zee te winnen (offensieve bedijking). Vermoedelijk kwam tussen 1221 en 1252 de oudsteaandijking tot stand, namelijk de polder Vijftienhonderd Gemeten. Vervolgens werden inrespectievelijk 1256 en 1310 de Oud-Strijenpolder en Nieuw-Strijenpolder ingedijkt. Tussen1300 en 1400 werden uitgestrekte gebieden ingepolderd, waaronder randpolders en grotecomplexe opwassen (bijvoorbeeld de Middelland- en de Noordpolder van SintMaartensdijk) die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van zandige hoge platen,kreekbeddingen en kreekruggen. Gedurende de 15 e eeuw werd tevens veel landaangewonnen door middel van bedijking, met name in de noordwest- en noordoostzijdevan Tholen. Zo dateren de Alteklein- en Brodeloospolders uit 1403, de Oud-Vossemeerpolder uit 1411, de Kerkepolder uit 1450 en de Hikkepolder uit 1470 (herdijkt in1561). De 15 e -eeuwse polders bestaan voornamelijk uit kleiige en zavelige schorgronden.Aan het eind van de 15 e eeuw bestond Tholen nog uit drie eilanden, doch door deverlanding en afdamming van de kreken de Brede Vliet en de Pluimpot in de 16 e eeuwwerden de eilanden met elkaar verbonden.Als gevolg van stormvloeden is ook veel land weer verloren gegaan. We noemden alStavenisse dat in een later stadium herdijkt is. Andere gebieden zijn voorgoed in de zeeverdwenen, zoals de 15 e -eeuwse Altekleinpolder en Brodeloospolder in respectievelijk1720 en 1750. De eeuwenlange strijd met het zeewater is duidelijk waarneembaar in hetgrote aantal dijken. Het kwam vaak voor dat deze dijken doorbraken, waarbij achter dedijk door het kolkende water een gat (wiel, weel of waai) ontstond.. Op Tholen vinden wenog enkele wielen: Geulsche Welle en Het Diepe Gat nabij de Oud-KempenshofstedePolder, en De Weel ten noordwesten van Sint Maartensdijk. Zoals andere Zeeuwseeilanden wordt Tholen tevens gekenmerkt door de aanwezigheid van zogenaamdeinlaagdijken en karrenvelden. Het aanleggen van inlaagdijken gebeurde op plekken waarde bestaande zeedijk wegens oever- en dijkvallen (ondermijning van het dijklichaam aande zeezijde) dreigde te bezwijken. Om uitgebreide overstromingen te voorkomen werdachter de instabiele zeedijk een reservedijk of zorgdijk aangelegd, de zogenaamdeinlaagdijk. Het gebied tussen de oude zeewering en de nieuwe dijk was maximaal enkelehonderd meters breed en werd in de Middeleeuwen ‘insete’ genoemd, tegenwoordiginlaag. De meeste inlagen komen voor waar een diepe stroomgeul vlak langs de dijk loopten waar de ondergrond van jong zeezand erg zwak is. Op Tholen vinden we inlaagdijkenen inlagen aan de zuidzijde van het eiland in de Scherpenisse Polder en aan denoordwestzijde nabij Stavenisse. Vaak werd uit de inlagen klei gehaald om de zee- ofinlaagdijk mee te versterken. Doordat de klei in stroken werd verwijderd ontstondenlanggerekte plassen of greppels die van elkaar werden gescheiden door dammetjes. Aande achterzijde van de inlaag liep meestal een afwateringssloot. De afgegraven klei werdmet karren afgevoerd, hetgeen naam gaf aan deze kleiwinningsgebieden: karrenvelden.Langs grote delen van de zuidkust van Tholen vinden we dergelijke karrenvelden.De kreekruggen op het oudland van Tholen waren geschikt als bouwland, terwijl depoelgronden gebruikt werden als grasland. In de nieuwe polders, die hoger liggen dan hetoudland, kwam voornamelijk bouwland voor. Dijkbeplantingen dateren voornamelijk vanna de watersnoodramp van 1953. Op Tholen liggen verspreid acht korenmolens, waarvande Korenmolen De Molendijk op een molenberg te Sint Annaland (1684-’85) de oudsteis.Het gebied van St.-Philipsland, ten noorden van Tholen, was in de 15 e eeuw nog nietbedijkt. Wel was er sprake van menselijke activiteiten op de slikken en schorren, die totuitdrukking kwamen in de aanleg van stelbergen, zoals reeds genoemde BruinisserStelberg. In 1486 werd octrooi gegeven voor de bedijking van de polder Sint Philipsland,die in 1491 tot stand kwam. Opdrachtgever van de bedijking was Anna van Bourgondië.Overstromingen in 1509, 1530 en 1532 maakten de polder lange tijd onbewoonbaar. Pas in1644 werd opnieuw octrooi gegeven door de Staten van Zeeland voor de bedijking van heteiland waarna de Oude Polder van Sint Philipsland tot stand komt. De polder wordtgekenmerkt door een rechthoekige verkaveling. Aan de zuidoostzijde kwam het dorp SintPhilipsland tot ontwikkeling, een voorstraatdorp met kerkring. Oostelijk hiervan werd in1776 de Henriëttepolder ingedijkt. Ten noorden van de Oude Polder lag tot ver in de 19 eeeuw een uitgestrekt schorrengebied dat werd doorsneden door een brede en diepe geul,de Bruintjeskreek.26 Directie Kennis
Dit schorrengebied, exclusief de kreek, werd in 1847 drooggelegd door Willem Frederikdel Campo. De polder ten noorden van de kreek werd genoemd naar de vrouw van deinitiatiefnemer: Anna Jacobapolder. Oorspronkelijk behoorde de Anna Jacobapolder methet gelijknamige lintdorp tot de gemeente Bruinisse, en was gescheiden van SintPhilipsland door de Bruintjeskreek (in 1867 werd de polder bij Sint Philipsland gevoegd).Het gedeelte ten zuiden van de kreek kreeg de naam van de toenmalige burgemeester:Kramerspolder. Del Campo was ook verantwoordelijk voor de inpoldering van een smallelange strook ten westen van de Anna Jacobapolder in 1859: de Willempolder, en voor deaanleg van een 650 meter lange dam voor de zuidelijke monding van de Bruintjeskreek.Ruim 70 jaar heeft deze dam dienst gedaan als slibvanger totdat in 1936 de AbrahamWissepolder kon worden bedijkt. Restanten van de kreek resteren nog.Door de aanleg van de Slaakdam in 1884 werd Sint Philipsland verbonden met Brabant.Ook deze dam bevorderde de opslibbing, waardoor in 1907 de Prins Hendrikpolder totstand kwam. De polder ligt gedeeltelijk in Brabant. Vanaf de Slaakdam loopt een wegrichting het gehucht Sluis, waar veel knotwilgen langs staan.Aan de westkant van de Anna Jacobapolder lag een uitwateringssluis en eengetijdenhaven, die in 1900 werd vervangen door de huidige haven. Van hieruit werd eenveerverbinding onderhouden, dat van belang was voor de tramverbinding naarBrouwershaven. Bij de nieuwe haven ontstond een klein gehucht, genaamd Sluis, datdiende als huisvesting voor het personeel van de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij.De tramverbinding bestond tot 1953, en met de opening van de Philipsdam in 1988 werdde pontveer overbodig.Op initiatief van jonkheer P.H.A. Martini Buys en A.H. Brand werd in 1882-1883 bij derestanten van oude kreken een eendenkooi aangelegd. De kooi bestaat uit een kooiplasen enkele met riet omzoomde sloten. Het geheel is omringd door bebossing en werd in1984 hersteld.2.4.3 Recente ontwikkelingenDe stormvloed van 1906, waarbij met name op Tholen veel polders onder water zijngelopen, resulteerde in een systeem van dijkverhogingen met zogeheten Muraltmuurtjes(genoemd naar ir. R.R.L. de Muralt van het Waterschap Schouwen), bijvoorbeeld op dePluimpotzeedijk te Scherpenisse. Bij de overstromingen in 1953 liep meer dan de helftvan Tholen (27 polders) en geheel Sint Philipsland onder met zout water. Hierdoorverziltte de bodem en stierven bomen en andere vegetatie af. Als reactie op dewatersnoodramp werd hetzelfde jaar de Herverkavelingswet Noodgebiedenuitgevaardigd, hetgeen leidde tot drastische veranderingen in het landschap. Na hetdichten van de dijken, begon men met de aanleg van nieuwe wegen en waterlopen, enhet diepploegen en egaliseren van de verzilte poldergebieden. De oude percelering werdvervangen door een moderne indeling. De gemiddelde perceelsgrootte werd hierdoorverdrievoudigd en verschillen in percelering tussen oud en nieuw land verdwenen.Door verlaging van het grondwaterpeil kwam meer grond beschikbaar voor deakkerbouw.De watersnoodramp van 1953 leidde ook tot de aanleg van de Deltawerken. Zo werdin 1973 tussen Tholen en Sint Philipsland de Krabbenkreekdam aangelegd. In de jaren‘70 werd besloten om de zeearm van de Oosterschelde niet volledig af te dammen,doch om een doorlatende stormvloedkering aan te leggen. Om dit te verwezenlijkenwerden compartimenteringswerken gebouwd: ten noorden van Sint Philipsland enten zuiden van Tholen respectievelijk de Philipsdam (1976-87) en Oesterdam (1977-88).2.5 Specifieke thema’sSteden en dorpenOp Tholen vinden we de steden Tholen en Sint Maartensdijk. Op de zeedijk van deVijftienhonderd Gemeten ontstond de nederzetting Tholen, genoemd naar de tol op deEendracht. In de 14 e eeuw werd Tholen versterkt en kreeg stadsrechten (1366). TenDirectie Kennis 27
- Page 1: Ontgonnen verledenRegiobeschrijving
- Page 7 and 8: InleidingIs een schurveling een met
- Page 9 and 10: 1 Regio 65: Schouwen-DuivelandOoste
- Page 11: Middeleeuwen kreeg de Schelde haar
- Page 14 and 15: zeezand erg zwak is. In de regio Sc
- Page 16: Kastelen en buitenplaatsenGedurende
- Page 21 and 22: - Kuipers, S.F., 1982. Dammen en di
- Page 23 and 24: 2 Regio 66: Sint-Philipsland en Tho
- Page 25: egroeide buitendijkse gronden). De
- Page 29 and 30: - Philipsdam te Sint Philipsland (1
- Page 31 and 32: 3 Regio 67: BevelandNoord- en Zuid-
- Page 33 and 34: 3.3 Ontstaan van het natuurlijke la
- Page 35 and 36: Bedijkingen van het oudlandDe eerst
- Page 37 and 38: Bevelandse boerderijen. Alleen de l
- Page 39 and 40: De gracht van fort Ellewoutsdijk op
- Page 41 and 42: VisserijAan het eind van de negenti
- Page 43 and 44: - korenmolen De Koornbloem (1801),
- Page 45 and 46: - Bruin, M.P. de & M.H. Wilderom, 1
- Page 47 and 48: 4 Regio 67: WalcherenDe negende-eeu
- Page 49 and 50: landschap. Gedurende het laatste de
- Page 51 and 52: contact kwam met veen nam het veen
- Page 53 and 54: kreekruggen, waar geen zoute bodeml
- Page 55 and 56: In de zestiende eeuw is Walcheren v
- Page 57 and 58: havenstadje, dat omstreeks 1350 van
- Page 59 and 60: - wüstung (verlaten nederzetting):
- Page 61 and 62: - spoorlijn Bergen op Zoom-Middelbu
- Page 63 and 64: - Trimpe Burger, J.A., 1973. Oost-S
- Page 65 and 66: 5 Regio 68: Zeeuws-VlaanderenDijk b
- Page 67 and 68: eerste dijken aanleggen, maar dat w
- Page 69 and 70: vandaar dat de dorpen die we hier a
- Page 71 and 72: VerdedigingswerkenDoor de dijkaanle
- Page 73 and 74: De dorpen in de nieuwe polders zijn
- Page 75 and 76: - grasland in stroken langs de krek
- Page 77 and 78:
- grenspaal (1869), Cadzand, onderd
- Page 79:
- Reest, P.J. van, 1993. Landinrich