12.07.2015 Views

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

tiecelijn <strong>26</strong>die kan zichzelf in deze spiegel misschien vinden:speculaties, eindtijd, gorgelen van hellehonden inde hese blaf van een verloren kooikershondje, zwemmenin tegenstroom, gekleurd door wondvocht, ijl syndroom.De jongen in de rij is zingend tot de grote poort gevorderd,hij zoekt koortsachtig in de ruime zakken vanzijn regenjas naar zijn verfrommeld kunstenarenpasje).Formeel kri<strong>jg</strong>t de lezer bevestiging van het inhoudelijk-reële ademtekort. Dedonkere kunst grijpt de toeschouwer(s) bij de keel, waarna passend een witregelén een voor de kunst zelf minder relevant deel volgen. Dat is immers louter eenpoging om het effect, de fysiek ervaren uitwerking van de schilderijen in taal tevatten. Die schiet overigens sowieso tekort, kan het kunstwerk absoluut nietvervangen.Voor het eerst merkt men hier de wij-vorm op: de kunstliefhebber is nietalleen in de ruimte of het kan zijn dat zijn persoonlijke ervaring wordt veralgemeend.Het generaliserende karakter vanuit de in oorsprong particulierebeleving blijkt bijvoorbeeld ook uit het onbepaald voornaamwoord ‘wie’. Nietiedereen voelt hetzelfde bij Goya’s naargeestige werken, vandaar het modale‘misschien’. In de beklemmende opsomming na de dubbelepunt overheerstweer de ondergangsstemming uit het begin van het gedicht (het hernemenvan ‘eindtijd’). Een mogelijk pathologische duiding schemert door in het‘ijl syndroom’. Het pittige ‘oestersap’ uit het veelvuldig geherinterpreteerdehelle- of kooikershondtafereel wordt hier veeleer prozaïsch voor wondvochtaangezien.De laatste drie verzen van dit deel verwijzen naar de wereld van ‘de jongen’,hoewel eerder van geen jongen sprake is geweest. Wel van het feit dat ‘iemand /bij de naamloos wachtenden in de kronkelrijen op / de trappen voor het Prado,zingt’. Waarschijnlijk wordt die ‘iemand’ uit het heden van het gedicht vanafhier door het focaliserende lyrische subject ‘de jongen’ genoemd. Hij blijkt al‘zingend tot de grote poort gevorderd’. Men kan die jongeman echter eventueelook als de deels van vroeger herinnerde (en deels gefantaseerde) jongere versievan de museumbezoeker beschouwen. Parallel met ‘Goya en Burdeos’ wordthet verleden herbeleefd in het ‘nu’. In ieder geval zal in de rest van het gedichteen zekere affiniteit voor de al dan niet werkelijk aanwezige jongen zichtbaarworden doordat zijn doen en laten op de voet gevolgd wordt.De eerstkomende verzen in de onvoltooid verleden tijd roepen vooral vragenop omtrent de problematische identiteit van het ‘ik’:~ 182 ~

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!