben wij er uitdrukkelijk voorgekozen om de bestuurlijke verantwoordelijkheidvoor de voorzieningenverstrekking zoveel mogelijkte decentraliseren. De invulling van het beleid metbetrekking tot de verstrekking vanwoonvoorzieningen en vervoersvoorzieningenwordt volledig overgelaten aan de gemeenten.Daarbij hebben wij ernaar gestreefd om de verticalecoördinatielijnen zoveel mogelijk te beperken.


104Het omzetten van de centrale regelgeving indecentrale regelgeving brengt een verschuiving in deuitvoeringslasten teweeg. Hiervoor zij ondermeerverwezen naar de voorgaande paragraaf.Met betrekking tot de rechtsbescherming kanworden opgemerkt dat de wet. althans wat deRGSHG-woonvoorzieningen betreft, een wijzigingvan de beroepsinstantie inhoudt. Het vervallen vanhet in de AAW bestaande leeftljdsonderscheldtussen personen die al dan niet de leeftijd van65 jaar hebben bereikt, betekent grosso modo een-verdubbeling van de groep personen die voor dedesbetreffende voorzieningen In aanmerking kankomen. Deze constatering impliceert echter niet dathet aantal beroepsgevallen ookdienovereenkomstig zal toenemen. Een groot deelvan de personen van 65 jaar en ouder die van AAWvoorzieningenuitgesloten waren, kon terzake eenberoep doen op de Algemene Bijstandswet en in datkader in beroep gaan. Naar verwacht mag wordenzal de overheveling van inkomensondersteunendevoorzieningen naar de Algemene Bijstandswet eenvermindering van het aantal beroepzakeninhouden, aangezien de In de AlgemeneBijstandswet bestaande inkomens- envermogenstoets ertoe zal leiden dat een geringeraantal personen dan In de AAW het geval was. eenberoep op die voorzieningen zal doen.De dereguleringsaspecten die zijn verbonden aan deoverheveling van AAW-voorzieningen naar deAWBZ zullen worden toegelicht in de terzake totstand te brengen regelgeving. In dat verband zal ooknader worden ingegaan op de nauwe samenhangtussen de wijzigingen In de AWBZ en de nieuwezorgwet.105kunnen geven aan de hun opgedragen (grotendeelsnieuwe) taak. Denkbaar is dat het dan wenselijkkan zijn nog bijstellingen aan te brengen in dewettelijke regeling voor decentralisatie van devoorzieningen.Het ligt voor de hand bij de evaluatie ook ftnanciêïeaspecten ie betrekken met name in relatie lot het teverwachten beroep op voorzieningen door boven 65-jarigen.8.4. VoprUchüngDe wet voorziet in de mogelijkheid dat deverschillende artikelen van de wet. onderdelen 4^daarvan of zelfs categorieën van voorzieningen o^verschillende tijdstippen in werking kunnentreden. Bedoeld tijdstip hangt uiteraard ten nauwstesamen met het moment waarop de overdracht vanbepaalde voorzieningen naar het nieuwe loket isafgerond. De voorlichting over de nieuwe regeling Ishieraan gekoppeld; wanneer bekend is dat eenvoorziening vanaf een bepaalde datum door hetnieuwe uitvoeringsorgaan verstrekt zal worden, zaldaarover door de betrokken departementen tijdigvoorlichtingsmateriaal beschikbaar wordengesteld. Voorzover zulks wenselijk mocht blijken tezijn. zullen bij de vaststelling van de vorm, deInhoud, alsmede de wijze van verspreiding van hetvoorlichtingsmateriaal zowel de voormaligeuitvoeringsorganen, als de nieuwe4jkuitvoeringsorganen worden betrokken.8.3. EvaluatieMede op verzoek van de <strong>VNG</strong> en de Rgf is voorzien Inde evaluatie van deze wet. Naar ons gezamenlijkoordeel brengt de zorgvuldigheid met zich mee datna verloop van tijd wordt bezien op welke wijzegemeenten Invulling hebben gegeven c.q. hebben


B. ArtikelBfewijze toelichtingArtikel l106Voor de definiëring van het begrip gehandicapte isaangesloten bij de terminologie die in het kadervan de AAW-voorzieningenverstrekkinggehanteerd wordt, te weten beperkingen ten gevolgevan ziekte en gebrek. Bij de RGSHG-voorzierüngenis het begrip beperkingen nader omlijnd, in die zindat bij de toekenning van woonvoorzieningenuitsluitend acht geslagen wordt op de ergonomischebeperkingen die een persoon het normale gebruikvan de woonruimte in de weg staan. Wij menen datdat criterium in dat verband het meest geëigend isen hebben dit dan ook in de definitie vanwoonvoorziening doen terugkomen. In dezedeftnitie hebben wij overigens, gelet op het feit dateen woningaanpassing waarvan de kosten hogerblijken te zijn dan f45.000.-, een aangelegenheid Isdie de zorgverzekeraars regardeert, deze financiëlegrens eveneens opgenomen.In het vijfde lid van dit artikel is eendelegatiebepaling opgenomen, die de mogelijkheidbiedt de grens van ƒ 45.000.- brj te stellen indien deprijsontwikkeling van woonaanpasslngen daartoeaanleiding geeft. Indien daartoe wordt overgegaan,gaat die wijziging in per l januari van enig jaar; datis gedaan om begrotingstechnische redenen. Deverwachting l» overigens niet dat leder jaar totbijstelling overgegaan behoeft te worden.Artikel 2Ingevolge artikel 57. tweede lid. van de AlgemeneArbeidsongeschiktheidswet (AAW) kan debedrijfsvereniging bepaalde nader aangeduidepersonen al dan niet op hun verzoek, op grond vandie wet In aanmerking brengen voorvoorzieningen, welke strekken tot verbetering vande levensomstandigheden. Doorgaans worden dezevoorzieningen aangeduid als leefvoorzieningen.Het betreft hier - zo blijkt uit artikel 7 van het107Koninklijk Besluit van 14 augustus 1976. Stb. 434 -voorzieningen die verband houden met ziekte ofgebrek en betrekking hebben op vervoerbuitenshuis, vervoer binnenshuis, wonen,algemene dagelijkse levensverrichtingen.corTTnunicatie. het voeren van een huishouding,herstel, vervanging, onderhoud en reiniging vankleding en beddegoed en ten slotte ontspanning enontwikkeling voor zover het gaat om aanpassingvan middelen of specifieke middelen dan welwanneer het niet verstrekken tot ernstigebcstaansverschraling of psychischedecompensatle zou leiden. Naast dewoonvoorzieningen die in het kader van de AAWverstrekt worden, zijn teneinde de gehandicapte instaat te stellen zelfstandig te (blijven) wonen,vooral ook de woonvoorzieningen die van de zijdevan het Ministerie van Volkshuisvesting.Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in het kadervan de Regeling geldelijke steun huisvestinggehandicapten (RGSHG) verstrekt worden, vanbelang. In tegenstelling tot de AAW-voorzieningenzijn dit met name bouwkundige en woontechnlschevoorzieningen, die aard- en nagelvast in of aan dewoning worden bevestigd.Zoals reeds in het algemeen deel van de toelichtingIs aangeduid, wordt de verstrekking van al dezevoorzieningen ingrijpend gewijzigd. Een deel wordtovergeheveld naar de Algemene Wet BijzondereZiektekosten (AWBZ)* een ander deel wordtondergebracht in de bijzondere bijstand en weereen ander deel wordt gedecentraliseerd naar degemeenten. Tot de voorzieningen diegedecentraliseerd worden behoren de AAWvoorzieningendie betrekking hebben op hetvervoer binnen of buitenshuis en het wonen,alsmede de RGSHG-woonvoorzierüngen, voor zoverde met laatstgenoemde voorzieningen gemoeidekosten een bedrag van f 45.000,- niet te boven gaan.Ingevolge artikel 2 draagt het gemeentebestuur zorgvoor de verstrekking van woonvoorzieningen,vervoersvoorzieningen en rolstoelen, teneinde tebewerkstelligen dat de in de gemeente woonachtige


108 109gehandicapten met behulp van die voorzieningenzo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en/ofzich binnen of buiten de woning kunnenverplaatsen. Welke voorzieningen dat in concretozouden moeten zijn wordt in dit artikel nietvastgelegd. Wél Is In artikel 4 bepaald dat hetgemeentebestuur de zorg voor het verstrekken vanrolstoelen en voorzieningen op het gebied van hetwonen en het vervoer buitenshuis in eenverordening dient te concretiseren. Aldus is er<strong>gemeentelijk</strong>e beleidsvrijheid ten aanzien van deomvang en de Inhoud van het lokalevoorzieningenpakket en wordt hetgemeentebestuur in staat gesteld om. gelet op debehoefte van de individuele gehandicapte en delokale mogelijkheden, op een flexibele, efficiëntewijze de beperkingen die de gehandicapte bij hetwonen en/of het zich binnen of buiten de woningverplaatsen ondervindt, weg te nemen of teverminderen. De verplichting tot een <strong>gemeentelijk</strong>everordening waarborgt echter een duidelijkeinvulling van het <strong>gemeentelijk</strong>evoorzieningenpakket.De begrippen woonvoorzieningen envervoersvoorzieningen omvatten een breed scalavan specifieke voorzieningen. Zo wordtbijvoorbeeld in de RGSHG onder eenwoonvoorziening niet alleen verstaan eenfinanciële tegemoetkoming aan de eigenaar van dewoning in de kosten van een noodzakelijkebouwkundige- of woontechnische ingreep, maarook een financiële tegemoetkoming aan degehandicapte in de kosten van een noodzakelijkeverhuizing naar en inrichting van een anderewoonruimte; een financiële tegemoetkoming aande gehandicapte in de kosten van tijdelijkehuisvesting die door of voor de gehandicapteworden gemaakt tn verband met het verrichten vaneen bouwkundige- of woontechnische Ingreep In ofaan de gewoonlijk door hem bewoondewoonruimte; een financiële tegemoetkoming aande verhuurder van de woning in gederfdehuurinkomsten, indien in of aan de woning eenbouwkundige- of woontechnlsche ingreep Isverricht en die woning niet binnen een bepaaldeperiode nadat de huurovereenkomst is beëindigd,opnieuw wordt verhuurd. Daarnaast bestaan er talvan AAW-woonvoorzieningen, die variëren vanaangepast meubilair tot rolstoelvast tapijt.Zoals hiervoor al Is aangegeven dient hetgemeentebestuur bij verordening aan te duidenwelke specifieke woonvoorzieningen aan degehandicapte Ingezetenen verstrekt kunnenworden om de ergonomische beperkingen die zij bijhet normale gebruik van de woning ondervinden,ofwel geheel weg te nemen, danwei zoveel mogelijkte verminderen. Een mogelijkheid is dat hetgemeentebestuur in de verordening uitgaat van hJfeterzake in de RGSHG en de AAW bestaandevoorzieningenpakket en de bestaandeverstrekkingenpraktijk. Een andere mogelijkheidis dat het gemeentebestuur (deels) andere, eventoereikende, of wellicht zelfs meer toereikendevoorzieningen beschikbaar stelt. Juist voor ditlaatste, de mogelijkheid om op een andere,creatieve, nog meer op het individu gerichte wijzegehandicapten in staat te stellen zelfstandig te(blijven) wonen, willen wij uitdrukkelijk ruimtegeven. Uiteindelijk kan de gemeente op lokaalniveau het beste bezien hoe met de inzet van, en hetefficiënt omgaan met de lokale middelen degehandicapte, gelet op zijn specifieke individueleomstandigheden, adekwaat geholpen kan worden.Het vorenstaande geldt mutatis mutandis ook vo^fcde voorzieningen met betrekking tot het zichbinnen of bulten de woning verplaatsen. Ook op ditterrein kan het gemeentebestuur besluiten om hetthans bestaande AAW-verstrekklngenpakket(zoals rolstoelen; motorinvalidenwagens;aangepaste auto's; financiële tegemoetkomingenvoor het gebruik van voertuigen) in de verordeningover te nemen, dan wel geheel of gedeeltelijk andereverstrekkingen daarin op te nemen, die opminstens even adequate wtjze de beperkingen vande gehandicapte bij het verplaatsen binnen ofbuiten de woning, wegnemen of verminderen. Zo ishet alleszins voorstelbaar dat er In die gemeentenwaar een goedkoop en goed functionerend lokaal


110 111(gehandicapten- / ouderen-) vervoerssysteembestaat of alsnog (in het kader van de uitvoeringvan deze wet) ontwikkeld wordt, er minder behoeftezal bestaan om een uitgebreid financieeltegemoetkomingenstelsel te ontwikkelen. Feit is inieder geval dat gemeenten - In tegenstelling tot deorganen die de AAW en daaraan analoge regelingenuitvoeren - op dit terrein veel meer mogelijkhedenhebben om in plaats van financiëletegemoetkomingen, andere voorzieningen(bijvoorbeeeld: een "belbus") aan te bieden.Artikel 3Uit dit artikel vloeit Impliciet voort dat de Inartikel 2 verwoorde zorgplicht beperkt Is totNederlanders en legaal in Nederland verblijvendevreemdelingen, te weten vreemdelingen diebeschikken over óf een zogenaamde afhankelijkeverblijfstitel (verblijfsrecht artikel 10. tweede lidvan de Vreemdelingenwet), óf een toelating alsvluchteling, óf een vestigingsvergunning, óf eenverblijfsvergunning. Buitenlandse toeristen,vreemdelingen op zaken- of familiebezoek, kortomvreemdelingen die niet het oogmerk hebben zich InNederland te vestigen, alsmede Illegale en gedoogdevreemdelingen zijn van woonvoorzieningen,vervoersvoorzieningen en rolstoelen uitgesloten.Gelet op de specifieke verblijfsrechtelijke positie^kn laatstgenoemde vreemdelingen (kortstondigverblijf/onrechtmatig verblijf/verblijf inafwachting van de uitkomst van de toelatings- c.q.uitzettingsprocedure) achten wt| het niet juist datgemeenten ook voor deze vreemdelingen speciaalaangepaste voorzieningen treffen.Dit zou in een groot aantal gevallen totkapitaalvernietiging lelden, aangezien devreemdeling, waarvoor de voorziening wordtgetroffen (bijvoorbeeld de aanpassing van eenwoning en/of een voertuig) veelal Nederland na eenrelatief korte periode zal hebben (moeten) verlaten.Artikel 4In het verlengde van de in artikel 2, eerste Üd.vervatte zorgplicht, bevat het eerste lid van ditartikel de verplichting voor het gemeentebestuurom de wijze waarop invulling wordt gegeven aan diezorgplicht in een verordening te regelen. Hoewel ditartikellid zich primair richt tot hetgemeentebestuur, is dit artikellid vooral ook vanbetekenis voor de gehandicapte. Het strekt ernamelijk toe om ook de gehandicapte duidelijkheidte verschaffen over vragen als: wanneer kan ikvoor een bepaalde voorziening in aanmerkingkomen?; wat moet ik doen om een voorziening teverkrijgen?; welke voorziening mag ik gelet opmijn situatie verwachten?; kan een aan mijverleende voorziening mij weer afgenomen worden,en zo ja. op welke gronden? Teneinde dieduidelijkheid zoveel mogelijk te bevorderen, geefthet tweede lid van dit artikel een aantalonderwerpen aan die in ieder geval In deverordening geregeld dienen te worden.Op grond van dit tweede Ud dient de gemeente ookhet advies van een deskundige op sociaal-medisch,ergonomisch, dan wel bouwkundig gebied in tewinnen, wanneer dat voor de beoordeling van deaanspraak op een voorziening noodzakelijk is.Wanneer daartoe aanleiding bestaat zal dedeskundige niet alleen geconsulteerd dienen teworden bij de toekenning van een voorziening,maar ook ingeval van herziening, beëindiging ofterugvordering van een voorziening.Daarnaast kunnen in de verordening regels gesteldworden met betrekking tot andere, niet aangeduideonderwerpen, die naar het oordeel van hetgemeentebestuur tevens van belang zijn voor deverlening van woonvoorzieningen envervoersvoorzieningen. De Vereniging vanNederlandse Gemeenten zal in overleg met ons eenmodelverordening opstellen. Verwacht wordt dateen groot aantal gemeenten deze modelverordeningongewijzigd zal overnemen.In het derde Ud van dit artikel is de bevoegdheid


112 113opgenomen om de hoogte van financiëletegemoetkomingen af te stemmen op het inkomenvan de gehandicapte en zijn partner, c.q. op hetinkomen van de (pleeg-)ouders van degehandicapte, indien hij jonger is dan 18 Jaar.Aldus kan een beroep worden gedaan op hunverantwoordelijkheid ook zelf in de kosten van eenvoorziening bij te dragen. Dit kan bereikt wordendoor te bepalen dat een bepaald gedeelte van de metde voorziening gemoeide kosten altijd voorrekening van betrokkenen blijft (bijvoorbeeld: deeerste f 100.=) en/of door te bepalen dat naarmatehet inkomen hoger is. de financiëletegemoetkoming geleidelijk minder wordt.Terzijde zij er in dit verband op gewezen dat indienhet gemeentebestuur besluit om voor bepaaldevoorzieningen een forfaitair bedrag vast te stellen(bijvoorbeeld voor het gebruik van de eigen auto ofeen taxi) dat op zich niet als eeninkomensafhankelijke financiëletegemoetkoming is aan te merken. Hiervan isslechts dan sprake indien het gemeentebestuurvoor verschülende inkomensgroepen,verschülende forfaitaire bedragen vaststelt.De middelen die aan het gemeentefonds zullenworden toegevoegd zijn voor de gemeenten inalgemene zin toereikend om het voorzlenlngenpeüte handhaven. Op het individuele <strong>gemeentelijk</strong>eniveau kan een zeker verschü bestaan tussen demiddelen die vla het Gemeentefonds beschikbaarkomen en het <strong>gemeentelijk</strong>e uitgavenniveau. Dat isinherent aan de decentralisatie. Met het oog op hetlokale beroep op voorzieningen of het creëren vanmeer financiële armslag voor nieuwe lokalevormen van voorzieningenverstrekking, kan hetwenselijk zijn de hoogte van de financiëletegemoetkomingen in zekere zin afhankelijk vanhet inkomen te maken. Met de in het onderhavigelid opgenomen bevoegdheid wordt de gemeente eeninstrument geboden om tot een rechtvaardigeverdeling te komen van de financiële middelen.Uitgangspunt hierbij dient uiteraard te zijn dat devoorzieningen voor all^ gehandicapten in degemeente altijd bereikbaar en betaalbaar moetenzijn. Zou dit laatste niet meer het geval zijn. danzou de gemeente Immers niet aan de in artikel 2vervatte zorgplicht voldoen.Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen zullen doorgaans direct aan degehandicapte worden verleend. Het vierde Udmaakt hierop ten aanzien van bepaaldewoonvoorzieningen, te weten die voorzieningendie bestaan uit een bouwkundige- ofwoontechnlsche ingrepen In of aan dewoonruimte (verbouwingen), een uitzonderingIn die zin dat een financiële tegemoetkomingvoor een dergelijke ingreep slechts aan deeigenaar van de woonruimte kan worden 'verleend. De onderhavige bepaling hangt samenmet artikel 15. de doorberekening van het nietgesubsidieerdedeel van de kosten vanwoningaanpassing in de huur. en Ui hetverlengde daarvan in de individuelehuursubsidie. Volledigheidshalve zij eropgewezen dat in dit artikellid geen melding wordtgemaakt van de verhuurder, maar van deeigenaar van de woonruimte. Dit impliceert datingeval de gehandicapte eigenaar/bewoner vande woonruimte is. de hierbedoeldetegemoetkoming aan de gehandicapte wordtverleend.Artikel 5De bevoegdheid van het gemeentebestuur om byverordening te bepalen dat de gehandicapte eeneigen bijdrage is verschuldigd, voor zover de aanhem verleende voorziening niet bestaat uit eenfinanciële tegemoetkoming, is een logischpendant van het bepaalde in artikel 4, tweedelid. onder b. ingevolge welke de gemeente brjverordening de hoogte van de financiëletegemoetkomingen regelt.Het betreft hier al die voorzieningen, waarbijeen eigen bijdrage niet in de verstrekking zelvegeïncorporeerd kan worden, de zogenaamdenatura-verstrekkingen. Onder deze natura-!


114verstrekkingen vallen niet alleen de goederen endiensten die direct aan de gehandicapte wordentoegekend (bijvoorbeeld: demotorinvalidenwagen of het beschikbaarstellen van gehandicaptenvervoer, d.m.v. eenspeciale lokale busdienst), maar ook de goederenen diensten die hem indirect worden toegekend(bijvoorbeeld: woningaanpassing, waarbij definanciële tegemoetkoming aan de verhuurder Isverstrekt). Het artikel sluit uit dat er van degehandicapte een eigen bijdrage wordtgevorderd. Indien hijzelf een financiëletegemoetkoming heeft verkregen. In dat geval£*iUL zou lde eigen bijdrage een verlaging van de^plnar anciële tegemoetkoming inhouden en ligt hetveeleer in de rede om van meet af aan definanciële tegemoetkomingdienovereenkomstig te verlagen. Evenals zulkshet geval is bij de financiële tegemoetkomingen.kan de eigen bijdrage worden afgestemd op hetgezamenlijk Inkomen van de gehandicapte enzijn partner, dan wel Indien de gehandicaptejonger is dan 18 jaar het gezamenlijk inkomenvan zijn (pleeg-)ouders.De bevoegdheid van gemeentenbesturen om tebepalen dat de gehandicapte een bepaalde eigenbijdrage verschuldigd is. wordt door het derdelid beperkt, in die zin dat de Minister vanSociale Zaken en Werkgelegenheid bij^ministerieel besluit voor de lagere^ftikomensgroepen de hoogte van de eigenbijdragen zal maximeren. Hij doet dit na overlegmet de Minister van Volkshuisvesting.Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gelet opdiens directe betrokkenheid bij deze wet. Deonderhavige bepaling vloeit voort uit het feit dateen door een lagere overheid nader in te vulleneigenbijdragensysteem. een ongewenstedoorkruising van het door de centrale overheidvoorgestane inkomensbeleid, met name hetminimabeleid, kan inhouden. Vooralsnog zal demaximale eigen bijdrage voor de lagereinkomens vastgesteld worden op f 500.-- pergezin/per Jaar.Artikelen 6 en 7Deze artikelen komen qua strekking overeenmet respectievelijk de artikelen 14 en 57 van deAAW.Artikel 8Artikel 14 van dit wetsvoorstel bevat eenwijziging van artikel 5OJ. tweede lid. van deOrganisatiewet Sociale Verzekering om eenbasis te scheppen voor de overdracht vangegevens door de huidige uitvoeringsinstantiesaan de toekomstige, de gemeenten. Omdat deOrganisatiewet Sociale Verzekering echter nietgeldt ta.v. Abp en Spf, noch t.a.v. de Ministervan Defensie, is een afzonderlijke wettelijkegrondslag vereist voor het aan die instantiesopleggen van de verplichting totgegevensverstrekking aan de gemeenten. Artikel8 bevat die grondslag.Artikel 9115Tegen beslissingen tot toekenning, weigering ofintrekking van een in artikel 2 bedoeldevoorziening kan belanghebbende beroepaantekenen bij de Raad van Beroep (Ingevolge dewet van 3 Juni 1992. Stb 278. treden vanaf l juli1992 de administratieve kamers van derechtbanken in de plaats van de raden vanberoep) en tn het verlengde daarvan de CentraleRaad van Beroep. Gelet op het feit dat de AAW(werkvoorzieningen) en de AWBZ(zorgvoorzieningen) ook deze beroepsinstantieaanwijzen, wordt hiermede de situatie gecreëerddat over voorzieningen voor gehandicapten, inde brede zin des woords, zoveel mogelijk dooreen en dezelfde instantie geoordeeld wordt.Zowel vanuit een oogmerk vanoverzichtelijkheid voor de burger, als vanuit eenoogmerk van kennisconcentraüe. achten wij ditde meest verkieslijke situatie. Voor wat de AAW-


voorzieningen betreft, betekent dit overigenseen voortzetting van de huidige praktijk. Metbetrekking tot de RGSHG-woonvoorzieningen.waarbij over het terzake ingesteld beroep inlaatste Instantie geoordeeld wordt door deAfdeling rechtspraak van de Raad van State,ïeidt voormelde keuze tot een wijziging van debestaande beroepsinstantie.Artikel 10In het algemeen gedeelte van de toelichting isreeds uitvoerig ingegaan op de wenselijkheidom de verstrekking van voorzieningen op grondvan artikel 57, tweede lid. van de AAW. alsmedede verstrekking van de genees- en heelkundigevoorziening op grond van het eerste lid van datartikel te beëindigen en die verstrekking over tehevelen naar meer geëigende beleidskaders.Kortheidshalve wordt op deze plaats volstaanmet een verwijzing naar het aldaar terzakevermelde. Als gevolg van deze wijziging van deAAW zullen ook het Koninklijk Besluit van14 augustus 1976, Stb. 434 en de ministeriëlebesluiten die geheel of gedeeltelijk betrekkinghebben op deze voorzieningen, komen tevervallen, dan wel dienovereenkomstig wordenaangepast. Terzijde zij in dit verbandopgemerkt dat het zogenaamde AAWschoolvervoerwordt beschouwd als eenwerkvoorziening, zijnde immers eenvoorziening gericht op het verkrijgen van eenarbeidsplaats. Het AAW-schoohrervoer blijftderhalve bulten de decentralisatie naar degemeenten.Artikelen 11. 12 en 13De beëindiging van de verstrekking vanbepaalde voorzieningen op grond van de AAW isdirect van invloed op devoorzieningenverstrekking op grond van deAlgemene burgerlijke pensioenwet, deSpoorwegpensioenwet en de Algemene militaire116117pensioenwet, aangezien deze wetten op ditterrein onlosmakelijk verbonden zijn met (deuitvoering van) de AAW.Het overheidspersoneel is in de AAWuitgezonderd van de voorzieningen (artikel 57,vijfde lid). Ambtenaren/deelgenoten hebbenaanspraak op voorzieningen krachtensafzonderlijke ambtelijke regelingen.Artikel P 9 van de Algemene burgerlijkepensioenwet en artikel P 8 van deSpoorwegpensioenwet regelen de verstrekkingvan werk-, genees- en heelkundigevoorzieningen en leefvoorzieningen voorambtenaren/deelgenoten en het nieuwe artikel ^X 5 van de Algemene militaire pensioenwet "regelt hetzelfde voor müitalren.Op basis van artikel P 9, derde lid, van deAlgemene burgerlijke pensioenwet en artikel P8, derde Ud. van de Spoorwegpensioenwet is eenalgemene maatregel van bestuur getroffen, hetBesluit beperking voorzieningen Algemeneburgerlijke pensioenwet enSpoorwegpensioenwet (Stb. 1979. 529).Krachtens artikel 9 van dat besluit voeren hetAbp en het Spf rechtstreeks de door de Ministervan Sociale Zaken en Werkgelegenheidkrachtens artikel 57 van de AAW gestelde regelsuit. De met die uitvoering gemoeide kostenworden tn het kader van de fictieve uitvoering .van de AAW gedeclareerd bij het Algemeen "Arbeidsongeschiktheidsfonds.Artikel 10 van dat besluit geeft de Minister vanBinnenlandse Zaken de bevoegdheid, na overlegmet de Minister van Sociale Zaken enWerkgelegenheid, nadere en zonodig afwijkenderegelen te treffen, welke eveneens door het Abpen het Spf worden uitgevoerd. Deze regelenkunnen rechten op aanvullende voorzieningenin het leven roepen. De kosten van dieaanvullende voorzieningen komen ten laste vande overheidspensioenlichamen. DeaanvuUingsbevoegdheld houdt verband met hetfeit dat de Minister van Binnenlandse Zaken in


dit geval optreedt als "werkgever" van hetoverheidspersoneel. Marktconformlteit staathierbij voorop: de overheidswerkgevers moetende mogelijkheid hebben om dezelfde ofgelijksoortige arbeidsvoorwaardelijkemaatregelen te treffen als in de marktsector; i.c.maatregelen op het terrein van degehandicaptenvoorzieningen. Het kan vanuitarbeidsvoorwaarden- en personeelsbeleidgewenst zijn dat een werkgever (ongeacht desector) in incidentele gevallen voorzieningen(l.c. voor gehandicapte werknemers) kan treffendie bovenwettelijk zijn. De werkgevers in de^marktsector hebben die bevoegdheid In hetVaader van de CAO-afspraken, bij de overheiddient deze bevoegdheid formeel geregeld teworden.118De artikelen 11 en 12 van dit wetsvoorstelbevatten de noodzakelijke wijzigingen van deAlgemene burgerlijke pensioenwet en deSpoorwegpensioenwet ter handhaving van debevoegdheid van de Minister van BinnenlandseZaken tot het stellen van regels waaraanambtenaren aanspraken op aanvullendevoorzieningen onder het nieuwe stelsel kunnenontlenen. Die aanvullingsbevoegdheid zouanders komen te vervallen: de in artikel 10 vanhet Besluit beperking voorzieningen Algemene^urgerlijke pensioenwet enjrwegpensloenwet geregeldeaanvuUtngsbevoegdheid zou namelijkuitsluitend op de werkvoorzieningen (artikelP 9. eerste lid. Algemene burgerlijkepensioenwet en artikel P 8, eerste lid.Spoorwegpensioenwet) van toepassing zijn. Hetis thans nog niet mogelijk om aan te geven of en,zo Ja, op welke wijze van deaanvullingsbevoegdheid gebruik zal wordengemaakt. Daarvoor zullen - zoals hierbovenreeds tot uitdrukking is gebracht - deontwikkelingen in de marktsector op het terreinvan de CAO-onderhandelingen mede bepalendkunnen zijn. Voorts zijn ook de119(ontwikkelingen in de) <strong>gemeentelijk</strong>e invullingen uitvoering van het voorzieningenpakket vanbelang. Daarover kunnen thans geen uitsprakenworden gedaan.In de marktsector wordt over eventueleaanvulling op de gemeenteUjke pakkettenbeslist in het kader van de CAOonderhandelingen.Beslissingen over het al danniet. en zo Ja, op welke wijze gebruik maken vande aanvullingsbevoegdheid ten aanzien vanambtenaren zullen worden genomen bijgelegenheid van dearbeidsvoorwaardenvorming in hetgeorganiseerd overleg tussen de Minister vanBinnenlandse Zaken en de centrales vanoverheidspersoneel.De uitvoering van de aanvullende voorzieningenzal plaatsvinden door het Abp en het Spf, zoalsdat ook thans het geval is. De regels van deMinister van Binnenlandse Zaken op grond vanhet nieuwe tweede lid van artikel P 9 van deAlgemeen burgelijke pensioenwet en P 8 van deSpoorwegpensioenwet zullen tevensvoorschriften ter zake van de uitvoering van hetaanvullende voorzieningenpakket kunnenbevatten.Indien in het kader van hetarbeidsvoorwaardenoverleg afspraken wordengemaakt over het treffen van aanvullendevoorzieningen voor ambtenaren, dan zullen dedaarmee gemoeide kosten ten laste van deruimte voor (verbetering van) dearbeidsvoorwaarden van ambtenaren komen.Ingevolge artikel 7 zijn door de gemeenteverstrekte voorzieningen niet vatbaar voorbeslag. Dit artikel is ontleend aan artikel 57AAW. De door het Abp of het Spf verstrekteaanvullende voorzieningen dienen evenminvatbaar te zijn voor beslag. Indien ingevolge dein artikel P 9. tweede lid. Algemeen burgelijkepensioenwet of P 8, tweede lid.Spoorwegpensioenwet bedoelde regelen van deMinister van Binnenlandse Zaken door het Abp


120 121en het Spf een aanvullende voorziening isverleend, waarop vervolgens beslag is gelegd,zouden zij verplicht zijn die voorziening tevervangen door zo'n zelfde voorziening. Hetrecht op die voorziening gaat als zodanigimmers door het beslag niet verloren.Het bovenstaande geldt mutatis mutandis voorhet behoud van de mogelijkheid vanaanvullende rechten op zorg- en genees- enheelkundige voorzieningen krachtens de AWBZen het gebruik dat daarvan zou kunnen wordengemaakt, na wijziging van artikel P 9. eerste lid.Algemene burgelijke pensioenwet en artikel P 8,eerste Ud. spoorwegpensioenwet, dan welartikel X5. eerste en tweede Ud, Algemenemilitaire pensioenwet.Tot slot zij nog opgemerkt dat een en ander vanovereenkomstige toepassing ts voor artikel 13.met dien verstande dat van deaanvullingsbevoegdheid gebruik zal wordengemaakt ter continuering van hetaansprakenniveau dat nodig is in verband metde risico's die voortvloeien uit de specifiekemilitaire beroepsuitoefening. Zoals in deDefensienota 1991. hoofdstuk Vin onder punt13. la vermeld, wordt In het kader van hetheroverwegingsonderzoek naar de aansprakenvan postaktteve militairen enburgerambtenaren nagegaan of de verschillendie voortvloeien uit die bijzonder aansprakenvan militairen moeten worden weggenomen, enzo Ja, hoe.Artikel 14Door wijziging van artikel 50). tweede Ud. vande Organisatiewet Sociale Verzekering is debevoegdheid, c.q. de verplichting geregeld voor(onder meer) de bedrijfsverenigingen en de GMDom de bij die lichamen berustende gegevens teverstrekken aan gemeenten, voorzover dit vanbelang is voor de uitvoering van de Wetvoorzieningen gehandicapten.De gegevensverstrekking van debedrijfsverenigingen en de GMD aan deziekenfondsen, voor zover deze van belang isvoor een goede uitvoering van de AWBZ. is reedsgeregeld in artikel 50J. vierde Ud. van deOrganisatiewet Sociale Verzekering.Artikel 15 en 16In de gevallen dat ten behoeve van eengehandicapte huurder in diens woning ingrepenworden verricht als bedoeld In artikel 4, vierdeUd, van de Wet voorzieningen gehandicapten zalveelal de verhuurder in tegenstelling tot dehuidige situatie maar een deel van de kosten vandie ingrepen door de gemeeente vergoed krijgen.Het andere deel van de kosten zal hij dan doormiddel van een verhoging van de huurprijs aande huurder moeten kunnen doorberekenen. Metde onderhavige wijziging van artikel 10, eersteUd, van de Huurprijzenwet woonruimte (Hpw)wordt voor de huurder de mogeUjkheld geopendom een bepaalde huurverhoging die tussen hemen de verhuurder voordat de ingrepen werdenverricht is afgesproken, ter toetsing aan dehuurcommissie voor te leggen.Ingevolge artikel 10. tweede Ud. zal de huurderde huurcommissie kunnen verzoeken een metredenen omkleed advies uit te brengen over devraag welke de betalingsverplichting van dehuurder is met betrekking tot de verhoogdehuurprijs. De huurcommissie zal by haarbeoordeling, gelet op het bepaalde In hetgewijzigde eerste Ud van artikel 10. toetsen of dehuurverhoging in redelijke verhouding staat totde door de verhuurder aan de ingrepen bestedekosten. Daarbff zal * zo mag wordenaangenomen • de huurcommissie acht slaan opde annuïteit over de door de verhuurdergemaakte kosten - dat zijn de totaleinvesteringskosten, verminderd met definanciële tegemoetkoming die de gemeente opvoet van de Wet voorzieningen gehandicaptenaan de verhuurder heeft verleend - alsmede op de


122 123met de ingrepen verband houdende extraexploitatiekosten.Is de huurder of verhuurder het oneens met hetadvies van de huurcommissie dan kan hij zichtot de kantonrechter wenden met het verzoek teverklaren welk bedrag aan huurprijs na deingrepen verschuldigd is (artikel 14. eerste lid.van de Hpw)Met betrekking tot het doorberekenen van eendeel van de kosten van de hier aan de orde zijndeingrepen in de huur zijn geen andere wijzigingenvan de Hpw noodzakelijk. De huidige wetvolstaat verder. De huurder die een reedsaangepaste woning betrekt kan ingevolge'artikel 17. eerste lid. de huurcommissieverzoeken uitspraak te doen over deredelijkheid van de overeengekomen huurprijs.Bij die beoordeling, maar ook bij het geven vaneen oordeel over een huurverhoging in het kadervan een procedure ex artikel 10 en bij degebruikelijke jaarlijkse huuraanpasslng slaatde huurcommissie acht op de krachtens artikel15, eerste Ud. van de Hpw in het besluithuurprijzen woonruimte (Bhpw) gegeven regelsInzake de beoordeling van de redelijkheid vanhuurprijzen. Na inwerkingtreding van hetwetsvoorstel tot wijziging van de Hpw inverband met huurprijsUberalisatie bij duurderewoningen zal het vorenstaande alleen nog^el< ;elden bij bestaande huurcontracten en bijWnle:uwe huurcontracten met een huurprijs onderde maximum huurgrens IHS. Bedoelde regelsgeven onder meer aan wat de maximaalredeüjke huurprgs ia (bijlagen in en VI van hetBhpw). De maximaal redelijke huurprijs is kortsamengevat het aantal kwaliteitspunten dat aande woonruimte door de huurcommissie wordttoegekend, vermenigvuldigd met een bepaaldbedrag. De toekenning van punten vindt plaatsvolgens het in het Bhpw neergelegdewoningwaardertngsstelsel (bijlagen I en II vanhet Bhpw). Het voornemen bestaat om hetwontngwaarderingsstelsel zodanig aan tepassen, dat bij de waardering ook puntenworden gegeven voor In of aan de woonruimteverrichte ingrepen In de kosten waarvan door degemeente op voet van de Wet voorzieningengehandicapten een financiële tegemoetkomingis verleend. Het aantal toe te kennen punten zalafhang-n van de hcogte van het deel van deinvesteringskosten, dat de verhuurder zelf moetdragen. Aldus wordt bewerkstelUgd dat deverhuurder binnen zekere grenzen de huurprijsvan een woning die is aangepast, daadwerkelijkkan verhogen en tevens dat het percentage vande jaarlijkse huuraanpasslng niet wordtbeïnvloed door de ten gevolge van de ingrepenhogere huurprijs. Op deze wijze wordtvoorkomen dat voor de verhuurder die bedoeldeingrepen ten behoeve van een gehandicapteverricht, risico's ontstaan In de sfeer van eenhuurprijs die niet de exploitatiekosten dekt.De wijziging in artikel lOa van deHuurprijzenwet woonruimte en artikel 3. eersteÜd, onder c, van de Wet op de huurcommlssieshouden verband met de in dit wetsvoorstelgeregelde bevoegdheid van de gemeente om deverhuurder aan te schrijven een Ingreep in ofaan de woning te verrichten.Artikel 17De voorgestelde wijzigingen van de Woningwetstrekken ertoe de gemeente een instrument teverschaffen om in het uiterste geval deverhuurder van een woning ertoe te dwingen dewoning aan te passen ten behoeve van degehandicapte bewoner daarvan. By de regelingvan dit instrument, te weten de bevoegdheid omde verhuurder aan te schrijven om aan dewoning de nodige ingrepen te verrichten, isaangesloten bij de in de Woningwet reedsgeregelde figuur van de aanschrijving totwoningverbetering.In het tweede lid van het voorgestelde artikel15a van de Woningwet, waarin het beginsel vande verplichting tot het verrichten van ingrepenten behoeve van de gehandicapte is neergelegd. Is


124bewust niet aangegeven door wie of op grond vanwelke regeling de geldelijke steun moet wordenaangeboden. BIJ Ingrepen die ten hoogsteƒ 45.000,= kosten zal dit de gemeente zelf zijn,en bij duurdere ingrepen de AWBZ-verzekeraar.Van het aanbod van de verzekeraar zal degemeente zich moeten overtuigen alvorens deaanschrijving uit te vaardigen.Opgemerkt zij nog dat in het vast te stellenBesluit sociale huursector een regeling zalworden opgenomen met betrekking tot de rolvan de sociale verhuurders inzake het involdoende mate voorzien in voor gehandicaptenaangepaste woningen.Artikel 18Ingevolge het bepaalde bij en krachtens dehuidige tekst van artikel 7 van de AWBZprevaleren de aanspraken op genees- enheelkundige voorzieningen van militairen,gewezen miütairen en hun gezinsleden jegens deMinister van Defensie boven die uit de AWBZ.Het volledig handhaven van dat primaat zouniet stroken met artikel 13 van deze wet, in hétbijzonder voor wat betreft het nieuwe derde Udvan artikel X5 van de Algemene militairepensioenwet, dat de mogeUjkheid kent van hetstellen van ten opzichte van de AWBZaanvullende of afwijkende regels. De tekst vanartikel 7 van de AWBZ is aangepast, opdat hetoorspronkelijke regime alleen voor genees- enheelkundige voorzieningen voor militairen inwerkelijke dienst en hun gezinsleden blijftgelden.Artikel 19125De onderhavige wet voegt aan de vele taken diegemeenten op diverse terreinen reeds hebben,andere, deels daarmede samenhangende takentoe. Weliswaar hebben gemeenten ervaring metde verstrekking van woonvoorzieningen opgrond van de RGSHG. de verstrekking van AAWwoonvoorzieningen,vervoersvoorzieningen enrolstoelen is een geheel nieuwe uitvoeringstaak.Nieuw is met name ook de financiëleverantwoordelijkheid en debeleidsverantwoordelijkheid die de gemeenteterzake draagt.Gelet hierop, daarbij In aanmerking nemende demaatschappeüjke en individuele belangen diebij de overdracht van taken op dit beleidsterreinin het geding zijn. Is naar onze mening dezeoverdracht niet zondermeer afgerond op hetmoment dat die overdracht feiteUjk isgeëffectueerd. De bij die overdracht te betrachtenzorgvuldigheid brengt met zich mee dat ooknadien wordt bezien of In de praktijk datgene lwat de wet beoogt ook wordt bereikt.Het onderhavige artikel strekt ertoe de aan degemeenten overgedragen taken op het gebied vande verstrekking van woonvoorzieningen,vervoersvoorzieningen en rolstoelen teevalueren. Voorzien is in een tweetalevaluatiemomenten, te weten binnen drie jaarna inwerkingtreding van de wet en vervolgensbinnen drie Jaar later. Wij zijn voornemens deeerste evaluatie circa twee jaar nainwerkingtreding van de wet te doenplaatsvinden. Voorondersteld mag Immersworden dat na het verstrijken van een dergelijketermijn (de overgangsperiode) eventueleaanloopproblemen tot het verleden behoren.Voorzover er daarna nog problemen zullen 'bestaan, zouden die wellicht meer structureelvan aard zijn en derhalve mogeUjk ookaanleiding kunnen zijn tot eventuele(wetteUJke) bijstellingen. De tweede evaluatiedient ons inziens, gelet op het feit dat hetovergangsrecht - afgezien van de AAWbruikleengoederen- na twee jaar expireert, teworden gehouden als de structurele inbedding inhet <strong>gemeentelijk</strong> beleid na de overgangsperiodetenminste twee jaar heeft gewerkt, dus in hetvijfde jaar na inwerkingtreding van de wet.De evaluatie heeft betrekking op het beleid en deregelgeving voor de verstrekking van


122 123met de Ingrepen verband houdende extraexploitatiekosten.Is de huurder of verhuurder het oneens met hetadvies van de huurcommissie dan kan hij zichtot de kantonrechter wenden met het verzoek teverklaren welk bedrag aan huurprijs na deingrepen verschuldigd is (artikel 14. eerste Ud,van de Hpw|Met betrekking tot het doorberekenen van eendeel van de kosten van de hier aan de orde zijndeIngrepen in de huur zijn geen andere wijzigingenvan de Hpw noodzakeüjk. De huidige wetvolstaat verder. De huurder die een reeds^^aai aangepaste woning betrekt kan Ingevolge^fcrtikel 17. eerste Üd. de huurcommissieverzoeken uitspraak te doen over deredelijkheid van de overeengekomen huurprijs.Bij die beoordeling, maar ook bij het geven vaneen oordeel over een huurverhoging in het kadervan een procedure ex artikel 10 en bij degebruikelijke Jaarlijkse huuraanpasslng slaatde huurcommissie acht op de krachtens artikel15. eerste Ud. van de Hpw in het besluithuurprijzen woonruimte (Bhpw) gegeven regelsInzake de beoordeling van de redelijkheid vanhuurprijzen. Na inwerkingtreding van hetwetsvoorstel tot wijziging van de Hpw inverband met huurprtjsUberalisaüe bij duurderewoningen zal het vorenstaande alleen nogelden bij bestaande huurcontracten en bij^Riieuwe huurcontracten met een huurprijs onderde maximum huurgrens IHS. Bedoelde regelsgeven onder meer aan wat de maximaalredelijke huurprijs is (bijlagen m en VI van hetBhpw). De maximaal redelijke huurprijs is kortsamengevat het aantal kwallteltspunten dat aande woonruimte door de huurcommissie wordttoegekend, vermenigvuldigd met een bepaaldbedrag. De toekenning van punten vindt plaatsvolgens het in het Bhpw neergelegdewoningwaarderingssteisel (bijlagen I en II vanhet Bhpw). Het voornemen bestaat orn hetwoningwaarderingssteisel zodanig aan tepassen, dat bij de waardering ook puntenworden gegeven voor in of aan de woonruimteverrichte ingrepen in de kosten waarvan door degemeente op voet van de Wet voorzieningengehandicapten een financiële tegemoetkomingis verleend. Het aantal toe te kennen punten zalafhangen van de hcogte van het deel van deinvesteringskosten, dat de verhuurder zelf moetdragen. Aldus wordt bewerkstelUgd dat deverhuurder binnen zekere grenzen de huurprijsvan een woning die is aangepast, daadwerkelijkkan verhogen en tevens dat het percentage vande jaarlijkse huuraanpasslng niet wordtbeïnvloed door de ten gevolge van de ingrepenhogere huurprijs. Op deze wijze wordtvoorkomen dat voor de verhuurder die bedoeldeingrepen ten behoeve van een gehandicapteverricht, risico's ontstaan In de sfeer van eenhuurprijs die niet de exploitatiekosten dekt.De wijziging In artikel lOa van deHuurprijzenwet woonruimte en artikel 3, eersteUd. onder c. van de Wet op de huurcommissieshouden verband met de In dit wetsvoorstelgeregelde bevoegdheid van de gemeente om deverhuurder aan te schrijven een ingreep in ofaan de woning te verrichten.Artikel 17De voorgestelde wijzigingen van de Woningwetstrekken ertoe de gemeente een instrument teverschaffen om in het uiterste geval deverhuurder van een woning ertoe te dwingen dewoning aan te passen ten behoeve van degehandicapte bewoner daarvan. BIJ de regelingvan dit instrument, te weten de bevoegdheid omde verhuurder aan te schrijven om aan dewoning de nodige ingrepen te verrichten, isaangesloten bij de in de Woningwet reedsgeregelde figuur van de aanschrijving totwoningverbetering.In het tweede lid van het voorgestelde artikel15a van de Woningwet, waarin het beginsel vande verplichting tot het verrichten van ingrepenten behoeve van de gehandicapte is neergelegd, is


ewust niet aangegeven door wie of op grond vanwelke regeling de geldelijke steun moet wordenaangeboden. Bij Ingrepen die ten hoogsteƒ 45.000,= kosten zal dit de gemeente zelf zijn,en bij duurdere ingrepen de AWBZ-verzekeraar.Van het aanbod van de verzekeraar zal degemeente zich moeten overtuigen alvorens deaanschrijving uit te vaardigen.Opgemerkt zij nog dat in het vast te stellenBesluit sociale huursector een regeling zalworden opgenomen met betrekking tot de rolvan de sociale verhuurders inzake het involdoende mate voorzien in voor gehandicaptenaangepaste woningen.Artikel 18124Ingevolge het bepaalde bij en krachtens dehuidige tekst van artikel 7 van de AWBZprevaleren de aanspraken op genees- enheelkundige voorzieningen van militairen,gewezen militairen en hun gezinsleden jegens deMinister van Defensie boven die uit de AWBZ.Het volledig handhaven van dat primaat zouniet stroken met artikel 13 van deze wet, in hetbijzonder voor wat betreft het nieuwe derde Üdvan artikel X5 van de Algemene militairepensioenwet, dat de mogeüjkheid kent van hetstellen van ten opzichte van de AWBZaanvuUende of afwijkende regels. De tekst vanartikel 7 van de AWBZ Is aangepast, opdat hetoorspronkelijke regime alleen voor genees- enheelkundige voorzieningen voor militairen inwerkelijke dienst en hun gezinsleden blijftgelden.Artikel 19125De onderhavige wet voegt aan de vele taken diegemeenten op dtverse terreinen reeds hebben,andere, deels daarmede samenhangende takentoe. Weliswaar hebben gemeenten ervaring metde verstrekking van woonvoorzieningen opgrond van de RGSHG. de verstrekking van AAWwoonvoorzieningen.vervoersvoorzieningen enrolstoelen is een geheel nieuwe uitvoeringstaak.Nieuw is met name ook de financiëleverantwoordelijkheid en debeleidsverantwoordelijkheid die de gemeenteterzake draagt.Gelet hierop, daarbij In aanmerking nemende demaatschappelijke en individuele belangen diebij de overdracht van taken op dit beleidsterreinin het geding zijn, is naar onze mening dezeoverdracht niet zondermeer afgerond op hetmoment dat die overdracht felteUjk isgeëffectueerd. De bij die overdracht te betrachtenzorgvuldigheid brengt met zich mee dat ooknadien wordt bezien of in de praktijk datgene fwat de wet beoogt ook wordt bereikt.Het onderhavige artikel strekt ertoe de aan degemeenten overgedragen taken op het gebied vande verstrekking van woonvoorzieningen,vervoersvoorzieningen en rolstoelen teevalueren. Voorzien Is In een tweetalevaluatiemomenten, te weten binnen drte Jaarna inwerkingtreding van de wet en vervolgensbinnen drte Jaar later. Wij zyn voornemens deeerste evaluatie circa twee jaar nainwerkingtreding van de wet te doenplaatsvinden. Voorondersteld mag immersworden dat na het verstrijken van een dergeUjketermijn (de overgangsperiode) eventueleaanloopproblemen tot het verleden behoren.Voorzover er daarna nog problemen zullen 'bestaan, zouden die wellicht meer structureelvan aard zijn en derhalve mogeUjk ookaanleiding kunnen zijn tot eventuele(wetteUjke) bijstellingen. De tweede evaluatiedient ons Inziens, gelet op het feit dat hetovergangsrecht * afgezien van de AAWbruikieengoederen- na twee jaar expireert, teworden gehouden als de structurele inbedding inhet <strong>gemeentelijk</strong> beleid na de overgangsperiodetenminste twee Jaar heeft gewerkt, dus In hetvijfde Jaar na inwerkingtreding van de wet.De evaluatie heeft betrekking op het beleid en deregelgeving voor de verstrekking van


woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen enrolstoelen In de meest ruime zin. Zowel de matevan realisatie van de beoogde doelstellingen, deInkomenseffecten, de financiering, deuitvoerbaarheid, de handhaafbaarheid, deafstemming op andere regelingen, de eenvoud,duidelijkheid en toegankelijkheid, enz., zullenin het evaluatie-onderzoek worden betrokken.Over de vraag of in het kader van het onderzoekop bepaalde aspecten bijzondere nadruk zal(moeten) worden gelegd, zal alsdan nader overlegworden gevoerd met de <strong>VNG</strong>. Afhankelijk van deuitkomsten van dat overleg zal dan tevens^fcorden bepaald welke vorm van onderzoek hetmeest geëigend Is.Het tweede Ud van dit artikel verplichtgemeenten hun medewerking aan vorenbedoeldeevaluatie te verlenen en de in de gemeenteUjkeadministratie terzake opgenomen gegevens,desgevraagd te verstrekken. Terzijde zij in ditverband opgemerkt dat riet expliciet is bepaalddat de opgaven en inlichtingen die gemeententen behoeve van de evaluatie dienen teverstrekken, vanuit een oogmerk vanbescherming van de persoorüijke levenssfeervan degenen die een voorziening van degemeente hebben verkregen, niet herleidbaarmogen zijn naar individuele personen. Gelet ophet doel van deze gegevensverstrekking is het^Mdent dat de door de gemeenten te verstrekkengegevens geanonimiseerd dienen te zijn.Artikel 20Uit het advies van de GMD blijkt dat deoverdracht van bruikleenvoorzierüngenaanmerkelijk problematischer is dan deoverdracht van voorzieningen die niet tnbruikleen zijn verleend. Wij delen dezezienswijze. Zo zou alleen al de overdrachtvan het terzake benodigde beheersapparaateen zeer grote inspanning vergen van zowelde overdragende als de ontvangendeinstantie. Volledige overdracht van126bruikleenvoorzieningen impliceert tevensdat inbreuk zou moeten worden gemaakt opvele lopende overeenkomsten. In dit verbanddient niet alleen gedacht te worden aan deovereenkomsten tussen deuitvoeringsorganisatie en de gehandicaptendie een hulpmiddel In bruikleen hebbenverkregen, maar ook aan de overeenkomstentussen enerzijds de uitvoeringsorganisatieen anderzijds leveranciers vanhulpmiddelen, onderhoudsinstellingen, enz.Dit in aanmerking nemende, hebben wij erde voorkeur aan gegeven om het bestaanderegiem voor de op het moment van Invoeringvan deze wet bestaandebruikleenovereenkomsten te continuerenvoor de nog resterende looptijd van dieovereenkomsten, dan wel indien degebruiksduur van een hulpmiddel korter isdan de overeengekomen bruikleen, tot heteinde van die gebruiksduur.Bij de beslissing om het bestaandebruikleenreglem te continueren, hebben wijtevens in ogenschouw genomen dat hetalleszins voorstelbaar Is dat de nieuweuitvoeringsorganisaties (met name degemeenten) ook in de toekomst voor de doorhen te verstrekken brulkleenmiddelengebruik willen blijven maken van dediensten van de GAK/GMD-organisatie en deoverheidspensioenorganen. in plaats vanzelf een beheersapparaat op te richten.Zoals uit het tweede Ud van dit artikel blijkt.lopen na invoering van deze wet niet alleende bruikleenovereenkomsten door. maarook de toegekende periodieke vergoedingenvan het Abp voor de aanschaf en hetonderhoud van een vervoermiddel. Integenstelling tot andere hulpmiddelenverstrekt het Abp geen vervoermiddelen inbruikleen. Het Abp verstrekt maandelijksaan betrokkene een bepaalde financiëlevergoeding voor de kosten van aanschaf en127


128 129onderhoud van een vervoermiddel (dezogenaamde vaste kosten) en de kosten vanhet gebruik (de zogenaamde variabelekosten). De vergoeding van de vaste kostenwordt (nagenoeg) in dezelfdeomstandigheden en onder dezelfdevoorwaarden verleend a^> waarin enwaaronder andere uitvoeringsinstanties eenbruikleenauto verlenen. Het Abp verschilt indeze van die andere uitvoeringsinstantiesdoor het "beheer" van de vervoermiddelenaan betrokkenen zelf over te laten en hendaarvoor in financiële zin tegemoet tekomen.Gelet op het specifieke karakter van dezevaste vergoedingen, hebben wij gemeend dezevergoedingen op dezelfde wijze te moetenbehandelen als debruikleenovereenkomsten.Aldus wordt vermeden dat betrokkene nainvoering van de wet zijn vaste vergoedingzou kunnen verliezen en in wezen de dupe zouworden van de omstandigheid dat deuitvoeringsorganisatie waarop hij of zij isaangewezen, ten aanzien van deverstrekking van vervoermiddelen eensystematiek hanteert die afwijkt vanhetgeen op dit tenreln gebruikelijk is.Volledigheidshalve zij er nog op gewezen dathet tweede üd van dit artikel uitsluitend vantoepassing is op de zogenaamde vaste kosten.Alleen de vergoedingen voor deze kostenlopen voor de nog resterende duur van de bijbeschikking vastgestelde periode (doorgaanszeven jaar), dan wel tot het einde van degebruiksduur van het vervoermiddel waaropde vergoeding betrekking heeft, door. Op devariabele kosten is artikel 21 vantoepassing.Artikel 21Op grond van de AAW, de Algemeneburgerlijke pensioenwet, c.q. deSpoorwegpensioenwet kan zonodig aan eengehandicapte een financiëletegemoetkoming worden verleend voor hetgebruik van een bepaald vervoermiddel,bijvoorbeeld voor het gebruik van een .(bruikleen-) auto. of een (rolstoel-)taxl.Zoals reeds bij artikel 2 is aangeduid hebbengemeenten. In tegensteUing tot de organendie onderscheidenlijk de AAW. de Algemeneburgerüjke pensioenwet en deSpoorwegpensioenwet uitvoeren,mogelijkheden om door middel van(collectieve) natura-verstrekkingen debeperkingen die de gehandicapte bij hetverplaatsen buitenshuis ondervindt.weg tenemen of te verminderen. Het is dan ook zeerwel mogeUjk dat in bepaalde gemeenten dehiervoor bedoelde financiëletegemoetkomingen geheel of gedeelteUjkkomen te vervallen. Voorzover een stelselvoor financiële tegemoetkomingen in standblijft, is het daarnaast mogelijk dat dehoogte van die financiële tegemoetkomingenafwijkt van de terzake in de AAW. deAlgemene burgerlijke pensioenwet en deSpoorwegpensioenwet gehanteerde bedragen.Blijkens het onderhavige artikel houden degehandicapten aan wie in 1993 eenfinanciële tegemoetkoming voor het gebruikvan een vervoermiddel is verleend en die ookin de jaren 1994 en 1995 - indien de AAW. deAlgemene burgerlijke pensioenwet en deSpoorwegpensioenwet niet zouden zijngewijzigd - een toegemoetkomlng ontvangenzouden hebben, gedurende die twee jaar eentegemoetkoming, tenzij de gemeente bijverordening iets anders heeft bepaald. Hetartikel biedt aldus aan gemeentebesturen demogelijkheid om gefaseerd de onmiddellijkvoor de inwerkingtreding van deze wetverleende financiële tegemoetkomingen omte zetten in die gemeenteUjkevervoersvoorziening, die aan personen diein soortgeUjke omstandigheden verkeren en


die na de Inwerkingtreding van deze wet eeneerste aanvraag hebben ingediend,doorgaans wordt toegekend. Met name in hetgeval dat de op dr verordening gebaseerdefinanciële tegemoetkoming lager is dan de opvoormelde wetten gebaseerde financiëletegemoetkoming kan aldus laatstbedoeldetegemoetkoming geleidelijk verminderdworden. Het terugbrengen van een hogerefinanciële tegemoetkoming naar een lagerniveau, dan wel de omzetting van eenfinanciële tegemoetkoming in een naturaverstrekkingkan echter geen langere periodeIn beslag nemen dan twee jaar. Uiterlijk} l januari 1996 dient de situatie bereikt tezijn dat er geen verschü meer bestaat tussendegene die voor de Inwerkingtreding van dezewet een financiële tegemoetkoming voor hetgebruik van een vervoermiddel had endegene die na de Inwerkingtreding van dezewet voor een vervoersvoorziening inaanmerking is gebracht.Het vorenstaande geldt mutatis mutandis tenaanzien van de voor de datum vaninwerkingtreding van de wet toegekendefinanciële tegemoetkoming in de kosten aaneen militair in werkelijke dienst dan wel eengewezen militair die krachtens de algemenemilitaire pensioenwet aanspraak of uitzicht|heeft op een pensioen uit hoofde van ziektenof gebreken.Artikel 22De categorie beroepsmilitairen die isontslagen wegens ziekten of gebreken,zonder dat een invaliditeit in verband metdienstverband is vastgesteld, verliest bij hetontslag het recht op vrije geneeskundigeverzorging en moet zich in plaats daarvanpartlcuüer verzekeren tegen ziektekosten.Voorzover de betrokken mlütairen bij hetsluiten van die verzekering in het verleden130werden geconfronteerd met uitsluitingen,worden zij ten laste van het ministerie vanDefensie in aanmerking gebracht voortegemoetkomingen in die uitgeslotenziektekosten, waaronder genees- enheelkundige voorzieninger* Dit geschiedt opgrond van de regeling geneeskundigeverzorging gepensioneerde müitalrenKL/KLu (Stb. 1962, 241). dan wel op grondvan het analoog daarvan gevoerde beleid. Hetbetreft slechts een beperkte groep. Diegeïnvaüdeerden die na l april 1986 werdengepensioneerd vallen buiten de termen inverband met het kunnen toetreden tot destandaardpakketpolis, die uiteraard geenuitsluitingen van het reguliere pakket kent.Artikel 23Ingevolge dit artikel worden aanvragen opgrond van de AAW, de Algemene burgerlijkepensioenwet, de Spoorwegpensioenwet, c.q.de Algemene militaire pensioenwet die voorde datum van inwerkingtreding van deze wetzijn gedaan, ook na die datum op basis vandie regelingen afgehandeld. Aldus wordtuitgesloten dat gehandicapten hun aanvraagovergedragen zien naar een andere instantie,alwaar die aanvraag wellicht aan anderecriteria getoetst zou kunnen worden. Voorzover deze aanvragen leiden tottoekenningen van voorzieningen worden dievoorzieningen ook vanuit de desbetreffenderegeling bekostigd. Financiëletegemoetkomingen die voor een bepaaldeperiode worden verleend, kunnen slechtsworden verleend tot de datum vaninwerkingtreding van deze wet.Volledigheidshalve zij erop gewezen datIndien een op basis van deze aanvragenverleende voorziening bestaat uit een inbruikleen verstrekt hulpmiddel, of eenperiodieke vergoeding voor *e kosten vanaanschaf en onderhoud van een131


vervoermiddel en/of een financiëletegemoetkoming in de kosten van hetgebruik van een vervoermiddel, artikel 20en/of 21 eveneens van toepassing zijn. Ditbetekent dat Indien na de datum vaninwerkingtreding van deze wet. op basis vaneen vóór die datum gedane aanvraagbijvoorbeeld een hulpmiddel in bruikleen isverstrekt, dat hulpmiddel (evenals eenbruikleen-hulpmiddel dat voor de datum vaninwerkingtreding van deze wet werdverstrekt) gedurende de looptijd van deovereengekomen bruikleen, dan wel, indiende gebruiksduur korter Is dan deovereengekomen bruikleen, tot het einde vande gebruiksduur, zal worden beheerst door deregels zoals die luidden onmiddellijkvoorafgaande aan de datum vaninwerkingtreding van deze wet.Artikel 26De wet strekt ertoe de verstrekking vanwoonvoorzieningen op grond van de RGSHG.alsmede de verstrekking vanleefvoorzieningen en genees- en heelkundigevoorzieningen op grond van de AAW tebeëindigen en over te hevelen naargemeenten en AWBZ. Het betreft hier eengroot aantal voorzieningen. Zo dienen alleenal wat de AAW betreft circa 450.000voorzieningen aan de nieuweuitvoeringsorganen te worden overgedragen.Ons streven is erop gericht om deze wet inieder geval wat de overdracht van gegevensbetreft per l juli 1993 en voor het overige perl Januari 1994 in werking te doen treden.Wij zijn ons ervan bewust dat wij hiermedevan zowel de huidige uitvoeringsorganen alsvan de nieuwe uitvoeringsorganen een groteinspanning vergen om de overdracht tijdig afte ronden.Teneinde te voorkomen dat op l Januari1994 de situatie zou kunnen ontstaan dat de132nieuwe uitvoeringsstructuur (nog) nietvoUedtg operationeel is. omdat deoverdracht van (bepaalde) voorzieningen,om wat voor oorzaak dan ook. niet tijdig kanworden afgerond en derhalve degehandicapte die op (die) voorzieningen iaaangewezen alsdan nadeel zou kunnenondervinden, hebben wij ervan afgezienvoormelde datum in de wet op te nemen.Vanuit een oogmerk van zorgvuldigheid is erde voorkeur aan gegeven om de artikelen vandeze wet in werking te doen treden op een brjkonlnklgk besluit te bepalen tijdstip, dat -mocht daartoe aanleiding bestaan - tenaanzien van de verschillende artikelen.onderdelen daarvan of zelfs voor deverlening van onderscheidenlijk dewoonvoorzieningen, de vervoersvoorzieningenof de rolstoelen (bijvoorbeeld:alleen de woonvoorzieningen)verschillend kan worden vastgesteld. Aldusis gewaarborgd dat de gehandicapte die eenbepaalde voorziening behoeft eerst dan naarde nieuwe uitvoeringsorganisatie wordtverwezen, wanneer dieuitvoeringsorganisatie ook geëquipeerd isom in de voorzieningenbehoefte van degehandicapte te voorzien.De Staatssecretaris van Sociale Zakenen Werkgelegenheid.:-a/~u ^A.&/De Staatssecretaris van Volkshuisvesting.Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.^/jgtXTp^0-)De Staatssecretaris van Welzijn,Volksgezondheid en Cultuur.^_133


Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidDirectoraat-Generaal Sociale 's-GravenHage, \ l september 1992ZekerheidNr. SZ/BV/SpV/VZAG/92/12049Bijlage 3a bij ptiblikatieGeïntegreerd GemeentelijkGehandicaptenbeleidNader rapport betredende het voorstelan wet voorzieningen gehandicaptenBlijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van16 april 1992, nr. 92.003618, machtigde Uwe Majesteit de Raadvan State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wetrechtstreeks aan de eerste ondergetekende te doen toekomen. Ditadvies, gedateerd l juli 1992, bieden wij U hierbij aan.De Raad van State maakt een aantal opmerkingen bij hetvoorstel. Daarop wordt onderstaand ingegaan.Voorafgaand aan de beantwoording van de punten, die de Raad inzijn advies naar voren brengt, hebben wij behoefte aan eeninleidende reactie op de teneur van het advies. De Raad is opmeerdere plaatsen in het advies uiterst kritisch over de beoogdeoverbrenging van voorzieningen naar de gemeenten en - inmindere mate - naar de zorgsector en constateert dat onzevoorstellen niet tot verbetering van het stelsel leiden, maareerder tot verslechtering.Wij willen er echter op wijzen dat het voorstel van wet vorm geeftaan de uitgangspunten voor herstructurering die eerder inbeleidsnota's aan het parlement zijn gepresenteerd en meerdereAan de Koningin


malen politiek zijn besproken. De gemaakte keuzes bij deherziening van het stelsel en bij de uitbreiding van voorzieningennaar 65-plussers komen dan ook niet uit de lucht vallen. In deinleiding van de memorie van toelichting hebben wij ditbeschreven. Voor ons is van belang dat de jarenlange onvrede metde werking van het huidige stelsel en over de ongelijke rechtenvan gehandicapten beneden en boven 65 Jaar heeft geleid totvoorstellen om tot een oplossing te komen. Deze voorstellen zijnin de algemene kaders geplaatst van de Decentralisatie-impuls ende functionele decentralisatie in de zorgverzekering waarover eengrote mate van politieke overeenstemming bestaat.Het advies van de Raad geeft het kabinet geen aanleiding deze lijnte verlaten.De voordelen van grotere doelmatigheid, financiëlebeheersbaarheid, beleidsmatige afstemming pervoorzieningensector, individueel maatwerk als belangrijkkwaliteitsaspect, dte met de genoemde decentralisatie kunnenworden bereikt, wegen naar onze mening veel zwaarder dan hetdoor de Raad gesignaleerde gevaar van mogelijk kwaliteitsverliesals bij decentralisatie niet voldoende deskundigheid Isgewaarborgd. We hebben er - anders dan de Raad - echtervertrouwen in dat gemeenten en zorgverzekeraars in dezedeskundigheid voorzien en - waar nodig en meer doelmatig -externe deskundigheid hierbij betrekken.De Raad adviseert op onderdelen tot heroverweging enaanpassing van de voornemens. Met handhaving van de lijnenwaarlangs wij vorm willen geven aan de herstructurering, hebbenwij concrete voorstellen van de Raad tot aanpassingen binnen hetbeoogde nieuwe kader overwogen. Op enkele onderdelen hebbenwij naar aanleiding van het advies van de Raad het voorstel vanwet aangepast en overigens is toegelicht en verduidelijkt waaromwij de gekozen weg blijven volgen.l. De Raad constateert dat er een spanning bestaat tussen deverschillende doeleinden die met dit voorstel van wet wordennagestreefd. De Raad is er niet van overtuigd dat de gesteldedoelen met de voorstellen op verantwoorde wijze zijn gediend en


met name of de dragende motivering, te weten dat de beoogdeoverbrenging naar het uitvoeringsniveau van de gemeentenbelangrijke verbeteringen brengt in de werking van het stelsel ende kwaliteit van de voorzieningen, houdbaar is. In dit verbandwijst de Raad met name op de eis van budgettaire neutraliteitwaardoor de voorstellen besparingen moeten omvatten.Op zich behoeft er geen spanning te bestaan tussen enerzijds hetstreven om het huidige stelsel van voorzieningenverstrekking teverbeteren en anderzijds het streven orn personen van 65 jaar enouder geleidelijk en op passende wijze in aanmerking te brengenvoor voorzieningen die krachtens de huidige AlgemeneArbeidsongeschiktheidswet (AAW) nu In beginsel slechts aanpersonen onder de 65 Jaar verstrekt kunnen worden.Anders dan het verband dat de Raad legt. zien wij ook geenspanning tussen de overbrenging van voorzieningen naargemeenten en de eis van budgettaire neutraliteit. Die eis vloeitimmers niet voort uit de beoogde decentralisatie maar uit devoorgenomen uitbreiding naar 65-plussers zonder verhoging vande collectieve lasten. Ook in het huidige stelsel zouden in verbanddaarmee beperkende maatregelen nodig zijn. Naar onze meningmoet de vraag of decentralisatie naar gemeenten verbeteringbrengt in de werking van het stelsel en de kwaliteit van devoorzieningen op eigen merites worden beoordeeld. Daarbijspeelt voor ons een belangrijke rol dat met de decentralisatietevens een grotere doelmatigheid en financiële beheersbaarheidmogelijk wordt. Aan deze eiïecten besteedt de Raad in zijn adviesgeen aandacht, maar wij beschouwen dit als noodzakelijkeverbeteringen van het stelsel.Een tweede vraag, die wij ons uiteraard hebben gesteld, is of deuitbreiding naar ouderen verantwoord mogelijk is op basis vanbudgettaire neutraliteit zonder afbreuk te doen aan de door onsgeformuleerde uitgangspunten dat ouderen en gehandicapten zolang mogelijk zelfstandig moeten kunnen blijven wonen en datde voorzieningen ook voor de lagere Inkomensgroepenbereikbaar moeten zijn. Op beide vragen, die de Raad ziet als eenspanningsveld van doelstellingen, gaan wij hier in algemene zinin. Aspecten hiervan komen ook daarna nog aan de orde.


Als noodzakelijke beperking van aanspraken vanwege deuitbreiding naar ouderen en blijvende bereikbaarheid entoereikendheid van voorzieningen als conflicterend wordengezien, zou een van beiden moeten worden losgtlaten. Wanneerhet accent wordt gelegd op handhaving van de huidigeaanspraken dan zijn er gegeven de financiële randvoorwaardengeen mogelijkheden om het bestaande voorzieningenpakket ookvoor 65-plussers open te stellen. Wordt echter het accent gelegd opuitbreiding van de AAW-voorzieningen naar ouderen, dan zijnbeheersmaatregelen onvermijdelijk. Gelet op hetverzekeringskarakter zouden die beheersmaatregelen in hetkader van de AAW tot een inperking van hetvoorzieningenpakket moeten leiden.Wanneer de ene of de andere accentuering bezien wordt In hetlicht van de legitieme belangen van zowel personen onder de 65jaar als van personen boven die leeftijd, moge duidelijk zijn datnoch het een, noch het ander wenselijk is.Wij zijn van oordeel dat meergenoemde doelstellingentegelijkertijd op een evenwichtige wijze in het kader van eenherstructurering van het voorzieningenstelsel gerealiseerdkunnen worden en dat zulks ook blijkt uit de Inhoud en strekkingvan het onderhavige voorstel van wet. Zo voorziet het voorstel erniet alleen in dat 65-plussers geleidelijk en op passende wijze inaanmerking worden gebracht voor voorzieningen die thans inbeginsel slechts openstaan voor personen die die leeftijd nog niethebben bereikt, maar ook in de mogelijkheden tot hulpverleningdie ouderen en gehandicapten daadwerkelijk in staat stellen omzelfstandig te blijven wonen en aan het leven van alledag deel tenemen.De beheersingsmaatregelen die vanuit een oogpunt vanbudgettaire neutraliteit onvermijdelijk waren, zijn ons inzienszodanig gekozen dat niet gesteld kan worden dat hetvoorzieningenniveau, zowel wat de omvang, als wat de kwaliteitdaarvan betreft, op een onverantwoorde wijze wordt aangetast.Het wetsvoorstel stelt geen beperkingen aan de (mogelijke)voorzieningen zelve, zodat de kwaliteit in termen van passendeen toereikende voorzieningen niet in het geding hoeft te komen.


Wel wordt- afhankelijk van de financiële draagkracht van degehandicapte, c.q. van het gezin waartoe de gehandicaptebehoort - in vergelijking tot de huidige situatie een groter beroepgedaan op de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene. Ditechter zonder dat de financiële bereikbaarheid wordt aangetast.Ook op het terrein van vervoersvoorzieningen blijven ervoldoende mogelijkheden om gehandicapten in staat te stellenaan het leven van alle dag deel te nemen.Het geheel overziende, menen wij dat er een goed evenwicht isgevonden tussen enerzijds het uitgangspunt dat het openstellenvan AAW-voorzieningen voor 65-plussers budgettair neutraaldient te geschieden en anderzijds de uitgangspunten dat ouderenen gehandicapten in staat gesteld moeten worden om zo langmogelijk zelfstandig te wonen en dat de daarop gerichtevoorzieningen met name ook voor de lagere inkomensgroepenbereikbaar moeten zijn.Wij keren nu terug naar de eerste vraag over de wenselijkheid vandecentralisatie van AAW-leefvoorzlentngen naar de gemeenten.Zoals gezegd hangen de besparingsmaatregelen in het kader vanhet wetsvoorstel niet direct samen met de overbrenging vanvoorzieningen naar gemeenten. Wij stellen dit nog eens metnadruk omdat wij de indruk hebben dat de Raad de financiëlebeperkingen meeweegt bij de beoordeling of de decentralisatie eenverbetering betekent. DU mede gezien de verwijzing van de Raadnaar de uitgebrachte adviezen, waarin dit sterk meespeelt bij dekritiek op de voorstellen.Omdat de Raad uitdrukkelijk spreekt over de overbrenging naarhet uitvoeringsniveau van de gemeenten, hetgeen niet geldt voorde VROM-regeling voor de huisvesting van gehandicapten die aldoor de gemeenten wordt uitgevoerd, gaan wij ervan uit dat het inpunt l verwoorde standpunt van de Raad alleen betrekking heeftop de voorgenomen decentralisatie van AAW-leefvoorzteningen.Ook elders in zijn advies neemt de Raad geen standpunt in over dedecentralisatie van de Regeling geldelijke steun huisvestinggehandicapten (RGSHG).


Gezien de twijfel van de Raad of de overbrenging van AAWleefvoorzieningennaar de gemeenten verbetering brengt in dewerking van het stelsel en de kwaliteit van de voorzieningen,lijkt het ons goed om onze argumenten voor deze keuze, die In dememorie van toelichting zijn weergegeven, nog eens kort tenoemen.Het bijeenbrengen van de woonvoorzieningen (nu in RGSHG enAAW) en van de vervoersvoorzieningen bij de gemeenten zien wijals een onmiskenbare stelselverbetering. De gemeenten kunneneen samenhangend beleid ontwikkelen op deze terreinen voorgehandicapten en ouderen, met afstemming van de voorzieningenin het algemeen en in individuele gevallen. De mogelijkhedenworden vergroot voor zorg op maat, met afstemming op de woonenleefsituatie van de gehandicapte en op de lokale situatie. Degemeenten kunnen nieuwe mogelijkheden en voorzieningenscheppen in hun huisvestlngs- en vervoersbeleid voor eenadequate hulpverlening aan gehandicapten.Bij de beoordeling van de werking van het stelsel is ook vanbelang, dat thans in de AAW ongeveer 2/3 deel van de totaleuitgaven voor leefvoorzieningen betrekking heeft optegemoetkomingen voor vervoerskosten. Wij verwachten bij deoverdracht naar gemeenten dat deze meer accent zullen leggen ophet scheppen en aanbieden van specifiekevervoersmogelijkheden voor gehandicapten en ouderen enminder accent op individuele uitkeringen.Wij delen niet de twijfel van de Raad dat de overdracht van deverantwoordelijkheid voor woon- en leefvoorzieningen naargemeenten ten koste kan gaan van de kwaliteit van dehulpverlening. Gezien de mogelijkheden die het wetsvoorstel degemeenten biedt tot individuele en lokale afweging enafstemming van voorzieningen, hebben zij voldoende ruimte omook de hulpverlening die bijzondere kwalitatieve eisen stelt,zoals bij aangepaste vervoermiddelen het geval kan zijn, opadequate wijze te waarborgen.Concluderend blijven wij van mening dat de overbrenging vanAAW-leefvoorzieningen naar de gemeenten een wezenlijkeverbetering is.W^^^^


2. Met instemming hebben wij kennis genomen van de opvattingvan de Raad dat de overdracht van taken naar de gemeentenstellig een bijdrage is tot een betere integratie tussen hetgehandicaptenbeleid en het ouderenbeleid en als zodanig nietzonder betekenis is.Gegeven het feit dat de voorstellen beogen de huidigeverbrokkeldheid van het stelsel op te heffen, dan wel zoveelmogelijk weg te nemen, hebben wij daarentegen met verbazingkennis genomen van de mening van de Raad dat de voorstellen toteen breuk in de samenhang tussen werk-, woon- enleefvoorzieningen voor gehandicapten zouden leiden en in die zinjuist bij zouden dragen tot een grotere verbrokkeling van hetstelsel. Dit zou betekenen dat de voorstellen geen enkele bijdrageleveren aan de oplossing van de hiervoor bedoelde problematiek;sterker nog, de voorstellen zouden de problematiek vergroten.Zou dit daadwerkelijk het geval zijn. dan dienen de voorstellenuiteraard teruggenomen te worden. Wij zien hiertoe, ook nakritische herbezinning op de voorstellen, volstrekt geenaanleiding. Ons inziens leveren de voorstellen een niet geringebijdrage aan het opheffen van de verbrokkeldheid van hethuidige stelsel. De daarop gerichte voorstellen zijn blijkbaar bijde Raad niet als zodanig overgekomen. Daarom hebben wij dememone van toelichting op dtverse onderdelen verduidelijkt.Ingaande op (het opheffen van) de verbrokkeling van hetvoorzieningenstelsel. merken wij het volgende op.Het huidige stelsel van voorzieningen kent een grote mate vanverbrokkeling. Vaak dient voor gelijksoortige voorzieningen,soms gelijktijdig, soms in tijd opvolgend, een beroep te wordengedaan op verschillende regelingen. Betrokkene wordt voordezelfde voorziening of samenhangende voorzieningendientengevolge geconfronteerd met verschillendeuitvoeringsorganen, verschillende toekenningscriteria.verschillende financieringsstelsels. Zo geldt bijvoorbeeld bij eenwoningaanpassing dat betrokkene vaak en een beroep moet doenop de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten(RGSHG) en een beroep moet doen op de AAW. Heeft iemandgezinsverzorging nodig dan dient h1J een beroep te doen op de


Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Blijkt echter datde reguliere instelling voor gezinsverzorging de zorg niet kanbieden en betrokkene langer dan drie maanden opgezinsverzorging is aangewezen, dan moet hij een beroep doen opde AAW. Hulpmiddelen worden door de kruisverenigingen voorbeperkte tijd verstrekt: daarna moet de gehandicapte voordezelfde voorziening een beroep doen op de AAW. Dit zijnvoorbeelden waaraan velen kunnen worden toegevoegd. De thansbestaande situatie, die gelet op het complementaire karakter vande AAW weliswaar verklaarbaar is. kan in het licht van eenadequaat voorzieningenbeleid niet verdedigd worden. Het is danook evident dat in deze situatie verbetering gebracht moetworden.De voorstellen zijn er mede op gericht om meer structuur in devoorzieningenverstrekking aan te brengen door allegelijksoortige voorzieningen in eenzelfde wettelijk kader samente brengen. De verdeling die wij daarbij hebben aangebracht Isals volgt: werkvoorzieningen in de AAW; zorgvoorzieningen in deAWBZ. c.q. de nieuwe Wet zorgaanspraken;inkomensondersteunende voorzieningen In de AlgemeneBijstandswet (ABW); leervoorzieningen in de nieuwe Wetvoorzieningen gehandicapten. De doorzichtigheid en detoegankelijkheid van het voorzieningenstelsel (allegelijksoortige voorzieningen worden door een en hetzelfde loketverstrekt) wordt hiermede vergroot en wij beschouwen dit als eenwezenlijke verbetering ten opzichte van het huidige stelsel.In situaties waarin voorzieningen op verschillende terreinentegelijk nodig zijn. kunnen de uitvoeringsorganen in onderlingeafstemming een totaalpakket aanbieden dat is toegesneden op despecifieke individuele noden. Uiteraard vooronderstelt dit eengoede samenwerking tussen die uitvoeringsorganen. Elders in ditrapport komen wij op dit aspect nog terug.Hiervoor hebben wij reeds aangegeven dat blijkbaar het geheelaan voorsteHen met betrekking tot de herstructurering van hetvoorzieningenpakket voor gehandicapten onvoldoende duidelijkis geworden en dat als gevolg daarvan misverstanden hebbenkunnen ontstaan omtrent de inhoud en strekking van die


voorstellen. Wij worden in deze zienswijze bevestigd door deconstatering van de Raad dat de voorstellen zouden leiden tot eenbreuk m de samenhang tussen werk-, woon- enleervoorzieningen. Aan hoofdstuk 5 van de memorie vantoelichting hebben wij dan ook een paragraaf toegevoegd over deafstemming Lussen gemeenten en bedrijfsverenigingen, waann desamenhang tussen werkvoorzieningen en woon- enleefvoorzieningen - voorzover daarvan sprake is - wordttoegelicht.In de aanhef van de onderhavige paragraaf attendeert de Raadterecht op de ratio die aan de AAW-voorzieningenverstrekkingten grondslag ligt. te weten een zo goed mogelijk samenhangendstelsel van werk-, woon- en leefvoorzieningen voorgehandicapten. "Die samenhang is niet alleen wenselijk uithoofde van efficiënte procedures, maar tevens noodzakelijkomdat een bepaalde handicap op ieder van de genoemde sectoren -werken, wonen, leven - tot een uit de aard van de handicapvoortvloeiende beperking kan leiden die door voorzieningen kanworden opgeheven dan wel gemitigeerd. Het bepalen van ieder vandie afzonderlijke voorzieningen zal dan overwegend moetensteunen op dezelfde deskundigheid op medisch en/ofergonomisch gebied." Wij onderschrijven de in dit citaatverwoorde opvatting.Omdat wij beogen om het stelsel van voorzieningenverstrekkingdoorzichtelijker en toegankelijker te maken, past het (ook) in denieuwe situatie niet dat wanneer een gehandicapte werknemeraangewezen is op een vervoersvoorziening, hij zich voor hetwoon/werkvervoer dient te wenden tot de bedrijfsvereniging envoor het leefvervoer tot de gemeente, waar hij woonachtig is. Hetis ook om die reden dat wij m het kader van de AAW nader zullenregelen dat bij de verstrekking van werkvoorzieningen tevens deverstrekking van samenhangende woon- en leefvoorzieningenwordt betrokken. Dit betekent dat ook voor die personen dieaangewezen zijn op werkvoorzieningen, er voor samenhangendevoorzieningen slechts één loket zal zijn, namelijk debedrijfsvereniging. Met andere woorden als voor de werksituatieeen vervoersvoorziening nodig is dan verleent debedrijfsvereniging ook de leefvervoersvoorzientng. Als de


10bedrijfsvereniging, de afstand tussen de woning en de werkplekvan de gehandicapte in aanmerking nemende, tot de slotsommocht komen dat het meer in de rede ligt dat de gehandicaptewerknemer dichter bij zijn werk gaat wonen, dan kan debedrijfsvereniging, als alternatief voor een langdurige enkostbare vervoerskostenvergoeding. betrokkene eenverhuiskostenvergoeding aanbieden.Er is aldus één instantie die de woonlokatJe, de werkJokaüe enhet noodzakelijk vervoer tussen beide. In zijn geheel beziet.Diezelfde instantie, de bedrijfsvereniging, beziet vanuit deinvalshoek "werken" ook de noodzakelijke aanpassingen op defeitelijke werkplek.Noodzakelijke aanpassingen op de feitelijke woonplek van degehandicapte, te weten een bouwkundige of woontechnlscheaanpassing van zijn woning, dan we) een verhuizing binnen dewoonplaats naar een reeds aangepaste woning, dienen naar onzemening niet vanuit de optiek "werken" benaderd te worden enderhalve ook niet ondergebracht te worden bij debedrijfsverenigingen. Afgezien van het feit datwoningaanpassing in de privésfeer doorgaans volstrekt los staatvan de omstandigheid dat de gehandicapte al dan niet eenwerkkring heeft, doet zich hier het probleem gevoelen dat debedrijfsvereniging, in tegenstelling tot de gemeente, minder goedeen afweging kan maken tussen alternatieve voorzieningen. Degemeente heeft in beginsel de mogelijkheid om een afweging temaken tussen ofwel het realiseren van een (soms ingrijpende enderhalve kostbare) verbouwing van de woning van de 'gehandicapte, dan wel te bewerkstelligen dat de gehandicapte (opkorte termijn) binnen de gemeente of regio kan verhuizen naareen meer geschikte of reeds aangepaste woning. Het is evident datdit laatste (binnen de gemeente of regio verhuizen naar eenadequate woning) niet of nauwelijks door de bedrijfsvereniginggerealiseerd kan worden. De bedrijfsvereniging heeft geen inzichtin het lokale woningbestand en mist ook het instrumentariumom een wenselijk geachte verhuizing binnen de gemeente- of. regiogrenzen daadwerkelijk te effectueren. Wy zijn dan ook vanoordeel dat het verre van logisch is om de bedrijfsvereniging metdeze woonvoorzieningen te belasten. Ook vanuit een oogmerk van


11doorzichtigheid van het voorzieningenstelsel zien wij daar geenaanleiding toe. Ons inziens is het hiervoor geschetste stelsellogisch en helder. Een gehandicapte werknemer dient zich voorde aanpassing van zijn werkplek tot de bedrijfsvereniging tewenden. Hij wendt zich eveneens tot de bedrijfsvereniging indienhij vanuil zijn woning zijn werkplek moeilijk kan bereiken. Ishet noodzakelijk dat zijn woning wordt aangepast (prtvésfeer)dan wendt hij zich tot het bestuur van zijn gemeente, c.q. delokaal daarvoor aangewezen dienst. Voor de gehandicapte isaldus volstrekt duidelijk tot welk uitvoeringsorgaan hij zichmoet wenden.3. In het vorenstaande hebben wij reeds uiteengezet dat deconstatering van de Raad dat de werkvoorzieningen "ontkoppeldvan de daarmede samenhangende woon- en leefvoorzieningen" inde AAW blijven, op een misverstand berust. Deze constateringvan de Raad betrof de samenhang tussen werkvoorzieningen envoorzieningen die naar het uitvoeringsniveau van de gemeentenworden gebracht. Ten aanzien van de overbrenging vanzorgvoorzieningen naar de AWBZ blijkt de Raad (weliswaarerkennende dat daarmede een zekere Integratie met andere AWBZvoorziemngenwordt bereikt) van oordeel te zijn dat zulks leidttot een aantasting van de samenhang van die zorgvoorzieningenmet werk-, woon-, en leefvoorzieningen. Ingaande op diesamenhang merken wij op dat de zorgvoorzieningen veelal eeneigenstandig karakter hebben dan wel niet gelijksoortig zijn tenopzichte van voorzieningen gericht op de werk-, woon-, enleefsituatie. Zo zien wij nauwelijks relaties tussenwerkvoorzieningen en voorzieningen in het kader van dethuiszorg. Hetzelfde geldt voor vervoersvoorzieningen, verrewegde belangrijkste leefvoorzienlng, ten opzichte van voorzieningenin de zorgsector. Dit met uitzondering van rolstoelen waarop wijhierna nog afzonderlijk terugkomen.Er zijn natuurlijk ook situaties waarin wel samenhang tussen deverstrekking van het een en het ander bestaat. Zo is denkbaar datde behoefte aan huishoudelijke hulp afneemt naar mate deergonomische beperkingen die de gehandicapte bij het gebruikvan zijn woning ondervindt, worden weggenomen. Een integrale


12beoordeling kan wenselijk zijn als sprake is vanwoningaanpassing en zorgbehoefte. Daarom worden de ADLwoonclustersm onze voorstellen onder het regime van de AWBZgebracht en krijgt de AWBZ ook een rol bij de voorziening in dekosten van woningaanpassing.Wat er over al dan niet samenhang verder ook kan worden gezegd,wij zien hierin - in tegenstelling tot de in de AAW nader te regelenwerkvoorzieningen - geen aanleiding om over de eventuelesamenloop en-samenhang van zorgvoorzieningen enanderssoortige voorzieningen nadere regelen te stellen.Dergelijke regels zouden moeten aangeven wie bij samenloop van<strong>gemeentelijk</strong>e voorzieningen en zorgvoorzieningen voor hettotaal bevoegd zou zijn. Wij vrezen dat dit leidt tot zeeringewikkelde regelgeving, ook omdat de mate waarinvoorzieningen op het ene en andere terrein nodig zijn hierbij eenrol speelt. Om op deze wijze meer tot één verstrekkingenloket tekomen, draagt naar onze mening ook niet bij tot doelmatigehulpverlening. Een nader geregeldeverantwoordelijkheidstoedeltng zal in de praktijk vaak niethelder zijn en tot onnodige afbakeningsproblemen kunnenleiden. Bovendien wordt dan onvoldoende recht gedaan aan despecifieke expertise van de verschillende uitvoeringsorganen.W1J gaan ervan uit dat in die gevallen waarin er samenhangbestaat tussen de verstrekking van zorgvoorzieningen en anderevoorzieningen, de betrokken uitvoeringsorganen - teneinde inhet kader van de voorzieningenverstrekking daadwerkelijkmaatwerk te bieden - in samenwerking een adequate oplossingzullen aanreiken voor de problematiek van de gehandicapte.De constatering van de Raad dat het bepalen van de opverschillende terreinen- werken, wonen, leven - bij een bepaalde handicapnoodzakelijke voorzieningen overwegend moet steunen opdezelfde deskundigheid op medisch en/of ergonomisch gebied, iswaar deze samenloop zich voordoet op zich een reden voorafstemming en samenwerking.Zoals wij in de memorie van toelichting hebben aangegeven, zalde ingang voor deze afstemming in de praktijk verschillend zijn:


13een <strong>gemeentelijk</strong> coördinatiepunt, een beoordeling door debedrijfsvereniging in samenhang met de uitkertngssituatie, eenbeoordeling m de zorgsector na verpleging of revalidatie en in dethuiszorg. Wij verwachten - alleen al uit oogpunt vandoelmatigheid - dal bij de afstemming tussen de betrokkeninstanties over en weer gebruik wordt gemaakt van de gegevens enadvisering op medisch en ergonomisch vlak, die voor debeoordeling van de voorzieningen van belang zijn.Onze constatering dat de samenhang tussen enerzijdszorgvoorzieningen en anderzijds werk-, woon- enleefvoorzieningen lang niet altijd manifest is. althansaanzienlijk minder is dan de samenhang tussen laatstgenoemdevoorzieningen onderling, heeft geen betrekking op derolstoelverstrekking. Het is duidelijk dat de rolstoelverstrekkingnauw samenhangt met de voorzieningenverstrekking op werk-,woon- en leefgebied. Een rolstoel moet "passen" in de woning, ophet werk en als de gehandicapte bijvoorbeeld een (bruikleen-)autoheeft, ook in die auto. Gelet op deze logische samenhangveronderstellen wij dan ook dat de opvatting van de Raad dat metde overbrenging van bepaalde voorzieningen naar de AWBZ desamenhang met werk-, woon- en leervoorzieningen wordtaangetast, mede wordt ingegeven door ons aanvankelijkevoornemen de (AAW-)rolstoelverstrekking over te brengen naarde AWBZ.De vraag tot welke categorie voorzieningen de rolstoel gerekendmoet worden, laat zich niet eenduidig beantwoorden. Zo isenerzijds de Ziekenfondsraad van mening dat derolstoelverstrekking tot het terrein van de gezondheidszorggerekend kan worden; anderzijds benadrukken andereadviesorganen dat de rolsstoelverstrekking aan zelfstandigwonende gehandicapten bij uitstek niet tot de gezondheidszorgbehoort en dal ook vermeden dient te worden dat op dit terreineen "medicaliserïng" van de verstrekkingen zou kunnenplaatsvinden.Ons voorstel om de (AAW-)rolstoelverstrekking naar de AWBZover te brengen vloeide voort uit ons streven gelijksoortigevoorzieningen in één wettelijk kader samen te brengen. Eén loket


14derhalve voor zowel de rolstoelverstrekking aan personen dieintramuraal verzorgd worden, als de rolstoelverstrekking aanpersonen die zelfstandig wonen. Hoewel dit alszodanig als eenvoordeel moet worden aangemerkt, is een nadelige consequentiedaarvan dat de thans bestaande directe koppeling tussen derolstoelverstrekking en de verstrekking van werk-, woon- enleefvoorzieningen zou vervallen en tot een nieuwe behoefte aanen mogelijke problemen bij de afstemming tussen voorzieningenzou leiden.Mede in het licht van het advies van de Raad zijn wij alsnog tot deslotsom gekomen dat er toch de voorkeur aan moet wordengegeven om de directe koppeling met de woon- en leefsituatie entussen de vervoersvoorzieningen onderling In stand te houden.Dit betekent dat binnen het geheel aan voorstellen gericht opherstructurering van het voorzieningenpakket voorgehandicapten, de rolstoelverstrekking in het algemeen zalkomen te berusten bij de gemeenten. Dit met uitzondering van devoorziening in. respectievelijk de (individuele) verlening vanrolstoelen voorzover deze in het kader van de zorg in de AWBZinstellingenworden geboden. Het komt ons voor dat met dezewijziging op het aanvankelijk voorstel in belangrijke mate wordttegemoetgekomen aan het door de Raad verwoorde bezwaar.Als gevolg van de beslissing de verlening van rolstoelen niet naarde AWBZ over te brengen, maar naar de gemeenten, verschuivende lasten, van AWBZ naar gemeenten. Voor 1994. 1995 en 1996wordt resp. ƒ 145. ƒ 160 en ƒ 170 min. aan het gemeentefondstoegevoegd in verband met de overheveling van rolstoelen naargemeenten. Deze bedragen hebben betrekking op de kosten vanrolstoelen van beneden 65-jarigen alsmede van boven 65-Jangenen de met deze kosten samenhangende administratiekosten. Demeerjarencijfers van de AWBZ worden met dezelfde bedragenverminderd. Een en ander is verwerkt in de financiële paragraaf,De Raad van State zet vraagtekens bij de voor de kosten vanwoningaanpassing neergelegde grens van ƒ 45.000,- voor deverantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en AWBZ. DeRaad vraagt zich af of een woningaanpassing (boven ƒ 45.000.-)


15past in de sfeer van de AWBZ en stelt dat een dergelijke regelingeen gecompliceerd stelsel van afspraken vergt tussenverzekeraars en gemeenten. Vooralsnog houden wij vast aan dezegrens. In de regelgeving voor woningaanpassingen voorgehandicapten is al jarenlang sprake van een ƒ 45.000,- grens(woninggebonden). In de huidige situatie is een AWBZ-indicatie(persoonsgebonden) een vereiste om in aanmerking te komenvoor subsidiëring van aanpassingskosten die meer dan ƒ 45.000.-bedragen. Dit impliceert een afweging van wonen en zorg.Intussen krijgen de gedachten over deverantwoordelijkheidsverdeling op het terrein van wonen enzorg verder vorm. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat hetkabinet bij de begrotingsstukken 1993 met een nadere uitwerkingzal komen over bedoelde ordening. Het ligt in de rede voor watbetreft de vergoeding van de kosten van woningaanpassing voorgehandicapten hierbij aansluiting te zoeken. Hoewel momenteelhard gewerkt wordt aan de operationalisering van hetonderscheid wonen en zorg. zijn er nog vragen die eerstbeantwoord moeten worden alvorens besloten kan worden een enander in wetgeving om te zetten. Daarop kan het onderhavigewetsvoorstel niet wachten. Vandaar dat vooralsnog isvastgehouden aan de grens van ƒ 45.000,-.Vervolgens zal aan de hand van de bedoelde nadere uitwerking,bezien worden of het besluit tot ordening, waar het gaat om deverdeling van verantwoordelijkheden tussen gemeenten enverzekeraars op het punt van de woningaanpassing nog kanleiden tot tijdige bijstelling van het wetsvoorstel dan wel in eenlater stadium via wijziging van de wet moet worden gerealiseerd.De stelling van de Raad dat de ƒ 45.000.- grens een gecompliceerdstelsel van afspraken vergt tussen verzekeraars en gemeenten,wordt overigens niet onderschreven. De eenduidigheid van eenobjectieve financiële grens kan Juist langdurige discussies tussende participanten voorkomen.Op de vraag van de Raad of de uitvoeringsorganen van de AWBZ ende gemeenten voldoende in staat zullen zijn - gelet op capaciteiten financièn - de nieuwe taken in de gevraagde omvang uit tevoeren, zullen wij ingaan in onze reactie op punt 6 betreffende de


16financiële aspecten.4. Wij gaan er van uit dat beslissingen op het terrein van deoverheidszorg zorgvuldig worden genomen en dat gemeenten opdit terrein adequaat beleid zullen voeren.Wanneer dat voor de beoordeling van de aanspraak op eenvoorziening noodzakelijk is zal de gemeente het advies van eendeskundige op sociaal-medisch, ergonomisch, dan welbouwkundig gebied dienen in te winnen.De gemeente zal duidelijkheid moeten geven over het inschakelenvan deskundigen wanneer de beoordeling van de aanspraak opeen voorziening een bijzondere kennis vereist. Dit dientinhoudelijk in de verordening te worden uitgewerkt. Daartoehebben wij artikel 4. tweede lid. onder c, aangepast.Voorzover het advies van de Raad ertoe strekt dat de te verlenenvoorzieningen altijd en onder alle omstandigheden moetensteunen op adviezen van (externe) deskundigen, gaan wij met dezewijziging minder ver dan de Raad. Wij achten een dergelijkealgemene verplichting niet doelmatig. Met name in die gevallenwaarin van meet af aan duidelijk is dat de beperkingen die degehandicapte ondervindt, adequaat kunnen worden weggenomenmet een standaardvoorzlentng. dan wel een eenvoudigevoorziening, kan niet gesteld worden dat het inwinnen van hetadvies van een deskundige een wezenlijke bijdrage levert aan (hetkwalitatieve niveau van) de voorzieningenverstrekking.Integendeel, juist in die gevallen zal het verplichtdeskundigenadvies worden ervaren als een onnodige procedurelevertraging.Uit het vorenstaande vloeit ook voort dat wij ervan hebbenafgezien om de GMD als verplichte adviesinstantie aan te wijzen.Hierbij hebben wij overwogen dat enerzijds een generiekeaanwijzing van de GMD niet wenselijk is omdat dit zou betekenendat de gemeente de GMD ook dient te consulteren in die gevallen,waarin hel inschakelen van een andere deskundige (instantie)meer in de rede ligt. en anderzijds een meer specifieke aanwijzingvan de GMD voor nader aan te geven voorzieningen niet goedmogelijk is. omdat de inhoud en de omvang van het <strong>gemeentelijk</strong>voorzieningenpakket niet in de wet zijn vastgelegd. In dit opzicht


17zou alleen een specifieke aanwijzing van de GMD ten aanzien vande rolstoelverstrekking denkbaar zijn. Wij achten dit, gezien depositie die de CMD op dit terrein inneemt en naar gemeenten toeeen belangrijke rol geeft, niet nodig en ook niet gewenst omdatanders een monopoliepositie zou ontstaan.Naast het belang dat aan de voorzieningenverstrekkingdeskundige adviezen ten grondslag dienen te liggen, attendeert deRaad op het belang dat er sluitende afspraken worden gemaakttussen de verschillende uitvoeringsorganen. Wij zijn ons van ditbelang terdege bewust en zullen ook voor zoveel dat in onsvermogen ligt. bevorderen dat de samenwerking tussen deverschillende uitvoeringsorganen op adequate wijze gestaltekrijgt. Wij zien echter vooralsnog geen aanleiding om eensamenwerkingsverplichting in de wet op te nemen. Een daartoestrekkende algemene formulering zou niet meer betekenen daneen inspanningsverplichting tot samenwerking. Wij hebben geenredenen om aan te nemen dat in de uitvoeringspraktijksamenwerking niet tot stand zal komen, waar deze vooronderlinge afstemming en uitwisseling ten behoeve van adequateen toereikende hulpverlening van belang is. Reeds nu wordencontacten gelegd tussen de betrokken instanties op deverschillende terreinen bij hun oriëntatie op de komendeherstructurering van het stelsel van voorzieningen.Een andere mogelijkheid is het in de wet aangeven vanonderwerpen waarover samenwerkingsafspraken tussen deuitvoeringsorganen moeten worden gemaakt. Wij vragen ons af ofde wetgever dit eenduidig kan bepalen, maar bovendien is eendergelijke centrale regulering naar onze mening niet Inovereenstemming met de overdracht van verantwoordelijkhedenin het kader van de beoogde decentralisatie.Onze bemoeienis op dit punt zal derhalve hoofdzakelijk liggen inde sfeer van overleg met de betrokken instanties en het volgenvan de ontwikkelingen in het invoeringstraject en in deuitvoering van de nieuwe wetgeving.5. Het is ons niet geheel duidelijk waarop de Raad de conclusiebaseert dal de verbrokkeldheid van het stelsel daarenboven nog


18zou toenemen indien de werkvoorzieningen en dezorgvoorzieningen tot het stelsel van de volksverzekeringen(gaan) behoren en de leef- en woonvoorzieningen niet in datzelfdestelsel worden ondergebracht. Gegeven het feit dat ook in de thansbestaande situatie voorzieningen tot verschillende stelselsbehoren - sterker nog zelfs gelijksoortige voorzieningen totverschillende stelsels behoren - zou naar onze mening hooguitgeconstateerd kunnen worden dat de herstructurering van hetvoorzieningenpakket voor gehandicapten er niet (tevens) toe leidtdat alle voorzieningen in een en hetzelfde stelsel c.q. wettelijkregime worden ondergebracht. Wij merken dienaangaande op datwij ook niel hebben beoogd alle voorzieningen in één stelsel c.q.wet samen te brengen. Ons streven was en is erop gericht detoegankelijkheid van het gehele voorzieningenpakket tevergroten door gelijksoortige voorzieningen door eenzelfde lokette doen verstrekken. Daarbij hebben wij ons niet laten leidendoor het antwoord op de vraag of dat loket al dan niet (bijvoorbeeld) tot het sociaal verzekertngsterrein behoort, maardoor het antwoord op de vraag welke instantie, gelet op hetkarakter van de te verstrekken voorzieningen, het meestaangewezen is. De consequentie Is inderdaad dat bepaaldevoorzieningen onderdeel zijn (gebleven) van eenvolksverzekering en andere voorzieningen niet. Wij vermogenniet in te zien wat hierop tegen zou kunnen zijn.De Raaci stelt dat een lokaal voorzieningenniveau dat naar aarden omvang wordt afgestemd op de lokaal aanwezige financiëleruimte in strijd is met de norm van rechtsgelijkheid. De beoogdezorg op maat moet allereerst overeenkomen met de individuelenoden van de gehandicapte in zijn lokale omgeving. Eendergelijke, meer individueel gerichte, toekenning vanvoorzieningen zou rechtsgelijkheid kunnen bevorderen.De stelling van de Raad is Juist indien het gemeenten vrij zoustaan om voorbijgaand aan de noden van de gehandicapten aldan niet (toereikende) voorzieningen te verstrekken. Elkegemeente is echter verplicht, de individuele noden van degehandicapte in zijn lokale omgeving in aanmerking nemende,om zorg op maat te bieden. Vanzelfsprekend kunnen er wat de


19feitelijke voorzieningenverstrekking betreft lokale verschillenoptreden. In alle gemeenten dient evenwel een zodanigevoorziening (financieel of in natura) te worden aangeboden datadequaat wordt voorzien in de individuele nood van degehandicapte. De rechtsgelijkheid is dan ook niet gelegen in deomstandigheid dat gehandicapten overal binnen Nederland ineen bepaalde situatie exact dezelfde voorziening mogenverwachten, maar in het feit dat gehandicapten, ongeacht waarzij in Nederland wonen, een adequate, dat wil zeggen een op hetindividu en de lokale omstandigheden afgestemde voorzieningmogen verwachten.Uit het vorenstaande blijkt dat wij onder zorg op maat hetzelfdeverstaan als de Raad. Uiteraard kan en mag hierbij niet uit hetoog worden verloren dat de financiële middelen niet onbegrensdzijn. Derhalve zal de gemeente haar beleid mede afstemmen op deomvang van de beschikbare financiële middelen en binnen degrenzen daarvan efficiënt omgaan met die middelen. In die zinkan dan ook gesteld worden dat de gemeenten "de toekenning vanaanspraken, aard en omvang van de voorzieningen kunnenafstemmen op de hun beschikbare financiële mogelijkheden'(M.v.T. paragraaf 2.2).Het gebruik door de Raad van de woorden "afstemming op de maatvan de lokaal aanwezige middelen" kan onbedoeld de Indrukwekken dat die maat ertoe zou kunnen leiden dat gehandicaptenminder toereikende lokale voorzieningen zullen ontvangen, danwel geheel verstoken zullen blijven van lokale voorzieningen,wanneer op enig moment de lokale financiële maat (nagenoeg)vol zou zijn. Met nadruk wijzen wij er daarom op dat uit de in hetvoorstel van wet vervatte zorgplicht voorvloeit dat een gemeentezich nimmer jegens de gehandicapte kan verontschuldigen voorhet onthouden van de noodzakelijke zorg. Zou derhalve desituatie zich voordoen dat de grenzen van de lokaal beschikbarefinanciële ruimte overschreden (dreigen te) worden, dan kan hetgevolg van die situatie niet zijn dat met een beroep op definanciële situatie bijvoorbeeld gehandicapten die op een latertijdstip een voorziening aanvragen, die voorziening - indien dienoodzakelijk is - wordt onthouden, maar zal het (onvermijdelijke) gevolg zijn dat de gemeente andere lokale


20middelen zal moeten aanwenden, teneinde deze voorzieningen tebekostigen. Als deze situatie zich voordoet, kan er voor degemeente wel aanleiding zijn om de verordening bij te stellenteneinde kostenbeheersing te realiseren.De Raad wijst erop dat het karakter van de financiering van deAAW-voorzieningen wijzigt. Thars worden de AAWvoorzieningengefinancierd uit de volksverzekering AAW,waarvan de rechten volgens de Raad niet onder invloed staan vande aanwezige financiële middelen. Weliswaar kent eenvolksverzekering, zoals de Raad stelt, geen financiële begrenzing;het is een open - einde regeling. Dat neemt echter niet weg dat hetkabinet grenzen stelt aan de beschikbare financiële middelen.Bij dreigende overschrijding van de financiële middelen werdenen worden regelmatig maatregelen getroffen ter beheersing van deuitgaven, zoals bevriezing van de uitkeringen en hetvolumebeleid arbeidsongeschikten. In de AWBZ worden deuitgaven begrensd door de instellingen te budgetteren. In eenvolksverzekering kan men dus net zo goed budgetteren als in een<strong>gemeentelijk</strong>e regeling. Met de door de Raad geciteerde passage inparagraaf 2.2. van de toelichting hebben wij niet meer bedoelddan de feitelijkheid dat de regeling van de aanspraken - enzonodig wijziging daarvan - mede onder invloed staat van debeschikbare financiële middelen. Omdat dit blijkbaarmisverstand geeft, hebben wij in deze passage de woorden"toekenning van" geschrapt.6. Terecht merkt de Raad op dat het financiële beeldgecompliceerd is. Dat leidt onvermijdelijk tot een in dezelfdemate gecompliceerde financiële paragraaf. Voor alleduidelijkheid: alle berekeningen zijn gebaseerd op gegevens1989/1990 en sluiten aan bij de brtef van 6 mei 1991 (Kamerstukken II 1990/91. 22 089. nr.l) aan de Tweede-Kamer.Deze berekeningen zijn geactualiseerd voor 1992. Vanaf 1992 zijnramingen gemaakt voor de jaren 1993 tot en met 1996. Weliswaarvindt overheveling van de voorzieningen pas in 1994 plaats,maar om aansluiting met voorgaande jaren te kunnen makenworden cijferreeksen vanaf 1992 gepresenteerd.


21Bij de bespreking van de financiële paragraaf wijdt de Raad veelaandacht aan de budgettaire neutraliteit die met het wetsvoorstelwordt nagestreefd. Voor een goed begrip ware onderscheid temaken tussen budgettaire neutraliteit op centraal niveau enbudgettaire neutraliteit op decentraal niveau.Bij budgettaire neutraliteit op centraal niveau gaat het erom datde totale uitgaven van het rijk en de sociale fondsen per saldo niettoenemen. Dat is een uitdrukkelijke randvoorwaarde die hetkabinet bij uitbreiding van de doelgroep gesteld heeft. Dezebudgettaire neutraliteit is in het wetsvoorstel als het waregegarandeerd. Wat betreft de aan de gemeenten te decentraliserenvoorzieningen zijn de in het gemeentefonds toe te voegenbedragen gemaximeerd. Wat betreft de in de AWBZ onder tebrengen voorzieningen gelden de in die wet van toepassing zijndestnngeniere toelatingsbepalingen. De meeruitgaven waarvan dannog sprake is worden gecompenseerd door besparingen dievoortvloeien uit het wetsvoorstel tot wijziging van deuitkeringsstructuur van de AOW. Afgezien van dit laatste is voorde voorzieningen derhalve niet meer geld beschikbaar dan thansin de meerjarenramingen verwerkt is.Op decentraal <strong>gemeentelijk</strong> niveau behoeft niet automatischsprake te zijn van een situatie waarin aan voorzieningenevenveel wordt uitgegeven als voor dat doel aan hetgemeentefonds wordt toegevoegd. Wat de leefvoorzieningenbetreft wordt het aan gemeenten overgelaten om met gegevenbeschikbare middelen ten behoeve van een in omvang bijna tweemaal zo groot geworden doelgroep voorzieningenbeleid te voeren.Weliswaar is bij de overdracht van deze voorzieningen sprakevan een vrije bestedingsruimte van ca 30%. dit laat onverlet dat,willen gemeenten uitkomen met het beschikbare geld. zijdaarvoor verdere aanpassingen in de leefVoorzieningen zullenmoeten doorvoeren. Grosso modo gaat het hierbij om beperkingvan de uitgaven voor de voorzieningen met nog eens 20%. Deinstrumenten die de gemeenten daarvoor kunnen aanwendenzijn het verder beperken van vervoerskostenvergoedlngen.substitutie van individuele door collectieve voorzieningen, hetintegreren van leervoorzieningen met lokale voorzieningen, het


22vragen van eigen bijdragen en het stellen van inkomensgrenzen.Alhoewel daar niet naar gestreefd wordt staat het gemeenten vrijom ten laste van het overig <strong>gemeentelijk</strong> beleid meer middelen inte zetten voor het voorzieningenbeleid dan voor dit doel vanuithet gemeentefonds is verstrekt. Zelfs dan ts het veelal nogonvermijdelijk dat de aangeboden voorzieningen ten opzichtevan het huidige pakket worden aangepast.Mede omdat bij de huidige AAW-voorzieningen het accent ligt bijgestandaardiseerde financiële vergoedingen, waarbij veelmogelijkheden zijn tot grotere doelmatigheid op basis vanindividueel maatwerk, zijn wij van oordeel dat bedoeldeaanpassingen mogelijk zijn en zonder meer een adequaat niveauvan voorzieningen in stand laten.De Raad adviseert mede in het licht van de gecompliceerdefinanciële effecten, een duidelijk samenhangend overzicht teverschaffen van de totale kosten van de nieuwe voorstellen enaan ie geven tot welke verschuivingen de voornemens leidenbinnen de collectieve sector teneinde een betere beoordeling temaken van deze voorstellen.In de memorie van toelichting wordt een overzicht gegeven van detotale kosten die met de AAW-voorzieningen zijn gemoeid,wanneer 65-plussers van het huidige AAW-voorzleningenpakketgebruik zouden kunnen maken en op welke wijze de extra kostenvan de uitbreiding naar 65-plussers. die voor het kabinetonaanvaardbaar zijn, door middel van een aantal beheersingsmaatregelenzouden kunnen worden beperkt. Voor een deelworden deze maatregelen door het kabinet zelf genomen, voor eenander deel wordt aan de lokale overheid overgelaten deze tetreffen. In de becijferingen ts er steeds vanuit gegaan datgemeenten van de geboden gelegenheid gebruik zullen maken;daarop is ook de berekende bijdrage van de centrale overheid aanhet Gemeentefonds gebaseerd.In onderstaande tabel wordt een overzicht gepresenteerd van alleverschuivingen die samenhangen met deze voorstellen. Voor destructurele situatie is aangegeven wat de premie- enbelastingeffecten zijn.•


23Samenvattende tabel van de overheveling van AAWvoorzieningennaar andere regelingen (bedragen afgerond op 5min)AAWhuidige uitvoertngsk. AAW1004-IO4U•10B-1 1451905-I 125^105-12301996-122U-105-1325structureel•122U-105•1325premie/ belastingeffect In structurelesituatie-0.49%voorzieningen ->GEMEENTEdeel v. huidige uitvoertngsk. AAWextra uitvoeringskostentotaal GEMEENTE85080ROSOU920806010GO99580&114099580£511400,42%voorzieningen -->AWBZdeel v. huidige ultvoeringsk. AAWextra ultvoerin,fi$(3153OO30i£340300• 301£3400.13%ABW151515150.01%AOW-00-90•120-190-0.08%saldo957050-20-0.01%Per saldo zijn de premie- en beiastingeffecten te verwaarlozen, omdat devoorstellenbinnen de collectieve sector nagenoeg budgettair neutraal zijn en omdat deverschuivingen plaats vinden tussen volksverzekeringen en de eerste schijf van hetbelastingtarief (dezelfde heffingsgrondslag).7. De problematiek van de bijdrage van 65-plussers aan de financiering van de AAWdie de Raad hier aanhaalt vindt z'n oorsprong in de voorstellen van de commissie Oort.Een van de kernelementen van de vereenvoudiging van het hefFingsregime was deinvoering van een gecombineerde heffing van belasting en premie voor devolksverzekeringen over de eerste tarlefschijf. Het combineren van de heffing maaktehet noodzakelijk dat de verzekerings- en premieplicht voor de volksverzekeringendoor biijft lopen na het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Mede omdat in het kader vande invoering van de voorstellen een uitzondering is gemaakt, in die zin dat in de AOWde leeftijdsgrens van 65 jaar werd gehandhaafd, bleven de inkomenseflecten van hetgeheel van de Oort-voorstellen voor 65-plussers binnen aanvaardbare grenzen. In z'n


24algemeenheid heeft du onderdeel van de Oori-voorstellen niet tot lastenverzwanngvoor 65-plussers geleid. Het met de Oort-operatie ingevoerde regime voorzag derhalvevoor de AAW m een verbreding van de heffingsgrondslag via het premieplichtig makenvan 65- plussers. Met een beroep op het solidariteitskarakter van deze verzekeringwerd hieraan niet tevens een recht op prestaties verbonden. Deze situatie dient naarons oordeel de vergelijkingsmaatstaf te vormen voor hetgeen nu voorligt.De discussie omtrent het vervallen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor deverzekeringspHcht in de AAW en de eventuele aanspraken op AAW-voorzieningenheeft het kabinet tot het inzicht gebracht dat het in het kader van de Oort-operatieingevoerde regime op dit punt niet in tact kan blijven.Daarom is besloten de leeftijdsgrens van 65 jaar voor de verzekerings- en premieplichtvoorshands te handhaven. Zonder nadere voorziening zou dit echter leiden tot eenaanzienlijke lastenverlichting voor 65-plussers en tot een lastenverzwaring voorbeneden 65-jarigen. De/e inkomenseffecten achtte het kabinet, mede in het licht vande Oort-effecten, niet aanvaardbaar.Teneinde de operatie inkomensneutraal te laten verlopen is in 1990 hetbelastingpercentage in de eerste tariefschijf verhoogd. Door een rijksbijdrage in hetAAf en het AWW-fonds konden de premies AAW en AWW, die dan alleen verschuldigdzouden zijn door personen onder de 65 jaar. destijds beperkt blijven tot 1,15%respectievelijk 1.25% (thans 2.75% en 1.15%), Evident is dat ook deze operatie geennoemenswaardige inkomensgevolgen voor 65-plussers heeft meegebracht.Het geheel overziend moet dan de constatering zijn dat ten opzichte van de hiervóórbeschreven vergelijkingsmaatstaf aan 65-plussers geen lastenverzwaringen zijnopgelegd. In dat licht bezien betekent onderhavig wetsvoorstel daarentegen eenverbetering van de positie van 65-plussers. Zonder noemenswaardigelastenverzwaring krijgen zij recht op. weliswaar qua niveau aangepaste.voorzieningen. De memorie van toelichting is op dit onderdeel met bovenstaandeoverwegingen uitgebreid.Wy hebben kennis genomen van het advies van de Raad betreflende het wetsvoorstelTweede Verlenging wet tijdelijke handhaving leeftijdsgrens verzekerings- enpremieplicht AAW d.d. 28 juli 1992. In dit advies gaat de Raad in op de bredereproblematiek van verzekerings- en premieplicht van 65-plussers. De Raad adviseerthet kabinet op zo kort mogelijke termijn een standpunt te bepalen over deverzekerings- en premieplicht AAW na 1993. gezien het feit dat 65-plussers geen (of"minder dan nagenoeg geen* 1 ) rechten aan de AAW ontlenen. Naar aanleiding hiervanis in de memorie van toelichting bij het betredende wetsvoorstel een passageopgenomen inhoudende dat een notitie met het kabinetsstandpunt over deze kwestie


25aan de Tweede Kamer wordt toegezegd.8. Alhoewel de besparingen als gevolg van het wetsvoorstel tot wijziging van deuitkenngsstructuur van de AOW worden ingezet om het structurele tekort als gevolgvan onderhavig wetsvoorstel te compenseren, is het niet zo dat daarin ook deredegeving van eerstgenoemd wetsvoorstel ligt. Zoals uit de memorie van toelichtingvan bedoeld wetsvoorstel blijkt, liggen daaraan zelfstandige overwegingen tengrondslag.9. Overeenkomstig het advies van de Raad voor de gemeentefinanciên zal de verdelingvan de middelen uit het Gemeentefonds over de gemeenten worden gebaseerd op eenvast bedrag per inwoner. In de geactualiseerde paragraaf 7.2.10. wordt dit nadertoegelicht.10. Het beleid gericht op kostenbesparing als gevolg van een <strong>geïntegreerd</strong> beleid op<strong>gemeentelijk</strong> niveau zal aldus de Raad aan realiteitsgehalte kunnen winnen, wanneerhet registratie-systeem beschikbaar komt op het moment dat de wet in werking treedt.Het Aangepaste Woningen Registratie-systeem (AWR) zoals dat thans wordt genoemd isgereed. Aanbieding van hei systeem plus handleiding zal in het najaar van 1992plaatsvinden, zodat gemeenten er met ingang van 1993 over kunnen beschikken. Opdeze wijze is erin voorzien dat gemeenten nog een jaar ervaring op kunnen doen.alvorens de wet per l januari 1994 in werking treedt.Bij de opzet van het systeem is enn voorzien dat gemeenten ook zelf nadere criteriakunnen toevoegen aan het systeem, zoals bijvoorbeeld de door de Raad genoemdezogenaamde aanpasbare woningen. Ook ts het systeem zo ingericht dat gemeenten inregionaal verband tot registratie van aangepaste woningen kunnen overgaan.11. In aanvulling op hetgeen daarover al in de memorie van toelichting is vermeld kanworden gezegd dat er vanuil het onderhavig wetsvoorstel voortvloeiende premie-enbelastingbeeld geen noemenswaardige inkomenseffecten worden gegenereerd. Dit geldtzowel voor boven- als voor beneden 65-jarigen. Op het moment dat de voorzieningen in1994 worden overgeheveld naar andere regelingen en de leeftijdsgrens in de AAW. vervalt, is de mutatie van het gecombineerde tarief eerste schijf in 1994 0.04%-punt.In de structurele situatie bedraagt het premie- en belastingefiect -0,01%-punt.Wat betreft de inkomenseffecten samenhangend met de voorgenomen wijziging van deuitkeringsstructuur van de AOW zij verwezen naar de memorie van toelichting bij hetdesbetreffende wetsvoorstel.


26De Raad is het met ons eens dat omtrent de effecten op de inkomens van individuelegehandicapten geen algemeen beeld kan worden gegeven. De inkomensgevolgen zijnimmers sterk afhankelijk van de voorzieningen waarop aanspraak wordt gemaakt envan het <strong>gemeentelijk</strong> beleid.De Raad vindt echter de toelichting in paragraaf 7.2.9. ontoereikend en vraagt eniginzicht te verschaffen in waarschijnlijke inkomensmutaties en begrenzingendaarvan.Wij zijn van mening dat in de memorie van toelichting ruime aandacht aan deinkomensgevolgen is besteed, zowel qua uitgangspunten als wat de modaliteitenbetreft. Wij verwijzen naar de onderdelen 2.5. (bereikbaarheid voor de lagereinkomens), 3.4. (instrumenten voor kostenbeheersing). 3.5. (eigen bijdragen), 4.1.(leefvoorzieningen. met name vergoeding van vervoerskosten), 4.2. (woonvoorzieningen, mei name eigen aandeel in de kosten van woningaanpassing). 4.4. 9(inkomensondersteunende voorzieningen, met name de tnkomenshulp door debijzondere bijstand).Het is naar onze mening niet zinvol om in de financiële paragraaf deze punten, dievoor de inkomenseffecten van belang zijn. te herhalen. In die paragraaf wordt immerseen (kwantitatief) financieel beeld gegeven van de voorstellen, hetgeen niet mogelijk isvoor de gevolgen op individueel niveau, ook niet wat betreft de mogelijkeinkomensmutaties. Wel is het mogelijk om in aansluiting op het al in de toelichtingvermelde nog te verduidelijken waar in onze voorstellen begrenzingen liggen van deinkomensgevolgen.In de eerste plaats herhalen wij wat op diverse plaatsen in de toelichting is gesteld:eigen bijdragen zijn aanvullend in respectievelijk het sluitstuk van het <strong>gemeentelijk</strong>beleid. Het accent ligt op een doelmatig <strong>gemeentelijk</strong> beleid gericht op de verlening vande voorzieningen zelf. De nominale eigen bijdrage voor woningaanpassing en ^voorzieningen in natura wordt wettelijk gemaximeerd. Het ligt in ons voornemen om aan te sluiten bij de geldende eigen bijdrage voor woningaanpassing van ƒ 500.- tot eennader vast te stellen inkomensgrens. Het ligt in de rede voor deze grens aan te sluitenbtj de huidige inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen in de AAW op het niveauvan het modale inkomen. Voor boven-modale inkomens kan een hogere bijdrageworden gevraagd, waarbij dan in feite sprake is van inkomensamankelijkheid.Tussen het minimum-inkomen en het modale inkomen wordt de werking van denominale eigen bijdrage de facto beperkt. Van de lage inkomens zal minder wordengevraagd vanwege het regime van de bijzondere bijstand (voor de minima niet meerdan het zogenaamde drempelbedrag van thans ƒ 185.-).Inkomensafhankelijke eigen bijdragen hebben met name betekenis bij vergoedingen


27van extra kosten van gehandicapien. Het gaat hierbij om de afstemming van deomvang van de vergoedingen op het inkomen. Bij de over te dragen voorzieningen naarde bijzondere bijstand is dit per definitie zo. Een ander mogelijk voorbeeld is devergoeding van verhuiskosten als woonvoorziening. Vergoeding van kosten vanvervoer kan afgestemd worden op het inkomen of worden gekoppeld aan een bepaaldeinkomensgrens. Voor gebruikskosten van een auto of taxi ligt echter het accent op eenbeperking van de forfaitaire vergoedingen. Inkomensafhankelijke bijdragen zullenderhalve slechts aanvullende betekenis hebben, ook omdat bij cumulatie aansprakenkunnen ontstaan op bijzondere bijstand. Overigens wordt het beperken of vervallenvan vergoedingen van vervoerskosten in verband met het aanbod van een andere(collectieve) voorziening door ons met als een inkomenseffect beschouwd. Er is danimmers sprake van substitutie van voorzieningen.Tenslotte kan hei eigen aandeel m de kosten van woningaanpassing eniginkomenseffect hebben. Dit wordt veelal door hogere huursubsidie beperkt tot heteffect van de zogenaamde kwaliieilskoning. Bij niet subsidiabele huren en eigenwoningen zal de gemeenie zonodig (voorïnnanciertngsmogelijkheden kunnen bieden,waarbij de aflossingsduur en aflossingsbedragen kunnen worden afgestemd op deindividuele betalingscapaciteit.Het voorgaande is weliswaar ontleend aan of af te leiden uit de memorie vantoelichting, maar als samenvattend overzicht nu in paragraaf 7.2.9. opgenomen.De Raad geeft met betrekking lol de inkomensondersteunende functie van debijstandswetgeving te kennen dat paragraaf 4.4. onvoldoende duidelijkheid verschaftomtrent de grondslag van de overbrenging van bepaalde financiële tegemoetkomingennaar de bijzondere bijstand. Indien de bedoelde overbrenging van tegemoetkomingennaar de bijzondere bijstand niet vanuit het AOW-stelsel kan worden gemotiveerd,dient, aldus de Raad. het voorstel te worden teruggenomen. Wij gaan ervan uit dat waarhier melding wordt gemaakt van het AOW-stelsel er sprake is van een typefout enbedoeld zal zijn: het AAW-stelsel.Met de Raad zijn wij van oordeel dal de mogelijkheden tot een meer individuelevaststelling op zich onvoldoende grond geven om deze tegemoetkomingen naar de ABWover te brengen; ook tn een voorliggende voorziening kan de beoogde individualiseringtot uitdrukking worden gebracht. In hel voorsiel is de overbrenging van dezefinanciële tegemoetkomingen naar de ABW ook niet op dat argument gebaseerd.Terzake wordt in de toelichting slechts geconstateerd dat de overbrenging naar debijzondere bijstand "tevens" de mogelijkheden biedt tot een meer individuelevaststelling.De overbrenging van de hierbedoelde financiële tegemoetkomingen naar de ABW


28vloeit voort uit het feit dat deze financiële tegemoetkomingen met pnmair zijn genchtop het opheffen of mitigeren van de functionele beperkingen van de gehandicapte,maar op diens besteedbaar inkomen. Strekken andere financiële vergoedingen enoeom de gehandicapte geheel of gedeeltelijk tegemoet te komen in de kosten van de .aanschaf of het gebruik van een voorziening die de belemmeringen in het dagelijksleven zoveel mogelijk wegneemt, de onderhavige vergoedingen strekken er in eersteinstantie toe om de gevolgen voor het inkomen van de gehandicapte te mitigeren. Ditin aanmerking nemende zijn wij, anders dan de Raad. van oordeel dat overbrengingvan de hierbedoelde financiële tegemoetkomingen naar de ABW geenszins hetkarakter van deze voorziening doet wijzigen, maar dat juist uit dat specifieke(inkomensondersteunende) karakter die overbrenging logischerwijs voortvloeit. Wijhebben de toelichting op dit punt verduidelijkt.12. De Raad vraagt zich af of de uil de voorstellen voortvloeiendepersoneelsproblematiek niel zwaarder moet worden ingeschat dan in de toelichtinggeschiedt. Wij erkennen dal hel personeel van de huidige uitvoeringsinstanties(bedrijfsverenigingen. GMD en de overheidspensioenorganen) in onzekerheid verkeertover de gevolgen van de overdrachi van taken naar de gemeenten en dezorgverzekeraars voor hun toekomst. Deze gevolgen zijn immers afhankelijk van demogelijkheden tot herplaatsing en tot behoud van taken bij de huidigeuitvoeringsinstanties en de mogelijkheden tot overname van personeel door degemeenten en de zorgverzekeraars.Evenals de Raad menen ook wij dat bij de overdracht naar de gemeenten en dezorgverzekeraars de belangen van de desbetreffende personeelsleden evenmin als debelangen van de gehandicapten en de uitvoeringsorganen uit het oog verloren mogenworden. Meer zekerheid bieden door de huidige diensten aan te wijzen als (wettelijkverplicht) adviesorgaan voor de gemeenten en de zorgverzekeraars vinden wij echteroneigenlijk en ondoelmatig. Zoals bij punt 4 is aangegeven, zal lang niet altijd eendeskundigen-advies nodig zijn. Bovendien vinden wij concurrentie tussen diensten bijhet verkrijgen van opdrachten lot advisering in beginsel een goede zaak. Concurrentiekan de kwaliteit van de advisering juist ten goede komen. De deskundigheid opergonomisch, bouwkundig en sociaal-medisch terrein is in belangrijke mategeconcentreerd in de huidige diensten. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat degemeenten en de zorgverzekeraars, voor zover zij niet zelf ter zake deskundigheid indienst hebben, gebruik zullen maken van de bij de huidige diensten aanwezigedeskundigheid.In eerste instantie zijn de huidige diensten zelf verantwoordelijk voor hun personeel.


29Zij dienen de mogelijkheden lol herplaaismg binnen de eigen dienst of tolonderbrenging van hel personeel bij een andere dienst te onderzoeken zoals dat eengoed werkgever betaamt. Ook het treffen van een afvloeiingsregeling voor overtolligpersoneel is een zaak van de huidige werkgever zelf. Wy veronderstellen echter dat debetrokken werkgevers in onderling overleg en in overleg met de gemeenten en dezorgverzekeraars toereikende maatregelen zullen kunnen treffen ten behoeve van hunpersoneel. Op die wijze kan de bij de huidige diensten aanwezige know-how overwegendbehouden blijven.De rol van de rijksoverheid in deze is derhalve beperkt. Zoals in de memorie vantoelichting is gezegd, zien wij de belangrijkste rol voor de rijksoverheid gelegen in hettot stand brengen van overleg tussen de betrokken partijen over de overname vanpersoneel. Het Rijk is hierbij nadrukkelijk geen partij. Wij zullen bevorderen dat allebetrokkenen op korte termijn om de tafel gaan zitten. De rijksoverheid zal op dezewijze een bijdrage kunnen leveren aan het scheppen van de voorwaarden voor hettreffen van een soepele overgang van hel personeel van de huidige naar de ontvangendediensten. Als de Raad bij de mogelijkheden voor de rijksoverheid om een bijdrage televeren aan het opheffen of mitigeren van belemmeringen tot overname van personeeldoelt op financiële ondersteuning, dan kunnen wij daaraan niet voldoen. Er ishiervoor in het budgettaire kader van de voorstellen geen ruimte, maar er is ook geenaanleiding voor. De beschikbaar komende budgetten zijn toereikend, want immersgebaseerd op het niveau van de huidige uitvoeringskosten rekening houdend met deverwachte volumegroei.13. Aan het advies van de Raad om de considerans naar redactie en inhoud te herzienis gevolg gegeven.14. De veronderstelling van de Raad dal de in artikel 1. eerste lid. onder a. vermeldecriteria niet cumulatief, maar alternatief bedoeld zijn, is Juist. In het voorstel van wetis het woord "en" dan ook gewijzigd in: of.15. Overeenkomstig het advies van de Raad is aan artikel .1 een delegatiebepalingtoegevoegd. Hiervoor, onder punt 3. hebben wij echter aangeduid dat wij overwegen omde in artikel l, eerste lid. onder b, vervatte financiële grens te vervangen door eenander criterium dat meer rechi doet aan de een-loket benadering bij samenhang vanwoningaanpassing met zorg. Ook dit delegatie-artikel komt dan te vervallen.16. De tekst van artikel 1. tweede tot en met vierde lid, is conform de daartoe


30strekkende aanbeveling van de Raad, geheel afgestemd op de redactie van het voorstelvan wet herinrichting van de ABW.17. In artikel 4 van het wetsvoorstel is de inhoudelijke uitwerking van de in artikel 2vervatte zorgbepaiing nader geregeld. Zo dient ingevolge het (imperatief geformuleerde)tweede lid van artikel 4 de verordening in ieder geval duidelijkheid te verschaffenomtrent de criteria die bij de voorzieningenverstrekking worden gehanteerd; deaard/de vorm van de te verlenen voorzieningen; de hoogte van de financiëletegemoetkomingen; de procedure inzake de toekenning, de herziening, de beëindigingen de terugvordering van voorzieningen, alsmede de gronden waarop een beëindigingof een terugvordering dient te steunen. Dit 1n aanmerking nemende, begrijpen wij ookna herbeschouwing van het aldaar gestelde niet. waarop de conclusie van de Raadgegrond zou kunnen zijn dat artikel 4 niet. dan wel in onvoldoende mate eeninhoudelijke uitwerking zou bevallen van de in artikel 2 geformuleerdeinstructienorm. Aangezien ons in/iens hel wetsvoorstel reeds voorziet in datgenewaartoe de aanbeveling van de Raad slrekt. zien wij ook geen mogelijkheid om (openigerlei wijze) aan die aanbeveling legemoet te komen. Aan de aanbeveling van deRaad om in artikel 4 ook de advisering door deskundigen op te nemen, zullen wij -zoals reeds eerder aangeduid - gevolg geven.De hiervoorbedoelde nadere beschouwing van artikel 4 heeft ons overigens welaanleiding gegeven om op een (niel alszodanig door de Raad aangeduid) onderdeeldaarvan een wijziging aan te brengen. Het betreft hier de tweede volzin van het derdelid, waarin imperalief is bepaald dal ten aanzien van de vaststelling van het inkomenvan een jeugdige gehandicapte, hei gezamenlijk inkomen van zijn ouders, c.q.pleegouders in aanmerking wordt genomen. Gelet op de inhoud en strekking van hetwetsvoorstel en de (daarmede in overstemming zijnde) redactie van de eerste volzinvan dit artikellid, menen wij dat in deze een facultatieve bepaling meer op zijn plaatsis. Wij hebben dan ook in anikel 4. derde lid. tweede volzin, en in verlengde daarvan inartikel 5, tweede lid, tweede volzin, de woorden "wordt in aanmerking genomen"vervangen door: kan in aanmerking worden genomen.18. De aanbeveling van de Raad om de aan de gemeenten gegeven bevoegdheden om definanciële tegemoetkomingen en de eigen bijdrage(n) af te stemmen op het Inkomenvan de gehandicapte en zijn echtgenoot, te bezien in het licht van het standpunt datinkomenspolitiek beperkt dient te blijven tot de centrale overheid, geeft ons geenaanleiding om deze bevoegdheden uit hel voorstel te schrappen. Deze bevoegdhedenworden immers niet toegekend om de gemeenten een eigen inkomensbeleid te latenvoeren, maar om hen aanvullende mogelijkheden te geven tot kostenbeheersing. Wij


31verwachten dan ook dal de gemeenten de mogelijkheden tot afsiemming vanvoorzieningen op hel inkomen mei name zullen bezien in hel licht van de (verwachte)uitgaven in verhouding tot de beschikbare middelen. Wij wijzen erop dat - macrogezien - bij de beoordeling van de. toereikendheid van de voor de gemeentenbeschikbare middelen geen rekening is gehouden met inkomensafhankelijkheid,behoudens de eiïecten van de huidige inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen inde AAW en hel overbrengen van voorzieningen naar de ABW. De financiële situatie,mede bepaald door het beroep dal lokaal op de wet wordt gedaan, zal echter per .gemeente verschillen. Wij geven er daarom de voorkeur aan om in de wet de gemeentenin principe de vrijheid te laten of zij van de mogelijkheid van inkomensafhankelijkefinanciële tegemoetkomingen en eigen bijdragen gebruik willen maken, en. zo mendaartoe overgaat, in de keuze van denkbare uitvoeringsmodaliteiten. Mede gezien deruimte die de wet de gemeenten biedt om hun voorzieningenbeleid op de lokale situatieaf te stemmen, verwachten wij dal zij van de aanvullende mogelijkheden totinkomensafstemming een verantwoord gebruik zullen maken, waarbij de (financiële)toegankelijkheid van de voorzieningen gewaarborgd blijft.Uiteraard zal bij de evaluatie die op grond van artikel 19 van het wetsvoorstel zalplaatsvinden een belangrijk punl van aandachl zijn of het <strong>gemeentelijk</strong>voorzieningenbeleid verenigbaar blijft mei de door ons gestelde uitgangspunten.19. De Raad merkt op dal de verwijzing in artikel 4 naar artikel 151 van deGemeentewet een onjuiste toedeling van bevoegdheden inhoudt. Wij verwijzen hierbijnaar de Gemeentewet waarin rnet gemeentebesturen wordt aangegeven elk bevoegdorgaan van de gemeente. Wij hebben derhalve in de betreffende artikelen het woord"gemeentebestuur" gebruikt. Wel hebben wij in artikel 4 (in het advies wordtabusievelijk melding gemaakt van artikel 5) de term "opstellen" vervangen doorvaststellen. De redactie van het eerste lid kan leiden tot misverstanden, in die zin datartikel 151 vaststelling van een verordening met betrekking tot de verlening vanwoonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen zou voorschrijven. Artikel151 Gemeentewet regelt alleen de minimale randvoorwaarden waaraan voldaan moetworden als inspraak plaatsvindt. Gelet op het hiervoor bedoelde misverstand daarbijin aanmerking nemende dal een <strong>gemeentelijk</strong>e verordening uiteraard dedemocratische loeis dienl ie doorslaan, achlen wij bij nader inzien een verwijzingnaar artikel 151 van de Gemeentewei overbodig.20. Gelet op het feil dat hel wetsvoorstel hel overbrengen van zorgvoorzieningen naarde AWBZ niet bewerkstelligt, daarbij in aanmerking nemende dat het vanuit eenoogpunt van wetgevingssystematiek ook de voorkeur verdient om de hierbedoelde


32gegevensoverdracht te regelen in het kader van de voorstellen die die overbrenging welbewerkstelligen, hebben wij in artikel 8 de verwijzing naar de AWBZ en in hetverlengde daarvan naar de ziekenfondsen, geschrapt.21. Door toevoeging van een nieuw artikel 24 aan het wetsvoorstel (waardoor de eerdervoorgestelde artikelen 24 en 25 worden vernummerd tot 25 en 26) is het voorstelafgestemd op de bij de Staten-Generaal ingediende voorstellen met betrekking tot deeerste fase van de herziening van de rechlerlijke organisatie.22. Er is bij de vaststelling van het door VROM aan het Gemeentefonds toe te voegenbedrag niet voorzien in een geldelijke tegemoetkoming aan de eigenaar om de woningaan te passen bij het verlaten van de gehandicapte bewoner. Dat is ook niet het geval inde vigerende rijksregeling. Van groot belang is dat reeds aangebrachte voorzieningenworden hergebruikt door een andere gehandicapte door verhuizing naar de reedsaangepaste woning. Daartoe zijn ook verhuiskostenvergoedingen in het <strong>gemeentelijk</strong>ebudget opgenomen. Een registraliesysteem van de aangepaste woningvoorraad kandaarbij een doelmatig instrument zijn (zie punt 10).Subsidie voor het verwijderen van voorzieningen in aangepaste woningen past niet indit beleid en zou neerkomen op het subsidiëren van kapitaalvernietiging. Dat neemtniet weg dat gemeenten bij de besteding van de middelen uit het gemeentefonds binneneigen lokale verantwoordelijkheden kunnen besluiten wel financiële middelen voorhet verwijderen van voorzieningen ter beschikking te stellen. Overigens zij opgemerkt,dat aangebrachte voorzieningen in het algemeen een woning niet minder geschiktmaken voor bewoning door niel-gehandicapten.Éfe23. Wij zijn het mei de Raad eens dal de invoering van de nieuwe wetgeving een zeer veelomvattend proces inhoudt dal buitengewoon zorgvuldig zal moeten worden begeleid. 9Juist om te vermijden dat overgangsproblemen bij de invoering ertoe zouden leiden datgehandicapten in hun belangen kunnen worden geschaad, is voor hetinvoeringstraject en de overdracht naar gemeenten een ruime periode voorzien vantenminste een halfjaar na aanvaarding van de voorstellen. Voor problemen die bij devoorbereiding van de invoering naar voren kunnen komen, moet het mogelijk zijn ombinnen deze periode oplossingen te vinden. Door het overgangsrecht in hetwetsvoorstel wordt de problematiek in elk geval beperkt.De <strong>VNG</strong> zal voor het invoeringstraject een begeleidingscommissie instellen waarin debetrokken departementen zijn vertegenwoordigd. Voor dit project worden tijdelijkextra personeel en financiële middelen ingezet. Wij menen dat op deze wijze aan desuggestie van de Raad wordl tegemoetgekomen.


3324. Wanneer het, zoals in casu, noodzakelijk is om uitdrukkelijk de mogelijkheid tecreëren om (sub-)onderdelen van een wet - zonodig - op verschillende tijdstippen inwerking te doen treden, verdient het in het algemeen de voorkeur om een wetsvoorstelzodanig te concipiëren dat alsdan tenminste hoofdstukken/ paragrafen met eenzelfstandig toepassingsgebied in werking kunnen treden. In het onderhavige gevalachten wij hel niet wenselijk om het wetsvoorstel zo in te richten, omdat dit, al was heialleen al om doublures tussen de verschillende hoofdstukken/paragrafen tot op zekerehoogte te vermijden, een uiterst ingewikkelde regelgeving met zich brengt.In antwoord op de vraag van de Raad of in het onderhavige artikel met de terminologie"categorieën van voorzieningen" bedoeld wordt de in artikel 2 vermelde categorieën.merken wij op dat dat inderdaad het geval is . Overeenkomstig het advies van de Raadhebben wij dit thans met zoveel woorden in het artikel aangeduid.25. Voorzover de aanbeveling van de Raad ertoe mocht strekken dat dederegulertngsparagraaf in zijn geheel herschreven zou moeten worden, verschillen wijin zoverre van mening mei de Raad dal wij ook na kritische herlezing geen aanleidingzien om de gehele teksl te wijzigen, Zo kunnen wij in de door de Raad gewraakte tekstmet name geen steun vinden voor de zienswijze dat uit die tekst naar voren zou komendat het justitieel apparaat door de nieuwe regelgeving zwaarder zal worden belast.Wel zien wij in het advies aanleiding om de passage waarin wordt gesteld dat de wet eenniet onbelangrijke bijdrage levert aan het streven de regelgeving te vereenvoudigen ente verminderen, nader te nuanceren. In kwantitatieve zin, de Raad wijst daar terechtop. is deze conclusie, gelet op het aantal (<strong>gemeentelijk</strong>e) uitvoeringsregelingen, onjuist.Bedoeld is dat met het voorstel een niel onbelangrijke bijdrage wordt geleverd aan hetstreven de regelgeving te vereenvoudigen, c.q. toegankelijker te maken voor deindividuele burger. Hel voorstel brengi levens met zich dat een aanzienlijk aantalAAW-uitvoeringsregelingen en de RGSHG worden ingetrokken. Daar staat tegenoverdat ingevolge het voorstel regels zullen worden gesield met betrekking tot de eigenbijdragen en de aanpassing van hei bedrag van f45.000,-. Per saldo leidt het voorstelechter tot een niet geringe vermindering van de regelgeving op centraal niveau. Opdecentraal niveau daarentegen brengt het voorstel een uitbreiding van de regelgevingmet zich mee. De beantwoording van de vraag hoe groot de omvang van die uitbreidingIs, is afhankelijk van de invalshoek die men kiest. Wanneer men landelijk deregelingen die als gevolg van hei voorste! tot sland zullen komen, gaat tellen, dan zalmen die uitbreiding, gegeven het feil dat elke gemeente een verordening dient vast testellen, als "aanzienlijk" beschouwen. Inhoudelijk is er echter weer een aanzienlijkebeperking omdat de gemeenten veelal de modelverordening van de <strong>VNG</strong> als basis zullen


34nemen of overnemen. Beziet men de uitbreiding echter vanuit het perspecüef van deburger, dan zal men de lot stand ie brengen decentrale regelgeving, gegeven het feit dalvoor de individuele burger slechis één regeling openslaat, niet als een aanzienlijkeuitbreiding van de regelgeving kunnen kwalificeren. Aangezien het streven deregelgeving te verminderen uiteraard bezien dient te worden vanuit het perspectief vande individuele burger, zijn wij van oordeel, wanneer wij de vermindering vanregelgeving op centraal niveau afwegen tegen de uitbreiding van regelgeving opdecentraal niveau, dat het voorstel een niet onbelangrijke bijdrage leven aan hetstreven de regelgeving te verminderen. In de memorie van toelichting hebben wij dezenuancering verwerkt.26. Met de Raad achten wij hei van belang dat de burger tijdig, in ieder geval vóór deinwerkingtreding van de Wet voorzieningen gehandicapten, geïnformeerd wordt overde op handen zijnde wijzigingen. Zekerheid over het doorgaan van die wijzigingen,alsmede duidelijkheid over de inhoud en strekking daarvan, bestaat eerst danwanneer de wet is vastgesteld, in de toelichling op het artikel met betrekking tot deinwerkingtreding van de wel hebben wij reeds aangegeven dat ons streven erop isgericht de wel voor l juli 1993 ie doen vasistellen, zodat met ingang van die datum dewet op het gebied van de overdracht van gegevens door de huidige uitvoeringsorganenaan de gemeenlen in werking kan treden. De overige bepalingen van de wet. met namede bepalingen die betrekking hebben op de feitelijke voorzieningenverstrekking,zullen - In onze zienswijze - vervolgens op l januari 1994 in werking dienen te treden.Met deze gefaseerde in werkingtreding van de wet wordt bewerkstelligd dat gemeentende gelegenheid hebben om eerst de uitvoeringsorganisatie volledig operationeel temaken. Wij achten het redelijk dat wanneer aan gemeenten een termijn van zesmaanden wordt gegeven om op de uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicaptente anticiperen, tenminste eenzelfde lermijn ook voor de burger geldt. Wij zullenderhalve de aanvang van de publieksvoorlichting laten samenvallen met het momentwaarop de wet wordt vastgesteld. In de memorie van toelichting hebben wij hiervanalsnog melding gemaakt.27. Met de redactionele kanttekeningen van de Raad is rekening gehouden.


Wij mogen U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstelvan wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de TweedeKamer der Staten-Generaal te zenden.De Staatssecretaris van Sociale Zakenen Xtferkgeltgenheid.o i/ "tUA^ÜtHDe Staatssecretaris van Volkshuisvesting,RuimteliJkeNOrdening en Milieubeheer.De Staatssecretaris van Welzijn,Volksgezondheid en Cultuur.


Bijlage 4. Lijst van bedrijfsverenigingen en districtskantoren GMDAdressenlijst GAK/GMD kantorenCentraal kantoor Amsterdam 020-687911 lBos en Lommerplantsoen l, Postbus 8071, 1005 ABAlkmaar - 072-493489Wognumsebuurt 2, Postbus 71, 1800 BDAmsterdam - 020-6566500Uilenstede 471, Amstelveen, Postbus 800, II80 AVAmsterdam + Buitenland - 020-60661 l lGatwtckstraat l, Amsterdam (nabij station Sloterdijk),Postbus 57002, 1040 CCApeldoorn - 055-779200Christiaan Geurtsweg 10, Postbus 73, 7300 ABArnhem - 085-244922Kronenburgsingel 4, Postbus 35, 6800 LGAssen - 05920-26666Stationsstraat 30, Postbus 19, 9400 AABreda - 076-262524Markendaalseweg 78a, Postbus 3276. 4800 MHDen Haag-070-30641 11Scheveningseweg 255, Postbus 84284, 2508 BBDordrecht-078-1 18922Van Godewijckstraat 17, Postbus 41, 3300 AAEindhoven-040-651661Boschdijk 20, Postbus 90055, 5600 PHEnschede - 053-822922Nijverheidstraat 30, Postbus 100, 7500 ACGoes-OMOO-30323Schuttershof 10, Postbus 28, 4460 AAGroningen - 050-743743Dierenriemstraat 100, Postbus 551, 9700 ANHaarlem - 023-307408Surinameweg 11, Postbus 4600, 2003 EPHcnrlon- 045-702121Heldevierlaan 11. Postbus 2620, 6401 MBHelmond - 04920-74922Stationsplein l l, Postbus 73. 5700 ABHengelo-074-553322Prinses Beatrixstraat 15, Postbus 86, 7550 ABHilversum-035-253922Stationsplein 25, Postbus 133, 1200 ACLeeuwarden - 058-921922Tesselschadestraat S. Postbus 268, 8901 BBLeiden-071-350151Verbeekstraat I. Postbus 9103, 2300 PCMaastricht - 043-469555Artsenijstraat 5, Postbus 1065,6201 MENijmegen-080-721222Koninginnelaan 164, Postbus 42, 6500 DBRotterdam - 010-4404000Burg. s' Jacobplein 51. Postbus 213, 3000 AERijswijk - 070-3072200Volmerlaan l, Postbus 5830, 2280 HVTilburg-013-656555Reitseplein 15, Postbus 90104, 5000 LAUtrecht-030-947434Moeder Teresalaan 200. Postbus 2292. 3500 GGVenlo - 077-567777Panhuisstraat l O, Postbus 110, 5900 ACVlaardingen-010-4450555Industrieweg 9, Postbus 150, 3130 ADWinschoten - 05970-57555Scheldestraat 40, Postbus 169. 9670 ADZwolle - 038-290922Zamenhofsingel 25, Postbus Ml, 8000 AC


AdressenAdressenLeiden Hoge Rijndijk 306 071-458311Postbus 9104, 2300 PC LeidenMaastricht Gaetano Martinolaan 75Postbus 1917,6201 BX Maastricht043-821621Voor AKW 043-821666Middelburg Segeerssingel 10Postbus 6003,4330 LA Middelburg01180-91100Nijmegen Nassausingel 3 080-279799Postbus 9032,6500 JN NijmegenRotterdam Schepenstraat 100 010-4688800Postbus 70025, 3000 LG RotterdamUtrecht Moeder Teresaiaan 100 030-929711Postbus 18002, 3501 CA UtrechtVoor AKW 030-929788Voor AOW/AWW 030-929799Venlo Nassaustraat 36 077-557333Postbus 1911, 5900 BX VenloZwolle Zamenhofsingel 23Postbus 10056,8000 GB Zwolle038-2989 i lVoor AKWVoor AOW/AWW038-298888038-298789Kantoor BuitenlandVan Leyenberghlaan 221Postbus 7105, 1007 JC Amsterdam020-5400400BedrijfsverenigingenBedrijfsvereniging voor de Tabakverwerkende en Argrarische Bedrijven {l)Per adres Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO)Postbus 29715, 2502 LS 's-Gravenhage, tel. 070-3528300Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid (3)Stichting Sociaal Fonds BouwnijverheidBasisweg 10, Amsterdam. Correspondentie-adres:Postbus 637, 1000 EE Amsterdam, tel. 020-5839111Bedrijfsvereniging voor het Bakkershedrijf (\ 5)Steenhouwerskade 8, Groningen. Correspondentie-adres:Postbus 20000,9700 PA Groningen, tel. 050-188545Bedrijfsvereniging voor het Slagers- en Vleeswarenbedrijf, de Groothandel in Vlees ende Pluimveeslachterijen 'De Samenwerking' (16)Per adres Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO)Postbus 29715, 2502 LS 's-Gravenhage, tel. 070-3528300Districtskantoor Rijswijk: tel. 070-3982800Bedrijfsvereniging voor Detailhandel, Ambachten en Huisvrouwen (18)Nijenoord l, Utrecht.Correspondentie-adres:Postbus 8050, 3503 SC Utrecht, tel. 030-453911Bedrijfsvereniging voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (23)Utrechtseweg 30-32, Zeist. Correspondentie-adres:Postbus 276, 3700 EA Zeist, tel. 03404-49111De volgende bedrijfsverenigingen laten hun administratie voeren door het GemeenschappelijkAdministratiekantoor (GAK), Bos en Lommerplantsoen l, Amsterdam.Co rre spondentie- ad res:Postbus 8300, 1005 CA Amsterdam, tel. 020-6879 ï 11Bedrijfsvereniging voor de Zuivelindustrie (2)Bedrijfsvereniging voor de Hout- en Meubelindustrie en Groothandel in Hout (4)Bedrijfsvereniging voorde Grafische Industrie (8)Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie (\ 0)Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid (11)Bedrijfsvereniging voorde Haven- en Aanverwante Bedrijven, Binnenscheepvaart enVisserij (l 9)Bedrijfsvereniging voor de Koopvaardij (20)Bedrijfsvereniging voor het Vervoer (21)Bedrijfsvereniging voor flotel-, Restaurant-, Café-, Pension en Aanverwante Bedrijven(22)Bedrijfsvereniging voor de Overheidsdiensten (24)Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen(25)Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging (26)Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging (27)Raden van BeroepAmsterdam Parnassusweg 226,Toren C. Pb. 75850 1070AW 020-5412641Arnhem Groningen singel l Pb. 30160 6803 AD 085-242933's-Gravenhage Juiiana van Stolberglaan 2 Pb. 20302 2500 EH 070-3813131Groningen EngelseKamp2 Pb. 150 9700AD 050-166412Haarlem JansstraatSl Pb. 1621 2003 BR 023-179179's-Hertogenbosch Koningsweg i03 Pb. 90125 5200 MA 073-154500RoermondRotterdamH. Geeststraat 29Henegouwerlaan 70Pb. ï 79Pb. 9206040 AD 04750-811113000 AX 010-4658655Utrecht Maliesingell2 Pb. 13023 3507 LA 030-331533Zwolle Luttenbergslraat 5 Pb. 10067 8000 GB 038-289411Centrale Raad van Beroep:Maliebaan 31, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, 030-362811Organen en instellingenAlgemeen Burgerlijk Pensioenfonds,Oude Lindcstraat 70, Heerlen. Postbus 4476,6401 CZ Heerlen, tel. 045-799111Stichting Bureau voor Duitse Zaken,Nassausingel 3, Nijmegen. Postbus 10505,6500 MB Nijmegen, tel. 080-602444


Bijlage 5. Onderzoekshandreiking bij bepaling van omvangmogelijke aansprakenTeneinde een schatting te kunnen maken van de omvang van de op grond vande WVG te verwachten aanspraken, wordt door de onderzoeksafdeling van de<strong>VNG</strong> een "Onderzoekshandreiking" ontwikkeld. Het gaat hier om een beleidsneutraleschatting: d.w.z. de omvang van de aanspraken zoals die m.b.t.de belangrijkste voorzieningen (woonvoorzieningen, rolstoelen, kilometervergoedingentaxikosten, eigen vervoer en bruikleenauto's, vergoeding vanaanpassingen aan de eigen auto en verstrekking bruikleenauto's) bijvoortzetting van het op 31-12-1993 bestaande beleid zou zijn. Nadat dezeomvang in kaart is gebracht, kan het <strong>gemeentelijk</strong> beleid, mede op basisvan de te verwachten aanspraken, worden ontwikkeld.Deze handleiding wordt eind oktober 1992 aan gemeenten toegezonden en kandan als bijlage bij deze <strong>achtergrondinformatie</strong> worden gevoegd.


Bijlage 6. Lijst van gebruikte afkortingenAAWABPABWADLAMvBAMWANIBAROBAVOABWAWBZAlgemene Arbeidsongeschiktheids WetAlgemeen Burgerlijk PensioenfondsAlgemene Bij stands WetAlgemeen Dagelijkse LevensverrichtingenAlgemene Maatregel van BestuurAlgemeen Maatschappelijk WerkAlgemene Nederlandse Invaliden BondAdministratieve Rechtspraak OverheidsbeslissingenVereniging voor Arbeids- en Welzijnszorg voorMinder-validenAlgemene Wet BestuursrechtAlgemene Wet Bijzondere ZiektekostenBBSHBOSBOVBWSBesluit Beheer Sociale HuursectorBeleidsorgaan Openbaar Vervoer Subsidiërende GemeentenBeleidsorgaan Openbaar VervoerBesluit Woninggebonden SubsidiesCARACBSChronische A-specifieke Respiratoire AandoeningenCentraal Bureau voor de StatistiekGAKGGDGMDGOWGSDGVOGemeenschappelijk Administratie KantoorGemeenschappelijke GezondheidsdienstGemeenschappelijke Medische DienstGecoördineerd Ouderen WerkGemeenschappelijke Sociale DienstGezondheidsvoorlichting en OpvoedingIHSISGISOVSOIndividuele Huur SubsidieInterdepartementale Stuurgroep GehandicaptenInterimwet Speciaal Onderwijs enVoortgezet Speciaal OnderwijsMBVMGModel Bouw VerordeningMededeling (van ministerie van VROM) aan Gemeenten


oNFOGNIMAWONVRNWRNederlandse Federatie van Organisaties van GehandicaptenNederlands Instituut voor Maatschappelijk Werk OnderzoekNederlandse Vereniging voor RevalidatieNationale WoningraadPKUPOGPhenyl Kiton Urie (stofwisselingsstoornis)Provinciale Organen GehandicaptenbeleidRGSHGRegeling Geldelijke Steun Huisvesting GehandicaptenSDGSERSEVSPFSVrszwStichting Dienstverleners GehandicaptenSociaal Economische RaadStichting Experimenten VolkshuisvestingSpoorweg Pensioen FondsSociale VerzekeringsraadMinisterie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidTKTVMDTweede KamerTijdelijke Verstrekkingenwet MaatschappelijkeDienstverlening<strong>VNG</strong>VROMVereniging van Nederlandse GemeentenMinisterie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening enMilieubeheerWAOWBOWCPVWGRWGRLWSWWTVWVCWVGWet op de ArbeidsongeschiktheidsverzekeringWet op de BejaardenoordenWet Collectieve Preventie VolksgezondheidWet op Gemeenschappelijke RegelingenWet Gemeentelijke Regelingen LeerlingenvervoerWet Sociale WerkvoorzieningWoontussenvoorzieningMinisterie van Welzijn, Volksgezondheid en CultuurWet Voorzieningen Gezondheidszorgm&£üLi.a u .1 t

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!