Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht

Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht

verenigingvoorburgerlijkrecht.nl
from verenigingvoorburgerlijkrecht.nl More from this publisher
29.11.2012 Views

S DE FIDUCIAIRE CESS IE brengt met zich dat dit afgescheiden vermogen, zoals dat onder het recht van een common law rechtsstelsel bestaat, ook in Nederland in beginsel erkend moet worden. Slechts wanneer de kenmerkende e1ementen van een dergelijke trust met Nederland (of een ander land dat de trust niet kent) verbonden zijn, kan erkenning aan de trust onthouden worden (art. 13). Het loutere feit dat de fiduciair rechthebbende in Nederland gevestigd is, heeft niet tot gevolg dat de trust op grond van art. 13 niet erkend hoeft te worden. \'\fanneer bijvoorbeeld een in Engeland gevestigde cedent door Engels recht beheerste vorderingen ten tite! van trust aan een in Nederland gevestigde factor cedeert, is er aile reden Om de naar Engels recht gecreeerde trust ook in een in Nederland uitgesproken faillissement van de factor te erkennen. De door art. 15 van het verdrag geboden mogelijkheden om dwingende regels van goederenrecht, verhaalsrecht en insolventiereeht toe te passen, zijn door de Nederlandse wetgever grotendeels geelimineerd, door art. 4 van de \'\fet conflictenreclu trusts. JO Wij zouden derhalve willen verdedigen dat naar huidig recht vorderingen op naam waarvan de rechthebbende eigenaar is ten tite! van beheer een afgescheid en vermogen vormen, dat niet vatbaar is voor verhaal door de persoonlijke crediteuren van de rechthebbende." 30 Zie over deze bepaling M.E. Koppenol-Laforce, Het Haagse Trustverdrag, diss. Rotterdam, Deventer 1997, p. 173-177 en de daar genoemde literatuur. 31 Voor een uitwerking van de rechtsgevolgen van eigendom ten titel van beheer, zie Faber, in: Vertrouwd met de Trust, p. 243-259; Kortmann/Verhagen, in: Principles of European Trust Law, p. 195-215. 84 6 Het bepaaldheidsvereiste 6.1 Bepaalbaarheid Voor de overdracht en bezwaring van goederen ge!dt de in art. 3:84 lid 2 BW neerge!egde bepaaldheidseis: 'Bij de titel moet het goed met voldoende bepaaldheid omschreven zijn'. De in deze wetsbepaling neergelegde bepaaldheidseis betekent dat de gecedeerde vorderingen door de akte van cessie in voldoende mate bepaald dienen te worden. In een reeks van arresten heeft de Hoge Raad een ruim criterium geformuleerd va or de bepaaldheidseis van art. 3:841id 2 BW' Het eerste arrest in die reeks is HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447, m.nt. WMK (Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.), waarin de Hoge Raad overwoog: 'In het wettelijk stelsel met be trekking tot de overdraeht van, en vestiging van pandrecht 01' vorderingen op naam ligt besloten het vereiste dat de vordering ten tijde van de levering of verpanding in voldoende mate door de in art. 3:94 lid I respeetieve!ijk art. 3:239 lid I bedoelde akte wordt bepaald. Dit betekent eehter niet dat de vordering in de akte zelf moe ten worden gespecificeerd door vermelding van bijzonderheden zoals de naam van de debiteur, het nummer van een factuur of een aan de debiteur toe- Zie HR 14 oktober 1994, NJ 1995,447, m.nt. WMK (Spaarbank Rivierenland/Gispen g.g.); HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, m.nt. WMK (OntvangeriRabobank IJmuiden); HR 19 september 1997, NJ 1998, 689 (Verhagen g.g.lINB II); HR 19 december 1997, NJ 1998, 690 (Zuidgeest/Furness); HR 20 juni 1997, NJ 1998, 362 (Wagemakers g.g.lRabobank Roosendaal). Toepassing van het bepaaldheidsvereiste op de cessie en de verpanding van vorderingen is uitvoerig behandeld door Struycken. Zie Struycken, Het bepaaldheidsvereiste in ontwikkeling, p. 121-162; dezelfde, De eliminatie van het bepaalheidsvereiste, WPNR 6366 (1999), p. 577-582; AA 47 (1998), p. 426-430; JOR 1999/45. Voor een geheel andere benadering, zie S.C.].]. Kortmann, N.E.D. Faber, Bepaaldheidsvereiste bij cessie en verpanding van vorderingen, WPNR 6324 (1998), p. 618-620; dezelfden, Een streng bepaaldheidsvereiste: geld end recht of "wishful thinking"?, WPNR 6374 (J 999), p. 750-753. Zie verdeI' o.a. RD. Vriesendorp, TvI, p. 13-17; S.c.J.J. Kortmann, AA 45 (1996), p .. 115-120 (noot bij Spaarbank Rivierenland/Gispen g.g.): N.E.D. Faber, NbBW 1997, p. 126-129; E.B. Rank-Berenschot, Bb 1997, p. 165-166; dezelfde, NTBR 1998, p. 157-161; R. Westrik, WPNR 6289 (J 997), p. 745- 748; Van Swaaij, diss., p. 85-89. 85

S DE FIDUCIAIRE CESS IE<br />

brengt met zich dat dit afgescheiden vermogen, zoals dat onder het <strong>recht</strong> van een common<br />

law <strong>recht</strong>sstelsel bestaat, ook in Nederland in beginsel erkend moet worden.<br />

Slechts wanneer de kenmerkende e1ementen van een dergelijke trust met Nederland (of<br />

een ander land dat de trust niet kent) verbonden zijn, kan erkenning aan de trust onthouden<br />

worden (art. 13). Het loutere feit dat de fiduciair <strong>recht</strong>hebbende in Nederland<br />

gevestigd is, heeft niet tot gevolg dat de trust op grond van art. 13 niet erkend hoeft te<br />

worden. \'\fanneer bij<strong>voor</strong>beeld een in Engeland gevestigde cedent door Engels <strong>recht</strong><br />

beheerste vorderingen ten tite! van trust aan een in Nederland gevestigde factor<br />

cedeert, is er aile reden Om de naar Engels <strong>recht</strong> gecreeerde trust ook in een in Nederland<br />

uitgesproken faillissement van de factor te erkennen. De door art. 15 van het verdrag<br />

geboden mogelijkheden om dwingende regels van goederen<strong>recht</strong>, verhaals<strong>recht</strong><br />

en insolventiereeht toe te passen, zijn door de Nederlandse wetgever grotendeels geelimineerd,<br />

door art. 4 van de \'\fet conflictenreclu trusts. JO<br />

Wij zouden derhalve willen verdedigen dat naar huidig <strong>recht</strong> vorderingen op<br />

naam waarvan de <strong>recht</strong>hebbende eigenaar is ten tite! van beheer een afgescheid<br />

en vermogen vormen, dat niet vatbaar is <strong>voor</strong> verhaal door de persoonlijke<br />

crediteuren van de <strong>recht</strong>hebbende."<br />

30 Zie over deze bepaling M.E. Koppenol-Laforce, Het Haagse Trustverdrag, diss. Rotterdam,<br />

Deventer 1997, p. 173-177 en de daar genoemde literatuur.<br />

31 Voor een uitwerking van de <strong>recht</strong>sgevolgen van eigendom ten titel van beheer, zie Faber, in:<br />

Vertrouwd met de Trust, p. 243-259; Kortmann/Verhagen, in: Principles of European Trust<br />

Law, p. 195-215.<br />

84<br />

6 Het bepaaldheidsvereiste<br />

6.1<br />

Bepaalbaarheid<br />

Voor de overdracht en bezwaring van goederen ge!dt de in art. 3:84 lid 2 BW<br />

neerge!egde bepaaldheidseis: 'Bij de titel moet het goed met voldoende<br />

bepaaldheid omschreven zijn'. De in deze wetsbepaling neergelegde bepaaldheidseis<br />

betekent dat de gecedeerde vorderingen door de akte van cessie<br />

in voldoende mate bepaald dienen te worden. In een reeks van arresten<br />

heeft de Hoge Raad een ruim criterium geformuleerd va or de bepaaldheidseis<br />

van art. 3:841id 2 BW' Het eerste arrest in die reeks is HR 14 oktober<br />

1994, NJ 1995, 447, m.nt. WMK (Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.),<br />

waarin de Hoge Raad overwoog:<br />

'In het wettelijk stelsel met be trekking tot de overdraeht van, en vestiging van pand<strong>recht</strong><br />

01' vorderingen op naam ligt besloten het vereiste dat de vordering ten tijde van<br />

de levering of verpanding in voldoende mate door de in art. 3:94 lid I respeetieve!ijk<br />

art. 3:239 lid I bedoelde akte wordt bepaald. Dit betekent eehter niet dat de vordering<br />

in de akte zelf moe ten worden gespecificeerd door vermelding van bijzonderheden<br />

zoals de naam van de debiteur, het nummer van een factuur of een aan de debiteur toe-<br />

Zie HR 14 oktober 1994, NJ 1995,447, m.nt. WMK (Spaarbank Rivierenland/Gispen g.g.);<br />

HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, m.nt. WMK (OntvangeriRabobank IJmuiden); HR 19 september<br />

1997, NJ 1998, 689 (Verhagen g.g.lINB II); HR 19 december 1997, NJ 1998, 690<br />

(Zuidgeest/Furness); HR 20 juni 1997, NJ 1998, 362 (Wagemakers g.g.lRabobank Roosendaal).<br />

Toepassing van het bepaaldheidsvereiste op de cessie en de verpanding van vorderingen<br />

is uitvoerig behandeld door Struycken. Zie Struycken, Het bepaaldheidsvereiste in ontwikkeling,<br />

p. 121-162; dezelfde, De eliminatie van het bepaalheidsvereiste, WPNR 6366 (1999),<br />

p. 577-582; AA 47 (1998), p. 426-430; JOR 1999/45. Voor een geheel andere benadering, zie<br />

S.C.].]. Kortmann, N.E.D. Faber, Bepaaldheidsvereiste bij cessie en verpanding van vorderingen,<br />

WPNR 6324 (1998), p. 618-620; dezelfden, Een streng bepaaldheidsvereiste: geld end<br />

<strong>recht</strong> of "wishful thinking"?, WPNR 6374 (J 999), p. 750-753. Zie verdeI' o.a. RD. Vriesendorp,<br />

TvI, p. 13-17; S.c.J.J. Kortmann, AA 45 (1996), p .. 115-120 (noot bij Spaarbank Rivierenland/Gispen<br />

g.g.): N.E.D. Faber, NbBW 1997, p. 126-129; E.B. Rank-Berenschot, Bb<br />

1997, p. 165-166; dezelfde, NTBR 1998, p. 157-161; R. Westrik, WPNR 6289 (J 997), p. 745-<br />

748; Van Swaaij, diss., p. 85-89.<br />

85

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!