ewerkingssporen, vraatsporen, brandsporen, pathologische afwijkingen, conserverings-toestand en grootte.De zoogdierbotten zijn onderzocht door drs. J. Oversteegen van het onderzoeksbureau Archeo-Zoo teAmsterdam. De visresten zijn onderzocht door drs. B. Beerenhout, eveneens van het onderzoeksbureau Archeo-Zoo. De menselijke gebitselementen die in put I werden gevonden, zijn onderzocht door het antropologischonderzoeksbureau van drs. L. Smits.Het archeobotanisch onderzoek en het pollenonderzoek is uitgevoerd door drs. H. van Haaster van hetonderzoeksbureau BIAX <strong>Consult</strong> te Amsterdam.23 Resultaten3.1 BOTANISCH ONDERZOEKDe volledige resultaten van het botanische onderzoek staan weergegeven in bijlage 1. De resultaten van hetonderzoek aan de monsters die onder de houten ring van beerput I vandaan komen, staan niet apart in de tabelvermeld maar zijn gecombineerd met de analysegegevens van de inhoud van de beerput. Uit de analyse bleeknamelijk dat de monsters van onder de houten ring uit zand bestonden waarin voornamelijk kleine zaden(frambozen, bramen, vijgen en aardbeien) zaten die uit de inhoud van de put naar beneden waren gespoeld.De resultaten van het pollenonderzoek staan in bijlage 3.Granen en dergelijkeWat de granen betreft zijn resten gevonden van rogge (Secale cereale), tarwe (Triticum aestivum), rijst (Oryzasativa) en pluimgierst (Panicum miliaceum). Tarwe en rogge behoren tot de algemeen voorkomende granen diein beerputten worden gevonden. Ook uit historische bronnen blijkt dat rogge en tarwe in de 18 e eeuw regelmatigwerden gegeten, waarbij opgemerkt moet worden dat rogge vooral op het platteland veel werd gegeten.Vondsten van rijst worden minder vaak gedaan, maar vanaf de 16 e eeuw wordt dit graan toch regelmatig inbeerputten gevonden. Uit 18 e -eeuwse context zijn alleen vondsten bekend uit Tiel, Amsterdam en Groningen(nrs. 10, 13 en 16 in tabel 1 op pag 12). Op klimatologische gronden is verbouw van rijst in ons land nietmogelijk. Het meest nabij gelegen mogelijke herkomstgebeied van de rijst is het Middellandse-Zeegebied. Derijst kan natuurlijk ook vanuit nog verder gelegen gebieden zijn geïmporteerd (Afrika, Nabije of Verre Oosten).Een aanwijzing voor import van rijst wordt ook geleverd door de aanwezigheid van stekelige bies (Scirpusmucronatus). Stekelige bies komt van nature niet in Nederland voor, maar groeit in warmere delen van de wereldwaar het vaak een hardnekkig onkruid op rijstvelden is. Uit de archeobotanische database RADAR (van Haasteren Brinkkemper 1995) blijkt dat alle Nederlandse vondsten van stekelige bies zijn geassocieerd met rijst. Inkookboeken uit de 18 e eeuw komen meerdere recepten met rijst voor. In de "Verstandige kok of sorghvuldigeHuys-houdster", een kookboek dat voor het eerst in het eind van de 17 e eeuw verscheen maar waarvan ookversies in het begin van de 18 e eeuw zijn verschenen, komen recepten voor van romige rijstepap en rijstkoekjesdie met kaneel, saffraan, suiker en rozenwater bereid worden. Ook in de "Volmaakte Hollandse Keukenmeid" uit1761 staan recepten voor rijst. Het gaat hierbij meestal om verschillende soorten rijstebrij en koekjes die van dedikke brij werden gebakken. Rijst werd ook vaak in de zondagse soep gedaan (Burema 1953).Gierst was al in de prehistorie een belangrijk cultuurgewas in ons land. Uit archeobotanisch onderzoek blijkt datgierst in de Middeleeuwen niet zoveel meer wordt gegeten. Vanaf ca. 1500 AD wordt gierst weer populairder(bron: archeobotanische database RADAR). Over het gebruik van gierst in de 18 e eeuw is niet zo veel bekend.Het schijnt in Nederland wel hier en daar verbouwd te zijn geweest op droge warme standplaatsen. Van het meelwerd wel brood, gebak en marsepein gemaakt (Blankaart 1698).Over het algemeen kan worden gesteld dat de prijzen van graan in de tweede helft van de 18 e eeuw hoog waren(Bieleman 1992). Tarwe was altijd al een relatief duur voedingsmiddel, maar ook de prijzen van rogge werden inde tweede helft van de 18 e eeuw hoog. Welgestelden hadden hier uiteraard niet zo veel hinder van, maar de
3gewone man zocht zijn toevlucht tot goedkopere alternatieven, waaronder de aardappel (Jobse-Van Putten1995). Van aardappels zijn overigens geen resten in de beerputten gevonden.Fruit, zuidvruchten en notenOpvallend was de aanwezigheid van relatief grote aantallen perziken abrikozen, pruimen en kersen.Perziken (Prunus persica) komen oorspronkelijk uit Oost-Azië, maar werden vermoedelijk al in de RomeinseTijd in ons land verbouwd. Relatief grote aantallen perzikpitten zijn in de voormalige Romeinse haven bij hethuidige Velsen gevonden. In de Middeleeuwen en daarna worden perzikpitten slechts af en toe gevonden. Dehoogste aantallen zijn gevonden in kasteelopgravingen, hetgeen doet vermoeden dat perziken niet behoorden totde normale alledaagse fruitsoorten (Bron: archeobotanische database RADAR). Uit 18 e -eeuwse context zijn inNederland maar vier andere vondsten bekend (locaties 9, 10, 14 en 16 in het overzicht op pag. 12). De meesteperzikpitten zaten in de beerput van de welgestelde familie Van Lidth de Jeude uit Tiel (De Man 1996). Nog nieteerder zijn er echter zulke hogeaantallen pitten gevonden als inbeerput II van het buitenhuisDe Vrieswijk (afb. 1). Uithistorische bronnen uit de 18 eeeuw blijkt dat er sprake is vanboomgaarden waar perzikenworden verbouwd (Sangers1952). Stephaan Blankaartschrijft in zijn kruidenboek uit1698 dat perziken meestallangs schuttingen en murengeleid werden om zo beter vande warmte te kunnenprofiteren. Door enten werdenverschillende variëteitenverkregen. In de 18 e eeuwwerden er in ons land minstens8 soorten perziken gekweekt.Dit kan worden afgeleid uit eencatalogus die in 1789 werduitgegeven door de firmaAfb. 1. Perzikpitten uit "De Vrieswijk"Foto: M. Ydo (IPP). Afbeelding op ware grootte.Appell en Sonneschyn. In deze catalogus worden boompjes van de volgende perzik-variëteiten aangeboden:Dubbelde montagne, Zwolsche, Violette, Royale, Melcaton, Avant, Geele Kaale en Roode Kaale. Grote vruchtenwerden verkregen door perziken te enten op een onderstam van wilg. De vruchten werden dan weliswaar grootmaar dat ging ten koste van de smaak. Door de bomen vervolgens weer op een onderstam van pruim of perzik teenten, kregen de vruchten hun smaak weer terug (Blankaart 1698).