Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht
Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht
Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
4 TOEKOMSTIGE VORDERINGEN IN DE ZIN VAN ART. 35 FW<br />
gemanifesteerd heeft of niet. De tussen laedens en gelaedeerde bestaande<br />
<strong>recht</strong>sverhouding <strong>recht</strong>vaardigt, in ieder geval <strong>voor</strong> toepassing van art. 35 lid<br />
2 Fw, de aanname dat er sprake is van een reeds bestaande vordering. Deze<br />
<strong>recht</strong>sverhouding brengt met zich dat <strong>voor</strong> de laedens de verplichting ontstaat<br />
schadevergoeding te betalen, indien blijkt dat het on<strong>recht</strong>matig handelen<br />
schade veroorzaakt heeft bij de gelaedeerde. In HR 24 mei 1991, NJ<br />
1992,246, m.nt. PvS (Ontvangerl Amro) overwoog de Hoge Raad evenwel<br />
met betrekking tot een vordering uit on<strong>recht</strong>matige daad:<br />
'Voor het ontstaan van een vordering tot schadevergoeding is vereist dat schade is gele<br />
den.'<br />
De vraag is of men dit arrest, dat een bijzonder geval van verrekening na<br />
beslag betrof, zo moet lezen dat ook in geval van een cessie van een vordering<br />
uit on<strong>recht</strong>matige daad, de vordering pas geacht kan worden te zijn ontstaan<br />
indien de schade is geleden.<br />
Dit zou tot onwenselijke resultaten leiden. Stel B heeft een on<strong>recht</strong>matige daad begaan<br />
jegens A. De on<strong>recht</strong>matige daad is op 20 november 1998 gepleegd. Op 2 januari 1999<br />
verkoopt en cedeert A de vordering op B aan C. Ten tijde van de cessie kan nog niet<br />
vastgesteld worden of A schade heeft geleden. A wordt failliet verklaard. De vraag rijst<br />
nu of de curator met een beroep op art. 35 lid 2 Fw de vordering als behorende tot de<br />
boedel kan beschouwen. Indien men het moment van het ontstaan van de schade<br />
beslissend zou achten zou bij de vaststelling acbteraf dat de schade op 1 januari 1999 is<br />
ontstaan de vordering door de cessionaris verkregen zijn, terwijl bij de vaststelling dat<br />
de schade op 3 januari is ontstaan de vordering deel zou gaan uitmaken van de boedel.<br />
In beide gevallen gaat het om een constatering achteraf, die geen invloed zou mogen<br />
hebben op de vraag of de cessionaris de vordering verkrijgt. Het zou voldoende moeten<br />
zijn dat onderzocht wordt of een on<strong>recht</strong>matige daad gepleegd is. Dat nog niet<br />
vaststaat of schade geleden is zou er niet toe mogen doen. Het onderscheid tussen nog<br />
niet vaststelbare schade waarvan achteraf blijkt dat zij op de datum van cessie reeds<br />
bestond en pas na die datum ontstane schade zou geen invloed mogen hebben op de<br />
overdracht van de vordering.<br />
Een soortgelijke benadering zouden wij willen hanteren bij wettelijke regresvorderingen.<br />
Wanneer iemand zich borg stelt <strong>voor</strong> de schulden van een<br />
debiteur ontstaat er onmiddellijk een <strong>recht</strong>sverhouding tussen borg en debireur,<br />
die met zich brengt dat de borg in geval van betaling regres kan nemen<br />
op de debiteur. De regresvordering ontstaat derhalve op het moment van<br />
borgstelling en niet pas wanneer de borg een betaling verricht die zijn inter-<br />
ne draagplicht overschrijdt.<br />
68<br />
4 TOEKOMSTIGE VORDERINGEN IN DE ZIN VAN ART. l) FW<br />
Gaat het om een contractuele regresvordering, bij<strong>voor</strong>beeld omdat de borg zich krachtens<br />
een overeenkomst van opdracht borg heeft gesteld jegens de crediteur van de<br />
opdrachtgever, dan is deze overeenkomst de <strong>recht</strong>sverhouding waaruit de regresvor··<br />
dering <strong>voor</strong>tvloeit. Onze benadering van de wettelijke regresvordering leidt tot het<br />
wenselijk resultaat dat de cessie van wettelijke regresvorderingen op dezelfde wijze<br />
behandeld wordt als de cessie van contractllele regresvorderingen.<br />
Ten aanzien van vorderingen die <strong>voor</strong>tvloeien uit een publiek<strong>recht</strong>elijke<br />
<strong>recht</strong>sverhouding kan hetzelfde uitgangspunt gehanteerd worden als bij<br />
vorderingen uit hoofde van contractuele <strong>recht</strong>sverhoudingen. Dit betekent<br />
dat vorderingen die direct verkregen worden uit ten tijde van de cessie reeds<br />
bestaande publiek<strong>recht</strong>elijke <strong>recht</strong>sverhoudingen, als reeds bestaande vorderingen<br />
kunnen worden aangemerkt. Het gaat het bestek van dit preadvies<br />
te buiten om hier gedetailleerde beschouwingen aan te wijden." Voor iedere<br />
publiek<strong>recht</strong>elijke regeling afzonderlijk zal onderzocht dienen te worden<br />
aan welke vereisten voldaan dient te zijn om tot de conclusie te komen dat<br />
de relatie van de betrokkenen zich zodanig verdicht heeft dat van een <strong>recht</strong>ens<br />
relevante verhouding gesprolcen kan worden waaruit bestaande of relatief<br />
toekomstige vorderingen <strong>voor</strong>tvloeien. 49<br />
4.9 Conclusie<br />
Wat is een eenvoudig en helder criteriull1 op grond waarvan men met een<br />
grote mate van waarschijnlijkheid <strong>voor</strong>af kan constateren of een vordering<br />
in geval van faillissement deel gaat uitmaken van de failliete boedel van de<br />
cedent, zonder dat door dit criterium de billijkheid of het systeem van de<br />
wet in het gedrang komt? Het criterium dat wij <strong>voor</strong>stellen is het 'grond<br />
§!ag-criterium': vorderingen die <strong>recht</strong>streeks zullen worden verkregen uit<br />
e(!H <strong>voor</strong> de insolventie van decedent reeds bestaande <strong>recht</strong>sverhouding,<br />
worden niet getroffen door art. 35 lid 2 Fw. Dit is een goed hanteerbaar criterium<br />
dat partijen in staat stelt ten tijde van de cessie te bepalen of een vordering<br />
faillissementsbestendig gecedeerd of verpand kan worden. De door<br />
ons <strong>voor</strong>gestelde benadering komt niet aileen overeen met die van andere<br />
Europese <strong>recht</strong>sstelsels, maar sluit bovendien goed aan bij de regeling van<br />
een aantal aan cessie verwante <strong>recht</strong>sinstituten (contractsoverneming, middellijke<br />
vertegenwoordiging, subrogatie, derdenbeding) in het Nederlandse<br />
48 Vgl. Van Boom WPNR 6108 (1993), p. 702-703.<br />
49 Zie HR 26 maart 1982, NJ 1982,615, m.nt. WMK (SOS/ABN) (bijdrage uit Visserijfonds);<br />
J-IR 16 juni 1995, NJ 1996,508, m.nt. WMK (OntvangeriRabobank IJmuiclen) (vordering<br />
op Fiscus in verband met negatieve aanslag Inkomstenbelasting <strong>voor</strong>tvloeiencluit WIR).<br />
69