12.07.2015 Views

Mei - Historische Kring Haaksbergen

Mei - Historische Kring Haaksbergen

Mei - Historische Kring Haaksbergen

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

12e JAARGANG NO. 2 MEI 1979 Verschijnt 4 keer per jaarORGAAN VAN DEHISTORISCHE KRING HAAKSBERGEN


Acid HoksebargeREDAKTIE:W. E. ten Aabroek J.Overbeeke J.VredenbergADMINISTRATIE:A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, <strong>Haaksbergen</strong>,Postrek. 2547699 t.n.v. Penningmeester <strong>Historische</strong> <strong>Kring</strong> <strong>Haaksbergen</strong>„Aold Hoksebarge" wordt toegezonden aan de leden van de „<strong>Historische</strong> <strong>Kring</strong> <strong>Haaksbergen</strong>".Zij betalen voor lidmaatschap en abonnement f 12,50 per jaar.Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met schriftelijketoestemming van de auteurs.Bestuur van de <strong>Historische</strong> <strong>Kring</strong> <strong>Haaksbergen</strong>i. Jordaan J.G.H.zn.J G. L. OverbeekeA. J TemminkB. Ë. AsbreukW. E. ten AsbroekMej. R. Brummelhuis,H. J. J. ten Hagen J.B. A Leusink J. F.Overbeek J,VredenbergBleekhuisie,VoorzitterFazantstraat 13SecretarisEibergsestaat 10BPostrekening 2547699PenningmeesterErve MeyerinkbroekVan Heemskerkstraat 11Dr. Ariënsstraat 8Mozartstraat 46Nachtegaalstraat 13Bevertstraat 14Weverstraat 167481 TT Haakbsergen tel. 74817481 BG <strong>Haaksbergen</strong> tel. 1634748! HN <strong>Haaksbergen</strong>7482 PN <strong>Haaksbergen</strong> tel. 05405-2147482 BS <strong>Haaksbergen</strong> tel. 47997481 JL Haaksbergsn tel. 35947 82 VD <strong>Haaksbergen</strong> tel. 35097481 AT <strong>Haaksbergen</strong> te!. 20237481 CX <strong>Haaksbergen</strong> tel. 15647481 JZ <strong>Haaksbergen</strong> tel. 2348


741HET WIEDENBROEKDe nieuwbouw van het Haaksbergse verpleegtehuis in de vroegere weideWiedenbroek aan de Enschedesestraat is een welkome gelegenheid om eens watmeer aandacht te schenken aan de familie Wiedenbroek, die in de vorige eeuw zijnstempel op de Haaksbergse gemeente gedrukt heeft. De Wiedenbroeks warennazaten van een Duits adellijk geslacht von Wydenbruck, dat af zou stammen vanOtto, graaf van Emsgau, die van 1100 tot 1118 vermeld w ordt en wiens zonenvoorkomen met de naam von Widenbruke, vermoedelijk omdat zij te Wiedenbruckten zuidoosten van Munster woonden, deze afstamming is thans niet meer tebewijzen, hoewel keizer Karel V bij decreet van 2 juni 1532 een Duitse vonWydenbruck bevestigde in zijn titel van Frei Edellierr en verklaarde, dat hijafstamde van de graven van Emsgau, die voorkomen sinds 965.De Duitse genealoog Fahne beschrijft het wapen van de Wiedenbroeks als volgt:„In blauw een rode met een gouden ster belegde dwa rsbalk met zowel bovenals onder deze dwarsbalk twee goudensterreri'. Volgens het Nederlandse adelboekis het wapen: „In azuur (blauw) een faas (dwarsbalk) van keel (rood) vergezeldvan vier 7-puntige sterren van zilver en beladen met een dergelijke ster". Desterren staan op één punt, dus met twee punten omhoog. Op grafzerken o.a.in de kerk van Diepenheim komen echter ook 8-puntige sterren voor. Het Wiedenbroeksewapen komt ook voor op een gebrandschilderd raam in de Pancratius -kerk, dat omstreeks 1850 door de familie geschonken is. Bij de vervaardigingheeft de glazenier zich echter vergist. Hij maakte geen blauw wapenschild met eenrode dwarsbalk, maar een geheel rood wapenschild.Te bewijzen is de rechtstreekse afstamming van de Haaksbergse Wiedenbroek svan Peter von Wydenbruck, die van 1540 tot 1614 leefde. Hij was gehuwd metElisabeth von Herde. Hun zoon Bernhard was hofrichter van Munster en trouwdemet de Munsterse burgemeestersdochter Elisabeth von Plönnies zu Ossenbeck.Bernhard overleed vermoedelijk in 1651. Drie dochters en vier zonen van ditechtpaar zijn met name bekend. Eén zoon, Hildebrand von Wydenbruck, kanseliervan Bentheim, huwde met Anna von Bockhorst en overleed in 1672. Ditechtpaar liet een dochter en twee zonen na. Eén van de zoons, Mathias Wilhelmgeheten, was kapitein in Munsterse dienst en verhuisde later naar Deventer, waarhij op 8 oktober 1697 in ondertrouw ging met jonkvrouwe Maria CatherinaMarckloff tot Ensinck. De jongelui trouwden op 5 november te Diepenheim,waar de bruid erfdochter op Ensink was, een adellijk huis een half uur oostelijkvan Diepenheim. Zij was een nazate van een Diepenheimse richtersfamilie.Dochter Gerdina van richter Bernard Peckedam huwde met diens opvolger richterPalick Marckloff tot Ensinck. Zij hadden twee zoons, Willem, opvolger op Ensink,en Adolf. Willem liet bij testament van 20 juni 1696 Ensink, de Horde en deBoschkamp en tienden uit Ensink, Kagelink, Kamphuis, Peckedam en Varenbrinkna aan zijn oomzegster Maria Catherina Marckloff, dochter v an Adolf, die inmiddelsal overleden was. Maria Catherina trouwde zoals vermeld met Mathias Wil -helm von Wydenbruck, die daardoor „heer" op Ensink werd. Zij overleed op 14januari 1704, waarna haar man op 4 oktober 1707 hertrouwde met Agnes


742Mechteld Haen uit Groenlo.Volgens de volkstelling van Diepenheim in 1748 woonde toen op Ensink de zoonuit het eerste huwelijk baron Bernardus Wilhelmus von Wiedenbroek samen metzijn zoon Willem en vier dienstboden. Bernardus Wilhelmus werd op 15 januari1699 gedoopt en overleed op 28 februari 1774. Hij was kapitein in dienst van dekeurvorst en bisschop van Keulen, Zoon Willem werd in 1739 geboren als buitenechtelijkkind van de huishoudster Maria Therink, die waarschijnlijk al in hetkraambed overleden is. Willem werd de stamvader van de Haaksbergse Wiedenbroeks.Hij huwde op 5 mei 1771 te <strong>Haaksbergen</strong> met Margaretha Buursink,gedoopt 19 december 1745 als dochter van Gerrit Wolterink genaamd Buursink(omdat hij op Groot Buursink te Buurse met de erfdochter Henrica Buursinkgetrouwd was) en diens derde vrouw Euphemia of Fenneke Waanders.Willem vanWiedenbroek werd in twee testamenten van 4 februari 1771 en 30 april 1773door zijn vader Bernardus Wilhelmus tot enig erfgenaam benoemd, kennelijkomdat hij moeilijkheden voor zijn onwettige zoon voorzag. Die kwamen dan ookprompt. Toen Bernardus Wilhelmus op 28 febrauari 1774 overleden was, werdende testamenten aangevallen door kinderen en nazaten uit het huwelijk van MathiasWilhelm van Wiedenbroek en Agnes Mechteld Haen. Zij begonnen op 28 decmbervan hetzelfde jaar een proces, waaraan pas op 12 juni 1783 door een vergelijk eeneinde kwam. Willem bleef daarbij in het bezit van de Diepnheimse bezittingen.Volgens de huwelijksvoorwaarden van 3 april 1771 zouden Willem W iedenbroeken Margaretha Buursink op Ensink gaan wonen. De moeder van de bruid gaf800 gulden en een uitzet mee. Op 29 mei 1781 kocht Willem, die ook WillemHerman genoemd werd, voor f. 1505,- een huis met tuin van de erfgenamen vanDerk te Lintelo (later kadaster nr


en organisatie werden ingevoerd, raakte hij zijn ambt kwijt. Waarschijnlijk fungeerdehij daarna enige tijd als notaris van Eibergen, maar op 5 januari 1813wendde hij zich tot de keizer van Frankrijk met het verzoek om benoemd teworden tot „keizerlijk notaris van Delden, waar hij al jaren praktiseerde en onderde mensen zeer bekend was". In 1814 volgde de benoeming toen Napoleoninmiddels van het toneel verdwenen was. Hoewel B.H.W. Wiedenbroek eigenlijknaar Delden had moeten verhuizen, bleef hij ondanks aandrang toch in <strong>Haaksbergen</strong>wonen, waar hij op 8 juli 1827 overleed. Voordien had hij het Wiedenbroekbezituitgebreid o.a. door aankopen op 10 januari 1805 en op 15 april 1807. Opeerstgenoemde datum kocht hij voor f. 1440,-- een pas herbouwd huis van E.M.Teerink-Rattink gelegen tussen de huizen van procureur J.H. Jordaan en H.<strong>Mei</strong>jerink (nu Markt 21 kadasternr. l 522). Op de tweede datum kocht hij van deerven J.T. Janson vier schepel land op het Seltkamp gelegen tussen de landerijenvan J. Onland en J .W. ter Hogt.Bij de eerste kadastrale opmeting van <strong>Haaksbergen</strong> in ca. 1825 werd de weduweW.H. Wiedenbroek-Buursink opgegeven als eigenaresse van de percelen:l 179Ingang Kruislandsingel bij Goorsestraat,l 495 t/m 497 Tuin tussen de woningen aan de Spoorstraat en de Braak entussen Ariënsstraat en weg naar parkeerplaats bij Rabo-bank,l 505 en 506 Woning Spoorstraat 21 met achterliggende tuin,l 1163Gedeelte van de ondergrond van LourdeskerkDe weduwe van B.H.W . W iedenbroek was eigenaresse van depercelen:l 29Gedeelte van het Kruisland bij hoek te Vaarwerkstraat enKruislandsingel.180 Ingang Kruislandsingel bij Goorsestraat,213 en 215 Twee stukken bouwland in de Pas, ongeveer ter plaatse vanOdink en Koenderink,411 Thans R.K. kerkhof en de Stiepel aan de Enschedesestraat,522 Woning, thans bibliotheek Markt 21,525 en 526 Woning en achterliggende tuin direct naast schoenhandelKonings Markt 19, nu gedeelte R.K. pastorie,579 t/m 581 Thans de Bron, Hibbertstraat 8 met tuin erachter,688 en 689 Thans huis nr. 5 aan de Brink met achterliggende tuin,884 Land op de Honesch tegenover Edelenbos' Vishandel. Laterheette dit land ook wel ,,Sloot ziene weide", gedeeltelijkstaat het Saalmerink erop,1162 Gedeelte van de ondergrond van de Lourdeskerk.Uit de zgn. klapper op de huisnummers van 1850 blijkt, dat de woning Spoorstraat21 toen niet meer van een Wiedenbroek was. Ofschoon overleden werdde weduwe Wiedenbroek-Tellegen nog vermeld als eigenaresse van het huis Hibbertstraat8, haar dochter Theodora Euphemia was eigenaresse van de woningMarkt 21 en haar dochter Johanna Wilhelmina Christina van het huis Brink 5en het nu verdwenen huis direct naast schoenhandel Konings. Dit laatste huis743


744werd daarna verworven door bakker Johannes Antonius ten Asbroek, die het op3 september 1886 aan het R.K. bestuur van de St. Pancratius verkocht. Het huiswas toen juist afgebroken. Voor het 780 m2 grote terrein werd f. 780,-- betaald.De woning en tuin Markt 21 werd op 14 maart 1892 door de Wiedenbroeks aanhetzelfde kerkbestuur verkocht voor f. 3300,-. Op het 600 m2 grote terrein werddoor het kerkbestuur later een catechismuskamer gebouwd.Behalve enkele doodgeboren of zeer jong overleden kinderen had het echtpaarWiedenbroek-1 ellegen volgende kinderen:1. Anastasia Maria Elisabeth, geboren 23 januari 1810, in 1833 gehuwd met deEnschedese koopman Gerhardus Hermanus Brandligt,2. Theodora Euphemia, geboren op 25 april 1812, in 1852 gehuwd met Johanneste Winkel, hoofd van een lagere school,3. Wilhelmus Johannes Christianus, geboren 22 februari 1817, ongehuwd o verleden als arts te Raalte op 28 oktober 1898,4. Martinus Reinoldus Antonius Gerhardus, geboren 16 maart 1819, in 1847gehuwd met Gezina Vluttert, zonder kinderen na te laten overleden op heterve Wiedenbroek onder Diepenheim op 15 november 1885, waarna de boerderij vererfde aan een nicht Vluttert, en haar man H.J. Brummelaar,5. Johanna Wilhelmina Christina, geboren 11 juni 1824, ongehuwd overledente Raalte op 21 januari 1910.De arts W.J.C. Wiedenbroek en zijn jongste zuster J.W.C. Wiedenbroek haddenenkele maanden voor het overlijden van de eerste op 11 augustus 1898 doornotaris W.T.J .G. Osse te Raalte testamenten laten maken. Enige erfgenaam washun achterneef F.R.C. Eijsink, hotelier in de Moriaan te <strong>Haaksbergen</strong>. Behalvelegaten van verschillende grootte voor enkele tientallen familieleden kregen ookde R.K. kerken en armen van <strong>Haaksbergen</strong> en Raalte, de armen van Dalmsholteen de missies van Afrika en China belangrijke legaten. Het legaat aan het R.K.kerkbestuur van <strong>Haaksbergen</strong> was bedoeld ,,om daar een tehuis voor arme oudevrouwen en mannen en zo mogelijk een bewaarschool te stichten". Voor hetlaatste doel was door mej. J.W.C. Wiedenbroek reeds op 26 april 1901 een 6650n2 groot terrein tussen de gemeentelijk begraafplaats aan de Enschedesestraaten het zgn. wandelpad (thans ongeveeer Benninkstraat) geschonken. De waardevan de grond werd vastgesteld op f. 1500,- maar in plaats van de koopsom tevoldoen mocht de kerk volstaan met de schenkster een lijfrente van f. 30, -per jaar te geven. De voordelen van de donatie moesten gebruikt worden voor„een fonds ter oprichting van een katholieke bewaarschool". Overeenkomstigde wens van de schenkster werd een gedeelte van het terrein ingericht als „begraafplaatsvoor bijzondere graven". Bedoeld waren waarschijnlijk „duurdere"graven voor R.K. ingezetenen. Op de rest van het terrein werd in 1937 eenlandbouwhuishoudschool, thans de Stiepel gebouwd.Toen pastoor A. Wienholts in 1911 pastoor van <strong>Haaksbergen</strong> werd, trof hij hetlegaat aan, dat hoofdzakelijk uit Russische en Oostenrijke effecten bestond. Opgerichtwerd toen de Wiedenbroekstichting met als doelstelling de exploitatievan een tehuis voor ouden van dagen en een bewaarschool. De school werd ge-


vestigd in de catechismuskamer Markt 21. Om de bouw van een tehuis voorbejaarden te realiseren werden langs de zuidzijde van de Braak op 14 maart1913 twee stukken bouwland gekocht en wel 1190 m2 van Hermanus PetrusLeurink voor f. 1900,-- en 2130 m2 van de firma S. Frankenhuis en Zn. voorf. 2600,--. Op 8 oktober van hetzelfde jaar kocht men nog 100 m2 van de R.K.Arbeidersvereniging St. Joseph voor f. 225,-. Inmiddels was de bouw al zo vergevorderd, dat het tehuis op 11 november 1913 in gebruik genomen kon worden.Het kreeg de naam St. Antoniusgesticht. Het verleende niet alleen onderdak aan„arme" ouden van dagen maar ook aan enkele zieken. Daarmee was de grondslaggelegd voor een Haaksbergs ziekenhuis. Voor de financiering had men de ontvangeneffecten te gelde moeten maken. Dit gebeurde nog precies op tijd want in deeerste wereldoorlog, die in 1914 uitbrak zouden ze volkomen waardeloos worden.In de jaren tussen beide wereldoorlogen kwam het accent van St. Antoniussteeds meer op ziekenzorg te liggen. Om het ziekenhuis in de toekomst te kunnenuitbreiden werden nog enkele percelen aan de Braak gekocht o.a. van de brievenbestellersH.W. Busschers en G.J. Ottink, de R.K. Werkliedenvereniging St. Josephde arts W. Prins en B.J. Busschers, waardoor het ziekenhuisterrein direct na detweede wereldoorlog 6815 m2 groot was. De grote uitbreiding van gebouwenkwam echter pas in de zestiger jaren, toen besloten werd het ziekenhuis te veranderenin een verpleegtehuis en revalidatiecentrum St. Antonius. Daartoe werdendoor N.V. De Groot's Houtbouw te Vroomshoop verschillende geprefabriceerdegebouwen geplaatst, die in 1966 gereed kwamen. Deze noodgebouwen zullenstraks verlaten kunnen worden, wanneer de nieuwbouw in de weide „Wiedenbroek"gereed zal zijn. Helaas is juist van deze weide thans niet na te gaan, wanneerde Wiedenbroeks deze grond verkregen hebben en evenmin hoelang zeeigenaar gebleven zijn. In 1852 werd de gemeenschappelijke veldgrond van demarke <strong>Haaksbergen</strong> verdeeld onder gewaarde en ongewaarde ingezetenen van hetdorp (zie Historie van <strong>Haaksbergen</strong> deel II blz. 117 e.v.).Omdat de weide tot deze grond behoorde, is het zeer aannemelijk, dat de Wiedenbroekstoen eigenaar geworden zijn. In ieder geval was de koopprijs geen bezwaar,want deze was maar f. 8,-- per bunder.Het is daarom zinvol de herinnering aan de familie Wiedenbroek levend te houdendoor de naam WIEDENBROEK, die vroeger op het toegangshek van de weidestond, thans aan het nieuwe verpleegtehuis te geven.745VERENIGINGSNIEUWSW.E. ten AsbroekOp de tweede avond van het winterprogramma van onze kring deed de natuur zijnbest de leden in een winterse sfeer te brengen. Het was buiten glad en er lagsneeuw. Vermoedelijk was dat de oorzaak, dat er op 15 januari 1979 slechts plm.50 mensen naar Hotel Morsinkhof te <strong>Haaksbergen</strong> gekomen waren om te luisterennaar de heer H. Hagens van het Rijksmuseum Twente. De heer Hagens verteldevan oude Twentse boerderijen. Daarbij werden verschillende dia's getoond, diede schoonheid van deze op prachtige wijze lieten zien. Afgezien van het voor dekring ongewoon lage bezoekersaantal was het een zeer geslaagde avond..


746DE TAAL VAN HAAKSBERGEN (XLII)DE GEDICHTEN VAN BERGHEGE (11)v /De meesten van onze lezers zullen wel eens gehoord of gelezen hebben van deLorelei, de bekende rots aan de Rijn bij Bingen. Heine heeft er een heel bekendgedicht over gemaakt met de beginregel „Ich weisz nicht was soll es bedeuten...".Het handelt over een schone jonkvrouw, die boven op de rots zit te zingen en deschippers dermate boeit, dat ze schip en roer vergeten en op de rots te pletterslaan. Welnu, Berghege heeft ook een dergelijk gedicht geschreven in balladevorm.We zouden dus kunnen spreken van de „Hoksebargse Lorelei" al is de situeringen de entourage heel anders dan bij Heine. Verder doet het gedicht ook denkenaan de oude volksverhalen over dwaallichten, „haemannekes" en witte wieven,waarin argeloze voorbijgangers naar een bepaalde plaats werden gelokt en danvoor eeuwig verloren gingen. Ook kennen we uit de Oudheid het verhaal van deSirenen, die al zingend zeelieden in het ongeluk stortten.Hoe het zij, Berghege heeft er weer een juweel van een gedicht van gemaakt, dat -we herhalen het nog eens - opnieuw zijn gave en meesterlijke verstechniek toont.Een techniek, die niet meer van deze tijd is; tegenwoordig gebruikt men vrijeritmen en rijmloze verzen. De moderne poëzie kan men haast geen gebonden taalmeer noemen, maar daar hoeft ze niet minder om te zijn! Tochmoetenwe steedsweer bewondering hebben voor Berghege, die de streektaal zo volledig naar zijnhand wist te zetten en er practisch alles mee kon doen. Voorbeelden had hij opdit terrein niet; het kwam alles uit hem zelf voort, wat hij op dit gebied pres -teerde. Zo ook in „De Haoltmeuje". de Hoksebargse Lorelei of de HoksebargseSirenenzang, al naar men wil:„Ik leep biej lechte maoneIn 't zommer is deur 't Brook,'k Was 't tweede deur egaone,Too zag 'k opens een spook. (De 3e regel is onsniet duidelijk; wat wordt met 't tweede bedoeld?)Et sloog miej in de beene,En 'k beven as een reet.Daor ston ik heel allene,Woo lange weet ik neet.'t Leep dree maol op en daleEn streuien glemmend gaoldEn zilver oet ne schaleDeur 't jonge eekenhaolt.De schale spronk in schaöre,En 't spook kwam op miej an.Steil stonden miej de heure,Zo groezen miej der van.(In schaöre is in scherven. Schaördegerei is aardewerk. En groezen miej is hetgriezelde mij. Ook: Et leep miej kaold aover de rugge)


En net trok veur de maoneEen schoer zo zwart as root.'k Dach: noe 's 't met miej edaone.Kaold worden 't miej in 't blood.(Een schoer is een bui, hier een donkere wolk)Too schodde 't witte laken't Op eenmaol van de hoed,En zonder 't an te rakenSpronk zo 't op ees der oet.(De hoed is het lichaam. Hee hef kaölte in de hoed is hij heeft kou gevat.Hee hef 't neet zuver in de hoed is hij is niet goed gezond.)En lachend ston een maekenVeur miej, zo hel en klaor,Een leef gevallig maekenMet bloomen in zien haor.(Gevallig is vriendelijk, blijmoedig. Zien haor is taalkundig verantwoord, omdatmaeken onzijdig is. In de streektaal gebruikt men overigens voor vrouwen enmeisjes vaak de voornaamwoorden hee, um en zien. In 't Nedersaksisch klinkt datheel gewoon, maar in 't Nederlands zou het wat lomp aandoen).En baoven op dat köpkenMet wangskes fris en roodZat hier en daor een knöpkenAs dauw, dat straolen schoot. (Wateen beeldend vermogen spreekt uit deze strofe!)'t leep lachend miej temeuteEn kek miej vrendlik an,Stot zacht miej an de veute,'t Wör miej zo vrömd daorvan.Zee nam met beide haendekesMiej bie de rechterhand,Too zag 'k eur witte taendekes,Wit as den snee op 't land.En ik was now al langeVeur 't deerntjen, dat daor ston,Heel niks gin spier meer bangeNow 'k 't good bekieken kon.Zee vroog miej um te zittenBiej eur an 'n aolen wal.- Zo wo'k der nog wal zittenA'k waorheid zeggen zal -Ik slooge onverwachensDen arm is um eur hen,Ik kussen onverdachensEur leeve beksken, enZee lae et blonde köpkenMiej tegen 't scholder an;747


748In 't haor elk dauwendröpkenDat wör der laevend van.(Onverdachens, zonder dat ze erop verdacht was. Ook het Nedersaksisch kankernachtig zijn. Schouder is in 't Nederlands mannelijk, maar in de streektaalkan het ook onzijdig zijn: et scholder. Vgl. et enkel, Ned. de enkel, et knee, deknie)Zee dee de eugskes dichteEn leet miej stil begaon;Op 't leef en fien gezichteZag ik twee kleurkes staon.Met 't mundeken half eslottenGaf zee miej kuskes weer;Eur ronde bosjes stottenBie 't aomen keer op keerMiej tegen 't kloppend harte,En 'k raken glad van streek,Wo langer ik daor zatteEn nao dat deerntjen keek.(Weer dat beeldend vermogen, 't is of we Heine of Eichendorff horen. Aömen isademen, ademhalen).Mer too op ees, daor kek zeMiej dreuvig lachend an,En oet elk eugsken strek zeNe stille traon vandan.Zee kussen miej de wange,En 'k veel in slaop op slag,En dreumen mooi en langeVan 't deerntjen tot den dag(Op slag is meteen, onmiddellijk).'k Wör wakker, en alleneLae 'k an den aolen wal;'k Heb nooit eur weer ezeene,Dee 'k nooit vergetten zalZo dee in 't bos dat beksken,Zee baod den bekkerrand;Too 'k drinken wol, sloog 't uckskenDen bekker oet de hand.Mer wee 't gelukt te drinken,Eerst is 't gelukke groot,Mer vindt dan deur verzinkenIn 't Brook nen wreeden dood.De dichter heeft geluk gehad. Ofschoon hij het niet plezierig vond, dat hem debeker uit de hand werd geslagen, is dit zijn redding geweest. Het „deerntjen"was blijkbaar met zijn lot begaan en heeft hem op 't laatste moment van drinkenafgehouden. In andere dergelijke verhalen, zoals de Lorelei, loopt het niet zogoed af.


Afgaande op dit gedicht zouden we Berghege een late nabloeier van de Romantiekkunnen noemen. Wat kwaliteit betreft kan deze ballade wedijveren met werk vanHeine, Hugo, Byron, Burns en anderen uit de eerste helft van de 19e eeuw. Almag Berghege dan in zekere zin een navolger zijn geweest, er klinkt ook in ditgedicht weer een specifiek Haaksbergs geluid, iets geheel eigens van hemzelf.J. VredenbergOPGRAVINGEN IN DE „MEIJ ERINKHOEK" TE ST. ISIDORUSHOEVEVan juni tot oktober 1978 is door J.F. Overbeek en ondergetekende bij tijd enwijle gewerkt aan enkele opgravingen in de <strong>Mei</strong>jerinkhoek. Hierbij werden devolgende objekten blootgelegd:1. Op het erve Eeftink van de familie Rupert oude gedempte grachten, die tevoorschijn kwamen bij het graven van kelders onder een nieuwe rundveestal.Daarbij vonden we een 25-tal inheemse kogelpotscherven, die we kunnen dateren tussen 800 en 1200 na Chr.2. Tien aardewerkscherven nabij enop een maiskuilvoerhoop op het erve Nijhuis,later Top genaamd, bewoners de familie Groot Breteler. Deze scherven warenvan latere datum nl. 11e - 15e eeuws inheemse scherven en Jacoba-goed.3. Zeer interessante scherven in de uiterste noordhoek van perceel sectie Bnr. 395 behorende bij het erve Rikkerink, bewoners de familie Hoestee enwel een grote randscherf Badorf aardewerk, import uit Duitsland (omgevingKeulen), datering 800-1000 na Chr. In Twente is aardewerk van deze groottenog niet eerder gevonden. Verder een grote scherf Pingsdorf aardewerk 1000-1200 na Chr. Import uit Duitsland, omgeving Bonn. Ook dit aardewerk isinTwente nauwelijks eerder gevonden. Dan een stuk basaltlava afkomstig uithet Duitse Eifelgebergte. Ook vonden we bijna 300 scherven inheems aardewerkvan schalen en kogelpotten. Deze werden gedateerd 800-1000 na Chr. Afgaandeop de randscherven kwamen we aan een aantal van 27 verschillende schalen enpotten. Te voorschijn kwamen ook veel vrij gave tanden en nagenoeg geheel versteende beenderen van rundvee en varkens, al dan niet aangebakken leemklonten,meest geel en grijs maar soms ook rood van kleur en tenslotte vele tonnen ofkubieke meters zo U wilt, ijzerslakken , houtskool en as. Veel as had een rodekleur. Deze komt door het hoge ijzergehalte, dat na het bakken of verbra ndeneen rode kleur nalaat. De kleur vinden wij ook bij de baksteenindustrie.Klei of leem met een hoog ijzergehalte vormt rode bakstenen, daarentegen geefteen hoog kalkgehalte gele stenen.Graag willen wij bij objekt 3 wat langer stilstaan. Wat heeft zich zo'n 10 eeuwengeleden op het erve Rikkerink afgespeeld? Om hierop een betrouwbaar antwoordte kunnen geven hebben we deskundige hulp ingeroepen en Duitse en Nederlandselectuur nageslagen. We hebben hier te doen met een ijzerwinning en verwerkingsindustrievan onze voorouders, die ca. 1000 jaar geleden leefden d.w.z. 30-35generaties terug. Onze provinciale archeoloog drs. A.D. Verlinde heeft ons voortreffelijkgeholpen met de datering van het scherfmateriaal, waarvoor wij hemnogmaals onze dank uitspreken. Dit even vooraf.


750In het Heimatmuseum te Ramsdorf (Dld) 25 km achter Winterswijk troffen weeen maquette van een dergelijke „industrie" aan. In de Kreis Borken werd hetvolgende hierover geschreven:„De meest beduidende vondst uit het Karolingische tijdperk werd gedaan in 1935in Gemenkrüchling t.o. de Muggenburcht, de Hof Olbrink. Hier kon toen eengesloten werkplaats uitgegraven worden van 12 bij 5 1/2 meter. De haardstedewas in het midden. In de as werden kogelpotscherven aangetroffen. Opvallend wasde sterke donkere verkleuring van de vloer achter het aan de rivier gelegen gedeeltevan het huis. Daar vond men een half hoefijzer, twee speerpunten, meerdereverroeste degens en geslagen spijkers. Zes meter oostwaarts lag een put, waarvande houtbetimmering zich door de hoge waterstand zeer goed gehouden had. Deput had een wijdte van 1,60 m en een diepte van 2,50 m. Op de bodem lagenscherven uit de Karolingische tijd. Van de put leidde een weg vanboomstammetjes over de oeverhelling naar een verzameling ijzersmeltovens,waarvan er vijf onderzocht konden worden. De ovenbodem bestond uit in leemgelegde veld-keitjes. Leem was ook gebuikt voor de nog staande oven wand; deleem was daar door de hitte steenrood gebrand. Binnenin lagen ijzerslakken,houtskool, kalk en de ingestorte wandbekleding. Eén oven vertoonde nog eenluchtgang waardoor met behulp van een eenvoudige blaasbalg of waaier vroegeronderwind geblazen werd om de nodige hitte te krijgen. Als grondstof werd fijngeklopt ijzeroer gebruikt met een ijzergehalte van rond de 30 pet. Als in dekleine oven met een diameter van 75 cm en een hoogte van 60-80 cm detemperatuur hoog genoeg geworden was, werd het erts een schuimende vloeibaremassa; het slak liet men afvloeien. Het zachte ijzer haalde men uit de intussenopengeslagen kap, waarna men onder afkoeling de rest van de slak weghamerdeen hakte, zodat bruikbaar ijzer overbleef voor verdere bewerking. Bijgaande schetsgeeft een beeld van deze werkplaats."In Apeldoorn vindt men het Historisch Museum Moerman, waar ook veel te zienis op het gebied van de ijzerwinning, een nijverheid, die voor 1200 op de Veluweveel voorkwam. Grote slakkenhopen vindt men bij (Jengelen, Spelderholt enLoenen. Middenin Loenen op de Veluwe, Hoofdweg 26, ligt een garage metde naam „Ijzerenberg" misschien wel genoemd naar de grootste slakkenhoopvan Nederland, die daar ooit gevonden is. Door wijlen Moerman, naar wie het


museum genoemd is, is veel studie gemaakt op het gebied van de Nederlandsevroegere ijzerindustrie en gepubliceerd in de Bijdragen en mededelingen van Gelre.Hij schrijft dan tussen 1957 en 1971 o.a. het volgende:„Het begin van de smeedijzerindustrie in ons land is niet bekend. Het einde vandeze industrie komt plotseling omstreeks 1200 na Chr. De duur ervan is zekerverschillende eeuwen. Het smeltpunt van de slakken, die uit de oven wegvloeien,ligt tussen 1100 en 1200 gr.C. De overblijvende sponsachtige substantie vansmeedijzer noemt men wolf. Deze wolf werd gedeeltelijk direct op een grote keitot oorlogstuig, speren, lansen, pijlpunten of tot meer nuttige voorwerpen alsbijlen, schoppen, muurankers etc. gesmeed. Een ander deel werd tot baren751


752gehamerd en dan als onbewerkt produkt verhandeld. Het smeltpunt van gietijzerligt op 1530 gr. C Het bereiden hiervan kwam pas in de 18e eeuw tot ontwikkeling.1 m3 Ijzer liet 2,6 m3 slak na. Centra van de oude smeedijzerindustriewaren de Veluwe, Montferland en Zuid Limburg."Keren wij weer terug naar het erve Rikkerink. Toen wij op die bewuste dag injuni daar een kijkje namen bij een kuilvoerhoop van voorgedroogd gras, sprakde eigenaar Hoestee: „Dit is de eerste en de laatste keer, dat ik hier een kuilvoerhoopmaak, allemaal stenen in de grond, die het plastic kapot maken". Wijwreven onze ogen uit toen we de stenen zagen. Het waren nl. helemaal geenstenen. In de kortste keren stonden we met handen vol oude scherven en zowerden we geconfronteerd met misschien wel de eerste industrie in de gemeente<strong>Haaksbergen</strong>. Onder een 40 tot 60 cm. dikke laag cultuurgrond is deze industriesteeds verborgen gebleven tot een graafmachine de kuilvoerhoop met zand bedekte.De sleuven in de grond ter weerszijden van de kuilvoerhoop zijn intensiefonderzocht met vorenvermeld resultaat. Door peilingen in de omgeving hebben wekunnen nagaan, dat we nauwelijks 10 pet. van het bewuste terrein onderzochthebben. Een juiste datering is daarom vooralsnog moeilijk, omdat waarschijnlijknog veel interessant materiaal in de schoot van moeder aarde verborgen ligt.Merkwaardig is het, dat deze vindplaats op minder dan 100 m afstand ligt van hetzgn. Hilligenstukke, het middelpunt van de <strong>Mei</strong>jerinkes.Voorophet Hilligenstukkestonden tot 1895 nog zware eiken, meerdere stammen op een stobbe. Naar allewaarschijnlijkheid dateert de naam Hilligenstukke (Hillig is heilig) al van voordekerstening. In die jaren werden op de middelpunten van de essen offers gebrachtaan de goden. De <strong>Mei</strong>jerinkes, die een zgn. flankes is, bezit een laag cultuurgrondter dikte van 1 tot 1,20 m. Hij is 1000 m lang en 200 tot 300 m breed. Langs denoordoostzijde van de es stroomt de Bolschersbeek, die vroeger Smitterij genoemdwerd 'naar het oude erve Smitterij nabij de Haaksbergse melkfabriek, waar dezebeek zijn oorsprong heeft. De beek voert o.a. het gezuiverde rioolwater van <strong>Haaksbergen</strong>af. Vooral langs deze beek komt hier in de buurt ook nu nog veel ijzeroervoor. Op bijgaande schets vindt U een overzicht van de vindplaatsen en naasteomgeving. Als U meer wilt weten over de genoemde oude erven, leest U dan s.v.p.De Historie van <strong>Haaksbergen</strong>, deel II, blz. 205 en volgende. Over de esgrondkan men lezen het Jaarboek Twente 1976, blz. 93 e.v.B.E. Asbreuk,erve <strong>Mei</strong>jerinkbroekDE WONINGEN ROND DE PIEPENBRINK (6)HUIS NR. 93 ANadere bestudering van de gerichtsprotocollen e.d. heeft uitgewezen, dat hetpand nr. 93 A nooit als woning gefungeerd heeft. In het testament van 13 juli1661 van Hille, weduwe van Hendrik ter Horst, wordt beschreven dat haar zoonDerk Lukassen ter Horst het „achterhuisje" in eigendom mag behouden. Hieruitwerd geconcludeerd, dat pand 93 A toen aanwezig was, abusievelijk naar nu geblekenis. Dit achterhuisje wordt in het testament van Hendrik ter Horst d.d.28 juli 1650 genoemd als „de voorkamer". Deze gaat, met nog meer, naar delangstlevende d.w.z. naar zijn vrouw Hille, die het zoals boven vermeld later


nalaat aan haar zoon Derk. Uit het testament van Hendrik ter Horst blijkt, datnaast het huis met zijn voorkamer er geen andere behuizing aanwezig was.Uit de verkoopakte van huis nr. 93 d.d. 25 februari 1751 blijkt, dat genoemdpand ligt „langs de schure" van J.H. ter Horst. Ook in de volkstelling van 1830noch in de klapper op de huisnummers van 1840/50 is er sprake van bewoning.HUIS NR. 94Zie ook Aold Hoksebarge, jaargang VII, pagina 431, waar dit huis reeds besprokenwerd in de artikelenreeks Assinkkamp. Dit pand bestond reeds vóór 1628, maarhet is niet bekend wie er toen woonde. Op 29 september 1628 verkopen WillemBargerink en zijn vrouw Jenneke (Assink) hun ,,frei eigene unbekummerdehuesz end hoff" gelegen in het dorp <strong>Haaksbergen</strong> tussen „Jacob ten Dornbusz(87) ende Johan tho Linteloes hoven (86)" enerzijds en tussen Jan Hubertz(98) behuizinge en grond, schietend met één eind aan de kerksteeg. Koper waszijn zwager Swier te Lintelo, gehuwd met Mette Bargerink, weduwe van HendrikVesterink. Uit de akte blijkt tevens dat een kerksteeg liep tussen de panden87 en 88, in rechte lijn lopend vanaf de toreningang naar de Werfheegde envandaar naar Holthuizen en Brammelo.A. SWIER TE LINTELO, gehuwd ca. 1625 met METTE BARGERINKB. ARENT TE LINTELO, gehuwd vóór 1667 met GEESKEN BOUWMEESTERGerichtsprotocollen:1667, 6 juli Arent Swiersen te Lintelo en huisvrouw Geesken Bouwmeesterlenen van de mulder Jan Olthof en vrouw f. 100,-.1691,29 okt. Arent te Lintelo en zijn vrouw Geese Bouwmeester zijn schuldigaan Tonnis ter Hofstede en vrouw Webbe Homolle 300 daalderdie zij reeds lange jaren verren ten. Onderpand huis en hof.Kinderen uit dit huwelijk waren:1. Berent te Lintelo, gehuwd 1699 18/3 met Aaltje te Lintelo, dochter vanwijlen Lambert (dorp), hertrouwd 1703 16/12 met Aaltje ten Hagen, dochtervan Claas (Langelo) en voor de derde keer gehuwd 1705, juli, met GeertjeRikkerink, dochter van Harmen (Bentelo).2. Grietje te Lintelo, gehuwd 1691 15/2 met Berend Thye uit Bentelo, weduwnaar.3. HENDRIK TE LINTELO, zie C.4. Jenneken te Lintelo, gehuwd 1707 6/3 met Harmen Wissink, zoon v«m Thijs.753C. HENDRIK TE LINTELO, gehuwd <strong>Haaksbergen</strong> 1707 6/2 met AALTJEGIJSBERTSuit Boekelo.Verpondingsregister 1720: Hendrik Swiers te Lintelo, 1 gld. 2 st. 4 penn.


754D HARMEN SWIERS TE LINTELO, zoon van Hendrik, huwde op 22 juni1738 met HARMINA GEELEN uit Bentelo en hertrouwde 27 februari 1761met ALEIDA TEMMINK van de Hones.Harmen verkocht op 2 april 1740 huis annex hof in de Pijpenbrink aan BerendLangezaal en vrouw. Op 16 mei 1740 loste Harmen de hypotheek af, die zijngrootvader op 29 oktober 1691 had gegeven. Overigens vond de overdracht vanhet huis pas plaats op 15 juni 1742, nadat Berend Langezaal en vrouw EnneEsselink f. 436,-- leenden van de N.H. diaconie.E. BEREND LANGEZAAL, zoon van Berend, gehuwd te Vreden, ondertrouwdte <strong>Haaksbergen</strong> 1729 11/12 met ENNEKE ESSELINK, dochter van Hendrikonder Vreden, wonend te <strong>Haaksbergen</strong>.Volkstelling 1748: Molenrot: Berend Langezaal en vrouw en 2 kinderen boven10 jaar en zijn vader; woont daarbij in Jan Horstink en vrouw en schoonmoederen 2 kinderen onder 10 jaar, en 1 kind onder 10 jaar in de kost; nog woontdaarbij in de weduwe Reint Ottink en 1 kind onder de 10 jaar.F. JAN LANGEZAAL, zoon van Bernd, gehuwd 3 april 1762 met JANNABOUWMEESTER.Volgens een brouwersboek is de groeve van Jan Langezaal op 9 oktober 1789.Er wordt dan 3/4 ton bier verbruikt voor de prijs van 5 gld. en 5 stuiver.Het pand werd in 1795 bewoond door de weduwe Jan Langezaal, spinster, wiergezin totaal uit 4 personen bestond. .Het pand werd op 10 december 1799gerichtelijk verkocht voor f. 561,--aan procureur JAN HENDRIK JORDAAN.In 1830 waren de bewoners Isak Salomon Rosendaal, koopman, met vrouw ClaraPhilip en hun vijf kinderen. In 1840 woonden er Gerhardus Noordink en HendrikLeferink met hun gezinnen. In 1850 was de eigenaar JAN DINANT JORDAAN,notaris, zoon van de hiervoor vermelde Jan Hendrik. De bewoners waren toenJan Hendrik Leferink, metselaar, met zijn zuster en Christiaan Morssink, dagloner,met zijn gezin. Tussen 1860 en 1869 werden als bewoners vermeld Jan HendrikLeferink met zijn zuster, de familie Christiaan Morssink, het gezin van HendrikJan Revius en dat van Derk te Kiefte. In de jaren *870/79 waren de familiesChristiaan Morssink, Derk te Kiefte en Jan Vierdag de bewoners. In de volgendeperiode 1880/89 vinden we vermeld Christiaan Morssink, Jan Vierdag en koopmanLevi Franken met hun gezinnen. Jan Vierdag en koopman Levi Frankenwerden in 1891 nog vermeld. Kort nadien is het pand afgebrand en niet herbouwd.Op 30 december 1935 werd de ondergrond verkocht door WARMOLDPRINS, arts te <strong>Haaksbergen</strong>, gehuwd met WILHELMINA PETRONELLAJORDAAN, dochter van Jan Dinant. Koper van het 970 m2 grote terrein was deparochie van de H. Pancratius, die f. 4000,-- moest betalen. De grond werd bij depastorietuin gevoegd.J. Leusink - J .G.L. Overbeeke


HET VERLOOP VAN EEN SOLLICITATIE -PROCEDURE VOOR ORGANISTIn 1875 komt het college van kerkvoogden van de Nederlands hervormde kerk te<strong>Haaksbergen</strong> tot de overtuiging, dat er een „echte" organist benoemd moetworden, die tevens als muziekleraar in het dorp werkzaam kan zijn. Op 16oktober deelt de voorzitter mee, dat op de laatste oproeping van sollicitantenvoor de betrekking van organist brieven zijn binnengekomen van D. Knecht,J.F.J. Matens, Joh. F.de Jonge,J.Bleeker,J.Greidanus, J. Moria, P.J. Munten -dam,Chr. C. Oberman, C. Bestoen, J .L. Menneken, J. van 't Kruis en C. Schmidt-borne.Alle brieven worden voorgelezen en men besluit de nummers 2 t/m 5 uit te nodi -gen hun attesten van bekwaamheid en zedelijk gedrag voor 31 oktober a.s. in tezenden, zoals D. Knecht reeds had gedaan. De overigen zullen de gevraagdeinlichtingen gestuurd worden met de mededeling, dat wanneer zij na ontvangstvan deze mochten willen solliciteren, ook zij voor 31 oktober de gevraagdeattesten moesten inzenden.Op het eerste gezicht is er dus veel belangstelling voor de functie en met grotezorgvuldigheid en gedegenheid wordt te werk gegaan. Twee maand later is ervan de belangstelling van de candidaten al niet veel meer over, want op 18december 1875 lezen we in de notulen:„Vervolgens wordt medegedeeld, dat ook den sollicitant D. Knegt zich voor debetrekking van organist heeft teruggetrokken, zoodat alleen blijft te examinerenJ. Greidanus jr. Daarna begeeft men zich naar de kerk ter bijwoning van hetexamen. Nadat door den sollicitant Greidanus proeven zijn afgelegd van zijnorgel en pianospel, alsmede in de zangkunst wordt deze verzocht zich voor enigeoogenblikken uit de vergadering te willen verwijderen, waarna de heer Cramer(een bekende Deldense organist) als examinator, verslag uitbrengt over hetafgelegde examen, hierop neerkomende, dat ZWed. geen vrijheid vindt densollicitant voor de betrekking van organist alhier aan te bevelen. Den sollicitant, inde vergadering teruggekomen zijnde wordt hem te kennen gegeven, dat hembinnen betrekkelijk korten tijd het besluit van kerkvoogden schriftelijk zalworden medegedeeld (zo ging het dus toen ook al) en wordt hem tergemoetkoming der reiskosten f. 10,-- ter hand gesteld. Door den Heer Cramerwordt inmiddels den Heer Bleeker, organist te Markelo (die we ook al in heteerste rijtje namen tegenkwamen) sterk aanbevolen als een kundig organist,dientengevolge wordt besloten te beproeven dien Heer te bewegen naar debetrekking van organist alhier te solliciteren".Maar deze poging heeft geen succes want op 29 december 1875 blijkt ,,eenemissieve van den Heer J. Loffelt Bleeker, organist te Markelo te zijn binnengekomen,welke daarbij te kennen geeft na rijp beraad te hebben besloten voorde betrekking van organist te dezen gemeente te bedanken".Goede raad is dan duur, maar de heer F.J. Jordaan weet nog raad, schrijft hetcollege en sluit een afschrift bij van een brief van de heer W. Bruins, hulponder -wijzer te Blokzijl, die zich daarin aanmeldt als sollicitant voor de vacante betrek -king van organist. Na beraadslaging wordt besloten aan de sollicitant te berichten,dat kerkvoogden hem als organist willen benoemen op volgende voorwaarden:755


7561. Voor een jaar zonder het afleggen van een examen om hem bij bevondenvoldoende bekwaamheid na het verstrijken van die termijn vast aan te stellen.2. Mocht hij verlangen direct voor vast te worden aangesteld, dan moet hij zichonderwerpen aan een examen af te leggen voor den Heer Cramer te Delden enaan kerkvoogden te berigtèn aan welke voorwaarden hjj de voorkeur geeft.De candidaat durft het risico van een onzekere verhuizing niet aan of is misschienzo zeker van zichzelf, dat hij maar geëxamineerd wil worden om direct eenvaste aanstelling te krijgen, maar dat wordt voor beide partijen (weer) eenteleurstelling, want op 31 januari zijn de volgende stukke n binnengekomen:1. Eene missieve van W. Bruins te Blokzijl van den 26 Januari, daarbij te kennengevende, dat hij naar Delden is geweest en aldaar door den Heer Cramer alsorganist is geëxamineerd, die daarvan aan het College verslag wilde doen.2. Eene missieve van den Heer Cramer houdende verslag van het door den Heer W.Bruins afgelegde examen als organist etc. welk verslag echter van dien aard is,dat wordt besloten aan genoemden Heer te berigtèn, dat kerkvoogden geenvrijheid hebben gevonden om hem als organist te benoemen.De heer Cramer meent echter een alternatief te hebben en wel in de persoonvan de heer Oldeman uit Enschede, die misschien bereid zal zijn de vacaturete vervullen. Na discussie wordt besloten hem eens te polsen of hij naar de betrekkingwil solliciteren. Op 10 maart 1876 wordt echter meegedeeld, dat vande heer Oldeman geen bericht is binnengekomen of hij genegen is de betrekkingvan organist te bekleden. Men legt nu voorlopig het moede hoofd in de schoot engaat op de oude voet verder, want we lezen tot slot:„Daar den Heer F.J. Jordaan heeft aangeboden het orgel voorlopig nog te willenblijven bespelen, zoo wordt besloten voorshands geen verder werk te maken vaneen organist". En zo eindigde de moeizame en in niets resulterendesollicitatieprocedure om in de jaren 1875 en 1876 een organist te benoemen.G.J. LeppinkHERINNERINGEN UIT DE EERSTE JAREN NA 1900 AAN HET LEVEN OPEEN EEUWENOUDE BOERDERIJ AAN DE RAND VAN ONS DORP (vervolg)Samen met de kinderen uit de buurt heb ik vaak geholpen. De aardappelen werdenin een gestaag tempo opgeraapt en in korven verzameld, om tenslotte op eenwagen geladen naar de boerderij gebracht te worden. Om ze gedurende de wintervorstvrij over te houden werden de aardappels, evenals de bieten, behoorlijk metstro gedekt ingekuild.Hoewel het „eerpel gadderen" voor ons kinderen vermoeiend werk was, heb iker altijd met plezier bij geholpen. Het werken op het land met zo'n heel stel wasbest leuk.'s Avonds als het werk klaar was, gingen we gezaamlijk huiswaarts, alwaar grootmoederhet gezelschap al opwachtte met een stapel pannekoek en de nodigepap. Als beloning kregen we dan bovendien nog een of twee dubbeltjes toegestopt,waarmee we toen al blij waren.Ar. J. Leppink - Epe

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!