Pijnbestrijding, postoperatief - Nederlandse Vereniging voor ...

Pijnbestrijding, postoperatief - Nederlandse Vereniging voor ... Pijnbestrijding, postoperatief - Nederlandse Vereniging voor ...

12.07.2015 Views

POSTOPERATIEVE PIJNBEHANDELINGEPIDURALE PIJNBEHANDELING3.3.2 Lokaal anestheticaWetenschappelijke onderbouwingLokaal anesthetica die epiduraal worden toegediend geven een blokkade van de segmentalezenuwen in de epidurale ruimte waardoor transmissie van nociceptieve informatie naar hetruggenmerg tijdelijk wordt geblokkeerd. Door deze blokkade wordt tevens de sympatische‘outflow’ gereduceerd. Lokaal anesthetica bewerkstelligen een adequate pijnbehandeling, metname bij hoesten en bewegen. 1,2Epidurale toediening van een lokaal anestheticum voor postoperatieve pijnbehandeling heefteen aantal nadelen:• motore blokkade;• hypotensie en regressie van de sensore blokkade (waarschijnlijk als gevolg van tachyfylaxie). 3,4Voor continue postoperatieve epidurale pijnbehandeling hebben de langwerkende lokaalanesthetica de voorkeur. 5 De meeste gepubliceerde studies gebruiken als lokaal anestheticumbupivacaïne. Recent zijn twee andere langwerkende lokaal anesthetica geïntroduceerd: ropivacaïneen levobupivacaïne. Behalve een verminderde centraal zenuwstelsel(CZS)-toxiciteit hebbenklinische studies aangetoond dat ropivacaïne minder cardiotoxisch is dan bupivacaïne. 6-8Verschillende studies konden wel een verschil in motore blokkade aantonen tussen bupivacaïneen ropivacaïne terwijl andere studies geen significant verschil toonden ten aanzien van verminderingvan de motore blokkade bij een gelijk analgetisch effect. 9-11 Levobupivacaïne, deS-enantiomeer, heeft hetzelfde farmacokinetische profiel als bupivacaïne en heeft ook hetzelfdeprofiel qua sensibele en motore blokkade. 12 Het levobupivacaïne toont een verminderd risicoop CZS-toxiciteit en is ook minder cardiotoxisch dan het bupivacaïne. 13 Van de huidige langwerkendelokaal anesthetica is ropivacaïne het minst cardiotoxisch. 14,15De potentie van de verschillende lokaal anesthetica wordt uitgedrukt in de minimaal lokaal analgetischeconcentratie (MLAC) en bedraagt tijdens de partus voor bupivacaïne: ropivacaïne = 1:0,6. 16Voor bupivacaïne: levobupivacaïne zou deze verhouding op theoretische gronden 1:1 kunnenbedragen.Overige overwegingenHoewel ropivacaïne minder cardiotoxisch is en minder CZS-toxiciteit toont ten opzichte vanbupivacaïne, is in studies de klinische relevantie hiervan voor postoperatieve pijnbehandelingnog niet bewezen. Voor levobupivacaïne bestaan alleen nog dierexperimentele studies voortoxiciteit.AanbevelingOp grond van de beschikbare studies is vooralsnog geen duidelijke voorkeur te gevenvoor welk langwerkend lokaal anestheticum voor epidurale postoperatieve pijnbehandelinggekozen moet worden.3.3.2.1 BijwerkingenBijwerkingen bij het gebruik van lokaal anesthetica zijn: hypotensie, motore blokkade, doofgevoel van de huid en urineretentie.HypotensieHypotensie wordt veroorzaakt door een vermindering van de sympatische outflow en is dosisafhankelijk.De incidentie van hypotensie bij postoperatieve epidurale infusie van lokaal anestheticavarieert van 0,7-3%, afhankelijk van de gebruikte dosis en de criteria die gedefinieerd wordenvoor hypotensie. 17Motore blokkadeMotore blokkade van de benen gedurende postoperatieve epidurale toediening van lage dosesbupivacaïne treedt op bij 3% van de patiënten. 18 Regelmatige postoperatieve controles door deverpleegkundige zijn essentieel om dit tijdig te ontdekken en te behandelen. Behandelingbestaat uit het tijdelijk staken of verminderen van de epidurale infusie. Dit ter voorkomingvan decubitus aan de hielen.ConclusiesNiveau 1Niveau 1Ropivacaïne is minder cardiotoxisch en heeft minder CZS-toxiciteit danbupivacaïne bij equipotente doseringen.A2 Knudsen 1997 8 ; Groban 2001 14Klinische studies laten tegenstrijdige resultaten zien betreffende een verminderdemotore blokkade bij een gelijke sensorische blokkade tussenbupivacaïne en ropivacaïne.A2 Brodner 1999 9 ; Berti 2000 10 ; Gautier 1999 11Doof gevoel van de huidSommige patiënten ervaren een verdoofde huid als vervelend. Uitleg hieromtrent geeft denodige geruststelling voor de patiënt.UrineretentieUrodynamisch onderzoek heeft aangetoond dat bij intrathecaal toegediend lidocaïne of bupivacaïnede duur van de detrusorblokkade veel langer is dan die van de klinisch motore blokkade. 19Hierdoor ontbreekt een gemakkelijk uit te voeren klinische parameter, in casu de Bromageschaal,om eventuele blaasretentie te onderkennen. Deze urodynamische effecten treden mogelijk9091

POSTOPERATIEVE PIJNBEHANDELINGEPIDURALE PIJNBEHANDELINGook op bij epidurale toediening van lokaal anesthetica. 5 Daardoor wordt in de meeste klinieken eenblaaskatheter in situ gelaten zolang epidurale pijnbehandeling wordt toegepast. In een recente,prospectieve, niet-gecontroleerde studie wordt beschreven dat bij een groep van 100 patiëntendie thoracale epidurale pijnbehandeling kregen na een colonresectie de blaaskatheter, al nade eerste dag postoperatief werd verwijderd waarbij een incidentie van urineretentie van 9%optrad. 20 Toepassing van het dagelijks routinematig scannen van de blaas gedurende de postoperatieveperiode bij (lumbale) epidurale pijnbehandeling, kan mogelijk een alternatief vormenvoor een verblijfskatheter.3.3.3 OpioïdenWetenschappelijke onderbouwingEpiduraal toegediende opioïden induceren een pijnstillend effect door bezetting van dereceptoren in de substantia gelatinosa in de dorsale hoorn van het ruggenmerg. Dit effectwordt bereikt door zowel directe diffusie door de dura mater als wel systemische opname. 5Opioïden hebben zowel een presynaptische alsook een postsynaptische werking in de dorsalehoorn en moduleren daar de nociceptieve input. Opioïden geven geen motore en sympatischeblokkade. Op grond van beschikbare studies zijn de voordelen van toediening van alleen eenopioïd via de epidurale route marginaal. 4 In een meta-analyse werd in de meerderheid van destudies waarin plasmaconcentraties werden gemeten, geen significant verschil aangetoondtussen de twee routes, te weten intraveneus en epiduraal. 4Verschillen tussen de opioïden voor epidurale toediening berusten voornamelijk op hun fysischchemischeeigenschappen. 21 De vetoplosbaarheid van de verschillende opioïden bepaalt detransfer over de dura mater. Hoe lipofieler een opioïd, des te sneller de transfer over de dura,de onset van pijnbehandeling en de eliminatie van het opioïd. De meest gebruikte lipofieleopioïden zijn fentanyl en sufentanil. Deze geven een segmentale spinale pijnbehandeling.Desondanks kan een ademdepressie hier ook bij voorkomen.Morfine, een slecht vetoplosbaar (hydrofiel) opioïd, geeft een langzame onset, een niet-segmentalepijnbehandeling en is langwerkend. Een onderzoek toonde aan dat in Europa veel verschillendesoorten opioïden worden gebruikt voor postoperatieve epidurale pijnbehandeling. 22Verscheidene studies laten laat zien dat er geen verschil is in postoperatieve pijnbehandelingtussen epiduraal toegediend morfine en sufentanil, indien gecombineerd met bupivacaïne. 23,24Sufentanil en morfine zijn beide geregistreerd voor epidurale toediening.ConclusieNiveau 1Op basis van gegevens uit de internationale literatuur is geen voorkeur vooreen van de opioïden aan te geven voor postoperatieve epidurale pijnbehandeling.A2 Broekema 1998 23 ; Coppe 1992 24D Rawal 1996 22AanbevelingDe werkgroep is van mening dat er geen voorkeur gegeven kan worden voor eenbepaald opioïd voor de postoperatieve epidurale pijnbehandeling.3.3.3.1 BijwerkingenBijwerkingen van epiduraal toegediende opioïden zijn: sufheid en ademdepressie, urineretentie,jeuk, misselijkheid en braken.Sufheid en ademdepressieAdemdepressie is de meest gevreesde bijwerking van epiduraal toegediende opioïden. Hetwordt waarschijnlijk veroorzaakt door een direct centraal effect van epidurale opioïden doorvasculaire opname of door rostrale verspreiding van het opioïd met de liquor. Progressievesufheid wordt beschouwd als een vroeg waarschuwingssignaal van een beginnende respiratoiredepressie. 4,5 Het bijhouden van sedatiescores bij postoperatieve epidurale pijnbehandeling isdan ook noodzakelijk om dit te voorkomen.In verschillende studies wordt de incidentie geschat op 0,25-1,6%. 18,25,26 Risicofactoren hiervoorzijn een leeftijd >70 jaar en additionele systemische toediening van opioïden en/of sedativa.Behandeling van beginnende sufheid bestaat uit het verminderen van de opioïddosering.Indien sprake is van een dreigende respiratoire depressie dient naloxon intraveneus toegediendte worden.UrineretentieEpiduraal toegediende morfine geeft relaxatie van de musculus detrusor wat resulteert in eentoegenomen blaascapaciteit en urineretentie. 27 Morfine geeft meer urineretentie dan de lipofieleopioïden. De incidentie varieert van 0,3% tot 42% met morfine en varieert van 0% tot 5% metfentanyl of sufentanil. 28-30JeukJeuk is een niet schadelijke doch voor de patiënt onprettige bijwerking. Meestal wordt het nietspontaan door de patiënt vermeld omdat er sprake is van lichte jeuk, maar bij minder dan 5%van de patiënten wordt ernstige jeuk aangegeven/ervaren, die behandeling vereist. Jeuk is waarschijnlijkhet gevolg van de aanwezigheid van opioïden in de liquor cerebrospinales rond dederde en vierde ventrikel. Morfine veroorzaakt meer jeuk bij epidurale toediening dan de meerlipofiele opioïden. 27 Ondanks dat er verscheidene medicijnen in aanmerking komen om ditte behandelen, is het staken of halveren van de opioïdtoevoeging aan het lokaal anestheticumde meest logische behandeling op de verpleegafdeling. Ophogen van de dosis van het lokaalanestheticum zal in dat geval noodzakelijk zijn voor een adequate pijnbehandeling. Indieneen patiënt ‘bewaakt’ wordt is het geven van een bolus propofol van 10-20mg te overwegen. 31Dit moet meestal twee- tot viermaal herhaald worden gedurende 24 uur.9293

POSTOPERATIEVE PIJNBEHANDELINGEPIDURALE PIJNBEHANDELING3.3.2 Lokaal anestheticaWetenschappelijke onderbouwingLokaal anesthetica die epiduraal worden toegediend geven een blokkade van de segmentalezenuwen in de epidurale ruimte waardoor transmissie van nociceptieve informatie naar hetruggenmerg tijdelijk wordt geblokkeerd. Door deze blokkade wordt tevens de sympatische‘outflow’ gereduceerd. Lokaal anesthetica bewerkstelligen een adequate pijnbehandeling, metname bij hoesten en bewegen. 1,2Epidurale toediening van een lokaal anestheticum <strong>voor</strong> postoperatieve pijnbehandeling heefteen aantal nadelen:• motore blokkade;• hypotensie en regressie van de sensore blokkade (waarschijnlijk als gevolg van tachyfylaxie). 3,4Voor continue postoperatieve epidurale pijnbehandeling hebben de langwerkende lokaalanesthetica de <strong>voor</strong>keur. 5 De meeste gepubliceerde studies gebruiken als lokaal anestheticumbupivacaïne. Recent zijn twee andere langwerkende lokaal anesthetica geïntroduceerd: ropivacaïneen levobupivacaïne. Behalve een verminderde centraal zenuwstelsel(CZS)-toxiciteit hebbenklinische studies aangetoond dat ropivacaïne minder cardiotoxisch is dan bupivacaïne. 6-8Verschillende studies konden wel een verschil in motore blokkade aantonen tussen bupivacaïneen ropivacaïne terwijl andere studies geen significant verschil toonden ten aanzien van verminderingvan de motore blokkade bij een gelijk analgetisch effect. 9-11 Levobupivacaïne, deS-enantiomeer, heeft hetzelfde farmacokinetische profiel als bupivacaïne en heeft ook hetzelfdeprofiel qua sensibele en motore blokkade. 12 Het levobupivacaïne toont een verminderd risicoop CZS-toxiciteit en is ook minder cardiotoxisch dan het bupivacaïne. 13 Van de huidige langwerkendelokaal anesthetica is ropivacaïne het minst cardiotoxisch. 14,15De potentie van de verschillende lokaal anesthetica wordt uitgedrukt in de minimaal lokaal analgetischeconcentratie (MLAC) en bedraagt tijdens de partus <strong>voor</strong> bupivacaïne: ropivacaïne = 1:0,6. 16Voor bupivacaïne: levobupivacaïne zou deze verhouding op theoretische gronden 1:1 kunnenbedragen.Overige overwegingenHoewel ropivacaïne minder cardiotoxisch is en minder CZS-toxiciteit toont ten opzichte vanbupivacaïne, is in studies de klinische relevantie hiervan <strong>voor</strong> postoperatieve pijnbehandelingnog niet bewezen. Voor levobupivacaïne bestaan alleen nog dierexperimentele studies <strong>voor</strong>toxiciteit.AanbevelingOp grond van de beschikbare studies is <strong>voor</strong>alsnog geen duidelijke <strong>voor</strong>keur te geven<strong>voor</strong> welk langwerkend lokaal anestheticum <strong>voor</strong> epidurale postoperatieve pijnbehandelinggekozen moet worden.3.3.2.1 BijwerkingenBijwerkingen bij het gebruik van lokaal anesthetica zijn: hypotensie, motore blokkade, doofgevoel van de huid en urineretentie.HypotensieHypotensie wordt veroorzaakt door een vermindering van de sympatische outflow en is dosisafhankelijk.De incidentie van hypotensie bij postoperatieve epidurale infusie van lokaal anestheticavarieert van 0,7-3%, afhankelijk van de gebruikte dosis en de criteria die gedefinieerd worden<strong>voor</strong> hypotensie. 17Motore blokkadeMotore blokkade van de benen gedurende postoperatieve epidurale toediening van lage dosesbupivacaïne treedt op bij 3% van de patiënten. 18 Regelmatige postoperatieve controles door deverpleegkundige zijn essentieel om dit tijdig te ontdekken en te behandelen. Behandelingbestaat uit het tijdelijk staken of verminderen van de epidurale infusie. Dit ter <strong>voor</strong>komingvan decubitus aan de hielen.ConclusiesNiveau 1Niveau 1Ropivacaïne is minder cardiotoxisch en heeft minder CZS-toxiciteit danbupivacaïne bij equipotente doseringen.A2 Knudsen 1997 8 ; Groban 2001 14Klinische studies laten tegenstrijdige resultaten zien betreffende een verminderdemotore blokkade bij een gelijke sensorische blokkade tussenbupivacaïne en ropivacaïne.A2 Brodner 1999 9 ; Berti 2000 10 ; Gautier 1999 11Doof gevoel van de huidSommige patiënten ervaren een verdoofde huid als vervelend. Uitleg hieromtrent geeft denodige geruststelling <strong>voor</strong> de patiënt.UrineretentieUrodynamisch onderzoek heeft aangetoond dat bij intrathecaal toegediend lidocaïne of bupivacaïnede duur van de detrusorblokkade veel langer is dan die van de klinisch motore blokkade. 19Hierdoor ontbreekt een gemakkelijk uit te voeren klinische parameter, in casu de Bromageschaal,om eventuele blaasretentie te onderkennen. Deze urodynamische effecten treden mogelijk9091

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!