jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap
jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap jg 26 jaarboek 6 - Reynaertgenootschap
tiecelijn 26alle slag, bedelaars en hoeren incluis. Levensechte ‘Madrileños’ kortom, ‘hetblinkend koren en het ruisend kaf ’.Hierna wordt weer een interpreterende blik geworpen op het schilderij ‘Eenhond tegen de stroom vechtend’:De schilder blaft naar de verschijning van zijn eigen Zelf –iets wat zijn hand heeft aangericht,onttrokken aan het vroegere naïeve vergezicht.Er is opnieuw algemeen sprake van ‘de schilder’, die zich duidelijk niet goedin zijn vel voelt, want hij ‘blaft naar de verschijning van zijn eigen Zelf ’. Dat‘Zelf ’ vormt zijn diepere, beangstigende ‘ik’, zijn zogenaamde identiteitsessentieen veroorzaakt een schokeffect. Zonder hondje was het schilderij nog een naïefvergezicht: een water-, zand- en luchtlandschap. Nu hij – of beter: zijn hand –de hondenkop eraan toegevoegd heeft, is het schilderij een verontrustendeexistentiële spiegel geworden, exemplarisch voor zijn levenssituatie. Goyastaat op de rand van de waanzin oog in oog met zijn door de spartelende hondverpersoonlijkte Zelf, dat uit het zand / de golven is komen opduiken. Hijkampt met zijn eigen levensbedreigende demonen.De kijker-lezer gaat in dat beeld onmiskenbaar een eind mee, wordt erdoormeegesleept en raakt gefascineerd, maar staat al even snel met beide voeten opde grond:Het is maar verf – gedroogde aarde,gruis en het vermalend ritmevan de vijzel, de patina vanwat ik zie als ik hem zie –maar het weekt, als lang door spuug bevochtigd eiwitin het miasma van het doek,de dingen los die ik me zelf herinner:De dichter lijkt eerst doelbewust te willen relativeren en ontkracht de nogalemotionele voorafgaande verzen met de woorden dat het ‘maar verf ’ is. De illusiedat het schilderij wel eens iets fundamenteels zou kunnen verbeelden, wordthiermee abrupt doorbroken. In werkelijkheid bestaat het slechts uit wat verouderdegrondstoffen, die de schilder toentertijd weliswaar nog ambachtelijk heeftmoeten mengen. (Het lyrische subject ‘ziet’ hem tussen de liggende streepjes ingedachten als het ware aan het werk en ziet ‘hem’ ook metaforisch verschijnen~ 180 ~
tiecelijn 26in de gedateerde hondengedaante.) En toch volgt er een ‘maar’: het betreffendeschilderij maakt wel degelijk iets los bij de kijker-auteur zelf. Haast letterlijkzelfs. Van een initiële empathische inleving, een pril maar sterk medelevenmet de schilder en zijn enigszins pathetische relatie met het kunstwerk, vindt erdan ook een persoonlijke uitwisseling plaats met het fresco ‘El perro’. Met eentrefzekere vergelijking die de omgekeerde weg volgt van het vooraf beschrevenmengprocedé wordt het interactieve herinneringsproces heel plastisch verwoord.Het oude, verharde schilderij lijkt langzaam weer tot leven te komen waardooronwillekeurig bepaalde geheugenreacties op gang komen bij de waarnemer, diezich ook zelf als personage herinnert (inclusieve herinnering):de oude engel in de winkel, en ik die voor mijnlief – dat wist ik toen nog niet – mijn handen in dehouding van een lang vergeten pose wring terwijl iemandbij de naamloos wachtenden, in de kronkelrijen opde trappen voor het Prado, zingt.De slordigheid van het geheugen en het onvermogen alles in één beweging onderwoorden te brengen vallen op door de onbepaaldheid en onvolledigheid vande beschrijvingen. Tijd en ruimte komen hier feitelijk over en door elkaar te liggen,maar vloeien uiteindelijk samen in één hier-en-nu-moment: dat van de hypersubjectievekunstervaring, zeg maar de persoonlijke toe-eigening of invullingmet de winkelscène en het knielen / smeken / bidden. Het voegwoord ‘terwijl’wijst naast de poëtische actualiteit van de rest van de (bij)zin – in tegenstellingtot Goya kan de museumbezoeker kennelijk wel geluid waarnemen, wat hem uitzijn herinneringen wekt – ook en vooral op de simultaneïteit van alles wat menzich tot dan op één plaats in één ogenblik herinnert én tegelijk daarbuiten nogwaarneemt. Al komt alles in de tekst ten slotte in een schijnbaar associatieve enlogisch-continue opsomming bij elkaar te staan. We bevinden ons intussen ofnog altijd in het Prado-museum, meer bepaald in de door de dichter apocalyptischomgedoopte ‘Laatste Zaal’ op de ‘planta primera’ (eerste verdieping), waarwe omsingeld worden door Goya’s beruchte ‘zwarte schilderijen’ …We verdrinken in het heden en de adem schiet tekort.(Wie in het donker van de Laatste Zaal is aanbeland,en ziet wat daar in de onwerkelijkverwrongen smoelen al te lezen is –~ 181 ~
- Page 130 and 131: tiecelijn 26Afb. 26. Théo Dejoncke
- Page 132 and 133: tiecelijn 26Afb. 32. Programmabroch
- Page 134 and 135: tiecelijn 26Afb. 35. Frits Celis (A
- Page 136 and 137: tiecelijn 26Symfonische fragmentenI
- Page 138 and 139: tiecelijn 26het programma stond. He
- Page 140 and 141: tiecelijn 26BesluitAlhoewel Reinaer
- Page 142 and 143: tiecelijn 265 Prentbriefkaart van A
- Page 144 and 145: tiecelijn 26D.H. Lawrence~ 144 ~
- Page 146 and 147: tiecelijn 26opzicht behoort Lawrenc
- Page 148 and 149: tiecelijn 26Thomas Hardy’s contro
- Page 150 and 151: tiecelijn 26alleen in het voordeel
- Page 152 and 153: tiecelijn 26one, inseparable’ (p.
- Page 154 and 155: tiecelijn 26Banford en MarchTh e F
- Page 156 and 157: tiecelijn 26Voorplat van The Fox, H
- Page 158 and 159: tiecelijn 26schijnlijk is dat ze zi
- Page 160 and 161: tiecelijn 26hij spelenderwijs drome
- Page 162 and 163: tiecelijn 26wordt genoemd is heel i
- Page 164 and 165: tiecelijn 26Hoezeer Lawrence zich o
- Page 166 and 167: tiecelijn 26NOTEN1 Blijkt uit nagen
- Page 168 and 169: tiecelijn 26An Illustrated Biograph
- Page 170 and 171: tiecelijn 2632 Voor meer details/ar
- Page 172 and 173: tiecelijn 2652 Zie Sigmund Freud, T
- Page 174 and 175: tiecelijn 26~ 174 ~
- Page 176 and 177: tiecelijn 26Misschien valt het hier
- Page 178 and 179: tiecelijn 26Maar dan - de schilder
- Page 182 and 183: tiecelijn 26die kan zichzelf in dez
- Page 184 and 185: tiecelijn 26Zijn kleine kop steekt,
- Page 186 and 187: tiecelijn 26berustend inlevingsverm
- Page 188 and 189: tiecelijn 26drinken in het heden’
- Page 190 and 191: tiecelijn 26NOTEN1 Stefan Hertmans,
- Page 192 and 193: Vertaling / tiecelijn 26letaldus Va
- Page 194 and 195: tiecelijn 26Zodra het vuur het hout
- Page 196 and 197: tiecelijn 26Ze vragen: ‘Boze mach
- Page 198 and 199: tiecelijn 26NawoordLetaldus van Mic
- Page 200 and 201: tiecelijn 26• Paul Pascal, ‘The
- Page 202 and 203: Tiecelijn 26van bisschop Hartgar en
- Page 204 and 205: Tiecelijn 26niet ongestraft - en sl
- Page 206 and 207: Tiecelijn 26ling en commentaar, waa
- Page 208 and 209: Tiecelijn 26uitstekende Nederlandse
- Page 210 and 211: Tiecelijn 26VoorafHet dierenepos Va
- Page 212 and 213: Tiecelijn 261Akte van beschuldiging
- Page 214 and 215: Tiecelijn 26Wie ‘t janken van die
- Page 216 and 217: Tiecelijn 26Het werd, jawel, een gr
- Page 218 and 219: Tiecelijn 262Ten Paradijze ...151 P
- Page 220 and 221: Tiecelijn 26197 [Speels] Reynaert z
- Page 222 and 223: Tiecelijn 263Bruin de Beer verliest
- Page 224 and 225: Tiecelijn 26‘Als ik die honing ma
- Page 226 and 227: Tiecelijn 26men joeg hem haast over
- Page 228 and 229: Tiecelijn 26381 De Kater schreeuwde
tiecelijn <strong>26</strong>alle slag, bedelaars en hoeren incluis. Levensechte ‘Madrileños’ kortom, ‘hetblinkend koren en het ruisend kaf ’.Hierna wordt weer een interpreterende blik geworpen op het schilderij ‘Eenhond tegen de stroom vechtend’:De schilder blaft naar de verschijning van zijn eigen Zelf –iets wat zijn hand heeft aangericht,onttrokken aan het vroegere naïeve vergezicht.Er is opnieuw algemeen sprake van ‘de schilder’, die zich duidelijk niet goedin zijn vel voelt, want hij ‘blaft naar de verschijning van zijn eigen Zelf ’. Dat‘Zelf ’ vormt zijn diepere, beangstigende ‘ik’, zijn zogenaamde identiteitsessentieen veroorzaakt een schokeffect. Zonder hondje was het schilderij nog een naïefvergezicht: een water-, zand- en luchtlandschap. Nu hij – of beter: zijn hand –de hondenkop eraan toegevoegd heeft, is het schilderij een verontrustendeexistentiële spiegel geworden, exemplarisch voor zijn levenssituatie. Goyastaat op de rand van de waanzin oog in oog met zijn door de spartelende hondverpersoonlijkte Zelf, dat uit het zand / de golven is komen opduiken. Hijkampt met zijn eigen levensbedreigende demonen.De kijker-lezer gaat in dat beeld onmiskenbaar een eind mee, wordt erdoormeegesleept en raakt gefascineerd, maar staat al even snel met beide voeten opde grond:Het is maar verf – gedroogde aarde,gruis en het vermalend ritmevan de vijzel, de patina vanwat ik zie als ik hem zie –maar het weekt, als lang door spuug bevochtigd eiwitin het miasma van het doek,de dingen los die ik me zelf herinner:De dichter lijkt eerst doelbewust te willen relativeren en ontkracht de nogalemotionele voorafgaande verzen met de woorden dat het ‘maar verf ’ is. De illusiedat het schilderij wel eens iets fundamenteels zou kunnen verbeelden, wordthiermee abrupt doorbroken. In werkelijkheid bestaat het slechts uit wat verouderdegrondstoffen, die de schilder toentertijd weliswaar nog ambachtelijk heeftmoeten mengen. (Het lyrische subject ‘ziet’ hem tussen de liggende streepjes ingedachten als het ware aan het werk en ziet ‘hem’ ook metaforisch verschijnen~ 180 ~