Opvoedingsondersteuning aan allochtone gezinnen - Expoo

Opvoedingsondersteuning aan allochtone gezinnen - Expoo Opvoedingsondersteuning aan allochtone gezinnen - Expoo

TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 2 / 31


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 3 / 31Inhoudsopgave1 Inleiding.......................................................................................................................... 51.1 Internationaal ................................................................................................................... 51.2 In Nederland .................................................................................................................... 62 Methode .......................................................................................................................... 92.1 De interviews ................................................................................................................... 92.2 De programma’s .............................................................................................................. 92.3 De professionals en hun cliënten ................................................................................... 113 Resultaten ..................................................................................................................... 133.1 Aanmelding, bereik en kenmerken doelgroep ............................................................... 133.2 Ervaringen met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>.............................................................................. 143.3 Strategieën van de professional ..................................................................................... 183.4 Gewenste <strong>aan</strong>passingen ................................................................................................. 224 Conclusie en <strong>aan</strong>bevelingen ........................................................................................ 265 Literatuurlijst............................................................................................................... 30


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 4 / 31


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 5 / 311 Inleiding1.1 InternationaalInternationaal is er sprake van een onderrepresentatie van etnische minderheden binnende diensten voor psychosociale hulp. Etnische minderheden hebben hierdoor eenkleinere kans om de psychosociale hulp te ontvangen die ze nodig hebben. Ook blijktdat weinig traditionele, bewezen effectieve interventies onderzocht zijn op gebruik bijetnische minderheden (Márquez, 2002). De vraag naar de ecologische validiteit van eeninterventie komt hiermee in beeld: in welke mate is er overeenstemming overeigenschappen van de interventie tussen de deelnemers <strong>aan</strong> een interventie en deonderzoekers? Veel interventies worden ontwikkeld in laboratoria en zijn toegespitst opde grootste culturele groep. Dit roept de vraag op: werkt de interventie ook in de “echtewereld” en werkt hij ook voor andere culturele groepen? Met andere woorden: is debewezen effectiviteit in gecontroleerde situaties (efficacy) ook waar in de maatschappijonder de dagelijkse omstandigheden (effectiveness), óók voor etnische minderheden.Eén van de uitzonderingen op opvoedingsgebied vormt het werk van Domenech-Rodriguez & Wieling (2005). Zij pasten de bewezen effectieve gezinsinterventie PMTO<strong>aan</strong> voor Latijns-Amerik<strong>aan</strong>se <strong>gezinnen</strong>. Hierbij maakten zij gebruik van een raamwerkvoor het ontwikkelen van cultuursensitieve interventies ter vergroting van deecologische validiteit Bernal (1995).<strong>Opvoedingsondersteuning</strong> <strong>aan</strong> etnische minderhedenBarlow (2004) onderzocht in zijn review de kwantitatieve en kwalitatieve effecten vanopvoedingsprogramma’s bij etnische minderheden. Hij bestudeerde de ervaringen vanouders, vergeleek effecten van minderheidsgroepen met meerderheidsgroepen eneffecten van “cultuurspecifieke programma’s” met traditioneleopvoedingsprogramma’s. In zijn review heeft hij alleen interventies meegenomen diegericht zijn op groepen ouders. Barlow onderscheidt drie typenopvoedingsprogramma’s voor etnische minderheden: vertaalde programma’s,<strong>aan</strong>gepaste programma’s (traditionele programma’s die zijn <strong>aan</strong>gepast voor een etnischeminderheidsgroep) en cultuurspecifieke programma’s (speciaal ontwikkeld voor eenetnische minderheidsgroep). Barlow vergeleek traditionele met cultuurspecifiekeprogramma’s. Beide typen programma’s lieten positieve effecten zien bij etnischeminderheden op het gedrag van zowel kinderen als ouders. Doordat de traditioneleopvoedingsprogramma’s (zoals Incredible Years Programme van Webster-Stratton)vaak grondiger geëvalueerd waren kon Barlow geen uitspraak doen over de vraag welktype programma het meest effectief is. Uit het kwalitatieve gedeelte komt naar vorendat ouders van etnische minderheden het belangrijk vinden dat de houding vanprofessionals “menselijk” is en niet oordelend. Cultuurspecifieke programma’s hebbenals toegevoegde waarde dat zij erkennen dat opvoedingsmethoden gebaseerd kunnenzijn op waarden die afwijken van de waarden van deelnemende ouders. Ook bieden zijondersteuning <strong>aan</strong> ouders om met deze conflicterende waarden om te g<strong>aan</strong>. In zijnconclusie zwengelt Barlow de discussie <strong>aan</strong> over de behoefte <strong>aan</strong> cultuurspecifiekeprogramma’s. In de optiek van generieke opvoedingsprogramma’s zijncultuurspecifieke programma’s niet nodig doordat hun opvoedingsprogramma’sdusdanig geïndividualiseerd kunnen worden dat het bij iedere ouder past. Deze optiekwerkt kostenbesparend doordat niet voor elke cultuur programma’s ontwikkeld hoevenworden. Barlow wijst echter ook op onderzoek dat uitwijst dat sommige minderheden


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 6 / 31traditionele opvoedingsondersteuning als “niet voor hen bedoeld” beschouwen ennoemt daarnaast de vaak hoge uitval percentages van generieke programma’s.Argument vóór het inzetten van cultuurspecifieke programma’s noemt hij de erkenningvan de programma’s dat waarden van ouders af kunnen wijken van de waarden van deopvoedingsmethode en de ondersteuning die deze programma’s bieden om met dezeconflicterende waarden om te g<strong>aan</strong>.Huisbezoekprogramma’sHoewel veel huisbezoekprogramma’s gericht zijn op het geven van hulp <strong>aan</strong> <strong>gezinnen</strong>uit minderheidsgroepen is bij de ontwikkeling van deze programma’s weinig rekeninggehouden met de eventuele invloed van culturele factoren (Edens, 1997). In zijn reviewstelt Edens dat vaak geen rekening wordt gehouden met verschillen in terminologie,familiestructuur, gezinsinteractiepatronen, culturele waarden en “copingstrategieën” dievan invloed kunnen op de wijze waarop ouders hun kind opvoeden. Dit kan bij deuitvoering van deze programma’s leiden tot verkeerde diagnoses en minder effectievehulpverlening. Ook bewuste en onbewuste vooroordelen, een gebrek <strong>aan</strong> vertrouwen,respect of culturele achtergrondkennis van de kant van zowel hulpverlener als ouderkan goede opvoedingsondersteuning in de weg st<strong>aan</strong>. Edens stelt datopvoedingsondersteuning beter zou <strong>aan</strong>sluiten wanneer professionals meer cultureleachtergrondkennis hebben en over meer vaardigheden beschikken voor het omg<strong>aan</strong> met<strong>gezinnen</strong> uit diverse culturen. Deze vaardigheden kan de professional volgens Edens hetbeste “hands-on” leren in de “echte wereld”. Sensitiviteit van de professional en zijnrespect voor de culturele achtergrond van het gezin is cruciaal voor het welslagen vande vertrouwensband met <strong>gezinnen</strong> (Wayman & Lynch, 1991). Goede supervisie van deprofessional is vervolgens belangrijk voor toename van zijn zelfvertrouwen, inzicht inzijn eigen culturele achtergrond en inzicht in de invloed van zijn culturele achtergrondop de hulpverlening (Edens, 1997).Rapoport (2001) geeft in een review een overzicht van 9 “best practices” die demeeste kans bieden op positieve uitkomsten van huisbezoekprogramma’s. Eén daarvanis “een goed gedefinieerd curriculum dat <strong>aan</strong>sluit bij van de behoeften, cultuur en taalvan het gezin”. Rapoport schrijft dat programma’s moeten vermijden een “traditioneelwitte middenklasse” gedachtegoed op te dringen <strong>aan</strong> minderheidsgroepen. Ook noemthij dat ondersteuning in eigen taal belangrijk is: één van zijn geïnterviewdeverpleegkundigen uitte haar frustratie over het feit dat haar programma alleen materiaalin het Engels verschafte, terwijl ruim een derde van haar cliënten Sp<strong>aan</strong>stalig was.Tenslotte kan het inzetten van professionals in eigen taal en cultuur zorgenvoor een betere <strong>aan</strong>sluiting bij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> (Edens, 1997). In een Amerik<strong>aan</strong>sonderzoek van McCurdy (2003) bleek de etnische match tussen professional en gezin teleiden tot beter behoud van de Afrik<strong>aan</strong>s-Amerik<strong>aan</strong>se <strong>gezinnen</strong> in hethuisbezoekprogramma. Ook Latijns-Amerik<strong>aan</strong>se <strong>gezinnen</strong> die geen Engels sprakenbleven langer door de match.1.2 In NederlandIn Nederlandse project- en beleidsplannen omtrent opvoeding worden <strong>allochtone</strong> oudersregelmatig genoemd als doelgroep voor wie extra <strong>aan</strong>bod belangrijk is. Echter blijktopvoedingsondersteuning ook in Nederland de <strong>allochtone</strong> ouder niet goed te bereiken.Zo maken <strong>allochtone</strong> ouders weinig gebruik van het individuele <strong>aan</strong>bod vooropvoedingsondersteuning (Blokland, 2002) en blijkt uit een onderzoek van TNO (Öry,2003) dat programma’s voor opvoedingsondersteuning Marokk<strong>aan</strong>s en Turkse <strong>gezinnen</strong>


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 7 / 31nauwelijks bereiken. Wanneer dit wel het geval is zijn het vaak alleen die <strong>gezinnen</strong> diegoed Nederlands spreken. Uit dit onderzoek blijkt ook dat Turkse en Marokk<strong>aan</strong>seouders wel behoefte hebben <strong>aan</strong> opvoedingsondersteuning en ook open st<strong>aan</strong> vooradviezen wat betreft het gedrag van hun kinderen (Öry, 2003, Pels en Distelbrink,2000).<strong>Opvoedingsondersteuning</strong> <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> oudersOp www.jeugdinterventies.nl staat één opvoedingsprogramma beschreven dat zichspecifiek richt op <strong>allochtone</strong> ouders: Instapje. Instapje is gericht op het verbeteren vande onderwijskansen van kinderen in achterstandssituaties door hun ouders tijdenshuisbezoeken te leren hun kinderen te ondersteunen. Het programma is speciaalontwikkeld voor Surinaamse, Antilli<strong>aan</strong>se, Arub<strong>aan</strong>se en Ghanese ouders met kinderenin de leeftijd van 12-18 m<strong>aan</strong>den. Instapje is deels effectief bevonden, echter ontbrak inhet onderzoek een voormeting. Verschillende andere interventies voor opvoedingsondersteuningzijn niet specifiek gericht op <strong>allochtone</strong> ouders maar hebben materialenof informatie vertaald, dit zijn: Beter omg<strong>aan</strong> met pubers, Home Start, Jij bentbelangrijk, Opstap, Opstapje, Opvoeden & Zo, Overstap, Peuter in Zicht!, StevigOuderschap, STOP / Prejop en de Veiligheidsinformatiekaarten. Bij twee van dezeinterventies kunnen paraprofessionals worden ingezet die de eigen taal van de ouderspreken, dit zijn: Opstap en Opstapje.Op meerdere wijzen is in Nederland getracht het <strong>aan</strong>bod vanopvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> te passen voor <strong>allochtone</strong> ouders. Een voorbeeld daarvanis opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> Antilli<strong>aan</strong>se ouders “Mi tesoro” (“mijn schat”) datontwikkeld is door JSO (expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding).Voor JSO is het heel belangrijk dat de Antilli<strong>aan</strong>se gemeenschap zelf betrokken wordtbij het ontwikkelen van het <strong>aan</strong>bod voor opvoedingsondersteuning (Daal, 2004).De kant van de professionalNet als in de internationale literatuur komt ook in Nederlandse rapporten naar voren datde houding en vaardigheden van de professional doorslaggevend zijn voor hetwelslagen van opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders. In het boek“pedagogische advisering <strong>aan</strong> Marokk<strong>aan</strong>se ouders” beschrijven van der Zwaard enPannebakker (1997) ervaringen van beroepskrachten met het pedagogisch adviseren vanMarokk<strong>aan</strong>se ouders. Naar voren komt dat beroepskrachten met een breed scala <strong>aan</strong>opvoedingsvragen te maken krijgen. De problemen van Marokk<strong>aan</strong>se ouders zijn vaakcomplex door de verwevenheid van generatieconflicten met cultureleintegratievraagstukken en de samenhang hiervan met financiële problemen,huisvestingsproblemen, werkgerelateerde problemen, migratieproblemen en problemenmet de Nederlandse papierwinkel. Zij beschrijven dat dit ook de reden is waarom het zobelangrijk is om in gesprek te g<strong>aan</strong> met ouders en goed te luisteren naar wat de ouderszeggen. Luisteren naar hun vragen en problemen maar ook naar hun interpretaties enverklaringen. Hierbij is zelfreflectie voor de beroepskracht van belang om zicht tekrijgen op zijn eigen professionele en persoonlijke vanzelfsprekendheden. Deberoepskracht dient in zijn houding vriendelijk, gastvrij en respectvol te zijn, iets watook weer naar voren kwam tijdens de Open Space bijeenkomst over pedagogischeadvisering <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders gehouden in 2002 (Blokland, 2002). In de brochure“We doen het gewoon samen! Effectieve opvoedingsondersteuning voor <strong>allochtone</strong>ouders” beschrijft de Stichting voor <strong>Opvoedingsondersteuning</strong> wat de bouwstenen zijnvoor vraaggericht werken met <strong>allochtone</strong> ouders (Nieuwhof, 2002). Hieruit komt naarvoren dat een open, respectvolle, ruimdenkende houding, samen met vaardigheden als


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 8 / 31luisteren, observeren, inleven, flexibiliteit, geduld en kennis van cultuurverschillen desleutel is tot succesvol vraaggericht werken.Tot slot wordt ook in Nederlandse rapporten het voordeel beschreven van hetinzetten van (para)professionals in eigen taal en cultuur. Deze professionals zijn betertoegerust om <strong>allochtone</strong> ouders te begrijpen en te ondersteunen in het onder woordenbrengen van wat zij ervaren (Nieuwhof, 2002). Ook hebben deze professionals vaak eenbeter beeld van het denken in culturele tegenstellingen omdat zij daar dagelijks zelf meete maken krijgen (van der Zwaard en Pannebakker,1997). Opvallend is dat uit hetonderzoek van TNO (Öry, 2003) blijkt dat het 70% van de onderzochte ouders nietuitmaakt of zij door een hulpverlener uit de eigen cultuur worden geholpen of niet.Dit onderzoekDit onderzoek richt zich op de ervaringen van professionals met het geven vanopvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. De afgelopen jaren is het steedsbelangrijker geworden interventies in te zetten die bewezen effectief zijn, zo ook in deopvoedingsondersteuning. Drie programma’s die momenteel in Nederland wordeningevoerd zijn: Voorzorg, Triple P en Stevig Ouderschap. Het afleggen vanhuisbezoeken vormt een onderdeel van alle drie de programma’s. De interventies zijngeëvalueerd op effectiviteit en blijken veelbelovend of (deels) effectief(www.jeugdinterventies.nl). Voorzorg en Triple P zijn in het buitenland geëvalueerd enmomenteel vindt evaluatie in Nederland plaats. Stevig Ouderschap is onder de naamOké in Nederland geëvalueerd. Van alle drie de programma’s is echter weinig bekendover ervaringen met het gebruik bij <strong>allochtone</strong> ouders. Dit roept de vraag op of deprogramma’s werken voor alle <strong>gezinnen</strong> in onze multiculturele samenleving? Dezevraag willen wij in deze studie onderzoeken.Voorzichtigheid is geboden bij het doen van onderzoek naar hulpverleningvoor <strong>allochtone</strong> ouders. Want: wat is een “allochtoon”? Onderzoek wijst uit dat er vaaknet zoveel verschillen binnen etnische groepen best<strong>aan</strong> als tussen etnische groepen(Pels, 1998). Specifiek onderzoek legt de focus erg op etnische kenmerken en dit kanstigmatiserend werken. Het kan de rol van andere meespelende factoren (zoals socialeeconomische klasse) mogelijk veronachtzamen. Hulpverlening <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouderskan echter om een specifieke benadering vragen (Barlow, 2004, Edens, 1997, van derZwaard en Pannebakker, 1997, Nieuwhof, 2002). Bovendien zijn interventies an sichnooit neutraal. Zoals van der Zwaard (1997) het omschrijft: “doordat je decommunicatie op een bepaalde manier vormgeeft wordt een boodschap overgedragenover opvoeding”. Het is de vraag of de “boodschap” van een interventie zonder meer bijalle etnische groepen overkomt en <strong>aan</strong>sluiting vindt. Het stopzetten van onderzoek naarhulpverlening <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders is vanuit dit oogpunt geen goede keus. Wel is hetvan groot belang te waken voor stigmatisering en rekening te houden met decomplexiteit van de identiteit van mensen.Dit onderzoek heeft een exploratief karakter. In gesprekken met professionalsvan Triple P, Voorzorg en Stevig Ouderschap is gevraagd naar hun ervaringen met hetwerken met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Ook is gevraagd of zij eventuele <strong>aan</strong>passingen wensen<strong>aan</strong> het programma om de ondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> te verbeteren.Voorzorg, Stevig Ouderschap en Triple P zijn jonge programma’s in Nederland. Het isjuist in dit vroege stadium relevant om te kijken naar het gebruik van de programma’sbij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Op deze manier kan de kennis uit dit onderzoek mee wordengenomen in de verdere ontwikkeling van de programma’s en in de ontwikkeling vanopvoedingsondersteuning in multicultureel Nederland in het algemeen.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 9 / 312 Methode2.1 De interviewsIn totaal zijn 4 interviews gehouden. Eén focusgroep interview en één individueelinterview met Triple P professionals, één focusgroep interview met Voorzorgprofessionals en één focusgroep interview met Stevig Ouderschap professionals.Focusgroep interviews zijn praktijkgericht en leveren in korte tijd veel kwalitatieveinformatie op over de ervaringen van professionals. De interviews hadden een openkarakter waarbij een lijst met gespreksthema’s ter ondersteuning diende. De thema’sbetroffen: communicatie, relatie ouder-professional en gezins- en opvoedingskwesties.De interviews zijn uitgevoerd en opgenomen door de auteur van dit rapport. Deopnamen zijn uitgeschreven, meerdere malen doorgelezen en handmatig gecodeerd. Decoderingen uit de vier interviews zijn vergeleken zodat bredere categorieën gemaaktkonden worden. De resultaten van de vier interviews st<strong>aan</strong> beschreven in dit rapport.2.2 De programma’s2.2.1 Triple PWat is Triple P: Triple P richt zich op preventie van (ernstige) emotionele- engedragsproblemen bij kinderen door het bevorderen van competent ouderschap enzelfvertrouwen van ouders. Triple P biedt ondersteuning op 5 niveaus die samen eensamenhangend systeem van interventies vormt. De niveaus lopen uiteen vanvoorlichting en informatie via de media (niveau 1) tot <strong>aan</strong> gezinsinterventies bij ernstigegedrags- en gezinsproblemen (niveau 5).Triple P niveau 3: Voor dit interview zijn professionals geïnterviewd die werken metTriple P niveau 3: gericht advies bij specifieke zorgen over het gedrag en/of deontwikkeling van het kind. Doelen van niveau 3 zijn: inzicht vergroten in het gedrag ende ontwikkeling van kinderen, bevorderen dat ouders (meer) gebruik maken vanpositieve opvoedingsstrategieën, ouders leren omg<strong>aan</strong> met de specifieke(gedrags)problemen van hun kind, voorkomen dat emotionele- en gedragsproblemenverergeren en de ontwikkeling van kinderen belemmeren.Doelgroep: De geïnterviewde professionals werken met ouders van kinderen in deleeftijd van 0-18 jr. De grootste groep is 0-12. In de <strong>gezinnen</strong> is sprake van beginnendegedragsproblematiek bij het kind en een gevoel van incompetentie bij ouders.Aanpak: Op niveau 3 wordt individuele pedagogische advisering gegeven in vier sessiesvan ongeveer 30 minuten. Samen met de ouders worden doelen opgesteld en gekozenvoor een bepaald systeem van monitoring om het probleem in kaart te brengen. Aan dehand van één of meer van de 17 omschreven opvoedingsstrategieën wordt een plan van<strong>aan</strong>pak gemaakt waar de ouder <strong>aan</strong> gaat werken. Tot slot volgt een terugblik op de<strong>aan</strong>pak, eventuele vervolgadviezen, <strong>aan</strong>moediging en afsluiting. Materiaal datbeschikbaar is bestaat uit voorlichtingsmateriaal voor ouders en een draaiboek enhandleiding voor professionals. De geïnterviewde professionals geven deopvoedingsondersteuning op het bureau of bij de ouder thuis. Zij g<strong>aan</strong> op huisbezoekbij meer complexe problemen of als de ouder niet in staat is naar het bureau toe tekomen. Zij maken veel gebruik van schriftelijk materiaal.Onderzoek: In Nederland wordt momenteel een effectstudie uitgevoerd. Onderzoek uithet buitenland wijst <strong>aan</strong> dat Triple P niveau 3 effectief is: 30 <strong>gezinnen</strong> werden


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 10 / 312.2.2 Voorzorgwillekeurig verdeeld over de experimentele en de controle groep. Ouders uit deexperimentele groep rapporteerden significant minder gedragsproblemen bij het kind,disfunctioneel ouderschap en angst en stress in vergelijking met de controlegroep. Dezekorte termijn effecten werden behouden na 6 m<strong>aan</strong>den follow-up.Etnische groepen: Triple P wordt uitgevoerd in verschillende multiculturelesamenlevingen en in niet-westerse samenlevingen zoals Hong Kong, Iran en China. Hetonderzoek dat ged<strong>aan</strong> is naar Triple P in niet-westerse samenlevingen betreft echtervooral de groepinterventie van Triple P. Voor de Aboriginals in Australië is een<strong>aan</strong>gepaste versie van groeps-Triple P ontwikkeld. In Nederland heeft Triple P geenspeciale faciliteiten voor het ondersteunen van <strong>allochtone</strong> ouders.Wat is Voorzorg: Voorzorg richt zich op het voorkomen van kindermishandeling of -verwaarlozing. Specifieke doelen: verbetering van het zwangerschaps- engeboorteproces voor moeder en kind, verbetering van de gezondheid en ontwikkelingvan het kind, verbetering van de persoonlijke ontwikkeling van de moeder en haarmogelijkheden voor opleiding en werk.Doelgroep: Jonge, <strong>aan</strong>st<strong>aan</strong>de moeders die behoren tot een zogenaamde hoogrisicogroep(de moeders worden in eerste instantie door de verloskundige geselecteerd <strong>aan</strong> dehand van de volgende criteria: geen eerder levengeboren kind, maximaal 28 wekenzwanger, maximaal 25 jaar, maximale opleiding VMBO-P en enige beheersing van deNederlandse taal. Vervolgens vindt een tweede selectie plaats <strong>aan</strong> de hand van eenweging van de volgende criteria door de Voorzorg verpleegkundigen: geen steunendsociaal netwerk, alcohol- en drugsgebruik, geweld en mishandeling, psychischeproblematiek, opvatting over moederschap, financiële of huisvestingsproblemen, nietpluis gevoelens, niet afgemaakte opleiding of werkloosheid). Het programma start alsde <strong>aan</strong>st<strong>aan</strong>de moeder 14-28 weken zwanger is en eindigt als het kind de leeftijd van 2jaar bereikt.Aanpak: De moeders krijgen 60 huisbezoeken van elk 1 a 1,5 uur door eenverpleegkundige, <strong>aan</strong>vankelijk 1 keer per week tot uiteindelijk 1 huisbezoek per m<strong>aan</strong>d.In deze huisbezoeken wordt opvoedingsondersteuning gegeven in combinatie metgezondheidsvoorlichting, vaardigheidsinstructie en persoonlijke begeleiding, gericht oppositieve verandering van de risicofactoren. Drie handleidingen zijn beschikbaar:Zwangerschapshuisbezoeken, Babyhuisbezoeken en Peuterhuisbezoeken. Dehandleidingen bevatten ook lesmateriaal voor de moeders. De geïnterviewdeprofessionals maken veel gebruik van schriftelijk materiaal.Onderzoek: In Nederland wordt momenteel een effectstudie uitgevoerd. Voorzorg isgebaseerd op het Amerik<strong>aan</strong>se Nurse Family Partnership. Hiervan zijn significanteeffecten <strong>aan</strong>getoond in drie gerandomiseerde studies waaronder: afname vankindermishandeling en verwaarlozing tijdens de eerste twee levensjaren en positievelange-termijn-effecten, zoals 50 tot 60% minder anti-sociaal gedrag op 15-jarigeleeftijd.Etnische groepen: Voorzorg is niet speciaal ontwikkeld voor moeders met een<strong>allochtone</strong> achtergrond en heeft hiervoor geen speciale faciliteiten. Om mee te doen <strong>aan</strong>Voorzorg wordt enige beheersing van de Nederlandse taal vereist.2.2.3 Stevig OuderschapWat is Stevig Ouderschap: Stevig Ouderschap richt zich op het voorkomen van ernstigeopvoedingsproblemen, waaronder kindermishandeling.Doelgroep: Gezinnen met een pasgeboren kind, die zijn geselecteerd op basis van een<strong>aan</strong>tal risicofactoren (sprake van een geschiedenis van gezinsgeweld, mishandeling inde eigen jeugd van één of beide ouders, psychische stoornissen of depressie bij één ofbeide ouders, enigerlei vorm van kindermishandeling in dit gezin of geweld tussen de


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 11 / 31ouders. Verdere risicofactoren: zwangerschap of kind wordt negatief beleefd, één ofbeide ouders is/zijn jonger dan 19 jaar, één of beide ouders is/zijn verslaafd <strong>aan</strong> alcoholof drugs, moeder is alleenst<strong>aan</strong>d, sociaal isolement en/of van een gebrek <strong>aan</strong>(mogelijkheden tot) sociale steun, gebrek <strong>aan</strong> onderlinge steun en samenhorigheidtussen beide ouders, prematuriteit of dismaturiteit van het kind waardoor diensverzorging extra belastend is voor de ouder(s), 'niet pluis'-gevoel van verpleegkundige).De interventie eindigt als het kind 18 m<strong>aan</strong>den oud is.Aanpak: De <strong>gezinnen</strong> krijgen zes huisbezoeken van ongeveer 1,5 uur door eenverpleegkundige op de kinderleeftijd van zes weken en 3, 6, 9, 12 en 18 m<strong>aan</strong>den. Dehuisbezoeken zijn geprotocolleerd m.b.t. de volgende onderwerpen: hantering van deeigen ontwikkelingsgeschiedenis, beleving van het ouderschap, verwachtingen t.a.v. deontwikkeling van het kind, sociale steun en verwijzing naar juiste voorzieningen.Aanwezig materiaal betreft een selectielijst met handleiding, handleiding voor dehuisbezoeken, huisbezoekdossier en een interventieboekje voor ouders. Degeïnterviewde professionals maken niet veel gebruik van schriftelijk materiaal.Onderzoek: Stevig Ouderschap is onderzocht in Nederland d.m.v. een randomizedcontrolled trial. Er wordt een significant positieve verandering geconstateerd in eensignificant groter percentage van de interventiegroep t.o.v. de controlegroep m.b.t.verschillende uitkomstmaten. Echter blijkt ook dat het de interventie niet lukt omkindermishandeling te voorkomen doordat de interventie de <strong>gezinnen</strong> die daar het meestvoor in <strong>aan</strong>merking komen niet bereikt.Etnische groepen: Stevig Ouderschap is niet speciaal ontwikkeld voor <strong>gezinnen</strong> met een<strong>allochtone</strong> achtergrond. Een van de contra-indicaties is: onvoldoende beheersing van deNederlandse taal door beide ouders om zelfstandig de vragenlijsten te kunnen lezen enin te vullen. Wel is de selectievragenlijst vertaald in het Engels, Frans, Turks enArabisch en kan de lijst ook mondeling afgenomen worden. Voor zover dit binnen deorganisatie mogelijk is kan tijdens de huisbezoeken met een tolk worden gewerkt.2.3 De professionals en hun cliënten2.3.1 Triple PTwee interviews zijn gehouden: één focusgroep interview met drie opvoedkundigen dienog niet lang met Triple P werken. Vóór Triple P werkten zij met de methodiek:“pedagogisch adviseren” van Blokland. Deze methodiek is gericht op kortdurendeondersteuning van ouders bij opvoedingsvragen en lichte problematiek. Deopvoedkundigen legden hierbij ook huisbezoeken af. Triple P niveau 3 sluit goed <strong>aan</strong>bij wat zij al deden. Doordat de opvoedkundigen nog niet lang met Triple P werken zijnenkele van hun algemene ondervindingen met het ondersteunen van <strong>allochtone</strong> oudersvan vóór Triple P ook meegenomen. Wel is met hen specifiek gesproken over Triple Pals interventie voor <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Twee van de opvoedkundigen zijn vanNederlandse afkomst en hebben een HBO opleiding gevolgd en één opvoedkundigeheeft een Marokk<strong>aan</strong>se achtergrond en heeft een MBO opleiding gevold.Cliënten: Van hun cliënten is 20-40% van Nederlandse afkomst. De cultureleachtergrond van de overige cliënten is heel divers. Grote groepen zijn: Marokk<strong>aan</strong>s,Turks, Surinaams en <strong>gezinnen</strong> uit andere Afrik<strong>aan</strong>se landen. Zij rekenen hierbij zowelde 1e als 2e generatie. Culturele achtergrond wordt geregistreerd. De Marokk<strong>aan</strong>seopvoedkundige ondersteunt veel Marokk<strong>aan</strong>se <strong>gezinnen</strong>.Eén individueel interview is gehouden met een verpleegkundige met eenTurkse achtergrond. Zij werkt anderhalf jaar met Triple P.Cliënten: Haar cliëntenbestand bestaat voor het merendeel uit <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> vandiverse culturele achtergronden waaronder Turkse en Marokk<strong>aan</strong>se <strong>gezinnen</strong> en


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 12 / 312.3.2 Voorzorg<strong>gezinnen</strong> uit andere Afrik<strong>aan</strong>se landen. Culturele achtergrond wordt geregistreerd. Zijkijkt hierbij alleen naar moeders en rekent zowel de 1e als 2e generatie mee.Eén focusgroep interview is gehouden met de twee Voorzorg verpleegkundigen die delangste ervaring hebben met het programma in Nederland, namelijk één jaar. Eénverpleegkundige heeft een Noorse achtergrond en de andere is van Nederlandseafkomst.Cliënten: Van hun cliënten is 50-66% van Nederlandse afkomst. De cultureleachtergrond van de overige cliënten is heel divers. Grote groepen zijn niet echt <strong>aan</strong> tewijzen. Onder de cliënten bevinden zich moeders met een Surinaamse, Antilli<strong>aan</strong>se,Marokk<strong>aan</strong>se, Turkse achtergrond en moeders uit andere Afrik<strong>aan</strong>se landen zoalsAngola en Somalië. Culturele achtergrond wordt geregistreerd. De verpleegkundigenrekenen hierbij alleen de 1e generatie moeders. In het bespreken van de resultaten zijnook hun ervaringen met 2e generatie moeders meegenomen. Hun organisatie biedt deverpleegkundigen de mogelijkheid om hun kennis te vergroten op het gebied vanondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> (symposia, internet, boeken).2.3.3 Stevig OuderschapEén focusgroep interview is gehouden met drie wijk-verpleegkundigen van Nederlandseafkomst. Zij werken allemaal vijf jaar met Stevig Ouderschap, dat voorheen hetprogramma Oké heette.Cliënten: Van hun cliënten is 50-70% van Nederlandse afkomst. De cultureleachtergrond van de overige cliënten is heel divers. Grote groepen zijn: Marokk<strong>aan</strong>s,Surinaams, Pools en <strong>gezinnen</strong> uit andere Afrik<strong>aan</strong>se landen. Culturele achtergrondwordt geregistreerd. Zij rekenen hierbij zowel 1e als 2e generatie. Binnen de opleidingtot Stevig Ouderschap verpleegkundige hebben de verpleegkundigen een opleiding“opvoeden in Islamitische culturen” gevolgd.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 13 / 313 Resultaten3.1 Aanmelding, bereik en kenmerken doelgroepAanmeldingTriple P: Gezinnen komen via verschillende kanalen binnen, zoals op advies vanscholen, schoolarts, peuterspeelzaalleidster of maatschappelijk werk. Ook kunnen deouders zichzelf <strong>aan</strong>melden.Voorzorg: De tienermoeders worden <strong>aan</strong>gemeld door verloskundigen. De professionalszijn momenteel bezig met de PR rond Voorzorg bij de verloskundigen, zodat meer enbeter wordt doorverwezen.Stevig ouderschap: De <strong>gezinnen</strong> komen binnen via een selectievragenlijst die zeontvangen per post, via overhandiging van de “ neo-screener” 5 dagen na de geboorte ofdoor overhandiging op het standaard zuigelingen huisbezoek 14 dagen na de geboorte.Volgens de professionals best<strong>aan</strong> er wel een <strong>aan</strong>tal vertalingen van de vragenlijsten,zoals in het Engels, Arabisch, Turks of Frans, maar wordt vaak de Nederlandstaligeversie meegegeven. Dit komt doordat bij het maken van het dossier niet altijd wordtgelet op de etnische achtergrond van een cliënt. De Turkse versie is niet helemaalcorrect vertaald. Wanneer <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> de Nederlandstalige vragenlijst invullenontst<strong>aan</strong> wel eens misverstanden rondom bepaalde woorden (bv. hardhandigheid) enbepaalde antwoordcategorieën (bv. het <strong>aan</strong>kruizen van ‘altijd’ terwijl het iets andersmoet zijn). Hierdoor komen soms <strong>gezinnen</strong> het programma binnen die er niet in horen.BereikTriple P: De Turkse professional bereikt voor haar gevoel alle <strong>gezinnen</strong>. Ook wanneerouders niet willen of slecht Nederlands spreken. Ze vindt altijd wel een manier omouders te betrekken, desnoods gaat ze voor de deur st<strong>aan</strong>. Wanneer ouders echt geenhulp willen maar wel nodig hebben, kunnen andere procedures worden gestart, zoalsmelding bij het AMK. De professionals uit het andere Triple P interview bereiken voorhun gevoel geen ouders die helemaal geen Nederlands spreken. Eén van deprofessionals maakt zich in het bijzonder zorgen over het bereik van vrouwen die allang in Nederland verblijven, een werkende man hebben en zelf niet werken, geenNederlands spreken en die niet deelnemen <strong>aan</strong> een inburgeringcursus. De Marokk<strong>aan</strong>seprofessional heeft veel <strong>allochtone</strong> ouders (met name Marokk<strong>aan</strong>s) in haarcliëntenbestand. Volgens de professionals kan dit komen doordat ouders eerder geneigdzijn hun opvoedingsprobleem toe te geven <strong>aan</strong> iemand van hun eigen cultuur.Voorzorg: De verloskundigen bieden Voorzorg in principe <strong>aan</strong> iedereen <strong>aan</strong>. Alscriterium handhaaft Voorzorg dat moeders enige beheersing van de Nederlandse taalmoeten hebben. Hierdoor missen ze de groep die geen Nederlands spreekt. DeVoorzorg verpleegkundigen maken zich zorgen over de groep die ze niet bereiken.Stevig ouderschap: Stevig Ouderschap handhaaft als contra indicatie: onvoldoendebeheersing van de Nederlandse taal door beide ouders om zelfstandig de vragenlijsten tekunnen lezen en in te vullen. Gezinnen die geen of zeer slecht Nederlands sprekenworden dus niet bereikt met het programma. Volgens de professionals kun je StevigOuderschap niet goed uitvoeren als ouders geen woord Nederlands spreken. Ookvertellen ze dat niet Nederlands sprekende ouders vaak zelf niet willen deelnemen.Kenmerken <strong>allochtone</strong> doelgroepTijdens de interviews kwamen een <strong>aan</strong>tal kenmerken van de <strong>allochtone</strong> doelgroep naarvoren. Onderscheid werd gemaakt tussen ouders uit de eerste generatie, tweedegeneratie en vluchtelingen. Volgens de professionals spreekt de tweede generatie invergelijking met de eerste generatie beter Nederlands, heeft vaker een opleiding, heeft


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 14 / 31meer kennis over opvoeding en houdt iets minder vaak vast <strong>aan</strong> “tradities”. Devluchtelingen worden door Voorzorg en Stevig Ouderschap genoemd als bijzonderegroep: vluchtelingen hebben vaak een klein netwerk, st<strong>aan</strong> erg open voor advies enhechten veel waarde <strong>aan</strong> de contacten met de professional.Andere factoren buiten etnische achtergrondOok andere factoren buiten etnische achtergrond spelen een rol bij het geven vanopvoedingsondersteuning. De Triple P professionals benadrukken dat zij hun focus nietleggen op de cultuur van een gezin. In één van de Triple P interviews kwam naar vorendat zij in het bijzonder opleiding en de sociaal economische status bepalend achten voorde opvoedings-vaardigheden van ouders. Eén van de Voorzorg professionals noemdedat naast opleidingsniveau vooral de “levenservaring” van een moeder ertoe bijdraagtdat Voorzorg een extra waarde krijgt: “hoe kijken moeders naar zichzelf: st<strong>aan</strong> ze stilbij dingen die hen overkomen zijn? Willen ze verder?”.3.2 Ervaringen met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>.We vroegen de professionals naar hun ervaringen met het gebruik van hun programmabij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Achtereenvolgens wordt besproken: de ervaringen op hetgebied van taal, de benadering van <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>, gezinskwesties enopvoedingsvragen, achtergrondkennis en de invloed van de eigen etnische achtergrondvan professionals op het geven van opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>.3.2.1 TaalTaalbeheersingTaalbeheersing van <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> was een veelbesproken issue in alle interviews.Een deel van de moeders, met name die in Nederland een opleiding hebben genoten,spreekt goed Nederlands en hierbij vormt taal dan ook geen belemmering voor hetgeven van opvoedingsondersteuning. Dit geldt ook voor de <strong>gezinnen</strong> die een beetjeNederlands beheersen. De professionals moeten soms creatief met handen en voetenzoeken naar de beste manier van communiceren (zie ook 3.4.1), maar de professionalskomen er vaak goed uit. Sommige professionals die veel werkervaring hebben met<strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> leren de intonatie en bepaalde woordjes van ouders herkennen enbegrijpen de ouders hierdoor sneller. Taalbeheersing vormt bij deze <strong>gezinnen</strong> dan ookgeen belemmering voor de uitvoering van het programma. Wel kan de uitvoering doorhet inzetten van creatieve manieren van communiceren wat langer in beslag nemen. Hetprogramma uitvoeren in <strong>gezinnen</strong> die zeer slecht of helemaal geen Nederlandsbeheersen is wel een probleem voor veel professionals. Dit betreft vooral <strong>gezinnen</strong> dienog maar kort in Nederland zijn en <strong>gezinnen</strong> met iets oudere moeders. In de eersteplaats komen deze <strong>gezinnen</strong> (behalve bij de Turkse professional) volgens deprofessionals het programma vaak niet binnen. Twee programma’s hebben zelfs alscriterium dat enige beheersing van de Nederlandse taal wenselijk is, anders kan deprofessional met de ouder niet tot de essentie van het programma komen. Wanneer nietNederlands sprekende <strong>gezinnen</strong> wel binnen komen hebben de professionals veel moeitemet de uitvoering van het programma. De professional vraagt zich af of de ouder hemwel begrijpt, wat de ouder bedoelt en een van de professionals voelt zich geremd in haarcontact met de ouder. Ook kan tijdens een afspraak minder besproken worden, minderdiep worden ingeg<strong>aan</strong> op dingen en geen Nederlandstalige informatie worden gegeven.Eén van de professionals over de uitvoering van haar programma bij een ouder die geen


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 15 / 31Nederlands sprak: “je past je programma <strong>aan</strong>: je doet het niet meer zoals het zoumoeten zijn”.TolkenBij de <strong>gezinnen</strong> die zeer slecht of helemaal geen Nederlands beheersen worden somstolken ingezet. De meningen over het inzetten van tolken zijn verdeeld. Een <strong>aan</strong>talprofessionals is zeer positief. Zij zien het vertrouwen bij de <strong>gezinnen</strong> in deopvoedingsondersteuning toenemen, doordat de <strong>gezinnen</strong> beter begrip hebben van hetprogramma. Ook merken ze dat de tolk dingen bloot kan leggen waar ze zelf eerdergeen weet van hadden. Andere professionals zijn echter niet zo tevreden over hunervaringen met een tolk. Zij vinden het lastig om pedagogische tips te geven <strong>aan</strong> oudersvia een tolk of zien het als een belasting voor moeder doordat heftige onderwerpen viaeen derde besproken moeten worden. Bij één van de programma’s hebben deprofessionals geen officiële tolk tot hun beschikking. Zij laten af en toe familieledenvan het gezin of een collega vertalen. Bij de vertaling door familieleden zijn deprofessionals er niet zeker van of het familielid wel datgene overbrengt wat deprofessional bedoelt. Een <strong>aan</strong>tal van deze professionals zou dan ook liever met vastetolken willen werken.MateriaalBij twee programma’s worden veel materialen gebruikt met veel tekst. Deze zijn eralleen in het Nederlands. De professionals missen materialen in andere talen en helderbeeldmateriaal. Een van de programma’s heeft een dvd met informatie maar deze is inhet Engels met Nederlandse ondertiteling. De dvd gaat erg snel en is zelfs voorautochtonen slecht te volgen. Goed beeldmateriaal zou voor zowel <strong>allochtone</strong> alsautochtone <strong>gezinnen</strong> nuttig zijn, want sommige adviezen zijn moeilijk met woorden uitte leggen. Binnen één van de programma’s wordt gewerkt met een formulier waarop deouder <strong>aan</strong>geeft welk percentage van de opgestelde doelen is behaald. Eén van deprofessionals geeft <strong>aan</strong> dat het voor sommige <strong>allochtone</strong> ouders lastig is om dit inprocenten <strong>aan</strong> te geven.3.2.2 BenaderingDe meeste professionals merken op dat <strong>allochtone</strong> ouders de opvoedingsondersteuningwaarderen en open zijn over hun problemen. De professionals kunnen veel met deouders bespreken, ook gevoelige onderwerpen zoals besnijdenis. Twee professionalsmerken juist minder openheid bij <strong>allochtone</strong> ouders en zijn zelf voorzichtiger in hunbenadering. Het opbouwen van een vertrouwensband met de ouders gaat de meesteprofessionals goed af en kost niet meer moeite dan bij autochtone <strong>gezinnen</strong>. Een van deprofessionals noemde het een pré om zelf kinderen en levenservaring te hebben, omdatveel van haar <strong>allochtone</strong> ouders daar veel waarde <strong>aan</strong> hechten. De professionals van éénvan de programma’s merken dat <strong>allochtone</strong> ouders (met name vluchtelingen) de relatiemet hen veel meer waarderen dan autochtone ouders dat doen. Hun band met de<strong>allochtone</strong> ouders is vaak sterker doordat de autochtone ouders die ze begeleidennukkiger, zelfstandiger en brutaler zijn en niet alles willen vertellen doordat ze bangzijn dat de professional dingen rondbazuint: “autochtone ouders zijn soms zo mopperig,een <strong>aan</strong>tal van hen” … ”geven vaak anderen de schuld….dat hoor ik <strong>allochtone</strong> oudersnooit zeggen”. Bij de benadering van <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> is een bepaalde basishoudingvan de professional belangrijk. Hiervan werden veel expliciete voorbeelden genoemdtijdens de interviews (zie 3.4.2).


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 16 / 31SamenwerkingsrelatieUit de interviews kwam naar voren dat de <strong>allochtone</strong> ouders soms andereverwachtingen hebben over de samenwerking met de professional dan de professionalzelf. Binnen alle programma’s wordt een grote en actieve inbreng van ouders verwachtbij het definiëren van het probleem en het uitvoeren van opvoedingsadviezen. Sommige<strong>allochtone</strong> ouders hebben een wat afwachtende houding en weinig actieve inbreng. Deprofessionals uit één interview gaven <strong>aan</strong> dat het hierdoor meer tijd kost om ouders uitte leggen op welke wijze zij samen met hen <strong>aan</strong> de slag wensen te g<strong>aan</strong>. Een andereprofessional merkte op dat van haar cliënten met name de wat oudere <strong>allochtone</strong>moeders de discipline missen om zelf thuis actief <strong>aan</strong> de slag te g<strong>aan</strong> (zoals dingen overde opvoeding noteren of huisregels opstellen). Voor deze ouders maakt de professionalextra materiaal zodat de ouders de adviezen wat makkelijker kunnen opvolgen(zie3.4.2)3.2.3 Gezinskwesties en opvoedingsvragenWat voor kwesties spelen in <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> en welke opvoedingsvragen hebbenze?GezinskwestiesBemoeienis van familieleden kwam in alle interviews naar voren als een kwestie datspeelt in verschillende <strong>allochtone</strong> groepen (Turks, Marokk<strong>aan</strong>s, Antilli<strong>aan</strong>s). Genoemdwerd dat moeders vaak heel goed weten hoe ze de opvoeding van hun kinderen <strong>aan</strong>willen pakken maar dat het ze door bemoeienis van de familie af en toe heel moeilijkwordt gemaakt. Eén professional voelt zich geremd in het stellen van vragen wanneerde hele familie <strong>aan</strong>wezig is als zij op huisbezoek gaat. Ook rolverdeling in <strong>allochtone</strong><strong>gezinnen</strong> kwam naar voren als kwestie voor de professional. Een <strong>aan</strong>tal keer werd derolverdeling van de man als gezinshoofd en de vrouw als “bescheiden” enverantwoordelijk voor de opvoeding en het huishouden genoemd. Professionals vindenhet soms lastig om vaders te betrekken bij de opvoedingsondersteuning en issues met zete bespreken over de opvoeding of de taakverdeling in het huishouden. Echter deprofessional hadden ook verhalen over heel betrokken vaders en ze gaven <strong>aan</strong> dat manvrouwkwesties ook kunnen spelen in autochtone <strong>gezinnen</strong>. Het netwerk rondom hetgezin is vooral bij vluchtelingen<strong>gezinnen</strong> vaak klein. De professionals van één van deprogramma’s ervaren het als zwaar wanneer zij deze <strong>gezinnen</strong> ook moeten helpen bijpraktische zaken, zoals de belasting en de sociale dienst. Echter, in een anderprogramma zijn het juist de autochtone <strong>gezinnen</strong> die een klein netwerk hebben.Tenslotte spelen onderwerpen uit het verleden (zoals oorlogen in het land van herkomst,vluchten) bij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> vaak een rol. De professionals merken dat <strong>allochtone</strong>ouders andere bagage hebben en dat issues uit het verleden heel heftig en emotioneelkunnen zijn. Voor het bespreekbaar maken van sommige gezinskwesties noemden deprofessionals enkele specifieke manieren (zie 3.4.2).


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 17 / 31OpvoedingsvragenVolgens de geïnterviewde professionals spelen er over het algemeen in <strong>allochtone</strong><strong>gezinnen</strong> geen andere opvoedingsvragen dan in autochtone <strong>gezinnen</strong>. Zo vertelde deMarokk<strong>aan</strong>se professional bijvoorbeeld: “De basis is het zelfde. Ik kijk naar eenArabisch programma en internet: helemaal hetzelfde: straf, belonen, apart zetten..”. Deprofessionals hebben dan ook het idee dat de opvoedingsadviezen die ze geven goed<strong>aan</strong>sluiten bij de <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Wel wordt genoemd dat <strong>allochtone</strong> ouders vaakmeer moeite hebben met “discipline”: ze voelen zich soms slachtoffer van de kinderen,hebben moeite met het stellen van grenzen of geven een tik terwijl ze dat eigenlijk nietwillen doen. Volgens de professionals st<strong>aan</strong> de ouders wel open voor andere manierenmaar weten ze vaak niet hoe het anders kan. De handvatten die de professionals gevenom kinderen zoals de time-out zijn vaak echte eye-openers voor de ouders. Eénprofessional geeft <strong>aan</strong> dat de problematiek in haar <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> vaak complexeris dan in autochtone <strong>gezinnen</strong> en dat het vaak wat langer duurt voordat ouders beseffenwat het probleem precies is. Om deze reden duurt haar opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong><strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> vaak wat langer dan <strong>aan</strong> autochtone <strong>gezinnen</strong>.3.2.4 AchtergrondkennisDe professionals van twee programma’s hebben behoefte <strong>aan</strong> meer achtergrondkennisover verschillende culturen om betere opvoedingsondersteuning te kunnen geven. Somsmissen ze tijd om hier in te duiken. De professionals voelen zich onzeker over welkegewoonten een gezin heeft en weten vaak niet of een issue dat ze tegen komen eenculturele basis heeft of meer “in de mens zelf ligt”. Kennis missen ze onder meer op hetgebied van: gevoeligheden, het wel of niet voeren van intieme gesprekken, man-vrouwverhoudingen, gebruiken rondom de zwangerschap en geboorte, spelen met kinderen,normen en waarden in de opvoeding, geweld, behoeftes van kinderen en het krijgen vankinderen kort op elkaar. Meer achtergrondkennis zou de professional meer houvastgeven en leiden tot beter begrip van het gezin. De professional zou ook beter in staatzijn om <strong>aan</strong> te sluiten bij de moeder en samen met de moeder te kijken wat wel en nietovereenkomt met de Nederlandse gewoonten. Zoals een van de professionals zei overhet vergaren van kennis: “Ik heb nu het gevoel dat ik het haps snaps overal uit boekenmoet kijken en dan denk ik: heb ik daar wel een reëel beeld van? …Mijn moederskrijgen niet helemaal de zorg waar ze misschien wel recht op hebben. De zorg is goedgenoeg maar kan altijd beter”. De professionals van het andere programma mistenachtergrondkennis niet echt. Zij zeiden dat het wel handig kon zijn maar dat je toch nietvan alle landen kennis kon onthouden. Ook vonden zij de basishouding van deprofessional veel belangrijker voor het geven van goede ondersteuning.3.2.5 Etnische achtergrond professionalEén van de geïnterviewde professionals heeft een Turkse achtergrond en een andereprofessional een Marokk<strong>aan</strong>se. Beide werken met hetzelfde programma. Aan hen isgevraagd wat de invloed van hun eigen etnische achtergrond is op deopvoedingsondersteuning die ze geven. Beide geven <strong>aan</strong> dat hun etnische achtergrondeen pré en meerwaarde is bij het geven van de opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong><strong>gezinnen</strong>. Genoemd wordt dat <strong>allochtone</strong> ouders (met name Turkse en Marokk<strong>aan</strong>seouders) soms moeite hebben om toe te geven dat ze de opvoeding niet <strong>aan</strong>kunnen. Ditdoen ze eerder bij een professional met dezelfde etnische achtergrond. De Turkse en


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 18 / 31Marokk<strong>aan</strong>se professional komen makkelijker binnen bij <strong>gezinnen</strong>, ze worden herkendals “een van ons” en worden sneller in vertrouwen genomen door de <strong>allochtone</strong>moeders. De Turkse professional merkt op dat veel <strong>allochtone</strong> ouders heel open zijnnaar haar toe en veel geheimen vertellen, meer dan de autochtone <strong>gezinnen</strong>. Autochtone<strong>gezinnen</strong> zijn volgens haar veel bewuster bezig met wat ze wel en niet willen vertellenen laten daarom minder los. Ze geeft trouwens <strong>aan</strong> dat haar pré niet alleen geldt voorTurkse <strong>gezinnen</strong>: ook bij veel andere <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> wint ze gemakkelijkvertrouwen: “ze denken, we zitten in dezelfde schuit”. De Marokk<strong>aan</strong>se professionalvertelt: “Marokk<strong>aan</strong>se moeders zeggen tegen me: je weet hoe het gaat, als er bezoek isdan heb ik zoiets van: ga maar lekker buiten spelen, hier heb je een zak snoep enklaar”. De Turkse en Marokk<strong>aan</strong>se professional geven de ondersteuning alleen in deeigen taal bij de wat oudere moeders, van boven de 35, die geen Nederlands kunnen. Dejongere moeders spreken vaak goed Nederlands.3.3 Strategieën van de professional3.3.1 TaalTijdens de interviews kwamen een <strong>aan</strong>tal strategieën naar voren die professionalsinzetten bij het geven van opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>.Achtereenvolgens wordt besproken welke strategieën professionals inzetten op hetgebied van taal, benadering, vergroten van het netwerk en het vergaren vanachtergrondkennis.Beetje NederlandsWanneer ouders een beetje Nederlands spreken komen de professionals daar met“handen en voeten” vaak goed uit. Wat vooral naar voren komt is dat de professionalinventief en creatief op zoek gaat naar manieren om met de ouder te communiceren.Zoals een van de professionals het zei: “Belangrijk is hoe je naar de ouder toegaat: jeinstelling. Dat je het kan: Wat zou ik nog meer kunnen doen als ze de taal niet goedspreken?”. De professionals zetten de volgende strategieën in voor de communicatiemet ouders die een beetje Nederlands spreken:- Makkelijke woordkeuze, simpel praten, steekwoorden, korte zinnen- Geen woordspelingen gebruiken- Rustig tempo- Veel voorbeelden geven- Terugvragen: “heb je het begrepen”?- Duidelijke non-verbale communicatie :“Communicatie is niet alleen taal. Ook al spreekt moeder de taal niet goed: je kuntje duidelijk maken door je houding… Vertrouwen. Non verbaal. Hoe je kijkt.”Ook: non-verbale communicatie via het kind, samen kijken naar het kind:“Samen kijken naar de baby. Kijken hoe de baby reageert op de moeder. Dan hebje helemaal niet veel taal nodig: ‘Kijk hij kijkt naar je, hij lacht, hij reageert op je.Hij kijkt je helemaal na!’” (professional maakt ruime bewegingen, wijst met haarvinger en heeft een expressieve gezichtsuitdrukking waarbij ze lacht en het kindjevolgt met de ogen). “Dan snappen ze het wel. Of een gevoel: een vervelend gevoelnadoen” (professional kijkt moeilijk, grijpt naar haar buik en buigt voorover).- Schriftelijk materiaal duidelijker en korter maken voor de ouders- Werken met plaatjes (bijvoorbeeld de babygids, materiaal van het NIZW) ofbeeldmateriaal zoals video (bijvoorbeeld een dvd metzwangerschapsoefeningen of de dvd van Triple P).


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 19 / 31“Je moet zelf ook heel erg zoeken. Je moet actief zoeken bij de bieb of ergensanders, in folders etc. Bijvoorbeeld over borstvoeding: hoe kan ik het zo levendigmogelijk maken, dat moeder begrijpt waar ik het over heb.”………………..“We hebben bijvoorbeeld een dvd met zwangerschapsoefeningen. Je hoeft niet heelgoed Nederlands te spreken want je kan het ook na doen.”- Mondeling formulieren doorlopen wanneer ouders formulieren niet begrijpen- Selecteren van die onderdelen uit het programma die je het meest belangrijkvindt om te bespreken- Bij het bespreken van thema’s <strong>aan</strong> de hand van casussen kan het begrijpelijkerworden voor de ouder wanneer het thema om wordt gezet naar de eigen situatieZeer slecht of geen NederlandsOuders die zeer slecht of geen Nederlands kunnen komen vaak de programma’s nietbinnen. Dit is een punt van zorg van de professionals. Wanneer de ouders wel in hetprogramma zitten hebben de professionals moeite met het geven vanopvoedingsondersteuning. Ook voor deze ouders gelden alle bovenst<strong>aan</strong>de strategieën.In welke mate deze kunnen worden ingezet is uiteraard sterk afhankelijk van hettaalniveau. Non-verbale communicatie is met deze ouders nog belangrijker. In één vande interviews werd genoemd dat het heel belangrijk is te waken dat het programma nietdusdanig wordt <strong>aan</strong>gepast dat de essentie van het programma verloren gaat.Discussiëren met collega’s over wat wel en wat niet meer kan, praten en afwegen watpast binnen de kernwaarden van het programma is volgens deze professionals cruciaal.Hoewel niet alle professionals hier positief over zijn kan als extra strategie een tolkworden ingezet:- Een officiële tolk die bij het gesprek <strong>aan</strong>wezig is- Een officiële “telefoontolk” die niet lijfelijk <strong>aan</strong>wezig is maar vertaalt vanuiteen vertaalbureau- Een <strong>allochtone</strong> collega die bij het gesprek is en vertaalt- Een familielid/buurvrouw/vriend van het gezin dat vertaalt3.3.2 BenaderingBasishouding en basisvaardighedenAansluiting zoeken bij <strong>gezinnen</strong>, zowel allochtoon als autochtoon, vormt voor alleondervraagde professionals een heel belangrijke basis voor het geven van goedeopvoedingsondersteuning. Veelvuldig kwam naar voren dat een goede basishoudingmet goede basisvaardigheden fundamenteel is voor het opbouwen van eenvertrouwensband, het samen zoeken naar de juiste hulpvraag, uitleg geven over hetprogramma, het bespreken van moeilijke issues, het omg<strong>aan</strong> met taalbarrières en hetomg<strong>aan</strong> met de eigen onzekerheden van de professional. De professionals legden <strong>aan</strong> dehand van verschillende kwalificaties uit wat zij bedoelden met een goede basishoudingen goede basisvaardigheden: Wat vooral doorklonk was dat een professional inventiefmoet zijn en creatief moet zoeken naar de beste manier om deze specifieke ouder tebenaderen. Belangrijk is dat de professional sensitief is: begrip toont, open staat voor deideeën van de ouder, betrokken is en goed luistert. De professional dient een veiligeomgeving te creëren waarbij ze zuiver en respectvol omgaat met de ouder zonder teoordelen. Een van de professionals: “iedereen mag bij mij altijd zelf <strong>aan</strong>geven wat hijzelf belangrijk vindt in opvoeding”. Nieuwsgierig zijn en durven vragen werd ook vaakgenoemd: niet bang zijn om te vragen hoe de ouder het gewend is, hoe de ouder overbepaalde issues denkt en wat hij heeft meegemaakt. Een van de professionals: “Wij


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 20 / 31draaien nergens omheen. We vragen wel op een respectvolle manier. Bijvoorbeeld eenmoeder uit Sierra Leone: die had heel heftige dingen meegemaakt, trauma’s”. En eenandere professional: “we hebben het veel over besnijdenis. Dat was geen gevoeligonderwerp, omdat je er naar vraagt. En dat doe je niet de eerste keer….” Ookvolhouden, de lat niet te hoog leggen en kleine stapjes nemen kwam naar voren. Eerderbleek al dat door taalbarrières, complexiteit van problemen en investeringen in hetopbouwen van een samenwerkingsrelatie de opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong>ouders langer in beslag kan nemen. “Niet te snel willen g<strong>aan</strong>” is in zulke gevallenbelangrijk om die hulp te kunnen bieden waar de ouder behoefte <strong>aan</strong> heeft. Tot slotwerd positief zijn en lachen genoemd als belangrijke eigenschappen van eenprofessional: “Dat positieve; bijvoorbeeld: wat ligt die baby lekker bij jou!”. Volgensdeze professional is het prijzen van de baby “wat het jij een mooi kindje!” belangrijkvoor het opbouwen van een vertrouwensband met <strong>allochtone</strong> ouders.Gevoelig verledenSoms krijgen de professionals te maken met <strong>gezinnen</strong> met een emotioneel verleden. Eengezin kan te maken hebben gehad met heftige dingen in het land van herkomst oftijdens migratie of vluchten. Hoe g<strong>aan</strong> de professionals hier mee om? Binnen deprogramma’s vormt het bespreken van de eigen opvoeding vaak een onderdeel van deopvoedingsondersteuning en vraagt de professional daarom expliciet naar het verledenvan de ouder. Hier wordt een extra beroep ged<strong>aan</strong> op de sensitiviteit van deprofessional: nog beter inleven en <strong>aan</strong>voelen of je ergens op terug kan komen of niet.De non-verbale signalen die de ouder uitzendt zijn erg belangrijk. Voorzichtig durvenvragen wordt genoemd en ook uitleggen waarom je iets vraagt, zodat bij de ouder geenonduidelijkheid bestaat over de motieven van de professional. Ook geeft de professional<strong>aan</strong> dat de ouder zijn eigen grens mag bepalen: “Vind je het moeilijk om te antwoorden?Als je het te dichtbij vindt mag je het zeggen”. Wanneer het in het gesprek niet meteenlukt om over bepaalde issues te praten moeten professionals geduld hebben en hetonderwerp even (of soms voor altijd) laten rusten. Soms lukt het om op indirecte wijzegevoeligheden <strong>aan</strong> te snijden: één van de professionals bood een gestreste moeder <strong>aan</strong>om haar schouders los te masseren. De moeder ontspande en het lukte haar om beterover het verleden te praten. Het mag duidelijk zijn dat een professional ook hier percliënt <strong>aan</strong> moet voelen wat wel en niet kan. Een andere indirecte optie werd genoemddoor het programma dat met een vragenlijst werkt: wanneer ouders het lastig vinden omover de eigen opvoeding te praten kunnen professionals de vragenlijst langslopen die deouders voor de start van dit programma ingevuld hebben. Een <strong>aan</strong>tal items van dezevragenlijst g<strong>aan</strong> over de eigen opvoeding en zodoende kan een gesprek worden geopend<strong>aan</strong> de hand van wat ouders hier zelf hebben ingevuld.Man-vrouw verhoudingDe relatie tussen beide ouders vormt een belangrijk onderdeel van opvoedingsondersteuning.Professionals krijgen derhalve af en toe te maken met gezinskwestieswaar<strong>aan</strong> de verhouding man-vrouw in het gezin ter grondslag ligt. Hier wordt niet altijddirect wat mee ged<strong>aan</strong>: een paar professionals zeggen: “ik ben me ervan bewust dat heter is”. Ook kijken ze erg naar hoe de moeder zich hierbij voelt: “Ik kijk ook altijd naarhoe tevreden moeder daarmee is. Sommige vrouwen zijn er erg tevreden mee. Ik vindhet belangrijk: krijgt moeder wel genoeg ontspanning?”. Deze professional vindt hetvooral belangrijk dat de moeder ook <strong>aan</strong> haar eigen rust toekomt. Een andereprofessional: “ik heb het in mijn achterhoofd en dan zal ik ook niet een enormlosgeslagen feministisch vrijgevochten beeld laten zien, van hoe je hier zou moetenhoren te zijn. En “horen” bedoel ik tussen <strong>aan</strong>halingstekens. Ga ik veel voorzichtiger


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 21 / 31mee om: hoe is zij het gewend? Hoe voel jij je? Wat zou voor jou plezierig zijn? Hieruitspreek ook weer de sensitiviteit voor de beleving van de moeder. Veel luisteren enafstemmen op de beleving van de moeder. En ook hier weer: niet te snel willen:wanneer de professional weerstand voelt kan hij soms beter een volgende keer hieropterug komen. Wat in geval van weerstand ook als strategie wordt genoemd is: focussenop het kind, dat is veilig voor de ouder: “soms dingen laten, bv dat er wat <strong>aan</strong> de handis tussen vader en moeder, even laten liggen, focussen op kind, komt vanzelf nog wel tersprake. Niet te snel willen”. De professionals van twee programma’s noemen dat hetheel handig is dat hun programma een specifiek onderdeel heeft wat gaat over de relatietussen de ouders en beider verantwoordelijkheden in de opvoeding en het huishouden.Dit geeft de professionals handvatten om samen met de ouder naar strategieën te zoekenom met dit issue om te g<strong>aan</strong>.SamenwerkingsrelatieEen van de professionals merkte op dat de oudere <strong>allochtone</strong> moeders vaak dediscipline missen om zelf actief de opvoedingsadviezen uit te voeren. Zij zit dezemoeders hierdoor wat meer achter de broek <strong>aan</strong>, maakt strakkere planningen voor ze enis directiever in haar <strong>aan</strong>pak. Voor deze moeders zet ze ook duidelijker op papier wat zewil dat ze thuis g<strong>aan</strong> doen en maakt ze vaak zelf materialen die de autochtone moedersalleen maken (bijvoorbeeld beloningssystemen of een plan van <strong>aan</strong>pak). Met de jonge<strong>allochtone</strong> moeders maakt ze deze materialen samen. Voor alle <strong>allochtone</strong> ouders ensommige autochtone maakt ze schema’s (kort en duidelijk) waarop ouders hunhuisregels kunnen zetten zodat ze beter hun grenzen kunnen <strong>aan</strong>geven (dit doet ze somsook voor autochtone ouders). Ouders die het moeilijk vinden het gedrag van een kindeen hele week te volgen laat ze 2 a 3 situaties per week opschrijven.Aansluiting bij de opvoedingsvragen van oudersZoals genoemd sluiten de adviezen van de professionals vaak goed <strong>aan</strong> bij deopvoedingsvragen die <strong>allochtone</strong> ouders hebben. De opvoedingsvragen van <strong>allochtone</strong>ouders verschillen ook niet wezenlijk van die van autochtone ouders. Ook bij <strong>allochtone</strong><strong>gezinnen</strong> lopen de professionals af en toe tegen weerstand <strong>aan</strong> bij het geven vanbepaalde opvoedingsadviezen. Een van de professionals vertelt de ouders dan wel eens:“deze methodiek werkt bij alle bevolkingsgroepen. In veel landen is hier onderzoeknaar ged<strong>aan</strong>. Zelfs in Iran en China. We g<strong>aan</strong> nu kijken of het ook bij u werkt”.Allochtone <strong>gezinnen</strong> hebben soms wel andere gewoonten m.b.t. het disciplineren vankinderen, bijvoorbeeld het geven van een pedagogische tik. Aansluiting zoeken bij watde ouder gewend is, is ook hier van belang, maar niet voldoende: de professionalswillen ook wat veranderen in het gedrag van de ouders. Soms is het dan nodig om eerstde achterliggende reden van het sl<strong>aan</strong> te achterhalen. Vervolgens kijken deprofessionals samen met de ouder naar hoe het anders kan: “hoe kunnen we het andersdoen zodat de kinderen er minder last van hebben?”. Het is van belang de ouders zelf telaten inzien dat andere methoden van disciplineren beter zijn. De professionals gevenvoorbeelden van hoe het anders kan en leggen ook uit waarom dat belangrijk is. Hierbijlaten de professionals vooral het pedagogische stuk zien: het effect op het kind: “dat zehet verband zien dat het goed is voor het kind”.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 22 / 313.3.3 Vergroten van het netwerkSommige <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> (met name vluchtelingen <strong>gezinnen</strong>) hebben een kleinnetwerk. De professionals noemden een <strong>aan</strong>tal mogelijkheden voor het vergroten vanhet netwerk van deze <strong>gezinnen</strong>:- Vrouwentrefcentrum- Home Start- Opstapje- Mensen uit het eigen programma met elkaar in contact brengen- Sociale dienst groepen- InburgeringgroepenVan de laatste twee opties werd ook genoemd dat vrouwen hiervan mondiger worden ensoepeler in het contact met mannen.3.3.4 Vergaren van achtergrondkennisAchtergrondkennis van culturen wordt door een <strong>aan</strong>tal professionals gemist bij hetgeven van opvoedingsondersteuning. Volgens deze professionals kan meerachtergrondkennis leiden tot meer houvast, meer begrip van het gezin en een betere<strong>aan</strong>sluiting. Wat naar voren komt is dat de professionals zelf erg actief moeten zijn inhet vergaren van deze kennis. De professionals proberen op de volgende wijzen hunachtergrondkennis te vergroten of antwoord te krijgen op vragen:- Informatie vergaren uit kranten, bladen, boeken en internet- Volgen van symposia- Bijwonen van netwerkoverleg- Scholing vanuit project of consultatiebureau, bijvoorbeeld overmeisjesbesnijdenis of opvoeden in islamitische culturen- Advies vragen <strong>aan</strong> (externe) collega’s- Advies vragen <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> collega’s- Vragen stellen <strong>aan</strong> de cliënt zelf3.4 Gewenste <strong>aan</strong>passingenAan de professionals is gevraagd of zij en zo ja welke <strong>aan</strong>passingen zij wensen <strong>aan</strong> hunprogramma’s voor het werken met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. De gewenste <strong>aan</strong>passingenworden eerst algemeen besproken en vervolgens per programma.3.4.1 AlgemeenTaalNaar voren komt dat de professionals die veel met schriftelijk materiaal werken graagmateriaal in de eigen taal van de ouder zouden willen. Dit kan leiden tot beter begripvan het programma bij de ouders en uiteindelijk tot een beter effect van het programma.Ook best<strong>aan</strong>de Nederlandstalige materialen concreter maken of met minder tekst werdgenoemd. Daarnaast zou meer beeldmateriaal voor alle <strong>allochtone</strong> ouders nuttig zijn,zoals een boek met plaatjes (bijvoorbeeld de babygids) of videomateriaal (bijvoorbeeldeen dvd met zwangerschapsoefeningen of de dvd van Triple P). Hierdoor kan beterduidelijk worden gemaakt wat met bepaalde thema’s en adviezen bedoeld wordt enworden verhalen levendig gemaakt. Dit zou trouwens ook goed werken voor autochtoneouders die slecht Nederlands spreken. Verder zouden de professionals van één van de


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 23 / 31programma’s graag met vaste professionele tolken willen werken voor het ondersteunenvan zeer slecht of niet Nederlands sprekende ouders.TijdEen van de professionals wenst meer tijd voor de uitvoering van het programma <strong>aan</strong><strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Door de andere professionals werd dit niet genoemd. Echter, uit deinterviews bleek wel dat door taalbarrières, complexiteit van problemen eninvesteringen in het opbouwen van een samenwerkingsrelatie deopvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders langer in beslag kan nemen.AchtergrondinformatieDe professionals van twee programma’s geven <strong>aan</strong> dat zij meer achtergrondinformatiewensen over de culturen van hun <strong>gezinnen</strong>. Dit gaat over verschillende dingen:gevoeligheden, het wel of niet voeren van intieme gesprekken, man-vrouwverhoudingen, gebruiken rondom de zwangerschap en geboorte, spelen met kinderen,normen en waarden in de opvoeding, geweld, behoeftes van kinderen en het krijgen vankinderen kort na elkaar. Meer achtergrondkennis zou deze professionals meer houvastgeven en een beter begrip van het gezin. Ook stelt het de professionals beter in staat <strong>aan</strong>te sluiten bij de moeder en samen met de moeder te kijken naar wat wel en nietovereenkomt met de Nederlandse gewoonten. Over alle culturele achtergronden waar deprofessional mee te maken krijgt zou achtergrondkennis van pas komen. De betreffendeprofessionals willen deze kennis graag terug zien in het materiaal van het programma,als achtergrondinformatie op papier of in intervisiebijeenkomsten en trainingen. Beseftwordt dat het moeilijk is over alle culturen en over alle thema’s kennis te hebben. In éénvan de interviews werd <strong>aan</strong>gegeven dat achtergrondkennis over de grootste <strong>allochtone</strong>groepen (Marokk<strong>aan</strong>s, Turks, Antilli<strong>aan</strong>s, Surinaams) het meest belangrijk is.OpleidingBijscholing, training, cursus interculturele communicatie en intervisiebijeenkomstenworden genoemd als nuttig voor het geven van handvatten <strong>aan</strong> professionals om betereopvoedingsondersteuning te geven <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Een <strong>aan</strong>tal professionalszou graag bijscholing krijgen <strong>aan</strong> de hand van de vragen die zij zelf hebben: “zeker nuje meer ervaring hebt en wat concrete vragen hebt. Met die vragen een bijscholingmaken. Want je loopt regelmatig tegen dezelfde soort problematiek <strong>aan</strong>”. Ook lijkt hethen goed om tijdens intervisiebijeenkomsten knelpunten te behandelen waar zij tegen<strong>aan</strong> lopen bij het geven van opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders, zoals hetomg<strong>aan</strong> met je eigen vooroordelen.Professional in eigen taal en cultuurMeer professionals in eigen taal en cultuur wordt gezien als wenselijk, omdat dezeprofessionals door hun achtergrond vaak een pré hebben in de benadering van en decommunicatie met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. De <strong>aan</strong>wezigheid van professionals in eigentaal en cultuur wordt ook als een meerwaarde gezien doordat hierdoor de mogelijkheidwordt geschapen van overleg en feedback tussen autochtone en <strong>allochtone</strong>professionals.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 24 / 313.4.2 Aanpassingen per programmaTriple PTwee interviews zijn gehouden met Triple P professionals. De professionals uit één vande interviews waren net gestart met het geven van Triple P. Daardoor was het voor henlastiger om precies <strong>aan</strong> te geven welke <strong>aan</strong>passingen zij wensen <strong>aan</strong> het programma.Tijdens de twee interviews brachten de Triple P professionals de volgende wensen voor<strong>aan</strong>passingen naar voren:Vertalen van het schriftelijke materiaal in de eigen taal van de ouder (brochures metinformatie over het programma, vragenlijsten, theoretische informatie over opvoedingen het formulier over de oorzaak van het gedrag van kinderen).Formulier waarop de ouder <strong>aan</strong>geeft hoeveel % van de doelen hij behaalt concretermaken. Bijvoorbeeld door de ouder per ongewenste gedraging van het kind te laten<strong>aan</strong>geven hoeveel hij wil dat het ongewenste gedrag in frequentie afneemt: zoals van 10keer naar 5 keer per week.Werken met vaste professionele tolken voor het geven vanopvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> ouders die zeer slecht of geen Nederlands spreken.Meer tijd voor de uitvoering van Triple P bij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>Meer hulpverleners in eigen taal en cultuurCursus interculturele communicatie voor nieuwe professionalsDe dvd van Triple P <strong>aan</strong>passen. Het is een Engels gesproken dvd metNederlandstalige ondertiteling. De dvd gaat te snel en de ondertiteling is slecht.Een van de professionals past zelf materiaal <strong>aan</strong> voor <strong>allochtone</strong> ouders. Ze maaktwerkmateriaal (zoals een beloningssysteem) voor <strong>allochtone</strong> ouders die het niet lukt omdat zelf te doen. Ook zet ze voor hen op papier waar ze die week thuis <strong>aan</strong> moetenwerken. Ze maakt schema’s (kort en duidelijk) waarop ouders hun huisregels kunnenzetten zodat ze beter hun grenzen kunnen <strong>aan</strong>geven (dit doet ze soms ook voorautochtone ouders). Ouders die het moeilijk vinden het gedrag van een kind een heleweek te volgen laat ze 2 a 3 situaties per week opschrijven. De professional dient zelf<strong>aan</strong> te voelen voor welke ouder extra materiaal of <strong>aan</strong>passingen gewenst zijn.VoorzorgDe professionals van Voorzorg geven <strong>aan</strong> dat zij de pioniers zijn doordat Voorzorg netgestart is in Nederland. Zij hebben de taak om te bekijken wat er ontbreekt bij het gevenvan Voorzorg <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> moeders en wat ze daarmee willen doen. Hun organisatiebiedt hun de mogelijkheid om hun kennis op dit gebied te vergroten door middel vanboeken, internet en het deelnemen <strong>aan</strong> symposia. Tijdens het interview brachten deVoorzorg professionals de volgende wensen voor <strong>aan</strong>passingen naar voren:Meer beeldmateriaal, zoals boeken met plaatjes of videomateriaal. De professionalswerken al met de ‘babygids’ en een dvd met zwangerschaps-oefeningen. Zij hebbenhier goede ervaringen mee. Beeldmateriaal maakt de verhalen levendig en zou ook goedwerken voor autochtonen die slecht Nederlands spreken.Meer achtergrondkennis over gebruiken rondom de zwangerschap, geboorte, spel,normen en waarden in de opvoeding, geweld, respecteren van normen en waarden,behoeftes kind, man-vrouw verhouding en het krijgen van kinderen kort na elkaar. Ookkennis over waar <strong>allochtone</strong> ouders naar kijken op het gebied van gezondheid en watgoed is voor hun kind: die adviezen vervolgens verwerken in de bladen. De <strong>aan</strong>passingzouden zij in ieder geval willen voor de grootste <strong>allochtone</strong> groepen in Nederland:Marokkanen, Turken, Antillianen en Surinamers.Een van de professionals past zelf af en toe een onderdeel van het programma <strong>aan</strong>wanneer zij werkt met <strong>allochtone</strong> moeders: het onderdeel “smart choices”. Daarinworden casussen besproken waarbij de moeder oplossingen moet verzinnen. Somsbegrijpen de moeders de casus niet. De professional kiest er dan voor de casus niet te


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 25 / 31bespreken maar het thema om te zetten naar de eigen situatie van de ouder. Dit kan ookvoor autochtone ouders nuttig zijn.Stevig OuderschapTijdens het interview met Stevig Ouderschap brachten de professionals de volgendewensen voor <strong>aan</strong>passingen naar voren:Meer achtergrondkennis over de culturele achtergrond van hun <strong>gezinnen</strong>bijvoorbeeld over gedragscodes, man-vrouw verhoudingen en normen en waarden in deopvoeding.Bijscholing <strong>aan</strong> de hand van concrete vragen die zij hebben over het geven vanopvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders.Intervisiebijeenkomsten om met elkaar te praten over ervaringen met <strong>allochtone</strong>ouders, bijvoorbeeld over hoe je omgaat met issues zoals het hebben van vooroordelen.Meer hulpverleners in eigen taal en cultuur, ook om mee te overleggen overconcrete ervaringen en om feedback <strong>aan</strong> te vragen.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 26 / 314 Conclusie en <strong>aan</strong>bevelingenAanmelding en bereikGezinnen die geen Nederlands spreken en schrijven worden veelal niet bereikt door dedrie onderzochte programma’s. Voorzorg en Stevig Ouderschap sluiten deze <strong>gezinnen</strong>bij voorbaat uit voor deelname <strong>aan</strong> hun programma en de meeste Triple P professionalshebben ook problemen met het bereiken van deze <strong>gezinnen</strong>. Stevig Ouderschap heeft debeschikking over anderstalige versies van hun selectievragenlijst maar vaak wordtvergeten deze mee te nemen. De Nederlandstalige vragenlijst wordt niet altijd begrependoor <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> en hierdoor komen <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> soms het programmabinnen die er niet in horen. Het omgekeerde is ook zeer denkbaar en nog veelonwenselijker: <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> die er wel in horen maar niet binnenkomen doordatze de vragenlijst niet begrijpen.Het is zorgelijk te constateren dat de groep die geen of zeer slecht Nederlandsspreekt vrijwel niet deelneemt <strong>aan</strong> de programma’s. Uit eerder onderzoek bleek ook aldat juist deze groep niet door programma’s voor opvoedingsondersteuning wordtbereikt (Öry, 2003). Wanneer deze <strong>gezinnen</strong> wel binnenkomen blijkt ondersteuninggeven <strong>aan</strong> deze <strong>gezinnen</strong> vaak moeizaam te verlopen. Wel proberen de professionalsmet “handen en voeten” of door middel van tolken er alles <strong>aan</strong> te doen om deondersteuning zo goed mogelijk te geven. De onderzochte programma’s zijn momenteelniet goed toegerust voor het geven van ondersteuning <strong>gezinnen</strong> die geen of zeer slechtNederlands spreken. De wensen voor <strong>aan</strong>passingen van de geïnterviewde professionalsin de vorm van tolken, meer professionals in eigen taal en cultuur en <strong>aan</strong>gepastmateriaal kan de ondersteuning <strong>aan</strong> deze <strong>gezinnen</strong> vergemakkelijken. Het is voor deprogramma’s een grote uitdaging om te onderzoeken hoe opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong>niet of zeer slecht Nederlands sprekende <strong>gezinnen</strong> kan worden vormgegeven, zodanigdat de essentie van de programma’s niet verloren gaat.Ervaringen en strategieën van de professionalsZoals boven genoemd is het voor de professionals lastig het programma uit te voeren bij<strong>gezinnen</strong> die geen of zeer slecht Nederlands spreken. Tolken kunnen een oplossing zijn,maar sommige professionals vinden dat niet alles goed bespreekbaar is via een derde.De professionals zetten verder een heel scala <strong>aan</strong> strategieën in wanneer <strong>gezinnen</strong> nietgoed Nederlands spreken, zoals makkelijke woordkeuze, duidelijke non-verbalecommunicatie en werken met beeldmateriaal. Dit vraagt de nodige creativiteit eninventiviteit van professionals. <strong>Opvoedingsondersteuning</strong> <strong>aan</strong> <strong>gezinnen</strong> die een beetjeNederlands spreken verloopt met behulp van deze strategieën veelal goed.De meeste professionals bemerken dat de <strong>allochtone</strong> ouders deopvoedingsondersteuning waarderen en open zijn over hun problemen. Het opbouwenvan een vertrouwensband met de <strong>gezinnen</strong> verloopt goed. Net als in de (inter)nationaleliteratuur blijken <strong>allochtone</strong> professionals door hun achtergrond een pré te hebben ensnel vertrouwen te winnen. Het <strong>aan</strong>g<strong>aan</strong> van een samenwerkingsrelatie geeft voor deprofessionals wat meer problemen. Alle programma’s verwachten van de deelnemendeouders een actieve rol in het formuleren van de hulpvraag en het uitvoeren vanopvoedingsadviezen. Sommige <strong>allochtone</strong> ouders hebben een wat afwachtende houdingwaardoor het de professionals extra tijd en inzet kost om deze ouders actief bij deopvoedingsondersteuning te betrekken. Net als in de (inter)nationale literatuur blijkt eengoede basishouding met goede basisvaardigheden cruciaal voor het geven van goedeopvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders. Een professional dient sensitief,respectvol, positief en nieuwsgierig te zijn en moet niet te grote stappen willen nemen.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 27 / 31Dit helpt bij het bewerkstelligen van een samenwerkingsrelatie maar is ook cruciaalvoor het opbouwen van een vertrouwensband, het geven van uitleg over hetprogramma, het bespreken van moeilijke issues, het omg<strong>aan</strong> met taalbarrières en hetomg<strong>aan</strong> met de eigen onzekerheden van de professional. In sommige <strong>allochtone</strong><strong>gezinnen</strong> spelen specifieke kwesties, zoals een gevoelig (migratie) verleden enspanningen rondom de man-vrouw verhouding. Het omg<strong>aan</strong> met specifieke, gevoeligeonderwerpen doet een sterk beroep op de sensitiviteit van professionals en vraagt omeen voorzichtige <strong>aan</strong>pak.In <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> spelen doorg<strong>aan</strong>s dezelfde type opvoedingsvragen als inautochtone <strong>gezinnen</strong>. De opvoedingsadviezen van de professionals sluiten over hetalgemeen dan ook goed <strong>aan</strong>. Wel komt naar voren dat sommige <strong>allochtone</strong> ouders meermoeite hebben met het disciplineren van hun kinderen: ze voelen zich slachtoffer van dekinderen, hebben moeite met het stellen van grenzen of geven een tik terwijl ze dat nietwillen doen. Uit de interviews blijkt dat professionals erg hun best doen om <strong>aan</strong>sluitingte vinden bij de belevingswereld van ouders en goed kijken naar hoe de ouder hetgewend is. Dit vormt voor hen de basis voor het geven van adviezen omopvoedingsgedrag te veranderen. De kunst is om ouders zelf het belang van het nieuweopvoedingsgedrag in te laten zien. Hierbij focussen de professionals vaak op depositieve effecten dat het nieuwe gedrag op het kind heeft.Aansluiting vinden bij <strong>gezinnen</strong> vormt duidelijk de kern van goedeopvoedingsondersteuning. Een meerderheid van de professionals zegt beter <strong>aan</strong> tekunnen sluiten bij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> wanneer zij over meer culturele achtergrondkenniszou beschikken. Kennis over gevoeligheden, normen en waarden in de opvoeding,man-vrouw verhoudingen en gebruiken rondom de zwangerschap en geboorte zou henhelpen een beter begrip te krijgen van het gezin. De organisaties waar de professionalswerken bieden wel mogelijkheden om kennis te vergroten, bijvoorbeeld door deelname<strong>aan</strong> symposia. Vaak komt het echter <strong>aan</strong> op de eigen inzet van de professional (vragenstellen <strong>aan</strong> collega’s, zoeken in boeken en op internet) om antwoord te krijgen opvragen. Een beter <strong>aan</strong>bod van achtergrondinformatie en meer georganiseerdebijeenkomsten om vragen en onzekerheden te bespreken zou deopvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> verbeteren.Gewenste <strong>aan</strong>passingenDe volgende wensen voor <strong>aan</strong>passingen kwamen tijdens de interviews naar voren:Voor ouders die niet goed Nederlands spreken meer beeldmateriaal en materialen in deeigen taal van de ouders. Hiernaast moeten de Nederlandstalige materialen mindertekst bevatten en concreter wordenDe professionals van één van de programma’s zouden graag met vaste tolken werkenEén professional wenst meer tijd voor de uitvoering van haar programma bij <strong>allochtone</strong><strong>gezinnen</strong>De meerderheid van de professionals wenst meer culturele achtergrondinformatie zodatzij beter <strong>aan</strong> kunnen sluiten bij de <strong>gezinnen</strong> die ze ondersteunen. De professionalswillen deze kennis graag terug zien in het materiaal van de programma’s, alsachtergrondinformatie op papier of verwerkt in intervisiebijeenkomsten oftrainingenBijscholingen, trainingen, cursussen interculturele communicatie enintervisiebijeenkomsten gericht op het geven van opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong><strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> kunnen handvatten bieden <strong>aan</strong> professionals. Het zou handigzijn als de bijeenkomsten toegespitst worden op de specifieke vragen die deprofessionals hebben.Meer professionals in eigen taal en cultuur. Zij hebben een pré in het bereiken enbenaderen van <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. Meer <strong>allochtone</strong> professionals in een team


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 28 / 31biedt ook de mogelijkheid voor meer overleg tussen <strong>allochtone</strong> en autochtoneprofessionals.De wensen die de professionals naar voren brengen betreffen geen rigoureuze<strong>aan</strong>passingen <strong>aan</strong> de programma’s. De inhoud van de programma’s behoeven in hunperceptie geen grootse wijzigingen, zij het dat de professionals van één van deprogramma’s de cultuurspecifieke adviezen waar mogelijk graag in hetprogrammamateriaal verwerkt willen zien. De <strong>aan</strong>passingswensen betreffen vooral hetscheppen van voorwaarden om de opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> tevergemakkelijken en te verbeteren. Een punt dat door vrijwel alle professionals werdgedeeld was het nut van het praten met elkaar over ervaringen met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>.Tijdens de interviews bleek ook al dat de professionals het erg interessant vonden omervaringen uit te wisselen. Zeker gezien het feit dat professionals vaak creatief eninventief moeten zoeken naar culturele achtergrondinformatie en naar de beste wijze ommet <strong>allochtone</strong> ouders te communiceren, zou het nuttig dat professionals vaker “bestpractices” uitwisselen. Daarnaast is regelmatig communiceren over <strong>aan</strong>passingen <strong>aan</strong>het programma, hoe klein ook, essentieel voor bewezen effectieve programma’swanneer men de kernwaarden van het programma wil waarborgen.Niet alle professionals wensen dezelfde soort <strong>aan</strong>passingen. Dit kan met verschillentussen de programma’s te maken hebben wat betreft <strong>aan</strong>pak en doelgroep. Zo wenstende Voorzorg en Triple P professionals <strong>aan</strong>passingen in materiaal, wat verklaarbaar isomdat deze programma’s veel met schriftelijk materiaal werken. Hiernaast bestaat hetcliëntenbestand van Voorzorg en Stevig Ouderschap geheel uit <strong>gezinnen</strong> met kinderenonder de 1,5-2 jaar, terwijl de Triple P professionals ook veel met <strong>gezinnen</strong> werken metkinderen in de basisschoolleeftijd. In dit licht moeten de <strong>aan</strong>passingen van deMarokk<strong>aan</strong>se Triple P professional worden gezien (3.5.2). Beloningssystemen enhuisregelschema’s zijn instrumenten die eerder bij <strong>gezinnen</strong> met wat oudere kinderenpassen. Een ander verschil is dat Voorzorg en Stevig Ouderschap alleen maarhuisbezoeken afleggen, terwijl de Triple P professionals ook een groot deel van huncliënten op kantoor adviseren. Het zou kunnen dat professionals tijdens huisbezoekenvaker met culturele verschillen geconfronteerd worden dan op kantoor. Wat verderopviel was dat de Voorzorgprofessionals het minst positief waren over het inzetten vaneen tolk. Voorzorg is in <strong>aan</strong>tal huisbezoeken (60) een stuk intensiever dan StevigOuderschap (6) en Triple P (4). Het zou kunnen dat de Voorzorgprofessionals door deintensiteit van het programma vaker gevoelige onderwerpen bespreken met de moedersen dat zij om die reden een directe één op één relatie, zonder tussenkomst van een tolk,heel belangrijk vinden.Aanbevelingen voor de praktijk1. Gezinnen die geen of zeer slecht Nederlands spreken worden vrijwel niet doorde programma’s bereikt. Voor deze <strong>gezinnen</strong> is geen goed alternatief <strong>aan</strong>bod inNederland voorhanden. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid vanprogrammaontwikkelaars, beleidsmakers en onderzoekers in Nederland om tezoeken naar oplossingen voor het beter bereiken en bedienen van deze groep.Programma’s voorzien van meer beeldmateriaal en materiaal in de eigen taalvan de ouders, alsmede het inzetten van tolken en professionals in eigen taal encultuur, kunnen onderdelen van de oplossing zijn.2. Een groter <strong>aan</strong>bod van culturele achtergrondinformatie over gebruiken rondomde zwangerschap, geboorte, opvoeding en gezinsleven, in de vorm vanschriftelijke informatie of trainingen stelt de professional in staat om beter <strong>aan</strong>te sluiten bij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 29 / 313. Regelmatig intervisiebijeenkomsten organiseren waar professionals de ruimtekrijgen om ervaringen uit te wisselen over het werken met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>verdient <strong>aan</strong>beveling. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen autochtone en<strong>allochtone</strong> professionals knelpunten bespreken en “best practices” uitwisselen.Zo kunnen professionals elkaar tippen over het met “handen en voeten”communiceren met slecht Nederlands sprekende ouders (3.3.1) en besprekenwelke programma materialen wel en niet goed hanteerbaar zijn. Ervaringen methet benaderen van <strong>allochtone</strong> ouders, waaronder het opbouwen van eensamenwerkingsrelatie en het bespreken van gevoelige onderwerpen kunnenuitgewisseld worden, evenals onzekerheden van professionals zoals hetomg<strong>aan</strong> met eigen vooroordelen. Het gesprek met collega’s kan leiden totzelfreflectie, wat de professional in staat kan stellen om zijn basishouding enbasisvaardigheden op een hoog niveau te houden. Tevens kan dit stigmatiseringvan <strong>allochtone</strong>n voorkomen.Aanbevelingen voor verder onderzoek1. Dit onderzoek vormde een eerste exploratie naar de ervaringen van Triple P,Voorzorg en Stevig Ouderschap bij <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong>. In het bestek van ditonderzoek kon alleen de kant van de professional worden meegenomen. In eengroter onderzoek naar eventuele <strong>aan</strong>passingen voor <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> dientmen ook met ouders te praten. Ervaringen van ouders met de programma’skunnen uiteraard verschillen met die van de professional en zijn zeer relevantom mee te nemen.2. Uit dit onderzoek valt niet af te leiden wat de ervaringen van professionals zijnmet specifieke <strong>allochtone</strong> groepen. De professionals waarmee is gesprokenondersteunen een grote culturele mix <strong>aan</strong> <strong>gezinnen</strong>. Het onderzoek was daaromgericht op exploratie van ervaringen met <strong>allochtone</strong> <strong>gezinnen</strong> in het algemeen.Uit de interviews kwam niet duidelijk een wens voor <strong>aan</strong>passingen voor (een)bepaalde culturele groep(en) naar voren. Wel gaven de geïnterviewden <strong>aan</strong> dathet lastig zou zijn om van alle culturele groepen achtergrondkennis te hebben.In één van de interviews gaven de professionals daarom de voorkeur <strong>aan</strong>achtergrondkennis over in ieder geval de grootste etnische groepen inNederland: Antillianen, Surinamers, Marokkanen en Turken. Wanneerprogrammamakers een interventie willen <strong>aan</strong>passen voor een specifiekeetnische groep, bijvoorbeeld doordat een groot gedeelte van de doelgroepdezelfde etnische achtergrond heeft, zouden zowel de ervaringen van de oudersuit deze groep als de ervaringen van de professionals die werken met dezegroep specifiek onderzocht moeten worden.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 30 / 315 LiteratuurlijstBernal, G., Bonilla1, J. & Bellido, C. (1995). Ecological validity and cultural sensitivityfor outcome research: Issues for the cultural adaptation and development ofpsychosocial treatments with Hispanics. Journal of Abnormal Child Psychology, 23, 67-82.Blokland, G. (2002). Pedagogische advisering <strong>aan</strong> <strong>allochtone</strong> ouders : notitie enverslag OPEN SPACE bijeenkomst 17 januari 2002. Utrecht : NIZW.Daal, M. (2004). Mi tesoro : rapportage opvoedingsondersteuning <strong>aan</strong> Antilli<strong>aan</strong>se<strong>gezinnen</strong> in Zuid-Holland en Haaglanden. Gouda : JSO expertisecentrum voor jeugd,samenleving en opvoeding.Domenech-Rodriguez, M. & Wieling, E. (2005). Developing Culturally Appropriate,Evidence-Based Treatments for Interventions With Ethnic Minority Populations. In:Rastogi, M., & Wieling, E. (Eds). (2005). Voices of color: First-person accounts ofethnic minority therapists. Thousand Oaks, CA: Sage, 313-333.Edens, J.F. (1997). Home visitation Programs with ethnic minority families: culturalissues in parent consultation. Journal of Educational and Psychological Consultation,8, 373-383.McCurdy, K., Gannon, R.A. & Daro, D. (2003). Participation patterns in home basedfamily support programs: ethnic variations. Family Relations, 52, 3-11.Márquez, E. (2002). Priorities for Reducing Health Disparities. The National Instituteof Mental Health (NIMH). 6th Annual Research Roundtable.Nieuwhof, A. (2002). We doen het gewoon samen! : effectieveopvoedingsondersteuning voor <strong>allochtone</strong> ouders. Gouda: S&O stichting vooropvoedingsondersteuning.Öry, F.G. (2003). Toegankelijkheid van de Ouder- en Kindzorg voor Marokk<strong>aan</strong>se enTurkse <strong>gezinnen</strong>. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid.Pels, T. (1998). Opvoeding van Marokk<strong>aan</strong>se <strong>gezinnen</strong> in Nederland. De creatie vaneen nieuw best<strong>aan</strong>. Assen: Van Gorcum.Pels, T., & Distelbrink, M. (2000). <strong>Opvoedingsondersteuning</strong>: vraag en <strong>aan</strong>bod. In T.pels (Ed.), Opvoeding en integratie. Assen: Van Gorcum, 172-204.Rapoport, D. & O’Brien-Strain, M. (2001). In-Home Visitation Programs: A Review OfThe Literature. The SPHERE Institute, 45-47.Wayman, K.I. & Lynch, E.W. (1991). Home-based early childhood services: culturalsensitivity in a family system approach. Topics in Early Childhood Special Education,10, 56-75.


TNO-rapport | KvL/JPB/2006/064 31 / 31Zwaard van der, J. & Pannebakker, M. (1997). Pedagogische advisering <strong>aan</strong>Marokk<strong>aan</strong>se ouders : drempels en kansen. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg enWelzijn (NIZW).

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!