Stromingen-JRG19nr1 - Nederlandse Hydrologische Vereniging
Stromingen-JRG19nr1 - Nederlandse Hydrologische Vereniging Stromingen-JRG19nr1 - Nederlandse Hydrologische Vereniging
CriteriaEr bestaan ontwerpregels voor de aanleg van drainage. De bekendste is dat bij eenconstant veronderstelde afvoer van 7 mm/d de grondwaterstandsdiepte midden tussende drains bij akkerbouw 50 cm is. Met dit criterium kan, bij een gekozen draindiepte,de gewenste drainafstand worden berekend met de formule van Hooghoudt (zie kader),mits de verzadigde doorlatendheden boven en onder drain en de dikte van de equivalentlaagbekend zijn.Vergelijking van HooghoudtDe vergelijking van Hooghoudt voor een stationaire grondwaterstroming naar slootof drain luidt:q d =8k 2 dm 0 + 8k 1 D 1 m 0L 2; m 0 ≤ droogleggingwaarin q d is afvoer per eenheid van oppervlak (hierna aangeduid als afvoerintensiteit)(m/d), gelijk aan de grondwateraanvulling, R N , (indien geen kwel of wegzijging),k 1 en k 2 is verzadigde, horizontale doorlatendheid van de grond boven resp. onderdrainniveau (m/d), D 1 is gemiddelde dikte watervoerende laag boven drainniveau,D 2 is dikte watervoerende laag beneden drainniveau (m), L is drainafstand (m)en d is de dikte van de equivalentlaag (m). Voor de berekening van deze diktezijn tabellen en formules beschikbaar (zie bijvoorbeeld het CultuurtechnischVademecum, 1988). De breedte van drain of sloot is daarbij verwaarloosd.Onderstaande afbeelding geeft een schematisch overzicht.Variabelen in de vergelijking van Hooghoudt22STROMINGEN 19 (2013), NUMMER 1
Voor de optimale draindiepte bestaan normen zoals bijvoorbeeld zijn vermeld in hetCultuurtechnisch Vademecum van 1988 (Tabel 4.1.3; blz. 526). Voor bodemtypen zoalsin Polder De Noordplas is dit circa 110 à 120 cm. In de praktijk wordt minimaal 120 cmaangehouden.Het polderpeil is min of meer volgend op de gewenste draindiepte. Dat betekent dat hetgewenste zomerpeil in termen van drooglegging minimaal 130 cm is.Een peilverhoging resulteert in deze polder in een ondiepere ligging van de drainage,met mogelijk een verslechtering van de waterhuishoudkundige toestand vanlandbouwpercelen. Maar hoe karakteriseer je die toestand? Daarbij is ‘klassieke’ kennisonontbeerlijk.Klassieke kennisDe waterhuishoudkundige toestand van een gedraineerd landbouwperceel kan opverschillende manieren worden gekarakteriseerd:1. Voldoet de drainagesituatie aan het stationair drainagecriterium: de reeds genoemde7 mm/d afvoer bij 50 cm ontwateringsdiepte midden tussen de drains?2. Voldoet de drainagesituatie aan het niet-stationair drainagecriterium: gemiddeldéén keer per jaar wordt de grondwaterstand van 25 cm-mv onderschreden(komt ondieper)?3. De combinatie van draindiepte en drainage-intensiteit.4. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en Gemiddeld Laagste Grondwaterstand(GLG), waarmee ook de grondwatertrap (Gt) kan worden bepaald.5. Het aantal werkbare dagen in voor- en najaar.6. De Som van de Overschrijdingswaarden van een bepaald niveau (SOW-x waarde).Ad 1) Bij de aanleg van de drainage wordt impliciet of expliciet de drainafstand zodaniggekozen dat wordt voldaan aan dit criterium.Ad 2) Wesseling (1969) heeft in één van zijn mooiste publicaties beschreven dattoepassing van het stationair criterium niet leidt tot dezelfde waterhuishoudkundigesituatie in termen van grondwaterstand in verschillende gronden. Hij hanteert eenniet-stationair criterium: een grondwaterstand van 25 cm-mv die gemiddeld één keerper jaar wordt bereikt of onderschreden (ondieper wordt). Vergelijking met hetstationair criterium laat zien dat gronden met weinig berging een strenger stationaircriterium nodig hebben dan gronden met veel berging. Het omslagpunt is ongeveerbij een bergingsfactor van 0,05. Aangezien te verwachten is dat ondiepere drainage zalleiden tot een grondwaterstandsverhoging en de bergingsfactor, p, een functie is vande grondwaterstand leidt verondieping tot een grotere reductie van de drainafstanddan volgt uit het stationair criterium.Wij zochten het effect van het gebruik van het niet-stationair criterium uit, waarbij wede onderstaande formule uit genoemde publicatie gebruikten:q/m 0 = c.p -0,6 (1)STROMINGEN 19 (2013), NUMMER 1 23
- Page 3 and 4: RedactioneelDe kans dat u een hydro
- Page 5 and 6: Alle meerlaagsoplossingenvan Gijs B
- Page 7 and 8: Het was ook geweldig om te zien hoe
- Page 9 and 10: laag. Als we de weerstand van de on
- Page 11 and 12: zodat(21)Let op het verschil tussen
- Page 13 and 14: weergegeven. De oplossingen worden
- Page 15 and 16: 710:28 Meerdere aquifers die op x=b
- Page 17 and 18: GNU Octave (verder kortweg: Octave)
- Page 19 and 20: Is peilverhoging in eenkleipolder a
- Page 21: Afbeelding 2: De bodemkaart van Pol
- Page 25 and 26: Het voorjaar is gedefinieerd als de
- Page 27 and 28: tussen de gemiddelde hoogte van de
- Page 29 and 30: Afbeelding 3: De grondwaterstanden
- Page 31 and 32: Om te toetsen of in dergelijke situ
- Page 33 and 34: Voor waterschappen is niet de maatg
- Page 35 and 36: Methode berekenen onzekerheidin wat
- Page 37 and 38: De onzekerheid in de invoer van een
- Page 39 and 40: Aan de slag met BOWA!Voor de beheer
- Page 41 and 42: Proefschrift ‘Spatial prediction
- Page 43 and 44: een belangrijke bron van onzekerhei
- Page 45 and 46: Opinie:Fouten bij grondwaterstandwa
- Page 47 and 48: Afbeelding 1: Stromingspatroon in e
- Page 49 and 50: dan in droge situaties. Bij eenzelf
- Page 51 and 52: Neerslag- enverdampingsgegevens nu
- Page 53 and 54: ICW-nota’sdigitaal beschikbaarHet
- Page 55 and 56: De WaterSchadeSchatterDe afgelopen
- Page 57 and 58: Verslag:Modelling contest HupselWan
- Page 59 and 60: ‘problematisch’ met 10 dagen pe
- Page 61 and 62: Volgende onderwerp: zijn de juiste
- Page 63 and 64: Netwerk Land en Water‘Nieuwe wege
- Page 65 and 66: opstuwing. Deze opeenvolging van fa
- Page 67 and 68: O Kunnen sociale media worden gebru
- Page 69 and 70: NHV Voorjaarsbijeenkomst 2012:Hydro
- Page 71 and 72: Wim onderstreepte dit van harte en
Voor de optimale draindiepte bestaan normen zoals bijvoorbeeld zijn vermeld in hetCultuurtechnisch Vademecum van 1988 (Tabel 4.1.3; blz. 526). Voor bodemtypen zoalsin Polder De Noordplas is dit circa 110 à 120 cm. In de praktijk wordt minimaal 120 cmaangehouden.Het polderpeil is min of meer volgend op de gewenste draindiepte. Dat betekent dat hetgewenste zomerpeil in termen van drooglegging minimaal 130 cm is.Een peilverhoging resulteert in deze polder in een ondiepere ligging van de drainage,met mogelijk een verslechtering van de waterhuishoudkundige toestand vanlandbouwpercelen. Maar hoe karakteriseer je die toestand? Daarbij is ‘klassieke’ kennisonontbeerlijk.Klassieke kennisDe waterhuishoudkundige toestand van een gedraineerd landbouwperceel kan opverschillende manieren worden gekarakteriseerd:1. Voldoet de drainagesituatie aan het stationair drainagecriterium: de reeds genoemde7 mm/d afvoer bij 50 cm ontwateringsdiepte midden tussen de drains?2. Voldoet de drainagesituatie aan het niet-stationair drainagecriterium: gemiddeldéén keer per jaar wordt de grondwaterstand van 25 cm-mv onderschreden(komt ondieper)?3. De combinatie van draindiepte en drainage-intensiteit.4. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en Gemiddeld Laagste Grondwaterstand(GLG), waarmee ook de grondwatertrap (Gt) kan worden bepaald.5. Het aantal werkbare dagen in voor- en najaar.6. De Som van de Overschrijdingswaarden van een bepaald niveau (SOW-x waarde).Ad 1) Bij de aanleg van de drainage wordt impliciet of expliciet de drainafstand zodaniggekozen dat wordt voldaan aan dit criterium.Ad 2) Wesseling (1969) heeft in één van zijn mooiste publicaties beschreven dattoepassing van het stationair criterium niet leidt tot dezelfde waterhuishoudkundigesituatie in termen van grondwaterstand in verschillende gronden. Hij hanteert eenniet-stationair criterium: een grondwaterstand van 25 cm-mv die gemiddeld één keerper jaar wordt bereikt of onderschreden (ondieper wordt). Vergelijking met hetstationair criterium laat zien dat gronden met weinig berging een strenger stationaircriterium nodig hebben dan gronden met veel berging. Het omslagpunt is ongeveerbij een bergingsfactor van 0,05. Aangezien te verwachten is dat ondiepere drainage zalleiden tot een grondwaterstandsverhoging en de bergingsfactor, p, een functie is vande grondwaterstand leidt verondieping tot een grotere reductie van de drainafstanddan volgt uit het stationair criterium.Wij zochten het effect van het gebruik van het niet-stationair criterium uit, waarbij wede onderstaande formule uit genoemde publicatie gebruikten:q/m 0 = c.p -0,6 (1)STROMINGEN 19 (2013), NUMMER 1 23