Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht

Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht Cessie - Vereniging voor burgerlijk recht

verenigingvoorburgerlijkrecht.nl
from verenigingvoorburgerlijkrecht.nl More from this publisher
29.11.2012 Views

8 PARTIELE CESS IE In de hiervoor geciteerde rechtsoverweging spreekt de Hoge Raad van 'deelvorderingen'. Mogelijk beschouwt de Hoge Raad deze deelvorderingen niet als zelfstandige vorderingsrechten, maar als onzelfstandige onderdelen van een vordering.' In dat geval betreft het arrest de partiCle cessie van slechts een vordering en is de stelling dat de Hoge Raad eigendom van enkel naar de soort en hoeveelheid bepaalde vorderingen lijkt te erkennen onjuist. Gezien de feiten die aan het arrest ten grondslag liggen, ligt het naar onze mening echter niet voor de hand dat de 'deelvorderingen' moe ten worden beschouwd als onzelfstandige onderdelen van een vordering. Uit het arrest lijkt verder te volgen, al is dit niet geheel duidelijk, dat de cessionaris tel' zake van aIle in de particle cessie betrokken vorderingen exclusief inningsbevoegd is totdat hij het totaalbedrag dat aan hem is 'overgedragen', heeft gei'nd. Tot dat moment is de cedent niet bevoegd over te gaan tot inning van de vorderingen die hem zijn blijven toebehoren. Indien de vorderingen niet in hun geheel aan de cessional'is zijn overgedragen, rijst de vraag waarop deze ontkoppeling van schuldeiserschap en inningsbevoegdheid door de Hoge Raad wordt gebaseerd. Een dergelijke afsplitsing van de inningsbevoegdheid van het vorderingsrecht is (in beginsel) slechts mogelijk, indien daarvoor een wettelijke basis is, zoals een beperkt recht, beslag, bewind, privatieve lastgeving of een beheersregeling in geval van een gemeenschap (vgl. art. 6:33, 7:423 en 3:168 BW). Ook de hierna te bespreken voorrangsregellaat zich dogmatisch moeilijk verklaren. Bovendien roept het arrest vragen op omtrent de rechtsposities van cedent, cessionaris en debitor cessus. Het feit dat niet duidelijk is welke vorderingen toebehoren aan de cedent en welke aan de cessionaris, leidt tot lastige vragen, waarop niet altijd een duidelijk antwoord mogelijk is en daarmee tot rechtsonzekerheid ten aanzien van de vraag welke rechtsgevolgen aan de door de Hoge Raad aanvaarde figuur zijn verbonden. Zo rijst onder andere de vraag met betrekking tot welke vorderingen cedent of cessionaris beschikkingshandelingen kunnen verrichten, op welke vorderingen schuldeisel'S van de cedent en schuld eisel's van de cessionaris verhaal kunnen nemen, in welke mate verrekening mogelijk is, wie de nevenrechten behorende bij de vorderingen kan uitoefenen, aan wie de debiteur bevrijdend kan 6 A-G Strikwerda lijkt hiervan uit te gaan. Zie zijn conclusie onder de nrs. 16 en 17. Vgl. ook HR 15 maart 1940, NJ 1940,848, m.nt. EMM (De BoerlHaskerveenpolder), p. 1259-1260, waar de Hoge Raad stelt dat door het sluiten van een huurovereenkomst VOOr de llllurder een verbintenis ontstaat tot betaling van de overeengekomen huurtermijnen op de overeengekomen vervaldagen en voor de verhuurder een dienovereenkomstig vorderingsrecht. De Hoge Raad lijkt derhalve uit te gaan van een vordering die is opgebouwd uit verschillende termij­ 124 nen. 8 PARTIELE CESS IE betalen en met wie hij in contact moet treden indien hij een wijziging van zijn schuld wil overeenkomen. 7 8.3 De voorrangsregel van Zuidgeest/Furness Vol gens Vranken heeft de Hoge Raad in het arrest Zuidgeest/Furness een belangrijke voorrangsregel geformuleerd.' Deze voorrangsregel houdt in dat bij een particle cessie, zoals die aan de orde was in de casus van het arrest, de cessionaris in de onderlinge verhouding tot de cedent voorgaat totdat hij voIledig is voldaan. Het arrest zou inderdaad op deze wijze kunnen worden gei'nterpreteerd, maar geheel duidelijk is dat naar onze mening niet. De voorrangsregellaat zich, zoals wij hierna zuIlen betogen, moeilijk verklaren. Indien in het arrest een voorrangsregel moet worden gelezen, dan betekent dit dat het eigendomsrecht dat de cedent ten aanzien van de vorderingen heeft behouden, is achtergesteld bij het eigendomsrecht dat de cessionaris heeft verkregen. De omstandigheid dat een of meer vorderingen als gevolg van vernietiging of ontbinding zijn vervallen of dat de debiteur vanwege insolventie niet in staat is aile vorderingen te voldoen of met betreldcing tot bepaalde vorderingen verweer voert, doet niet af aan de bevoegdheid van de cessionaris om aile (overige) vorderingen te innen totdat het met de cedent overeengekomen totaalbedrag is bereikt. Verliezen die op de vorderingen worden geleden, worden derhalve niet pro rata omgeslagen over de cedent en de cessionaris, maar worden in eerste instantie volledig gedragen door de cedent. Zoals hiervoor gezegd, lijkt uit het arrest tevens te volgen, hoewe! ook dit naar onze mening niet gehee! duidelijk is, dat de cessionaris (Zuidgeest) exclusiefinningsbevoegd is tel' zake van aile in de partiCle cessie betroldcen vorderingen, totdat het totaalbedrag dat aan hem is gecedeerd, is bereikt. De cedent is vooralsnog niet bevoegd het dee! van de vorderingen dat hem is blijven toebehoren, te innen. Indien de cessionaris volle dig is voldaan, zal de cedent moeten aantonen welke vordering( en) hem nog geacht moeten worden toe te komen en eventuee! tot we!k bedrag.' 7 Zie ook Kortmannl Faber, WPNR 6324 (1998), p. 520 en Beuving, NTBR 1998, p. 231-232. 8 Zie J,B.M. Vranken, Verpanding, hoofdelijkheid en de nieuwe voorrangsregel van Zuidgeest/Furness, WPNR 6353 (1999), p. 269. Ook Kleijn lijkt in zijn noot in de NJ van een voorrangsregel uit te gaan. 9 Zie r.O. 5.1. Anders].]. van Hees, noot onder JOR 1998/40 (onder nr. 7), die opmerkt dat de Boge Raad zich niet uitlaat over de positie van de cedent die voordat de cessionaris geheel is voldaan, tot inning van zijn deel van de vorderingen overgaat. Volgens Van Bees ligt het niet voor de hand dat de cedent met inning zou moeten wachten totdat de cessionaris is voldaan. Ook Beuving, NTBR 1998, p. 23 1, neemt aan dat de cedent zijn deel van de vorderingen kan innen voordat de cessionaris is voldaan, mits vaststaat dat de totale omvang van de in de dee!cessie betrokken vorderingen groter is dan het aan de cessio naris gecedeerde bed rag. 125

8 PARTIELE CESS IE<br />

In de hier<strong>voor</strong> geciteerde <strong>recht</strong>soverweging spreekt de Hoge Raad van 'deelvorderingen'.<br />

Mogelijk beschouwt de Hoge Raad deze deelvorderingen niet als zelfstandige<br />

vorderings<strong>recht</strong>en, maar als onzelfstandige onderdelen van een vordering.' In dat geval<br />

betreft het arrest de partiCle cessie van slechts een vordering en is de stelling dat de<br />

Hoge Raad eigendom van enkel naar de soort en hoeveelheid bepaalde vorderingen<br />

lijkt te erkennen onjuist. Gezien de feiten die aan het arrest ten grondslag liggen, ligt<br />

het naar onze mening echter niet <strong>voor</strong> de hand dat de 'deelvorderingen' moe ten worden<br />

beschouwd als onzelfstandige onderdelen van een vordering.<br />

Uit het arrest lijkt verder te volgen, al is dit niet geheel duidelijk, dat de cessionaris<br />

tel' zake van aIle in de particle cessie betrokken vorderingen exclusief<br />

inningsbevoegd is totdat hij het totaalbedrag dat aan hem is 'overgedragen',<br />

heeft gei'nd. Tot dat moment is de cedent niet bevoegd over te gaan tot<br />

inning van de vorderingen die hem zijn blijven toebehoren. Indien de vorderingen<br />

niet in hun geheel aan de cessional'is zijn overgedragen, rijst de<br />

vraag waarop deze ontkoppeling van schuldeiserschap en inningsbevoegdheid<br />

door de Hoge Raad wordt gebaseerd. Een dergelijke afsplitsing van de<br />

inningsbevoegdheid van het vorderings<strong>recht</strong> is (in beginsel) slechts mogelijk,<br />

indien daar<strong>voor</strong> een wettelijke basis is, zoals een beperkt <strong>recht</strong>, beslag,<br />

bewind, privatieve lastgeving of een beheersregeling in geval van een<br />

gemeenschap (vgl. art. 6:33, 7:423 en 3:168 BW). Ook de hierna te bespreken<br />

<strong>voor</strong>rangsregellaat zich dogmatisch moeilijk verklaren.<br />

Bovendien roept het arrest vragen op omtrent de <strong>recht</strong>sposities van cedent,<br />

cessionaris en debitor cessus. Het feit dat niet duidelijk is welke vorderingen<br />

toebehoren aan de cedent en welke aan de cessionaris, leidt tot lastige vragen,<br />

waarop niet altijd een duidelijk antwoord mogelijk is en daarmee tot<br />

<strong>recht</strong>sonzekerheid ten aanzien van de vraag welke <strong>recht</strong>sgevolgen aan de<br />

door de Hoge Raad aanvaarde figuur zijn verbonden. Zo rijst onder andere<br />

de vraag met betrekking tot welke vorderingen cedent of cessionaris<br />

beschikkingshandelingen kunnen verrichten, op welke vorderingen schuldeisel'S<br />

van de cedent en schuld eisel's van de cessionaris verhaal kunnen<br />

nemen, in welke mate verrekening mogelijk is, wie de neven<strong>recht</strong>en behorende<br />

bij de vorderingen kan uitoefenen, aan wie de debiteur bevrijdend kan<br />

6 A-G Strikwerda lijkt hiervan uit te gaan. Zie zijn conclusie onder de nrs. 16 en 17. Vgl. ook<br />

HR 15 maart 1940, NJ 1940,848, m.nt. EMM (De BoerlHaskerveenpolder), p. 1259-1260,<br />

waar de Hoge Raad stelt dat door het sluiten van een huurovereenkomst VOOr de llllurder een<br />

verbintenis ontstaat tot betaling van de overeengekomen huurtermijnen op de overeengekomen<br />

vervaldagen en <strong>voor</strong> de verhuurder een dienovereenkomstig vorderings<strong>recht</strong>. De Hoge<br />

Raad lijkt derhalve uit te gaan van een vordering die is opgebouwd uit verschillende termij­<br />

124<br />

nen.<br />

8 PARTIELE CESS IE<br />

betalen en met wie hij in contact moet treden indien hij een wijziging van<br />

zijn schuld wil overeenkomen. 7<br />

8.3 De <strong>voor</strong>rangsregel van Zuidgeest/Furness<br />

Vol gens Vranken heeft de Hoge Raad in het arrest Zuidgeest/Furness een<br />

belangrijke <strong>voor</strong>rangsregel geformuleerd.' Deze <strong>voor</strong>rangsregel houdt in<br />

dat bij een particle cessie, zoals die aan de orde was in de casus van het arrest,<br />

de cessionaris in de onderlinge verhouding tot de cedent <strong>voor</strong>gaat totdat hij<br />

voIledig is voldaan. Het arrest zou inderdaad op deze wijze kunnen worden<br />

gei'nterpreteerd, maar geheel duidelijk is dat naar onze mening niet. De<br />

<strong>voor</strong>rangsregellaat zich, zoals wij hierna zuIlen betogen, moeilijk verklaren.<br />

Indien in het arrest een <strong>voor</strong>rangsregel moet worden gelezen, dan betekent<br />

dit dat het eigendoms<strong>recht</strong> dat de cedent ten aanzien van de vorderingen<br />

heeft behouden, is achtergesteld bij het eigendoms<strong>recht</strong> dat de cessionaris heeft<br />

verkregen. De omstandigheid dat een of meer vorderingen als gevolg van vernietiging<br />

of ontbinding zijn vervallen of dat de debiteur vanwege insolventie niet in<br />

staat is aile vorderingen te voldoen of met betreldcing tot bepaalde vorderingen<br />

verweer voert, doet niet af aan de bevoegdheid van de cessionaris om aile (overige)<br />

vorderingen te innen totdat het met de cedent overeengekomen totaalbedrag<br />

is bereikt. Verliezen die op de vorderingen worden geleden, worden derhalve niet<br />

pro rata omgeslagen over de cedent en de cessionaris, maar worden in eerste<br />

instantie volledig gedragen door de cedent. Zoals hier<strong>voor</strong> gezegd, lijkt uit het<br />

arrest tevens te volgen, hoewe! ook dit naar onze mening niet gehee! duidelijk is,<br />

dat de cessionaris (Zuidgeest) exclusiefinningsbevoegd is tel' zake van aile in de<br />

partiCle cessie betroldcen vorderingen, totdat het totaalbedrag dat aan hem is<br />

gecedeerd, is bereikt. De cedent is <strong>voor</strong>alsnog niet bevoegd het dee! van de vorderingen<br />

dat hem is blijven toebehoren, te innen. Indien de cessionaris volle dig<br />

is voldaan, zal de cedent moeten aantonen welke vordering( en) hem nog geacht<br />

moeten worden toe te komen en eventuee! tot we!k bedrag.'<br />

7 Zie ook Kortmannl Faber, WPNR 6324 (1998), p. 520 en Beuving, NTBR 1998, p. 231-232.<br />

8 Zie J,B.M. Vranken, Verpanding, hoofdelijkheid en de nieuwe <strong>voor</strong>rangsregel van Zuidgeest/Furness,<br />

WPNR 6353 (1999), p. 269. Ook Kleijn lijkt in zijn noot in de NJ van een<br />

<strong>voor</strong>rangsregel uit te gaan.<br />

9 Zie r.O. 5.1. Anders].]. van Hees, noot onder JOR 1998/40 (onder nr. 7), die opmerkt dat de<br />

Boge Raad zich niet uitlaat over de positie van de cedent die <strong>voor</strong>dat de cessionaris geheel is<br />

voldaan, tot inning van zijn deel van de vorderingen overgaat. Volgens Van Bees ligt het niet<br />

<strong>voor</strong> de hand dat de cedent met inning zou moeten wachten totdat de cessionaris is voldaan.<br />

Ook Beuving, NTBR 1998, p. 23 1, neemt aan dat de cedent zijn deel van de vorderingen kan<br />

innen <strong>voor</strong>dat de cessionaris is voldaan, mits vaststaat dat de totale omvang van de in de dee!cessie<br />

betrokken vorderingen groter is dan het aan de cessio naris gecedeerde bed rag.<br />

125

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!