12.07.2015 Views

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

TIeCelIJn <strong>26</strong>Waar haalde La Fontaine zijn stof vandaan?Moderne commentatoren gaan ervan uit dat La Fontaine geput heeft uitmeerdere bronnen (Smith 1999: 12). Collinet sluit bijvoorbeeld niet uit datLa Fontaine een druk van Julien Macho (eerste druk 1480) als bron gebruiktkan hebben (Collinet 1991: 1089). Dit zou dan kunnen gelden voor alle fabelsdie ook in Leeu 1485 voorkomen. Ook de Hecatomythium (1495) en HecatomythiumSecundum (Venetië, 1499) van Laurentius Abstemius (ca. 1440-1508)komen in aanmerking. Het zijn verzamelingen van respectievelijk 100 en 97fabels, geschreven in het Latijn, waarvan sommige zijn vertaald uit het Grieksen sommige door Abstemius zelf verzonnen. Genoemd worden verder GuillaumeGuéroults Premier livre des Emblèmes (Lyon, 1550) en de fabelbundelEsbatement moral des animaux, (Plantijn, Antwerpen, 1578).Daarnaast kon La Fontaine putten uit de Mythologia Aesopica. 3 Ook de LatijnseApologi Phaedrii (1643) van Henri Régnier en de Franse vertaling van Phaedrus’Les fables de Phèdre (1647) uitgegeven door Louis-Isaac Lemaistre de Sacy (1613-1684) worden vaak door Collinet als mogelijke bron aangewezen.Soms is Collinet naar onze maatstaven bij zijn bronvermeldingen wat onnauwkeurig.Ik kon bijvoorbeeld niet achterhalen welke bron Collinet bedoeltals hij naar Esope verwijst. Dit kan namelijk verwijzen naar een van de boekenin de Mythologia Aesopica van Nevelet (Æsopi fabulæ), maar ook naar andereafzonderlijke drukken, bijvoorbeeld de Esope van Macho. Phèdre kan verwijzennaar de Mythologia Aesopica (Fabularum Æsopicarum Phædri), maar ooknaar de Apologi Phaedrii van Henri Régnier of naar Les fables de Phèdre vanLemaistre de Sacy. Een verwijzing naar Abstemius ten slotte kan verwijzennaar zowel de twee boeken (1495 en 1499), als naar de Mythologia Aesopica vanNevelet (Abstemii fabulæ). Men moet dus een flinke slag om de arm houden bijCollinets bronvermeldingen.Er is in het werk van La Fontaine geen sprake van plagiaat (Smith 1999: 12).Het vertalen, imiteren en overtreffen van het origineel (translatio, imitatio enaemulatio) kent een lange voorgeschiedenis en stamt al uit de oudheid. Tot enmet het classicisme (zeventiende eeuw) was dit een gebruikelijk methode (VanGorp e.a. 1998: 215). De originaliteit van La Fontaine schuilt volgens Smith inde wijze waarop hij de fabels bewerkt (Smith 1999: 12).La Fontaine ging ervan uit dat de dieren een ziel hebben en dat zij om teoverleven zich net zo gedragen als mensen. Mensen kunnen zich daarom spiegelenaan het gedrag van de dieren. In de 243 fabels legde hij de politieke en~ 76 ~

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!