12.07.2015 Views

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

TIeCelIJn <strong>26</strong>metus, RV 1256; timent, RV 1<strong>26</strong>6), ellende (absque bonus, RV 1310; mala multa,RV 1311), zonde en misdaad (vicium, RV 1<strong>26</strong>2; incesta, RV 1<strong>26</strong>4; proditor,RV 1<strong>26</strong>4; falsi, RV 1313; falsos, RV 1316). Vergeleken met Willem heeftBoudewijn dus niet alleen de locus amoenus aan het begin van de hofdagscènerijker gestoffeerd, maar ook de onheilspellende sfeer van Kriekeputte als locusterribilis zwaarder aangezet.Op de hofdag komen allen samen (conveniunt omnes, RV 31), terwijlKriekeputte door alle mensen en dieren wordt gemeden (rarus habitator adit,RV 1252; non incolit illum / quadrupes aut volucris aut homo sive fera, RV1253-1254; fugit omnis homo. / Qudrupedes aliudve pecus puteum fugiunt hunc,RV 1308-1309) en verlaten is (desertus, RV 1253, 1<strong>26</strong>3, 1310). Terwijl aanhet hof allen bijeenkomen en enkel Reynaert verstek laat gaan, mijden allenKriekeputte behalve uilen, valsemunters (het hondje Tibout en zijn kornuiten)en de vos, die daar zijn ‘valse’ schat begraaft onder de grond, een schat die geendaglicht kan verdragen.Zoals gezegd is RV 1255-1256 de bewerking van A 2589-2593, maar er ismeer aan de hand. Pernoctari (overnachten) in RV 1256 roept het nachtelijkeduister op. In VdvR blijft ongenoemd waarom vogels niet bij Kriekeputtewillen verblijven; wellicht heeft dat met de aanwezigheid van die hule entiescuvuut te maken. In RV wordt vermeld dat vogels bang zijn om daar ’s nachtste verblijven. De aanwezigheid van uilen zal de reden zijn waarom vogelsdaar niet willen overnachten, maar verklaart niet afdoende waarom ze nietover Kriekeputte heen durven te vliegen, zoals beschreven in RV 1255, eentoevoeging van Boudewijn zonder parallel in VdvR.Dit vers wint aan betekenis als het gelezen wordt tegen de achtergrond vaneen passage in boek VI van Vergilius’ Aeneis, en wel de beschrijving van hetlacus Avernus, de toegang tot het dodenrijk. Het Avernusmeer wordt omringddoor uitgestrekte, duistere wouden (lucis … Avernis, VI 118, 566; tegit omnis/ lucus et obscuris claudunt convallibus umbrae, VI 138-139; silvam immensam,VI 186; lacu nigro nemorumque tenebris, VI 238), 29 zoals Kriekeputte nabijHulsterlo ligt (RV 1250-1251). Uit de ‘duistere muil’ van het meer sti<strong>jg</strong>enkwalijke dampen op (fauces grave olentis Averni, VI 201; talis sese halitus atris/ faucibus eff undens supera ad convexa ferebat, VI 240-241). 30 Een reusachtigegrot nabij het meer (spelunca alta fuit vastoque immanis hiatu, VI 237) 31 vormtde toegang tot de onderwereld (hic inferni ianua regis, VI 106), waarin tallozeboosdoeners hun straffen ondergaan. 32 Oningewijden mogen zich daar nietwagen (procul, o procul este profani … totoque absistite luco, VI 258-259). 33~ 58 ~

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!