12.07.2015 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>CLAIRLIEU</strong>TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DEGESCHIEDENISVAN DE KRUISHERENVEERTIGSTE19 8 2JAARGANG<strong>CLAIRLIEU</strong> — ACHEL


<strong>CLAIRLIEU</strong> EN 2IJN VOORZITTERJUBILERENMet dit nummer begint de 40e jaargang van het tijdschriftClairlieu. Het werd gesticht in voile oorlogstijd door een groepconfraters die de noodzaak aanvoelden de geschiedenis van deOrde te bestuderen en te publiceren. Bij het verschijnen van ditnummer breng ik gaarne hulde aan alle leden van de GeschiedkundigeKring zowel uit het verleden als uit het heden en spreekik mijn erkentelijkheid uit voor het degelijk wetenschappelijk werk.Een van de grote promotoren was ongetwijfeld cfr. Dr. AndreRamaekers, die sinds 1947 het voorzitterschap van de Kring waarneemten vanaf de eerste jaargang de redactionele zorg heeft vanhet tijdschrift. Met wijsheid en vakkundigheid staat hij er, saxnenmet de andere leden, voor in dat het tijdschrift zijn wetenschappelijk karakter behoudt en dat het inspiratief werkt vanuit de levendegeschiedenis. Wij zijn hem bijzonder dankbaar voor zijn volgehoudenwerk en zijn bezielende en wijze leiding, voor zijn eerlijkzoeken naar objectiviteit en ook voor zijn erg gewaardeerde artikelenen boekbesprekingen.Dit jubileum van de Kring valt samen met zijn persoonlijkgouden kloosterfeest. Gedurende vijftig jaar heeft hij met hart enziel, voor de Orde geleefd. In zijn eigen leven heeft hij getrachthet religieuze ideaal van de Kruisheren waar te maken maar velenheeft hij ook begeleid in dit streven. Hiertoe werd hij geroepenom binnen de Orde verschillende verantwoordelijke ambten tevervullen. Overtuigd van de grote waarden van het menselijk enreligieus leven gaf hij leiding met een gewetensvolle eerlijkheiddie eerbied afdwong.


J. Ch. A. FRANCINO1905-1981


IN MEMORIAMJEAN CHARLES ALEXANDREFRANCINO O.S.C. 1905-1981Geboren 25-2-1903 te Rotterdam. College H. Kruis Uden 1917-1922. Noviciaat Sint-Agatha 1922-1923. Professie 28-8-1923. Filosofieen theologie aldaar 1923-1929. Priesterwijding den Bosch15-3-1930. Tilburg studie M.O. Geschiedenis 1929-1931. Leraargeschiedenis college H. Kruis Uden. Gouden jubilaris 1972.Op 28 mei 1981 stierf te Uden J. C. A. Francino. Sinds 1947was hij lid van de geschiedkundige Kring ,,Clairlieu". De lezersvan Clairheu, die hem niet als medebroeder of als geestelijk adviseurvan een vereniging kenden en die niet in Uden of in deNederlandse provincie Brabant wonen, is de naam van paterFrancino - het is haast niet voor te stellen, want wie kende hemmet als zielzorger voor de oud-priester-studenten - waarschijnlijkonbekend. Hij heeft in de jaren, dat hij lid van de geschiedkundigekring ..Clairlieu" was, zelden iets in het tijdschrift gepubliceerdZijn naam komt echter wel voor in de verslagen van de jaarvergaderingen,die ieder jaar in het tijdschrift verschijnen. Pater Francinowas bijna altijd aanwezig. Hiermee wil ik een bijzondere karaktertrekvan deze Kruisheer aangeven. Gedurende zijn lang priesterlevenis hij van een aantal verenigingen, geestelijk adviseur ofbestuurslid geweest. Ik had de taak zijn nalatenschap te ordenenHet is me opgevallen: bij de bestuursvergaderingen van die verenigingen was hij altijd aanwezig en bracht, als het nodig was zijnmening naar voren. Pater Francino leefde met zijn verenigineenmee en was overtuigd dat hij zich juist tijdens die bestuursvergaderingen voor het wel en wee van de vereniging en haar leden kon


6 IN MEMORIAM J. C. A. FRANCINO O.S.C. 1905-1981inzetten. Daarom kwam hij ook altijd op de jaarvergadering vanClairlieu. Hij had zijn orde en de geschiedenis van deze orde lief.Als hij tijdens de vergadering zijn mening naar voren bracht, konmen merken, dat hij ondanks zijn vele werkzaamheden elders, tocheen historicus gebleven was en dat hij inzicht in de geschiedenisin het algemeen, maar ook in die van zijn orde had.Pater Francino heb ik in het jaar 1935, toen ik leerling van hetcollege van het H. Kruis te Uden werd, leren kennen. Zes jarenlang heb ik zijn geschiedenislessen mogen volgen. Hij had de gavezijn leerlingen voor zijn vak enthousiast te maken. Hij was eersten vooral een spreker, een redenaar, die zijn toehoorders konboeien, en daarbij ook inspireren.Wanneer men zijn nagelaten papieren doorbladert, ervaart men,dat hij niet alleen in de provincie Noord-Brabant, maar ook verdaarbuiten gevraagd werd om te preken of spreekbeurten te houden. Men kon altijd een beroep op hem doen. Hij was, zo heb ikgehoord, niet een man, die overal rondbazuinde, dat hij weer eenspreekbeurt moest houden of weer een spreekbeurt gehouden had.Pater Francino publiceerde zelden iets in het tijdschrift Clairlieu,maar hij hield van zijn orde en haar geschiedenis. Meer dan welklid van Clairlieu ook, werd hij gevraagd een lezing over zijn ordeof over een voormalig klooster van zijn orde te houden. Zo heefthij gesproken in Ter Apel (Groningen), in Sneek en Franeker(Friesland) en te 's-Hertogenbosch. Zijn belangstelling ging vooral uit naar de voormalige Nederlandse kloosters. Het meest trokhem toch aan : de geschiedenis van zijn eigen klooster, het kloosterwaar hij zo lang gewoond en geleefd heeft: het Kruisherenkloosterte Uden. Hadden de Kruisheren te Uden iets te herdenken, paterFrancino was bereid te spreken over de geschiedenis van het klooster, over de geschiedenis van de kapel, over Onze-Lieve-Vrouw terLinde, die in deze kapel al eeuwenlang vereerd werd en nog steedsvereerd wordt, over de geschiedenis van het college. Ik noem hiermaar enkele spreekbeurten, waarvan de tekst bewaard is gebleven :1943, 16 november : 200jarige herdenking van de Latijnse schoolin Uden ; 1956, 6 april: De viering van Onze-Lieve-Vrouw terLinde te Uden in de loop der eeuwen ; 1963, 19 mei: Herdenkingvan het 75jarig bestaan van het College van het H. Kruis.


IN MEMORIAM J. C. A. FRANCINO O.S.C. 1905-1981 7Uden was zijn grote liefde. Wat hij voor de Kruisheren vanUden, voor de studenten van het college - bijzonder voor de oudstudenten-, voor de bevolking van de plaats gedaan heeft, vanafde culturele ontwikkeling tot de zorg voor de invaliden toe, is niette beschrijven.De geschiedenis van het klooster te Uden was zijn eerste studieobject.In de jaren 1929-1930 begon hij in het Missietijdschrift derKruisheren, Kruistriomf, zijn eerste publicaties uit te geven (Jg. 9,1930, p. 33-40, 69-74, 97-100, 129-137, 195-199, 225-232, 291-296,321-326, 353-357). Pater Francino was toentertijd een jong historicus.Zijn artikelen werden door zijn medebroeders goed ontvangen.Kruisheren, zoals L. Edmond, H. van Lieshout en L. Honhon,loofden zijn artikelen en drongen er bij hem op aan zich in detoekomst toch vooral op de geschiedenis van zijn orde toe teleggen. Zij stonden hem met raad en daad bij. In de volgendejaargang verscheen weer een artikel van zijn hand : De Regel vande H. Augustinus (Kruistriomf, jg. 10, 1930-31, p. 45-49). Hieruitbleek, dat hij zijn horizon niet beperkte tot de geschiedenis vanzijn eigen orde. Dat hij inderdaad zijn blik trachtte te verruimen,blijkt uit een boekje, dat hij in het jaar 1934 uitgaf : Het kloosterwezen(Uitg. van het Geert Groote Genootschap, 's-Hertogenbosch,GGG nr. 478, 32 pag.). In dit boekje gaf hij de geschiedenis vanhet kloosterwezen in de loop der eeuwen weer en schetste debelangrijkheid van de kloosters voor kerk en maatschappij. Hetwas dan ook niet verwonderlijk, dat, toen de Kruisheren in hetjaar 1936 de 700ste sterfdag van hun stichter, Theodorus vanCelles, herdachten, pater Francino de opdracht kreeg de uitgavevan een boek te verzorgen, waarin over het verleden en het hedenvan de orde der Kruisheren verteld zou worden. Het boek verscheen onder de titel: In Cruce Vita. De Orde der Kruisheren inNederland, Rotterdam, 1936, 133 biz. Pater Francino had tweehoofdstukken voor zijn rekening genomen : Hoofdstuk I : De ordevan het H. Kruis (biz. 9-37), waarin hij in het kort de geschiedenisvan de orde schetst, en hoofdstuk III : Onder Maria's bescherming(biz. 61-98). In dit hoofdstuk kon hij weer schrijven over zijneerste studieobject, de geschiedenis van zijn klooster in Uden.Wanneer men na jaren dit hoofdstuk leest, dan denkt men vanzelfdat pater Francino zich na 1930 intensiever met de geschiedenis


8 IN MEMORIAM J. C. A. FRANCINO O.S.C. 1905-1981van zijn klooster heeft bezig gehouden en dat hij in 1936 degelegenheid zou aanpakken de resultaten van zijn verdere onderzoekingente publiceren. Het derde hoofdstuk in In Cruce Vitawas echter een herdruk van zijn reeks artikelen, die hij in 1930 inKruistriomf uitgegeven had. In het jaar 1979, 43 jaar later, heeftmen zijn artikelen - pater Francino was toen aan het ziekbed gekluisterd- nogmaals herdrukt: J. Francino : Kruisheren in Uden.Herdruk van een reeks artikelen, verschenen in Kruistriomf, jaargang9 (1930), uitgegeven bij gelegenheid van de opening van denieuwbouw van het Kruisherenkollege in Uden op 10 oktober1979, 64 biz. Pater Francino was het met die uitgave niet zo eens,Hij had graag zijn artikelen met nieuwe gegevens aangevuld.Na de tweede wereldoorlog kreeg hij het verzoek in een nieuweserie Batavia sacra, uitgegeven door het Spectrum te Utrecht-Brussel,het schrijven van een deel op zich te nemen, gewijd aan de geschiedenis van de Kruisheren. Een medebroeder en een goedevriend van hem heeft me verteld, dat hij om dit boek te kunnenschrijven, iedere morgen om 4.30 uur opstond en er een paaruur aan werkte. Pater Francino heeft toen een boeiende geschiedenis van zijn orde geschreven: Geschiedenis van de orde der Kruisheren (102 biz.). Men leest het in een ruk uit.Ik wil hier geen overzicht geven van al zijn publicaties. Naastzijn historisch werk schreef hij talloze artikeltjes over diverseacfcuele onderwerpen in de Udense Courant en meerdere verenigingsbladen.Zijn laatste artikel over een Nederlands kloosterwas : Het klooster van de Kruisbroeders in Den Bosch verschenenin Boschboom, Tijdschrift in de kring voor geschiedenis enheimatkunde, jg. 21, 1977, biz. 28-35.Dat Pater Francino bij al zijn werk - als leraar, als zielzorger, alsbestuurslid van diverse verenigingen in Uden en daarbuiten, alsgeestelijk adviseur van verschillende landelijke verenigingen - nogzoveel aan de geschiedenis van zijn orde en van zijn klooster kondoen, zal voor vele mensen, die hem kenden en die hem graagmochten, een raadsel blijven. Wij Kruisheren moeten hem in dankbaarheidblijven gedenken.Dr. P. van den Bosch, o.s.c


DE REGEL VAN SINT-AUGUSTINUSIN DE GESCHIEDENIS VAN DEREGULIERE KANUNNIKENVAN DE ORDE VAN HET H.KRUISIn three Volumes of this Periodical (1980, 1981 an 1982) the influence wastraced of the Rule and the spirituality of St Augustine exerciced in the Order ofthe Holy Cross. Succescively, the influence was investigated in the 'Exordia', thepapal documents and letters of privilege, and in the definitions of the generalchapters. Then the attempt was made to find out in how far this influence isdemonstrable with the spiritual writers of the Order till about 1700. Finally, relictsof visitations made by prior Hendrik Woutzn Verheyen of St Agatha, as well thevisitation relicts ware studied of this convent itself, that was to play such animportent part in passing through the 'Patrimony of our fathers' up to the presenttime.6. DE ZEVENTIENDE EEUW (vervolg)Herman (A. de) Woestenraedt wordt vermeld door slechtsenkele Zuidnederlandse auteurs, die bovendien kennelijk elkaarnaschreven. Zo :Valerius Andreae, Bibl. Belgica, Leuven, 1693, p. 384 ; J. F. Foppens, BibliothecaBelgica, Brussel, 1739, t. I., 479 ; C. R. Hermans, Annales CC.RR.O.S.C,I, 2, p. 44-46, 58, 105, 140 ; A. van de Pasch, Definitiones, p. 7, 424, 428,432, 436.Dit bevreemdt temeer, daar er verschillende werken in drukverschenen :Monachus, she mystica monachi elucidatio, 1621, 16°, 213 pp. ; Imitatio Thomaea Kempis, 1623, 12° 204 pp.41a ; Sidus Lucidum, 1627, 4°, 271 pp. ; HistoriaJosaphat et Barlaam, anno ? ; Martyrologium Wandalberti, anno ?41a Dr. P. van den Bosch, Thomas van Kempen en de Kruisheren, in : AGKKN,13, 1971, 177-307.


10 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENISBovendien bewaart de Univ. Bibl. Luik nog zijn handschrift (LUB 244), 188 pp.folio papier, weinig verzorgd, zeker een autograaf. Hieruit werden uitgegeven :Canis evangelicus door Maxime Leroy in Bulletin de la Societe d'Art et d'histoiredu D'ioc. de Liege, 1932. De stad Luik door J. Alexandre in Memoire pour servira Vhistoire monastique des pays de Liege, Luik 1876-'77, t. 2. Het zijn fol. 184V-186V uit Hs LUB 244.Zijn familie en persoonVolgens Daris is Herman geboren te Soron, al wordt hij 'leodiensis'genoemd42, als zoon van Jean de Woestenraedt, heer vanSoron, baljuw en meijer van Awans en Hesbaye, - en Jeanne deBrabant. Een broer van zijn vader, Gilles de W., schreef in 1597een 'table genealogique', waarvan iets werd uitgegeven door M. J.Peuteman 43, die vijf zusters van Herman vernoemt. Zijn overgrootvader,Jean de W., was meijer en kasteelheer (kastelein) te Soronin 1510, zijn oom was heer van Soron (1577), tevens meijer enkastelein van deze heerlijkheid. Het is overigens niet bekend ofzijn vader, Jean de W., te Soron of te Awans woonde toen Hermanwerd geboren. Zijn peetoom, Herman de Rave, oud-oom mz, wasabt van St Jacques te Luik.De familie was diep godsdienstig en niet uit op hoge posten.Drie zusters gingen in het klooster, Herman werd Kruisbroeder teLuik. Door deze communiteit werd hij prior gekozen in 1593 enbleef in deze functie tot hij in 1624 werd opgevolgd door HenricusSylvius, de latere wijbisschop van Luik. Deze gegevens van Hermans vond Leroy bevestigd in rekeningenboeken van het klooster44.De data van zijn geboorte en professie zijn niet bekend. Terugredenerend uit het jaar van zijn dood (1630) en het feit, dat hijtoen al 50 jaren geprofest was, zou men kunnen komen tot hetgeboortejaar c. 1560, geprofest c. 1578, prior 1593-1624, jubilaris1628, overleden 1630. Tijdens zijn dertigjarig prioraat schreef hijmeerdere werken in Latijns proza en verzen. Hij was een belezenman, bekend zowel met de religieuze als de klassieke literatuur.Op hoge ouderdom - reeds jubilaris van professie - schreef hijnog met gemak Latijnse verzen. Hij overleed te Luik in 1630.42 Hist, du diocese et de la Principaute de Liege pendant le XV^IIe s., Luik,1877, t. I, 373.43 Promenade a Soron, Verviers, 1902, 43 vv.44 Hermans, Ann., I, 2, 44-46. M. Leroy, Canis Evangelicus (= CE) p. 4, notes4 et 5.


van de REG. KANUNNIKEN van de ORDE van het H. KRUIS 11Duidelijk was Herman iemand, die hield van de letteren, eenhumanist, een serieus dichter, maar voor alles religieus, zijn literairearbeid in overeenstemming brengend met zijn kloosterleven.Bij hem heeft de uitdrukkingswijze minder de aandacht dan degedachte. Hij is een moralist. Zijn confrater-tijdgenoot, LouisCarpentier, later prior van Luik en definitor (f 1648), schreefHerman naar aanleiding van diens uitgave der Imitatio (1623), enprees hem als 'minnaar van de ware devotie'. Herman hield zichpraktisch alleen bezig met godsdienstige onderwerpen en nam alsbronnen de Schrift en religieuze auteurs45.In zijn nagelaten manuscript (LUB 244) vindt men o.m. ook eentractaatje (fol. I62r-l64r), De boris canonicis rite persolvendis dathandelt over zijn eerste taak als regulier kanunnik. Op een andereplaats bestrijdt hij de in zijn ogen verwarring stichtende Erasmus.'Erasmus monachus monachos insectatus est' (fol. I69r). Hijschreef o.m. 'Eras mus' (je was een muis), maar je bent veranderdin een grijnzende kat, die de muizen achtervolgt'. Hij bestrijdt ookde protestanten (fol. 175r), vooral de Anglicanen (fol. 174v-177r).Maar overwegend schrijft hij toch moraliserende gedachten. Zoover de nederigheid (f. 177V), over het celibaat (f. 178r), over dearmoede (f. 179r) en de gehoorzaamheid (ib.). Hij raadt eenvoudaan en voorzichtigheid (f. 180v), waarschuwt tegen bekoringen(I81r) en kapittelt koningen en katholieke prinsen (f. 181r-183r).Zijn gedachten zijn weinig oorspronkelijk, eerder traditioneel.En steeds herhaalt hij hetzelfde. Hij doet geen moeite zijn themataaf te wisselen. Daarbij is zijn grote verdienste niet in frivoliteitte vervallen en niet te overdrijven. Hij pronkt niet met een vageeruditie der mythologie, zoals in zijn dagen gebruikelijk was. Hijis een ernstig dichter, zonder twijfel humanist, maar voor allesreligieus. Zijn stijl is over het algemeen droog, maar wel kernachtigen raak van zegging. Het is de stijl van een moralist46.Zijn 'Canis evangelicus' (1623)Dit lange gedicht is een typisch voorbeeld van Herman's maniervan werken. Men zal deze hond tevergeefs in het Evangelie zoeken.Hij wil de hond zijn van Christus, de Goede Herder. Deze is te45 Dr. A. van de Pasch, in : Monasticon Beige, 420. Leroy, CE 7.46 Leroy, CE 11.


12 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENISprijzen om de trouw aan zijn Baas en waakt over Zijn huis, deKerk, tegen ongure elementen47.Leroy merkte op, dat in dit werk alle scenes zijn getekend naarde feiten, en een grondige kennis verraden van de zeden van dietijd. Men vindt ze terug bij andere tijdgenoten, die de toestandenvan de Luikse kerk beschreven uit eigen waarneming. (CE, 13-14) 48. Deze christelijke Juvenalis hekelde deze fouten met de ernstvan de profeten uit het Oude Verbond.Eigenliefde bloeit, maar de vlam der Godsliefde is gedoofd (13).Religieuzen leveren zich over aan hebzucht (18). Pastoors latenhim schapen in de steek (28). De Paus moet niet de chef zijn,maar wel de vader der gelovigen, dienaar der dienaren Gods,.plaatsvervanger van de nederige, Gekruisigde Christus (55-60)..Kardinalen moeten luxe en intriges bannen uit hun hof en aanarmen delen van hun overvloed (71-74), want de Rechter zalonverbiddelijk zijn voor die Zijn kudde bewaken (95). Kanunniken,die aan de 'canon' hun naam ontlenen, onderhouden de regelniet, komen zelden in kapittel of koor, en lijken te denken dat zedoor hun prebenden worden geheiligd. Zij houden meer van hetgeld dan van het dienen der armen, trachten wel te krijgen, maarniet uit te geven. Hun ijver is dood en het volk heeft tegen henovervloedige zware grieven (105-116).Christus is de Meester der kloosterlingen en nodigt hen uit omhet kruis met Hem te dragen. Om te gaan langs de enge weg enniet langs de brede baan, die naar de ondergang voert. Binnen hetklooster zal de vroomheid gestadig toenemen, maar hun uithuizigheiddoet deze verdwijnen. Bemin dus de afzondering en hetsilentium, en blijf volharden in het gebed in uw sobere klooster(129-150). Woestenraedt wijst de religieuzen op het onderhoudenvan de Regel, het dienen der armen, het dragen van het kruis vanhet kloosterleven met Christus, op het onderhouden der solitudo enhet silentium, en de trouw in het bidden in en voor de Kerk. Deze'hond' blaft even hard tegen de herders als tegen de schapen, diedreigen af te dwalen. Hij kent het ideaal, maar bekent eerlijk zijnpessimisme over de toestanden der Kerk in zijn dagen. Hij moraliseert,maar uitgaande van feiten: bisschoppen die hun taak ver-47 Leroy, CE 13, die verwijst naar Augustinus, Enarr. in Ps 68, 32 (Migne,PL., 36, 834).48 De cijfers in onze tekst verwijzen naar de versregel in CE.


van de REG. KANUNNIKEN van de ORDE van het H. KRUIS 13waarlozen, priesters en kanunniken, die een gemakkelijk leventjeleiden. Ze ambieerden hun ambt niet uit roeping, maar uit hebzucht.Vele kanunniken waren niet eens priester gewijd. Ze beschouwdenhun prebenden louter als bron van inkomsten, die zedoor familieleden lieten erven. Bij het Officie lieten ze hun werkdoen door een kapelaan. En Ernest van Beieren kon hen moeilijkop hun plicht wijzen, omdat hij zelf ernstig te kort schoot en nogniet eens bisschop was gewijd. De kanunniken van de kathedraalte Luik verzetten zich tegen doorvoering der besluiten van hetConcilie van Trente met een hardnekkigheid een betere zaak waardig.Later schijnt de toestand in Luik verbeterd te zijn, waarop dereligieuzen, o.m. ook de Kruisbroeders, een gunstige invloedhadden49.Zijn 'Sidus Lucidum' (1627)In zijn SL zijn het aantal ritaten uit Regel en andere werkenvan Augustinus eerder gering te noemen. Bovendien zijn ze vaakmet letterlijk, zodat ze moeilijker te achterhalen zijn. Woestenraedtciteert uit meerdere werken van zijn 'Zalige Vader1, brieven, prekenop het Evangellie en de Psalmen, en heeft ook diens 'Vita' vanPossidius gelezen. Hij heeft van Augustinus geleerd de vergankelijkheidvan het aardse en de zin van beproevingen van mensen,die God zoeken. Het is een groot geluk 'in het huis des HerenZijn dienaar te mogen zijn. Want waar liefde gevonden wordtworden slavernij en kleinering uitgesloten ; alles is daar vrij enedel door deugden' (SL, 62).Ook in dit uitvoerig werk, opgesteld naar de 40 pleisterplaatsender Joden bij hun tocht door de woestijn, is Herman moraliserendbezig. bterk laat hij de straf uitkomen voor de ondeugd, en vindtm de beloning voor de deugd een sterke prikkel ze te beoefenenHi; schryft wel over de zielenijver en geestelijke vruchtbaarheid dieS T^ ^^ * Chit devafSrtrh J f daarbij de Kefk als het Mystieke Licha^van Chnstus maar onder zijn barokke breedvoerigheid zit weinigJepgang (SL, 249-261). Zelfs bij dit thema, daf AugustiZzfdierbaar was, geeft hij slechts een aanhaling uit een van dieS*• LEROY, CE 15 en de daar vermelde literatuur.


14 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENISpreken (SL, 256). Ook dit werk van Woestenraedt is apologetisch(SL, 261-266) : men treft de eenheid van geloof en leer 'alleenbinnen het Lichaam der katholieke kerk\ Wei volgt hij hierbijuitgesproken de leer van Augustinus : de liefde is de band dervolmaakte eenheid. Deze is de gist, die alles moet doordesemen.Zo getuigen deze bladzijden van een augustijnse spiritualiteit, maarde Regel van Augustinus wordt ook in dit werk nergens geciteerd.Of dit wel het geval was in zijn 'Monachus' (1621), dat 8 prekenbevat voor religieuzen, konden we niet nagaan. Ondanks nijverepogingen van velen werd dit werk nog op geen bibliotheek achterhaald50.Henricus Russelius. In 1635 gaf Henr. Russelius zijn ChroniconCruciferorum uit, een werkje, waarvan Hermans in 1858 al konschrijven dat het 'rarissime obvius' was. Hermans heeft het in zijnAnnales geheel uitgegeven en van vele notities voorzien51. In 1964werd het in foto-offset herdrukt en uitgegeven door Lichtland-Diest. Russelius zegt in zijn Voorwoord, dat hij er ongeveer 20jaren aan heeft gewerkt, een 300 auteurs heeft geconsulteerd ende archieven van het klooster te Hoei heeft doorvorst. Het Chroniconloopt vanaf de stichting der Orde tot 1619, toen Aug. Neaeriusprior-generaal was. A. van de Pasch schreef : ,,Inderdaad wordenmeermalen de gegevens van Russelius door andere historischedocumenten bevestigd. Het is wel zeker, dat hij serieus te werkis gegaan, om de geschiedenis der Orde te schrijven in de contextvan de kerkgeschiedenis. Aanvankelijk was zijn plan dit te doen'in hexameters', maar hij ging er - na rijp beraad en op advies vananderen - toe over het in proza te doen 'afgeschrikt door de veleeigennamen. Zijn doel was : 'dat de levende voorbeelden dervaderen, de zonen zouden opwekken tot eigen stichting en navol-£ing\ Zo tekende hij te Suxy, 4 nov. 1634.Russelius was toen prior van het klooster te Suxy, gelegen in deprovincie Luxemburg. Hij was professus van Hoei52. Verder zijnen zijn prioren-generad, in : Clairlteu,verder te noemen generaals.52 Ann., I, 2, 105.


van de REG. KANUNNIKEN van de ORDE van het H. KRUIS 15er omtrent zijn personalia geen gegevens. Als hij in 1619 zowat20 jaren aan zijn 'Chronicon' had gewerkt, moet hij voor 1600geprofest zijn. Van zijn geboorte weten we plaats noch datum,maar het moet wel rond 1580 zijn geweest. Evenmin is ons bekendin welk jaar hij prior werd benoemd te Suxy. Dit werd gesticht in1286, maar herbergde nooit een grote communiteit. Het was eenkerk, waarbij enkele Kruisbroeders woonden en in hospitaliteit dearmen dienden. In de Definities komt het over als een huis afhankelijkvan Hoei, waar de generaal de prioren benoemde, somsVoor een jaar' (1432). In 1437 wordt er een Hoeise donaat benoemd 'ad revocationem prioris generalis'. In 1452 wordt er eenKruisbroeder 'per annum' benoemd en in 1460 worden twee confratersuit Falkenhage 'per annum' er heen gezonden. In 1475beslist het generaal kapittel, dat Jan Delft er moet blijven. Nietswijst er op, dat het in Russelius' tijd anders was 53.Augustinus' Regel in het ChroniconOpvallend is de nadruk waarmee Russelius zegt, dat de Kruisbroeders overal ter wereld de Regel van Augustinus volgen. Daarinstemt hij overeen met G. van Lith en Arn. Hertsworms. Ook deHoeise tak heeft vanouds deze Regel als levensnorm gekozen envolgde daarin de Reguliere Kanunniken van het H. Graf. De wijzevan Regelbeleving namen de Kruisheren over van deze kanunniken,en - naar de beschrijving van Russelius - betekende dit een grotesoberheid en het beoefenen der hospitaliteit54.Hun ideaal was een strenge persoonlijke armoede, maar met eennadrukkelijk aan de Paus gevraagde toestemming tot gemeenschappelijkbezit. Hiervan deelden ze met de armen, vooral doorde opvang van pelgrims en passanten, en ziekenverpleging ; kortomhospitaliteit. Laurent Melart55 schreef in 1641 : ,,Het klooster derKruisbroeders was gesticht om de pelgrims te voeden, te ontvangenen te herbegen, die vanuit deze streken naar Palestina trokken ofvandaar terugkeerden. Daarvoor was het gesticht door Heren enRidders van Hoei, samen met vele Prinsen, Graven, Baronnen en53 Ann., II, 139, 192, 196. Van de Pasch, Dej. 60, 63, 70, 92, 112 146P. van den Bosch, Suxy in Clairlieu, 37, 1979, 132-138, die verwijst naar bronnenen hteratuur.54 Russelius, Chronicon (= Chron.) 30-39.55 L'Histoire de la ville de Huy. Cit. in Ann. I, 1, 45.


16 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENISandere christelijke edelen, die naar Palestina trokken, en wel doorJean de Apai, bisschop van Luik, in het jaar 1234."Als Petrus Walcurtius in 1248 Constituties laat goedkeuren,worden deze besdiouwd als een nadere uitleg van de Regel vanAugustinus, en ze moeten dienen om de eenheid in de Orde tebevorderen. Zo zijn de Kruisbroeders 'een canonicale Orde, dievolgens God en de Regel van Augustinus is ingesteld. Dat Walcurtius een grote aandacht had voor Augustinus illustreert Russeliusdoor te vertellen, dat hij op zijn ziekbed uit diens 'Soliloquia' lietvoorlezen56.De verslapping van de tucht is, volgens het 'Chronicon', eenuitvloeisel van het verkeerd gebruik van het gemeenschappelijk bezit(c. 1300) en een toestaan van persoonlijk bezit onder generaalDieu-le-Cresse (t 1396). Diens opvolger, Jean d'Avins verkreegvan de Apostolische Stoel de benoeming tot prior-generaal, 'omdathij door geld en vrienden meer invloed had'. Toen week de kloostertuchtvoor de vrijheid en nam het verval toe 57.Libertus Janssen van Bommel werd in 1410 tot prior-generaalgekozen. Hij wil de Orde terugvoeren naar de 'oorspronkelijkeobservance van 1248'. Sterk legt hij de nadruk op de 'solitudo',het herstel van clausuur en silentium. Daardoor wordt het mogelijkde armoede te beleven en de 'luister van het Officie' in zijn oorspronkelijke schoonheid te herstellen. Maar het heeft zeker nogeen halve eeuw geduurd, eer dit overal redelijk gelukt was. Hiervoorwaren vele (tijdelijke) overplaatsingen nodig van goedereligieuzen in leidende functies in diverse huizen der Orde ; envan zwakke broeders naar kloosters, waar een goed kloosterlevenwerd geleid. De armoede volgens het oude ideaal te herstellen endaarbij ook de hospitaliteit 'iuxta antiqua Statuta, zijn thema's, dieop de generale kapittels tussen 1410 en 1465 regelmatig terugkeren.Henricus van Nijmegen (f 1451), Vir multum hospitalis' richttein de kloosterkerk van Hoei een altaar op t.e.v. St.-Augustinus, enbevorderde de persoonlijke armoede en de solitudo. Georg van56 Chron. 47-56, 71.57 Chron. 56-69.


van de REG. KANUNNIKEN van de ORDE van het H. KRUIS 17Brugge (f 1458) herstelde op vele plaatsen de hospitaliteit 'volgensde oude statuten der eerste vurigheid*58.Dan komt er langzamerhend een duidelijke invloed van hetHumanisme. Nicolaas van Haarlem (f 1482), professus van Keulen,eerste prior van Hoorn, 'was een man, die grote ijver had voorde disciplien der Orde, vooral voor het silentium'. Hij is vanmening, dat verval vaak voortkomt 'uit verwaarlozing van de studieen de zucht naar spraakzaamheid'.59. Naast de pestepidemie, de'sudor anglicanus', die toen uitbrak, breekt weldra de geestelijkepest van het protestantisme uit. De pestepidemie eiste vele slachtoffers,zeker ook wegens de hospitaliteit der Kruisbroeders. Delatere prior-generaal Theodorus Ubach heeft zich vol ijver ingezet,om het protestantisme uit de kloosters te weren. Hij was jarenlangvisitator. Als generaal (f 1537) bevordert hij overal het silentium'moeder van het kloosterleven, en de persoonlijke armoede doorte verbieden persoonlijke geschenken te ontvangen. Hij trachtte deoorzaken weg te nemen van gemopper en onenigheid onder deBroeders 60.De belangrijkste gegevens uit Russelius* Chronicon samenvattend,kan men zeggen, dat hij duidelijke nadruk legt op :1. Augustinus' Regel als norm van het leven der Kruisbroeders.2. Ze wilden een sober leven in persoonlijke armoede met gemeenschappelijkbezit. Dat vroegen ze uitdrukkelijk aan de H. Stoel,dit werd later herhaaldelijk bevestigd, en hersteld bij de Reformatievan 1410.3. Ze hadden als belangrijkste taak 'de luister van het Officie tebehartigen, in trouw, als reguliere kanunniken.4. De hospitaliteit was 'iuxta antiqua Statuta' voor hen de vormvan dienstbaarheid aan de noden van de Kerk61.5. Onderling waren ze verbonden door eenheid van hart en geest,volgens de Regel van Augustinus, en toeleg op studie in hunsolitudo.58 Chron. 92-97 ; 104-112. Vgl. Dr. P. van den Bosch, Studien over de observantieder Kruisbroeders in de XVe Eeuw. (proefschrift) ook verschenen in:Clairlieu, 1968.59 Chron. 118.60 Chron. 148-154; 155-160.61 Dr. P. van den Bosch, De Orde der Kruisheren in het verleden een hospitaalorde.In:Hand, van het 41 e Congres van de Fed. Kringen Oudheidkunde engeschtedenis van Belgi'e, 1970, 173 v.


18 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENISDaarom zal het ook weinig opzien baren, dat Russelius aan zijnwerk - arbeid van vele jaren studie - de tekst toevoegt van deRegel. Trots vermeldt hij, dat nog 28 andere kloostergroeperingenvan reguliere kanunniken deze Regel volgen. Duidelijk blijkt hieruit, dat deze Regel zeer sterk zijn aandacht had62.De Regel in Visitatie-Relicten der 17e eeuwGenerale en Regionale Kapittels hebben in deze eeuw het religieuzeleven door onderlinge afspraken bevorderd en gehandhaafd.Over de relicten der generale kapittels schreven we reeds ; over deregionale zal hieronder nog iets volgen. Maar het is o.i. van grootbelang te achterhalen hoe deze besluiten doorwerking vonden indiverse huizen. Vooral gezien in historisch perspectief en de oplevingder Orde na 1840, zal het leven der communiteit vanSt.-Agatha belangrijk zijn. Van daar uit is 'het erfdeel der vaderen'doorgegeven naar de nieuwe tijd. Hier stonden bijna doorlopendprioren aan het hoofd, die ondanks de ongunst der tijden, ondanksuitdrijvingen, plunderingen en afpersingen door zogenaamde'vrienden' en vijanden, - degelijke mannen waren. Ze hebben steedsgetracht de communiteit bijeen te houden, en samen een zo goedmogelijk kloosterleven te leiden volgens de beste tradities van deOrde. Ook het huis van 's Hertogenbosch-Uden heeft daarin eenduidelijke rol gespeeld en - vooral in latere tijden - vele jongenshim eerste vorming en opleiding gegeven. We kozen St-Agathaom het belang voor de Ordesgeschiedenis van de visitatierelictente illustreren 63.1623, 's HertogenboschDe spiritualiteit van een der grootste prioren van St.-Agatha,Henricus Walteri Verheijen, leren we enigermate kennen uit eenuitvoerig relict van de visitatie in het klooster van 's Hertogenbosch.(Ann. Ill, 164-170) De prior is de door de Heer aangesteldeherder, die moet waken over de broeders 'door Christus' Bloedverlost'. Trouw zal hij de 'uitdeler zijn der Geheimenissen Gods',62 Chron. 183-205.63 J. DE Pater, In den lande van Cuyk, in IN CRUCE VITA. De Orde derKruisheren in Nederland, 1936, 35-59.


van de REG. KANUNNIKEN van de ORDE van het H. KRUIS 19en hij zal de broeders voeren 'langs de enge weg naar de weidenvan het eeuwig leven'. Daarom moet de prior 'krachtdadig het heren der opschietende onkruid van misbruiken en slechte gewoontenuitroeien' en desnoods 'straffen volgens Regel en Statuten'. Vooralechter moet 'hij voorgaan door zijn voorbeeld van een echt religieusleven'. Dan zal 'deze tuin van religieus leven kostbaar zijn in deogen der gelovigen die hem zien'. Daarover 'moet de prior strikterekenschap geven'.Als belangrijkste opdracht voor de communiteit geldt voor Verheijende verzorging van het 'divinum officium'. Zowel de Conventsmisals de Getijden moeten - als het enigzins mogelijk is -gezongen worden. Hij regelt dit verder minitieus in zijn relict, en'heeft dit meer speciaal uiteengezet in het visitatiekapittel\ Zijnrelict bevat ook een uitvoerige aanbeveling van de meditatie, onlangsdoor het generaal kapittel voorgeschreven. Het herinnerteveneens aan de viering der Eucharistie volgens het gebruik en opde wijze der romeinse liturgie, waartoe het generaal kapittel overging64.Als tradities van het Kruisbroedersleven beschouwt Verheyen: 'de verstervingen, het afleggen van eigen wil en eigen zin,reinheid des harten, de solitudo, de vrijwillige armoede, waardoorwe de broeders van Christus en mede-erfgenamen van Zijn Rijkworden'. In verband met de verstervingen van de kloosterstaat wijsthij heel praktisch 'op het gebruik van wollen kleding, onthoudingen vasten, en de nachtwake', verbonden aan het middernachtelijkkoorgebed.Om hun geestelijk leven te voeden en tegelijk hun tijd nuttig tebesteden, moeten ze 'de bibliotheek met goede boeken aanvullen,zoveel ze kunnen', en wordt er een bibliothecaris aangesteld.Dit alles schreef Verheijen op 21 oktober 1623. Zes jaren laternam Frederik-Hendrik de vesting van 's Hertogenbosch in en werdende Kruisbroeders uit hun klooster verdreven. Ze gingen onvrijwilligin ballingschap. Maar hun onderlinge band was zo stevig,dat ze samen hun kloosterleven voortzetten, een tijd-lang te Schijndel,tot ze zich konden vestigen in 'het vrije land van Ravensteijn'in hun klooster te Uden65.64 Van de Pasch, Def. 434 v, 439 v. Het generaal kapittel schreef voor hetMissaal en Brevier der Dominicanen te gebruiken, die aangepast waren aan deromeinse ritus.65 J. Francino, Onder Marids bescherming, in IN CRUCE VITA, 60-98.


20 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENIS1624 KeulenVerheyen visiteert met Christianus Buyrensis het huis van Keulen. In het relict benadrukt hij, dat ze volgens de Regel samenmoeten uitgaan en samen moeten thuis komen. Ze mogen geenbe2oeken afleggen buitenshuis zonder uitdrukkelijk verlof van deprior. Hen wordt de zorg voor de boekerij ingeprent, volgens deRegel, die zegt, dat de boeken op een bepaald uur moeten gehaalden teruggebracht worden66.1624 MarienfredeVerheijen zegt in zijn relict: 'het gemeenschappelijk, apostolischleven moet onderhouden worden... zich aanpassend aan deeenvoud en de nederigheid van Christus en onze H. Orde\ Daaromzal volgens de Regel de gemeenschappelijke voorraadkamer envestiarium worden hersteld. {Ann. Ill, 171-172)1630 Regionaal Kapittel van Maas en RijnprovincieDe prior-generaal wordt gevraagd de besluiten van dit kapittelgoed te keuren. Daarin staat: 'De broeders zullen volgens de Regelvan O. H. Vader Augustinus een kelder en een vestiarium hebben'.En wat betreft hun eerste taak als reguliere kanunniken : 'De lofwaardigegewoonte der Orde om middernacht op te staan (voorhet Officie) moet overal waar ze in onbruik geraakt is, hernomenworden, tenzij er wettige excuses zijn naar het oordeel der provinciaals'.{lb. 184)1631 MarienfredeVerheijen visiteert samen met Goswin Judens, prior van Emmerik.Hij prijst de communiteit 'om hun onderlinge liefde en deugdzaamheid'67.1631 BentlageIn juli visiteert Verheijen Bentlage. Hoewel er behalve priorChr. Buyrensis maar vijf priesters en een convers wonen, stelt hij66 Ann., Ill, 171. Haass, Die Kreuszh. i. d. Kheinl, 1932, 144. Van de Pasch,De]. 442.67 Ann. 3, 192. Haass, 68, 161. Van de Pasch, Def. 456, 462, 468.


van de REG. KANUNNIKEN van de ORDE van het H. KRUIS 21vast: 'De Metten zullen volgens het oude prijzenswaardige gebruikder Orde te middernacht gehouden worden'. (Ann. Ill, 193)1631 DiisseldorfSamen met Joannes Busaeus visiteert Verheijen daar in September. Ook hier wordt de armoede ingescherpt: een kelder, eenvestiarium. Zowel overdag als 's nachts zal de prior de broedershouden aan het koorgebed. Kloosterslot en silentium worden aanbevolen68.In 1632 visiteert Verheijen er weer met Busaeus, prior van Keulen,en brengt het relict der voorgaande visitatie in herinnering.Dit huis is ondertussen een studiehuis geworden voor jonge confraters.De tucht zal er dus wel goed zijn geweest Op dinsdagen donderdag mag er nu extra vlees en groente worden geeeven(Ann. Ill, 197-198) * * '1633 Regionaal kapittel van Maas en Rijnprovincie'Omdat het volgens de Schrift God mishaagt dat men zijnbelofte ontrouw is, moeten we in trouw volbrengen hetgeen wede Heer hebben beloofd. Dat zal des te beter kunnen, als we onseensgezind aan de voorschriften van onze Regel en Statuten houden^ en er ons op toeleggen deze zo getrouw mogelijk te volbrengen'. Met nadruk wordt er op de solitudo gewezen en op het belevender armoede in gemeenschappelijk bezit. Ook het middernachtelijkkoorgebed wordt weer genoemd. De prioren zullenregelmatig in hun huizen rondgaan en ijverig toezien op de soberheid.(Ann. Ill, 199-202)1633 WickrathVerheijen stelt vast, dat Regel en Statuten ruimschoots voldoendehet kloosterleven kunnen regelen. Hij brengt enkele puntennaar voren, die minder goed onderhouden worden. Om hun goedenaam voor de buitenwereld niet in gevaar te brengen, mogenvrouwen niet worden toegelaten binnen het slot. Uitgaan mag menalleen met permissie van de prior, en dan geldt: samen-uit, samen-68 Ann. Ill, 195-196. Haass, 22, 26, 86 v, 126, 188. Van de Pasch, Def. 457.


22 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENISthuis. Hij betreurt het dat de ijver voor de disciplien 'bijna verdwenenis'. (Ann. Ill, 206)We zijn vrij uitvoerig ingegaan op de relicten van Verheijen,omdat ze de man tekenen, die de waarde van Regel en Statutenheeft voorgehouden, en de eenheid onder de broeders heeft gestimuleerd.Zijn ijver voor het gemeenschappelijk, apostolisch levenen zijn liefde voor de luister van het Goddelijk Officie, stoelen opde beste tradities van de Orde. Hij stierf te St.-Agatha in 1647 69.1633 St.-AgathaMen mag in een communiteit met zo'n realistische idealist alsprior een serieus streven naar echt Ordesleven verwachten. Alsgeneraal Neaerius in 1635 St.-Agatha visiteert, schrijft hij dan ook,dat hij alles in goede orde heeft bevonden. Niets heeft hij geconstateerd,dat bijzondere berisping of vermaning nodig heeft. Maar'in het religieuze leven is niet vooruitgaan gelijk aan achteruit gaan'.Daarom brengt hij nog eens in herinnering het koorgebed en hetsilentium. 'Buiten de maaltijden' zegt de Regel, 'moet men nietsgebruiken'. Gehoorzaamheid is volgens Naerius : de prior in liefdehelpen en bijstaan. (Ann. Ill, 207-208)1640 Regionaal Kapittel van Maas en RjjnprovincieDit relict getuigt van Augustijnse spiritualiteit door de nadrukte leggen op solidariteit. 'Omdat we ledematen zijn van eenlichaam en elkander nodig hebben' zullen we samen de kostenmoeten dragen voor de opleiding der jonge Kruisbroeders. 'Volgensde Reger worden dan de lasten 'naar draagkracht' verdeeld. (Ann.Ill, 212-214)1678 St.-AgathaDertig jaren na de dood van Verheijen menen de visitatorenenkele punten onder de aandacht van de communiteit te moetenbrengen, 'ter bevordering der religieuze tucht, de luister van hetofficie en tot ijver voor de deugden'. Opvallend is daarbij, dat 'de69 Dr. A. van de Pasch, H. W. Verheyen, in : Clairlieu, 1974, 3-72.


van de REG. KANUNNIKEN van de ORDE van het H. KRUIS 23bibliotheek de kostbaaste kloosterschat' wordt genoemd. Ze moetweer worden geordend en beschreven. Alle 'clerici' krijgen er eensleutel van en vreemdelingen mogen er niet worden toegelaten,zonder uitdrukkelijk verlof van de prior. Er moet daar een striktsilentium zijn. Schenkingen van familie of vrienden moet men aande prior geven ten bate van de hele gemeenschap. (Ann. Ill,353-354)1679 St.-AgathaZonder tijdige aankondiging komt generaal Feron visitatie houden.'De prior moet goed bedenken, dat hij door zijn ambt teaanvaarden niet alleen de taak van Martha, maar vooral die vanMaria heeft gekregen. Hij zal voor zijn broeders een herder zijn,zowel in tijdelijke als in geestelijke zaken'. Hij zal Vorm der kuddezijn in observance van de Regel'. Maar schrijft de generaal: 'wehebben gehoord, dat hij halventijd niet thuis is, - en als hij welthuis is, zelden of nooit in het koor verschijnt'. Hij dreigt deprior met ontzetting uit zijn ambt, als dit niet verandert. (Ann.Ill, 361).Deze prior was Petrus Heithausen, definitor van de Orde. Hijwas niet zonder reden afwezig en verdedigt zich op waardige wijze.Hij schreef Ad perpetuam ret memoriam een antwoord aan degeneraal. Hij wijst hem op diens weinig-christelijke handelwijze,omdat hij de andere partij niet had gehoord, en bovendien nietgehandeld had volgens de Statuten. Hij had immers zijn visitatieniet op tijd aangekondigd, maar was veeleer naar St.-Agatha gekomen,om zich acht dagen onledig te houden met de jacht*. Datwas ook nog gedaan zonder verlof der bevoegde autoriteiten (Ann.Ill, 362-363). Uit het leven van prior Heithausen blijkt m.i. voldoende,dat de verwijten ongegrond waren. Hij heeft vier communiteitenals prior gediend, en was een gewaardeerd definitor70.1682 en 1686 St.-AgathaDe prior moet niet te vlot verlof tot uitgaan geven, omwille vanhet houden van het Koorgebed. (Ann. Ill, 363-365). In 168670 Heithausen was prior te Wickrath, St Agatha, Dusseldorf en Keulen. Haass,88, 129, 151, 208. Van de Pasch, Def. 502, 504, 509, 510.


24 DE REGEL VAN ST.-AUGUSTINUS in de GESCHIEDENISworden er geen ernstige fouten geconstateerd. De priesters verlenenin de omgeving veel assistentie in biechthoren en preken, maarmoeten wel op de afgesproken tijd thuis zijn. Verder moet menbinnen de kloostermuren blijven, behalve eens in de maand oplootjesdag', d.i. de dag der aderlating vroeger. (Ann. Ill, 365-367).1687 St.-AgathaGeneraal Lambrecht legt nog eens de nadruk op het silentium'volgens de Regel' en op de clausuur. Wie zich aan dat laatsteniet houdt, zal gestraft worden met 'privatio vocis activae et passivae',alleen op te heffen door de generaal. De confraters mogensoms naar familie of vrienden gaan, maar de 'cultus divinus' mager niet onder lijden. (Ann. Ill, 368-370).1690 St.-AgathaOmdat de prior wegens regelingen met de Regering in 's-Gravenhagevaak afwezig moet zijn, wordt de supprior tot extrawaakzaamheid gemaand. (Ann. Ill, 370-372).1698-1699 St.-AgathaIn 1698 wordt nog eens gewezen op het gebruik van wollenkleding. De broeders worden aangespoord 'een van geest en eenvan hart te leven volgens de Regel'. In 1699 vindt generaalHansothe niets afwijkends van Regel en Statuten, want men leefdeer 'in vrede en onderling verbonden in echte broederliefde'. Daaromverwijst hij naar de Regel 'de norm van ons religieuze leven',en naar de eenheid volgens de gebruiken van Hoei. (Ann. Ill, 395-397; 402).Veilig mogen we vaststellen, dat St.-Agatha een communiteitwas, die onder vaak uiterst-moeilijke omstandigheden leefde, maarwaar ernstig gestreefd werd naar een echt kloosterleven volgens deRegel van Augustinus. Deze Regel werd hooggeacht als levensnormvolgens de beste tradities der Orde.C. van Dal OSC


DE KRUISHEREN EN DELEUVENSE UNIVERSITEITSUMMARYIn 1491 Philippus Dehont, a native of the island of Walcheren, but living atthat time in Louvain, bequeathed his possesions to the Crosier Fathers of Goesand Namur. On the condition, however, that from his own house near the citywalls had to be made a house of study, where three priests and one lay-brotherwere to stay. The priests were to study theology and the brother to take care ofthe household. Though in the first place destined for the monasteries of Goesand Namur, other houses of the Order could send students to Louvain as well.Though already before 1493, the year of Philippus' death, there had been CrosierFathers in Louvain or former students of Louvain had entered the Order, from1493 onward Crosier Fathers were studying there regularly. Once they had finishedtheir studies, they would become professors in their own monasteries and mostlyhold higher functions in the Order.Some of the former Lovanienses remained well-known for the manuscripts madeby them, which are still preserved with much care in the libraries of the MajorSeminary and of the university in Liege, such as those of Johannes Noe andBartholomeus van Bree. Others governed the Order in the function of mastergeneral, like Cornelius from Clothingen, Antonius Fresenius from Odorp, Wilhelmusfrom Heinsberg and Augustinus Neerius. One of them, Gerardus Geldenhouwer,became famous as a humanist and a -historian, but in 1525 became a protestant.Several of them behaved courageously, sometimes even heroically during the timeof the Reformation.A link was forged between the Order and the university, as appears from variousdifficulties arising about the habit of the Order and the election of a general,questions proposed to the Louvain profesors by the general chapter for a solution.The ,,collegium Lovaniense Cruciferorum" has known its up and downs, timesof tranquility and peace, but also times of famine, plague and war. But for morethen 125 years it had been an abode of prayer and study, of which the influenceis in some way measurable from the further particulars of life known about thestudents, which will be rendered in this article.


Deel IVAN 1425 TOT AAN DE HERVORMING VAN 1517Op 21 September 1473 werd in het kruisherenklooster van HoeiNicolaas van Haarlem gekozen tot magister-generaal van de Orde.Oorspronkelijk conventuaal van het Keulse klooster, had hij waarschijnlijkaan de Universiteit te Keulen het doctoraat gehaald inde Theologie, en was daarna, voor hij in 1462 prior werd te Hoorn,jarenlang hierin professor geweest \Zelf man van studie, en als magister-generaal op de hoogte vande innerlijke toestand der Orde, ondervond hij al spoedig de noodaan goed gevormde, geleerde en deugdzame mannen. Het gebrekaan ijver voor de studie en de praatzucht {amor loquacitatis) —gaan ze gewoonlijk niet samen ? - leken hem de oorzaken van eengemis aan de noodzakelijke kloostertucht. Crebro mente pertractavi,schrijft hij, quomodo possem huic morbo mederi, en hij besluitdan in 1482 tot de uitvoering van een reeds lang gekoesterde wens,nl. geschikte mannen, vooral jongeren, naar de Universiteit testuren, naar Leuven, Parijs, Caen en Toulouse.,,Tot nu toe heb ik steeds maar uitgesteld, omdat ik de misbruikenvreesde die daaruit konden ontstaan. Maar nu ik andereOrden zie bloeien juist doordat ze voldoende geleerde mannenhebben, wil ik dat verlangen ten uitvoer brengen... Want samenmet de deugd, die ons aan God en de mensen aangenaam maakt,is de kennis der gewijde wetenschappen even noodzakelijk als de1 H. Russelius, Chronicon Cruciferorum, Keulen, 1635, geciteerd bij Hermans,Annales Canonicorum regularium S. Augustini Ordinis S. Cruets (verder geciteerd :Annales), 's Hertogenbosch, 1858, I, 1, 119, 133 w. ; A. Hertzworms, AuxesisReligionis S. Cruets, Roermond, 1686, p. 34 (bij Hermans, I, 2, p. 8) noemtNicolaas van Haarlem Saerae Theologiae Doctor. We sluiten niet uit dat Nicolaasvan Haarlem de artesfaculteit te Leuven heeft gevolgd voordat hij te Keulen bijde kruisheren intrad. E. Reusens, Promotions de la Faculte des Arts de I'Universitede Louvain 1428-1797, in Analectes pour servir a, I'Histoire eccl. de la Belgique(A.H.E.B.), I, 1864, p. 409 vermeldt onder nr. 44 Nicolaus de Haerlem bij hetjaar 1435 ; ook bij de ,,regentes" van 1438 komt een Nicolaus de Haerlem voor.Dezelfde naam zonder enige andere aanduiding volstaat echter niet om hem tot dekruisherenstudenten te rekenen. In de Matricule komt hij niet voor. Als kruisheerte Keulen heeft hij zeker de theologie te Keulen gevolgd en niet te Leuven, waarde kruisheren toen nog geen college hadden.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 27zonnestralen het zijn voor de vruchtbomen ; waar zij verslapt zalmen niet tot volmaaktheid komen. Doch als de ons ingeboren ofaangeworven deugden door de glans van de wetenschap wordenverlicht, gevoed en tot rijpheid gebracht, dan zullen onze goedewerken opnieuw rijpe vruchten dragen. En zouden er sommigenzijn die door de wetenschap overmoedig worden of zelfs verlorengaan, dan ligt dat niet aan de wetenschap, die immers de deugdvoedt, maar aan de hoogmoed van die personen zelf ; evenalswanneer er aan een goede boom sommige takken, vermolmd, doorde zonnestralen verdorren, we dit niet toeschrijven aan de zon, maaraan een gebrek bij die takken zelf/'2Dit initiatief van het hoogste gezag der Orde werd werkelijkheid.Wat in Keulen reeds eerder het geval was, dat nl. kruisbroedersde lessen aan de Universiteit bezochten 3, zien we nu ookin Frankrijk en in onze streken vaker gebeuren. Kruisbroedersworden gevormd aan de Universiteiten ; hun aldaar verworvenwetenschap zullen ze meegeven aan de fraters in de verschillendestudiehuizen ; velen van hen zullen we later ontmoeten als prior,definitor en magister-generaal van de Orde. En al zal in een enkelgeval de vrees van Nicolaas van Haarlem bewaarheid worden, danblijft dit toch bij een dorre tak aan een overigens vruchtbare boom.We hebben in deze studie de gegevens verwerkt die er over hetCollegium Lovaniense van de kruisheren, over de studenten aande Alma Mater en over de relaties van de orde met het Leuvenseprofessorencorps in verschillende archieven geborgen lagen of invroegere korte en moeilijk toegankelijke bijdragen werden gepubliceerd.Zo hopen we een zo volledig mogelijk overzicht te geven vande betrekkingen der orde met de universiteit. Meerdere kruisheren,die ons hielpen bij het verzamelen van het noodzakelijke materiaal,zijn we erg erkentelijk, waaronder we Th. van den Elsen, dr. P. vanden Bosch, H. Wagemans en P. Winkelmolen bijzonder willenvermelden.2 De Latijnse tekst in de Annales, I, 1, p. 133-134, 157-158.3 R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn, 1932, p. 80 ; H. Keussen,Die Matrikel der Universitat Koln 1389-1339, III, Bonn, 1931, p. 1095. Inde lijsten komen vanaf 1394 verschillende kruisheren voor, al is het aantal betrekkelijkklein. Nicolaas van Haarlem wordt nergens als student aan deze universiteit vermeld.


28 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT1. DE STICHTING VAN HET ,,COLLEGIUM CRUCIFERORUM"a. Het testament van Philippus DehontOp de vijftiende december van het jaar 1491 maakte PhilippusDehont, eerzaam burger van Leuven, zijn testament. Na de doodvan zijn vrouw, Barbara van Herlaer, was hij eenzaam in zijn huisin de Derde-Ordestraat achtergebleven, verzorgd door zijn trouwedienstmaagd Maria van der Eijcken. Uitgestrekt op zijn ziekbed,,,in quadam bassa camera" van 't deftige herenhuis, zwak vanlichaam maar nog helder van geest, besloot hij zijn zaken te regelenom niet al zijn goederen ,,ab intestato" aan verre verwanten na telaten. Gedachtig ,,dat er in dit sterfelijk leven niets zekerder isdan de dood, en niets zo onzeker als het uur van sterven", wildehij tijdig over zijn goederen beschikken en daarbij tevens denkenaan de zaligheid van zijn ziel. Het was vijf uur in de namiddag.Als getuigen had Philippus de eerwaarde heren Johannes Frissinen Johannes Fuyck laten roepen, beiden priesters van het Luiksediocees. Daarnaast, om alles in rechtsgeldige vorm te doen geschieden,de eerwaarde heer Reijnerus van der Elst, ,,publicus sacraimperiali auctoritate notarius", clericus van hetzelfde diocees. Ditzou zijn enig testament zijn, waardoor, met behoud van de laatstewilsbeschikkingen van zijn overleden echtgenote, alle vroeger gemaaktebepalingen werden vernietigd.Hij begon met zijn ziel, ,,als ze door de wil van de Allerhoogstede gevangenis van zijn ellendig lichaam zou verlaten", aan tebevelen aan zijn Schepper, aan O.-L.-Vrouw en aan alle hemelbewoners.Dan koos hij de begraafplaats uit voor zijn lichaam,nl. de nieuwe kapel, die onlangs aan het koor van de Sint-Jacob,zijn parochiekerk, was aangebouwd, en waarvan het altaar ter erevan het H. Kruis zou worden geconsacreerd4.Maar ook zorgde hij voor de nood van zijn ziel, door missenen jaargetijden voor zichzelf, voor zijn ouders, vrienden en wel-4 E. van Even, Louvain dans le passe et dans le present, Leuven, 1895, p. 386-387, zegt dat de kruiskapel in de Sint-Jacob werd begonnen op 9 augustus 1488,voltooid in 1490 en in februari 1491 geconsacreerd door de hulpbisschop van Luik.In het afschrift van het testament, waarover we beschikken (Staatsarchief Namen,Croisiers) staat: ,,cujus altare... in laudem et honorem Sanctae Crucis consecrabitur".


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 29doeners, door het vastleggen van een brooduitdeling voor dearmen der parochie op zijn begrafenisdag, door legaten aan deSint-Lambertus van Luik, de Sint-Jacob van Leuven en aan hetKarthuizerklooster op de vest. Zijn trouwe dienstbode werd nietvergeten, zodat ze een onbezorgde oude dag tegemoet kon zien.Zijn voornaamste schikkingen echter betroffen de kruisbroederkioostersvan Goes in Zeeland, en van Namen. Want aan deCruysbruere van deze kloosters liet hij na :het huis dat hij zelf bewoonde, met tuin en alle bijbehorigheden ;al zijn andere daaraan palende huizen in de Sint-Jacobsparochie,liggende in de Derde-Ordestraat tussen de Dijle van de ene, ende goederen van het grote ziekenhuis van Leuven aan de anderekant, en verder grenzend aan de stadsmuren en de Minderbroedersstraat;wel moesten ze aan de bij hem wonende dienstmaagdMaria van der Eijcken een der huizen in de Derde-Ordestraatoverlaten, om daar, naar eigen keuze, te wonen of er de rente vante genieten tot aan haar dood ;de vier hem toebehorende en aan elkaar grenzende huizen langshet Sint-Pieterskerkhof in de Kortestraat, tussen de goederen vanJudocus van der Donck en Johannes van den Hoene ; doch uit deopbrengst hiervan moesten de kruisbroeders aan Maria van derEijcken dertig rijnse guldens betalen, jaarlijks, tot aan haar dood ;de jaarlijks door de stad Leuven uitbetaalde erfrente, die Philippusop de goederen van de hertog van Brabant bezat, nl. vijftigkronen, elk van 24 stuivers ; daarvan moesten ze echter een blijvendejaarlijkse rente van drie rijnse guldens betalen, die Philippusschuldig was, zoals uit andere documenten zou blijken, ofwel dezerente terugkopen ; verder moest hiervan, ofwel van de inkomstender huizen, een jaarlijkse blijvende rente van tien rijnse guldensworden betaald aan de Sint-Jacobskerk, om daar ten eeuwige dageelke vrijdag om 10 uur een mis te laten doen in de nieuwe Kruiskapel.Deze mis moest worden gecelebreerd door een priester vaneerbare levenswandel, aan te duiden door de pastoor der parochie ;deze priester moest tevens elke keer een der vier passieverhalen ombeurten lezen, behalve op duplex- en triplexfeesten, waarop hijmis en evangelie van de dag zou nemen. Van die 10 rijnse guldensmoesten er hiervoor zeven en een halve aan die priester wordenuitbetaald, terwijl de rest, twee en een halve gulden, ten goede


30 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITzou komen aan het kerkfabriek voor de voor die mis noodzakelijkewijn, brood, kaarsen en ornamenten...Al die bovengenoemde schikkingen ten voordele der kruisherenzouden huizen en renten tot hun onbetwistbaar eigendom maken,doch onder volgende voorwaarden :nooit mogen ze deze verkopen of vervreemden ; en in geval derente van 50 kronen zou worden afgekocht, moeten de verkregengelden toch dezelfde bestemming behouden ;de prioren en leden van de kloosters van Goes en Namen moetenuit hun kloosters drie priesters en een lekebroeder, die de driepriesters zal verzorgen, naar Leuven zenden, waar ze in het woonhuisvan Philippus zullen verblijven, daar zullen mislezen enbidden voor de ziel van Philippus zelf, van zijn ouders, vriendenen weldoeners ;die drie priesters zullen Theologie studeren op de Leuvensetheologische faculteit, zolang 't hun oversten zal behagen ; dochals dezen er een of meerderen zullen terugroepen, moeten zeanderen in de plaats sturen, en wel onmiddellijk, zonder tussenperiode; willen ze er geen sturen uit eigen klooster, dan mogendeze studenten ook van andere kloosters van de Orde komen ;die drie priesters en een lekebroeder zullen worden onderhoudenuit de opbrengsten van de andere huizen en de rente van 50kronen, na aftrek der genoemde verplichtingen ;de prioren van Goes en Namen zullen, met de toestemming enop gezag van hun hogere oversten en hun eigen convent, binnen't half jaar na Philippus* dood aan de testamentuitvoerders latenweten of ze deze legaten aanvaarden. Zo ja, dan moeten binnen't jaar die drie priesters en een lekebroeder naar Leuven komenwonen en studeren zoals boven omschreven werd ; maar eerstmoeten genoemde prioren, met toestemming van hogere overstenen eigen convent, aan de testamentuitvoerders beloven, alles tezullen doen volgens de wil van de erflater, en hieraan niets tezullen veranderen in de toekomst. Zouden ze 't, wat God verhoede,anders doen, hun antwoord niet tijdig geven, nalatig zijn in hetzenden van priesters en lekebroeder, of de boven omschrevenlasten niet willen aanvaarden, dan moeten ze vervallen verklaardworden van alle rechten op deze erfenis.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 31In dat geval zullen de huizen in de Derde-Ordestraat en de helftvan de rente van 50 kronen komen aan de broeders van het nieuwekarthuizerklooster der stad, voor het onderhoud van twee koorbroedersen de oprichting van twee cellen. Deze zullen dan dezelfdeverplichtingen hebben tegenover Maria van der Eijcken, 25kronen geven aan de kruisheren, jaarlijks vijf rijnse guldens gevenaan de Sint-Jacob voor de mis met passie, en de helft der genoemderente van 3 rijnse guldens betalen. De huizen in de Kortestraatkomen dan aan de vier H. Geesttafels der stad, nl. van Sint-Jacob,Sint-Quinten, Sint-Michiels en Sint-Geertrui, met de last elk jaaraan Maria van der Eijcken dertig rijnse guldens te betalen tot aanhaar dood ; ook ontvangen ze de andere helft der 50 kronen, metde verplichting voor mis en passie vijf rijnse guldens te betalenaan de Sint-Jacob, en de andere helft der rente van 3 rijnseguldens te voldoen. De bestuurders van de H. Geesttafel vanSint-Jacob zullen 't beheer der goederen hebben en uit de opbrengstgeregeide uitkeringen aan de armen doen...Na enkele kleinere legaten van lijfrenten, roerend goed, huisraad,kostbaarheden enz. stelt Philippus tenslotte als zijn testamentuitvoerdersaan, de zeergeleerde heren magistri Johannes Wemelinghenen Gerardus de Bausele junior5.Wie was deze Philippus Dehont, die zich in dit testament zoweldadig toont voor de kruisheren van Goes en Namen ? Uit detekst van het testament blijkt reeds voldoende dat hij een zeerwelgesteld Leuvens burger was. Ook over zijn afkomst worden weenigszins ingelicht. Philippus Dehont, zo luidt het, filius NicolaiDehont de Walgaria in Zelandia de villadio dicto Westersuborck.Al woonde hij reeds vele jaren te Leuven, waar hij Barbara Herlaerhuwde, dochter van een der voornaamste en rijkste families vande stad, toch was Philippus niet uit deze streken afkomstig maaruit Zeeland, uit het plaatsje West-Souburg op het eiland Walcheren.Zijn familie stamde van het toen nog aparte eiland Schouwen,waar de meeste leden van dit geslacht gevestigd waren, en waarde herinnering hieraan nog bewaard wordt door een hond in het5 Van dit zeer lange testament geven we hier, behalve de bepalingen ten gunsteder kruisheren, slechts de grote lijnen weer. Zie voor nadere bijzonderheden detekst zelf in aanhangsel.


32 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITwapenschild van het plaatsje Noord-Gouwe, dat door een Willemde Hondt Witteleszoon omstreeks 1374 werd ingedijkt.Philippus Nicolaaszoon Dehont, ,,een even geleerd als vermogendman" 6, moet vanuit zijn geboortestreek wel de Kruisherenhebben gekend, die in West-Souburg zelf (Nijenwerve, Nieuwerve)en in Goes op Zuid-Beveland een klooster bezaten. Wellicht stamtdaarvan zijn in het testament tot uiting komende verering voorChristus' lijden en Kruis 7. De beschikkingen voor het klooster vanGoes zijn zeker door de Zeeuwse afkomst en daaruit voortkomenderelaties met dit klooster te verklaren. Waarom het Naamse kloosterin deze bevoorrechting deelt, is moeilijk uit te maken. Wel namhet klooster van Goes in 1485 een stuk land over dat aan deNaamse kruisheren toebehoorde. Ook was een van de drie eerste6 De meeste hier vermelde bijzonderheden zijn te •vinden bij F. Nagtglas,Levensberichten van Zeeuwen, I, Middelburg, 1889, p. 409-410. In vele anderewerken of artikels worden Philippus' naam, afkomst en de stichting van hetKruisherencollege vermeld, zoals in Nieuw Nederlands Biograpbisch Woordenboek,VI, Leiden, 1924, col. 796 ; Annales, II, 451, 551 ; E. Reusens, Notice sur leCollege des Croisiers, in de Annuaire de I'Universite de Louvain, 1870, in deA.H.E.B., XXIII, 1892 en in de Documents relatifs a I'histoire de I'Universite deLouvain, t. V ; Van Heussen, Historia Episcopatuum foederati Belgii, t. II, Historiaseu notitia Episcopatus Middelburgensis, Antwerpen, 1733, p. 34 ; N. Vernulaeus,Academia Lovaniensis, Leuven, 1667, p. 331 ; V. Andreas, Fasti academicistudii generalis Lovaniensis, Leuven, 1650, p. 331 ; J. Molanus, Les quatorzelivres sur I'histoire de la ville de Louvain, ed. De Ram, Brussel, 1861, p. 628 en629. In het door Hermans geciteerde Lovanium van J. B. Grammaye, Brussel, 1610,p. 25 vonden we geen enkele aanwijzing.De naam van de stichter van het kruisherencollege wordt zeer verschillendweergegeven : Dehondt, de Hondt, met aanvullingen de Volgaia (N.N.B.W., I.e. ende verkoopakte van 1616) ; in een Memorieboeckxken der Innekomen van SinteJacobsautaer op de Biest binnen Loven van 1482 (stadsarchief Leuven, 4158, bundelvan Sint-Jacob) waar de renten der broederschap van Sint-Jacob worden opgenoemd,staat op f. 3 : v. : Item Philips int Wout van synen huse ende hove in diederde oerden tusschen die statvesten op teen zide ende die dile op dander side eenoude grote; het gaat hier over goederen die, blijkens het testament, aan onzePhilippus toebehoorden. Diezelfde naam int Wout komt voor als de naam van eender huizen in de Kortestraat, eigendom van Philippus (akt van 1615, StaatsarchiefNamen, Croisiers, IV) terwijl in het relikt van het generaal kapittel van 1493onder de participantes voorkomt Philippus Nicolai Ricwolt Lovaniensis, zie Dr.A. van de Pasch, Definities der generale kapittels van de orde van het H. Kruis1410-1786 (verder geciteerd Definities), Brussel, 1969, p. 194. Het derde huisin de Kortestraat rechts, geteld vanaf de Sint-Pieter, draagt nu nog de naam Inhet Oude Woud. In het gemeentewapen van Noordgouwe, waarheen Nagtglasverwijst, komt inderdaad een hond voor, zilver op blauwe achtergrond ; zieK. Sterksma, De Gemeentewapens van Nederland, Utrecht, I960, p. 101 en 215.7 Vergelijk de bepaling over het graf in de Kruiskapel en over de stichting vaneen wekelijkse h. mis op vrijdag, met passie ter ere van het H. Kruis.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 33kruisbroeders te Goes gezonden vanuit het Naamse klooster8. Zijner verder wellicht prioren of kruisheren van Goes naar Namenverplaatst en is daardoor ook een vriendschapsband met dit klooster ontstaan ? De testamentaire bepalingen wijzen in elk geval opeen meer dan gewone genegenheid en vriendschap.Philippus Dehont stierf te Leuven op 12 maart 1493, en werdin de Kruiskapel van de Sint-Jacobskerk begraven9. De parochiegeestelijkheiden de testamentuitvoerders zullen er bij de uitvaartvan deze weldoener wel voor gewaakt hebben, dat al de testamentaire beschikkingen nauwlettend werden onderhouden. Na de uitvaart moest er een uitdeling plaats hebben van ,,drie schepeltarwemeel tot broden gebakken" aan de armen Christi; onmiddellijkna zijn afsterven moesten er dertig dertigsten gecelebreerdworden voor de zielerust van ouders, vrienden en weldoeners10,terwijl ook aan de pastoor, koster, kerkfabriek, H. Geesttafel derparochie en speciaal aan de versiering van de Kruiskapel gedachtwaslaHet nieuws van Philippus' dood en de rijke beschikkingen tengunste van de Kruisheren zijn zeker spoedig aan de kloosters vanGoes en Namen bekend gemaakt, en door hen aan het hoofdbestuurder Orde meegedeeld. Want als van 5-7 mei van datzelfde jaar1493 een generaal-kapittel te Hoei gehouden wordt, vermeldt menin het relict onder de afgestorven participates ook Philippus, diedaardoor rijkelijk in de gebeden van alle Kruisheren werd herdacht;voor de weldoeners en participantes schreef dit kapittelvoor dat elke priester der Orde zeventien hh. missen moest lezen,drie de Ss Trinitate, diic.de spiritu sancto, drie de sancta cruce,8 Annales, o.a. II, p. 220-226. Voor de overname van het land en de eerstebewoners van het klooster van Goes, zie bundel ,,Goes" in het bisschoppelijk archiefte Brugge bij APHOSC (Archi-vum Photogr. Ordinis S. Crucis), 32 f 5 en 20 •verder Definities, p. 60. '9 Vgl. o.a. het in noot 6 geciteerde artikel van Reusens en het N N BW Hetgraf moet er ook nu nog aanwezig 2ijn, hoewel het niet meer te herkennen is'. Eenlijvig m handschnft aanwezig werk, met tekeningen en beschrijving van Leuvensegratstenen, op het Leuvens stadsarchief, A. Everaert, Receuil de Tombes et epita-\\nUtrnUUVam 'H r" **vk> *• J- Seeft van P- 85-111 de graven van deSuit-Jacob, waar het graf van Dehont niet voorkomt, hoewel de naam zonderIT^f i^ te$iStZTe2l8l*; $tZ>Tue>2l8l*-; Wj ^ 221 merkt de aUteUf °P > l'P°Ur etre d4chlffree; bij 227: pierre bleue, indechiffruble.d^^^^^ 2C8t '* teStament) waarvoor voor elk 24 stuivers moesten11 Zie de tekst in aanhangsel.


34 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITdrie de domina en vijf de requiem ; bovendien moesten de clericihet psalterium bidden en de lekebroeders tweehonderd OnzeVaders en Weesgegroeten12.Philippus had in zijn testament bepaald, dat de Prioren van Goesen Namen, met de toestemming van hogere oversten en eigenconvent, binnen het half jaar na zijn dood aan de testamentuitvoerdersmoesten laten weten, of ze het legaat aanvaardden. We kunnengerust veronderstellen dat beide Prioren er geen gras over lietengroeien, en zo spoedig mogelijk aan alle noodzakelijke formaliteitenhebben voldaan. Zij aanvaardden, zoals blijkt uit een laterdocument van 1498, het legaat voor notaris en getuigen, en beloofdenonder borgstelling van eigen goederen er alle clausulesvan te onderhouden13. Op het generaal kapittel van 1493 is hieroverdan ook gesproken en de nodige toestemming van Generaalen definitoren verleend ; dit blijkt uit de vermelding van Philippus'overlijden in het kapittelrelict.De prioren van Goes en Namen zullen ook niet geaarzeld hebbenom studenten uit hun kloosters naar Leuven te sturen. Goes schijntrond die tijd ongeveer twintig conventuales geteld te hebben ;Namen was blijkbaar kleiner met ongeveer tien tot twaalf conventuales. Toch zal de conditie dat er altijd drie studenten moestenzijn, spoedig voor twee kloosters zwaar te onderhouden geweestzijn. Of dit de prioren van Goes en Namen heeft aangezet om destichting met goederen en al aan de orde over te doen, is alleenmaar te gissen. Maar het feit is er. Op het generaal kapittel van14 tot 15 mei 1498, vijf jaar na het overlijden van Philippus,boden de prioren van Namen, Johannes van Zittert en de prior vanGoes Joannes van Turnhout de schenking van Philippus, samenmet een legaat dat de prior van Namen ontvangen had van eenburger uit Tienen, aan de magister generaal en de definitoren aan.Dezen aanvaardden die schenkingen voor het heil en nut van heelde orde, met alle verplichtingen en voordelen eraan verbonden.12 Definities ; bij het jaar 1493 staat Philippus Nicolai Ricwolt Lovaniensis ; ishet wellicht een in de hss verkeerd opgenomen schrijfwijze van int Wout ? zieboven, noot 6.13 Annales, II, p. 451 : ... legatum quondam ante relictum per quondam PhilippumNicolai de Hont, civem dum vixit oppidi Lovaniensis, duo bus conventibusordinis nostri praedicti, videlicet Namurcensi et Goesensi, per praedictorum conventumpriores acceptatum coram notario et testibus sub obligatione bonorum suorumomnium, tarn mobilium quam immobilium, praesentium et juturorum, legatum praemissumcum omnibus clausulis eisdem insertis, intertenere promittentes...


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 35De definitoren gaven aan de magister generaal de toestemming enmacht om dit ook voor notaris en getuigen te doen, om in naamvan de orde te beloven alle clausules te zullen onderhouden, enmet de roerende en onroerende goederen van de orde de gedaneborgstelling van Namen en Goes over te nemen. Het officieledocument hiervan werd de laatste dag van het generaal kapitteldoor generaal Gerbrandus van Sneek en de definitoren van deorde, de prioren Johannes van Bentlage, Walterus van Maastricht,Anthonius van Keulen en Johannes van Lannoy opgemaakt en methet zegel van het definitorium bekrachtigd14. De uitvoering vandeze volmacht door de generaal van de orde - wanneer en waardit gebeurde is niet bekend - deed de kruisherenorde rechtens inbezit komen van de goederen en renten die Philippus Dehont aande kloosters van Goes en Namen vermaakt had.b. De tigging van het collegeUit de tekst van het testament en met behulp van oude stadsplannenvan Leuven kunnen we ons een beeld vormen van deomvang van de erfenis en de juiste ligging van de verschillendehuizen.Als we vanaf het Sint-Pietersplein of de Grote markt naar de Oude marktwandelen komen we door een straatje dat terecht de naam Kortestraat draagt ende verbinding vormt van het volgens Philippus Dehont vroegere kerkhof met deOude markt. Aan onze rechterhand hebben we in de Kortestraat meerdere huizenwaarvan er een de naam ,,In het Oude Woud" draagt. Het is een herinnering aaride vroegere naam van het daar tegenover liggende hoekhuis. Vroeger heette nl dathoekhuis van Grote markt en Kortestraat Het Woudt, thans ,,Cafe Cambrinus" Inde voorgevel stond in een nis een beeld van O.-L.-Vrouw, een rechtstaande Madonnamet kind uit de XlVe eeuw, 77 centimeter hoog en gemaakt uit zandsteen. Ditbeeld is nu, beschadigd en met sporen van oude polychromie, in het bezit van hetStedelijk Museum en werd daaraan geschonken door L. de Bruyn in 1934. De niswaarin het beeld stond, is nog te zien op een tekening in Louvain Monumental" Voor de bevolking van het klooster van Goes, zie documenten van dit kloosterin het bisschoppehjk archief te Brugge, bij APHOSC, nr. 32, fol. 6. Voor Nament. iMNHAiVE, Les Crotsiers de Namur, Namen, 1931, p. 19; al is de auteur eretendentieus in zijn weergave van de bronnen voor dit klooster, voor de eetallen2al hi; toch wel juist zijn ; voor de afstand aan de orde : Annales, II, 450-452in een notttia histortca over het klooster van Sint-Agatha van W. Wijnants bijMiZr* lnll4.v^- v^meldt deze onder de Priaren van Sint-Agatha ValentinusMicbelinck Ordtnts defimtor, sub quo anno 1498 acquhitum et Ordini incorporatumest collegium Lovan. pro studio jratrum bonae spei. Obiit 12 Septembris 1504.Wijnants moet zich hier vergissen, daar Val. Michelinck geen definitor was in1498 maar in 1502 ; vgl. Annales, III, p. 2 en Definities, bij 1498 en 1502


36 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITvan de Leuvense geschiedschrijver E. van Even15. Daar stonden vroeger, dus linksvan de straat, de vier aan elkaar grenzende huizen die de kruisheren van Philippuserfden. Van de opbrengst ervan moesten ze jaarlijks de dertig rijnse guldens uitbetalenaan de huishoudster van Philippus, Maria van der Eijcken, tot aan haardood. Lopen we verder tot aan het einde van de langwerpige Oude markt, dankomen we door een klein straatje rechts ongeveer aan de ingang van de Minderbroederstraat.We lopen die door tot waar ze over de Dijle gaat, die rechts langsuniversiteitsgebouwen, links langs het Justus-Lipsiuscollege stroomt. Daar begon aande rechtse kant van de straat het eigendom van Philippus Dehont, de tuinen, hethuis waarin hij zelf met zijn huishoudster woonde en vier kleinere huizen. Zelagen, aldus het testament, in ,,platea dicta de derdoerdine". Het geheel was begrensddoor de Dijle aan de rechterkant, door de goederen van het ziekenhuis aande achterkant, door de oude stadsmuren en de Derde-Ordestraat aan de linker kant,en door de Minderbroederstraat aan de voorkant.In de Derde-Ordestraat stonden dus meerdere huizen: dat waarin de erflaterzelf woonde met zijn huishoudster, een tweede waarin Maria van der Eijcken vanafde dood van Philippus mocht gaan wonen en dan die andere drie huizen.De ,,Derdoerdele" zal men daar nu tevergeefs zoeken. Toen de minderbroedersin het begin van de XVIIe eeuw deze eigendommen van de kruisheren kochten,kregen ze van de stad de toelating om hun tuin te laten doorlopen tot tegen deringmuren 16. Maar in de tijd van Philippus Dehont bestond deze straat nog. Voorheen,en ook toen nog, heette heel dat stadskwartier vanaf de Dijlebrug tot tegende ring van de eerste stadsvesten ,,deHam". ,,Ham" betekent o.a. een bocht vaneen rivier, in casu van de Dijle die vanaf de brug inderdaad een bocht maakt.De brug heette ,,Hambrug", de stadspoort ,,Hampoort", een van de elf poortenvan de binnenste stadswallen, die in de Xlle eeuw gebouwd waren. Langs de oudewallen liep de ,,Hamstraat". Aan de rechterkant van de Minderbroedersrtaat werdze later ,,Derde-Ordestraat" genoemd. Het was eigenlijk een doodlopende steeg,waarschijnlijk tot even voorbij de huizen van Philippus, die als een van de grenzenvan zijn domein ook de stadsmuren noemt. In het Leuvense stadsarchief wordt de,,derde ordine", ,,derde ordenen", ,,dertordine" of ,,derdoerden" vaak genoemd;in 1519 in verband met ,,de pater ende convent van den cruijsbruederen te loevengelegen in de minderbruederstrate binnen des bynnenster poerten in een straetkendat te heeten plach die derde ordenen omdat sy sullen mogen -hangen een houtenpoerte voer aen tsehe straetken". Door die poort werd het straatje dichtgemaakten in zoverre afgeschaft en alleen nog dienstig voor de kruisbroeders. Dit komtovereen met de bewering van L. de Man dat het straatje al sedert de XVIe eeuwafgesloten werd 17.15 Zie noot 6, Philippus in 't Wout. Voor de gegevens over het madonnabeeld,zie Ars sacra antiqua, catalogus van de tentoonstelling in de Sint-Pieterskerk in1962, Leuven, 1962, p. 55 ; Van Even, o.c, p. 94 ; 350 Jaar Univ. Leuven, Leuven,1975, p. 11.16 Zie verder bij het jaar 1616.17 J. van Brabant, Op wandel om en in het Sint Pieterscollege te Leuyen,Arcbeologische en historische aantekeningen, Leuven, 1947, p. 3 met voor de uitlegvan ,,Ham" een verwijzing naar A. Carnoy, Diet. Btymologique du nom desCommunes de Belgique, Leuven, 1939, p. 239 ; p. 9 voor Ham- en Derde-Ordestraat ; p. 9 een verwijzing naar het ,,College" of ,,Godshuys van de Cruysbroeders": ,,Op deze plaats stond tot op dien rampzaligen 4 September 1944, toen deDijlebrug werd opgeblazen, het mooie herenhuis van wijlen Prof. Bruylants". Zieook Reusens, a.c. van 1870 dat werd overgedrukt in de Analectes H. Eccl. B.,


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 37De kruisbroeders zullen dus vanaf 1493 het huis van Philippusbewoond hebben ; drie theologanten, een broeder en wellicht -zeker later - ook een rector of overste. Maria van der Eijckenbewoonde een tweede huis. Drie huizen daar en vier in de Kortestraatkonden 2e verhuren. Daarbij kwam de erfrente die de stadLeuven hen jaarlijks moest uitbetalen en waarvan ze de op zichgenomen geestelijke verplichtingen voor Philippus konden voldoen.Aan Maria van der Eijcken moesten ze verder haar jaargelduitbetalen.Hun huis lag rustig en gunstig, vlak bij het minderbroederskloosteren tegenover ,,het godshuys van de Ursulinen" en ,,de herbergevan Tongerloe", eveneens studentenhuis en refugiehuis van deabdij18. Helemaal onbelast schijnen de goederen echter niet geweestte zijn. In een Registre de denombrement de 1530 van hetRijksarchief te Brussel staat een lijst van goederen in het Hamkwartier,die een zekere Barbara de Mol toen in leen (fief) had vande hertog van Brabant. ,,Hier nae volgen de panden dair ick denchys op hebben". Het zijn 122 nummers, waar overal het bedragvan die cijns achter staat. Nummer 61 luidt: ,,De collegie van decrucebroeders van den huyse ende hove gelegen tegenover deherberge van Tongerloe in de Derdordele tusschen de statvestenen de Derdordele XXVIII d. IIIj cap." wat wel een bedrag zalgeweest zijn van 28 daalders en drie en een half kopje19. Maarhet college was lange tijd economisch gezond en zelfs welvarend20XXIII, 1892, p. 212 noot 2 : ,,La rue du Tiers-Ordre de S. Francois ou impassetut supprimee en 1615 (dit zal 1616 moeten zijn, zie verder). Uit de incorporatevan het kruisbroederscollege bij de minderbroeders volgt ,,que cette impasse etaitsituee sur la droite lorsqu'on entre par la rue de Paris dans la rue des Recollets".Hij voegt er zelf bij dat de auteur van Louvain monumental, E. van Even meentdat: de Derde-Ordestraat aan de linkse leant lag, wat dan door het testament vanPhilippus Dehont duidelijk wordt rechtgezet, gezien de grenzen die hij aangeeft.Voor de Derde-Ordestraat in het Leuvense stadsarchief, zie nr. 7345. Meer bijzonderhedenbij L. de Man, Toponymie der Stad Leuven, Leuven, 1937, p. 435. Dezeauteur legt de Derde-Ordestraat aan beide kanten van de Minderbroederstraat.Verder A. Meulemans, Atlas van Oud-Leuven, Leuven, 1981, p. 48 en kaart 4418 Zie M. de Troostenbergh, Louvain jeodal. Notices historiques et zenealoeiques,Donck-Eeckeren, z.j, p. 116 (uittreksel uit de Bijdragen tot de Geschiedenisvan het aloude Hertogdom Brabant).19 L.c p. 74 81-82. Wat de afkorting cap. betekent ? Wellicht het Latijnsecapita (meervoud van ,,caput") van het Nederlandse ,,kopjes", zilveren penningenmet het hoofd van de graaf, kleine munten die als pasmunt dienden • zie H vanGelder, De Nederlandse Munten, Utrecht, 1965 p 2920 Reusens, a.c, A.H.E.B., XXIII, 1892, p. 213


38 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITen kon onder een goed beheer zonder veel moeite voor drie studenten, een rector en een broeder zorgen, terwijl er soms ook nogandere studenten als kostgangers inwoonden en dus kostgeld betaalden.Het huis was erg ruim, daar ze er bij de telling van Leuvenin 1526 met ,,vier religieusen ende vijff commensalen" woonden21,zodat het college minstens negen mensen kon herbergen.Zo hebben de kruisbroeders in 1493 vaste voet gekregen inLeuven, de toen al beroemde universiteitsstad in de Nederlanden,in een eigen huis voor hun studenten waar een regelmatig en aaneigen aard aangepast klooster- en studieleven kon geleid worden.In de volgende bladzijden een sluitende geschiedenis schrijvenover het Leuvense kruisherencollege zal door de erg uiteenlopendeen onvolledige gegevens niet mogelijk zijn. Ook is het onbegonnenwerk om de invloed te schetsen die het Leuvense milieu op dekruisherenorde gehad heeft Dit veronderstelt een volledige documentatieover de studenten en hun verdere levensloop als kloosterling,professor, prior of in eventueel andere functies die ze vervuldenin de verschillende kloosters waarheen ze na hun studieswerden gezonden. Zowel over de studies in de orde als over demeeste kloosters ontbreken de monografieen. We zullen ons danook moeten beperken tot een logische en vooral chronologischerangschikking van de gevonden details. Soms zal de een of andereLeuvense kruisheer-student duidelijk naar voor treden, terwijl wevoor velen met enkele levensdata moeten volstaan. Ook zijn erkruisheren die als oud-studenten van Leuven genoemd worden,terwijl ze daar als leek of priester studeerden en pas later in deorde intraden.Hetzelfde geldt voor de lotgevallen van het college zelf. Buitengewonegebeurtenissen worden gewoonlijk opgetekend, terwijl hetregelmatige rustige studieleven onvermeld blijft. De gewone mensen evenzeer de gewone kloosterling heeft geen geschiedenis !c. Studies bij de kruisheren en te LeuvenOok voordat de magister generaal zijn oproep deed tot hetsturen van studenten naar de universiteiten, was dit nu en dangebeurd, bijzonder in de Duitse kloosters. Aan de universiteit van21 Annales, II, 552, volgens afschrift van de telling in het Antwerps stadsarchief.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 39Keulen treffen we kruisheren aan vanaf 1396, al zijn ze dan nogniet talrijk 22. We moeten ook rekening houden met de noodzaakvan de kloosters, waar de novicen en jongeren een religieuze opleidingkregen en waar die opleiding niet aan een groep maaraan enkelingen, die in dat bepaald klooster binnentraden, gegevenwerd. Als men, veel later, tot concentratie van studies komt, zalde nood aan goede en universitair gevormde professoren zich meerlaten voelen. Maar ook zonder per se op een professoraat voorbereidte worden, was het nodig universiteiten te bezoeken om opde duur niet achter de tijd aan te lopen.Toch mogen we het culturele peil van de kruisbroeders in3 deXVe eeuw niet onderschatten. Het grote aantal handschriften datvan hun kloosterbibliotheken juist uit die tijd is overgebleven,getuigt van kunstzinnigheid en wetenschappelijke belangstelling.Die belangstelling ging niet in intellectualistische richting, waarvande kruisbroeders eerder een afkeer hadden. Speculatieve beschouwingenen polemieken trokken hen niet aan. Ze wensten blijkbaarbezinning op de H. Schrift, de sacramenten, het religieuze levenen alles wat de ascese betrof. Een overzicht van de handschriftendie door hen geschreven of overgeschreven werden, wijst eerst envooral op de H. Schrift en de Vaders, verder op auteurs uit degrote religieuze orden en de moderne devoten. Het overschrijvenvan boeken voor de liturgische vieringen, voor het koorgebed ende studie was voor hen ascese en bezinning tegelijkertijd. In deuniversiteitsbibliotheek en die van het Groot-Seminarie te JLuikworden van het klooster van Hoei 225 handschriften bewaard,van dat van Luik 164. Dit zijn slechts voorbeelden van het veledat tot nu toe nog bewaard gebleven is, naast het vele dat, ooknog in de laatste wereldoorlog, verloren ging23.Ook kregen de kruisbroeders in de XVe eeuw veel roepingen vande scholen van Keulen, Deventer en Zwolle van de ,,Broeders desGemeenen Levens", die leerlingen voor verdere priesterstudies op-22 H. Keussen, Die Matrikel der JJniversit'dt Koln 1389-1339, III, Bonn, 1931,p. 1095 en de daar aangegeven plaatsen.23 P. van den Bosch, Studien over de observantie der Kruisbroeders in devijftiende eeuw, Diest, 1968, 206 biz. ; hoofdstuk De bibliotheken van de kruisbroeders,p. 130-152 (ook verschenen als jaargang 26 van Clairlieu) ; P. van denBosch, De bibliotheken van de kruisheren kloosters in de Nederlanden voor 1330,in Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, Brussel, 1974, p. 563-636.


40 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITleidden. Hun scholen stonden als degelijke vormingsinstitutenbekend24.Sinds magister generaal Nikolaas van Haarlem zijn wil omstudenten naar de universiteiten te sturen 20 duidelijk in de ordehad kenbaar gemaakt, nam het aantal universiteitsstudenten vanzelfsprekendtoe, zowel te Keulen als te Parijs, Toulouse, Caenen Leuven. Voor het studiejaar 1489-1490 waren er te Caen alleenal negen studenten op de universiteit ingeschreven, in 1503-1504Hoewel in de inschrijvingslijsten van de Leuvense Alma Materbetrekkelijk weinig studenten-kruisheren gevonden worden, moetenwe er, wat het door Philippus Dehont vereiste getal van driebetreft, rekening mee houden dat de studies te Leuven erg langkonden duren. Bij de inschrijving van een student om de vier ofvijf jaar kon het college gemakkelijk het voorgeschreven getalbereiken. Het was toen ook niet, zoals tegenwoordig, de gewoonteom elk jaar opnieuw een inschrijving op de lessen te nemen, zodatde namen van de studenten bij onafgebroken studie slechts eenmaalin de registers voorkomen 26.De universiteit te Leuven was een macht, een stad in de stad ende staat. Ze genoot een grote zelfstandigheid tegenover het stadsbestuur,het hertogdom en het bisdom en had het monopolie vanhoger onderwijs in de Nederlanden. Leuven was trouwens eengrote stad voor die tijd. Met haar 16.000 inwoners kwam zij naGent (bijna 50.000), Brugge (30.000) en Brussel (25.000). Erwas een bloeiend economisch leven geweest, dat in het begin vande XVe eeuw weer opbloeide in kleinere luxe-nijverheden. De stadwerd geroemd om haar mooie gebouwen, haar hoofdstraten enpleinen die alle gekasseid waren, al waren kleinere straten gewoneaardewegen, vol stof in de zomer, slijkpoelen in de winter. Dehuizen van adel en patriciers waren in steen, die van de ambachtsluiin hout. Naast de hoofdkerk van Sint-Pieter waren er nog vierzelfstandige parochies, Sint-Michiels, Sint-Jacob, Sint-Geertrui en24 P. van den Bosch, o.c, hoofdstuk De Kruisbroeders en de Maderne Devoten,p. 153-161.25 A. Durand, he Prieure Sainte Croix de Caen, Diest, 1967 (ook verschenenals jaargang 25 van Clairlieu)9 p. 49-56.26 E. Reusens, Matricule de I'Universite de Louvain, I, Brussel, 1903, p. XII.


LEUVEN XVIe eeuw. — De pijltjes geven de weg aan vanaf de SAan het einde tegen de stadsmuren lag de Derde-Ordestraai


de Kortestraat over de Oude Markt naar de Minderbroederstraat.de Sint Jacobskerk waar Philippus Dehont begraven werd.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 41Sint-Quinten. Behorend tot het hertogdom Brabant viel Leuvenkerkelijk onder het bisdom Luik en Keulen. Heel het cultureleleven van de stad hing af van de kerken, terwijl de scholaster vanhet Sint-Pieterskapittel het schoolwezen van de stad beheerste enook de eerste rector van de universiteit werd. De proost van hetkapittel was kanselier van de universiteit en had het recht om de,,licentia ubique docendi" en de magister- en doctorstitel te verlenen,al ging deze bevoegdheid later naar de faculteiten over. Vanhet begin af had de universiteit de faculteiten van de ,,artes", vanhet kerkelijk recht, het burgerlijk recht en de geneeskunde, terwijlde faculteit van theologie in 1432 door de Paus verleend werd27.Zij die te Leuven theologie wensten te studeren, moesten normaaleerst de facultas artium doorlopen, zodat dit de meest bezochtefaculteit was 28. Behalve voor religieuzen die een getuigschriftvan gelijkaardige studies konden voorleggen of voor hendie om andere redenen werden vrijgesteld, waren de ,,artes" deinleiding voor de vier andere faculteiten. Ze vormden een cursusvan twee en een half, later van twee jaar. De lessen begonnen op1 oktober en eindigden in de tweede helft van het tweede daaropvolgende studiejaar. Negen maanden studeerde men logica, eenbreedvoerige commentaar op de klassieke traktaten van Aristoteles,Porphyrios en de dertiende-eeuwse Petrus Hispanus. Daarna volgdenacht maanden physica, eveneens traktaten van Aristoteles, maarook van meer moderne auteurs ; o.a. ook de wiskunde hoordeonder de physica thuis. Verder vier maanden metaphysica, terwijlde overige maanden werden gevuld met repetities van de behandeldestof. Daartussendoor hield men de disputationes, waarbijeen bepaald ceremonieel onderhouden werd. De lessen haddenplaats in de vier grote pedagogieen van de universiteit, evenals depublieke en private oefeningen. De lesgevers waren regentes, diebehalve het lesgeven ook de algehele verdere zorg voor him stu-27 550 Jaar Universiteit Leuven, p. 3-52 passim ; R. Aubert e.a., De Universiteit te Leuven 1425-1975, Leuven, 1976, p. 15-16; R. Van Uytven, Stad enommeland van de veertiende eeuw, in Leuven, ,,de beste stad van Brabant" LeuvenI, 1980, p. 113 w. '28 jy[eer Jan 2.200 studenten zouden er zelfs in de drukste perioden niet geweestzijn, nl. 1540-1550, 550 Jaar Univ. Leuven, p. 109, terwijl volgens Erasmus er naarzijn schatting in 1520 3000 waren, zie Aubert e.a., o.c, p. 16. Er zouden rond dietijd 'n dertigtal professoren geweest zijn, ibidem p. 17 terwijl men slechts naeeuwen, nl. in 1906 het getal 100 bereikte.


42 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITdenten hadden, en de legentes, studenten van hogere faculteitendie de ,,artes" met succes hadden afgelegd. Er werden vijf lessenper dag gegeven, de eerste reeds 's morgens vroeg, verder twee inde voor- en twee in de namiddag. Bij de disputaties waren dequaestiones quodlibeticae geliefd, disputen over de meest uiteenlopendeonderwerpen, ernstig of grappig, als ze maar fatsoenlijkwaren. De facultas artium heeft aan dit schema vastgehouden totin de XVIIIe eeuw, toen modernere auteurs en vakken in aanmerkingkwamen.In het begin van het tweede jaar, voor Sint-Lucia (13 december),moest het eenvoudige baccalaureaatsexamen worden afgelegd,waarvoor men minstens veertien jaar oud moest zijn, al waren demeesten ouder. Hieruit blijkt reeds dat men de ,,artes" beter kanvergelijken met ons middelbaar onderwijs dan met het eigenlijkeuniversitaire. Zij die het licenciaat wensten te behalen, moesteneerst door publieke verdediging van een thesis baccalaureus formatusworden. De licencieproeven begonnen met een soort competitiewedstrijdtussen de vier pedagogieen. De beste werd tot primus academicus uitgeroepen, een titel die met ere gedragen en uitbundiggevierd werd. Voor de ,,licentia docendi" was de leeftijdvan achttien jaar vereist. De promotie die tegen Allerheiligen plaatshad en waarvoor men negentien jaar moest zijn, gaf de titel vanmagister artium. Uit dit alles blijkt al, dat de religieuzen gewoonlijkdergelijke studies gemaakt hadden, of dat deze gegradueerden nadie studies in het klooster intraden 29. Als we later kruisheren meteen titel van magister artium ontdekken of een primus academicus,mogen we van de veronderstelling uitgaan dat ze die titel te Leuvenbehaalden voor hun intrede bij de kruisheren.Anders ligt het met de theologische studies, waarvan PhilippusDehont in zijn testament melding maakt. Zijn bedoeling is datkruisbroeders van Goes en Namen, eventueel ook van andere kloosters,theologie gaan studeren te Leuven, een langdurige studie alsmen de hoogste graden wilde bereiken. De meesten hebben zich29 Voor vele bijzonderheden over de ,,artes" : Reusens, Promotions de la Facultedes Arts de I'Universite de Louvain, in A.H.E.B., I, 1864, p. 377-386 ; L. van derEssen, Une Institution d'Enseignement superieur sous VAncien Regime, I'Universitede Louvain, Brussel, 1921, p. 93-106; H. de Jongh, LAncienne Faculte deTheologie de Louvain au premier siecle de son existence 1432-1540, Leuven, 1911,p. 55-58; R. Aubert, o.c, p. 87-98; 550 Jaar Univ. Leuven, p. 174-244.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 43dan ook met minder tevreden gesteld. Of zij die toch graden behaaldenzich daar tegenover him medebroeders op hebben latenvoorstaan, weten we niet. Wei lezen we in latere kapittelrelictendat het de kruisbroeders verboden was universitaire graden tebehalen, tenzij ze daar eerst de toestemming voor hadden verkregenvan het generaal kapittel30.Kruisheren die naar Leuven gingen om theologie te studeren,moesten op een lange studietijd voorbereid zijn, wilden ze dehoogste graden behalen. Tot ongeveer 1530 duurde de studienormaal twaalf jaar. Acht jaar had men nodig voor het baccalaureaat,waarin men drie graden kon onderscheiden. Vooreerst nazes jaar studie die van baccalaureus biblicus. Deze biblici moestendan een jaar lang twee boeken van de H. Schrift uitleggen alslegentes voor de jongere leerlingen, een van het Oude en een vanhet Nieuwe Testament, terwijl ze tegelijkertijd verder de lessenvolgden. Na dat jaar volgde een disputatie en een Latijnse redevoor heel de faculteit, waarna ze sententiarii werden, de tweedegraad van het baccalaureaat. Weer volgde een jaar lang de taakvan legentes, nu van de vier libri sententiarum van Petrus Lombardus.Het begin van elk boek, principium, begon met een disputatioin plechtige vorm. De commentaren op de boeken van deH. Schrift en op Petrus Lombardus moesten ze zelf schrijven. Bijhet solemnele begin van het derde ,,principium" werd de sententiariusdan baccalaureus formatus, maar moest tot het einde vanhet schooljaar doorgaan met lesgeven. Meestal stelden priestersen religieuzen zich met deze graad tevreden en waren na die achtjaar universiteit ook wel bekwaam om in eigen kloosters les tegeven. Rond 1530 werd dit zes en een half, in 1600 vijf jaar.Het licentiaat eiste opnieuw vier jaar studie. Men moest dan eenvan de hogere wijdingen ontvangen hebben en dertig jaar oud zijn.Was men tot licentiaat gepromoveerd, dan kon men twee maandenlater de proeven voor het doctoraat afleggen. Dit bleef een uitzondering,vanwege de hoge kosten. De seculieren zagen het alleenals een voorbereiding voor een professoraat aan de universiteit.Voor de regulieren, uitgenomen de bedelorden die een bij de30 Definhies, 1624 en 1669, p. 443 en 492. In 1624 werd ,,magister artium atquecoeteros consequents dignitatum gradus" genoemd ; in 1669 werd de nadrukgelegd op het genieten van de privileges van de gegradueerden.


44 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITuniversiteit geincorporeerd college hadden, was het behalen vaneen doctoraat in theologie een uiterste zeldzaamheid 81.d. Kruisheren-studenten voor 1493Welke kruisheren hebben reeds voor 1493 te Leuven gestudeerd ?Die vraag zal voor deze periode evenals voor latere tijd moeilijkvolledig te beantwoorden zijn. Om in de matrikels van de universiteit de kruisheren terug te vinden, volstaat het niet om in de indexhet woord ,,cruciferi" op te zoeken. We zagen reeds dat studentenvan de ,,facultas artium" meestal eerst na deze studies intraden inhet klooster. Daarvan moeten we dus reeds uit andere bronnen denamen weten om hen in de matrikels terug te vinden. Verder zijndaarin hiaten in begin 1527 en van 1569 tot 1616.Een kruisheer die zich te Leuven liet inschrijven, moest alleformaliteiten vervullen die daarbij vereist waren. Als de conditie :voldoende kennis van het Latijn - d.w.z. vloeiend spreken en schrijven-, vervuld was, moest de student voor de rector drie edenafleggen : de rechten en vrijheden van de universiteit eerbiedigen,de vrede en de eendracht bewaren, gehoorzaamheid aan de rectoren de universiteit. Vanaf 1545 kwam daar een vierde eed bij ,,tegenLuther en andere ketters" en trouw aan de oude roomse kerk. Derector schreef de naam in, de geboorteplaats en (soms) het bisdom; verder de faculteit of het college en pedagogie waar menwoonde, nobilis voor hen die van adel waren en pauper voor hendie geen inschrijvingsrecht hoefden te betalen. Het betekent dusniet per se dat men arm is, maar dan toch minder welgesteld.Soms staat er nog minorennis bij, minderjarig, dus jonger danvijftien jaar. Die inschrijving moest gebeuren binnen de veertiendagen na aankomst te Leuven. Zij die kwamen om een tijdje lessente volgen bij een of andere bekende professor schijnen dit echternogal eens nagelaten te hebben32.31 550 Jaar Univ. Leuven, p. 327 ; Aubert, o.c, p. 115-122 ; H. DE Jongh,o.c, 55-75 passim ; L. van der Essen, o.c, p. 93-106 ; E. J. M. van Eijl, Detheologiscbe jaculteit te Leuven in de XVe en XVle eeuw. Organisatie en opleiding,in Facultas S. Theol. Lov. 1432-1797, Leuven, 1977, p. 69-153. Voor de jarenstudie p. 71 vv.32 550 Jaar Univ. Leuven, p. 59, 109, 113.


Petrus van DoornikDE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 45Het generaal kapittel van 1483 geeft in de lijst van overledeneneen Petrus bacularius sacre theologie Tornacensis. Hij was dusminstens zes jaar te Leuven geweest. Want als een kruisheer vanDoornik deze academische graad bezat, zal hij zeker student aande Leuvense universiteit geweest zijn. Zoals de Duitse kloostersop Keulen waren aangewezen, de Franse op Parijs, Toulouse enCaen, zo waren de kloosters van de Nederlanden sinds 1425 (en1432 voor theologie) op Leuven gericht. In de inschrijvingsregistersstaat in 1453 een Dominus Petrus, presbyter tornacensis diocesisvermeld, die mogelijk na zijn universitaire studies bij de kruisherenintrad. De pedagogie staat er bij de inschrijving niet bij33.JohannesNoeMeer weten we over een kruisheer die, eveneens voordat hij inhet klooster trad, te Leuven studeerde, Johannes Noe, die zich in1440 en daarna nog eens in 1443 liet inschrijven. Hij zal zekereerst de faculteit der ,,artes" hebben afgemaakt, normaal twee jaar.Waarom hij een tijdlang weg bleef en daarna de studies hervatte,kunnen we alleen maar gissen. Hij was van Doornik afkomstigmaar werd kruisbroeder in het klooster van Luik. Nu is het eigenaardigedat er in dezelfde tijd te Luik twee namen voorkomen,Johannes Noe en Johannes Natali, die beiden bekend geblevenzijn door hun werk in het scriptorium en waarvan meerdere handschriftenbewaard bleven in de bibliotheken van de Luikse Universiteit (L.U.B.) en van het Luikse Groot-Seminarie (L.G.S.). TerwijlA. van de Pasch en C. R. Hermans er twee verschillendepersonen in zien ,worden ze door J. P. Depaire als een enkelepersoon beschouwd. ,Jean Noe est un des personnages des plusinteressants du couvent liegeois." ,,11 signe sous le nom de Noeou Natali." 34 Het valt buiten onze bevoegdheid deze kwestie in de33 Definities, bij het jaar 1483 ; E. Reusens, Matricule, I, p. 204. In het tweededeel van de matrikels, uitgegeven door Wils en lopend van de jaren 1553 tot 1585staan geen kruisheren als zodanig vermeld.34 Reusens, Matricule, I, p. 143 en 150. Jean-Paul Depaire, La Bibliothequedes Crotsiers de Huy, de Liege et de Namur, Luik, 1970, I, p. 80-81 en 95-96 ;II bij de verschillende handschriften ; Keussen, Die Matrikel ... Koln, p. 478*or. 4. Zie verder over hem U. Berliere, Monasticon beige, art. van A. van dePasch, Monastere des Croisiers a Liege, Maredsous-Luik, 1955, II, p. 4l6 ; Biblio-


46 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITene of de andere zin op te lossen. Depaire die met engelengeduldde vele handschriften van de kloosters van Hoei, Luik en Namenbestudeerd heeft en de resultaten in twee delen met ontelbaregegevens heeft bijeengebracht, zal hier onze gids zijn in de handschriften die op naam van Noe of Natali staan. Hebben we werkelijkmet een persoon te doen, dan heeft Jean Noe vanaf 1444, toenhij na Leuven ook nog de universiteit van Keulen bezocht, zichbezig gehouden met het overschrijven van handschriften. Het wasbij de kruisbroeders een van de apostolaatswerken waarmee velenvan hen zich hun leven lang hebben bezig gehouden als werk enbezinning tussen de uren van het lange koorgebed en de conventsmisdoor.L.U.B., 258 B is een manuscript van goed 500 bladzijden, 246folios, door twee handen geschreven, waarvan f. 1 t° tot 182 fdoor Jean Noe.Het behoorde toe aan de kloosterbibliotheek van het Luikse kruisbroederklooster,zodat onze Johannes zijn werk van Keulen meenam naar Luik, waar het latersamen met andere tractaten werd ingebonden. Driemaal wordt de eigenaar in hetbegin genoemd. ,,Ad usum fratrum Cruciferorum" staat op f. A r°, terwijl dit opf. A v° nader bepaald wordt: ,,Liber fratrum sancte crucis conventus Leodiensis"waarna de inhoud weergegeven wordt en f. 1 r° nog eens wordt herhaald : ,,Liberfratrum sancte crucis leodiensis". De inhoud bestaat uit meestal korte tractaatjeswaarvan soms de auteur niet genoemd wordt. Voor ons is hier van belang dat alsvierde gedeelte een preek volgt die op de Keulse synode door Johannes Verwer voorde geestelijkheid gehouden werd, Collatio in synodo Coloniensi f. 125 v° tot 144 v°.Op f. 110 v* komt het eerste ,,explicit" : „ ... scriptum per me Johannem natalicolonie studentem Anno Nativitatis Domini mmo CCCCm0 XLIIIJP in festo sanctigereonis inceptus et in profesto beate cecilie finitus. Deo gratias Deo gratias".Johannes was blijkbaar blij dat hij het eerste lange tractaat van Guy de Montrocher,Manipulus curatorum, voleindigd had. Hij moet er hard aan gewerkt hebben, daarhet feest van Sint-Gereon, de Keulse martelaar, op 10 oktober werd gevierd, zodathij op 43 dagen dit omvangrijke werk zou geschreven hebben. Bij zijn tweede,,explicit" f. 182 r° vernoemt hij alleen zijn naam en de datum, 13 februari 1447 35.Johannes Natali heeft aan zijn kostbaar manuscript, dat hij teKeulen schreef, in zijn eigen klooster van Luik verder gewerkt. Ofhij tot 1447 in Keulen geweest is, weten we niet.theca Manuscripta Fratrum Ordinis Sanctae Crucis, St.-Agatha, 1951, p. 196. ,,Natali"is de Latijnse naam voor 't Franse ,,Noe" (Noel = Kerstmis).35 Voor hs 258 B, zie Depaire, o.c, p. 210-211 en bibliografie aldaar. Voorhet werk van Guy de Montrocher, A. van Asseldonk, Franciscus Vaes van Tongeren,ook verschenen in Clairlieu, XV-XVI, 1957-1958, Diest, 1958, p. 184.


DE KRU1SHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 47Op de bibliotheek van het Groot Seminarie te Luik, in handschrift6 H. 17 van het Luikse kruisherenklooster, vinden we onzescriptor weer terug.Dit lijvige handschrift is geschreven door vijf scriptores, waarvan Johannes Noede enige is die achter zijn geschriften een colophoon plaatst. Op f. 5 r° wordt onsgezegd dat dit is : ,,Liber fratrum sancte crucis leodiensis". Twee tractaatjes zijnvan de hand van Johannes, f. 153 r° tot 188 v° : Ubellus per pulchra exemplainflammans ad devotam horarum persolutionem dat Johannes beeindigde gedurendehet oktaaf van de H. Martinus 1455 en met een ,,Deo gratias" besluit; f. 189 r°tot 192 r° een Expositio orationis dominkae waar Johannes zijn naam achter plaatsten (om het gebed van de lezer vraagt: ,,per manus fratris Johannis noe orate proeo". De datum geeft hij er niet bij, maar Depaire dateert heel het handschriftongeveer 1455 36.Een derde band handschriften van het klooster van Luik, chronologischgezien in het leven van Johannes Noe, vinden we'op deL.U.B., 1 C (421, 239) : ,,Liber conventus fratrum sancte crucisleodii".Van de drie tractaten die dit boek van 149 folia bevat, is het grootste vanJohannes, f. 3 r° tot 128 v°, Scala coeli van Johannes Climacus waarbij hij deglossen schreef en beeindigde op 10 november 1456, volgens zijn eigen getuigenisf. 128 v° : ,,Glosam praedicti libri complevit frater Johannes noe in profesto sanctimartini anno Domini millesimo ccccmo lvj° orate pro eo intuitu caritatis". Johannesheeft hier een eigen systeem voor het aanduiden van de marginale aantekeningen,twee cijfers die door een horizontaal streepje verbonden zijn. Dat dit systeem ookin een handschrift van het klooster van Hoei voorkomt, eveneens de Scala coelivan Climacus, zou erop wijzen, aldus prof. Stiennon van Luik, dat een kruisheervan Luik dit werk schreef en dat het later aan het klooster van Hoei werd afgestaan.Johannes gebruikt hier de speciale letter die vanaf 1440 voor het eerst voorkomtnl. in kruisherenhandschriften, de batarda, en verder de brevitura37.Uit handschrift 6 N I van L.G.S. blijkt dat Noe niet heel zijnleven in het klooster van Luik heeft doorgebracht, daar het gedeeltelijkte Doornik geschreven werd in 1460, al heeft Johannes36 Depaire, o.c, II, p. 238-239 ; Bibliotheca manuscripta fratrum O. S. Crucis,I, p. 95 ; in het weergeven van de titels is de Bibl. Ms. vollediger dan DepaireA. van Asseldonk, Handschriften van Kruisheren, in Clairlieu, XIV, 1956, p.65-87 schnjft p. 83-84 ook over Joh. Noe, maar heeft dit hs niet.37 depaire, o.c, II, p. 170 ; Bibl. Ms., p. 17; voor Climacus zie A. vanAsseldonk, Franascus Vaes, p. 61, 172 en 188 waar het als te Keulen in 1540gedrukt onder de titel Scala Paradisi als behorend tot het boekenbezit van hetklooster Kolen genoemd wordt. Voor de lettertypes vgl. het artikel van prof. J.Stiennon, Introduction a V etude des scriptoria des Croisiers de Liege et de Huyau XVe siecle, in het boek Les Manuscrits des Croisiers de Huy, Liege et Cuykau XVe siecle. Catalogue, Luik, 1951, p. 25-53. Ook de eigenlijke catalogus vande te Luik gehouden tentoonstelling van kruisherenhandschriften, p. 61-84 is vanhem ; onder de nrs. 57 en 58 op p. 78 hss van Jean Noe.


48 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIThet daarna weer meegenomen naar zijn domus natalis : ,,Pertinetiste liber fratribus sancte crucis in leodio".Het bevat negen werkjes en werken en telt 247 folia, dus ongeveer 500 bladzijden.Op f. 25 v° vinden we het eerste ,,Explicit" na het werk van Sint-BernardusDe gratia et libero arbitrio, ,,scriptus per manus fratris Johannis natali anno dominimmo cccciviij mensis octobris". Na dit werkje van het jaar 1458 dateert het volgende^explicit" f. 49 v° van 1463, na Sermo brevis de differences peccatorum, het derdetractaatje in dit handschrift: ,,scriptum per fratrem Johannem noe conventualemleodiensis ordinis sancte crucis orate pro eo anno Domini 1463". Het zesde tractaatjewerd geschreven bij de kruisbroeders van Doornik, zoals Johannes het uitdrukkelijkvermeldt op f. 174 v° : ,,scriptus denuo (?) per fr. Joh. Noee tornaci tune commorantemanno Domini mm"° cccc° lxmo mensis septembris die decima nona. Oratelegentes pro eo quia multis indiget". De geduldige en nederige schrijver vraagthet gebed omdat hij aanvoelt dat hij het zo nodig heeft. Dit tractaatje is vanJohannis Verwer, Tractatus contra sectam Vandensium. Het is het tweede werkjedat hij van deze auteur overschrijft. Op het einde van het handschrift staat dannog eens de preek van Verwer tot de geestelijken op de synode van Keulen methet ,,explicit sermo synodalis per manum fr. Joh. noe orate pro eo ex caritate"op f. 247 v'°. Johannes was dus in 1460 in Doornik, maar in 1463 blijkbaar weerterug in Luik38. Want in hetzelfde jaar voltooit hij daar opnieuw een werk vanSint-Bernardus, Sermones in cantica canticorum, de preken op het Hooglied, eenhandschrift van 193 folia L.U.B., 219 C, waarachter hij zonder meer de datum19 augustus 1463 en zijn naam Johannes noe plaatst 39.In het lijvige handschrift L.U.B. 33 van 330 folia, commentarenop de brieven van Sint-Paulus, de Akten van de Apostelen, deapostolische brieven en de apocalyps, van Nicolaas van Lyra, eenauteur die op geen enkele kruisherenbibliotheek van die tijd ontbreekt,onderscheidt Depaire zes schrijvers, waaronder Johannes.Hij schreef de commentaar op de brieven van Sint-Paulus aan de Romeinen,Korinthiers, Galaten, Ephesiers en Filippenzen, alsmede de algemene inleiding ophet geheel, samen 112 folia. Reeds op het einde van de Romeinenbrief schrijftJohannes dat hij de commentaar beeindigde op de vigilie van Pinksteren 1466,terwijl hij f. 88 v° bij het explicit zijn naam noemt, ,,per manus fratris noe" 40.Een laatste maal ontmoeten we Johannes in handschrift 6 M 8,L.G.S., dat aan het klooster van Luik toebehoorde, ,,liber fratrumsancte crucis leodiensis" en 256 folia telt.Slechts een klein gedeelte is van Johannes, enkele korte tractaatjes, waaronderweer een van Johannes Verwer dat f. 54 f° eindigt met de woorden : ,,Explicit38 Depaire, II, p. 251 ; Van Asseldonk, Hss van Kruisheren, p. 83 ; beidenverschillen in lezing van het derde en vierde explicit; Bibl. Ms. p. 100, ergonvolledig.39 Depaire, II, p. 203 ; Annales, I, 1, p. 123 ; Stiennon, Catalogue, p. 78, nr. 58.40 Depaire, II, p. 171-172 ; Van Asseldonk heeft hierover niets ; ook de Bibl.Ms spreekt hier niet over Noe.


pfcwi tfrntn atunu


a *w qim* tatmtos oftct&tr* crfxmn*tmttinttttteFol. 128 v° hs. 1 C door Johannes Noe. Twee laatste regels : ,,Glosam predicti libri complevit fraterJohannes noe in profesto sancti martini anno Domini millesimo cccc"10 lvj° Orate pro eo intuitucaritatis''.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 49tractatus quidam de vij donis scti spiritus editus a venerabili magistro JohanniTinctoris sacre pagine professore quondam canonico ecclesie beate marie virginistornacensis scriptus per manus fratris Johannis noe in conventu tornacensi fratrumsancte crucis anno domini 1470 ipso die sancti apollinaris. Orate pro eo". Weerschrijft Johannes te Doornik, en wel een tractaat van zijn stadsgenoot JohannesTinctor, dat hij 23 juli 1470 voltooit, en van wie hij vroeger reeds twee maal depreek overschreef van de Keulse synode en eenmaal het tractaat tegen de Waldensen41.Dit is opvallend en sluit tevens de mogelijkheid in dat hij deze man,waarvan hij ons meerdere bijzonderheden geeft ~ kanunnik van de O.-L.-Vrouwekerken professor van schriftuur *- persoonlijk gekend heeft en gedurende zijn verblijfin Keulen en Doornik ontmoette. Johannes Verwver (Tinctor of Tinctoris) wasgeboortig van Doornik, maar bracht een groot gedeelte van zijn leven te Keulendoor. Daar liet hij zich in 1423 aan de universiteit inschrijven in de artesfaculteiten behaalde in 1426 de titel van magister artium. Na zijn theologische studiesdoctoreerde hij en werd professor van Schriftuur. Meermalen was hij rector vande universiteit (1440 en 1455-56) en in 1442 decaan van de theologische faculteit.Ouder geworden heeft het verlangen naar zijn geboortestad het blijkbaar gewonnen.Hij overleed te Doornik op 3 juni 1469 als kanunnik van de kathedraal vanO.-L.-Vrouw. Johannes Noe heeft dus reeds vanaf 1447 v/erk van deze geleerdegecopieerd. Volgens Depaire is het de grote verdienste van Noe dat hij de werkenvan Johannes Tinctor op deze manier heeft bewaard, al zal hij die eer moetendelen met een andere scriptor kruisbroeder van het kloosler van Hoei, Christianusvan Sittard. Deze heeft in een van zijn vele handschriften een tractatulus desacramenth overgeschreven, ,,per venerabilem virum magistrum Johannem Verwverdoctorem sacre theologie pro simplicibus compilatus" 42.Johannes Noe heeft heel zijn kloosterleven blijkbaar verdeeldtussen de liturgische vieringen in de kloosterkerk en zijn monnikenwerkin het scriptorium te Luik, en in 1460 en 1470 te Doornik.Uit zijn werk - want meer weten we over hem niet - komt hijnaar voor als een man van bezinning en gebed, nederig, bewustvan eigen zwakheid en daarom vragend om het gebed van zijnlezers. Als we een ontwikkeld en werkzaam kloosterling van Luiktot twee maal toe aantreffen in het klooster van Doornik, mogenwe veronderstellen dat hij daarheen gezonden werd ,,pro reformationeper annum", om gedurende een jaar mee te helpen aan dehervorming en het herstel van de kloostertucht, een formule diewe vaak in de relicten van de generate kapittels aantreffen. In de41 Depaire, I, p. 95-96, II, p. 245-246 waar de paginering onjuist is ; VanAsseldonk, art. c, p. 83-84 ; Bibl. Ms., I, 99.42 Over Christianus van Sittard, A. van Asseldonk, a.c, p. 73-82. In dit artikelzoekt van Asseldonk ook nog verband tussen Noe en het klooster van Kernielwaar een Doornikse kruisbroeder was ingetreden, eveneens scriptor, AlexanderMondet De argumenatie is echter erg zwak. Over J. Tinctor of Verver, ibidem,& ,' ,Depaire> *' P- 95-96, P. Bergmans in de Biograpbie Nationale Beige,XXV, kol. 286-288 en H. Keussen, Die alte Universitat Koln, Keulen 1934p. 390-391, 416, 424, 630. *


50 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITdefinities van de kapittels die we tot nu toe kennen, vinden wehem echter noch bij de verplaatsingen noch in de dodenlijstenterug.Cornelius van KloetingeEen derde kruisheer die voor het bestaan van het ,,collegiumcruciferorum" en voor zijn intrede bij de kruisheren te Leuvenstudeerde, of die in ieder geval niet als ,,frater" of als ,,crucifer"staat ingeschreven, is Cornelius van Cloetingen (Clutighen, Cloetighe,Clothingen). Naar zijn naam is hij afkomstig van Kloetinge,een dorpje nabij de stad Goes op Zuid-Beveland (Zeeland). In deinschrijvingsregisters vinden we drie maal de naam terug. Dit isniet zo verwonderlijk als we het aantal studenten zien die vanZeeland en Noord-Nederland afkomstig waren, al waren er ongeveervier maal zoveel Brabanders als Hollanders. De auteurs vanhet grootse werk De Universiteit te Leuven 1425-1973 hebben zichde moeite getroost om uit deel IV van de Matricule, die ongeveerveertig jaar beslaat, enkele optelsommen te maken die kenmerkendzijn voor heel de tijd dat Leuven het hoger-onderwijsmonopolie inonze landen bezat en er studenten uit alle landen van Europa, totJoegoslavie toe, hier kwamen studeren. Uit het hoge noorden,Groningen en Leeuwarden kwamen respectievelijk 127 en 101 studenten, uit Middelburg zestig en uit Goes veertig. Gelderland wasal meer op Duitsland gericht, al telt men er van Nijmegen nog 39op die veertig jaar. Als men bedenkt dat er geen democratiseringvan onderwijs bestond in die tijd, zijn dat flinke getallen op deongeveer 1900 studenten die Leuven telde43.De eerste Cornelius van Cloetinghen liet zich inschrijven op17 februari 1457, de twee anderen in 1470 : Cornelius Johannesde Cloetinghe op 24 januari en Cornelius Petri de Cloetinghen op29 oktober. Alle drie zijn ze van het Utrechtse diocees, ,,trajectenses",waaronder Zeeland toen behoorde. De tweede Cornelius komttheologie studeren en staat ingeschreven als D., dominus wat opeen seculier priester wijst. De derde voor de ,,artes" staat er alsCornelius Petri, naam die de kruisheer Cornelius nooit gebruikte>43 Aubert, o.c, p. 67.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 51evenmin trouwens als Cornelius Johannes44. Totdat we hieroverzekerheid krijgen, houden we het bij de Cornelius van 1457 45.Cornelius heeft de faculteit van de ,,artes" bezocht en er, waarschijnlijkin 1459, de titel van ,,magister artium" behaald. Zo zalhij zich later als magister generaal van de orde in de relicten vande generale kapittels geregeld laten noemen : ,,arcium magister etsacre theologie professor" 46. Wanneer Cornelius in het kloostervan Goes is ingetreden, is niet bekend. Het lijkt voor de hand teliggen dat hij te Leuven als ,,magister artium" overgegaan is naarde theologische faculteit; dat hij daar heel de jaren van ,,baccalaureaat"en ,,licentiaat" heeft doorgemaakt - later zal hij ,,doctortheologie" worden - met daarbij het commentarieren en docerenvan H. Schrift en Sententies van Petrus Lombardus ; en dat hijdaarna als novice in Goes intrad en er zijn kloostergeloften aflegde.Dat zou dan rond de jaren 1470 geweest zijn. Zijn naamwordt voor het eerst genoemd in de kapittelrelicten vanaf 1484als prior van Goes, ambt dat hij tot 1497 zal behouden 47. Als hijin 1457 de ,,artes" begon op de normale leeftijd van ongeveervijftien jaar, zou hij in Kloetinge geboren zijn in 1442 en te Goesprior zijn gekozen op de leeftijd van 42 jaar. Dit lijkt meer waarschijnlijkdan hem met een van de studenten van 1470 te identificeren,al is dit niet uitgesloten.Goes was een van de grotere kloosters van de orde, waar eentwintigtal kruisbroeders leefden en waar Cornelius zeker aan dejongeren de theologie onderwezen heeft. De procurator schrijft:,,Het is een feit dat wij dagelijks negentien personen van onzeeigen mensen te verzorgen hebben", terwijl hij iets verder vaneenentwintig personen spreekt. Er zullen dan ook zeker regelmatigjonge mensen zijn ingetreden 48. Het klooster van Goes moet eengoede naam hebben gehad en aantrekkingskracht hebben uitgeoefendop de inwoners van het nabijgelegen Kloetinge. BehalveCornelius zijn er meerdere kruisheren van die naam bij de kruishereningetreden, zoals de bekende scriptor Arnoldus van Cloetinghendie als subprior te Hoei overleed in 1508 49, Cornelius44 Matricule, II, p. 37 nr. 108, p. 230 nr. 127, p. 245 nr 5745 Zie ook Depaire, o.c, I, p. 41-42, II, p. 107.46 Definities, bij de jaren 1500 tot 1512.47 Ibidem, p. 183.48 Bisschoppelijk archief Brugge, bij APHOSC 32, f. 8.49 Definifies, p. 150, 244; Annales, I, 1, 139-142; Depaire, o.c, I, p. 38


52 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITCloetinghen die in 1512 subprior werd te Goes 50 en Jasperus vanCloetinghen, prior van Goes die op het generaal kapittel van 1552bij de overledenen genoemd werd51. Ook zijn de namen van deweldoeners meester Gerald van Cloetinghen en meester Jacob vanCloethinghen bekend gebleven52.Prior Cornelius moet al spoedig in de orde een goede faam gehadhebben. Op het jaarlijkse generate kapittel werden telkens vierdefinitoren gekozen, die samen met de generaal de definities vanhet kapittel moesten bekrachtigen en die niet konden herkozenworden op het volgende kapittel. Cornelius werd als prior vanGoes tot definitor gekozen in i486, 1488, 1490, 1492, 1494 en1496, dus zo vaak als mogelijk was. Daar de definitoren praktischaltijd prioren waren, werd Cornelius in 1498 niet meer gekozendaar hij in 1497 uit Goes vertrok. Meermalen werd hij ook totvisitator benoemd door het generaal kapittel: in 1488 en 1490,,visitator per Hollandiam, Zelandiam et Frisiam" ; in 1492' samenmet de prior van Asperen visitator voor Holland, Zeeland, Frieslanden Brabant, terwijl de kloosters van Worckum en Asperen nogapart vernoemd werden ; in 1496 samen met de prior van Hoornweer voor Holland, Zeeland en Friesland53.In 1497 vertrok hij uit Goes met bestemming Leuven. We wetendit omdat hij als gewetensvol prior, die zijn convent en kloostergoederenals een ,,bonus paterfamilias" bestuurde, voor zijn heengaannog eens aan de procurator, frater Andreas, vroeg voor hemzelfen het convent rekenschap van alles af te leggen. Dit blijktuit het Brugse diocesaan archief waar het over deze aangelegenhedengaat: ,,Item (ook heeft Andreas dit gedaan) antequam egofrater Cornelius Clutingensis, immeritus pro tune prior Goessensis,recederem de Goes causa adeundi Lovanium" 54. Bij de reden vanzijn heengaan, zijn vertrek naar Leuven, kan hij niet nalaten tezeggen dat zijn prioraat helemaal buiten eigen verdiensten omverkregen was, ,,immeritus pro tune prior Goessensis".Moest hij naar Leuven om rector of regens van het college te50 Definities, p. 254.51 Ibidem, p. 353.52 APHOSC, 32, f. 5 en 10.53 Definities, bij genoemde jaren.54 APHOSC, 32, f. 5.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 53worden dat de kruisbroeders van Philippus Dehont hadden geerfd ?Moesten er zaken geregeld worden voordat in 1498 de prior vanNamen en van Goes, Cornelius* opvolger Johannes van Turnhout,het college op het generaal kapittel aanboden aan de orde ? Beideveronderstellingen kunnen samengaan, terwijl het ook mogelijk isdat hij nog lessen ging volgen aan de theologische faculteit, al staathij in 1497 niet als student ingeschreven. Hij kan trouwens maarkort te Leuven geweest zijn, hoogstens van 1497 tot 1498, daarhij op het generaal kapittel van april 1499 als ,,presidens Hoyensis"tot definitor gekozen werd 55. Dit ambt van ,,presidens Huyensis"was op het generaal kapittel van 1478 ingevoerd. Als motievenwerden aangegeven dat de orde door het stijgend aantal conventenheel de tijd van de magister generaal in beslag nam, zodat hijaan zijn eigen huis - de prior van Hoei was per se generaal vande orde - onvoldoende aandacht kon besteden. Het mocht tochniet zijn dat de discipline en de observantie van de leden van hetmoederhuis, het ,,conventus noster capitalis" hieronder zou lijden.Daarom zouden in het vervolg de leden van het Hoeise conventeen presidens kiezen, die boven de subprior zou staan, gezag zouhebben zoals de andere prioren in hun huizen evenals de rangorde,dus boven de subprioren en rectoren. De keuze moest door demagister generaal of de visitator bekrachtigd worden 56. Corneliusvan Kloetinge heeft, zelf generaal, in 1511 deze bepalingen afgeschaftin deze zin, dat aanstelling of afzetting van de presidensvoorbehouden werden aan de generaal, daar de andere regeling,de keuze van de presidens, ,,juri dissonam et contrariam" was 57!In het najaar van 1498 of begin 1499 is Cornelius te Hoei zijnprofessoraat begonnen, waarvan de kroniekschrijver Russelius onsverhaalt dat zijn lessen spoedig zowel seculiere als reguliere geestelijkenaantrokken, die zijn commentaren op de Libri sententiarumwilden volgen. Hij was dan ook een man die door geleerdheid,brede eruditie en ernstig religieus leven zowel bij zijn eigen medebroedersals bij buitenstaanders indruk maakte58. Zoals hij met55 Definities, p.. 212.56 Ibidem, p. 152, 154, 156.57 Ibidem, p. 252.58 H. Russelius, Chranicon Cruciferorum, Keulen, 1635, p. 136-137 ■ P LSaumery,DUices du Pays de Liege, Luik, 1738, II, p. 60 ; F. N. J. DelvAux' (hsop de Bibl. Unrv. Luik), Memoires pour servir a I'histoire eccl. du pays et dudiocese de Liege, 1750, IV, p. 943, ongeveer de tekst van Saumery


54 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITalgemeenheid van stemmen tot presidens van het klooster gekozenwas, zo werd hij na de dood van magister generaal Gerbrandusvan Sneek eveneens met algemeenheid van stemmen, nu van definitoren,bewoners van het kloosters en ook de ,,elocati" - zij die inHoei ingetreden, naar elders waren verplaatst - tot magister generaal gekozen op 12 november 1499 59.Cornelius van Kloetinge is een van de zeldzame kruisheren dieaan de universiteit van Leuven de doctorstitel in theologie behaaldheeft. Hoe Cornelius ertoe gekomen is om te gaan doctorerenweten we niet. Na voorgaande theologische studies te Leuven, eenconditie om daar de doctorstitel te kunnen behalen60, en na jarenlanglesgeven in Goes en Hoei, zal het voor hem geen zware studiemeer geweest zijn, daar er geen doctorsthesis bij te pas kwam.Eenmaal het licentiaat in theologie behaald, kon men enkele maandenlater de proeven voor het doctoraat afleggen. Het behalen vande doctorstitel bleef echter een zeldzaamheid61. In ieder gevaldeed Cornelius het in januari 1502. Zijn goede faam als professoren geleerde moet hem zijn voorafgegaan. ,,Cum ingenti honore etgloria... gradum doctoratus accepit" schrijft Russelius62.Aan de hand van de reglementen van de faculteit kunnen weons een beeld vormen van de verschillende plechtigheden die dedoctorandus te doorstaan had. De zittingen met disputationeshadden op drie onderscheiden dagen plaats. Op de feestdag dieaan de plechtigheden voorafging, moesten deze publiek geafficheerdworden. Op de dag voor de openingsplechtigheid moestde doctorandus zelf, begeleid door een pedel met de faculteitsstafen een groep ,,eerbare personen" die hij uit zijn vriendenkringkoos, de prelaten en notabelen gaan uitnodigen aan hun huis.Op de eerste dag, de ,,dies vesperiarum" hadden er in de namiddag in hetauditorium van de theologen discussies plaats, waarin de candidaat-doctor zichmoest verdedigen tegen de hiervoor aangeduide baccalaurei biblici, dus jongerendie de eerste vijf jaar theologie achter de rug hadden. Hij nam plaats op hetlagere gestoelte, en werd na de discussies naar het hogere gestoelte van de doctoresgeleid. Als slot van deze zitting hield de praeses een ,,oratio, partim seriosa,59 Russelius, Cbronicon, p. 136.60 H. de Jongh, UAncienne Faculte de Theologie ... 1432-1540, p. 68-69.61 Ibidem, p. 74 ; E. J. M. van Bijl, a.c, p. 69-153 ; voor het doctoraat p.147-151.62 Russelius, o.c, p. 136.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 55partim jocosa" over het leven van de candidaat, waarin vooral gezocht werd naar,,ridicula anteactae vitae" die dan ,,non sine sale" naar voor gebracht werden enwaarbij de doctorandus zijn geduld en glimlach moest proberen te bewaren.De volgende dag of enkele dagen later had in de voormiddag de eigenlijke,,aula doctoralis" plaats, waarbij de candidaat, reeds gekleed in doctorstoga, inplechtige stoet en door pedels voorafgegaan, naar de promotiezaal geleid werd.Daar ontving hij uit de handen van de kanselier de doctorshoed en nam plaats opde voorzitterszetel, waar hij een van buiten geleerde lofrede op de theologische wetenschaphield. Deze keer moest hij het opnemen tegen ,,baccalaurei formati" en,,doctores" die een ,,problema mysticum" aan de orde stelden, waarbij rekeninggehouden werd met de omstandigheden van nationaliteit, naam en stand van de,,novellus doctor". Het dispuut verliep zo, dat een van de professoren een theologische kwestie voorlegde, meerdere mogelijke interpretaties uiteenzette en tweeoplossingen voordroeg die hij beide beargumenteerde. De nieuwe doctor moest danhet probleem uitvoerig bespreken en een standpunt innemen dat daarna doormeerdere disputanten aangevallen werd 63.Uit deze zitting, die op 19 januari doorging, is ons het voorgestelde disputatiepuntbewaard gebleven in de geschriften van professor Adriaan Florensz, de latere pausAdrianus VI, die na de rede van Cornelius van Kloetinge het woord nam. Hij hadzijn onderwerp inderdaad goed aangepast aan de ,,conditio ipsius doctoris novelli".Cornelius had blijkbaar zijn theologische lofrede gehouden over de vruchten vande theologische studie, waardoor we het hogere nastreven en het kwade vermijden.Maar, zegt Adriaan, de ergste ondeugd is de afgoderij, die we alleen maar kunnenvermijden als we weten aan wie de ,,cultus latriae" toekomt. ,,Er is al uitvoeriggesproken over de lof en eer die aan het Kruis toekomt. Vandaar dat de ,,ColendissimusMagister noster Exponens" een heel subtiele kwestie heeft uitgezocht, nl.of we aan het Kruis van de Verlosser en zijn afbeelding dezelfde eer en aanbiddingmoeten brengen als aan Christus zelf" 64.Deze kwestie werkt Adriaan Florensz, na een lange inleiding over de verschillendesoorten van ,,honor" en ,,reverentia", verder uit in drie ,,propositiones" diehij dan weer ieder in twee delen spiitst. Elk onderdeel wordt uitgebreid verdedigdmet een vloed van teksten uit de H. Schrift, de Vaders en kerkelijke schrijversen de theologen. Het is een typisch voorbeeld van de in die tijd zo geliefdedisputen, een geestelijk steekspel wat echter voor mensen van deze tijd weiniggenietbaars biedt65.63 E. van Eijl, a.c, 149-150 ; E. Reusens, Statuts primitifs de la Faculte deTbeologie de I'ancienne Universite de Louvain, in Annuaire Univ. Cath. Louvain,1882, p. 380-431, vanaf p. 393 de statuta doctorandorum ; H. de Jongh, o.c, p.65-66 ; E. Reusens, Syntagma doctrinae theologkae Adriani VI, Leuven, 1862,p. XXXV en 155-156; Aubert, o.c, 146.64 Reusens, Syntagma..., p. 188 die zegt dat de ,,exponens" de magister is diereeds op de ,,vesperiae" deze te disputeren kwestie voorstelde.65 In de inleiding zegt Adriaan Florensz dat ,,honor et reverentia" die gebrachtworden vanwege de eigenschappen die een zaak in zich bezit, (e.g. ingeniumhominis, commoditatem domus, fortitudinem equi, solis vigorem supra virtutemlunae) moeten onderscheiden worden van die, die gebracht worden vanwege een,,habitus intellectualis vel moralis". Die tweede is de eigenlijke ,,honor et reverentia", omdat de eigenschappen die van nature in een mens of ding aahwezig zijn,niet als verdienste kunnen worden aangerekend. Dit wordt met talrijke tekstenaangeduid. Adrianus' tweede vaststelling: we kunnen op twee manieren iemand eerbrengen ; door te getuigen van de deugd die we in hem eren of door eer te


56 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITHierna moest doctor Cornelius van Cloetinghe zijn standpunt innemen, uitleggen,en tegen zijn tegenstanders verdedigen. Na afloop ging men in stoet, voorafgegaandoor de pedels en een muziekkorps, naar de Sint-Pieterskerk waar Cornelius eenzilveren denarie offerde. Dan trok de stoet naar de ,,locus convivii". Gezien hetgrote getal genodigden, nooit minder dan 300, kon dit niet in eigen huis en zalmen het wel elders gezocht hebben. Volgens het reglement van de faculteit, diede op te dienen spijzen en wijnen vooraf proefde, werd er een maaltijd met tweegangen aangeboden, ,,scilicet carnium et si possibile sit piscium".Op de eerstvolgende lesdag gaf de ,,novellus doctor" zijn eerste publieke lesywaarna de hem in de ,,vesperiae" voorgestelde kwesties hernomen werden en dedaartegen ingebrachte en onopgelost gebleven argumenten door Cornelius opmagistrate wijze moesten worden opgelost, ,,magistraliter enodare" 66.Daarmee waren de plechtigheden afgelopen, maar de band metde universiteit werd niet verbroken. Want, aldus Valerius Andreasdie de promotie plaatst op 18 januari 1502, op 31 augustus vanhetzelfde jaar werd Cornelius in de raad van de universiteit opgenomen,waarvan de decanen van de vijf faculteiten, de regentesvan de vier pedagogieen, de professores publici en ook de moderatorenvan sommige colleges deel uitmaakten. Deze raad kwam jaarlijksop zeven vaste data bij elkaar, hoewel ook nog aparte vergaderingenkonden bijeengeroepen worden. Hij zorgde voor de keuzevan de rector, assessoren en rechters (de universiteit had haar eigenrechtbank), nam beslissingen inzake het reglement en trof besluitendie aan de rector ter uitvoering werden toevertrouwd 67.brengen aan een voorwerp vanwege de persoon, bv. als we de handschoen van debisschop of het schoeisel van de paus kussen. Dan volgen de 3 proposities:1° ,,Non solum humanitati Christi verum cuilibet sui benedicti corporis et sanguinisparticulae unitae deitati debetur honor latriae. Separatis autem et in aliamspeciem devolutis honor venerationis, quo earum excellentiam atque dignitatemattestamur, non latriae vel duliae honor exhiberi debet". Hij haalt teksten aan vanDamascenus, Augustinus, Cyrillus en Hieronymus, van synoden en pausen, waartussendoorhijzelf alvast meerdere objecties maakt en beantwoordt.2° ,,Crux in qua redemptionis pretium Salvator exsolvit et quaelibet ejus particula,ut res quaedam est, seclusa significatione venerari debet et non latria adorari ;cruces vero ex alia materia, ut res quaedam sunt, nullo debent honore venerari;bewezen uit Damascenus en Aristoteles.3° ,,Omne signum quo divinum representamus Majestatem, summa debet venerationehaberi ; non adeo tamen ut ipsum esse Deum credamus vel divinos honoresdeferamus", met argumenten uit de Schrift, Gregorius, Alexander van Hales enDamascenus. Vier objecties maakt en beantwoordt hij meteen, evenals een repliekvan prof. Moederloos. Het geheel bevat 12 biz. in kleine letter, zie Reusens, o.c,187-199, In Aula Magistri novelli Cornelii de Goes, generalis cruciferorum, anno1502, mensis januarii die 19.66 Zie boven noot 63.67 Valerius Andreas, Fasti Academici Studii Generalis Lovaniensis, Leuven,16502, citeert op p. 98 onder de doctorspromoties van de theol. fac. ,,Corneliusde Cloetinghen, Generalis Cruciferorum, admissus ad Concilium Universitatis


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 57Cornelius heeft als doctor theologiae nog tien jaar de orde bestuurden is, gezien zijn titulatuur op de generate kapittels, zijnlessen blijven geven. De kroniekschrijver roemt hem om wat hijdeed voor de orde en voor het klooster van Hoei, waar hij zichals geleerde en als cultuurminnaar liet kennen. Wat hij voorhield,deed hijzelf het eerst; hij was een voorbeeld van grote vroomheiden deugd, wat vooral in zijn laatste pijnlijke ziekte tot uitingkwam68.Russelius haalt meermalen geschriften van Cornelius aan enbeweert bij het schrijven van een wonder verhaal over een kruisbroedervan Osterberg: ,,Ik bezit een geschrift over die verschijningenvan de hand van de eerwaarde Vader Clotingen, dat ik zeerhoogschat en daarom zorgvuldig bewaar". Prior Arnoldus Herzwormsneemt dit verhaal over ,,ex manuscriptis nostri PatrisCornelii Clotingen, Sacrae Theologiae Doctoris Lovaniensis"69.Zowel Russelius op meerdere plaatsen, als later Saumery en Hermans spreken over; handschriften van Cornelius. Saumery beweertdat de geschriften van Cornelius met veel zorg in de bibliotheekvan het Hoeise convent werden bewaard 70. Hier heeft zeker eenidentificering van verschillende personen plaats gehad, daar meerdere geschriften van Arnoldus van Clotingen, conventuaal vanHoei blijken te zijn71.Eenmaal heeft Cornelius zich bij ordesmoeilijkheden gewend tothet Leuvense professorencorps van theologie en kerkelijk recht,eodem anno, pridie Kal. Septembris". Over de raad, Van der Essen, o.c., p. 60w. ; Reusens, Syntagma..., p. 187 meent dat Cornelius in die jaren zelf aan hethoofd stond van het college van de kruisbroeders : huic jundationi nascenti fortetune praeerat ipse Ordinis magister generalis, wat erg onwaarschijnlijk lijkt, zekerin de zin dat hij voortdurend te Leuven verbleef. Hij zal er door de vergaderingenvan de universiteitsraad geregeld gekomen zijn.68 Russelius, o.c., p. 137.69 Ibidem ; A. Herzworms, Religio Ss Cruets, Roermond, 16862, p. 103-113,Annales, II, p. 271-278.70 Russelius, o.c., p. 110, 111, 112, 121 ; Annales, I, 1, p. 57 en I, 2, p. 2over Arnoldus van Clotingen ; ook p. 139-142 ; over hss van Arnoldus, zie I, 1,p. 57, 140, 184, 192 ; Van de Pasch, Bibl. manuscripta, I, p. 9 en 11 ; A. Wieers,Cornelius van Clotingen, in De Zegepraal des Kruises, XVI, 1936-1937, p. 29-33,80-84, 101-104, 149-152, een naar de schaarse bronnen waarover schrijver toenbeschikte verdienstelijk artikel, maar waar zonder onderscheid over Cornelius enArnoldus van Clotingen gesproken wordt. Idem in het hs van Delvaux, IV, p.943-944. Depaire, II, p. 107 en I, p. 41-42, over hs van Cornelius, verkorte Summavan S. Thomas ; door Cornelius geschreven of in zijn bezit ?71 J. op de Kamp zal heel deze kwestie, evenals het generalaat van Corneliusin een uitgebreid artikel van Clairlieu behandelen.


58 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITtegelijk met eenzelfde vraag aan de Keulse universiteit. In deoorspronkelijke constituties was voorgeschreven dat de kruisbroederseen grijs scapulier moesten dragen en een zwarte kap. Ditwerd dan ook gedurende meerdere eeuwen gedaan, tot blijkbaarde mode stilaan het dragen van een zwart scapulier invoerde. Menkreeg op die manier conventen waar men een zwart, andere waarmen een grijs scapulier droeg. Sommigen meenden in de grijzekleur het symbool te kunnen zien van het kruishout van Christus,terwijl anderen vonden dat het tegen de armoede was een normaalgrijs weefsel zwart te gaan verven en het zo een kunstmatige kleurte geven. Het generaal kapittel wenste eenvormigheid en schreefdaarom in 1502 voor dat alle kruisbroeders een zwart scapulierzouden dragen. Men beriep zich zelfs op de H. Stoel om het grijzescapulier te behouden, zodat Cornelius in 1506 zijn toevlucht namtot Leuven en Keulen. Een affirmatief antwoord van de geleerdenmocht niet baten. De kracht van de kloostertraditie is vaak sterkerdan alle gezag. Zelfs toen 22 jaar later paus Clemens VII debeslissing nam dat vanaf Kruisverheffing het grijze scapulier moestworden afgelegd, moest het generaal kapittel nog tot driemaaltoe, in 1529, 1530 en 1531 op deze kwestie terugkomen om uiteindelijkresultaat te boeken 72.Cornelius van Clotingen stierf op 12 oktober 1512 na een pijnlijkeziekte die hij met groot geduld droeg en waarin hij, aldusRusselius, meermalen herhaalde: ,,Augeat Deus meus dolores,dummodo augeat et patientiam". Hij werd in de kruisherenkerk teHoei voor het hoogaltaar begraven73.Cornelius was een groot man, die door de Prins-Bisschop vanLuik, Erard de la Marck, hoog geeerd werd al kon hij hem nooitovertuigen om een van zijn confraters als wijbisschop aan Luik afte staan. Zijn wijsheid uitte zich bij het aannemen van novicen,waarbij hij met veel zorg de motieven naging die hen tot hetkloosterleven aanzetten. Zijn visitaties als prior van Goes en alsgeneraal leerden hem dat minder mensen maar van hogere kwali-72 A. van DE Pasch, De tekst van de constituties der Kruisheren van 1248,Brussel, 1952, p. 59 ; Idem, Definities, p. 225, 236, 290, 292, 295, 298 ; L. Heere,Het Kloosterkleed der Kruisheren, van 1951-1953 in Kruis en Wereld vulgarizerendverschenen, maar in de reeks Cruciferana, Nova Series, n. 20 met bronnen- enliteratuuropgave heruitgegeven, z.j. (1954), 44 biz. ; voor het scapulier p. 12-14.73 Russelius, o.c, p. 137.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 59teit het religieus leven bevorderen en dat de eer van een orde nietkan liggen in het grote aantal religieuzen. Twee maanden voorzijn dood zorgde hijzelf voor een jaargetijde, dat in de kloosterkerkte Maastricht voor hem moest worden opgedragen74. Hijleeft als een van de meest bekende en geeerde oud-Lovanienses inde ordesgeschiedenis voort.Adam vanDoornikOp het generaal kapittel van 1536 werden, zoals gebruikelijk,de overledenen sinds het laatste kapittel opgenoemd, waarna voorhen gebeden werd. Onder hen staat vermeld : frater Adam deTornaco bacalarius sacre theologie et quondam prior conventussancti Georgii in Brittannia. Adam was van het Doornikse klooster.Daar was hij ingetreden en daartoe bleef hij behoren, ook al werdhij later naar Frankrijk gestuurd. Hij zal, wellicht te Doornik,geboren zijn rond de jaren 1460. In de inschrijvingsregisters vanLeuven staat hij niet als kruisheer opgetekend, al ligt het voor dehand dat hij daar zijn studies maakte, eerst in de ,,artes", daarnain de theologie. Als hij, zoals de meeste jongelui die naar de artesfaculteitgingen, rond 15 jaar was toen hij het eerste jaar begon,kan hij op achtttienjarige leeftijd de theologische studies begonnenzijn. Om de titel van baccalaureus formatus te behalen had hijacht jaar nodig. Is hij voor of na die studies bij de kruisbroedersvan Doornik ingetreden ? Hij was in ieder geval kruisbroeder teDoornik toen hij in 1490 door een besluit van het generaal kapittelvoor een nieuwe stichting in Frankrijk benoemd werd, in de plaatsdie nu Verger-Sainte-Croix heet, bij Angers, departement Maine-et-Loire. Men gaf er de mooie naam ,,Viridarium Sanctae Crucis"aan, die later de naam van de plaats geworden is. De orde moettoen over veel jonge mensen hebben kunnen beschikken, omdater op dat ene kapittel vier nieuwe stichtingen werden aanvaard,te Angers, Wickraedt (Duitsland), Dinant en Scharmer (Ned.,prov. Groningen), alle vier aanbiedingen van weldoeners die meteenvoor de beginmogelijkheden zorgden.74 A. van de Pasch, Clairlieu en zijn prioren-generaal, in Clairlieu, XVIII,I960, p. 26-27 met bronnenopgave ; H. P. A. van Hasselt, Geschiedenis van hetklooster der Kruisheren te Maastricht, in Publications Soc. Hist. Arch. Limbourg,XXXIX, 1903, in bijgevoegd Liber Anniversariorum, p. 112.


60 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITAdam zou daar heengaan, samen met enkele kruisbroeders vanParijs, daar hetzelfde kapittel de subprior van Doornik naar Parijsstuurde om hen te vervangen die naar ,,Le Verger" werden gestuurd75.Hij is hier niet lang gebleven. De kleinere Franse Boosters diein het noordwesten gelegen waren nabij het grotere klooster vanCaen, waren sinds 1464 in zekere mate aan de prior van Caenonderworpen. Op het generaal kapittel was hij hun vertegenwoordiger,terwijl ze hem voortdurend van de toestand van hun kloostertjesop de hoogte moesten houden76. Le Verger maakte daargeen uitzondering op. De reden dat Adam al spoedig naar Caengeroepen werd is gemakkelijk te raden. Het klooster van Caen hadnogal wat studenten op de universiteit van de stad en had er danook nogal invloed. Juist in 1489-1490 waren er negen kruisbroedersaan de universiteit, terwijl zich bij de keuze van de rector van deuniversiteit meermalen kruisbroeders bevonden. Dat was ook hetgeval in 1490, toen ,,£rere Adam de Tournai" aan de rectorskeuzedeelnam 77. Daar het generaal kapittel van 1490 van 10-12 meiplaats had, en de rectorskeuze te Caen op 1 oktober, kan hij nauwelijksenkele maanden in de ,,Lustho£ van het Heilig Kruis" geweestzijn. Het generaal kapittel van 1491 besluit dat hij in Frankrijk zalblijven, zodat we mogen veronderstellen dat hij er zijn taak alsreligieus en wellicht als professor goed vervuld heeft78. Hoogstenstot 1504 is hij te Caen gebleven. Dan treffen we hem als prior aanin het kloostertje van Saint George, nabij Tremeur in Bretagne,waar hij meer dan dertig jaar prior bleef, een ambt dat in die tijdsteeds ,,ad vitam" was als er geen bijzondere omstandighedenandere schikkingen nodig of opportuun maakten. De lange duurvan dit prioraat doet veronderstellen dat Adam ook hier zijn taaknaar behoren vervuld heeft, al zijn ons daar geen verdere bijzonderhedenover bekend. Hij overleed er tussen einde april 1535 enbegin mei 1536, aangezien hij in 1536 op het generaal kapittelonder de overledenen van de orde vernoemd werd79.75 Dejinities, bij 1536 en 1490, p. 313 en 184-185.76 Ibidem, p. 122.77 A. Durand, Le Prieure Sainte Croix de Caen, Diest, 1967, p. 54, ook inClairlieu, XIV, 1967, p. 54. Durand plaatst de stichting van Le Verger in 1493,wat blijkbaar verkeerd is, o.c, p. 10.78 Dejinities, p. 188.79 A. Durand, o.c, p. 54; Definities, 313.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 612. KRUISHEREN-STUDENTEN VAN 1494 TOT 1517De kruisheren die voor het bestaan van het college te Leuvenstudeerden, hebben van het gewone studentenleven zeker veelmeer meegemaakt dan zij die later in het college woonden. Zestudeerden er als leken of als seculiere geestelijken. Ook al warenze in pedagogieen of colleges aan een strenge tucht onderworpen,toch ondergingen ze, toen zoals tegenwoordig, iets van het bruisendeonstuimige studentenleven dat elke universiteitsstad eigen isen dat vroeger meer dan nu tot uiting kwam. Toen waren die jongemensen voor maanden en soms voor jaren van huis, omdat sommigeprofessoren ook op zondagen en vakantietijden lessen gaven.Sociaal contact was voor hen des te meer nodig. Ze zochten hetbij hen die dezelfde studies maakten of uit dezelfde streek afkomstigwaren. In die gezelschappen ging het er vaak erg ruwaan toe en werd er veel gedronken en gevochten. Ondanks moeilijkeen spaarzame verlichting bestond te Leuven het nachtlevenvan de studenten, zodat ,,de auditoria soms meer op slaapkamersleken dan op leslokalen". De reglementen liegen er niet om alsze drinkgelagen, bals, slechtbefaamde kroegen, wapendracht, dobbelspelof het zwemmen in de Dijle (zwembroeken schenen erniet te bestaan) en in afgesloten tuinen verbieden \ De ,,matrimoniaLovaniensia", studentenhuwelijken, bestonden ook toen al; alwaren er uitsluitend mannen professor of student, de meisjes uitde burgerij waren uit hetzelfde hout gesneden als in de XXe eeuw.Nu en dan gebeurden er ook ernstige misdrijven, waarvoor derechtbank van de universiteit de studenten tot strenge straffenveroordeelde. Vanaf de geldboeten of opsluiting in de gevangenisof in het Alexianenklooster ,,op water en brood", waarvoor ze danook nog zelf moesten betalen, konden de rechters gaan tot lijfstraffenen zelfs tot de doodstraf2.Veel drinken blijkt in de studentenwereld een eeuwenoude kwaalte zijn. In 1522 schreef een Engelse student dat hij de stad bewonderdemaar de bewoners verachtte voor wie alleen geld enbuik telden. ,,Het zijn buitensporige drinkers, ik zou zeggen buikdieren.Hun grootste glorie stellen ze in de grootste vraatzucht".1 .5.50 Jaar Universiteit Leuven, p. 110.VTTfJ\?AUWE> 1a het "H°l der Zuchten" °P water en hood, in Alumni Leuven,VIII, 1977, nr. 4, p. 15-21.


62 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITToch vond hij de Leuvense studenten minder lawaaierig dan dievan Parijs. Maar ook hier zal de uitzondering de regel wel bevestigen.Waar een kleine groep voor herrie zorgt, bestaat de grotemassa uit ernstig werkende studenten. Erasmus getuigde van derust, het aangename klimaat en de begerigheid van de jeugd naarde fraaie letteren. ,,Nergens studeert men rustiger en elders is ergeen gelukkiger aanbreng van intellect... of een groter en beteruitgerust professorencorps." 3De kruisbroeders die voor hun kloosterintrede te Leuven de,,artes" studeerden, hebben ongetwijfeld in een van de vier pedagogieengewoond. Het inwonen bij professoren of burgers behoortnatuurlijk tot de mogelijkheden, al ligt dit niet voor de hand.Studeerden ze theologie, dan behoorden ze tot de seculiere derusof tot de kruisherenorde en was het H. Geestcollege, dat in 1445begonnen was door de faculteit van theologie op de hoek van deProoststraat en de Hevelstraat, de aangewezen woonplaats. Hetligt er nu nog, al zijn de straatnamen veranderd in Naamsestraaten Collegeberg4. De massa van de studenten zocht het stadsmiddenals woonplaats, zodat de kruisbroeders in het college in de Derdeordestraatveel rustiger woonden, al waren ze verder van de leslokalenin het centrum verwijderd.Zoals andere kloosterordes hebben ze hun vaste dagorde gehad,die een vroeg opstaan veronderstelde. De eerste les begon immersvaak om zes uur, half-zeven of zeven uur, waarna de h. mis enontbijt volgden. Dat ontbijt bestond in die tijd normaal uit roggebrooden/of vleessoep. In de voormiddag volgden dan nog tweelessen waarna het middagmaal van stamp- of hutspot met gezoutenvlees of kaas genoten werd. In de namiddag at de gewonestudent om drie uur wat brood en kaas. Dan volgden nog tweelessen en nuttigde men bij het avondmaal ongeveer hetzelfde alsbij het middagmaal: hutspot, gezouten vlees en kaas5. De strengevasten- en onthoudingswetten in de kruisbroederkloosters kon menmoeilijk aan universiteitsstudenten opleggen. In de kloosters, pedagogieenen colleges ging in de winter de poort om zeven uur opslot, in de zomer om negen uur 6.3 R. Aubert e.a., De Universiteit te Leuven 1423-1973, p. 30.4 330 faar Uuniv. Leuven, p. 68-75 ; Aubert, o.c, p. 18.5 Aubert, o.c, p. 152.6 Ibidem, p. 16. In het H. Geestcollege stond men volgens het reglement op om


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 63Bij religieuzen en in sommige strenge colleges werd het psalmglebedin deze dagorde ingeschakeld, al zal men het middernachtelijkkoorgebed zeker niet gehouden hebben. Evenals voor de lekenstudentenzal het ook voor de religieuzen vroeg bedtijd geweestzijn, al mochten de kruisbroeders 's avonds bij kaarslicht studerenals dit nodig was 7.Het studieprogramma te Leuven was in de XVe eeuw erg traditioneel.In de artesfaculteit begon de grote opbloei van de oudetalen met het humanisme, waarbij de stichting van het ,,collegiumtrilingue" in 1517 een van de mijlpalen was. De studie van hetLatijn, Grieks en Hebreeuws werd erdoor bevorderd en beinvloeddede theologie. Het werd in de eerste 25 jaar van de XVIe eeuw eenvan de belangrijkste humanistische centra benoorden de Alpen.Daarentegen bleven de wiskunde, physica en de positieve vakkenin het algemeen conservatief en tot in de XVIIIe eeuw op hetzelfdepeil staan8.De theologische faculteit, eveneens traditioneel gericht, kwam totleven in de protestantse tijd toen zij als eerste de Lutherse stellingenveroordeelde. Tot dan toe overheersten de lessen van moraalen speculatieve theologie alles. De sententies van Petrus Lombarduswaren en bleven het referentiewerk, terwijl buiten Bernardus,Bonaventura, Duns Scotus en Lombardus alle andere richtingenverboden waren. Wei waren er de strijdvragen over paus en concilie,over de ,,futura contingent" en in het begin van de XVIeeeuw over de stellingen van Erasmus en zijn Lof der Zotheid. Maarmede door Erasmus kwam er de vernieuwing, doordat filologie enfilosofie de ondergrond werden van de theologische studie endwongen terug te gaan naar de bronnen in de oorspronkelijke taal9.Een centrale bibliotheek is er te Leuven tot 1627 niet geweest,daar elke faculteit haar eigen manuscripten en boeken had, en dannog betrekkelijk schaars. Vandaar dat ook te Leuven in de kloostersde schrijfkunst beoefend werd en de grote behoefte aan boeken°P *l !*£ ^^ S/?nden ^ldboeten> 2ie E- DE Maesschalk, NormatieveBronnen voor het H Geestcollege en het Pauscollege in de XVIe eeuw, in FacultasS. Theologtae Lov. 1432-1797, p. 177.Cellh' VAN DE PASCH' De Constituties van 1248> Brussel, 1952, p. 92, cap. De8 550 Jaar Unh. Leuven, p. 175, 186, 205.9 R. Aubert, o.c, p. 136-141.


64 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITleidde tot de oprichting en uitbating van lekenscriptoria en boekbinderijen10. In dit kader, ruw geschetst, leefden en studeerden dekruisbroeders die na het ontstaan van het ,,collegium cruciferorum"naar Leuven kwamen.a. De eerste bewoners van het collegeAls we nu de inschrijvingsregisters nagaan, hier en daar doorandere bronnen aangevuld, komen we tot de volgende studenten.Frater Nicholaus Anthonii de Goes, Ordinis Cruciferorum,Trajectensis, pauper, 15 januarii 1494. Zo staat hij ingeschreven ".Klaas Theunissen zouden we hem nu noemen, afkomstig vanGoes en ingetreden in het klooster van Maastricht. Waar bij nietkruisherengewoonlijk het diocees vermeld wordt, staat bij dekruisheren meestal alleen maar de orde genoemd en in sommigegevallen ook het klooster, hier ,,trajectensis". Daar hij reeds kloosterlingwas, zal hij volgens het testament van Philippus Dehonttheologie gestudeerd hebben, zodat hij, om de graad van baccalaureuste halen, normaal acht jaar nodig had, tenzij hij zich nazes jaar met ,,baccalaureus biblicus" of na zeven jaar met ,,baccalaureussententiarius" tevreden stelde. In de ons bekende lijstenvan Maastrichter kruisheren12 of in de relicten van de generalekapittels komt hij nergens voor13. Hij zal na zijn intrede in hetklooster en na het noviciaat wel ongeveer achttien tot negentienjaar geweest zijn toen hij zijn studies te Leuven begon. Waaromhij als ,,pauper" staat ingeschreven, is moeilijk te begrijpen als dekruisheren heel de erfenis van Philippus Dehont toen reeds in hunbezit hadden. Was het college nog niet klaar om de studenten teontvangen en moest hij eerst nog elders gaan wonen ?Het zou te verwonderen zijn als, volgens het testament vanPhilippus, niet tegelijk met hem meerdere andere kruisheren naarLeuven waren gegaan, conventualen van Goes en van Namen, sa-10 350 Jaar Univ. Leuven, p. 153-171.11 A. Schillings, Matricule de I'Universite de Louvain, III, 1485-1527, Brussel,1958, p. 105, nr. 103.12 Lijsten van prioren, subprioren, procuratoren en andere conventuales vanMaastricht bij H. P. A. van Hasselt, Geschiedenis van het Klooster der Kruisherente Maastricht, overdruk uit de Publications de la Soc. Hist, et Archeol. dans leUmbourg, XXXIX, 1903, p. 42-61.13 A. van de Pasch, Definities van de generale kapittels, Brussel, 1969, geciteerdDefinities.


totaal dcmtalper huis :■ill tot 11 tot 22 tot 53 en meerCONCENTRATIEVAN UNIVERSITAIRENTE LEUVEN IN 1526©E.DeMaesschalckollegesHet kruisherencollege onderaan tegen de stadswallen.


■6S0l-l'


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 65men met een broeder en een oudere kruisheer die de taak van regensof rector op zich nam. Zeker is echter alleen dat in 1497 Corneliusvan Kloetinge, tot dan toe prior te Goes, naar Leuven kwam, hetzijals rector, hetzij om noodzakelijke regelingen te treffen om op heteerstkomende generaal kapittel van 1498 in naam van het kloostervan Goes en van Namen de erfenis van Philippus aan te biedenaan de orde. Hij is er hoogstens gebleven tot het voorjaar van1499, daar hij op het generaal kapittel van 1499 als ,,presidens"van Hoei tot definitor gekozen werd14.De volgende officieel ingeschreven kruisheer is Prater JohannesHeesch, ordinis Cruciferorum, 12 junii 1498 ". Einde mei of beginjuni is hij naar Leuven gekomen en heeft er zich, volgens hetreglement van de universiteit, binnen de veertien dagen laten inschrijven.Ook hier geen vermelding van studierichting noch vanklooster van afkomst. Als hij geboren werd in het BrabantseHeesch, - en daar wijst zijn naam toch wel op - zou het voor dehand liggen dat hij conventualis van Sint-Agatha of van 's-Hertogenboschwas. We vonden tot nu toe geen enkel spoor van hemterug.Wat meer weten we over Prater Bartholomew de Bree, religiosusordinis Cruciferorum, conventus Huyensis 22 junii 1499 16. Ookhier wordt de studierichting niet genoemd, al kunnen we veronderstellendat het de theologie is. Bartholomeus heeft, als hij van hetLimburgse Bree of het Nederlands-Limburgse Maasbree afkomstigis, nogal wat stads- of dorpsgenoten in de orde gehad, waarvanmeerderen te Hoei.In 1499 naar Leuven gekomen, is Bartholomeus in Hoei teruggekeerdvoor of in 1503. Zo hij daar wellicht, naast generaalCornelius van Kloetinge, lessen gegeven heeft aan de jonge novicenof fraters, dan heeft hij toch als een van zijn voomame bezighedenvan 1503 tot 1504 het werk in het scriptorium gehad. Er zijnmeerdere handschriften van hem bewaard, die in twee lijvigebanden ingebonden, nu op de Universiteitsbibliotheek van Luik tevinden zijn, waar ze door de Franse revolutie terecht kwamen.14 Zie bovcn p. 53.15 Matrkule, III, p. 171, nr. 74.16 Matrkule, III, p. 187, nr. 97.


66 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITBartholomeus heeft blijkbaar zijn oud-pro£essor te Leuven, AdrianusFlorensz, niet vergeten, daar hij meerdere werken van hemcopieerde.Handschrift 46 C is helemaal van de hand van van Bree. Op f. A r° staat het,,ex-libris" van Hoei : ,,...Et est fratrum sancte crucis in huyo leodiensis diocesis".Na twaalf preken van Sint-Augustinus (f. 1 r° tot 72 v°) volgen meditaties overde dood en toespraken tot clerici, die maar enkele bladzijden in beslag nemen(f. 72 v° tot 16 v°) ; daarna drie korte tractaatjes : Tractates de indulgentiis vanArnoldus Luydius van Tongeren, theologieprofessor te Keulen, Tractatus de dispensationevan Johannes Warnath, theologieprofessor van Leuven en De tribus ternariispeccatorum infamibus van Bonaventura (f. 77 r° tot 96 f°). De grote brok van dezeband vormen werken van Professor Adrianus Florensz, wa.arvan Bartholomeus zekerde lessen gevolgd heeft, daar deze doceerde van 1490 tot 1515. Zijn het de lessenzelf die hij te Leuven volgde ? Meer waarschijnlijk heeft hij van de beide werkenvan Adrianus een handschrift geleend om het te copieren. Het zijn omvangrijkewerken. Het eerste, de Quaestiones quodlibeticae beslaat f. 97 r° tot 156 r°, dusongeveer 120 bladzijden. Het was een jaarlijkse gewoonte te Leuven om vanaf14 december zes dagen disputationes te houden over alle mogelijke dooreenlopendeonderwerpen. Professor Adrianus hield er dikwijls een van, nl. in de jaren 1488,1491 tot 1493, 1495-1497, 1499, 1501, 1505 tot 1507. Hij schijnt dit met zoveelbrio gedaan te hebben, dat de studenten ze vaak overschreven. Later werden zeop verzoek van de studenten uitgegeven bij drukker Dirk Martens te Leuven in1515 17. Hij was dan ook ,,de meest beroemde professor van theologie die ooitte Leuven gedoceerd heeft" 18. Die quodlibeticae, tot en met die van 1501, heeftvan Bree met veel zorg overgeschreven en laten volgen door een ander werk vanAdrianus, Tractatus de materia rest/tut ionis van f. 157 r° tot 236 v°. Gelukkig om•het voltooien van zijn omvangrijk werk schrijft Bartholomeus op f. 236 v° hetexplicit: ,,Scripta sunt ipsa per fratrem bartholomeum bree pro quo pius lectorapud misericordem dominum preces effundere non dedignetur. Anno 1503" 19-Het tweede handschrift dat van hem bekend en bewaard geble-17 Over de ,,quodlibeticae" zie Reusens, Syntagma, p. XXIII-XXV ; L. Burie,Proeve tot inventarisatie van de in handschrift of in druk bewaarde iverken van deLeuvense Theologieprofessoren uit de XVe eeuw, in Facultas S. Theologiae Lov.1432-1797, p. 215-272, waar de werken van Adr. Florensz, in hs en in druk,worden genoemd p. 263-272 ; naast de Oratio in doctoratu Cornelii de Goes, bewaard in hs Cod. 17 van de Leuvense bibliotheek f. 183 v°-185 v° en doorReusens uitgegeven in Anecdota Adriani sexti Font. Max., Leuven, 1862, p. 33-45noemt hij voor de Quodlibeticae 'het hs van Hoei niet; wel in een aanvulling hetvolgende werk de materia restitutionis, p. 272.18' E. DE Maesschalk, Normatieve Bronnen voor het H. Geestcollege en hetPauscollege in de XVIe eeuw, in Fac. S. Theol Lov., p. 155-213, op p. 156.19 J. P. Depaire, La Bibliotheque des Croisiers de Buy, de Liege et de Namur,I, p. 39 (waar hij Bartholomeus verwart met Hermanus Bree, die in het gen. kap.van 1511 als prior van Maaseik bij de overledenen wordt genoemd, Definities,p. 253 en p. 62 ; II, p. 18 voor beschrijving en inhoud van ms 46 C. A. vanAsseldonk, Handschriften van Kruisheren, I.e. p. 70 geeft de twee mss van B. Breealleen maar aan, evenals A. van de Pasch, Het klooster Clairlieu en zijn Priorengeneraal,I.e., p. 77. De Bibliotheca Manuscripta OS. Crucis, I, p. 6-10 geeft deinhoud helemaal, op het laatste werk van Adrianus na ; Stiennon, Catalogue p. 71nr. 30 maar enkele tractaten, met een korte beschrijving.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 67ven is, is nr. 40 C van de Luikse universiteitsbibliotheek. Met zijn244 folio's is het voor Bartholomeus een werk van vele maandengeweest, waarbij hij vooral gemediteerd heeft over de tractatenvan Augustinus, die het grootste gedeelte van dit werk uitmaken.Ook hier vinden we f. 1 v° het merkteken van Hoei : ,,Et pertinens conventuifratrum sancte crucis prope et extra muros opidi huyensis leodiensis dyocesis", hetklooster op de heuvel even buiten de stad. De tractaten van Augustinus nemenf. 2 r° tot 41 r°, 92 v° tot 144 y° en 233 r° tot 243 v° in beslag. Van f. 42 r*tot 92 r° schreef Bartholomeus het werk van Johannes Damascenus over, Quattuorsententiarum libri adversus Nestorium waarna hij vertelt dat hij dit beeindigde in1504: ,,finiunt... per fratrem bartholomeum bree anno 1504". Na de daarop volgendezeven tractaatjes van Sint-Augustinus wil hij wat nauwkeuriger laten horenwanneer hij dit alles geschreven heeft, nl. ,,Et finis per fratrem bartholomeum breeanno 1504 altera bernardi orate pro scriptore" ; daags na het feest van Sint-Bernardus,dus 21 augustus is hij ermee klaar gekomen en vraagt hij om het gebed vande lezer. Het volgende werk, Historiarum libri septem van Paulus Orosius is eerdergeschreven maar door de boekbinder hier geplaatst. Het eerste gedeelte ervanf. 145 v° tot 163 v° is van een andere hand, waarna het geschrift van van Breeweer begint tot het einde op f. 232 v° : ,,finita et completa anno domini 1503".Tenslotte volgt weer een tractaatje van tien folio's van Augustinus dat eindigt metde gewone eigendomsverklaring van Hoei : ,,Liber fratrum sancte crucis in huyodiocesis leodiensis" 20.In 1508 werd Michael van Sittard, prior van het Franse kloosterVarenne-sur-Allier (nu arr. de la Palisse) tot prior gekozen in zijndomus nativa van Namen. Daar Varenne slechts een kloostertjemet nog geen vier priesters-capitulares was, benoemde het generaalkapittel van 1508 zelf een prior, en wel een van de priesters vanVarenne, Gregorius Aurifabri die eigenlijk Luik als zijn huis vanintrede had. De discipline schijnt te Varenne ver zoek geweest tezijn, want Bartholomeus van Bree wordt er tegelijk subprior benoemdom de religieuze tucht te helpen herstellen, terwijl dekruisbroeders van Varenne onder bedreiging van ernstige straffenaangemaand worden de nieuwe prior en subprior als zodanig teaanvaarden en zonder tegenspreken te gehoorzamen 21. Dit wijster wel op, dat Bartholomeus een ernstige religieus was en dat hij,zoals dat nogal eens gebeurde, door het generaal kapittel ,,proreformatione" naar Varenne gezonden werd. We weten weinigover dit klooster en het verdere leven van van Bree. Hij is er20 Depaire, o.c.t II, p. 16-17, beschrijving en inhoud ; Stiennon, Cataloguenr: 29 met beschrijving, inhoud en aanmerkingen ; Bibliotheca Manuscripta, I,r. p. 6-8.21 Definities, p. 243 ; A. Durand, he Prieure de Sainte Croix de Caen, ook inClatrlteu, XXV, 1967, p. 10.


68 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITblijkbaar gebleven van 1508 tot aan zijn dood in 1527 of begin1528. In het generaal kapittel dat van 28 tot 30 mei gehoudenwerd, wordt hij onder de overledenen genoemd : ,,fr. Bartholemeusqui miserrime periit misericordiam" waarna de volgendewoorden onleesbaar zijn 22. Is hij aan de pest gestorven die in dietijd weer eens over West-Europa ging ? Is hij meegesleept in destroom van prior-provinciaal Mulot van Parijs, die zich sinds jarenverzette tegen het generaal kapittel, naar Franse onafhankelijkheidstreefde en later naar het protestantisme overging ?23 Jammer datwe niet weten waarop dat ,,miserrime periit" en ,,misericordiam"betrekking heeft. Bartholomaeus blijft in zijn geduldig copieerwerkna zijn Leuvense studies voor ons een van de ,,bekenden"uit vroegere eeuwen.b. Het humanisme te LeuvenUit de twee volgende jaren zijn ons geen kruisheren-studentenbekend die naar Leuven gestuurd werden. Juist van Namen enGoes aan wie het college eigenlijk geschonken was, vinden we geennamen, al lijkt het onvoorstelbaar dat er geen geweest zijn. Eenkruisheer die rond 1502 naar Leuven kwam is Gerardus GeldenhouwerNoviomagus die later een bekend humanist zou wordenen naar het protestantisme zou overgaan. Voordat we aan zijnlevensbeschrijving beginnen, past eerst in grote trekken een schetsvan het humanisme te Leuven.Toen Erasmus nog student was bij de broeders van het GemeneLeven te Deventer, had hij reeds zijn bedenkingen over de moeilijkespraakkunst, die ondaiiks ingewikkelde regels en pedagogiekzo weinig bijdroeg om de leerlingen een mooi taalgebruik en eenklassieke vorming bij te brengen. Zelf schreef Desiderius Erasmusal op zijn jonge leeftijd een bijna volmaakt Latijn en hij bleef zijnbest doen het zoveel mogelijk te spreken en te schrijven. Zijnkloosterjaren bij de kanunniken van Sint-Augustinus te Stein zullendaaraan niet vreemd geweest zijn. Hij ijverde opdat men zijnvoorbeeld zou navolgen. Weinig werken zullen daartoe zoveelbijgedragen hebben en kenden na 1484 zoveel succes bij leraars en22 Definities, p. 291.23 M. Colson-J. F. Gilmont, La Carriere mouvementee de Michel Mulot, inMusee Neuchatelois, (Revue d'histoire regionale fondee en 1864) Hie serie, IX,1972, p. 245-255.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 69leerlingen dat het Epitome dat hij samenstelde uit het beroemdewerk van Laurentius Valla Dei, Elegantia Linguae Latinae, datjarenlang druk gecopieerd werd. Erasmus had een misprijzen voorhet Latijn van de theologen en, naarmate hij zelf theologie studeerde,ook voor de inhoud van hun lessen en geschriften. Hijzocht schriftelijk contact met humanisten in eigen land en daarbuitenen bestudeerde ijverig de zuiver klassieke werken. Zijnverdediging van de heidense schrijvers riep weerzin en weerstandop. Maar zowel Erasmus als andere humanisten wilden de rijkdomvan de oude cultuur gebruiken tot nut van de Kerk. Die cultuurmoest samengaan met de deugd en met de studie van de HeiligeSchrift en de Traditie in de werken van de Vaders als Hieronymus,Cyprianus en vooral Augustinus, die hun rijke gedachten wistenuit te drukken in een rijke taal. Als vanzelf komt dan stilaan dehumanistische aanval tegen de armzalige inhoud van zoveel theologischedisputen, haarklieverijen zonder enig belang in een erbarmelijkkeukenlatijn.De theologische wetenschap in kloosters en universiteiten, ookte Leuven, brandde in die tijd op een laag pitje, al mag men nietvergeten dat de gebruikte methoden mannen vormden die laterbekwaam en bereid waren om de stellingen van Luther te weerleggen.Maar men was van de diepe inhoud van Heilige Schriften Kerkvaders gekomen tot een methode die tenslotte meer belanggekregen had dan de inhoud en die eerder een telkens opnieuwherkauwen van oude stellingen was, gestoffeerd met steeds dezelfdeteksten uit Schrift en Traditie. Het werd meer techniek danwetenschap, meer strijdmethode om tegenstanders te verslaan daneen zoeken naar het voor de mensen en voor eigen tijd duidelijkformuleren van de geloofsmysterien, voor zover dat mogelijk isMen had meer aandacht voor de rijke kleur en het sierlijke van deverpakking dan voor de geloofsgave zelf. Het humanisme wildeterug naar de bronnen, naar een met de speculatieve theologiegecombineerde positieve theologie. Geen uit zijn verband geruktemaar de oorspronkelijke teksten moesten opnieuw de grondslagvan de studie worden. Bij Erasmus was het in het begin meer eenprobleem van filologische aard en interpretatie dan van een systematischetheologie. Later kreeg hij grote invloed op de studie vande theologie, waarin hij intussen in Parijs, Oxford en Londen


70 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITgevormd was. Want vooral in Engeland kwam hij in een hoogstaandhumanistisch milieu terecht waar men reeds een herlevingvan de theologische studies nastreefde en waar Thomas More eenvan zijn vrienden werd. Eerst gaat hij naar Frankrijk terug. Daarna,in 1502, naar Leuven waarheen zijn faam hem was voorafgegaanen waar hij toen nog gunstig ontvangen werd.Ook hier kwam hij in een humanistisch midden terecht. ,,Hethumanisme werd hier zoals elders geboren" zegt professor deJongh, omdat overal de tijd rijp was voor de reacties tegen de overdrijvingenvan de scholastiek. De voorbereiding was ook hier,evenals in de Noordelijke Nederlanden, al door de moderne devotenop gang gebracht. Hun school in Sint-Maartensdal was drukbezet en vele studenten die overgingen naar de universiteit bleventoch hun kostgangers. Aan de artesfaculteit was men reeds op heteinde van de XVe eeuw de weg van vernieuwde literaire studieopgegaan. Daarbij kwam dat Jan van Westfalen, al in 1473 als,,impressoriae artis magister" aan de universiteit verbonden, wasbegonnen met het drukken van werken van Juvenalis, Cicero,Virgilius, Boetius en Augustinus. Vanaf 1488 drukte hij zelfs gedeeltenvan de H. Schrift, het Oud Testament in het Hebreeuws,het Nieuw Testament in het Grieks met Latijnse letters waar dande Griekse met de hand werden bijgeschreven. Tegen het eindevan de XVe eeuw waren er te Leuven, naast de eigen drukkerijvan Sint-Maartensdal, zeven drukkers, zodat de filologie konbloeien zoals dat in de handschriftentijd nooit mogelijk geweestwas. Alleen Dirk Martens kon tenslotte begin XVIe eeuw overleven.Ook hier kon de herleving van de letteren door de studievan de Latijnse grammatica van Johannes de Coster, een vernieuwingin de taal en zo in de inhoud van de theologie brengen,speciaal door de studie van de H. Schrift en Augustinus. ,,Terugnaar de bronnen" is blijkbaar een slagwoord in een geschiedenis diezich steeds weer herhaalt, maar slechts heel langzaam tot de vaktheologendoordringt24.24 Voor deze uiteenzetting zie W. Lourdaux, De moderne devotie te Leuven enhaar bonding tot de theologie, in Facultas S. Tbeologiae Lovaniensis 1432-1797,Leuven, 1977, p. 313-325 ; de meer algemene werken 330 Jaar Univ. Leuven enDe Universiteit te Leuven 1423-1973, passim ; H. de Jongh, L'Ancienne Faculte deTheologie de Louvain au premier siecle de son existence (1432-1340), chap. Ill,LHumanisme a Louvain avant Luther, p. 104-147 ; O. Hendriks, Erasmus enLeuven, Bussum, 1946, 160 biz.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 71Toen Erasmus in 1502 te Leuven triomfantelijk onthaald werd,was hij bij de theologen nog niet in discrediet geraakt. Hij studeerdeen schreef, maar nog niet met de gescherpte pen die zijn laterewerken kenmerkt. Men bood hem zelfs een leeropdracht aan, diedoor Erasmus werd afgewezen. Wei wilde hij een tijd lang delessen van Adrianus Florensz volgen.c. Gerardus GeldenhouwerHet moet in deze tijd geweest zijn dat in de humanistenkringook een jonge kruisheer aanwezig was, boezemvriend van FranciscusCranevelt, die met Erasmus kennis maakte en later met hemcorrespondeerde. Hij was van het klooster van Asperen en daaringetreden rond 1500, Gerardus Geldenhouwer Noviomagus. Veelis er later over hem geschreven, al schenen de auteurs die zich hetmeest met hem bezighielden niet te weten dat hij kruisheer was.Aan de hand van zijn geschiedschrijvers zullen we zijn leven trachtente schetsen, aangevuld met gegevens uit de kruisherengeschiedenisen citaten uit zijn brieven en werken 25.Jeugd en studentenjarenGerardus Geldenhouwer werd te Nijmegen in 1482 geboren 26.Zijn vader Gerrit Geldenhouwer was kamerdienaar bij de hertogenvan Gelre, Arnold, Catharina en Adolf van Egmond, zijn moederwas Richilda de Beijer uit een voorname Nijmeegse familie. De25 J. Prinsen, Geldenhauer, in Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek, VI, kol. 550-554 ; verdere encyclopedieen worden hier niet vermeld daar ze slechts summieregegevens hebben ; J. Prinsen, Gerardus Geldenhauer Noviomagus. Bijdrage totde kennis van zijn leven en werken, 's Gravenhage, 1898 ; J. Prinsen, Collectaneavan Gerardus Geldenhauer Noviomagus gevolgd door den herdruk van eenige zijnerwerken, uitgegeven en toegelicht door Dr. J. Prinsen, Amsterdam, 1901 (de studiesvan Prinsen citeren we als Prinsen, G.G. en Prinsen, Collectanea ; O. Hendriks,Gerardus Geldenhouwer Noviomagus (1482-1542) in Studia Catholica, XXXI, 1956,p. 129-149 en 176-196 ; C. Augustijn, Gerard Geldenhouwer und die religioseToleranz, in Archiv fur Reformationsgeschichte, LXIX, 1978, p. 132-156; R.Stoelzle, Gerard Geldenhauer, ein unbekannter Erziehungs-Theoriker der Reformationszeit,I.e., XIV, 1917, p. 65-77. Belangrijk zijn ook de brieven van Erasmusen andere humanisten die we meestal citeren uit genoemde werken, tenzij debrieven van Geldenhouwer zelf en de brieven die bij Prinsen, Collectanea, zijnuitgegeven. Die van Erasmus werden uitgegeven door P. S. Allen e.a. te Oxford1906-1958.26 Over de schrijfwijze van de naam Geldenhouwer, zie Hendriks, a.c, p. 129,noot 5 ; H. de Jongh, Renseignement inedits sur les Humanistes de Louvain, inMelanges d'Histoire offerts a Charles Moeller ... 1863-1913, II, Leuven, 1914p. 77.


72 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITsecretaris van de hertogen, Herman Cranevelt, liet de zoon vande kamerdienaar lessen volgen samen met zijn eigen zoontje datdrie jaar jonger was, wat leidde tot een hechte vriendschap waarvoorGerardus heel zijn leven dankbaar bleef en dit in talrijkebrieven uitte. In een pedagogisch werkje van 1534, Institutioscholae christianae, te Frankfurt uitgegeven, schrijft hij over zijnjeugd. ,,Zowel mijn vader als Craneveldius, tijdens hun leveneerbiedwaardige grijsaards, ben ik dankbaar dat mij zo'n studiemakkerte beurt viel."27 Later zal hij de vijfde van zijn Satyrenopdragen ,,ad clarissimum virum Franciscum Craneveldium, Novimagum,liberalium artium ac utriusque iuris doctorem prudentissimum,fratrem amantissimum", waarvan de laatste woorden duidelijkzijn diepe genegenheid uitdrukken28. In zijn Collectanea zalhij Cranevelt vaak noemen en eraan herinneren dat ze samen teLeuven een handschriftje lazen met o.a. een stuk van Seneca enGriekse verzen uit de bibliotheek van de professoren van de artesfaculteit,dat pas later gedrukt werd 29. Hij heeft samen met zijnvriendje te Nijmegen een gelukkige jeugd gehad, in een hoogstaandintellectueel milieu, wat uit zijn in 1534 neergeschrevenherinnering blijkt: ,,Ik kan hier de gedachtenis aan mijn dierbarevader niet voorbijgaan, die met de grootste zorg bij de heerHerman Cranevelt bewerkte, dat diens zoon Franciscus Cranevelt,wiens gedrag en zeden niets anders dan onschuld en rechtschapenheidademden, mijn onafscheidelijke makker zou zijn in mijn eerstestudietijd. Wij leefden zij aan zij en spraken nergens anders overdan over de schoonheid der jeugd, de verhevenheid der studies,de kennis der geschiedenis ; zo leefden wij vrij wat jaren samen ;twee broers konden niet vriendelijker met elkaar omgaan." 30 Langheeft deze gezamenlijke opvoeding niet geduurd, want einde 1492kreeg Gerrit Geldenhouwer van Karel van Gelre, zoon van Adolf,,,om trouwen diensts will'* de kosterij van Helden in het Land vanKessel aangeboden, een ambt dat hij levenslang mocht houden eneventueel door een ander mocht laten vervullen31. Als Gerrit metzijn gezin spoedig na het verkrijgen van dit ambt vertrokken is,27 J. Prinsen, G.G., p. n.28 Heruitgave bij Prinsen, Collectanea, p. 166.29 ibidem, p. 127.30 Hendriks,*.*:., p. 130-131.31 Prinsen, G.G., p. 9, appendix A, p. 137-138.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 73was Gerardus tien jaar oud, Franciscus Cranevelt zeven. De hooggestemdegesprekken van twee kinderen van die jaren zullen laterdan ook wel door Gerardus geidealiseerd zijn. Uit het reeds geciteerdewerkje blijkt dat hij naar de school van de Broeders vanhet Gemene Leven te Deventer gestuurd werd, waar onder deleraar Alexander Hegius de vernieuwing van de taalstudie begonnenwas en hij zijn middelbare studies voltooide. Hij had dus doorprivaatlessen met Cranevelt al de z.g. ,,schrijfschool" gevolgd,waar de kinderen schrijven, lezen en zingen leerden, al zullen delessen door een privaatleraar wel vruchtbaarder geweest zijn ; danvolgden zes jaar studie van het Latijn en de logica, en met dehervormingen van Hegius ook Grieks en welsprekendheid, al bleefhet schrijven van mooie Latijnse brieven toch het hoofddoel. InDeventer hadden de Broeders ook nog de twee hoogste jaren meteen bredere filosofische opleiding. De studenten die die twee jaarafmaakten, behoefden aan de universiteit de artesfaculteit nietmeer te volgen 32. De school van Deventer waarover Erasmus uiteigen jeugdherinneringen nog schreef: ,,Ea schola tune eratbarbara", was onder Hegius (1483-1498) een christelijke humaniorageworden, waarvan het aantal leerlingen bleef aangroeien 33.Ook andere leraars hadden invloed op Gerardus. Over twee vanhen, Rudolf Agricola en Wessel Gansfort zou hij later een levensschetsschrijven die in de reeks biografieen van Fichardus werdopgenomen34. Deze jaren in Deventer brachten Gerardus ook incontact met medeleerlingen die later de humanistische richting insloegenen waarmee hij relaties bleef onderhouden.Hoe lang is hij in Deventer gebleven ? Prinsen schrijft dat hijer op zijn zestiende jaar nog was 35 en na voleinding van zijnstudies daar naar Leuven ging. Dat zou dan rond 1500 geweestzijn. Zeker is dat hij te Leuven opnieuw in contact kwam metCranevelt, die er van 1501 tot 1510 studeerde, en met Erasmus die32 R. R. Post, Kerkelijke Verhoudingen in Nederland voor de Rejormatie vanca. 1500-ca. 1580, Utrecht-Antwerpen, 1954 ; over het onderwijs p. 48-63.33 J. Wiese, Der Padagoge A. Hegius und seine Schiller, Berlijn, 1892.34 J. Fichardus, Virorum qui superioris nostroque saeculo eruditione et doctrinailustres ac memorabiles juerunt vitae, Frankfurt, 1536 ; Prinsen, Collectanea, p. XIzegt dat er van Gerardus een werkje De viris illustribus inferioris Germaniae heeftbestaan, alsook een vita van Petrus Montanus als inleiding bij diens Satyren.35 Prinsen, Collectanea, p. V.


74 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITin 1502 en 1503 te Leuven verbleef. Prinsen wist blijkbaar niet datGerardus bij de kruisheren was ingetreden, ook al vermeldt eenvriend, Cornelius Grapheus (Scribonius), dit in zijn Carmen pastorale, een gedicht dat hij 13 juni 1515 samen met Gerardus'Satyren bij hun beider vriend Dirk Martens van Aalst te Leuvenliet drukken. Aannemelijker lijkt dat Gerardus in Deventer ookde hoogste klassen heeft afgemaakt en dat hij, toen hij zijn roepingvoor het klooster bekend maakte, door de Broeders van Deventernaar de kruisheren verwezen werd. In het verleden hadden dezennogal wat jonge krachten aan de Broeders te danken. Gerardusmoet dan in of rood 1500 in het klooster van Asperen zijn ingetreden 36. De kruisbroeders, rond die tijd hoe langer hoe meerkruisheren genoemd, vormden juist toen een bloeiende orde diedoor haar kloostertucht, soberheid van leven en door de veleroepingen gunstig bekend stond. Daardoor was in de XVe eeuween hele reeks nieuwe stichtingen mogelijk geworden. De wetenschapwerd er gewaardeerd, al was de vroeger devotioneel gerichtetheologie door de studenten aan de universiteiten een meer intellectualistischeen door de moderne devoten gestimuleerde humanistischerichting ingegaan37. Het klooster van Asperen, in 1318gesticht, heeft in de twee en een halve eeuw van zijn bestaan eendegelijk kloosterleven gekend, zodat Gerardus er een goede inleidingen eerste vorming tot het kruisherenleven ontvangen heeft38.Ondanks zijn latere overgang naar het protestantisme, kan men indeze periode van zijn leven geen redenen vinden om aan zijnroepingsmotieven te twijfelen, evenmin als aan zijn gedrag gedurendezijn studentenleven te Leuven, dat we het best kunnenplaatsen van 1502 tot 1510. Cranevelt hield veel van hem, zoalsblijkt uit een van zijn brieven aan een vriend, en dat niet alleenom zijn literaire talenten maar ook vanwege zijn goedheid: ,,Amoeum unice quum literamm, quas pulchre callet, turn bonitatis36 C. R. Hermans, Annales, I, 1, p. 65 noot c vermoedt dat Geldenhouwer ineen van zijn Satyren een zinspeling maakt op de ,,Minstraat" waarin het kloostergelegen was.37 P. van den Bosch, Sie Teilten mit Jedermann, p. 74-78.38 P. van den Bosch, Studien over de observance der Kruisbroeders in de XVeeeuw, Diest, 1968, p. 87-88, ook in Clairlieu, XXVI, 1968, en L. Heere, DeKruisheren van Asperen, in Kruistriomf, XXXVI, 1956, p. 2-7, 37-41, 69-73.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 75causa" 39. Aan de universiteit had hij veel vrienden, die men tochniet alleen door intellectuele gaven en dichterlijk talent, maar veelmeer door persoonlijke kwaliteiten krijgt. Erasmus toonde eengrote eerbied voor zijn integriteit en beiden schreven elkaar vaaken vertrouwelijk. Gerardus was bescheiden en schuchter en hadbehoefte aan vriendschap. Hij schreef later aan Erasmus, in de tijddat hij aan het hof van Philips van Bourgondie was, dat hijschroomvallig van aard was, waarop Erasmus antwoordde : ,,Dikwijlsheb ik u zien blozen maar de oorzaak van die bios kon ikniet vermoeden ; en als het werkelijk waar is, dan zijt ge het hofnoch de monnikskap waard" 40, ,,Nec aula dignus es nee cuculla".Hij was een minnaar van de wetenschap. Zijn vriend Barlandus,professor te Leuven, betreurde in een brief van 1523 aan Cranevelt,dat een man van zijn talenten aan het hof ging leven en daarvoorde wetenschap vaarwel zei41. Zonder tegenbewijzen menen we datGerardus te Asperen en te Leuven in het kruisherenklooster zijngeluk vond en dat zijn gedrag goed was. Het gezelschap van zijnconfraters te Leuven, van de rector van het college, zo die er alwas, en de geregelde bezoeken van magister generaal Corneliusvan Kloetinge staan hier toch wel borg voor.Zoals de andere kruisheren te Leuven, heeft Gerardus er theologiegestudeerd en zal er, om baccalaureus formatus te worden, tot1510 gebleven zijn. In die jaren had zijn vernieuwde vriendschapmet Cranevelt en zijn kennismaking met Erasmus en vele anderehumanisten plaats die spoedig zijn vrienden zullen zijn. FranciscusCranevelt had zich te Leuven op 13 oktober 1501 laten inschrijvenvoor de artes en woonde in de pedagogie ,,De Valk" op de Tiensestraat,waar hij grote invloed onderging van Adriaan Florensz,professor aan ,,Het Varken" maar door vele relaties verbondenmet ,,De Valk". Als Adrianus later paus wordt, zal Cranevelt zijnbewondering en verering voor hem uitdrukken42. In 1510 behaaldedeze het doctoraat ,,in utroque iure" 43. In 1509 gehuwd,39 H. DE Vocht, Literae virorum eruditorum ad Franciscum Craneveldium 1522-1528, Leuven, 1928, brief 123. Op p. 609-612 een korte maar gedegen biografie vanGeldenhouwer en in de verzameling 26 van zijn brieven aan Cranevelt.40 Prinsen, G.G., p. 36.41 De Vocht, o.c., brief 62, p. 157 ; voor de brieven van Erasmus C. Augustijn,a.c, p. 133.42 De Vocht, o.c, inl. XXXV en brief 25.43 Ibidem, p. XXXIX-XL.


76 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITE1Tbleef hij tot 1515 in Leuven wonen, ging daarna naar Brugge enin 1522 als lid van de Grote Raad naar Mechelen, waar zijn huiseen tehuis voor humanisten werd44. Cranevelt, Gerardus, JohannesPaludanus, Martinus Dorpius - toen student en later professor -,Adrianus Barlandus, Johannes Campensis, Rutger Rescius, JudocusLaetus en, niet te vergeten, Erasmus worden in deze tijd of in delatere periode van Gerardus te Leuven (1514-1517) goede vrienden,die elkaar vertrouwelijke brieven schrijven met allerlei nieuwsover eigen werk en dat van anderen. Prinsen haalt deze vriendenaan in een citaat uit een ,,Hessische Kroniek" van Delius (1605)die beweert dat Gerardus niet alleen filosofie studeerde maar ookdoceerde aan de zo beroemde Leuvense universiteit45. Dit is moeilijkaan te nemen. Gerardus zal, zoals elke baccalaureus biblicusen sententiarius zijn commentaren geschreven en gedoceerd hebbenop de H. Schrift en Petrus Lombardus. Wei schrijft hij zelf : ,,Toenik te Leuven aan enige deftige jongelui privaatles gaf, had ik eenexcerpt gemaakt ..."46, maar dat zijn geen universitaire cursussen.Innig verbonden met zijn reeds te Deventer uitgebreide vriendenkring47,heeft Gerardus te Leuven, samen met Franciscus Cranevelt, volop deelgenomen aan de rijkdom van het intellectuele enchristelijke leven van de universiteitsstad in hartelijke en ernstigevriendschapsbanden. Reeds in 1500 had hij enkele gedichtenbundelsgeschreven, zijn eerste schreden op het pad van het filologischhumanisme. Heel nederig noemde hij ze experimenten, probeersels,puntdichten van een ongeoefend dichter : Poeticorum tyrociniommsive Epigrammatum libri II. Ook de Oratio exhortatoria ad studiumbonarum literarum cum aliis quibusdam orationibus en Epistolammlibri III zijn van die jaren48. In 1504 correspondeert hij met eenmedestudent van Deventer, Petrus Montanus, die inmiddels rectorgeworden was van het Amersfoortse Fratershuis, over de spellingvan ,,Noviomagum", terwijl hij hem later in zijn Satyren meermalenals een groot dichter zal prijzen49.44 Ibidem, p. XL-LX.45 Prinsen, G.G., p. 17 (vgl. p. 6) en Prinsen, Collectanea, inl. p. V-VI.46 Prinsen, G.G., p. 18 ; uitvoeriger bij Stoetzle, a.c, p. 73.47 Zie hiervoor Hendriks, a.c., p. 131-132.48 Prinsen, G.G., p. 18-19.49 Prinsen, G.G., p. 17-18 en Prinsen, Collectanea, p. 155, 163, 168, 169.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 77Hofkapelaan van Karel van OostenrijkDe lange tijd te Leuven heeft bij Gerardus zeker behoeftenwakker geroepen naar een ander soort leven, naar omgang metintellectuele vrienden, naar achting en begrip voor zijn werk, naarbelangstelling voor zijn humanistisch ideaal. Vond hij dat alles inhet klooster te Goes, op Zuid Beveland (Zeeland, Nederland),waarvoor hij door het generaal kapittel in 1510 benoemd werd ?,,Frater Gerhardus Novimagi Asperensis stabit in conventu Gossensi"50. Eigenlijk lag het voor de hand, dat Gerardus niet naarzijn ,,domus nativa" Asperen terugging. Goes was een veel groterklooster en had met zijn twintigtal leden wel steeds jongeren in decommuniteit, die een onderlegd man als Gerardus nodig haddenvoor hun opleiding. Toch is hij hier maar twee jaar gebleven. Ophet generaal kapittel van 1512 wordt hij opnieuw genoemd:,,Frater Gehrardus Novimagi Asperensis stabit in conventu Novifundi" B1. Hij bleef in de provincie Zeeland, maar nu in Nijenwerve(Nieuwerve, gem. Ritthem) op het eiland Walcheren. Nijenwervewas maar een klein kloostertje, in 1481 gesticht, waarvan men uitde definities van de generale kapittels, met nogal wat verplaatsingennaar en vanuit dat klooster, de indruk krijgt met een moeilijkleefbare communiteit te doen te hebben 52. Gerardus heeft inde enkele jaren dat hij in Goes en Nijenwerve woonde, de provincie Zeeland blijkbaar door en door leren kennen, al kan hij inNijenwerve nauwelijks een goed jaar geweest zijn. Voor 1514 washij terug te Leuven. Cranevelt verbleef er nog maar zou in 1515naar Brugge vertrekken. Zijn oud-studiemakker Martinus Dorpius50 Definities, p. 250.51 Ibidem, p. 255.52 Ibidem, passim. Hermann Hamelmans, Vita Hermanni Buschii schrijft datdeze circa 1511 (?) ,,abit Traiectum ad Gerardum Noviomagum historicum. Cumeo pergit Lovanium ubi in academia reperit Adrianum Barlandum, Adrianum Traiectensem,qui postea Cardinalis et demum papa factus est, Jacobum Latomum, FranciscumTitelmannum etc.", in Gescbichiliche Werke, herausgegeben von Dr HDetmer, I, Heft 2, Munster i.W., 1905, p. 59 (Veroffentlichungen des HistorischenKommisstons fur Westfalen). Hermann Buschius was een Duits humanist, vriendvan Gerardus, van Erasmus en te Leuven in contact met bovengenoemde professoren.Hij werd later protestant en professor te Marburg. Hij had te Deventer bij Hegiusgestudeerd en moet in die tijd rondreizend leraar in klassieke poezie geweest zijn.Geboren in 1468 is het moeilijk aan te nemen dat hij Gerardus vanuit Deventerkende. Het verblijf van Gerardus te Utrecht kunnen we alleen maar verklaren alseen tijdelijk verblijf vanuit het klooster van Goes (als het jaartal 1511 iuist is)of Nieuwerve.


78 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITwas professor geworden en had in Leuven een nieuw gebruik ingevoerddoor de studenten Latijnse toneelstukken te laten opvoeren.Dorpius schreef inleidingen bij de klassieke stukken en vuldeze aan waar de oorspronkelijke tekst ontbrak. Daarna liet hij zedrukken bij Dirk Martens, samen met brieven53, o.a. ook eenwerkje van Gerardus in briefvorm : De Situ Zelandiae, ondertekendop 28 februari 1514 met Geldenhouwers naam en ,,Lovanii, incollegio Cruciferorum Secundo Kalendas Martias anno MDXIIII".Daar dit werkje bedoeld was als een dankbetuiging aan zijn meesterKarel van Oostenrijk, de latere Karel V, moet Gerardus reedsminstens begin 1514 als diens kapelaan zijn aangesteld.Al waren geografische werkjes in die tijd nogal courant, dat van Gerardus isvolgens Prinsen toch iets bijzonders. Hij beschrijft er de grenzen, de eilanden methun steden, het klimaat, de grond en voortbrengselen, de taal en zeden van Zeeland,maar zo dat het geschriftje getuigt van een nuchterheid en juistheid die verafwijkt van de fantasieen die toen in dergelijke geschriften werden opgetekend 54.Het ambt van kapelaan van Karel van Oostenrijk moet hij zekermet toelating van zijn oversten hebben aanvaard, gezien zijn geregeldverblijf in het kloostertje te Leuven. Magister generaalWilhelmus van den Oever, een Maastrichtenaar, heeft blijkbaaraan het aandringen van Gerardus of van zijn vele vrienden, wellichtook van de prins zelf, niet kunnen weerstaan, al kan men moeilijkbegrijpen dat een ambt, dat zover van het kruisherenleven afweek,mocht worden aanvaard. Het is alleen uit te leggen door de aardvan generaal Wilhelmus, zelf een kunstminnaar die, volgens dekroniekschrijver Russelius, ,,plus terrenis quam spiritualibus rebus,plus lapideo quam rationalibus templis aedificandis incumbit" watdan ook in 1521 tot zijn gedwongen ontslagname leidde 55.Gezien zijn geregeld verblijf in het Leuvense klooster, moetGerardus wel over veel vrije tijd hebben kunnen beschikken, diehij gebruikte om zijn wetenschap en zijn vriendenkring uit tebreiden. Uit zijn later geschreven Vita van Philips van Bourgondieblijkt, dat hij in feite in diens dienst stond, dus kapelaan was vande admiraal van de Vlaamse vloot55a. Gewoonlijk verbleef hij in53 De Jongh, o.c, p. 121.54 Prinsen, G.G., p. 19-22.55 H. Russelius, Chronicon Crucijerorum, Keulen, 1635, p. 139 vv.55a J. Sterk in zijn nieuwe studie Philips van Bourgondie (1465-1524), Bisschopvan Utrecht, als Protagonist van de Renaissance. Zijn leven en maecenaat,Zutphen, 1980, 322 bl., 'haalt voortdurend het Vita van Geldenhouwer aan. Hij


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 79Brussel of in Middelburg, in de woning van zijn heer, maar metblijkbaar voor en na een langer oponthoud te Leuven. Daar hielphij als corrector bij Dirk Martens aan de uitgave van meerderewerken van Erasmus, Agricola en Petrus Montanus ; daar moedigdehij Adriaan Barlandus aan om werken van de klassieken uit tegeven ; daar zorgde hij ook voor de uitgave van de Utopia vanThomas More, waarover hij op 12 november 1516 in een enthousiastebrief aan Erasmus schreef dat Martens het werk wilde drukkenen dat de tekening van het eiland Utopia door een uitstekendschilder vervaardigd was. ,,Ik zal er mij met alle ijver op toeleggendat de Utopia goed in het publiek verschijnt" 56.Reeds voor deze tweede periode te Leuven had Gerardus eenverandering ondergaan die samenvalt met de ontwikkeling van hetfilologisch tot het theologische en reformerende humanisme. Erwaren in de Kerk wantoestanden genoeg aan te klagen, speciaalonder de geestelijkheid en de kloosterlingen. Op een tamelijk algemeneregel - al mag dit niet overdreven worden ~ hebben de kruis^hereneen loffelijke uitzondering gemaakt, dank zij de in de ordestreng doorgevoerde hervorming in de XVe eeuw 57. De humanistenbegonnen de wantoestanden aan te klagen, met de eerlijkebedoeling tot hervorming, Erasmus had dit al veel eerder gedaan,in 1508 in zijn Lof der Zotheid en daardoor speciaal de theologenwoedend gemaakt. Te Leuven was de houding tegenover hemtotaal veranderd, wat nog erger werd na zijn ,,pretentie" om deteksten van Hieronymus en van de H. Schrift in een zo oorspronplaatstdiens benoeming bij Philips in 1514. Voor wat Geldenhouwer betreftgebruikt hij de werken van Prinsen, de artikels van Augustijn en Hendriks en debrievenverzameling van De Vocht (zie noten 25 en 39). Tegenover Hendriks staathij atwijzend en noemt hem tendentieus en eenzijdig. Hendriks is dit inderdaadbij de beoordeling van Gerardus' overgang naar het protestantisme. Men dient erechter rekening mee te houden dat Hendriks schreef in 1956, dus voor de oecumenischetoenadermg van het Vaticaans Concilie. Dit kan zijn beoordeling van sommieevan Gerardus' daden en werken hebben beinvloed. Hendriks schreef echter eendegehjk artikel, - en dat met een grote kennis van het humanisme, - waarvan wehier dankbaar gebruik maken.56 Prinsen, G.G., p. 29. De uitgave wordt voorafgegaan door 3 disticha vanGerardus, zie Prinsen, Collectanea, p. XL. Zie voor G's voortdurend verblijf teLeuven ook H. De Vocht, Hshory of the Foundation and the Rise of the CollegiumTnltgue Lovamense (1517-1350), I, The Foundation, Leuven, 1951 p 235 die Gvaak aanhaalt yanwege zijn relatie met en geschriften en brieven over humanistenals Agncola, Wessel, Paludanus, Erasmus e.a.5J L. J. Rogier, Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de16de en 17de eeuw, I, Amsterdam-Brussel, 1964, p. 49 ; R. R. Post, KerkeliikeVerboudtngen..., p. 360-361, al zijn niet alle details over de kruisheren juist


SO DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITkelijk mogelijke vorm uit te geven. Met bijtend sarcasme had hijheel bijzonder de theologen afgeschilderd en hun disputen belachelijkgemaakt,,Ze beschikken aver een eindeloos aantal nog fijner haarkloverijen, over begrippen,betrekkingen, algemene vormen, bijzondere eigenaardigheden, wezenlijkheden, 2akendie alleen zichtbaar zijn voor hen die zulke scherpe ogen bezitten dat ze in staatzijn door de dikste duisternis heen het nergens bestaande waar te nemen" ... ,,Alleswat in de hel geschiedt schilderen ze af alsof ze er verschillende jaren hebbendoorgebracht". De religieuzen en monniken werden evenmin gespaard : ,,Ze zijndom ; met hun ezelsstemmen balken ze in de kerk hun psalmen uit, die ze weltellen maar niet begrijpen" ; ze zijn formalistisch maar houden van Trijntje enwijntje, van lekker eten ; ze onderhouden alles behalve het gebod van de christelijkeliefde; ze spreken over de diepste geloofsmysteries waarbij ze het voornaamste, hetevangelie, vergeten voor hun syllogismen en corollaria en voor een dom sprookjeals slot. Ook de vorsten, bisschoppen en pausen krijgen hun beurt58.De Leuvense theologen konden dit niet verteren, vooral daarhet van een weggelopen monnik kwam die niet wilde gehoorzamenals zijn oversten hem naar het klooster terugriepen.De achtsatyrenGerardus had reeds voor 1512 zijn Satyrae octo geschreven, maardurfde ze zelfs na een aanbevelingsbrief van Dorpius niet uitgeven.,,Ik heb je satyren wel meer dan tien keer gelezen, schreefDorpius, en ze vallen steeds meer in mijn smaak. 'k Heb ze ookaan Barlandus laten lezen, die juist in de taalstudie thuis is. Hijprijst zowel de inhoud als de dichterlijke vorm... Wees verzekerddat je tussen mijn vrienden zeker een uitverkoren plaats inneemt." 59Het waren werkelijk ,,satyren" op het kloosterleven en kerkelijkemisbruiken, en wel ,,van een twijfelachtige moraliteit", zegt professor de Jongh60. Pas op 12 juni 1515 gaat Gerardus, nog steedsaarzelend, tot de uitgave over, wat blijkt uit een brief aan ConradusVecerius, toen waarschijnlijk secretaris van Karel van Oostenrijk61.Hij wil de faam van niemand schaden, niet in 't minst, maar alleen58 D. Erasmus, De Lof der Zotheid, vertaling van dr. J. B. Kan, in 1912 doorzijn zoon dr. A. H. Kan met verklarende nota's uitgegeven ; heruitgave Prismareeksnr. 547, Utrecht-Antwerpen, p. 101 w.59 Tekst van Dorpius' brief bij Prinsen, Collectanea, p. 151-152, twee brievenvan Gerardus en de Satyrae octo p. 152-176.60 ox., p. 123.61 Prinsen, Collectanea, p. 152, noot 3 ; voor een inleiding op de Satyren, zieXXIX-XL. Prinsen meent dat Gerardus van 1507-1512 in Friesland verbleef (zieechter noten 50 en 51) en heel die tijd in dienst van Philips van Bourgondie stond.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 81duidelijk de misbruiken hekelen. Zou er iets instaan tegen de waregodsdienst of de broederlijke liefde, dan was ik bereid dit weg telaten82. In een inleidende brief: ,,Gerardus Novimagius veraereligionis cultoribus" wil hij uitdrukkelijk zeggen dat goede religieuzengelukkige mensen zijn, maar zij die de rechte weg verlatenzich ongelukkig maken. Juist nu, in een tijd van vooruitgang vanwetenschap en kunst, lijken er meer gelukkige religieuzen te zijn.Zij die zich ondanks die vooruitgang toch niet als ernstige religieuzen gedragen, wil hij in zijn satyren hekelen om de goeden aan temoedigen, de anderen te verbeteren zoals Hieronymus zegt: ,,Malorumcondemnatio laus bonorum est nee privata correptio generalemfacit doctrinam" 63. Gerardus blijkt goed op de hoogte te zijnvan de vaak ongunstige zijde uit het leven van kloosterlingen enpriesters, van Kerk en Maatschappij, al zijn de satyren geschrevenrond 1510 tot 1512, dus voordat hij aan het bourgondische hofkwam. Tegenover de fijnere humor van Erasmus zijn ze soms platen ruw maar ze werden in humanistische kringen graag gelezen enveelvuldig verspreid, al hebben ze in bepaalde kerkelijke middenswrevel opgewekt. Ze leidden tot een dubbelzinnige siruatie voorDorpius die als theologieprofessor tot de tegenstanders had moetenbehoren. Met Erasmus was hij door De Lof der Zotheid in ruziegeraakt, terwijl hij de satyren van Gerardus had aanbevolen. Thomas More schreef aan Dorpius een ongezouten brief vanuitBrugge waar hij een diplomatieke zending vervulde. Hij staat achter de satyren van Gerardus, evenals hij achter De Lof der Zotheidstaat. Maar het gedrag van Dorpius keurt hij af. Als deze kwaadwordt op Erasmus, is het dan consequent om de satyren goed tekeuren ? Heeft hij zelf de geestelijkheid nook beledigd ? TrouwensErasmus is niet zo hevig als Gerardus ; Erasmus doet het voorzichtigen zijdelings, Gerardus openlijk en direct04, 't Jaar later zalGerardus bemiddelen tussen Erasmus en Dorpius om him geschillenbij te leggen, wat dan ook gebeurt als Erasmus in 1517 naarLeuven komt65.02 Ibidem, p. 153.^ld P' 154; VO°r inIeidinSsver2en> opdracht van ellce satyre enz. p.Tr^\°-C-'^\^V' £ENDRIKS> «■


82 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITIn zijn eerste satyre Scheldt Gerardus op de abten en monniken ; ,,de opgeblazenabt in zijn woning als 'n kasteel, z'n vette buik omkleed door 'n prachtig gewaaden schitterende robijnen aan zijn vingers... Ellendige abten, die de leer van Christusminacht, die zwemt in weelde en barst van hoogmoed... Tel eens hoeveel drinkendemonniken de tempels vullen met hun geschreeuw ; luister eens naar de woordenvan die dolzinnigen... Hoe denkt ge dat ze van harte de goddelijke hymnenkunnen zingen ?... Als de rede als 't ware begraven is door een onmatige roes,als Bacchus het lichaam op hoi doet slaan, dan verduistert hij ook de zuivere ogenvan de geest..." Maar tegenover taferelen van praal, hoogmoed, dronkenschap,onzinnige liefde en andere misbruiken, stelt hij dan ,,de harde weg die de zachtmoedigeJezus ons toont', die de kloosterstichters als onze heilige Vader Augustinusons voorgingen. ,,Zij zegepraalden over de ondeugden, overwonnen de duivel, tradenin triomf de schitterende woningen van de heiligen binnen waar ze nu voor altijdGod aanschouwen. Hem te zien is immers het hoogste geluk." ,,Hij die niet metJezus op weg gaat, dat schitterende licht waardoor de harten in vervoering raken,wandelt in de duisternis."Als hij in zijn tweede satyre tekeer gaat tegen vorsten die zich christenen noemenmaar toch wrede oorlogen voeren, allerlei schurkenstreken toelaten en de monnikeninquisiteursmaar laten begaan in hun twijfelachtige strijd voor de zuiverheid vanhet geloof, stelt hij daar de wijsheid tegenover van de filosofen, niet alleen Aristotelesmaar ook Plato, Sint-Thomas, Lactantius, Cyprianus en anderen die veelte weinig gelezen en beluisterd worden. Hij mondt uit bij de Heer aan het Kruisdie ons geneest van zwakheden. ,,Beschouw dat eerbiedwaardige Hoofd, datdoodsbleke gelaat, neergevallen op zijn borst, die bloedeloze lippen die nooit doorenig misdrijf werden besmet, Zijn allerschoonste Moeder die met betraande ogennaar Zijn gebroken ogen schouwt en door haar snikken haar hart pijnigt. De dwazejoden lachen om de woorden van Gods Zoon. Maar gij, rampzalige sterveling, neemZijn woorden ter harte, smeek ik u. Denk eraan dat de Heiland voor u diesmartelijke dood gedragen heeft en laat het u niet zwaar vallen omwille vanChristus de wereld te verachten... Overweeg intussen de vreugden van het hemelseleven, het ware leven : gelukkig, levenskrachtig, veilig, mooi en rein ; een heiligleven dat geen misdaad meer kent, door geen droefheid vertroebeld wordt, waarvanalle angst ver verwijderd is en waar geen ondergang meer te vrezen valt..., dankzij de zon van Koning Jezus die nooit ondergaat... Wij willen de leer van Christusoverwegen, Gods lof zingen... Zo zullen we terecht het heilige monnikskleed dragenen na de droefheid van dit ongelukkig leven de heerlijke vreugde van het eeuwigrijk verwerven die Christus ons schenkt, samen met Maria, terwijl een kring vanheiligen ons juichend verwelkomt en wij het verleden vergeten."Opnieuw Scheldt hij in zijn derde satyre op de abten en de rectoren van zusterkloosters,in de vierde op de kloosterzusters, en dat alles in erg triviale enordinaire taal. Maar heel mooi weet hij daar dan het voorbeeld tegenover te plaatsenvan Cecilia die onder haar prachtige kleren een boetegordel draagt en zich weette beheersen, omdat ze naar de leer van de Allerzoetste Jezus verlangde en die dagen nacht overwoog. Naar zulke voorbeelden moeten de kloosterlingen handelen.Zolang het nog tijd is moeten ze zich reinigen van de zonden. ,,De zachtmoedigeJezus veracht immers de harten niet die door berouw, door gebed en nat vansmekende tranen zich bekeren. Neen, voor hen opent hij het Olympische Rijk."De vijfde satyre is gewijd aan zijn jeugdvriend Franciscus Cranevelt. Weer detegenstelling, de deugden van Franciscus tegenover de ondeugden van zijn tijd enomgeving. Tekenend weet hij tegenover de geleerdheid van Franciscus de schijngeleerdheidte stellen : een man met een massa prachtige boeken, in mooie rode


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 83rug en zacht leer ingebonden, maar die gesloten in de boekenkast blijven staan.Noch het reizen, noch de geleerdheid maakt de mens gelukkig. Er is niets betersdan de genoegens van de wereld te verachten en de zachtmoedige Jezus te vrezentegen wie de wereld strijdt. Al is dit de strekking van de zesde satyre, toch schildertGerardus met blijkbaar genoegen een reis van Sneek over Staveren, EnkhuizenAmsterdam, Utrecht naar Nijmegen, dat hij met een echte lofzang bedenkt als destad waarmee geen plaats ter wereld kan wedijveren.De laatste satyren zijn milder van toon en inhoud. Ze handelen weer over hetkloosterleven en de ijdelheid van de aardse dingen. Even wordt er een toespelinggemaakt op de kruisheren, ,,de kloosterling, getekend met het kruis" die zich voortdurenduitwendig zo moet gedragen en door zijn voorbeeld laten zien dat hijChristus in zijn hart draagt en Zijn heilige wonden, die de Verlosser droeg voorde ondankbare wereld, vereert.Gerardus verdedigt in zijn Satyrae octo het humanistisch ideaal,een combinatie van wetenschap en deugd door de studie van deH. Schrift en de Vaders, waardoor zowel de wetenschap als dedeugd gediend wordt. Daarom valt hij scherp uit tegen de formalistischetheologie, de misbruiken in kloosters en bij priesters, inKerk en Staat. Hij blijft trouw aan de kerkelijke leer en aan hetreligieuze leven, waarvan hij een juist begrip heeft. De taak vande religieuzen is immers eerst en vooral goede christenen te zijn,goede werken te doen die geiinspireerd worden door de christelijkeliefde en erdoor vervolmaakt worden. Hij behoudt een grote eerbiedvoor O.-L.-Vrouw en de heiligen en eerbiedigt de heiligenverering.Later, in veranderde omstandigheden zijn de satyren opde index geplaatst, maar bij hun verschijnen hebben ze een grootsncces gekend, werden niet veroordeeld en zorgden ervoor datGerardus een eervolle plaats onder de humanisten innam. Reeds inhetzelfde jaar had een herdruk plaats met de aanvulling van detitel: ,,a Martino Dorpio approbata". In 1515 schreef hij eengedicht op Philips van Bourgondie als opdrachtgever aan meerdereschilders aan wie hij de hulde van de schilderkunst aanbiedt66.Deze drie jaren, van 1514 tot 1517, zijn voor Gerardus gelukkigejaren geweest, waarbij reizen en studie, de drukte van Brussel ofMiddelburg en de rust van het Leuvense kloostertje elkaar afwisselden.In 1516 schrijft hij, gedateerd te Brussel ,,ex aedibuspraefecti maris" Philips van Bourgondie die hij zijn ,,unicus patronus"noemt, Pompa Catholici Hispaniarum Regis exequiarumFerdonandi, opgedragen aan Karel van Oostenrijk door zijn sacerdossacellanus" en uitgegeven bij Dirk Martens te Leuven.66 Prinsen, G.G., p. 24 ; Sterk, o.c, p. 149.


84 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITHij beschrijft de versiering van de straten en van de kerk, de massa volk metbrandende toortsen en heel de indrukwekkende stoet van ridders en magistraten,kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, koorknapen, priesters en religieuzen ; devergulde triomfwagen met de gouden onbezette troon erop, getrokken door vierpaarden van een uitzonderlijk witte kleur en opgetuigd met zijde, goud en zilver ;daarachter de rij edelen die het geheven zwaard, de helm en het wapenschilddroegen ; dan de twee paarden van de vorst met klederen afhangend tot op degrond en met de blazoenen van de koning gesierd, geleid door vier aanzienlijkeridders, waarvan het ene de schitterende met edelstenen versierde koningskroondroeg ; verder de uitvaartplechtigheden met het ontroerende moment dat driemaalde dood van de koning werd uitgeroepen terwijl het vaandel tot op de grond werdneergelaten. Na dit ,,Ferdinandus Catholicus Hispaniarum rex mortuus est", volgdedan de uitroep : ,,Vivat Hispaniarum rex Carolus", terwijl het vaandel weer geheven werd en aan de vorst het zwaard en de keten van de orde van het guldenvlies overhandigd werden. Na vele ,,ceremoniae incredibiles" volgde tenslotte debrooduitdeling aan de armen. Het is een lezenswaardig stuk geschiedenis door eenman die, tegelijk met aandacht voor de details, een historische gebeurtenis aan delezer laat ,,zien" in een kort bestek van twaalf bladzijden 67.In 1517 schreef hij een gedicht op keizer Maximiliaan I, dat,,poetica laurea dignum" geacht werd, zodat hij als beloning doorde keizer te Tienen tot dichter gekroond werd, een hulde waardoorzijn verdiensten voor de schone letteren openlijk werden erkend68.We besluiten deze periode in Gerardus' leven met de woorden vanO. Hendriks : ,,Het humanisme is voor hem geen struikelblokgeweest, doch eerder een steun, welke hij niet had moeten verlaten"69.Hofhumanist van Philips van BourgondieIn 1517 werd Philips van Bourgondie, admiraal van de Vlaamsevloot, zonder enige priesterlijke opleiding of geestelijke voorbereidingtot bisschop van Utrecht benoemd. Het was een politiekebenoeming, zoals bij zijn voorganger. De geschiedenis van deUtrechtse bisschoppen ,,was nauwelijks meer kerkgeschiedenis". Zijwerden benoemd voor de politiek, terwijl hun vicarissen zich metde geestelijke verplichtingen bezig hidden. Gerardus, tot dan toekapelaan, werd nu de hofhumanist van Philips en had zich, evenalszijn meester, meer met politieke situaties dan met een geestelijke67 Heruitgave van de tekst bij Prinsen, Collectanea, p. 203-214, inleiding p.XLVI-XLIX ; zie ook Sterk, o.c, p. 31.68 Prinsen, G.G., p. 30-32 ; Collectanea, p. 248-249 't gedicht zelf en de vermeldingvan het feit.69 Hendriks, a.c, p. 138.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 85taak te bemoeien 70. Op 19 mei werd Philips plechtig ingehaald inzijn bisschopsstad Utrecht en Gerardus haastte zich van deze prachtigeplechtigheid een even prachtige beschrijving op te stellen inde vorm van een brief aan zijn vriend Johannes Paludanus teLeuven, geschreven op het kasteel van zijn heer te Duurstede op25 mei 1517. Erasmus bewonderde dit korte werkje om de objectieveen toch literaire manier van geschiedschrijving, door zijnvriend Gerardus met zulke opmerkingsgave opgetekend dat ,,als ikzelf bij alle plechtigheden tegenwoordig was geweest, ik er mindervan zou gezien hebben". Samen met deze brief van Erasmus werdhet werkje door Dirk Martens te Leuven gedrukt: Epistola GerardiNoviomagi de triumphali ingressu lllustrissimi Principis Philippide Burgundia, electi et confirmati Ecclesiae Trajectensis in ditionemsuam 71.Op de manier waarop hij dit deed voor de begrafenisplechtigheid van kcningFerdinand, beschrijft Gerardus oak hier de hele intocht van de man die meer vorstdan bisschop was en waarvan de ,,blijde inkomste" in zijn bisschopsstad evenveelvan een legerparade als van een godsdienstige plechtigheid had : klokgelui, wapengekletter,vaandels, de bisschop in voile wapenrusting met schilddragers en lijfwacht,edelen en ridders, een juichende volksmassa op straat en in de ramen van dehuizen. In het stadhuis veranderde de bisschop zijn harnas voor de kerkelijke gewaden,waardoor velen tot tranen toe bewogen werden, en hij werd door de geestelijkheidnaar de kerk geleid. Gerardus beschrijft de ceremonies van deze en devolgende dag, het feestmaal, het vertrek naar en de inhaling in het paleis vanDuurstede, waar Philippus door zijn voorganger Frederik van Baden verwelkomdwerd.De bisschop erkende de verdiensten van Geldenhouwer en gafhem de opdracht de voornaamste gebeurtenissen onder zijn bestuurop te tekenen. Gerardus zal zich dan ook voortdurend in het bisschoppelijkgevolg bevinden, op reis of aan het hof, in weelderigeomgeving en gezelschap. Philips is een beschermer van kunst enwetenschap maar ook een levensgenieter. Hij heeft ernstige hervormingsplannengehad, maar wat het politieke en militaire aspectbetrof was hij ongelukkig en voor het religieuze, de clerus enkerkelijke zaken had hij de tijd niet. Door zijn tegenslagen raakte70 Post, o.c, p. 3-6, 227 w. Geldenhouwer was niet de secretaris van debisschop, zoals Hendriks a.c, p. 129 schrijft; de ondertekenaar van de oorkondenen missieven de secretaris, was Adolf Hendinck ; zie C. A. van Kalveen Hetbestuur van^btsschop en Staten in het Nedersticbt, Oversticht en Drenthe, Utrecht,71 Heruitgave door J. Prinsen, Collectanea, inleiding p. L, tekst p. 215-222 •oTERK, O.C.f p. 34. '


86 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIThij aan de drank. Ook was hij erg gevoelig voor vrouwelijk gezelschap72.Gerardus was zijn voorlezer, schrijver van Latijnse brieven, staatsstukkenen redevoeringen, de onderwijzer van een van zijn driebastaardzonen en de kroniekschrijver van het hof. Hij hield debisschop gezelschap 's morgens bij het gebed, verder aan tafel enin de salons, 's Avonds na het eten praatten ze vaak nog lang metelkaar of lazen elkaar beurtelings voor. De bisschop hield niet vanveel drukte, hij verachtte de mannen die zich bij de maaltijden zatdronken aan bier maar hield van jonge meisjes. Gerardus heeft indie tijd niet veel geschreven ; de normale drukte van zijn leven gafgeen voldoende rust aan zijn geest voor literair of historisch werk.In 1520 verscheen van hem te Antwerpen een historische studie :Lucubratiuncula Gerardi Noviomagi de Batavorum Insula, waaruiteen kritische beoordeling en gebruik van de historische bronnenblijkt, die uitzonderlijk is voor het eerste kwart van de XVIeeeuw73. Ook maakte hij zijn aantekeningen, die in een handschriftvan de koninklijke bibliotheek te Brussel gedeeltelijk werden teruggevonden.Ze handelen over de meest verschillende zaken, in chronologische volgorde vande jaren 1521-1522 en 1528-1532, waarna enkele grotere stukken volgen uit dejaren 1521-1522. Na 1522 volgt een verslag van zijn reis naar Wittenberg in 1525.'t Lijkt alsof Gerardus, na de een of andere politieke gebeurtenis zoals de innamevan Rhodos door de Turken of van Diepenheim door de Geldersen, of na alledaagsefeitjes zoals de doodstraf van een gifmengster, aantekeningen maakte om hieruitlater een geordend geheel op te stellen. Daar tussen in staan satyren op pausJulius II, lotgevallen van paus Adrianus VI, een middel tegen kiespijn en andererecepten, het krijgsrelaas tussen Kampen en Zwolle enz. enz. 74. Later zal Gerardusin zijn Germanicarum Historiarum lllustratio schrijven dat Philippus verlangde dathij de gebeurtenissen in zijn bisdom en ook de belangrijke daarbuiten zou optekenen.Hij moest ze elke maand aan Philips en zijn raadgevers voorlezen, die dan aanwijzingengaven voor eventuele veranderingen. Deze nota's, ,,collectanea", vormengeen werk dat klaar was voor uitgave maar gegevens, soms kort, soms uitgebreid,72 R. R. Post, o.c, p. 5 vv. ; G. Geldenhouwer in zijn Vita Philippi de Burgundia,heruitgave bij Prinsen, Collectanea, p. 229 en 242.73 Prinsen, G.G., p. 55-59 ; Prinsen, Geldenbauer, in Nieuiv Ned. BiografischWoordenboek, VI, kol. 551. Lucubratiuncula = werk bij kaarslicht gedaan, nachtelijkeaantekeningen. Sterk, o.c, p. 39 schrijft dat Philips de bibliotheek vanDuurstede belangrijk uitbreidde en dat Gerardus over deze culturele rijkdom vrijkon beschikken, wat o.a. blijkt uit het feit dat hij meerdere boeken van Philips inzijn werken vermeldt en aanhaalt.74 Het Brussels handschrift werd door Prinsen uitgegeven als Collectanea;inleiding over het hs, vindplaats, beschrijving, aard, inhoud, vermiste gedeelten enwijze van uitgave p. XIV-XXIX, tekst p. 1-148.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 87zodat 2e voor de historici details bieden van allerlei aard over personen, veldslagene.d. Ze tekenen de sfeer van de tijd, zoals bv. zijn uitvallen tegen de paus en demonniken, de beschrijving van de boekenverbrandingen te Gent en Antwerpen, deredevoeringen van Cranevelt te Brugge in 1521, de verdedigingsrede die hij zelfvoor zijn meester maakte tegen aanvallen van de proost-aartsdiaken van de domdie meer wilde van de verdiensten der jurisdictie-uitoefening enz. 75. Samen metCranevelt gaf Gerardus ook nog een werkje uit over de werken van Bude, nadatze die samen hadden bestudeerd, dat echter verloren is gegaan76.Bij meerdere grote gelegenheden, zoals in juli en augustus 1521de ontmoeting te Brugge van Karel V, kardinaal Wolsey enChristiaan II van Denemarken, ontmoette Gerardus zijn vriendenErasmus, Thomas More, Cranevelt, - de officiele orator die deredevoeringen houden moest, - en vele anderen. De teksten vandeze redevoeringen neemt Gerardus op in de collectanea'77. Hieris zijn verhaal nog heel objectief. Hij blijft ook schijnbaar oprechten hartelijk corresponderen met zijn vrienden. Alleen al van zijnbrieven naar Cranevelt zijn er zesentwintig in de verzameling vanprofessor De Vocht opgenomen. Ook met Erasmus correspondeerdehij, en Philips van Bourgondie via hem of soms omgekeerd. Opeen brief van Erasmus die klaagde dat hij op zijn brief geenantwoord kreeg, schreef Gerardus op 5 december 1517 dat hijzich onwaardig achtte aan zulke beroemde personen te schrijvenen dat hij op 't punt van corresponderen ,,een moedeloze geest envreesachtige aard" had. Tegelijk wenste hij Erasmus geluk met hetmidden waarin hij mocht leven en verblijven, Leuven nl. waar dezetoen was. Had Gerardus aan het rijke hof heimwee naar de beslotenheiden de rust van het Leuvense kruisherencollege of naarde omgang met zijn vrienden ? Op 10 januari schreef Erasmus aanPhilips en aan Gerardus en groette hem vanwege de vele vriendente Leuven. Wat ironisch vermeldde hij Gerardus' ,,meisjesachtigeverlegenheid" ; ,,wil je carriere maken, dan moet je alle schaamteen verlegenheid van je afzetten". Toch schreef hij nog datzelfdejaar 1518 dat hij hoopte dat zijn functie bij de prins-bisschop hemniet zou veranderen : ,,ut pergas tui similis esse", blijf zoals je75 Prinsen, Collectanea, p. XXII ; R. R. Post, o.c, p. 16-17. Voor een inhoudstafelvan de onderwerpen in de Collectanea, Prinsen, Collectanea, p. 275-279, eenhonderdtal onderwerpen.76 Wil-helmus Bude 1467-1540, Frans humanist, F. X. de Feller, GeschiedkundigWoordenboek,V, Den Bosch, 1830, p. 517-518. Hendriks, a.c. schrijft indeze tijd nog een ander werk ,,waarschijnlijk" aan hem toe, p. 140.77 Prinsen, Collectanea, p. 117, 118-123.


88 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITbent78. Maar Gerardus was in deze jaren al veranderd, langzaamen geleidelijk, zoals hij later aan Cranevelt schrijven zal79. Nogjarenlang zal hij zich aan zijn omgeving voordoen alsof er nietsmet hem aan de hand is. Een geloofsovergang komt trouwensnooit plotseling. Maar Gerardus leidde een weelderig, reizend enstilaan ook tamelijk losbandig leven, waarover hij in 1527 zelf zalschrijven dat hij een ,,fornicarius et ebriosus" was 80.Hij volgt aandachtig de strijd te Leuven waar Erasmus nuhelemaal aan de kant van de theologen tegenover Luther staat enhem op 9 September 1520 schrijft dat hij met genoegen de eersteanti-Lutheraanse disputen volgt81. Dit had Gerardus eerder naarde kant van zijn beste vrienden moeten doen overhellen. Maarvoortdurend heeft hij omgang met andere vrienden die ,,evangelisch"gezind zijn. In de ,,collectanea" bij een passage over deRijksdag van Worms schrijft hij over de ontelbare geleerden ,,quievangelicae causae favebant" en voegt er spottend aan toe : ,,Videatepiscopus romanus quid sua bulla egerit". Nadat te Leuven detheologen reeds in november 1519 de stellingen van Luther veroordeeldhadden, kwam in de zomer van 1520 de pauselijke bul,,Exsurge Domini", die Gerardus hier bedoelt82. Ook blijkt Gerardus' belangstelling voor de op 10 december te Wittenberg georganizeerdeverbranding van de decretalen, de pauselijke brieven ende werken van de scholastieke theologen, die hij als ,,ecclesiaeperniciosis" beschouwt83. Daarbij komt dat hij, bij zijn voor eenkloosterling toch al moeilijk ernstig te houden leven, boeken lasdie de onorthodoxe leer bevatten en verdedigden. Zo moest op deduur ook voor hem wel de spreuk bewaarheid worden : ,,als menniet leeft volgens zijn princiepen, zal men zijn princiepen omvormennaar zijn leven". Gerardus las blijkbaar over het lutheranismealles wat hij in handen kon krijgen, Latijnse, Franse en Duitsewerken waarvan hij in zijn ,,collectanea" twee lijsten opstelde,een van voor- en een van tegenstanders84. Stilaan wordt zijn78 Sterk, ox., p. 42, 44-45, 151 ; Hendriks, a.c, p. 141.79 De Vocht, brief 209.80 Ibidem, brief 239.si Allen, IV, 1922, p. 340.82 Over de strijd te Leuven, Hendriks, Erasmus en Leuven, p. 139-149.83 Prinsen, Collectanea, p. 8 en 3.84 Ibidem, p. 137-139. Hendriks (p. 144) geeft voor de eerste lijst p. 133-137aan, die echter de brief bevatten van Adrianus VI aan Erasmus.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 89innerlijke gesteltenis duidelijker. Al schrijft hij aan zijn vriendenals voorheen, zijn eigen aantekeningen spreken duidelijke taal.Zijn ontmoeting met de lutheraanse ex-koning Christiaan II vanDenemarken te Veere mei 1523 hoeft op zichzelf nog geen doorslaandargument te zijn, toch bewijst ze dat hij dergelijke ontmoetingenzocht. Op 2 mei schrijft hij erover aan Cranevelt en zegtdat hij liever heeft dat hij het hem schrijft omdat hij het anderswellicht van anderen zou horen en het misschien verkeerd zouworden uitgelegd 85.Alle teksten aanhalen die in deze rich ting wijzen, zou ons te ver voeren. Maarheel duidelijk blijkt zijn gezindheid als hij bij de verbranding van Luthers boekente Gent schrijft:LutheriTheologorumvictoriaimpotentiaRomani episcopi defectioAnno 1521. 25 Juliien daarrond een mooi kadertje tekent86. Dan is in ieder geval zijn dubbel levenvolop bezig zowel op moreel als op dogmatisch gebied ; dan is zijn overgang naarhet Lutheranisme innerlijk voltooid, wat niet wil zeggen dat hij in de volgendejaren geen strijd meer te voeren heeft. Jarenlang zal hij tegenover zijn heer, zijnomgeving, en in zijn brieven tegencver zijn vrienden comedie spelen. Over hen diedoor het verbranden van die boeken ,,de evangelische waarheid verstoren", schrijfthij spottend in zijn nota's als over ,,de jood Hieronymus Aleander, de woedendetheoloog Egmondanus, de schijnheilige vleier de franciscaan Joannes Glaponius",Nog sarcastischer doet hij het bij de boekenverbranding te Antwerpen, weer beginnendmet ,,Domini Martini Lutheri victoria et triumphus" 87.Naar zijn geschriften van die tijd te oordelen is hij in de jaren1520-1521 met hart en ziel overgegaan naar de ,,evangelische leer"en heeft de grootste crisis in zijn leven in die tijd plaats gehad.Later zal hij aan Adolf van Bourgondie en Cranevelt schrijven, op13 november 1526 vanuit Worms, dat hij zich reeds acht jaar langmet de studie van de Lutherse leer heeft bezig gehouden 88; datzou dan reeds vanaf 1518, een jaar na zijn ambtsaanvaarding bijde bisschop geweest zijn. Zeker is zijn inwendige strijd in die tijdbegonnen. Uitwendig bleef hij de hofhumanist die met de bisschopop zijn vele reizen meereisde en dagelijks vertrouwelijk met hemomging, maar die angstvallig verborgen hield wat in hem leefde.85 De Vocht, brief 54.86 Prinsen, Collectanea, p. 11.87 Ibidem, p. 12-13.88 De Vocht, brief 209, citaat zie verder.


90 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITIn zijn ,,collectanea" worden zijn aantekeningen sarcastischer, als hij bv. schrijftover de samenzwering van de mendicanten, met de paus aan het hoofd. Tussennota's over de krijgsverrichtingen door schrijft hij een brief over van de ,,voornameen werkelijk christelijke theoloog frater Jacobus, prior van de augustijnen teAntwerpen, vanuit de gevangenis geschreven". Jacobus had nog in 1521 in Wittenberg bij Luther gestudeerd. Zijn brief is een mooi getuigenis over zijn lijden voorhet evangelie, die ook nu nog ontroert al staat hij ook aan een andere kant.Gerardus schreef er achter : ,,Lege et intellige nuncium Christi" 89. Maar met decarmeliet en theoloog Nicolaus Egmondanus spot hij : ,,een woesteling die als eendolle hond door Holland, Zeeland en Brabant reist met zijn keizerlijke brieven,om de getuigen voor de evangelische waarheid en eenvoud gevangen te nemen, tedoden en hun goederen in beslag te nemen" waarvan hij dan als beloning voor zijnheilig dienstwerk het grootste gedeelte in eigen zak steekt" ". In twee gedichten :De origine monachorum en De origine Antichristi laat hij de eersten ontstaan uitde ,,stercora daemonis", de tweede uit een mengsel van monniken en vergif91.Ruw en plat uit hij zijn gevoelens, al moet men zijn vulgair taalgebruik zien inde eigen tijd en zijn Gerardus' gedichten nog netjes in vergelijking met de Tischredenvan Luther. Soms is hij geestig92, als hij bv. bij een gedichtje over pausAdrianus VI die de clerici verbood een baard te dragen, aantekent dat daarop eenpastoor zou gezegd hebben : ,,Als 't dragen van een baard dan 'n grote zonde is,dan kan ik de zonde met een schaar afknippen". Maar aan zijn beste vriendenverbergt hij dit jarenlang, hoewel hij in 1522 en 1523 vanuit Veere, West-Souburgen Duurstede meermalen aan Cranevelt schrijft93.In Leuven vraagt men zich af waarom hij er zich niet meer laatzien. Professor Barlandus van de artesfaculteit en het ,,CollegiumTriligue" uit zijn verwondering in een brief aan Cranevelt: ,,VanGerardus Noviomagus horen we zo helemaal niets meer. Hij hadgezegd dat hij naar Leuven zou komen, maar hij is zo gebondenaan het hof dat hij zich niet kan vrijmaken. Ik vind het jammerdat iemand die zo knap en voor de studie geboren is, meer houdtvan de beuzelarijen van het hof*94. Reizen, verblijf op kastelen,veel vrije tijd heeft hem niet tot schrijven maar wel tot drinkenaangezet. Of is het de onrust die hem verstrooiing doet zoeken inde drank ? Vrienden hebben hem te Brugge vaak in kroegengezien, waar hij omgaat met het gewone volk en de rederijkers.Ze hebben hem daarvoor gewaarschuwd. Dat kan hij niet meerverdragen, hij wordt er kwaad om en laat dat in zijn brieven89 Prinsen, Collectanea, p. 32-33.90 Ibidem, p. 47.91 Ibidem, p. 50 en 51.92 Ibidem, p. 51-52 en 56.93 De Vocut, brieven van 6 en 22-7, 28-11-1522, 2 en 22-5, 21-6, 8-7, 17-8-1525,brieven 7, 10, 27, 54, 58, 59, 65, 69.94 Over Barlandus, zie 350 Jaar Univ. Leuven, p. 206-208 ; De Vocht, p. 157,


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 91blijken95. Erasmus had hem tot dan toe meermalen op de hoogtegehouden van zijn meningen over het Lutheranisme ; hij had hemzijn bezorgdheid meegedeeld dat Luther het humanisme dreigdemee te trekken in zijn eigen ondergang, terwijl hijzelf, Erasmus,neutraal wenste te blijven zolang hij kon ; maar hij moet voor degevoelens van Gerardus hierover gewaarschuwd zijn, want hij durftniet meer schrijven, zelfs als Gerardus hem om sommige gegevensuit zijn leven vraagt96.Daarbij komt dan nog de angst. Zijn heer Philippus van Bourgondiewas alles behalve hervormingsgezind, integendeel, hij tradstreng op tegen de ketters. Reeds in augustus 1521 had hij deLutherse boeken laten verbranden. Ook al was hij zelf op moreelgebied lang niet van onberispelijk gedrag, toch zijn de woordendie Gerardus hem later in zijn Vita in de mond legt over hetcelibaat moeilijk te combineren met de houding en de meningenvan de bisschop, evenmin als de hervormingspogingen die hemdaar worden toegeschreven tot nut ,,van het ware Christendom".,,Philippus was al te zeer geneigd tot Venus en al te vurig in de liefde voormeisjes. Als iemand het celibaat van zusters, monniken... of theologen roemde,spotte hij heftig en noemde het onmogelijk dat gezonde en volwassen mensen, metzoveel vrije tijd en bij zoveel overvloed, die zich vaak tegoed doen aan wijn ofbier, kuis kunnen leven. Daarom verklaarde hij de kuisheid van die mensen alseen zeer onreine smaad aan de menselijke natuur. De priesters die thuis concubinaehadden oordeelde hij veel reiner dan hen die geveinsde kuisheid beoefenden". Inde mond van bisschop Philips klinken deze woorden erg onwaarschijnlijk. Ookandere bijzonderheden die Gerardus over zijn bisschop neerschreef, zijn niet erggeloofwaardig. Over de gewone dagelijkse dagorde *- waardoor we ook Gerardus'eigen bezigheden en omgang met de bisschop beter leren kennen, - lijkt hij deze95 De Vocht, brief 126.96 Sterk, o.c, p. 52 ; Hendriks, a.c, p. 146. Hendriks tracht in een lang betoogp. 142-146 na te gaan hoe Gerardus tot de overgang gekomen is en zoekt deoorzaak in eigen psyche en karakter en zijn ongeregeld leven. Veel hiervan is zekerwaar al is het geheel niet overtuigend. Over Erasmus' zwijgen, De Jongh, o.c,p. 225 en 226. In 1514 had Erasmus een brief met zijn biografische notas geschrevenaan Servatius Rogerus ; zie hiervoor de brievenverzameling van Allen,Opus epistolarum, I, 1906, p. 564 w. Een afschrift van deze brief heeft hij later(wanneer ?) aan Geldenhouwer gestuurd ,,sub fide", dus als strikt persoonlijk.Twee transcripties ervan bevinden zich te Deventer en te Brussel, Kon. Bibl. ; delaatste in een ms van Martinus Lips, een van Geldenhouwers humanistische vriendenuit zijn eerste Leuvense tijd, die erbij vertelt dat hij hem door middel van eenvriend kon copieren. De brief zou door een confrater van Gerardus, toen dezekapelaan van de Utrechtse bisschop Philips was, 's nachts heimelijk zijn overgeschreven.Later werd hij zonder toestemming van Erasmus uitgegeven (noot bijAllen, p. 564-565). Zie ook De Vocht, Collegium Trilingue, III, 1954, p. 446en Literae ad Craneveldium, p. 609. Gerardus had toen blijkbaar nog kontakt metconfraters. Volgens Allen is de transcriptie van Lips van 1518.


92 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITzijn eigen reformatorische gedachten in de mond te leggen : ,,Het eerste deel vande dag besteedde hij aan de naar oud gebruik te lezen gebeden" waarbij hij meeraandacht schonk aan uittreksels uit de H. Schrift dan aan de ,,fabelachtige verhalenover de heiligen". Hij lachte soms wanneer we deze lazen... want dergelijkegeschriften staan zo vol onverholen leugens dat 't zelfs aan bijzienden duidelijk isdat de schrijvers ervan helemaal geen geheugen hebben gehad wat een leugenaarop de eerste plaats dient te hebben". Daarna volgden vergaderingen, correspondence,het aanhoren van klachten enz. Onder het middagmaal werd gesproken over geschiedenis,over poezie of over de H. Schrift. Na zijn namiddagwandeling en hetbezoeken van de werkplaatsen sprak men bij het avondmaal soms over allerleivraagstukken maar vaak schertste men vrijmoedig tegenover tafelgenoten en dienaren.Daarna hidden zij samen gesprekken tot diep in de nacht en lazen elkaar ombeurten voor... Dronkaards verafschuwde hij. Had hijzelf ooit teveel gedronken, danonthield hij zich de volgende dag... 97De vriendschap met Cranevelt houdt stand. Gerardus schrijft,Cranevelt schrijft terug. Op 21 januari 1524 zendt Gerardus vanuitDuurstede een dubbelzinnige brief aan zijn vriend. Duidelijk blijktzijn angst in het grote weelderige kasteel met zijn 75 grate enkleinere vertrekken en het heen en weer geloop van dienstpersoneelen hofhouding. Gerardus, de hofhumanist en Jan Gossaert, dehofschilder hadden beiden - ze waren trouwens goede vrienden -hun kamers vlak bij die van de bisschop. Gerardus dankt Craneveltvoor zijn brieven en laat horen dat hij voor het nieuwe jaar hetzelfdevreest en hoopt als hij, nl. ,,wat iedere christen verwachtenmoet". Hij leest de homilieen van Hieronymus op Genesis, eentroost temidden van het kwaad. ,,Zonder de lezing van deH. Schrift zou ik - God weet het - geen dag kunnen verdragenwat ik nu te verduren heb van de rumoerige en brutale knechten.Mijn kamer, waar ik nu deze brief schrijf, ligt geheel afgezonderdvan de andere vertrekken. Hier neem ik als in een veilige havenmijn toevlucht... Ze ligt vlak bij de kamer van de bisschop vanUtrecht, zodat ik hier heel veilig zit... Er komt maar weinig dienstpersoneel deze richting uit, omdat niemand de vertrekken van debisschop van Utrecht mag naderen zonder geroepen te zijn. Graagzou ik vrijer, beter gezegd, voor Christus willen leven. Maar ikben in een strik gelopen waaruit ik niet gemakkelijk kan ontsnappen.Met de genade van Christus zal ik proberen binnenkort inelk opzicht vrijer en volgens mijn christelijke waardigheid televen." 9897 R. R. Post, o.c, p. 6; tekst bij Prinsen, Collectanea, p. 241-243 ; Sterk,o.c, 45 w., 178 ; zie ook p. 22


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 91Gerardus is bang voor zijn omgeving. Hij heeft Lutherse geschriftenop zijn kamer die niemand vinden mag. Heeft debisschop zijn innerlijke gevoelens opgemerkt ? Of wellicht anderenin zijn omgeving ? Deze crisis komt tot een hoogtepunt als debisschop op 7 april 1524 tamelijk plotseling sterft, zestig jaar oud.Daags na een maaltijd met zijn raad en de voornamen van Utrecht,waar hij teveel gedronken had, was hij in de tuin verfrissing gaanzoeken en werd ziek". Gerardus vermeldt in zijn Vita Philippidit feit niet; wel dat de bisschop ziek werd en dat meerdere artsenbij hem geroepen werden. Dit is een van de mooie, persoonlijkgetinte passages in het Vita.Als de tweede arts geen beterschap meer ziet, roept de bisschop zijn kapelaan omte biechten. Na de biecht kwam Gerardus het slaapvertrek binnen. De zieke vroegof de h. Eucharistie in de burcht aanwezig was. Geschrokken antwoordde Gerardus,dat het sacrament in ieder geval gemakkelijk kon worden gehaald als het er nietwas. Aan edelen en raadsleden die de kamer waren binnengekomen vroeg Philipsvergiffenis en zei zuchtend : ,,God weet dat ik deze oorlog niet gewild heb" (deOverstichtse oorlog, een jarenlang aanslepende oorlog van Utrecht met Gelre). Hijstelde meerdere testamentuitvoerders aan en maakte schikkingen voor zijn begrafenis.Gerardus vroeg hem of hij voorzieningen voor zijn zonen getroffen had. ,Ja, zeihij, als ze zich goed gedragen, zullen ze over voldoende beschikken". Na hetontvangen van het viaticum en de h. olie kuste hij het kruis. ,,Ik kwam naderbij,schrijft Gerardus, en raakte zijn handen aan, die hij mij toestak alsof hij mijvaarwel wilde zeggen. Toen ik hem vroeg of hij nog iets wenste, zei hij : ,,Ik bentevreden. Fiat voluntas tua". Vaak hadden ze er samen over gepraat hoe gelukkigiemand was die, zij het slechts een maal, van ganser harte aan de hemelse Vaderkon zeggen : ,,fiat voluntas tua". Hij deed alsof hij wilde gaan rusten en stierf.Toen het lichaam geopend werd, zo gaat Gerardus verder, vond men een long meteen zwartachtige kleur alsof ze verbrand was ; de overige ingewanden warenhelemaal niet aangetast. Dat was het einde van een groot vorst.Samen met Jan Grossaert, de hofschilder, stelde Gerardus het grafschrift opvoor zijn Heer, waarin vooral zijn vredelievendheid, geduld en kunstzinnigheid bijde verfraaiing van Duurstede werden geroemd ; sterke nadruk werd gelegd op deonschuld van de bisschop aan de Overstichtse oorlog100.Zeven jaar was Gerardus bij hem in dienst geweest. Bij zijnopvolger wilde hij niet blijven en hij nam voorlopig zijn intrek bijPhilips van Bourgondie junior, kanunnik van de O.-L.-Vrouwekerkte Antwerpen, de oudste van de drie bastaardzonen van de bisschop, aan wie Gerardus vroeger nog les gegeven had en waar hijgul ontvangen werd. Natuurlijk had hij zijn eigen bezittingen98 Sterk, o.c, over Duurstede p. 39, 55-56 ; De Vocht, brief 88.99 Post, o.c, p. 6.100 Prinsen, Collectanea, p. 246-248 ; Sterk, o.c, p. 152.


94 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITmeegenomen. Maar uit een inventaris van het kasteel Duurstedeblijkt, dat hij ook enkele voorwerpen van zijn bisschop meenam,waarschijnlijk als een herinnering voor Philips' zoon aan zijnouders.De inventaris vermeldt fol. 9 v° ,,een taeffereel van Sinte Marien Magdalenanae een vrouwken van Mechelen ende heeft Broeder Geryt nae hem genomn". Sterkveronderstelt dat dit een portret was van de moeder van Philips kinderen. Fol.10 v° vermeldt nog een doos met ,,zu(verlicke ronden" om in glas-in-loodramen teplaatsen en verder ,,mijns genadichs heeren brevier met silveren sloten enknoppen" ... ,,Dese twee perceelen heeft broeder Gerryt". In de lijst komen verdernog voor : ,,3 quaternen in pergameen geschreven genaemt de Regimine Antistitis",waarin Sterk een gedeelte van zijn in het net geschreven notifies van Gerardus'Vita Philippi ziet101.In dienst van Maximiliaan, abt van MiddelburgTe Antwerpen bij Philips junior was Gerardus van harte welkom,wat wel blijkt uit de maandenlange gastvrijheid die hij ergenoot. Maar blijven kon hij er natuurlijk niet. Driemaal reisdehij naar Mechelen om Cranevelt te ontmoeten ; telkens tevergeefsomdat zijn vriend niet thuis was. Zijn bedoeling zal wel geweestzijn, niet alleen hem te begroeten, maar ook hem om raad tevragen. Op 4 September 1524 schrijft hij hem een brief waarin hijzijn problemen uiteenzet. Graag zou hij naar Leuven gegaan zijn,waarheen hij altijd al verlangd had als naar een rustig toevluchtsoordvoor zijn oude dag : ,,Lovanium semper eligeram senio meoquietem refugium". Hij heeft aan de magister generaal Laurentiusvan Gladbach te Hoei hierover geschreven maar wacht nog opantwoord. ,,Vanwege valse broeders - hij bedoelt hier zijn eigenconfraters en de professoren van theologie mee, zoals uit eenvolgende brief blijkt - word ik gedwongen in angst en twijfel afte wachten", temeer omdat ook Dorpius en andere vrienden hemdit afraden. Hij zou wereldheer kunnen worden ; want van bisschopPhilips heeft hij al een tijd geleden een oorkonde ontvangen vanRome, een pauselijke dispensatiebrief, die hij kan gebruiken wanneerhij wil. Hij zou naar de parochie in Zeeland kunnen gaan,die zijn heer hem geschonken heeft; maar hij vreest dat de inkomstenontoereikend zijn om hem fatsoenlijk te kunnen onder-101 Sterk, o.c, p. 18, 227 ; p. 228 vermeldt de inventaris meerdere documenten,,bevonden in een oratoir daer Broer Geryt placht te slapen" ; verder p. 228,288, 293.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 95houden : ,,eam si adiero, misere mihi erit vivendum" ,,Daaromsmeek ik u, van alle stervelingen mijn meest beminde heer enbroeder, geef me raad wat ik moet doen." 102Men vraagt zich hier toch af, na de 20 duidelijke sympathieenvoor het Lutheranisme in de voorbije jaren, of Gerardus het eerlijkmeent Hij ondertekent zijn brief, evenals de volgende, met ,,F.Gerardus Geldenhouwer Noviomagus", met ,,frater* dus. Voelt hijzich nog kruisheer ? Wil hij het werkelijk nog blijven ? Is zijnvraag om naar Leuven te gaan gemeend ? Te Leuven, met zijnmooie jeugdherinneringen, in het rustige kloostertje tegen de stadsmuur,zou hij misschien zijn vroegere vrede hebben kunnen terugvinden.Dorpius houdt nog steeds veel van hem, en ook anderen,waaronder Erasmus, zijn om hem bekommerd 103. Maar hij is eeninnerlijk verscheurd man, die in voortdurende angst leeft. Dekettervervolging wordt immers heviger. In zijn eigen orde had hetgeneraal kapittel in april 1524 het lidmaatschap van de Luthersesecte, ,,nove pestifere secte quam lutheranam vocant", en zelfs hetlezen van de boeken van Luther verboden ,,poena gravioris culpe" :voor en na de kerkdiensten uitgestrekt aan de kerkdeur liggentotdat alle confraters waren voorbijgegaan, in de refter midden opde grond gezeten water en brood gebruiken, verder afgescheidenleven van zijn medebroeders, geen wijdingen uitoefenen. In 1525en 1526 werden die straffen verscherpt tot de ,,poena gravissimeculpe quam carcerem vocamus" 104.Door bemiddeling van zijn Leuvense vrienden vroeg Maximiliaan,oomzegger van Philips van Bourgondie en abt van de praemonstratenserabdijte Middelburg hem om in zijn dienst te treden.Tegen de winter ging Gerardus naar Middelburg, enigszins gedwongenomdat hij zijn vrienden niet durfde teleurstellen. De abtwas een innemend man, beschermer en minnaar van kunst en wetenschapen met veel vrienden oder de humanisten. De abdij teldeongeveer veertig kanunniken, waarvan velen pastoor waren opparochies buiten de abdij. De tucht was er goed, het koorgebedwerd regelmatig onderhouden. Gerardus zou geregeld kunnenverblijven op het mooie buitengoed van de abt, Westhove te Oost-102 De Vocht, o.c, brief 117.103 Meerdere voorbeelden bij Hendriks, a.c, p 177iw Van de Pasch, Definities, p. 280, 282-284; Idem, De tekst van de Constitutes ... van 1248, I, cap. 18, p. 72.


96 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITkapelle ten noordwesten aan de Wakherse kust105. Op 28 oktober1524 schrijft hij vanuit Westhove aan Cranevelt. Vergeefs had hijgewacht op antwoord van de magister generaal op zijn vraag omnaar Leuven te mogen gaan. Inmiddels heeft Maximiliaan vanBourgondie, abt van Middelburg, hem een betrekking aangeboden.Hij is er allerbeminnelijkst ontvangen, meer dan hij zeggen kan ;'n goede tafel, 'n mooie grote kamer en 'n niet te versmadensalaris. Graag herinnert hij aan de bemiddeling van zijn vrienden.Des te liever is hij op dit aanbod ingegaan, omdat in Antwerpende pest was uitgebroken en onderlinge twisten de geesten verdeelden.De winter zal hij daar doorbrengen ; ,,interea forte altissimusDeus providebit tranquillitati meae, cuius divina voluntas utfiat in omnibus, oro iugiter. Scis, mi domine, ubinam sim, ut si,aliquando literis tuis (id quod summopere cupio) me dignari voles,noscas ad quern locum mittendae sint" 106.Nauwelijks heeft Gerardus deze brief beeindigd en verzegeld,of hij ontvangt antwoord van de magister generaal, Laurentiusvan Gladbach, die hem - na maandenlang zwijgen - nietalleen toelating geeft om naar Leuven te gaan, maar eerdereen bevel. Nog vlug noteert Gerardus op de achterzijde vande brief enkele regels. Ze zijn door de tijd beschadigd engedeeltelijk onleesbaar geworden, maar geven nog voldoendeweer dat de generaal hem naar Leuven roept107. Heeft hijer ooit op geantwoord ? Wilde hij werkelijk terug ? Hij is inieder geval niet gegaan. Deze laatste mogelijkheid, de reddendehand van de orde heeft hij niet aanvaard108. Hij was te ver gegaan.Zelfs in Middelburg kon Gerardus, zo innerlijk verdeeld en nade vele lichtzinnigheden van zijn hofleven, niet meer gelukkigzijn. Hij voelde zich opgejaagd en werd achterdochtig tegenoverzijn omgeving. Hij wist dat de Leuvense professoren waakten overhun oudleerlingen-priesters die hen gehoorzaamheid in de leerbeloofd hadden. Hij zal ook wel gehoord hebben dat professor105 Voor de bemiddeling van zijn vrienden, Hendriks, p. 177 ; voor abt en.abdij Post, o.c, p. 153, 262, 274.loe de Vocht, o.c, brief 121.107 Ibidem, inleiding van brief 121 waar De Vocht de onvolledige tekst aanvulttot ,,Literas hisce alligatas miserat magister Ordinis hisce Lovanium vocamur".108 In Annales, I, 2, p. 13 zegt Hermans dat Gerardus een tijdlang te Leuvenverbleef. In het door ons gevolgde tijdschema is geen plaats voor een verblijfte Leuven.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 97Tapper door de faculteit van theologie in maart 1524 naar Antwerpengestuurd was. De pastoor van Sint-Jacob was verdachtgemaakt en het bleek dat hij inderdaad dwalingen onderwees. Op8 april moest hij, magister Nicolaus van Brussel, te Leuven allesopenlijk terugtrekken en beloven de gegeven ergernis te herstellen.Hij herviel echter, wat meteen vervolging betekende109. Hij zalGerardus' metgezel zijn als deze binnenkort zijn reis naar Wittenberg zal maken. Maar nu is hij zover nog niet. Durft hij de stapniet zetten ? Hij voelt dat zijn omgeving argwanend tegenover hemstaat. Op 24 november 1524 schrijft hij naar Cranevelt over dejaloersheid, het stil gemor en gefluister van de mensen, dat hemtoch niet schaden kan en dat hij door zijn goedheid en geduldoverwint. Is hij openhartig als hij zo schrijft ? Eerlijker is zijnbrief van 27 december aan zijn vriend, waarin hij zijn grote moeilijkhedenerkent om deugdzaam te leven. Het vlees begeert tegende geest en biedt weerstand aan zijn goede wil. ,,Terwijl ik ditschrijf, Genadige heer, zie ik mij voor u staan om openhartig,eerlijk en eenvoudig met u te spreken. Ik weet dat gij volmaakterzijt en dat ik nog vastgehecht ben aan het slijk van ellende enangst. Maar ik hoop dat de Heer mij zijn rechterhand zal gevenen mij tot zich zal trekken, zoals Hij het deed met u... Laten wijvoor elkaar bidden en voor alle mensen, opdat wij mogen geredworden". Later zal hij herhalen dat hij een verslaafde was en dathij aan de grootste wellusten van vlees en zinnen toegaf110. Driemaanden hoort Cranevelt niets van hem. Dan krijgt hij, 15 maart1525, het bericht dat Gerardus voor een tijdje naar Utrecht zalgaan. Is hij eerlijk ? Ongeveer een jaar ligt er tussen deze en zijnvolgende brief "\De beslissende strijd moet zich in die maanden in Gerardushebben afgespeeld. Reeds lang dacht hij lutheraans. Reeds langleefde hij niet meer als een kloosterling. Twee factoren die samenspeeldenin zoveel levens, zoals ze ook samenspelen in vele kloosterlingenen priesters die in onze tijd ,,hun ambt neerleggen".Gerardus walgde, en terecht, van de ernstige misbruiken in deKerk van Christus. Hij kon dit, ondanks eigen zwakheden nietmeer verdragen : inquisitie, brandstapels voor mensen die veroor-109 De Jongh, o.c, p. 250.110 De Vocht, o.c., brief 126, 132, 209, 239.111 Ibidem, brief 145.


98 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITdeeld werden o.a. door de suffragaanbisschop van Utrecht JacobusRidderen, dominicaan, die zijn episcopaat gekocht had ten prijzevan publiek adulterium en in aanwezigheid van het Utrechtseconsistorie, waarbij er geen enkele persoon was die niet van ergerlijkemorele fouten kon worden beschuldigd112. Men kan voorovergang naar een hervorming, evengoed in de XXe als in deXVIe eeuw, persoonlijke en psychische oorzaken zoeken en vinden.Men kan ook eraan denken dat een hervorming in een Kerk,omsloten door schijnbaar onveranderlijke structuren, hopelooslijkt, zodat vele mensen, ook priesters en religieuzen, afhaken omhet elders te zoeken, op nieuwe nog ongebaande wegen die in elkgeval een hoopvolle toekomst doen vermoeden. Zouden we vermis zijn als we ons, in die XVIe eeuw, toen er zoveel ergerlijkemisbruiken waren in de ware Kerk van Christus en juist bij hendie een voorbeeld voor de anderen moesten zijn, zo de gedachtengangvan Gerardus voorstellen ? Ook zonder te zoeken naar excusesvoor zijn eigen zware fouten ? In ieder geval wil hij kermis makenmet de ,,zuivere leer van het evangelie", wil hij Luther zien, wilhij Wittenberg bezoeken. Vanuit Antwerpen, samen met de oudpastoorvan Sint-Jacob, vertrekt hij op 17 September 1525.Zelf heeft Gerardus ons zijn reis, met alle steden waar zij voorbij kwamen, enzijn verblijf in Wittenberg tot in bijzonderheden beschreven113. Telkens geeft hijde afstand aan van de ene tot de volgende pleisterplaats en vertelt het nieuwsdat ze onderweg opdoen. Hij moet in Nederland en Duitsland nogal wat vriendenen kennissen hebben gehad in gereformeerde kringen. Te Deventer ging hij zijnoud-leraar Johannes van Oostendorp en andere broeders en vrienden begroeten114.Te Osnabriick bezocht hij Gerardus Hecker, de hervormer van Westfalen, aan wiehij de marteldood vertelde van Johan de Bakker, die 16 September in Den Haagverbrand was. ,,Deze weende van vreugde en dankte God" 115. Te Bremen warenzij te gast bij Jacobus Praepositus116, de vroegere augustijnerprior te Antwerpen,nu predikant, die hen aanbevelingsbrieven meegaf voor ,,broeders en vrienden".Eindelijk te Wittenberg aangekomen, ontmoetten zij Luther, die met een Duitseuitleg van de Exodus bezig was, Melanchton die de redevoeringen van Ciceroverklaarde en meerdere andere groten uit de hervorming. Gerardus was enthousiast.112 Post, o.c, p. 515 w. en 520-527 over hen die overgingen naar de hervormingen hun mogelijke motieven ; Gerardus in zijn Collectanea bij Prinsen, p. 78-79.113 Prinsen, Collectanea, p. 78-82. De Vocht, Collegium Trilingue, II, p. 378noemt nog een andere reisgezel, prof, van Hebreeuws Sebastianus Neusen, zijnlatere collega in Marburg, waarvan hij een Vita schreef, na zijn dood samen meteen anoniem Vita Gerardi Geldenhaurii Noviomagi in Marburg uitgegeven ; nogmeer bijzonderheden p. 378-379.114 Gerardus noemt er zeven op, I.e., p. 79-115 L.c, p. 78 ; Post, o.c, p. 520, 523-524.116 Post, o.c, p. 523.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 99,,Bij hen die het evangelie hebben aangenomen zijn de ceremonies vrij". Hymnenen psalmen worden gezongen in het Latijn of het Duits, naargelang de aanwezigendit wensen. De Eucharistie wordt gevierd met brood en wijn. Er wordt niet gebedeld,de behoeftigen worden met publieke aalmoezen geholpen. De ouderlingen en bedienaarsworden door alien gekozen en worden door het bidden van het Onze Vaderen de handoplegging door de broeders bevestigd. Wat kleding, eten, vasten en vrijedagen betreft, is iedereen vrij. Alleen geloof en liefde worden gepreekt en voorgeschreven.Maar ook hier zijn er valse broeders !" ... ,,Op 19 oktober 1525begon men te Wittenberg in mijn aanwezigheid voor 't eerst de mis in het Duitste zingen. Op 24 oktober aten we bij de heer Karlstadt117, niet ver van Wittenberg", een vurig strijder voor de hervorming. ,,Op 27 oktober was ik samen metNicolaus van Brussel te Torgau bij Gabriel van Annaburg, die we ook hoordenpreken... Wittenberg is een burcht, beroemd door de schilderijen van Lucas vanSaksen en zijn grote bibliotheek. Het ligt vlak bij de Elbe waarover een sterkehouten brug ligt, zo sterk en prachtig als ik er nog nooit een gezien heb...".Op 8 november verlieten zij Wittenberg. Op 13 november werd Gerardus doortwee rovers, die hen vergezeld hadden en met hen over het evangelie haddengepraat, op de grond gegooid, zwaar gewond en van alles beroofd. De roverswerden wel gepakt en gestraft maar zijn eigendommen werden door twee edelen inbezit gehoudenns. Te Brunswijk bracht een burger, die hem halfdood had opgeraapt,en die hem als de barmhartige samaritaan uit het evangelie behandelde,hem bij Johannes Peltenus. Gerardus besluit zijn verhaal met de gruwelijke marteldoodvan een predikant te Bremen. ,,Christus zelf was bij zijn marteldood aanwezigen kroonde hem met eer en glorie".Gerardus' vrienden waren verwonderd dat ze zo lang helemaalniets van hem hoorden en vroegen elkaar om inlichtingen. Cranevelt was de eerste die nieuws ontving, op 10 maart 1526 vanuitAntwerpen, waar Gerardus weer te gast was bij Philips van Bourgondiejunior. Hij vertelt over een reis naar Bohemen waar hijgeleerde mannen had bezocht ,,Graag zou ik je persoonlijk opzoeken,maar ik vrees dat ik je echtgenote ergernis geef; vanjezelf denk ik niet dat je zo zwak bent dat je om een verwisselingvan kleding tegen je zeergeliefde broeder zou ingenomen zijn,temeer daar ik een oorkonde heb van de Paus." 119 Al acht dagenlater, - Cranevelt zal wel onmiddellijk geantwoord hebben -,schrijft Gerardus dat hij van de abt een tweede reis mag maken.Zijn gezellen dringen aan zo spoedig mogelijk te vertrekken, terwijlhij zijn reisgeld nog niet ontvangen heeft Hij vraagt Craneveltdaarom hem drie gouden dukaten te willen sturen. Cranevelt doet117 P.RI^SEN> Collectanea, p. 80, noot 2 aver Andreas Bodenstein van Karlstadt.18 Ibidem, p. 81, noot 2 ; pas in 1531 werd Gerardus schadeloos gesteld doorde hertog van Brunswijk.119 De Vocht, o.c, brief 179.


100 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITdit, maar breekt meteen alle verdere relaties met Gerardus af120.Hij heeft doorzien dat met een vermenging van leugen en waarheidgeen echte vriendschap meer mogelijk is. Dubbelzinnigheid enbedrog zullen zijn verdere brieven tekenen, tot hij wellicht in zijndefinitieve overgang rust gevonden heeft.Openlijke overgang naar het protestantismeGerardus' tweede Duitse reis gaat naar Straatsburg, een andercentrum van het protestantisme waar hij eind april 1526 aankomt.Hij maakt er het leven mee van de gemeente die door de ouddominicaanMartinus Bucer en de protestantse theoloog WolfgangFabricius Capito geleid wordt121.Het is een paradijs, waar vreemdelingen en armen warden ver2orgd en onderhoudendoor de gemeenschap, het onderwijs voor iedereen gratis is en het evangeliedagelijks gepreekt wordt, verstaanbaar voor ieder. De stad lijkt een groot klooster,waar geleerden en vorsten samenkomen en ook de rijken sober leven. Maar Erasmusstaat er slecht aangeschreven, zodat hij zijn voorgenomen reis naar Bazel lieverniet maakt. Zo schrijft hij het vanuit Worms aan Cranevelt op 21 augustus 1526.Hun vriendschap zal nog groeien, als deze de opvoeding van zijn kinderen aanGerardus wil toevertrouwen. Hij zal daarvoor alleen de noodzakelijke uitgavenvragen. Met een ,,tot ziens, mijn allerzoetste broeder" besluit hij zijn brief122.In Straatsburg schrijft hij ook zijn Epistola ad GermanorumPrincipes, in conventu Spirensi, - voor de te Spiers vergaderdevorsten spreekt hij zijn zorg uit over de vervolging en het bloedvergieten- en zijn Epistola ad Philippum, Hessorum Principemmet een aanmoediging tot het onderhouden van de ware leer enhet volharden ondanks tegenkanting. Beide brieven worden samenuitgegeven in 1526123. Te Worms, waar hij temidden van dehervormers verblijft en inmiddels getrouwd is, ziet hij in dat verderhuichelen onmogelijk wordt. Hij schrijft op 13 november 1526een soort open brief, niet direct aan Cranevelt of zijn vriendengeridbt, maar aan prins Adolf van Bourgondie, oomzegger vanzijn vroegere meester, met het verzoek de inhoud aan zijn vriendenbekend te maken. Het zal zijn vriend Grapheus zijn die voor de120 Ibidem, brief 180 waarbij Cranevelt aantekent dat hij het geld op 20 maartgestuurd heeft.121 De Feller, o.c, VI, p. 227 ; Prinsen, Collectanea, p. 109.122 de Vocht, o.c, brief 198.123 2ie verder bij de uitgave van 1529.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 101verspreiding zorgt. Hij wil rekenschap geven aan hen die zichverwonderen over zijn overgang.,,Reeds acht jaar is het geleden dat er vanuit Saksen boeken naar onze strekenwerden gestuurd, die ik gekocht en gelezen heb, daar ik toen erg verlangde naarverandering en een groot liefhebber was van nieuwe boeken. Deze boden mi;ongelooflijk veel zaken die mij bevielen, vooral de zuivere waarheid die op eenvoudigemanier werd voorgesteld. Ook vanuit Italie... kwamen tegelijkertijd stapels,ja bergen boeken die gericht waren tegen de boeken van Saksen, omdat deze dehoogmoed, gierigheid en geldzucht van de priesters en pausen aan het volk schenenbekend te maken. Ook die boeken heb ik gekocht en gelezen. Met onpartijdigoordeel en volgens mijn middelmatige talenten heb ik de inhoud, de bewijsvoeringenen schnftuurteksten vergeleken. Toen kwam ik tot de bevinding, met Gods hulpdat de boeken uit Saksen de apostolische en evangelische waarheden meer benaderdendan de andere, die ik weet niet op welke titel en met welk gezag met veellawaai gehoorzaamheid aan menselijke leerstellingen opeisen. Toch heb ik nietonmiddel ijk geloofd. Vaak heb ik mijn standpunt vergeleken met dat van hen diede pausehjke leer aanvaardden maar die niets anders konden voorleggen dan eenoude traditie en lang verjaarde gezegden van ouderen, die niet slechts geen enkelebevestiging vinden in de H. Schrift maar die zelfs tegen de zuivere en eenvoudigeleer van Chnstus ingaan. Dit blijkt duidelijk uit de verschenen boeken "Dan vertelt Gerardus zijn twee reizen, naar Wittenberg en Straatsburg, waar hiji j r? en geleerde mannen om *aad gevraagd heeft. Hij heeft zijn gewetengeyolgd. Hij heeft verzaakt aan de comedie die hij zo lang gespeeld heeft. Aanledereen wil hij de argumenten voor zijn nieuw geloof uiteenzetten. Met Gods hulpzo besluit hij, zal hij in de nieuwe leer volharden. ,,Sommigen zullen me uitlachenanderen me vervloeken, nog anderen zullen barsten van woede (explodant) • maarmen moet aan God meer gehoorzamen dan aan de mensen." Hij sluit een boekjein over delezing van de H. Schrift, dat hij uit het Duits in het Latijn vertaaIdheeft, alsook een briefje voor Cranevelt. vciuwia,,Dat is dan meester en allerdierbaarste broeder naar het vlees, de uiteenzettingvan het leven dat ik nu met Gods hulp leid. Deel haar mee aan alle vrienden inLeuven, Brugge enz. Ik schaam mij niet voor de leer van Christus die van deVader is, opdat Hij zich ook niet in het aanschijn van de engelen voor mij hoefte schamen. Ik hoop dat ge u nu gewaardigt toch eens aan uw oude vriend terugte schrijven. Te Antwerpen zijn er mensen die weten hoe de brieven aan milkunnen verzond en worden Als ik uzelf of uw kinderen van dienst kan zijn, weege hoe graag ik dat zou doen. Schrijf eens terug en onderricht mij, spoor m j aanoveruig en troost mij. Dat Christus Jezus u, uw vrouw en kindLn en rTeel uwfamihe moge bewaren en dat Zijn ware leer u verlichte." "4Commentaar is hier niet bij nodig. Gerardus heeft zijn priesterschap,zijn religieus leven en 2ijn katholiek geloof afgezworenHij is getrouwd; hij heeft uit dit huwelijk een zoon gekregen'Eobanus die later o.a. te Emden dominee geweest is. Enkele werkjesen vertalmgen uit die tijd, die aan Gerardus worden toegeschreven,124 De Vocht, o.c, brief 209 en 210.


102 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITzijn verloren gegaan125. Een nieuwe levensperiode is voor hembegonnen.Materieel is Gerardus er zeker niet op vooruitgegaan. Hij heeftte Worms blijkbaar zwarte armoede geleden en mist zijn vriendenerg. Men heeft de indruk dat de Duitse hervormers Gerardushebben willen gebruiken om Erasmus verdacht te maken, maar dathet paradijs van Straatsburg en Worms nog lang niet verwezenlijktis.Hij blijft aan Cranevelt schrijven. Maar ondanks zijn herhaaldelijk smeken omeen briefje en het behoud van de vriendschap, krijgt hij geen antwoord meer. ,,Scribesaltern veteri amiculo egeno et exuli... Vale una cum tuis omnibus", 't Is eenkreet om wat nieuws van een vriend aan een eenzame en behoeftige balling126.In december 1526 en maart 1527 spoorde hij Cranevelt aan om de H. Schrift telezen. Hijzelf vertrouwt niet meer op de mensen tenzij hij in hen de H. Geesthoort die spreekt in het hart van ieder die Hij inspireert. Weer vraagt hij aanCranevelt om een van zijn kinderen te sturen. Gerardus wordt een proseliet voorde nieuwe leer. Als hij hier eerlijk is voor zichzelf, heeft er in hem een groteverandering plaats gehad. ,,Ik heb God deze winter leren dienen in koude en naaktheidin honger en dorst" en hij is dankbaar dat de Geest hem verlicht, zodathij niet meer afhankelijk is van een menselijke leer. Hij denkt aan het eeuwigheil - een meermalen terugkerend thema - en spoort Cranevelt aan om zich, zoalsGerardus dat zelf doet, vrij te maken en de drukte van het gerechtshof te verlaten ;hij weet immers wat Christus en Sint-Paulus leren over twisten en ruzies, induidelijke woorden die geen uitleg nodig hebben. ,,Wees niet bezorgd voor morgen,nog minder voor uw kinderen. Wat de christen bezit buiten zijn voedsel en kleding,behoort hem niet toe maar is gemeenschappelijk voor alien die het nodig hebben."'t Is alsof Gerardus zich de regel van Sint-Augustinus herinnert waarop hij eenszijn professie deed. Terloops deelt hij nog mee dat hij de profeten van het Duitsin het Nederlands vertaald heeft en een Duits boekje in het Latijn, De d'tvinoAmore127.Te Worms kan hij het echter vanwege de armoede niet hardenen hij keert naar Antwerpen terug. Zijn plan is om met enkelevrienden te Straatsburg een drukkerij te beginnen en daarvoor teAntwerpen het geld bij elkaar te halen. De jaarlijkse toelage diehij van Philips van Bourgondie jr ontving, zou een begin kunnenzijn. Maar kort na zijn aankomst te Antwerpen sterft Philips. Uitde drie brieven die hij vanuit Antwerpen, 20, 22 en 30 juni 1527,naar Cranevelt schrijft, blijkt opnieuw dat hij armoede lijdt envan Cranevelt geen enkel woordje heeft gehoord, al heeft Christus125 Prinsen, a.c. in Nieuw Ned. Biogr. W., Ill, kol. 552 ; Hendriks, a.c, p. 182,noot 45.126 £)E Vocht, o.c, brief 239-!27 Wtdem, brief 216 en 230 ; Hendriks, a.c., p. 182 ; Augustijn, a.c, p. 147.


G. Geldenhouwer naar Freher(zie noot 157 )


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 103geleerd am zelfs zijn vijanden te beminnen. Hij loopt erbij metgescheurde kleren, onverzorgd, zijn gezicht verbrand door de zonals een landloper. Een tijdje had hij nog bij Philips kunnen wonen,maar toen deze in juni stierf vond hij een schuilplaats bij zijnvriend Grapheois, toen stadssecretaris van Antwerpen 128 die hem inzijn huis vlak bij het augustijnenklooster ,,als in een catacombe"verborgen hield. Hij vraagt Cranevelt om een aalmoes. Grapheuskan hem niet onderhouden. Daarbij leeft hij voortdurend in angst.Hij laat aan Cranevelt een boekje brengen dat hij, als teken vanvnendschap of vijandschap moet aannemen of weigeren, al zal hij,zoals de vriend in het evangelie, blijven aanhouden. Hij weetimmers dat Cranevelt nog altijd van hem houdt en kan maar nietbegrijpen dat hij geen antwoord krijgt.Hij is immers niet veranderd maar gebleven wat hij altijd is geweest. Alleenbeseft hij nu Gods woord : ,,man en vrouw maakte hij hen", ,,het is niet goeddat de mens alleen blijft", ,,niet alien begrijpen dit woord" en de woorden vanfcint-Paulus: ,,iedere man moet zijn eigen echtgenote hebben". Waar God 20duidelijk spreekt, moet hij toch niet aan geboden van mensen gehoorzamen !,,Toen ik een ontuchtige en dronkaard was, was ik bij iedereen welkom werd ikgeprezen en waardig geacht voor alle gunsten en ambten. Maar nu ik tracht doorOods genade zijn geboden trouw te blijven, mijn geweten en de natuurlijke aardvan mijn hchaam te volgen, word ik behandeld, niet alleen als iemand die menniete goeds meer toewenst, maar als iemand die verbannen is en veel te verdurenneett. Is t omdat hij zijn geloften - stulta promissio - niet hield en trouwde ?omdat hij Cranevelt trachtte over te halen tot de hervorming of hem in gevaarbracht door zijn brieven ? ,,Schrijf me dan toch waar je bent, wat je doet, hoe jet maakt ... ,,Ik kan me niet voorstellen dat je helemaal niets antwoordt al wast maar dat ene woord ga weg of 'zwijg' of iets dergelijks." Toch zal hij blijvenschnjven ; hi, kan er niet mee ophouden, zoals ,,er schilders zijn die de hand nietvan hun schi derij kunnen afhouden". ,,Iterum vale, o presidium meum, Tuusvjeidennouwer 129Dat zijn de laatste en meest tragische brieven die we vanGerardus kennen. Wei zal hij Cranevelt nog vernoemen, steedsmet achting en liefde, in enkele van zijn werkjes. In Antwerpenschreef hij : De terrifico Cometa, cut a condito orbe similis visitsnon est, qui apparuit anno MDXXVII mense Octobri. Epistola adCarolum V, naar aanleiding van een comeet die er 's morgens om4 uur op 11 oktober 1527 gezien werd ; ..bloedrood, in de vormvan een gebogen arm met in de hand een groot zwaard met op de12« R. R. Post, ox., p. 525.129 De Vocht, ox., brieven 238, 239, 240.


104 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITpunt van het zwaard en op de beide scherpe zijden drie flinkesterren" 130. Het was een vermaning van God om plaats in teruimen voor de ware godsdienst in plaats van afgodendienst enbloedvergieten, die de voornaamste zonden zijn. In dit boekje,waarvan Erasmus schreef ,,libellus erat ridiculus", pleit hij voorverdraagzaamheid, wat hij later herhaaldelijk zal doen 131.Met kerstmis 1527 meende Gerardus dat hij Grapheus niet langermocht lastig vallen en in gevaar brengen en reisde in hetgeheim terug naar Straatsburg. Hij kreeg er een betrekking alsleraar, zodat hij tenminste zijn kost kon verdienen. Uit de stadsregistersblijkt dat hij er 24 oktober 1528 burgerrecht verkreeg132.Een van de voornaamste geschriftjes over de verdraagzaamheidis zijn brief aan Karel V, einde 1527 of begin 1528 geschreven.De vervolgingen en wederzijdse beschuldigingen gaven aanleiding tot geschriftenover het recht om ketters te doden. Gerardus toont uit de H. Schrift en de keizerlijkewetgeving aan dat dit ongeoorloofd is. Zoals Christus met tollenaais ensamaritanen omging, zo moeten de katholieken met de z.g. ketters omgaan. Dewetten tegen hen zijn afgedwongen door bisschoppen en paus. Maar Christus' leerblijft de hoogste norm. Temeer omdat ook Erasmus tot eigen verdediging in dezezin geschreven had, was het onderwerp actueel en werd de brief vier maal inDuitse vertaling uitgegeven. Volgens Erasmus kon de Kerk geestelijke straffen opleggen,tot excommunicatie toe ; de keizer zou kunnen doden als de ketterij onweerlegbaarbewezen was en de openlijke vrede verstoorde. Gerardus ging verder doorhet verwerpen van alle lijfstraffen om geloofskwesties 133. Hij greep deze kwestieook aan om op te komen voor de ,,apostolische kerk" en de ,,roomse kerk" aan tevallen. Waarom broodroof, verbanning, kerker, verdrinking en vuurdood zelfszonder voldoende bewijs ? Kan een bisschop, die dienaar moet zijn, tegelijk vorstzijn ? Komt de apostolische kerk niet dichter bij de leer van Christus dan de roomsemet haar onmogelijke geloften en celibaat, met haar rijkdommen, haar dwazeheiligverklaringen, terwijl de apostolische kerk de eenvoud van Christus, de enigeMiddelaar, nastreeft ? In zijn aantekeningen van 1528-1529 schreef Gerardus satyrenop Karel V en Ferdinand van Habsburg, plaatste in dichtvorm de wreedheid (militiapapistica) tegenover de martelaarskroon (militia Christiana), noteerde de beeldenstormte Basel en het afschaffen van de papistische mis. ,,De altaren wordenomvergeworpen ; er blijft slechts een houten tafel om het avondmaal van de Heerelke zondag te vieren, zo nederig en eenvoudig dat ik, die toch zo hard ben alseen steen, vaak tot tranen toe bewogen word als ik edelen en rijken, eerbiedwaardigegrijsaards en rijke dames, knapen en meisjes zie, die de leer en instelling van130 Prinsen, Geldenhauer, in Nieuw Ned. Biogr. W., VI, kol. 552.131 Zie hierover uitvoerig bij Augustijn, a.c, p. 137-138.132 Ibidem, p. 147, noot 87 en 88 waar 'n brief van Bucer wordt aangehaaldwaarin Jacobus Sturm Geldenhouwer laat groeten, die hem 5 jaar tevoren teStraatsburg zeer ter wille is geweest.133 Ibidem, waar dieper wordt ingegaan op de argumentatie van de voorlopersvan deze theorie en deze gedachten in het geheel van Geldenhouwers werk engedachtenwereld, p. 138-144.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 105Christus met zoveel -vuur hebben aanvaard. De schoonheid en eenheid van dezingenden is 20 groot, dat hiermee vergeleken alle gezang van nonnen en monnikengebrom, lawaai en gebrul kan word en genoemd" 134.In maart 1529 verschijnt zijn levensbeschrijving van Philips vanBourgondie met de ellenlange titel: Vita Clarissimi Principis Philippia Burgundia, Boni Philippi Burgundionium Ducis Filii, inqua non paucis locis Christiani Principis exempla proponuntur etorigo belli inter Episcopum Ultrajectinum et Carolum GelriorumPrincipem inseritur. Genealogia Ducum Burgundiae, BrabantiaetFlandriae, Hollandiae etc. ab Hectore Trojano, ad Carolum Quinturnlmperatorem Caesarem Augustum usque deducta, authoreEmondo Dintero, viro prudentissimo. Aedita sub auspicio Illustrissimaeac dementissimae. Dominae Margaritae Archiducis Austriae.Ducis Burgundiae Brabantiae etc.135.Het is ernstige kritische geschiedschrijving, zonder vleierij. De kleine kanten enzelfs ernstige fouten van Philips worden niet verborgen gehouden. Nu en dan komtde hervormer om de hoek kijken, met zijn haat tegen de monniken en speciaal debedelorden, en tegen het celibaat. In die passages projecteert Gerardus zijn eigengedachten als protestant als die van de steeds katholiek gebleven bisschop. Meermalentreft een persoonlijke noot zoals bij de beschrijving van eigen bezighedenaan het hof en vooral bij de ontroerende tekening van het afsterven van Philips.Datzelfde jaar wil Gerardus zijn brieven over de verdraagzaamheidopnieuw uitgeven. Hij doet dit op een minder fraaie manierdoor als inleiding een stuk van Erasmus te publiceren over hetzelfdeonderwerp, zonder de hele theorie en de juiste nuanceringaan te geven. In de lente verschijnt een boekje : Epistola Erasmi,in de herfst opnieuw, nu vertaald in het Duits samen met deLatijnse tekst. Het was een soort bloemlezing, zonder teksten vanGerardus zelf, over het doden van ketters, genomen uit de Apologia adversus monachos quosdam hispanos. Maar tegelijk met dezeuitgave verscheen een derde boekje : D. Erasmi Roterodami Annotationesin leges pontificias et caesareas de haereticis. Epistolae aliquot Gerardi Noviomagi de re evangelica et haereticorum poenis,ad Carolum quintum lmperatorem Caesarem Augustum, ad GermanorumPrincipes in conventu Spirensi, ad Carolum Gelriorum134 Prinsen, Collectanea, p. 84, 85, 87-88, over de wreedheden tegen wederdopersen hervormers p. 89-90, hulde aan Zwingli en Oeculampadius p. 91, demarteldood van Adolf von Clarenbach p. 92-93, vervolging in Holland, Zeeland enBrabant, in Antwerpen en Duitsland p. 97.135 Heruitgave, zonder de genealogie, bij Prinsen, Collectanea, 223-250.


106 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITDucem, ad Philippum Hessorum Principem136. Erasmus wordtwoedend. Dit geschrift is voor hem gevaarlijk. Hij ontvlucht Baselen schrijft vanuit Freiburg reeds op 4 oktober een brief aanGerardus, de eerste na een jarenlang zwijgen, maar nu zichzelfverdedigend en zijn tegenstander beledigend. Het is ook onbegrijpelijk,dat Gerardus tot vijfmaal toe - de Duitse uitgaven meegerekend- zo onfair tegenover Erasmus handelt. De reden zalwel die zijn, die Erasmus zelf in zijn verdedigingsbrief aanhaalt,nl. dat Gerardus arm is en door te schermen met Erasmus eengrotere oplage en winst hoopt te bereiken. De andere reden dieErasmus geeft, dat Gerardus hem verdacht wil maken bij devorsten, lijkt minder aannemelijk als men hun vroegere vriendschapen de lof van Gerardus voor Erasmus in zijn Vita Philippi beschouwt.Mogelijk is ook, zoals Hendriks veronderstelt, dat de hervormers Gerardushebben gebruikt om Erasmus, waar ze 20 hun hoop op gesteld hadden, te treffen ;het is de minst gunstige uitleg, die moeilijk aanvaardbaar lijkt, alhoewel men hemniet lean uitschakelen. De reacties van Erasmus zijn heftig en scherp. Hij maaktGerardus uit voor een dwaas en een Judas, hem ,,die ik vroeger samen met zovelegoede en geleerde mannen heb gekend en liefgehad" 137. Spottend richt hij zijn briefniet aan Gerardus Noviomagus maar aan Vulturius (van Gerardus maakt hijgier-aard) Noviocomus ('van magus, wijze, comus, dwaas) 138. Helemaal trekt hijzijn handen van Gerardus af : ,,Als Vulturius... in de schaapstal van Christus is,ben ik verheugd doch wij zijn zeker niet in dezelfde kerk. Hij hoeft ook niet tevrezen van mij nog een aanmaning te krijgen ; ik heb alle zorg voor hem van mijafgezet. Hij mag zoveel als hij wil mijn naam aan zijn werken geven, niemand diemaar enigszins oordelen kan zal overtuigd worden dat hij dit met een zuivereeenvoudige bedoeling doet" 139. In een brief aan abt Maximiliaan te Middelburgprobeert Gerardus zich nog te verrechtvaardigen : ,,Erasmus houdt niet op mij tebespotten en leugenachtig tegen mij te schrijven. Ik heb echter niemand tegen hemopgehitst, niemand geholpen die tegen hem schreef, aan niemand een geheim overhem meegedeeld en nooit tegelijkertijd hem kwaad berokkend en hem vleiendebrieven geschreven, waarvan hij mij openlijk in zijn brieven beschuldigt, niet oporatorisohe wijze maar als een comediant. Moge God hem vergeven. Met de genadevan God zal ik trachten hem, die door zijn genie, welsprekendheid en alomvattendekennis yer boven mij staat, mijlen te overtreffen door mijn nederigheid en onschuld.136 Prinsen, G.G., ook over meerdere andere werkjes uit die tijd, p. 72-97 ;Prinsen, Collectanea, inleiding op de brieven p. XLII-XLVI, de tekst met de Annotationesvan Erasmus p. 177-201 ; zie hiervoor ook Augustijn, a.c, p. 136-137.137 Hendriks, a.c., p. 189 die deze ruzie, evenals de daaruit voortkomende vanBucer en Erasmus uitgebreid behandelt p. 185-190 ; Augustijn, die meent datGerardus met de brief aan Karel V zijn tijd ver vooruit was, p. 148-150 terwijlHendriks p. 189 er een pleidooi in ziet voor zijn apostasie. De brieven werden in1609 en 1610 te Straatsburg heruitgegeven, Augustijn, p. 150.138 Hendriks, a.c, p. 187.139 Ibidem, p. 190.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 107Hierover zal het nageslacht oordelen als alle gevoelens van haat verdwenen zijn...,,De schuld van de drukker rekent hij mij aan." 14°Leraar en professorIn de volgende jaren kan de vaak zo eenvoudig en eerlijk lijkendeGerardus met zijn vele christelijke ontboezemingen, het spottenmet de katholieke kerk, de paus en de keizer niet laten141.De oud-dominicaan Bucer had hem aan een kostwinning geholpen,een stipendium waarvoor hij lessen moest geven, waarschijnlijkLatijn en Grieks, omdat hij om predikant te worden deDuitse taal niet voldoende machtig was142. Hij bleef studeren enschrijven. Zijn Historia Batavica cum appendice de vetustissimaNobilitate, Regibus etc Gestis Germanorum Rhapsodo GerardoNovimagio, verschenen in 1530 wordt ondanks meerdere uitgavenniet hoog geschat, evenmin als zijn Germaniae inferioris Historiae,dat meer een verzameling nota's is dan een kritisch objectiefwerk143. Hij had een bijverdienste hard nodig, zodat het samenstellenvan een soort biografisch woordenboek ook om den brodegedaan werd. Van dit werk De viris illustribus Inferioris Germaniaezijn slechts gedeelten bewaard gebleven 144. In 1531 werd hem eenplaats aangeboden als leraar van poesie aan het gymnasium vanAugsburg die hij dankbaar aanvaardde. Zijn Institutio scholaechristianae is blijkbaar de neerslag van zijn jaren lesgeven inStraatsburg en Augsburg, al verscheen ze pas in 1534145. Hij zalin deze periode tot rust gekomen zijn, wat de kwaliteit van zijnwerk ten goede komt. Hij werd ook in protestantse kringen eenbekende figuur, werd naar meerdere bijeenkomsten afgevaardigden met verschillende zendingen belast. Hoogstens een jaar bleefhij in Augsburg, omdat hij in oktober 1532 professor kon wordenin geschiedenis aan de universiteit van Marburg, waar hij twee140 Ibidem, p. 188 ; Prinsen, G.G., p. 96 stemt in met de brief van Gerardus,al is het gedrag van Gerardus nog het beste uit te leggen zoals Erasmus het doet,nl. zijn armoede ; zie ook Prinsen, Collectanea, p. 101 en 148, noot 1 ; Augustijn,p. 147 en uitgebreid ingaand op de kwestie p. 151-155.141 Prinsen, Collectanea, p. 101-104, 105, 106, 109.142 Prinsen, G.G., p. 99 ; Prinsen, Collectanea, p. XLII.143 Prinsen, G.G., p. 102-107.144 Ibidem, p. 102, 118-122 ; Hendriks, a.c, p. 191-192 voor meerdere vandeze korte biografieen van Gerardus over Joh. Murmellius, Wessel van Gansfort,Agricola en de heruitgave van de Satyren van Petrus Montanus in 1529.145 Prinsen, G.G., 107-112.


108 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITjaar later naar de theologische faculteit overging146. Met studie,lesgeven en schrijven heeft hij de rest van zijn leven doorgebrachten, naar we hopen, de rust van hart en geweten teruggevondendie hij 20 lang ontbeerd had.Zijn Insthutio scholae christianae, een interessant werkje, werd guns tig ontvangeaen doet aan zijn humanistische periode terugdenken. Gerardus voltooide het inSeptember 1533 147). Verschenen in 1534 gaf het hem een volgens Sfcolzle merkwaardigeplaats in de geschiedenis van de pedagogic Eerst behandelt hij de opvoedingin het huisgezin waar de ouders de grote rol spelen en zich daarvoor moetenvoorbereiden door voor hun eigen vorming te zorgen. Zij moeten immers aan hunkinderen het goede voorbeeld geven, bekwame leraars uitzoeken, nagaan wat enhoe zij hun kinderen onderrichten en eventueel zelf de opvoeding ter hand nemen.Gerardus maakt zijn betoog interessant door voorbeelden uit de oudheid en uiteigen tijd, zoals dat van zijn vader. Voornamer dan onderricht blijft altijd deopvoeding in christelijke zin, waarbij het zedelijk peil van eigen familie enpersoneel een grote rol speelt. Het hoogste staat echter de religieuze opvoeding.Van in de wieg moet het kind door gebaar en blik de hemelse Vader leren kennenen al stamelend het ,,Onze Vader" leren.In een tweede gedeelte spreekt Gerardus uitvoeriger over de school. Ook daarstaat opvoeding hoger dan onderricht en is de keuze van leraars en vriendjes *-opnieuw haalt hij het voorbeeld van zijn vader aan •- van groot belang. Het hoogstestaat weer de godsdienstige opvoeding, het gebed voor en na de les, de zondagsdienst,het leren van vrome spreuken zoals teksten uit het evangelie, en uit dewerken van Erasmus die rijk is aan dergelijke aphorismen. Gerardus heeft hemblijkbaar zijn scheldbrieven vergeven !Voor het onderwijs zelf legt Gerardus de nadruk op de leraar als pedagoog. Inbeeldrijke taal en met pakkende voorbeelden legt hij uit hoe de leraar wel en nietmoet zijn en hoe teveel verandering van leraars nadelig is voor het kind. Uitvoerighandelt hij dan over de vakken. Bij het taalonderwijs moet met Latijn begonnenworden, waarop al spoedig het Grieks dient te volgen, terwijl de leerlingen onderelkaar Latijn en Grieks spreken. Met zijn eigen schooljaren te Deventer voor ogen,schrijft hij over zijn leraars, Alexander Hegius, Agricola en de latere pedagoogPetrus Montanus, en over boeken die zij gebruikten tot verbetering van de spraakkunst.Onder de aanbevolen auteurs komt ook Erasmus weer voor. Bij de keuzevan de lectuur zal men rekening houden met de reinheid van zeden en de waarheidvan het geloof. Men vergete de spreuken niet van Salomon, Gregorius van Nazianzeen anderen waardoor de leerlingen de uitspraken en daden van Christus lerenkennen. Ook moeten ze enkele psalmen in de mooie poetische vertaling van deprotestantse groten van buiten leren. Voor de groteren komen de klassieken inaanmerking, maar geen toneelstukken die schadelijk zijn voor de deugd.Zo gaat hij de vakken allemaal na, waarna hij over de methode begint: oefeningenmaken, herhaling en geheugenoefening.Het boekje is niet alleen merkwaardig maar ook sympathiek door de achting endankbaarheid die hij toont voor zijn ouders, leraars, vrienden en weldoeners, terwijl146 Prinsen, G.G., p. 113-118; De Vocht, Collegium Trilingue, III, 1954,p. 82-83.147 j)r r Stoelzle, Gerard Geldenhauer, ein unbekannter Erziehungstheoretikerder Rejormationszeit, in Archiv fur Reformationsgeschichte, XIV, 1917, p. 65-77 ;voor beschrijving, uitgave, opdracht en bronnen, p. 65-67.


DE KRU1SHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 109we meteen vele bijzonderheden op kultuurhistorisch en pedagogisch gebied uit dietijd leren kennen. Zijn liefde voor het humanisme ,die blijkbaar in hem leven bleef,leidt hem tot een pleidooi voor de klassieken, waar echter de christelijke schrijversaan moeten voorafgaan. Gerardus getuigt ook van zijn pedagogische zin in eenbrief aan Johannes Pinicianus over het taalonderricht van het Latijn 148.Waarschijnlijk in 1536 schreef hij een schets over het leven vanRodolphus Agricola 149.In 1538 bij de opvolging van Willem van Gelre stuurde hijhem zijn gelukwensen, in 1539 gevolgd door een klein werkjeover de plichten van de vorst: Epistola elegantissima ad illustrissimumPrincipem Gulielmum Gelriae waarna dan het Enchiridion deofficio principis et magistrates christiani, ex optimis auctoribuscollectum volgt Ondanks de toelating van Luther, Melanchton enBucer aan de landgraaf van Hessen om naast zijn echtgenote nogeen ,,Neben-Gemahlin" te hebben, durft Gerardus uitkomen voorzijn christelijke overtuiging en de monogamie verdedigen. Inde herdruk van zijn Historia Batavica van 1541 gaf hij deze tweewerkjes uit150.Zijn laatste levensjaren heeft hij als een te vroeg versleten,ziekelijk man in rust doorgebracht, daar hij zich aan de universiteitmoest laten vervangen : ,,Een zestigjarige wiens lichaam reeds doorverschillende ziekten is gebroken en wiens helderheid van geestverdwenen is", schrijft hij zelf151. Hij bleef werken aan zijn GermanicarumHistoriarum Illustratio nunc primum excusa. Na eengoede inleiding over het bronnenonderzoek is het eigenlijke werkmeer een compilatie uit kleinere werkjes dan een eigen doordachtgeheel152. Hij heeft dit werk met inzet van zijn laatste krachtenvoltooid in 1541. Hij voelt zich te zwak, zegt hij, om zich nog mettheologie bezig te houden. Zijn werk verscheen in 1542, waarschijnlijk na zijn dood, daar hij reeds op 10 januari stierf aan depest die te Marburg een massa slachtoffers eiste153.Een eindoordeel geven over Gerardus is moeilijk, omdat hij,naargelang de auteurs protestant of katholiek zijn zo verschillend148 Prinsen, Collectanea, p. X, tekst van de brief in noot 1.149 Prinsen, G.G., p. 120-122 ; Hendriks, a.c, p. 192.150 Prinsen, G.G., p. 122-125.151 Ibidem, p. 132-133 ; Prinsen, Collectanea, p. XX-XXI.152 Prinsen, G.G., p. 127-132; Prinsen, Collectanea, p. XVIII-XXI over zijnplannen voor een zevendelige ,,historia sui temporis".153 Prinsen, G.G., p. 127, 133.


110 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITbeoordeeld wordt154. We kunnen het met alien eens zijn dat hijals humanist niet op de hoogte stond van een Erasmus of ThomasMore, al werden en worden de Satyrae octo hoog gewaardeerd155.Als hij zich als humanist was blijven ontwikkelen, had hij zekernu nog tot de groten behoord waartoe hij in eigen tijd reedsbehoorde. Zijn pedagogisch werkje kan hier als vrucht van hethumanisme verdienstelijk bij worden ondergebracht.Zijn geologisch werkje over Zeeland bereikte een voor die tijdmerkwaardige hoogte. In dit en in zijn historische werken uit deeerste tijd is hij een kritisch en objectief observator, al wordt hijin het Vita Philippi beinvloed door zijn overgang naar het protestantisme.Als professor J. Romein kan schrijven dat Noord-Nederlanderszich in de XVe en XVIe eeuw niet hebben laten inspirerenom het leven van een der vele grote mannen uit die tijd te beschrijven,,met uitzondering van de humanist Geldenhauer Noviomagusdie het leven van Philips van Bourgondie te boek stelde",betekent dit toch dat Gerardus op dit gebied baanbrekend werkverrichtte156. Dit leven evenals zijn Pompa exsequiarum en debeschrijving van de intocht van Philips te Utrecht is boeiende enmooie lectuur, en mede met andere werkjes rijk aan eigentijdseculturele, historische, sociale en godsdienstige gegevens.Al mag hij als een verdediger van de verdraagzaamheid, eender eersten, beschouwd worden, dan blijft dat toch voor hem, alsovergegaan katholiek die voor vrijheid en leven vreest, een ergbegrijpelijke houding, die verdienstelijker geweest zou zijn als hijervoor uitgekomen was in de tijd dat hij nog voor katholiek door-Wat als kruisheer ? We weten dat hij te Deventer en Leuveneen degelijke ondergrond voor het religieuze leven gekregen heeft,terwijl zijn meegaan met het christelijk humanisme zijn intellectuelebekwaamheid en de aanwezigheid van een geestelijk ideaalaantoont. Zijn met het kloosterleven zo moeilijk combineerbaarambt van kapelaan en naderhand hofhumanist van Philips vanBourgondie werd het begin van een dubbelzinnig leven, waar154 Waar Prinsen en Sterk vaak erg positief zijn, is Hendriks meestal negatief.Nu we zelf een ernstige crisis in de Kerk doormaakten en doormaken, zal eenvoorzichtiger oordeel mogelijk en aangewezen zijn.155 Bijlage 2 een van de Satyren en van de brieven aan Cranevelt.156 J. Romein, De Biografie. Een lnleiding, Amsterdam, 1946, p. 68-69.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT illleugen en bedrog het enige alternatief was voor een radicaleterugkeer tot zijn orde. Dat laatste had hij moeten kiezen, alwaren de omstandigheden moeilijk. Maar een bedenkelijk zedelijkleven, samen met de vervreemding van zijn oorspronkelijk milieu,bracht hem tot afval van de Orde en de Kerk die hij jarenlane;had liefgehad. &Over zijn eerlijkheid als protestant durven we niet oordelen. Zijnhuwelijk was, na zijn overgang, een normale zaak. Dat hij durfdepleiten voor de eenheid van het huwelijk, is dan nog een punt inzijn voordeel. Heeft hij, na rusteloze en moeilijke jaren, toch weerzijn gemoeds- en gewetensrust teruggevonden, al was het in eenandere kerk als de onze ? 157 Hij geeft in zijn geschriften de indrukovertuigd te zijn, dat hij het ware Christendom, ontdaan van uiterlijkemisvormingen, eindelijk gevonden had.d. Tijdgenoten van Geldenhouwer te LeuvenZoals we boven reeds zagen kwam in 1498 frater JohannesHeesch naar Leuven, van wie we veronderstellen dat hij er minstenstot 1503 of 1504 gebleven is om een baccalaureaatsgraad in theologiete behalen. In 1499 was daar Bartholomew van Bree bijgekomen,die hoogstens tot 1503 bleef158. Samen met GerardusGeldenhouwer, die in 1502 of 1503 naar Leuven gezonden werd,en met een broeder voor het huishouden, vormden zij de kleinekruisherencommuniteit op de Minderbroedersstraat. Misschien waser nog een oudere priester, die de taak van rector vervulde, al157 Voor een portret van Geldenhouwer, zie Theatrum virorum erudithne claro-2?hT


112 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIThebben we daar geen aanwijzingen voor. De magister-generaalkwam trouwens zelf geregeld naar Leuven159.Dr. A. van de Pasch meent dat in deze jaren ook Henricus Hoefsieger a Kempt'sin Leuven studeerde, kruisheer van het klooster Sint-Agatha160. Hij was ,,SacraeTheologiae Lector" in zijn klooster en werd er tot prior gekozen in 1504 161. Demagister-generaal moet hem wel goed gekend hebben, daar hij hem in 1506 uitkoosom, zoals dat gebruikelijk was, de inleidingspreek te houden op het generaal kapittel.In het handschrift waarin deze preek is overgeschreven, staat achter zijn naam :,,theologum et celeberrimi conventus S. Agathae priorem". In de inschrijvingsregistersvan Leuven wordt hij niet vermeld, wat nog geen bewijs is dat hij er niet geweestzou zijn. De benaming ,,Theologus" of ,,Sacrae Theologiae Lector" verondersteltechter niet per se een graad waaruit men zou kunnen afleiden dat hij universitairestudies maakte. Dat hij een talentvol man was, algemeen geacht in de orde, blijktuit zijn 36-jarig prioraat te Sint-Agatha, zijn uitverkiezing voor het ,,sermo capitularis"en de hoge functies van definitor en visitator die hij vanaf 1519 en 1521meermalen vervulde. In 1538 werd hij vicarius en provinciaal van de in Holland,Zeeland en ,,supra Mosam" gelegen kloosters. Zo hij te Leuven studeerde, kan menzijn verblijf daar het best plaatsen tussen de jaren 1498 en 1502 of 1503. Hijoverleed op een van zijn visitatiereizen in het klooster van 's Hertogenbosch op13 September 1540 162.Een naam die we wel in de inschrijvingsregisters terugvinden isdie van pater Jacobus Ordinis Cruciferorum. Hij is echter geenstudent maar legt op 9 maart 1503 de eed af inplaats van eenminderjarige jongen van Hoei, Wilhelmus Johannes Nagel, diezich in de artesfaculteit laat inschrijven. In het Leuvense stadsarchiefbevindt zich een minuut van een akte, waarin Dominus Jacobus de Duisborch, prior van Namen, een regeling treft over enkelekleine sommen die moeten uitbetaald worden aan de Sint-Jacobsende Sint-Pieterskerk. Hij is dezelfde persoon die, eveneens in1503, ,Jacop van tsHertogenbossche" genoemd wordt. Zoals laternog duidelijker blijken zal, hadden de prioren van Namen eenbijzondere zorg voor het Leuvense college ; het was immers eersten vooral aan de kloosters van Namen en Goes vermaakt, al stondenzij het later aan de orde af. Jacobus wordt in 1508 als priorvan Namen op het generaal kapittel onder de overledenen genoemd163. Dit feit doet vermoeden dat Wilhelmus Nagel een159 Zie boven p. 56.160 A. van de Pasch, Een ,,Sermo capitularis" van Prior Henricus Hoefsleger, inClairlieu, XXXIV, 1976, p. 65-91 ; voor zijn hypothese p. 66-67 en 71.161 Annales, II, 126.162 van de Pasch, a.c. waarin alle bekende levensbijzonderheden en het ,,sermo"in Nederlands en Latijn.!63 Schillings, Matricule, III, p. 252, n. 47 : ,,pro eo juravit Dominus religiosuspater Jacobus ord. Cruciferorum". Over pater Jacob als prior van Namen, Monasti-


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 113commensalis was van de kruisheren, een student die er woonde ende maaltijden gebruikte, wat herhaaldelijk voorkwam.Begin mei 1503 kwam een kruisheer van Sneek naar Leuven enliet er zich op 13 mei inschrijven voor de theologische faculteit:Prater Henrkus Linghen, presbyter ordinis fratrum Cruciferorumin theologia164. Maar reeds datzelfde schooljaar stierf deze jongepriester. Het generaal kapittel van mei 1504 vermeldt hem onderde overledenen165.Op 30 augustus wordt een derde kruisheer ingeschreven, eveneensaan de theologische faculteit, Dominus Jacobus de Broechove,religiosus ordinis Cruciferorum. Kwam hij van het dorpje Broekhoven,kort bij Valkenswaard, dan was hij waarschijnlijk conventualisvan het klooster Sint-Agatha. Zijn naam vinden we verdernergens terug166. In 1517 wordt een Jacobus Sancte Agathe" ophet generaal kapittel onder de overledenen vernoemd. Dit hoeftechter niet noodzakelijk de oud-student van Leuven te zijn167.Tussen 1503 en 1509 vinden we geen inschrijvingen van kruisheren meer in de matricule. Gezien de lange duur van de studieshoeft dit geen bezwaar te zijn tegen de conditie van het testamentvan Philippus Dehont dat het aantal van drie studenten moestworden bewaard. Onze gegevens zullen daarbij zeker onvolledigzijn. Maar in 1509 wordt een nieuwe student aan het kleine groepjetoegevoegd, die op 23 maart wordt ingeschreven als Frater BaltasarDonye ordinis Cruciferorum in Huyo. De faculteit staat er niet bijmaar zal wel de theologische geweest zijn. Dit is de enige keerdat we zijn naam Donye vinden. We mogen deze Baltasar Donyecon, I, 151 ; als definitor in 1505 en 1507, Definilies, p. 234 (noot 5 • Jac deDuysburg Buscoducensis) en 239 ; als overleden, p. 244. Voor de akten van hetLeuvense stadsarchief, E. de Maesschalck, Kollegesticbtingen aan de Universiteitte Leuven (1423-1530). Pogingen tot oplossing van armoede- en tuchtproblemen,Leuven 1977, p. 7, noot 3; stadsarchief 7785, fol. 353 r°-353 v°. We dankendr. h de Maesschalck voor zijn aanwijzingen van meerdere archivalia over hetkruisherencollege in het stadsarchief te Leuven en het aartsbisschoppelijk archiefte Mechelen, eyenals voor zijn toelating tot het overnemen van het kaartje over destudentenbevolking in 1526 (in meerdere van zijn artikelen over de LeuvenseTr adranen,S^uitW * ^ ~ ^ ^ d ^ d164 Matricule, III, p. 254, n. 51.165 Definhjes, p. 233, al blijft het mogelijk, niet waarschijnlijk, dat ditnaamgenoot is.166 Matricule, III, p. 260, n. 172>67 Definities, p. 265.


114 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITwel vereenzelvigen met Baltasar Huyensis, zoals A. van de Paschhet in zijn Definities doet. Over de datum van intrede in hetklooster kunnen we geen gegronde veronderstelling maken uit deenkele data die we kennen. Bij gelegenheid van het generaalkapittel van 1493 werd Baltasar teruggeroepen naar het kloostervan Hoei. Normaal kan men er dan van uitgaan dat hij minstenseen jaar (vaak werd er dat bij de benoeming bijgeschreven) endan wellicht voor kloosterhervorming in een ander convent heeftdoorgebracht. Was dit het klooster van Donington in Engeland ?Omdat bij deze terugroeping staat dat Baltasar binnen zes wekenna ontvangst van het bericht naar Hoei moet terugkeren en omdathij twee jaar later voor Londen benoemd wordt, kan men veronderstellendat het bericht naar een verder afgelegen klooster, incasu in Engeland, moest worden overgebracht en dat Baltasar dannog een tijdje nodig had om in Hoei te kunnen komen.Zeker is dat hij in 1495 naar Londen werd overgeplaatst, enwel ,,als conventualis" tot een herroeping door de magister generaal zou volgen. Samen met hem kregen een kruisheer vanMaastricht, van Namen en van Sint-Agatha dezelfde benoeming,terwijl een broeder-donaat van Hoorn mee zou gaan als kok. Hetgaat hier blijkbaar niet zozeer om een aanvulling van personeelals om een derde hervormingspoging van de Engelse kloosters168.De vijf kruisheren worden krachtens de gelofte van gehoorzaamheiden tot vergeving van al hun zonden daarheen gestuurd. Ditlaatste lijkt wel een aanmoediging om de benoeming zonder mopperente aanvaarden. Daags voor Pinksteren moeten ze samenkomente Goes waar ze van al het nodige voor hun vertrek zullen wordenvoorzien.Misschien is Baltasar wel in Londen gebleven tot zijn benoemingvoor Leuven in 1509. Gezien hij al wat ouder was dan de normale168 Matricule, III, p. 369, n. 6 ; Dejinities, voor de terugkeer naar Hoei p. 193,voor de benoeming voor Londen p. 200. In de index geeft van de Pasch Baltasaraan met de drie verwijzingen (voor zijn dood p. 269). Bij Hoei vermeldt hijBaltasar Huyensis als conventualis, wat hij ook doet bij Donington. Waarom ? Hijhad hem terecht ook nog bij Londen kunnen plaatsen waar hij als conventualisbenoemd werd, wat op de generale kapittels niet zo vaak voorkomt. Voor zijnverblijf in Donington hebben we geen enkele aanwij zing in de literatuur over deEngelse kloosters. Had van de Pasch er wel een, dan heeft hij die jammer genoegniet vermeld.Voor de hervorming in Engeland, zie Dr. P. van den Bosch, Studien over deobservantie der Kruisheren in de vijftiende eeuw, Diest, 1968, eveneens als jaargangvan Clairlieu, XXVI, 1968, p. 100.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 115theologiestudent, kan het zijn dat hij er de taak van regens ofrector vervuld heeft. Zijn eerste jaar heeft hij er de humanistGerardus Geldenhouwer nog gekend en de volgende jaren de tweeveelbelovende jonge confraters Gerardus de Montroyal en RudolphusPaludanus meegemaakt. Ging hij daarna terug naar Londenvoor de opleiding van de jonge kruisheren ? Dat zou immers eender meest werkzame middelen tot blijvende hervorming geweestzijn. We zullen zien dat in 1517 twee Londense kruisheren naarLeuven komen, naar de naam te oordelen van Engelse nationaliteit,zodat de veronderstelling gewettigd lijkt dat Baltasar hen nog eentijd in hun studies te Londen begeleid heeft. Lang heeft hij vanzijn te Leuven opgedane kennis en ervaring niet kunnen genieten,daar hij reeds in 1519 op het generaal kapittel onder de overledenengenoemd wordt169.Meer weten we over een kruisheer van Namen die zich op 9 juli1510 liet inschrijven : Frater Gerardus de Monte Regio, Namurcensis.De faculteit wordt ook hier niet genoemd, zodat we veronderstellendat hij theologie kwam studeren 17°. We vinden hemlater in een register van het klooster van Dinant terug als priorvan dat klooster en ,,Baccalaureus S. Theologiae", zodat hij minstenseen jaar of zes te Leuven gebleven is 17\ Spoedig na zijnterugkeer naar zijn klooster te Namen werd hij in Dinant priorgekozen en bleef dit volgens Berliere vier jaar, nl. van 1516 tot1520 m. Zijn naam wordt op verschillende manieren geschreven:Gerardus de Monte Regio, Gerard de Montroyal, de Montreal ofMoreal. Reeds in 1518 en 1519 werd hij op het generaal kapittelaangesteld tot visitator van de Franse kloosters. Terwijl hij dievisitatie, zoals gebruikelijk was, in 1518 samen hield met deprovinciaal van de Franse kloosters en de prior van Namen, werdhij in 1519 blijkbaar met speciale volmachten bekleed. Hij werdnl. op verzoek en aandringen van de Franse kloosters zelf voor169 Zie Van de Pasch, Definities, p. 269.170 Schillings, Matricule, III, p. 393, n. 93.171 Registre contenant le double des dacumens et contracts ecrits tant sur parcheminque papiers reposans dans les Archives de Messieurs les Croisiers de Dinant,le tout en forme authentique avec les tables historiques de tout leur contenu. FaitVan 1741. Dit kostbare register kwam waarschijnlijk door bemiddeling van kruisheerS. Drost in het kloosterarchief van Maaseik terecht. Voor de aangehaalde plaatsenreg' Ij/oL ?2 r° en 84 v° waar Gerardus ,,baccalaureus S. Theologiae" of ,,bachelieren Theologie" genoemd wordt.172 Berliere, Monasticon beige, I, p. 149-150 lijst der prioren van Dinant.


116 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITdie gelegenheid als provinciaal aangesteld 173. Dat dit alleen voorde tijd van de visitatie was, blijkt wel uit het feit dat hij priorvan Dinant bleef. Hij zal bij die visitatie speciale bevoegdhedengekregen hebben, zodat hij werkelijk als provinciaal kon optredenwat het recht tot afzetten en benoemen van confraters voorandere Franse huizen meebracht. Naast zijn priorale taak brachtdit noodzakelijke reizen en afwezigheden uit eigen klooster metzich mee, daar er in Frankrijk een twaalftal kruisherenkloosterswaren, over heel het land verspreid.Gerardus de Montroyal moet echter langer dan vier jaar priorvan Dinant geweest zijn. Op de generate kapittels van 1520, 1522en 1524 wordt hij immers als prior van Dinant tot definitor vande orde gekozen, zodat dit prioraat zeker tot 1524 geduurd heeft.Voor het jaar 1522 wordt dit nog eens extra bevestigd door eendocument over de rechten en verplichtingen van de biechtvaderen directeur van het Agnetenklooster te Peer. Hieruit blijkt ookdat Gerard de Montroyal een van de vertrouwenslieden van magistergeneraal Laurentius van Gladbach was. De zusters van de derdeorde van Sint-Franciscus te Peer stonden onder de leiding van eenkruisheer. Bij een onenigheid tussen rector en convent deden dezusters een beroep op de generaal van de kruisheren. Tegenkerstmis 1522 reisde deze zelf, samen met de prior van Luik ende prior van Dinant, Gerardus - tevens definitor - naar Peer enloste door een uitgebreid contract tussen zusters en rector deproblemen op 174.Prior van Namen geworden, werd Gerardus op het generaalkapittel van 1527 opnieuw tot definitor gekozen, en blijft blijkbaarjarenlang de vertrouwensman van de kloosters ; want telkens, bijnazo vaak als het kan, zal hij die taak van raadgever van de magistergeneraal vervullen. We vinden hem nog elf maal als definitorterug, in 1529, 1531, 1533, 1535, 1537, 1539, 1541, 1543, 1545,1548 en 1550 175. Nog twee maal werd hij als visitator over eengedeelte der orde aangesteld, in 1531 over nederlandssprekende,in 1539 over franssprekende kloosters, waarvan dan Dinant, Lan-173 Definities, p. 268, 270.174 Ibidem, bij de aangegeven jaren ; J. Meers, Les Droits et les Obligations duConfesseur et Directeur au Convent Sainte Agnes dans la ville de Peer en 1512, inLancien Pays de Looz, XI, 1907, p. 31-32.175 Ibidem, bij de aangegeven jaren.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 117noy en Doornik apart worden genoemd176. Misschien heeft hij nogvaker als visitator moeten optreden, daar nogal dikwijls de magistergeneraal zich een gedeelte van de orde tot visitatie voorbehield,,,per se vel per alium" te houden. Soms staat er ook dat hij, naastenkele in het kapittelrelict genoemde visitatoren, zelf de anderenzal aanstellen.Gerardus heeft blijkbaar, na zijn Leuvense studententijd, als eenondernemend, geleerd en wijs man de orde gediend, waarschijnlijkook als professor van theologie, maar zeker als prior,acht jaar te Dinant en dertig jaar te Namen, en als definitor envisitator. Ook in 1538, bij moeilijkheden te Hoei over de generaalskeuze,heeft hij een voorname rol gespeeld177. Al ontbreekt zowelover het klooster van Dinant als over dat van Namen een fatsoenlijkemonografie, toch menen we dat deze kloosters onder zijnprioraat een bloeitijd doormaakten op tijdelijk en geestelijk gebied,die sterk afsteekt bij de deplorabele toestand van het Naamseklooster in latere tijden, toen het in de orde een afschrikwekkendvoorbeeld was.Op het generaal kapittel van 1554 wordt Gerardus in de lijstvan de overledenen herdacht178.Een andere kruisheer, die in dezelfde tijd als Gerard de Montroyalte Leuven moet gestudeerd hebben, is Rudolphus Paludanus(Rodolff, Roelof(f), Rolof(f) van den Broek (Broeck, Broick,Broyck). Hij werd geboren te Grave, was ingetreden in het kloostervan Sint-Agatha (N.Brab. Ned.) en wordt herhaaldelijk ,,baccalaureusformatus Sacrae Theologiae" genoemd, zodat hij de derdebaccalaureaatsgraad behaald had. Als conventualis van Sint-Agathaligt het voor de hand dat hij voor die studie naar Leuven gestuurdwerd, al is hij onder de enkele ,,Paludani" in het Leuvense inschrijvingsregisterniet te vinden 179. Hij zal voor het behalen vande graad van baccalaureus formatus wel ongeveer acht jaar teLeuven gebleven zijn, dus rond 1510 tot 1518. Het is een normaleveronderstelling dat hij daarna terugkeerde naar het klooster vanSint-Agatha, een van de grote kloosters van de orde, en daar176 Ibidem, bij de aangegeven jaren.177 Zie verder.178 Definities, p. 357.179 Annales, I, 2, p. 23 ; II, p. 127, 139-140. Ook in de matrikels van Keulenkomt hij niet voor.


118 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITprofessor in theologie werd. Te Sint-Agatha was Henricus Hoefsleger180reeds vanaf 1504 prior en bleef dit tot 1540. ZijnMemoriale begint Rudolphus met de dood van zijn voorganger tegedenken en zijn eigen priorkeuze op bet feest van Kruisverheffing,14 September 1540 te vermelden181. Eenmaal prior, zal zijninvloed niet tot zijn eigen klooster beperkt blijven, maar zich alspoedig tot heel de orde uitstrekken. Want vanaf 1541 wordt hijop de generale kapittels herhaaldelijk tot definitor gekozen entot visitator aangesteld, zodat hij de orde, wat betreft de Nederlandse,Westfaalse en Rijnlandse kloosters goed leerde kennen.Met zijn herhaaldelijke reizen naar Hoei en zijn bezoeken aan dekloosters waarvoor hij als visitator was aangesteld, kon er vangeregeld lesgeven en studeren niets meer komen.In 1541 werd hij definitor en tevens visitator voor de kloosters in Brabant,Holland en Zeeland ; in 1544 definitor en visitator in Holland en Friesland ; in1545 visitator voor het klooster in Den Bosch en de kloosters in Holland enFriesland ; in 1546 definitor; in 1547 visitator voor Den Bosch, de kloosters inHolland, Friesland, Westfalen en vijf kloosters in het Rijnland ; in 1548 werd hij,samen met Gerard de Montroyal definitor gekozen en als visitator aangesteld voorde huizen in Den Bosch en in Holland ; in 1550, weer samen met de Montroyal definitor; in 1551 visitator in Den Bosch, Zeeland en Holland ; in 1552 definitor; in1553 visitator in Brabant, Holland, Friesland en Westfalen ; in 1554 definitor envisitator voor de kloosters van Den Bosch, Asperen en Woudrichem ; in 1555visitator in de kloosters van Den Bosch, Asperen, Woudrichem, Emmerich enMarienfrede; in 1556 definitor; in 1557 visitator in Den Bosch, Woudrichem,Asperen en Emmerich. Het is dan nog mogelijk dat hij, zoals we boven bij deMontroyal schreven, ook andere jaren en/of met nog andere kloosters belast werd.Uit deze wat eentonige opsomming blijkt duidelijk dat Rudolphus een gezagvolle personaliteit in de orde was, die bij de magistergeneraal en bij de prioren en afgevaardigden op de kapittels grootaanzien genoot182.Zijn naam komt natuurlijk voor in talrijke acten van zijn eigenklooster, reeds voordat hij prior werd en vooral gedurende zijnprioraat, meestal eigendomsacten uit het archief van Sint-Agatha183. Toen prior Johannes Proenen te Maastricht een nieuwe180 Zie boven p. 112.181 Zie p. 119.182 Voor zijn ambt van definitor en visitator, Dejinities, bij de aangehaalde jaren.183 H Douma, Inventaris van het archief van het Kruisherenklooster Sint-Agatha,drie delen, ook verschenen in Clairlieu, XXVIII-XXIX, 1970-1971 ; de index is vanH. Douma en G. van Hoorn ; zie p. 403 en de daar aangegeven plaatsen. Denrs. 843-915 in de Regestenlijst zijn van onder het prioraat van Rudolphus. Vooreen van de acten, zie Clairlieu, VIII, 1950, p. 96 over de ruil van archivalia vanSt.-Agatha uit de abdij van Westmalle tegen een codex van de abdij van Aulne die


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 119definitieve vleugel van zijn klooster gebouwd had, wilde hij in hetkloosterpand graag gebrandschilderde ramen laten plaatsen, maarkon die blijkbaar zelf niet betalen. Op het generaal kapittel van1539 deed hij een beroep om steun van andere kloosters. Onderde dertien prioren die aan die oproep gehoor gaven, vinden we ookde naam van de prior van Sint-Agatha Rudolf van den Broek.Maar ook voordat hij prior en definitor werd, moet hij veelvertrouwen in de orde genoten hebben. Want nauwelijks prior endefinitor van het generaal kapittel van 1541, werd hij met eendelikate zending belast. Het kloostertje van Nieuwerve verkeerdein grote moeilijkheden. Prior Cornelis van Daelen van Goes hadeen staat van goederen ervan opgemaakt. De eerste dag van hetgeneraal kapittel 1541, op 18 mei, schreef de magister generaaleen brief hierover aan de Grote Raad te Mechelen. De religieuzenvan het klooster Nieuwerve waren alien vertrokken, zo schreef hij,en het klooster stond ,,desolaat ende sonder dijenst". Zo nu en dankwam een kruisheer om de renten en pachten in ontvangst tenemen. Hij verkocht zelfs de ornamenten van de kerk. Ook dejaargetijden en de ,,sacramentsmissen, alle weeke te doene" werdenniet gehouden. De generaal verwacht blijkbaar heil van de GroteRaad en stuurt er als zijn vertrouwensman op 21 mei naar toe,Rodolphus Paludanus, prior van Sint-Agatha, baccalaureus intheologie184.Meer bekend is hij door een geschriftje dat hij ons naliet, Memorialeshe rerum memorabilium Annotatio Conventus SanctaeAgathae1*5. Prior Rudolphus schreef dit Memoriale vanaf 1547,omdat de generale kapittels van 1545 tot 1547 hadden voorgeschrevendat elk klooster een boek moest hebben waarin de besluitenvan de conventskapittels zouden worden opgetekend. Zozou er naderhand door vergeetachtigheid geen onenigheid ontstaanover de beslissingen die de confraters samen genomen hadden.Ook legaten, giften en op andere manier verkregen goederen,evenals vervreemde of belaste goederen die van belang warenberustte bij W. Sangers te Maaseik; een van de acten is een erfscheiding vangoederen onder prior ,,Roloff van den Broick" 1542.184 Voor Maastricht zie H. van Hasselt, a.c, p. 22 ; voor Nieuwerve APHOSC,32, fol. 13.185 Dit Memoriale gaat van 1540 tot 1636 en werd uitgegeven door G. vanHoorn in de reeks Cruciferana, Amersfoort, 1962, nr. 21, 28 biz. waarvan p. 5-17van R. Paludanus zijn en moeten aangevuld worden met Annales, III, p. 55-56.


120 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITmoesten hierin worden neergeschreven.,,Geen overtollige maar alleen de noodzakelijke besluiten moeten worden opgetekend", schrijft Rudolphus erbij, en daar houdt hij zich aan. Hij begint met hetbegin van zijn prioraat, zijn priorkeuze als opvolger van Hoefslegers, waarbij hijvermeldt dat hij van Grave afkomstig is. Meestal gaan deze aantekeningen overfinanciele kwesties, jaarlijkse renten, het verkopen of terugkopen van feodalerechten, het aankopen of verkrijgen van land of bosgrond enz. Nu en dan staaner interessante bijzonderheden in, bv. over iemand die zijn begraafplaats kiest inhet koor van de kerk en de daarvoor verkregen gelden ; het houden van gestichtejaargetijden met de bepaling van de stichter om aan de confraters een portie wijnte geven ; erfenisregelingen met de families van kruisheren van Sint-Agatha ; eenmooi oud spreekwoord, uit de volksmond opgetekend bij verplichtingen waar blijkbaarmeer nadeel dan voordeel mee gemoeid is : ,,Hier es gebodt mer geen ghenot.Mer in thijns gueden gebot ende ghenot". Op 24 maart 1550 wordt vermeld dataan frater Petrus de Mercksel werd toegestaan dat hij in het klooster van Woudrichemgeincorporeerd werd, wat in die tijd eerder uitzonderlijk was en waarvan we in degenerale kapittels, naast nogal veel voorkomende verplaatsingen, slechts nu en daneen voorbeeld vinden. Ook wordt er een gift vermeld van 200 daalders tegen eenjaarlijkse rente van acht daalders, waarvan een gedeelte werd gebruikt om hetuitgebrande huis van de ,,ancillae nostrae" weer op te bouwen ; blijkbaar hebbener eeuwenlang enkele ,,ancillae" in het poorthuis gewoond, zoals dit ook nu noghet geval is.Pas in September 1551 vinden we in het Memoriale de professie van een clericusopgetekend, in oktober en november gevolgd door die van een frater en een broeder.Zou Sint-Agatha vanaf 1547 tot 1551 geen professies gehad hebben ? De jaren1551 tot 1553 maken dit dan weer goed, omdat er op die korte tijd zes zijn, watgezien de stabilitas loci zeker voor jaren voldoende was.Blijkbaar heeft prior Rudolphus een tijdperk van vrede en bloeigekend. Een keer, in juni 1554, tekent hij op dat het klooster groteschade heeft geleden, voor honderden guldens, door een troepmuitende soldaten die meer dan tien dagen in het kloosterbleven186.Dit Memoriale blijft voor de geschiedenis van het klooster Sint-Agatha interessant, niet alleen voor de financiele toestand, maarook voor de kennis van meerdere kruisherennamen en voor deplaats- en persoonsnamenkunde van de streek. Tegenover de zesprofessies van 1540-1557 staan er twaalf sterfgevallen, nogal verdeeldover deze jaren, zodat er van besmettelijke ziekten in dietijd geen sprake is187. Het klooster telde in 1571, dus slechtsveertien jaar later, veertig conventuales, terwijl er vier kloostersvanuit Sint-Agatha werden gesticht188.186 L.c, p. 8, 11, 12, 13, 14 en 16.187 Anniversarium, Archief S. Ag. H. 31.188 L. Emond, Het klooster Sint Agatha in den Lande van Cuyk 1371-1921, inKruistriomj, I, 1920, p. 46-47.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 121Een tweede geschriftje dat door Hermans aan prior Rudolphuswerd toegeschreven, een juridisch tractaatje over de ,,bona feudalia,censualia et liberorum" van het klooster, is niet van zijn hand 189.Zo heeft Rudolphus Paludanus als theologieprofessor, als prior,definitor en visitator een jarenlange invloed in de orde kunnenuitoefenen.Op 2 december 1557 overleed hij te Sint-Agatha en werd in hetschip van de kloosterkerk begraven. Op zijn grafsteen stonden dewoorden : ,,An. 1557 obiit Venerabilis P. P. Rodolphus PaludanusPrior hujus conventus", terwijl in de dodenlijst van de prioren vanhet klooster vermeld werd : ,,Rudolphus Paludanus S. TheologiaeBaccalaureus in pace vivens raptus est ne videret mala gentis suae,2 Decembris 1557, in medio ecclesiae sub amplo lapide sepultus".De woorden ,,opdat hij de kwalen (moeilijkheden) van zijn volkniet zou zien" zullen zeker duiden op de tachtigjarige oorlog diezoveel onrust en vernieling voor volk en kloosters meebracht. Inhet necrologium van het convent wordt nog eens aan zijn titel,,,baccalaureus formatus" herinnerd190.Eeuwenlang bleef zijn graf ongeschonden in de kerk bewaard,al sleten de letters van zijn grafschrift stilaan af door de velekerkgangers en bezoekers van het klooster. Maar op 9 mei 1944brak er brand uit in de kloosterkerk. Toen de wederopbouw vande kerk begon, werden de grafzerken uit de kerk weggenomen omze later in de gangen van het kloosterpand te plaatsen. Ze blekendoor de hevige verhitting en de plotselinge afkoeling door de blussingswerkenerg te hebben geleden, terwijl ze ook inwendig door dehoge ouderdom versleten waren. Sommige waren in vier stukken,andere in meer dan vijftig stukken gebroken. Ze waren ontzettendzwaar (sommige 4000 kg) en zo groot dat men de deuropening vande kerk moest uitbreken om ze buiten de kerk te krijgen 191. Degrafsteen van prior Rudolphus is daarbij verloren gegaan 192.e. De jaren 1510-1517Na Gerardus de Montroyal en Rudolphus Paludanus troffenwe vanaf 1510 tot 1517 in de inschrijvingsregisters geen nieuwe"9 Annales, I, 2, p. 23. We danken E.H. Th. van den Elsen die ons schreef,qn r-W5 JCrnaar auteur en naar inhoud door Hermans foutief werd weergegeven190 Indent, I, , 2, 23 en II, p. 127, 136-143.Zl Bd wd de klkk kloosterkerk van S. AhAgatha, in Clairlieu, III, 1945, p. 58-60Mededelmg van E.H. Th. van den Elsen van St.-Agatha.


122 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITkruisheren-studenten aan. Zijn er geweest ? Op 1 oktober 1520,feest van Sint-Remigius, begonnen tien theologiestudenten met hetgeven van lessen in de Sententies, twaalf met het geven van lessenin de H. Schrift, waaronder een carmeliet en twee kruisheren193.Deze laatsten werden dus baccalaurei biblici. Om deze eerste graadvan het baccalaureaat te verkrijgen waren in de XVe en beginXVIe eeuw ongeveer zes jaar studie nodig. Kruisheren die inoktober 1520 biblici werden, moeten dan vanaf begin 1514 teLeuven geweest zijn. Pas in 1530 werd het eerste baccalaureaat opvier en een half, in 1600 op drie jaar gebracht194.Juist uit deze jaren zijn enkele namen bekend uit de Leuvensestadsregisters, waarin de jaarlijkse betaling van drie imperiaalguldensdoor de kruisheren aan de stad genoteerd zijn. In de jaren1513 tot 1517 wordt meermalen Balthazar van Vilvoorde (Filvoirden)genoemd. Het kan natuurlijk een toeval zijn dat juist indezelfde tijd twee kruisheren met de zeldzaam voorkomende naamBalthazar te Leuven studeerden. Balthazar Donye Huyensis enBalthazar van Vilvoorde. Mogelijk zijn het twee namen voor dezelfdepersoon.In een minuut van 15 oktober 1516 wordt samen met Balthazarvan Vilvoorde ook Jacobus de Bruyne van Mechelen genoemd, dieuitdrukkelijk als regens collegii fratrum sancte crucis wordt aangeduid.Van beide kruisheren kennen we geen nadere bijzonderheden194a.Samen kwamen ongeveer half mei 1517 twee Engelse kruisherennaar Leuven, samen lieten ze zich ook inschrijven op 19 mei, himtwee namen op dezelfde bladzijde van het inschrijvingsregisterachter elkaar. De eerste was Frater Wilhelmus Crocynus, presbyter,religiosus in ordine Cruciferorum professus Londoniensis diocesis195.Uit de wijdingsprotocollen van de Londense bisschoppenblijkt dat hij op 24 September 1513 subdiaken werd gewijd, op193 H. de Jongh, o.c, p. 46 waar hij de Extraits des acta Facultatis TheologiaeLovaniensis 1515-1534 geeft volgens een handschrift uit de bibliotheek van hetSeminarie te Gent.194 Aubert, o.c, p. 115-122 ; 550 Jaar Univ. Leuven, p. 327 ; Van Eijl, a.c,p. 71 vv.194a jn Je Definities van de generale kapittels noch in de Annales komen denamen van Balthazar en Jacobus de Bruyne voor. Zie Stadsarchief Leuven 8176fol. 138 vn en meerdere rekeningen, aangegeven bij De Maesschalck, o.c, noot 3op p. 7-8.195 Matricule, III, p. 558, n. 52.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 12317 december diaken en op 10 maart 1514 priester196. Normaal zouhij dan in 1514 vijfentwintig jaar oud geweest 2ijn, de vereisteleeftijd voor de priesterwijding197. Maar in de jaren voor 1488had de pest 20 hevig gewoed en hadden de kloosters zo'n groteverliezen geleden, dat de kruisheren te Rome het privilege vroegenom de studenten reeds op tweeentwintigjarige leeftijd tot priesterte mogen wijden. Innocentius VIII gaf hun dit voorrecht, dat zezeker ook in het eerste kwartaal van de XVIe eeuw, en waarschijnlijklanger, nog gebruikt hebben. Wilhelmus Crocynus was danvijfentwintig toen hij naar Leuven kwam198. Na zijn Leuvensestudies, juist in de woelige protestantse tijd, keerde hij, als hij degraad van baccalaureus formatus op de normale tijd haalde, einde1525 naar Londen terug voor de opleiding van zijn jongere confraters.Toen de oude frater Sibertus van Nijmegen, conventualisvan Sint-Agatha en prior van het Londense klooster, tevens vicariusvan de magister generaal in Engeland, aftrad, werd Wilhelmuszijn opvolger in beide ambten. Wanneer ? Prior Sibertus werd ophet generaal kapittel van 1527, van 19 tot 21 mei te Hoei gehouden,onder de overledenen genoemd als ,,quondam prior Londoniensiset provincialis Anglie" en tevens als jubilarius. In de kapittelreliktenwerd meestal in de lijst van de overledenen een zekererangorde gevolgd : prioren, subprioren, procuratoren. In 1527 volgdenachter de namen van twee prioren en drie subprioren tweegewezen prioren, Sibertus van Londen en Johannes Misse vanHohenbusch en Schiedam 199. Wilhelmus Crocynus werd dus voor1527 prior van het Londense klooster en vicarius van de magistergeneraal voor de Engelse kloosters. Elk jaar opnieuw werd hij,evenals zijn voorganger, aangeduid als visitator, een taak die sinds1518 telkens weer aan de Londense prior werd toevertrouwd. Ookop het kapittel van 1529 was dit nog het geval. Tussen eindeapril 1529 en begin mei 1530 stierf Wilhelmus als prior vanLonden en werd de ,,venerabilis pater frater Wilhelmus*' onder deerg lange lijst van achtenzestig overleden confraters herdacht200.196 Mededeling van dr. H. van Rooijen uit de wijdingsprotocollen, van de bissohoppenvan Londen, waarvoor hartelijk dank.197 Cap. 3, de aetare, qualitae et ordine praeficiendorum, I, 6 in Clementinis.198 A. Ramaekers, De Privileges van de Kruisherenorde vanaf haar ontstaan tataan het Concilie van Trente, in Clairlieu, I, 1943, p. 43.199 Dejinities, p. 288.200 ibidem, p. 296.


124 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITTegelijk met hem stierven dat jaar frater Egidius de Endovia, zijnsubprior, en de fraters Jacobus en Johannes van hetzelfde klooster,terwijl het volgende jaar weer twee Londense kruisheren onder deoverledenen werden genoemd. Dit is trouwens niet 20 ongewoon.Datzelfde jaar stonden er vijf kruisheren van het klooster van Luikbij de overledenen opgetekend201. Als de ,,2warte dood" in eenplaats uitbrak, waren er altijd veel kloosterlingen onder de slachtoffers,omdat zij zich met de verzorging van de zieken bezighielden. Voor het klooster van Londen was dat jaar in ieder gevaleenrampjaar.Dat Wilhelmus Crocynus om zijn bekwaamheden werd uitgekozentot visitator en vicarius van de generaal, en dat dit ambt nietper se met dat van prior van Londen verbonden was, blijkt uit dekapittelrelikten van de volgende jaren. In 1530 werden de priorvan Goes en die van Nieuwerve als visitatoren van de Engelsekloosters aangeduid; in 1531 die van Nieuwerve en Donington ;in 1532 Henricus White (Hueth), prior van Donington, tevens,,provincialis" samen met de prior van Colchester. De daaropvolgende jaren hield de generaal zelf, per se vel per alium, devisitatie van de Engelse kloosters, tot deze in 1538 doorHendrik VIII werden opgeheven.De metgezel van Crocynus was Frater Wilhelmus Chaterlan,presbyter religtosus ordinis Cruciferorum, Londoniensis dyocesis19 man 1517. Ook Chaterlan komt in de wijdingsprotocollen vande Londense bisschoppen voor, doch slechts een maal, bij zijnpriesterwijding. Was dat op 19 maart 1519, zoals H. van Rooijenhet optekende ? Het is moeilijk aan te nemen, omdat Chaterlanzich als priester te Leuven laat inschrijven. We weten niet ofWilhelmus Chaterlan nog de kans gekregen heeft naar zijn vaderlandterug te keren. Reeds op het generaal kapittel van 1522 wordthij onder de overledenen herdacht als ,,frater Wilhelmus Setternenbacularius theologie Londoniensis" 202.201 Ibidem, p. 296-297 ; zie verder bij de vermelde jaren.202 Matricule, III, p. 558, n. 53. Schillings spelt de naam Chaterlai, terwijlmen in de oorspronkelijke inschrijvingen, Alg. Rijksarchief Brussel, Univ. Leuven,23, fol. 233 v° eerder Chaterlan zou lezen, wat dan weer beter met de spelling vande naam op het gen. kap. van 1522 overeenkomt. Het grote verschil in schrijfwijzevan de namen in de kapittelrelikten is uit te leggen, doordat het relikt waarschijnlijk(zeker) aan de aanwezigen gedicteerd werd en de namen op het gehoor werdenopgeschreven.


BIJLAGE 1Rijksarchief NAMEN. Bonds Kruisheren. Bundel 4. Testament van PbilippusDEHONT, 1491, 15 december. Afscbrift.In nomine Domini. Amen.Per hoc praesens publicum instrumentum cunctis pateat evidenter et sit notumquod anno a Nativitate Domini millesimo quadringentesimo nonagesimo primoindictione nova mensis decembris die decima quinta circa quintam horam postmeridiem pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri Domini innocentiidivina providentia hujus nominis papae octavi anno suo octavo, in mei notariipublici testiumque infra scriptorum ad haec vocatorum et rogatorum praesentiapersonaliter constitutus honestus et discretus vir philippus dehont filius Nicolaidehont de Walgaria in Zelandia de Villadio dicto Westersuborck opidanus opidiLovaniensis Quamquam corpore debilis et infirmus in lecto aegritudinis decumbens,sensuum tamen suorum tarn internorum quam externorum prout prima facie approbatper omnia bene compos et validus existens, considerans et perpendens quod in hacvita fragili nihil certius morte et nihil incertius ejus hora existit, volens ob haecanimae suae providere saluti ac intestati prevenire casum quadam testamentariaordmatione sive ultimae voluntatis dispositione idcirco de bonis et rebus suistransitoriis universis tarn mobilibus quam immobilibus sive haereditariis redditibusnecnon bonis penes Lovanium. Vlieghonde nuncupatis sibi ab altissimo pro collatiset concessis sive testamentum sive ejus ultimam voluntatem fecit condidit etordmavit in modum et formam subsequens quod seu quam valere voluit juretestamenti solemnis aut codicelli vel codicellorum necnon alioquocumque jurehominis decedentis ultima voluntas melius et efficacius valere poterit seu roborisfirmitatem obtinere de consuetudine apperbata atque juxta canonum et leguminstituta non obstantibus quod in hujusmodi suo testamento sive ejus ultimavoluntate aliqua solemnitas de juris canonici vel civilis necessitate requisita neglectaruent vel praetermissa, revocans, cassans et annulans dictus Philippus testatorquaecumque testamenta sive quascumque ultimarum voluntatum ordinationes peripsum fortasse transactis temporibus facta vel condita seu factas vel conditas eaquevel eas nulhus roboris vel momenti esse voluit. Praesenti tamen suo testamentosive ejus ultima voluntate in suis firmissimis robore et efficacia semper permanentecitra tamen revocationem cujusdam testamenti sive ultimae voluntatis honestaequondam muliens Barbarae van Herlaer suae dum viveret uxoris legitimae peripsam ut asserebat facti vel conditi seu factae vel conditae quod seu quam laudavitratificavit in omnibus et per omnia et pro ratificatis et approbatis haberi voluit etmandavit. In primis siquidem dictus Philippus filius Nicolai testator animam suamdum ipsa ab ergastulo sui miseri corporis per altissimi voluntatem egredi contineateidem altissimo suo Creatori ejusque Genetrici gloriosae Virgini Mariae ac omnibuscoelestis civibus humillime commendavit dictique sui corporis sepultura in Capellanoviter fundata et erecta annexa Ecclesiae et choro Sancti Jacobi Lovaniensis cujusaitare per Dei gratiam in laudem et honorem Sanctae Crucis consecrabitur elegit


126 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITlegansque pro suis 1 acquisitis memoriae suae non occurrentibusfabricae Ecclesiae Sancti Lamberti Leodiensis tres florenos Renenses semel quemlibetflorenum ad viginti stuferos et ad tres plenos brabantiae stuferos computandum,Deinde voluit praedictus Philippus testator per suos executores infra scriptos indie exequiarum suarum pauperibus christi distribui tres modios tritici in panibuspistis, item voluit et ordinavit fieri et celebrari ad statim post ejus mortem proipsius testatoris parentum, amicorum et benefactorum suorum animabus trigintatricenaria et pro quolibet voluit solvi per suos Executores infrascriptos viginti quatuorstuferos taxatos ut supra ; item legavit Curato Ecclesiae Sancti Jacobi Lovaniensisunum crusibile argenteum de tribus unciis ; item legavit sub curato dictae Ecclesiaedecem stuferos semel, et Custodi ejusdem decem stuferos semel ; item legavitfabricae Ecclesiae Sancti Jacobi Lovaniensis tres florenos Renenses semel etiamvaloris praetacti. Et nostrae Dominae praefatae Ecclesiae unum consimilem florenumRenensem semel; item legavit pro ornatione et reparatione praedictae capellae novaein qua ut supra suam elegit sepulturam decem florenos Renenses communes semelut prius estimatos et similiter mensae Sancti Spiritus parochiae Sancti JacobiLovaniensis ad usum pauperum unum consimilem florenum Renensem semel ; itemantedictus Philippus filius Nicolai testator legavit et jure legati reliquit ad statimpost ejus mortem prioribus et conventibus duorum monasteriorum Cruciferorumalias Cruijsbruere quorum unum situatum est in Zelandia in opido dicto Goes etaliud in opido Namurcensi domum suam cum horto et omnibus suis pertinentiisuniversis quam ipse testator inhabitat tempore hujus conditi testamenti necnonomnes alias suas domos contiguas quas idem testator habebat situatas in dictaparochia Sancti Jacobi Lovaniensis in platea dicta de derdoerdine juxta et interDiliam ab una et bona magni hospitalis infirmorum oppidi Lovaniensis a secunda,moenia dicti oppidi a tertia, plateam fratrum minorum a quarta, necnon praefatamplateam dictam de Derdoerdine a quinta partibus haereditarie et in perpetuumtenendas et possidendas sub jure et sensu prius inde debitis necnon certis oneribus,modis et conditionibus infrascriptis, salvo quod Maria Van der Eijcken, filialegitima Walteri Van der Eijcken et Agnetis Vos ancilla dicti testatoris habebitad statim post mortem dicti testatoris domum quondam Joannis Vuijter Liennughencum omnibus suis pertinentis sitam inter praefatas domos in platea dicta deDerdoerdine ad eamdem inhabitandam aut illius commoda recipienda prout sibiplacuerit quamdiu in humanis vixerit et non amplius. Deinde antedictus philippusfilius Nicolai testator dixit atque exposuit se habere quatuor domos contiguassituatas circa forum sive cymiterium Sancti Petri Lovaniensis in platea dicta deCortsstrate juxta et inter bona Judoci vander Donck ab una et Joannis van denHoene ex alia partibus quas quattuor contiguas domos sive mansiones legavithereditarie et in perpetuum praedictus Philippus testator ante nominatis prioribuset conventibus praedictorum monasteriorum sub jure et sensu prius inde debitis etcertis oneribus, modis et conditionibus infra annotatis, salvo quod solverint annuatimex proventibus et emoluments provenientibus ex praedictis quator domibuspraedictae Mariae Van der Eijcken ancillae praefati testatoris triginta florenosRenenses valoris praetacti quamdiu in humanis vixerit et non amplius. Item exposuitet declaravit praelibatus Philippus testator quomodo habuit hereditarie et in perpetuum super Domaijne domini ducis brabantiae quinquaginta coronas quamlibet adviginti quatuor stuferos et stuferos ut prius computatos quas solvit oppidum Lovanienseut in litteris desuper confectis ut asserebat plenius contineri quas quidemquinquaginta coronas legavit etiam dictus Philippus testator praedictis prioribus et1 Opengelaten in het afschrift.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 127conventibus dictorum monasteriorum dictorum Cruijsbruere 'hereditarie habere recipiendaset levandas sub oneribus, modis et conditionibus infra declaratis. Itemexposuit atque narravit dictus testator ad exonerandum suam conscientiam quomodoobligatus certis personis in uno anno et hereditario censu trium florenorum Renensiumcommunium ut in litteris desuper confectis dicebat plenius contineri, quosquidem florenos voluit solvi de praedictis quinquaginta coronis vel dequitari deeisdem quinquaginta coronis quemlibet florenum Renensem mediantibus octodecimflorenis Renensibus salvo quod ill! qui praetendunt habere jus in praedictis tribusrenensibus annui census facient tantum quod apprehensores praedictorum quinquaginta coronarum securi sint et certi quod nullo unquam tempore ab alio seu aliissuper praedictis tribus Renensibus vexabuntur et molestabuntur. Voluit etiam etordinavit dictus Philippus testator quod praedicti priores et conventus praedictorumduorum monasteriorum pro tempore existentes solvere habebunt et adstricti eruntsingulis annis hereditarie et in perpetuum decem florenos Renenses valoris praetactide omnibus et singulis domibus necnon quinquaginta coronis ipsis superius legatiset specificatis magistris sive provisoribus dictae fabricae ecclesiae Sancti JacobiLovaniensis pro tempore existentibus ad usum unius missae semper et in perpetuum omni die veneris hora decima in praedicta capella nova annexa choro etEcclesiae Sancti Jacobi, ubi ut supra suam elegit sepulturam, celebrare per presbyterumhonestae et laudabilis vitae per curatum dictae Ecclesiae pro temporeexistentem ordinandum et deputandum. Qui sacerdos ordinatus et deputatus perCuratum praetactum in praetacta missa omni die veneris celebranda semper obligatuserit ad legendum unam passionem Domini nostri Jesu Christi de quatuor evangelistisper ordinem demptis diebus duplicibus et triplicibus, in quibus leget missamet evangelium secundum exigentiam temporis pro qua quidem missa sicut praemittiturcelebranda solvent praedicti magistri fabricae dictae Ecclesiae ipsi sacerdotihujusmodi missam celebranti de praedictis decem florenis Renensibus septem cumdimidio florenos Renenses in valore praetacto et non minus, Reliqui vero duo cumdimidio floreni Renenses cedent ad usum et effectum dictae fabricae pro vino,panibus, luminaribus et ornamentis in praedicta missa necessariis et in casu quodictus presbiter in celebratione dictae missae defecturus repertus fuerit vel etiampassionem Domini nostri Jesu Christi temporibus quibus legere tenetur ut praemittitur,postposuerit, Extunc voluit dictus testator ipso sacerdoti pro qualibet missaneglecta sive passione postposita de summa sua annuatim a dictis magistris fabricaerecipienda defalcari sex stuferos et hoc totiens quotiens in praemissis negligenssive defectuosus repertus fuerit et istos sex stuferos ratione hujus defectus provenientesvoluit idem testator distribui pauperibus domesticorum dictae parochiaesancti Jacobi. Voluit etiam et ordinavit quod Martinus de Honterle de Hoochstratenfilius Lucae de Honterle quam cito fuerit ordinatus presbiter celebrabit praedictammissam vita sua durante in propria persona nisi infirmitas aut impedimentumaliquod corporis obsteterit vel etiam si necessario haberet abesse per aliquot diestune in praedictis casibus faciet praedictam missam celebrare per unum aliumpraesbiterum sine contradictione cujuscumque vel quorumcumque, Salvo quod praedictuscuratus Sancti Jacobi poterit ordinare aliquem idoneum praesbiterum honestaeet laudabilis vitae qui praedictam missam celebrabit donee et quousque praedictusMartinus fuerit ordinatus praesbiter. Item voluit ulterius et ordinavit quod praedicti priores et conventus praedictorum monasteriorum non poterunt neque valebuntpraescriptas omnes domos aut aliquam illarum aut etiam praefatas quinquagintacoronas vendere aut alienare et in casu quo praedictae quinquaginta coronaedequitatae fuerint tune voluit pecunias exinde provenientes applicari ad aliosconsimiles redditus et ad eamdem naturam. - Deinde voluit et ordinavit prae-


128 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITnominatus testator quod praedicti priores et conventus monasteriorum praehabitorummittere et destinare habebunt ex eorum Monasteriis praedictis tres fratres sacerdotesde eorundem regula et ordine cum uno laico qui jam dictis tribus sacerdotibusserviet, qui domum praedictam inhabitationis dicti testatoris inhabitabunt et ibidemmissas celebrabunt orantes pro dicti testatoris, parentum, amicorum et benefactorumsuorum animabus qui tres sacerdotes in dies Theologorum scholas continuando infacultate Sacrae Theologiae studebunt quandiu ipsorum Superioribus placuerit, hocest si illos vel ipsorum aliquem revocaverint tune semper adstricti erunt et obligatialios vel alium loco revocatorum vel revocati indilate mittere et sine more exeorum propriis Monasteriis aut etiam ex alienis monasteriis ejusdem ordinis etregulae de observantia, casu quo ex eorum propriis monasteriis non voluerint aliquosmittere. Qui tres praesbiteri una cum laico praescripti semper et in perpetuumsustentabuntur et nutrientur etc. et de emoluments et proventibus provenientibusex omnibus et singulis domibus et quinquaginta coronis praedictis declaratis, ultraonera prius mentionata super excrescentia (?), item deinceps voluit et mandavitdictus Philippus testator quod priores praedictorum monasteriorum habita ad hocpotestate et authoritate de eorum Superioribus et Conventibus adstricti erunt ettenebuntur infrascriptis Executoribus infra medium annum post dicti testatorismortem dare responsum an velint dictam domum inhabitationis dicti testatorisortam et cum suis domibus ibidem cum suis bunnis specificatis situatis et praefatasquatuor domos circa forum vel cijmeterium Sancti Petri et plateam dictam deCortsstrate necnon quinquaginta coronas prius narratas sub jure et censu priusexeuntibus atque oneribus praedeclaratis acceptare velint. Qua responsione affirmativefacta voluit quod praedicti fratres sacerdotes una cum laico venient infra annumde post habitatum in dicta domo inhabitationis dicti testatoris et ibidem habitarescholas continuando et alia facere pro ut Superius declaration est, hoc tamen salvoquod praedicti priores de consensu et authoritate suorum superiorum et conventuumfacient dictis Executoribus legitimas promissiones sufficientes praemissa omnia etsingula secundum ipsius testatoris voluntatem ultimam tenere ac debite et firmiterobservare cum renunciatione tamen omnium et singulorum privilegiorum a quibuscumqueSuperioribus habitorum vel in posterum desuper acquirendorum, quibusmediantibus praemissa in toto vel in parte minime mutare, infringere vel diminuerepossint et valeant: quod si secus fecerint, quod Deus avertat, vel responsum temporesuo non dederint, vel in mittendo praesbiteros una cum laico scholas continuando,secundum ipsius testatoris ultimum voluntatem vel praemissorum aliquo defectuosiet negligentes reperti fuerint aut etiam praedictum onus, prout latius superiusdeclaration est, acceptare non voluerint, extunc in praedictis casibus voluit idemtestator dictos priores et conventus dictorum duorum monasteriorum dictorumCruijsbruere de omnibus et singulis ipsis superius relictis et legatis privari et inperpetuum privatos manere debere, et tune in ilium eventum legavit atque reliquitdictus testator praefatam domum suam inhabitationis cum suis domibus et universisearum pertinentiis sitis in de deroerdine in praedicta parochia Sancti Jacobi cumsuis bunnis superius specificatis sub jure et censu prius inde debitis necnonmedietatem quinquaginta coronarum super Domeijne Domini Ducis Brabantiaesupradictarum, ipsis fratribus novi monasterii Carthusiensium opidi Lovaniensisnoviter inchoati pro sustentatione duorum fratrum choralium et duarum cellarumerectione ad eorumdem commodum et majorem utilitatem convertendam. Salvotamen quod praedicta Maria vander eijeken ancilla dicti testatoris habebit praedictam domum quondam joannis Vuijter Lienninghen cum omnibus suis pertinentiisinde Derdoerdine ad habitandum in ea aut illius commoda recipienda prout sibiplacuerit vita ejus durante, salvo etiam quod praedicti fratres Carthusienses solvent


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 129de domo habitationis dicti testatoris et aliis domibus in platea dicta de Derdoerdinesitis necnon viginti quinque coronas praescriptis ipsis fratribus superius legatis etrelictis quinque florenos Renenses valoris praetacti annuatim Magistris fabricaeEcclesiae sancti jacobi Lovaniensis pro tempore existentibus pro celebratione uniusmissae cum passione domini nostri jesu Christi singulis diebus veneris legenda inCapella nova annexa praedictae Ecclesiae et Choro Sancti jacobi secundum conditionemet conventionem dicti testatoris superius ordinatam, habebunt etiam ettenebuntur adhuc praedicti fratres Carthusienses exsolvere vel dequitare de praedictisviginti quinque coronis medietatem praedictorum trium florenorum Renensiumhaeriditariorum secundum modum et formam praehabitos. Alias vero quatuordomos sitas supra forum sive cijmiterium sancti petri in platea dicta de Cortstratecum suis tenenciis superius specificatis, in casibus praescriptis legavit dictus philippustestator pauperibus quatuor parvarum mensarum Sancti Spiritus oppidi Lovaniensisvidelicet sanctorum jacobi apostoli, Quintini, Michaelis Archangeli et Gertrudisvirginis parochiarum, sub oneribus infra scriptis, primo videlicet quod hujusmodiquatuor domorum administratores et gubernatores solvent annuatim de proventibuset emolumentis ex eisdem domibus provenientibus dictae Mariae vander Eijckensaepedicti testatoris ancillae triginta florenos Renenses ut supra taxatos quamdiu inhumanis vixerit et non amplius, Item legavit et jure legati reliquit praenominatustestator adhuc jamdictis pauperibus quatuor parvarum mensarum praedictarum reliquammedietatem quinquaginta coronarum super Domeijne domini Ducis Brabantiaeprius dictarum et specificatarum salvo tamen quod praedicti administratores dictarumdomorum et viginti quinque coronarum exsolvent singulis annis et in perpetuumde proventibus et emolumentis ex eisdem domibus et viginti quinque coronispraefatis Magistris sive provisoribus praenominatis Ecclesiae sancti Jacobi quinqueflorenos Renensos valoris praetacti ad usum et effectum praedictae missae cumpassione Domini nostri jesu Christi loco et tempore quibus supra in perpetuumcelebrandae secundum ordinationem et conventionem dicti testatoris superius ordinatam. Voluit etiam dictus testator reliquam medietatem trium florenorum Renensiumhaereditariorum supradictorum modo quo prius de dictis viginti quinquecoronis per praetactos administratores dari et persolvi vel dequitari ; item voluitet ordinavit ante dictus philippus testator quod Magistri sive gubernatores praedictae mensae sancti Spiritus parochiae sancti jacobi Lovaniensis pro temporeexistentes habeant et retineant plenariam administrationem, gubernationem etreceptionem praedictarum quatuor domorum et viginti quinque coronarum, fructusquoque proventus et emolumenta exinde provenientia recipientes absque alicujusvel aliquorum contradictione et levabunt, necnon hujuscemodi quatuor domus inbona reparatione et esse intertenere et in perpetuum conservare habebunt ettenebuntur, insuper voluit et ordinavit saepedictus philippus testator quod praedictiMagistri mensae Sancti Spiritus parochiae sancti Jacobi Lovaniensis praedictarumquatuor domorum et viginti quinque coronarum Gubernatores et Rectores dabuntatque distribuent in dicta Ecclesia Sancti Jacobi de et ex commodis, proventibuset emolumentis ex dictis quatuor domibus et viginti quinque coronis ultra supranarrata onera super excrescentia singulis diebus dominicis per unum integrumannum decem pauperibus ex jamdicta parochia sancti jacobi assumendis cuilibetipsorum unum stuferum communem ut prius taxatum finitis praeceptis et missaet per ipsos pauperes prius auditis, Et si quis pauperum praescriptorum fueritabsens in praedictorum praeceptorum et missae auditione nihil pro illo temporenisi obsteterit infirmitas corporis de sua portione participabit. Et anno illo elapsoet complete voluit quod praedicti Gubernatores et Rectores praefatarum domorumet coronarum dabunt et deliberabunt ex earumdem domorum et coronarum emolumen-


130 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITtis et proventibus Magistris sive provisoribus mensae Sancti Spiritus parochiae SanctiMichaelis Archangeli pro decem pauperibus jamdictae parochiae singulis dominicisdiebus finitis praeceptis et missa per integrum annum cuilibet pauperum unum stuferummissa semper et praeceptis per eosdem primitus auditis. Et si quis pauperumpraescriptorum in praeceptis et missa praedictis defecerit pro illo tempore nihilhabebit nisi corporis impedimentum obsteterit, Et illo anno revoluto solvent praefatiGubernatores Magistris dictae mensae Sancti Spiritus parochiae Sancti Quintinietiam pro decem pauperibus ejusdem parochiae Sancti Quintini pro eorumdemquolibet unum stuferum valoris praetacti, ad distribuendum singulis diebus dominicispraeceptis et missa eo modo quo supra auditis, et absens nihil de sua portione nisiobsteterit aegritudo corporis habebit pro illo tempore. Illo etiam anno finito dabuntsaepe dicti Gubernatores Magistris si've provisoribus dictae mensae Sancti Spiritusparochiae Sanctae Gertrudis pro decem pauperibus ex eadem parochia SanctaeGertrudis pro quolibet eorum unum stuferum in Ecclesia Sanctae Gertrudis temporibus,locis et conditionibus quibus supra adimpletis per dictos Magistros siveprovisores jamdictae parochiae distribuendum Et istis quatuor annis revolutis etcompletis voluit idem testator quod semper iterum de novo dicta distributio incipietin dicta parochia sancti Jacobi per unum annum et sic quod fiet de anno in annumde parochia in parochiam temporibus, locis et conditionibus sufficienter superiusspecificatis haereditarie et in perpetuum continuando.Et in casu quo aliqui provisores praescriptarum quatuor mensarum sancti Spiritusin eorum distributionibus secundum modum en formam praescripti Testatorisultimae voluntatis ordinationem negligentes vel defectuosi reperti fuerint, quodDeus avertat, tune in illo casu voluit jdem testator illas portiones dictarum decempersonarum dari et distribui pauperibus domesticis dictae parochiae sancti jacobiLovaniensis et hoc totiens quotiens in praedictis defecerint. Deinde voluit jdemtestator atque ordinavit post dictae Mariae Vander eicken suae ancillae mortemadhuc dari et distribui cuilibet praedictorum pauperum unum album panem triticeumin praedictis distributionibus de dimidio stufero cum praefato stufero ipsorumcuilibet singulis dominicis ut praemittitur distribuendo. Etiam voluit et ordinavitquod praenominati Magistri mensae sanctae Spiritus parochiae sancti jacobi Lovaniensis praenarratarum quatuor domorum et viginti quinque coronarum Gubernatores, Rectores et administratores pro tempore existentes habebunt et retinebuntsingulis annis haereditarie et in perpetuum ad usum pauperum jam dictae mensaesancti jacobi pro hujuscemodi quatuor domorum et viginti quinque coronarumgubernatione, regimine et administratione ac earumdem in bono statu esse etconservatione tenenda necnon computatione singulis annis coram praedictis magistrisaliarum trium mensarum Sancti Spiritus de omnibus et singulis receptis levatis etexpositis occasione hujuscemodi administrationis regiminis et gubernationis fieri accopiis ejusdem computationis praedictis magistris cujuslibet aliarum trium mensarumtraditione et deliberatione singulis annis semper et in perpetuum sex florenosRenenses communes ut prius taxatos. Et si quid de emolumentis et proventibusdictarum quatuor domorum et viginti quinque coronarum ultra praescripta oneraomnia et singula supercreverit, hoc voluit jdem testator apud praedictos Rectoreset Gubernatores fideliter pro dictarum domorum reparatione et ad usum praedictorum pauperum quatuor mensarum prius dictarum reservari et administrari.Item ulterius voluit et ordinavit quod praedicti Magistri sive provisores praedictarumquatuor mensarum non poterunt neque valebunt praedictas quatuor domosvendere vel alienare et in casu quo viginti quinque Coronae dequitatae fuerint,voluit extunc pecunias exinde venientes applicari et converti ad alias viginti quinquecoronas consimiles et ejusdem naturae ad usum et effectum praedictorum pauperum.


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 131De post asseruit atque dixit praelibatus testator se habere super oppidum Lovaniensepraedictum decem coronas vitalis pensionis ad vitam propriam et vitam Magdalenaefiliae legitimae joannis vande bossche quarum quidem decem coronarum medietatemlegavit singulis annis Mariae suae petrinae filiae legitimae MagistriCornelii Nicolai de Middelborck et Mariae Scubaens suae uxoris Lovaniensis etreliquam medietatem legavit Margaretae filiae legitimae adriani van heijlwighenreceptoris Romanorum Regis in oppido Lovaniensi singulis annis quamdiu dictaMagdalena vixerit levandam Postremo legavit et reliquit praedictus Phillippustestator antedictae Mariae Vandereijcken suae ancillae omnia sua bona mobilianecnon bona penes Lovanium Vlieghende orne nuncupata, exceptis promptis pecuniis,creditis, tapiis, cocliaribus, crusibilibus ac vasibus argenteis redditibus etpensionibus vitalibus cessis post mortem ejus remanentibus quibus enim mediantibusomnia et singula sua debita legitima legata premissa semel solvenda xfortasse per eum acquisita expensas funerales necnon onera istius testamenti persolviet restitui voluit. Et si aliquid de praedictis pecuniis, promptis, creditis, redditibuset pensionibus vitalibus cessis, tassiis, cocliaribus et crusibilibus ac vasibus argenteispraedictis supercreverit, illius medietatem Legavit dictus testator Mariae VanderEickhen suae ancilae ad ejus liberam voluntatem convertendam, aliam vero medietatem de praedictis super excrescentibus voluit dari et distribui in duas partes unamvidelicet dictis fratribus novi Monasterii Carthusensium oppidi Lovaniensis in subsidiumfundationis dicti eorum Monasterii, aliam partem dictis pauperibus quatuormensarum praescriptarum aequaliter dividendam et participandam, Et in casu quodictae pecuniae promptae, credita, tassia, cocliaria, crusibilia, vasa argentea ac redditusnecnon vi tales pensiones cessas ad hujuscemodi testamenti execution em completionemnon suffecerint, extunc voluit ilium defectum impleri de dictis bonis suis mobilibuset bonis penes Lovanium Vlieghende orne nuncupatis praedictae Mariae suae ancillae superius legatis absque alicujus vel aliquorum contradictione, Et ut praesenssuum testamentum sive ultima voluntas dicti philippi Nicolai testatoris omnia etsingula inibi contenta et narrata melius et efficacius sorciantur effectum et roborisfirmitatem obtineant omnibus melioribus via, jure, modo, causa et forma quibusmelius et efficacius potuit et debuit, elegit, nominavit et deputavit suos manufideleset Executores legitimos, providos, discretos et scientificos viros Magistros johannemWemelinghem in decretis Licentiatum et Gerard urn de Bausele juniorem absentestamquam praesentes in quorum quidem Executorum manibus posuit et reliquit omniaet singula sua bona mobilia et immobilia, redditus haereditarios necnon bonapenes Lovanium Vlieghende orne nuncupata ad exequendum et fine debito terminandumomnia et singula in dicto suo testamento sive ejus ultima voluntatecontenta et narrata. Dans et concedens dictus philippus testator dictis suis Executoribusomnimodum potestatem et auctoritatem praedicta sua bona omnia et singula,post obitum suum apprehendi, vendendi, debitores monendi, prosequendi, levandi,recipiendi, de receptis quoque et levatis quitandi quitantias dandi computum calculumqueet rationem finiendi, Et si necesse sit, quod absit, sub expensis dictorumsuorum bonorum contra quascumque personas suum testamentum sive ejus ultimamvoluntatem aut aliqua in ipsa contenta et narrata infringere, retardare, violare,impedire annullare aut alias quomodolibet impugnare volentes coram quibuscumquejudicibus Ecclesiasticis sive saecularibus voluit idem testator per suos Executorespraescriptos cum et mediantibus dictis bonis dicti testatoris resistere et jus contraeosdem prosequi, noluit tamen antedictus testator suos Executores ad plura obligariquam ad ea quae de dictis bonis ad eommdem manus pervenerint, legansque cuilibet1 Opengelaten in de tekst.


132 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITpraedictorum suorum Executorum occasione oneris Executionis hujuscemodi suitestamenti sive ejus ultimae voluntatis decem florenos Renenses communes semel\xt supra taxatos post eius mortem habendos.De et super quibus omnibus et singulis praemissis saepedictus philippus testatorsibi a me Notario infra scripto unum vel plura petiit fieri instrumentum publicumsive instrumenta publica acta fuerunt haec Lovanii in dicta Domo inhabitationisdicti testatoris in quadam bassa camera siti in parochia Sancti jacobi in platea dictade Derdoerdine sub anno indictione, mense, die et hora pontificatu praescriptispraesentibus honorabilibus et discretis viris Dominis johanne Frissin et johanneFuijck praesbiteris Leodiensis Dioecesis testibus fide dignis ad praemissa vocatisspecialiter atque rogatis.inferius est scriptumEt quia ego Reijnems de Elst clericus dictae Leodiensis Dioecesis publicus sacraimperiali auctoritate Notarius praemissis testamentariae ordinationi sive ultimaevoluntatis dispositioni at executorum potestati* omnibusque aliiset singulis dum sic ut praemittitur fierent et agerentur, una cum praenominatistestibus praesens interfui, Eaque omnia et singula sic fieri vidi et audivi, jdcircohoc praesens publicum instrumentum manu alterius fideliter scriptum exinde confeciet in hanc publicam formam redegi, signoque nomine et cognomine meis solitis etconsuetis signavi et subscripsi rogatus et requisitus in fidem et testimonium omniumsingulorumpraemissorum.Opengelaten in de tekst.


BIJLAGE 2Ter illustratie twee stukken van Gerardus Geldenhouwer, de tweede satyre,geschreven rond 1512 in zijn katholt'eke tijd en een van zijn laatste brteven aanCranevelt vanuit Worms, dus in zijn protestantse tijd. De M. en P. in de satyre =Monitor en Poeta.Iasonis Pratensis Ciriacini medici argumentum in secundam satyram.Religione sequens gaudentes corripit, aureCunctantes avida qui fera bella gerant.Saty/asecunda.O stultas curas monachomm, o pectora curvaIn terras, quae non sapiunt pia numina coeli,Sed Cypriae molles gemitus Bacchique furores,Aut (minim dictu) violenti classica Martis.5 M. Ergon Martis opus monachi tractare videntur,Laudibus addicti divinis ? P. Scire laboras ?Audi, quom superum laudes cecinere, retractant,Quis Noviomagum vallo circumdedit heros ;Bestae quot Siculos tulerint fera castra tyrannos,10 Qui, spretis superis et Christ dogmate, furumSacros presbyteros fecerunt * incla subire,Atque pudenda pati, quae ignorant Turchica castra,Templa deum ut ferro atque igni vertere scelesto,Principe ridenti quern laudat latro cruentus ;15 Confectum ut senio patrem natumque minoremInsontes una cruce suspendere ,virosqueQuattuor agricolas, melius quis nil tulit aetasNostra, rotae paena multarunt. Hie rogat arcem,Alluitur rapido quae flumine Vuallis ab euro,20 Coeperit oppugnans quo astu Bactavus asylumLatronum. Rogat ille Alphenis crimina scurrae,Arnhema quod vicibus, deserto principe vero,Perfidiae poenas exolvit, sanguine fuso.Hie numerare potest qui prodere novit inermes25 Et monachum simulat, sed mente prophanus oberrat,Caudam principibus iactans invisa catella.Carolus Allardo damnatur iudice, CrispoLaudatur; lites hinc surgunt; iurgia crescunt.Haec curant monachi, sic pellunt toedia vitae,30 Scilicet historias divinas discere temnunt.M. Desipis ; ignoras, ut torta sophismata frangunt


134 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITDeclamatores divinaque sensa boatuIngenti. P. Fateor : nuper Ludovicus, ineptosNectens sermones, divinos pellere vates35 Zvolla tentabat, pellendus barbarus orbe.Solus Aristoteles laudatur, nulla PlatonisMentio fit, quamvis extollant hunc CiceronisClara volumina et Augustinus, spesque decusqueNostrae relligionis, et omnis turba sophorum.40 Pulpita quod teneat Thomas sanctissimus author,Perplacet, at fidei rutilantia lumina pelli,Quis non indoleat, quae quondam divite venaEdocuere vias vitae praeceptaque divum.lam Lactantius ille tacet, fortissimus Hector45 Invictae ecclesiae, quo non facundior alter.Caecilius legitur paucis, quos sacra venustasEloquii coepit; Syrus, cognomine PhoebiClarus, Apollinaris dictus, latitare probaturBarbaries toto iam victrix regnat in orbe50 Atque trahunt caudam qui dogmata culta reducunt.M. Hem, quid agis ? Noli precor irritare crabrones ?Olim te numero confundent, cum rationeNon poterint, magna plebis ridente corona.P. Haud mihi garrulitas hominum metuenda videtur.55 Ne tamen a multis dicar nimis improbus, ullumnon addam verbum, sed tantum deprecor istud :Linquite mortales curas, coelestia amate.Contemplemur JESUM, toto corpore tensumIn cruce, dum nostro gestit succurrere morbo.60 En caput, inflexa nivea cervice, verendumDecidit in pectus nudatum ; sanguine manatSacratum latus et regalia lumina languent,Oraque, non ullae polluta aspergine fraudis,Pallent. Hie genetrix pulcherrima tingit ocellos65 Languidulos lachrymis, singultu pectora torquet,Hie verpi insani derident verba tonantis.Disce, precor, miser haec mortalis, disce, salutisAuthorem pro te mortis tolerasse dolorem ;Nee tibi pro Christo grave sit contemnere mundum.70 Saeviat Inferni rector, caro, saeviat orbis.Tu pensa interea coelestis gaudia vitae,Quae verae est vitae cognomine digna beatae,Vitaque vitalis securaque pulchraque casta,Sancta, ignara necis, quam tristia nulla fatigant;75 Anxietas procul est, corruptia nulla timetur ;Plaena venustatis quae nescit nubila, fulgensSemper inocciduo regnantis lumine JESU.Rursus quam misera est vita haec, incerta, caduca ,Plaena laboribus, injucunda, superba, malorum80 Fautrix, quam tumidant humores, sicca resolvunt,Escae inflant, macerant ieiunia, morbidat aerDissolvuntque joci ; consumunt tristia, iactant


DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 135Divitiae, paupertas deprimit, ipsa iuventusExtollit, senium incurvat; tandem furibunda85 Omnibus accedit mors et subvertit iniquaGaudia tuncque docet, quam sit lutulenta voluptasMundi, gloria inanis, honor nihilum reputandus,Divitiae cupidae, bona nee dicenda fugacisDelicias vitae, quas vulgi praedicat error.90 Eia age, linquamus mortalia cuncta ! SaladsCessent en Veneris curae Bacchique furores.Bella gerant madidi justorum sanguine regesBella gerat Batavis teterrima factio semperInfesta, insontes iugulet, nam nulla veretur95 Numina. Nos Christi volvamus dogmata ; divumCantemus laudes, modulemur carmina ; sicqueRite sacram monachi vestem portabimus atquePost infoelicis tristissima tempora vitae,Aeterni regni dulcissima gaudia dante100 Christo, cum Maria, superum plaudente corona,Percipiemus amando, obliti temporis acti.(Uit Prinsen, Collectanea, p. 159-162)Brief nr. 230 van Geldenhouwer vanuit Worms 19-3-1527 aan FranciscusCranevelt.SALUTEM PER CHRISTUM JHESUM.Postquam Brabantiam reliqui, amatissime frater atque domine mi vnice observande,ad minus semel atque iterum, tibi scripsi ; et quum iam nundinas Francfordianae preforibus essent, in tanta nostratium multitudine, noluj committere quin tibi mejmemoriam saltern paucis refricarem. Oro te per communem Servatorem nostrumDeum, vt aliquando me literis tuis adloquaris et consoleris. Est Antwerpiae mercatorquidam, quern Grapheus novit: is habet Maguntiae suum, vt dicunt, factorem;per hunc poteris quoties voles ad me scribere.Ego hac hieme didici in frigore et nuditate, in fame et siti, Domino servire,cui laus et gratiarum actio, quod me in hanc vsque diem incolumen conservarit, etper Spiritum Suum ita illuminavit, ne posthac a cuiusquam mortalium doctrinapendeam. Habemus solidissimam Scripturam Sacram, quae per vivificantem Spiritum,et non per occidentem literam intellecta, abunde nos docet in omnibus his quae adsalutem sunt necessaria. Quicquid vaero ab hominibus, qui caro et canguis sunt,huic additum est, non potest mihi non esse suspectum. Christus Jhesus plenissimenos docuit, docetque, per Spiritum Suum Sanctum, quid nobis facto opus sit; itavt nullius hominis posthac institutione opus habeamus, si fidem per charitatemoperantem, Ipsius gratia, consequuti sumus ; qua si adhuc caremus, orandus estPater misericordiarum per dilectum Filium Suum Jhesum, vt aperiat nobis sensum,vt intelligamus Scripturas.Haec ideo scribo tibj, mi frater, libentius, vt scias me nullius magistri addictumin verbo iurasse; sed ab his stare qui quam proxime ad purissimam Sacram


136 DE KRUISHEREN EN DE LEUVENSE UNIVERSITEITScripturam accedunt. Omnium hominum scripta admodum mihi suspecta sunt,precipue eorum, qui imposturam, maledicentiam, arragantiam, et inconstantiamsacris miscent, et vulgo yenditant. Horum scripta ad Sacras Literas confero, a quihusvbi latum pilum discesserint, eorum sententiae non accedo. Verto prophetas omnesin linguam nostratem ex lingua germanica, adiuvantibus doctissimis et integerrimisviris, qui eos ex hebraica lingua foelicissime in germanicam verterunt. Verti etiamlibellum quemdam Christianissimum ex germanico in latinum, ,,De Divino Amore" ;eum misi ad magnum ilium Patronum meum, quern nosti, a quo eum petere poteris.Non sum immemor, mj domine, quod in aere tuo sim; sed habeto, queso,pacientiam mecum. Habeo multa quae ad salutem aeternam pertinent, quae libenstibi communicarem, si aut hoc tuto fieri posset, aut tu id expeteres. Ora, queso,Deum pro me, ut mecum agat sicut scit et vult; numquam tui in orationibus meissumimmemor.Doleo quod tibj non possum communicare quae Dominus mihi largitus est.Utinam forenses illos strepitus desereres ! Quid enim de litibus Christus docuerit,et Paulus, vas electionis, nosti, mi Domine; neque ulla declaratione aut tergiversationeindigent, cum sint apertissima. Non sis sollicitus de crastino, quantominusde liberis : quicquid Christianus preter victum et amictum habet, non ipsius, sedcommune est omnium qui indigent; quibus si js qui habet, non dat, fur est, imoinfideli deterior. Sic Christus, sic Apostoli docuerunt. Non blandiamur nobis ipsisaliqua excusatione, aut exemplo aliorum ; sed feramus oculos in solam illam purissimamet simplicissimam Christi doctrinam ; per quam quicquid fit, non potest nonrecte fierj, Dominus Jhesus te sua gratia illuminet, et conservet, cum sancta congregationequae domi tuae est; cui me nominatim commendato.Apud Vangiones, 19 Martij, 1527.Toto pectore tuus,Geldenhouwer.Clarissimo atque Prudentissimo V. I.D(octorj) D. Francisco Craneveldio,Noviom(ago,) Senator j Machlinien.,&c, dno, meo (colendissimo,)Machlinias.(Uit De Vocht, Utera ...ad Craneveldium, p. 594-596.)


KRONIEKJAARVERGADERING <strong>CLAIRLIEU</strong> 1982, Achel 17 maart 10.30. Aanwezig:dr. A. Ramaekers, voorzitter, K. Cools, C. van Dal, H. Douma, G. van Hoorn,R. Janssen, dr. H. van Rooijen, W. Sangers, J. Scheerder, J. Sluyters, en dr. P.van den Bosch, secretaris. Verontschuldigd : J. Op de Kamp en P. Winkelmolen.In zijn openingswoord herdacht de voorzitter het overlijden van Mgr. dr. W. vanHees, magister generaal van de orde (4-12-1981), die we dankbaar blijven vanwegezijn grote belangstelling voor de Kring Clairlieu en het tijdschrift. Hij was hetdie de kring, in 1942 onder de oorlog in Belgiie gesticht, in 1947 tot officielehistorisohe kring van de orde maakte, zodat ook Nederlandse kruisheren er alspoedig deel van uitmaakten. In de 35 jaar van zijn bestuur heeft hij steeds zijnwaardering getoond voor het werk van de leden en heeft hij ons altijd moreelen financieel gesteund. Tevens herdacht de voorzitter kruisheer J. Francino, sinds1947 lid van de kring (zie artikel van dr. P. van den Bosch in dit nummer). Alsde voornaamste bijdrage voor de studie van de ordesgeschiedenis noemde hij, naastenkele artikels, de Inventaris van het documentatiecentrum van Clairlieu te Achel,samengesteld na ordening van alle materiaal door dr. P. van den Bosch, zodat hette Achel aanwezige kan geconsulteerd worden. Tenslotte stelde de voorzitter dr.A. Zwart voor als nieuw lid voor de kring. •- Verslag van de vorige vergaderingen de daarop gemaakte aanmerkingen en het financieel jaarverslag. •- Besprekingvan jaargang 40, 1982 van ons tijdschrift en van jg. 41. ^ Veel tijd werd besteedaan de bespreking van het maken en uitgeven van een index van plaats- enpersonennamen van de veertig jaargangen van Clairlieu : het vervaardigen ervan,gedeeltelijk reeds gedaan door kruisheer L. Heere z.g. ; eventuele werkverdeling ;inhoud; uitgave en drukkosten, gezien de grote omvang van dergelijk werk : menkwam tot geen effectief besluit tenzij dat de voorzitter verder zou informeren dantot nu toe gedaan was. •- Kort resume in het Engels voor elk artikel. - CrosierHeritage, historisch tijdschrift van de Amerikaanse kruisheren. - Werkzaamhedenvan de leden ter informatie van alien. - Bij de driejaarlijkse verkiezing vanvoorzitter, secretaris en penningmeester werden A. Ramaekers, P. van den Boschen P. Winkelmolen herkozen; eveneens de redactie A. Ramaekers, J. Scheerderen P. van den Bosch. •- Na een vruchtbare rondvraag en de datumbepaling voor devolgende vergadering op 16 maart 1983 werd de vergadering om 15.30 u. gesloten.A. RamaekersBIJ HET HEENGAAN VAN MGR. W. VAN HEES op 4 dec. 1981 verschenennaast vele vermeldingen van zijn dood in kranten en tijdschriften, waaronder eengoed artikel van L. van Belkom, In Memoriam Mgr. W. van Hees o.s.cr. in DeStad Amersfoort van 9 dec. 1981, p. 29, een herinneringsboekje, In Memoriam


138 KRONIEKW'tlhelmus van Hees magister generaal o.s.c, Amersfoort, 1982, 42 biz. waarin hethoofdbestuur van de orde hem wilde gedenken. Het is natuurlijk geen historischestudie ; daarvoor is het trouwens nog te vroeg. Toch zal men in dit boekje velebijzonderheden terugvinden over een leven dat vervuld was met gebed, werk enzorgen maar ook met veel vreugde, vriendschap en hartelijkheid van zijn omgeving.De bijdragen in dit boekje zijn erg verschillend van aard : verslag van zijnlaatste ziekte en zijn sterven, herinneringen van mensen die hem jarenlang vannabij kenden, homilieen bij meerdere uitvaart- en gedachtenisdiensten en een weergavevan de man die leefde van het kruismysterie. Voor hem was zijn eens gekozenwapenspreuk uit St.-Paulus : ,,Verbum Crucis Dei virtus" geen mooie tekst maarbeleefde werkelijkheid. Zij die hem gekend hebben of hem bij meerdere gelegenhedenontmoetten, zullen deze bladzijden pieteitsvol lezen en tegelijk met wat weemoeddenken aan de man die moest heengaan, toen hij eindelijk wat welverdiende rustkon genieten.A. RamaekersRUUSBROEC IN KREUZHERRENBIBLIOTHEKEN. Im Jahre 1981 wurdegelegentlich der sechsten Jahrhundertfeier des Todes des Denkers und VerfassersJan van Ruusbroec eine Ausstellung in der Stadt Briissel veranstaltet. Sie fand dortin der Koniglichen Bibliothek Albert I. statt und wurde von dem Komitee ,Janvan Ruusbroec 1981" organisiert.Jan van Ruusbroec war 88 Jahre alt, als er im Jahre 1381 starb. Er wurde alsoim Jahre 1293 geboren, wahrscheinlich in der Stadt Briissel selbst. Da bekam erjedenfalls seine Ausbildung und im Jahre 1317 wurde er da zum Priester geweiht.Zunachst war er erst als ,,vicarius" und nachher als ,,capellanus" in der StadtBriisseltatig.Jan van Ruusbroec lebte in einer Zeit, in der im politischen Leben, aber auchim geistlichen und kirchlichen Leben eine grosse Unruhe die Menschen seinerTage iiberfiel. Jan van Ruusbroec glaubte, dass er vor allem seinen Mitmenschenin der geistlichen Not beistehen konnte, nicht nur durch seine Predigten, sondernauch durch seine Schriften. Schon in seiner Briisseler Zeit fing er an zu schreiben.Weil er sich an Jedermann wenden mochte, verfasste er seine Schriften in derLandsprache, das ,,Diets". Seine erste Arbeit war : Das rike der ghelieven. Danachfolgten die Schriften : Die cierheh der gheesteliker brulocht, Vanden blickendensteen, Vanden vier becoringhen, Vanden kerstenen ghelove.Im Jahre 1343 zog sich Jan van Ruusbroec mit zwei gleichgesinnten Priesternin ,,Groenendaal" in das ,,Zonienwoud", in der Nahe der Stadt Briissel ,zumck,um ihr eigenes geistliches Leben besser leben zu konnen. Bald schlossen sichmehrere fromme Leute der kleinen Gruppe an, u.a. Jan van Leeuwen aus Affligem.Jan van Ruusbroec, der sich schon in seiner Briisseler Zeit mehr zu dem kontemplativenLeben angezogen fiihlte, konnte sich in Groenendaal mehr auf diesesLeben verlegen. Er vollendete hier noch einige Schriften : Vanden gheestelikentabernakel, Vanden seven sloten.Im Jahre 1350 schlossen Jan van Ruusbroec und seine Gesellen sich der Kongregationvon St. Viktor in Paris an und wurden <strong>Regular</strong>kanoniker. Jan van Ruusbroecwar der erste Prior. Zwei Jahre spater trat Willem Jordaens als Novice ein.Jan van Ruusbroec setzte seine Schriftsstellerei fort. Er verfasste: Spieghelder ewigher salicheit und Van seven trappen. Er schrieb auch in dem damals beliebtenStil, namlich Briefe an gleichgesinnte fromme Leute. Er hatte auch mitGeert Grote Kontakt und ist bestimmt eine begeisternde Kraft fur die ,,Moderne


KRONIEK 139Devotie" in den Niederlanden gewesen. Seine letzte Schrift war Vanden twaelfbeghinen. Jan van Ruusbroec starb am 2. Dezember 1381.Die Brusseler Ausstellung brachte uns bei, wie die Schriften des Jan vanRuusbroec im Laufe der Jahrhunderte nach seinem Tod und iiberall in West-Europaabgeschrieben und spater gedruckt wurden. Man iibersetzte seine Schriften in diedeutsche, englische und lateinische Sprache. Der Einfluss des Kontemplativen undMystikers Jan van Ruusbroec soil sehr gross gewesen sein.Hatte Jan van Ruusbroec auch Einfluss auf die Kreuzherren des 14. und 15.Jahrhunderts und wurden seine Schriften auch in den Kreuzherrenklostern abgeschrieben ? Wir haben friiher geschrieben, dass die Kreuzherren im 15. Jahrhundertkeine besondere Vorliebe fur die Schriften des Jan van Ruusbroec hatten (s.P. van den Bosch, Studien over de observance der Kruisbroeders in de 15e eeuw,Diest 1968, S. 146). Darum wunderte es uns, dass auf dieser Ausstellung in derStadt Brussel mehrere Handschriften, die aus ehemaligen Kreuzherrenklosternstammten, zu sehen waren.Katalog : Nr. 82 (S. 206-208) Jan van Ruusbroec : Van seven trappen ; MittelhochdeutschetJbersetzung; Koln, Hist. Arch, der Stadt, GB 8, 53, resp. Fol.103r-l64v. Fol. I65v-185v; aus dem ehemaligen Kreuzherrenkloster in Koln (1468).Diese Handschrift enthalt auch : Van tzweylff doechden. Dieses Werk wurde Janvan Ruusbroec zugeschrieben. Der verfasser war Godfried van Wevel (ca. 1320-1396), ein Mitbruder des Jan van Ruusbroec (Kat. S. 132).Katalog : Nr. 84 (S. 210) Jan van Ruusbroec : Vanden kerstenen ghelove ; MittelhochdeutscheObersetzung; Kalamazoo, Institute of Cistercian Studies Library atWestern Michigan University, Ms. 18, Fol. 212v-226v; aus dem ehemaligenKreuzherrenkloster zu Osterberg (1482). Diese Handschrift wurde von Herrn Dr.J. Deschamps, einem der Organisatoren der Ausstellung, entdeckt. Aus dem Kreuzherrenkloster Osterberg sind nur ein Paar Handschriften aufbewahrt, z.B. imBesitz der Staatsbibliothek Preuss. Kulturbesitz : Ms. lat. Fol. 909, aus dem Jahre1473 ; diese Handschrift wurde leider noch nicht beschrieben.Katalog : Nr. 86 (S. 212-214) Jan van Ruusbroec : Die cierheit der gheestelikerbrulocht; Lateinische tJbersetzung von Geert Groote ; Luttich, Bibliotheque publiqueAndre Minon, Section Historique: 6 N 8, Fol. 154-233 ; aus dem ehemaligenKreuzherrenkloster Huy (1440-1460).Katalog : Nr. 90 (S. 222) Jan van Ruusbroec : Een spieghel der ewigher salicheit;Lateinische Obersetzung von Geert Groote ; Vanden blinckenden steen ; LateinischetJbersetzung von Willem Jordaens ; Luttich, Bibl. publ. Andre Minon, Sect. hist.6 G 26, Fol. 41-85, 154-175 ; aus einem ehemaligen Kreuzherrenkloster, Luttichoder Huy (ca. 1450).Katalog: Nr. 91 (S. 222-223) Jan van Ruusbroec: Vanden vier becoringhen ;Lateinische Obersetzung von einem Pramonstratenser aus Abtei Park, Lowen ;Luttich, Bibl. publ. Andre Minon, Sect. hist. 6 N 17, Fol. 137-175 ; aus demehemaligen Kreuzherrenkloster Luttich (ca. 1440-1460).Katalog: Nr. 95 (228-229) Godfried van Wevel: Vanden twaelf dogheden ;Brussel, Kon. Bibl. Hs. II 2318, Fol. lr-48v ; aus dem ehemaligen Kreuzherrenkloster in Koln. Auch die Handschriften (Kat. Nr. 82 und 91) enbhalten diesesmanchmal an Jan van Ruusbroec zugeschrieben Werk (s. L. Reypens : De uitgavevan het Groenendaelsch Obituarium in Ons Geestelijk Erf, 1953, S. 115-131).Ausser den Handschriften, die auf der Brusseler Ausstellung zu bewundern waren,wurden in Luttich, Koln und Diisseldorf noch Handschriften, die Werke des


140 KRONIEKJan van Ruusbroec enthalten oder Werke, die ihm zugeschrieben wurden, aufbewahrt,u.a.Liittich, Bibl. pub. Andre Minon, sect. hist. 6 M 20: Jan van Ruusbroec,Spiegel der ewighet salicheit; Lateinische iibersetzung (Fol. 33v-94r) ; Godfriedvan Wevel: Vanden twaelf dogheden (Fol. 117r-185r) ; aus dem ehemaligen Kreuzherrenklosterin Liittich.Koln, Stadtarch. GB 4, 153 ; Jan van Ruusbroec: Vanden blinckenden steen ;Lateinische Obersetzung von Wilhelm Jordaens (Fol. llr-26r z. Vennebusch : DieTheologischen Handschriften des Stadtarchivs Koln, T. II, S. 159).Koln, Stadtarch. GB 8, 55 : Jan van Ruusbroec: Vanden blinckenden steen(Auszug) ; Godfried van Wevel: Vanden twaelf dogheden ; Jan van Ruusbroec :Vanden seven trappen (Auszug) ; resp. Fol. 25r-26r ; 60v-62v ; 111 r. (K. Menne,Deutsche und Niederla'ndische Handscbriften, Koln, 1931, S. 475-481) ; beideHandschriften stammen aus dem ehemaligen Kreuzherrenkloster in Koln.Diisseldorf, Heinrich-Heine-Inst. B 119 ; Jan van Ruusbroec; Van seven trappen ;Godfried van Wevel : Vanden twaelf dogheden. Diese Handschrift stammt aus demehemaligen Kreuzherrenkloster Marienfrede.Die Schriften des Jan van Ruusbroec wurden tatsachlich in einigen Kreuzherrenklosternabgeschrieben. Wenn wir aber die Anzahl dieser Schriften mit der Anzahlvon Schriften von mehreren ,,Modernen Devoten" z.B. Geert Groote und JohannesZerbolt van Zutphen, und von anderen Autoren z.B. Bernardus von Clairvaux undHugo von Sankt-Viktor, die die Kreuzherren im 15. Jahrhundert abgeschriebenhaben, vergleichen, dann miissen wir schliessen, dass die Schriften des Jan vanRuusbroec damals in den Bibliotheken der Kreuzherrenkloster in der Minderzahlwaren. Die Kreuzherren des 15. Jahrhunderts gaben einem sakramental-asketischenLeben den Vorzug.Die Ausstellung in Brussel gab noch Anstoss zu weiteren Fragen. Das Komitee,das die Ausstellung veranstaltete, hat auch versucht nachzuweisen, welche AutorenJan van Ruusbroec beeinflusst hatten und welche Autoren unter Einfluss vonJan van Ruusbroec standen. Die obengenannten Autoren : Bernardus von Clairvauxund Hugo von Sankt-Viktor iibten sicher Einfluss auf dem Kontemplativen undMystiker Jan van Ruusbroec aus. Der wichtigste Autor aber war Wilhelm vonSt. Thierry, der geistige Vater der Mystik der Niederlande. Seit dem Jahre 1121war dieser Liitticher Abt der Benediktinerabtei Saint-Thierry, in der Nahe vonReims. Er war ein guter Freund von Bernardus von Clairvaux und ergriffen vonder Lebensweise und der Spiritualitat der Zisterzienser. Im Jahre 1135 trat er alsAbt von St. Thierry zuriick und wurde Zisterzienser in der Abtei Signy in denfranzosischen Ardennen. Er starb im Jahre 1148. Sein bekannteste Werk ist:Epistola ad fratres de Monte Dei (Kat. Nr. 2, S. 16), ein Brief iiber das kontemplativeLeben an die jungen Briider der Kartause Mont-Dieu, auch ,,der goldeneBrief"genannt.Wir finden diesen Brief in zwei Sammlungen von Kreuzherrenhandschriftenin Liittich und in Koln : Liittich, Bibl. pub. Andre Minon, Sect. hist. 6 M 15,Fol. lr-64v; 6 G 8, Fol. 83r-115r; beide aus dem Kloster Huy ; Koln, ErzbischoflichesSeminar, Hs. 42, aus dem Kloster Hohenbusch (nach dem 2. Weltkriegverschollen ; s. auch Volker Honemann, Die ,,Epistola ad fratres de Monte Dei"des Wilhelm von Saint-Thierry. Lateinische Vberlieferung und mittelalterlicheObersetzungen (Miinchner Texte und Untersuchungen zur deutschen Literatur desMittelalters 61, Miinchen-Zurich, 1978, XI-484 S.).Ruusbroec wurde mit der geistigen Lehre des Wilhelm von St. Thierry nicht nur


KRONIEK 141durch dessen Werke bekannt, sondern auoh durch die Werke einer Anzahl Frauenz.B. Hadewych und Beatrijs van Nazareth, die beide besonders die grosse geistigeFrauenbewegung und die Frauenmystik des 13. Jahrhunderts in den Niederlandenvertraten. Die Mystik von Ruusbroec wurzelte zum Teil in dieser Frauenmystik.Deshalb hatte man in Brussel Werke von Autoren aus dem 13. Jahrhundert, dieuns iiber die Frauenmystik unterrichteten, und Werke von diesen Frauen selbst,ausgestellt.In den Sammlungen von Kreuzherrenhandschriften sind fast keine Werke von•dieser Frauen anzutreffen. Die Werke von den Autoren aber, die uns iiber dieFrauenmystik des 13. Jahrhunderts unterrichteten, haben Kreuzherren abgeschrieben.Die Autoren sind : Jacobus von Vitry und Thomas von Cantimpre. Jacobus vonVitry (1170-1240) war <strong>Regular</strong>kanoniker in Oignies-sur-Sambre (Belgien, Henne-.gau) und war da Beichtvater von Maria von Oignies, die als selbstandige Einsiedlerinin der Nahe des Klosters des Jacobus von Vitry lebte. Nach dem Tod derMaria von Oignies (1213) verfasste Jacobus von Vitry das Leben dieser Frau:Vita beatae Mariae Oigniacensis, ein wichtiges Dokument, das uns von den Anfangsstadiumder geistigen Frauenbewegung oder Beginenbewegung im 13. Jahrhunderterzahlt. Jacobus von Vitry widmete dem Bischof Fulco von Toulouse diese ,,Vita".Die Kreuzherren gaben im Mittelalter den Beginen seelsorgerliche Hilfe und mankonnte deshalb meinen, dass sie die Vita beatae Mariae Oigniacensis in jedemKloster abgeschrieben hatten. Im 17. Jahrhundert schrieb der Kreuzherr Russeliussogar, dass der Griinder des Kreuzherrenordens, Theodor von Celles, damals eineVerbindung mit Maria von Oignies hatte und eine ihrer Anhanger was. Wirhaben in den Sammlungen von Kreuzherrenhandschriften nur zweimal diese ,,Vita"gefunden und zwar: Liittich, Univ. Bibl. 135 Cm Fol. 171r-207r, stammend ausdem Kloster Huy, und: Brussel, Kon. Bibl. Hs. 8629-8639, Kat. 3209, Fol.3r-51v, stammend aus dem Kloster Hoorn.Thomas von Cantimpre (1201-1270), war <strong>Regular</strong>kanoniker in Cantimpre, inder Nahe von Cambrai. Spater wurde er Dominikaner (s. Robert Godding, Unecsuvre inedite de Thomas de Cantimpre: la },Vita Joannis Cantipratensis", mRevue d'Histoire eccl, Vol. LXXVI, 1981, S. 241-316). Thomas von Cantimpre"schrieb einen Nachtrag fiir die Vita Mariae Oigniacensis, verfasst von Jacobus vonVitry. Diesen Nachtrag fanden wir in der obengenannten Handschrift aus demKreuzherrenkloster in Hoorn (Fol. 53-61). Thomas verfasste auch eine Vita piaeLutgardis und eine Vita beatae Christinae. Seine Vita piae Lutgardis wurde nichtals selbststandiges Werk in den Kreuzherrenhandschriften iiberliefert, vielleicht inseinem anderen Werk : Liber de Apibus, Liittich, Bibl. publ. Andre Minon, sect,hist. 6 F 23, stammend aus Huy; Koln, Stadtarchiv : GB 8, 126, Fol. 111-112,stammend aus Koln ; Dusseldorf, Heinrich-Heine Inst. B 139, stammend ausMarienfrede; Berlin, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes. Ms. Theol. lat. fol. 171, Fol.185, stammend aus Marienfrede (s. Sint Lutgart, Patrones van Vlaanderen, TentoonstellingKataloog, Brugge, 1974, S. 39-49). Seine Vita beatae Christinae deoppido sancti Trudonis fanden wir in Koln, Stadtarchiv GB 8, 3 Fol. 160-182.Wir konnen in den Sammlungen der Kreuzherrenhandschriften nur vereinzeltWerke der Autoren, die Jan van Ruusbroec beeinflusst haben, entdecken. Gab esin den Sammlungen auch Werke von Autoren, die nach Ruusbroec lebten undunter Einfluss von diesem Mystiker standen ? Aus den zahllosen Buchern, dieauf der Ausstellung in Brussel zu beobachten waren, konnten wir schliessen, dasses eine grosse Anzahl von Autoren gab, die unter Einfluss von Ruusbroec standen,aber nicht in gleichen Masse. Besonders unter Einfluss von Ruusbroec standen z.B.


142 KRONIEKdie Autoren, die in Groenendael lebten und derer noch einige mit Ruusbroeczusammen gewohnt hatten, u.a. Jan van Leeuwen, Willem Jordaens, Godfriedvan Wevel und Jan van Schoonhoven. Zu diesen Autoren konnen wir noch denFranziskaner Hendrik Herp hinzufugen. Von drei dieser Autoren konnten wirWerke in Kreuzherrenhandschriften finden u.a. Godfried von Wevel (gest. 1396),dessen Werk Vanden twaelj dogheden wir oben schon erwafant haben. Die Kreuzherrendes 15. Jahrhunderts haben insbesondere die Werke von Jan van Schoonhoven abgeschrieben. Dieser Autor studierte an der Universitat von Paris und tratca 1377 in Groenendael ein. Ca 1409-1410 wurde er da Prior. Sein Werk : Epistolaseu Tractatus de passione Domini war bei den Kreuzherren beliebt, wahrscheinlichauch weil Jan van Schoonhoven in diesem Werk iiber das Leiden und das KreuzChristi schrieb: Luttich, Bibl. pub. Andre Minon, sect. hist. 6 G 28, Fol. 103r-I4lv, stammend aus Luttich ; 6 G 8, Fol. 119r-164r; 6 L 17, stammend aus Huy ;Koln, Stadtarchiv GB 4, 242, Fol. 105r-l47r; GB 8, 149 Fol. 95-150 stammendaus dem Kreuzherrenkloster in Koln. An zweiter Stelle ist zu nennen : Epistolaein Eemsteyn, Luttich, Bibl. pub. Andre Minon, sect. hist. 6 G 28, Fol. I42v-I66r,stammend aus Luttich ; 6 M 12, Fol. 197r-231v, stammend aus Huy ; Koln, Stadtarchiv GB 8, 110, Fol. lr-44v ; GB 8, 195, Fol. lr-4v ; GB 4, 194, Fol. 34r-49v ;GB 4, 108, Fol. 70r-92v; GB 4, 100, Fol. 83r-100v, alle stammend aus demKreuzherrenkloster in Koln. Der dritte Autor, den wir noch nennen mochten, istHendrik Herp. Beruhmt ist sein Werk : Spieghel der volcomenheit. Die Kreuzherrenin Koln schrieben teils aus diesem Werk ab : Koln, Stadtarchiv, GB 8, 89, Fol.2r-198v. Die Kreuzherren in Huy schrieben sein Werk : Scala amoris ab : Luttich,.Bibl. pub. Andre Minon, sect. hist. 6 K 7, Fol. 229v-248v.Oben schrieben wir: Die Kreuzherren des 15. Jahrhunderts gaben einem sakramental-asketischenLeben den Vorzug. Anlasslich der Ausstellung in Briissel habenwir uns bemiiht, in den Sammlungen der Kreuzherrenhandschriften, an Hand derin Briissel ausgestellten Bucher, nach den Werken des Jan van Ruusbroec undnach anderen mehr oder weniger mystischen Werken zu suchen. Es ist eine Bereicherung,feststellen zu konnen, dass es unter den Kreuzherren des 15. Jahrhunderts eine Anzahl gab, die Kenntnis von der Mystik hatte oder sich in dieMystik einweihen lassen wollte. Wir haben schon fruher versucht ahnliche Werkeaufzuspiiren (s. Clairlieu, Jg. 27, 1969, S. 86-87 ; Jg. 30, 1972, S. 81-82 ; Jg. 38r1980, S. 26).Der Vollstandigkeit wegen wollen wir noch auf einen Aufsatz hinweisen, denJ. M. Willeumier-Schay in Ons Geestelijk Erf, 55. Jg. 1981, Heft 4, veroffentlichte:Ruusbroec's werk in het middeleeuwse tijdsbeeld. Een receptie-onderzoek(S. 298-393). Die Verfasserin erwahnte ebenfals die Handschriften aus Kreuzherrenklostern,die Werke des Jan van Ruusbroec enthalten : s. S. 330, 334, 337,.338, 341, 343, 356, 360, 364, 367, 368, 387, 390-391 ; s. auch J. Desciiamps :De Handschriftelijke verspreiding van Ruusbroecs Werken, in Vlaanderen, 1981,S. 171-175.P. van den BoschKRUISHEREN MET HET RODE HART. ,,Kruisheren" is een verzamelnaamvoor meerdere orden die in de XHIe eeuw ontstaan zijn en zich bezig hidden metzieken- of armenzorg en met zielzorg in hun eigen kerken. Kruisheren met hetrood-witte kruis, met de rode ster, met het dubbele kruis, met het rode hart zijner enkele van. Professor dr. Karl Elm heeft zich met de studie van deze enmeerdere andere kleine orden beziggehouden. In de Dizionario degli Instituti de


KRONIEK 143Perfezione, VI, z.j. (1981) kol. 1392-1398 verscheen van hem en enkele medewerkerseen artikel over de kruis-heren met het rode hart of ,,Broeders van barmhartigheidvan de heilige martelaren", ook genoemd naar hun kerk te Rome:,,Canonici regulares Sanctae Mariae de Metrio Poenitentiae Sanctorum Martyrumvel Cyriaci". Deze kruisherenorde was een stichting van rond 1250 (het jaartalverschilt naargelang de verschillende kronieken). Ze werd tot uitsterven gedoemdtoen de Tsaar van Rusland haar in 1845 concentreerde in Wilna. De oorsprong,geschiedenis, uitbreiding, regel, constituties en spiritualiteit, uitgebreid weergegevenin het artikel Penitenza dei Beati Martiri, (Pratri della) in bovengenoemd werk,vinden we beknopt, en wel in verband met de Belgische kruisheren, in een anderartikel van K. Elm, Der gescheiterte Versuch einer Union zwischen belgischen undbohmischen Kreuzberren (1673/1674), in Westjalen, LVIII, 1980, Heft 1-4, pestschrijtW. Kohl, p. 121-132. Schrijver heeft hiermee een belofte ingelost die hijons deed in 1973 naar aanleiding van de vondst van zeven brieven tussen deproost van het Praagse klooster R. P. Kopidlensky en de provinciaal van de Rijnprovincieen prior van het Keulse kruisherenklooster Theodorus Deghens, S. Theol.Dr. Het artikel, degelijk gedocumenteerd en met de zeven brieven in aanhangsel,geeft de ons bekende gegevens over de Belgische kruisheren. We gaan hieraanvoorbij om wat dieper in te gaan op de kruisheren met het rode hart en huncontact met onze orde. Gezien Elm de inhoud van de brieven summier weergeeft,volgen we hier liever de tekst van de brieven zelf. Gesticht in 1250 ongeveer,'door een in Parijs verblijvende adellijke heer Martinus (later gestraft vanwegevervalsing van pauselijke bullen), werd de orde door Paus Alexander IV goedgekeurdmet de bul ,,Religiosam vitam eligentibus" (vgl. die van de Belgischekruisheren van 1248) als ,,orde canonicus secundum Deum, regulam S. Augustinien institutions fratrum de Poenitentia B. Martyrum". Ze had veel moeilijkhedenom tot een zekere bloei te komen. Als kleine bedelorde onderworpen aan hetopheffingsdecreet van het tweede concilie van Lyon in 1274, kon zij zich als ordevan reguliere kanunniken handhaven. Het rode kruis (samen met een rood hart) opde witte kloosterkleding stond centraal in hun spiritualiteit. Van Bohemen verspreiddede orde zich naar Italie waar de kerk van S. Maria de Metrio in Rome bijzonderbelang kreeg; verder naar Engeland, Duitsland en Spanje. De twee kloostersin Praag en Krakau bleven de centrale punten na de ondergang van de anderekloosters in Europa. Vanaf 1295 groeide de orde in Bohemen aan met een hoogtepuntin de XlVe eeuw en een abrupte daling in het begin van de XVe eeuw. Zebleef eerst stabiel in Krakau met een grote uitbreiding einde XlVe eeuw, speciaaldoor haar missionering in Litauen, waar Wilna het centrum werd. In plaats vanPraag werd Krakau het hoofd van de orde. De proost van Krakau werd generaal,terwijl ook in Praag Poolse proosten gekozen werden. Maar in 1672 koos menin Praag weer een Bohemer tot proost, Crispinus Johannes Kopidlensky. Eerstprobeerde hij de Poolse invloed te verkleinen, maar in 1673 was hij bereid hettot een afscheuring te laten komen en tot een vereniging met de Belgische kruisheren. Vandaar zijn eerste brief aan de kruisheren van Bentlage. De herinneringhiervan is in de orde overgebleven in het boekje van A. Hertzworms, ReligioSanctissimae Cruets seu brevis ac solida injormatio de ortu ac progressu necnonmemorabilibus quibusdam gestis virisque Ordinis S. Cruets vel Cruciferorum, Roermond,1686, p. 45, die de inhoud van de eerste brief uitgebreider weergeeft danElm het in de regest doet. Hertzworms schrijft dat 'hij de tekst bewaart van 26augustus 1673 van R. P. Crispinus Johannes Kopidlensky, algemeen overste, vanProcopius Geisius, vast aangesteld predikant (concionator ordinarius) en vanP. Jacobus Prochaska, novicenmeester, geschreven namens heel de communiteit


144 KRONIEKnaar de Duitse kruisheren. Ze laten weten dat ze, verenigd met de Poolse klooster*van hun orde, onderdrukt werden en dat zij van die druk wensten bevrijd teworden. Graag zouden ze in broederlijke liefde, wederzijdse gemeenschap envertrouwelijke omgang met ons verenigd zijn. Van de verdere correspondentiegeeft K. Elm de letterlijke tekst. Het zijn niet de kruisheren van Bentlage dieantwoorden, maar provinciaal Deghens, aan wie ze bij de visitatie de brief overhandigdhebben. Uw ijver, schrijft Deghens op 8 oktober 1673, bevalt mij, temeeromdat ge de verloren discipline van weleer wilt herstellen tot meerdere eer vanhet H. Kruis. Hij stelt hem dan vier vragen : 1° of de Poolse kloosters zichverzetten tegen de afscheiding; 2° of ze exempt zijn of onderworpen aan debisschop; 3° of er meer kloosters zijn die zich met ons willen verenigen en4* hoeveel medebroeders er te Praag worden onderhouden of kunnen onderhoudenworden met eigen middelen. Eenmaal antwoord daarop ontvangen, zal Deghenszijn best doen om hun voorstel te steunen aanstaande zondag Cantate als er teHoei het definitorium van het generaal kapittel bijeenkomt. Hij zal tijdig eenuitnodiging sturen zodat een van hun religieuzen naar Keulen kan komen ensamen met hem naar Hoei gaan. Hij zal een exemplaar van de in 1659 goedgekeurdeconstituties opsturen zodra hij daartoe in de gelegenheid is. Ook zal hij hen eencopie bezorgen van de bevestiging en uitbreiding van de privileges die hij elkedag vanuit Rome verwacht.Pater Kopidlensky beantwoordt de vragen op 7 november 1673. 1* De Poolsebroeders verzetten zich niet tegen de scheiding, terwijl de aartsbisschop van Praagde toestemming van Rome zal proberen te verkrijgen. 2° Ze zijn exempt, al hebbenze zich vanwege de moeilijkheden met de Poolse kruisheren onder de bescherminggesteld van de Praagse aartsbisschop, met behoud van privileges zoals uit bijgevoegddocument blijkt. 3° Ze bezitten alleen dit e"ne convent in Praag maar hopen eenconvent op vijf km buiten de stad erbij te krijgen. 4° Ze kunnen zestien tot achttienbroeders goed onderhouden, al zijn er niet zoveel, daar er meerderen overgingentot Poolse kloosters. Wei is er een aantal postulanten. Ze zouden meer mensenkunnen krijgen, als ze de drie schatten terug zouden vinden die op het kloosterterreinbegraven zijn.Op 11 maart 1674 stuurt Deghens vanuit Keulen een exemplaar van de nieuwestatuten. In een brief vermeldt hij dat zijn antwoord op de brief van 7 november,langs twee wegen verstuurd, toch nog verloren is gegaan. Opnieuw schrijft hijdaarom nu, dat hij hun verlangen aan de magister generaal heeft voorgelegd, dieeen moeilijkheid maakte vanwege de grote afstand. Hij wil deze moeilijkheid latenbeslissen door het definitorium, waarvan Deghens zelf lid is en dat na zondag,,Cantate" te Hoei zal gehouden worden, tenzij het vanwege de oorlogsomstandighedenwordt uitgesteld. Opdat ze dus geen kostbare reis voor niets zouden maken,belooft Deghens hun zaak te verdedigen, en hij is overtuigd de anderen tot zijnstandpunt te kunnen overhalen. De bevestigingsbul van de ordesprivileges verwachthij spoedig daar ze te Rome reeds is klaargemaakt en ondertekend, en zal dan eenexemplaar zenden. Ook de communicatie met de bedelorden is er opnieuw invervat.In een lange brief van 30 april geeft Kopidlensky een overzicht van het ontstaanvan zijn orde en het verschil van hen met de Belgische kruisheren. Beiden zijndoor Innocentius IV goedgekeurd, schrijft hij, en nemen het Kruis als uitgangspunt,al verschilt de naam. De Constituties komen veelal overeen maar verschillen nogalwaar het de kwaliteit en de strengheid van kleding en vasten betreft, die bij henminder streng is (voor vele details zie de tekst). De kleding vindt hij erg strengomdat zij zelf linnen gebruiken inplaats van de ruwe geweven wol, een kleinere


KRONIEK 145collaar, schoenen en een kleinere kruin naar de aard van de reguliere kanunniken.Ook zou het zwaar vallen de visitatoren te onderhouden en een bijdrage te leverenvoor het generaal kapittel. Het bezwaar over de afstand weerlegt hij door tewijzen op Praemonstratenzers en Cistersiensers die veel verder van elkaar wonen.Ze verlangen geen wederzijdse verplaatsingen tenzij wellicht iemand die hen vooreen tijd in het leven van de orde zou komen inleiden. Op het punt van kledingen vasten komt hij nog eens terug en haalt voorbeelden aan waar dit van land totland kan verschillen, omdat bij hen bv. vis moeilijk te krijgen is. Toch ligt hier niethet zwaartepunt ; ze willen, zonder hoofd als ze zijn, een wijs man die hen zal helpende weg van de Heer te gaan. In een postscriptum voegt hij er nog aan toe dat zegeen nachtkoor hebben maar de metten 's avonds om acht uur bidden.Op de bijeenkomst van het definitorium - een generaal kapittel werd er in 1674niet gehouden >- is de zaak behandeld, al komt ze in de verslagen niet voor. Op7 juni sehrijft Deghens dat hij op zijn brief van 6 mei geen antwoord ontvangenheeft. Daarom schrijft hij opnieuw dat hij de aanvraag op het definitorium teHoei naar best vermogen verdedigd heeft. Eigenlijk waren alien voor een vereniging,.maar de kwestie van afstand en de problemen uit de laatste brief deden henbesluiten dat de vereniging niet nu kan plaatsgrijpen : 1° omdat er de toestemmingniet was van heel hun conventskapittel; 2° omdat de generaal in deze oorlogstijrfde provinciaal van Duitsland niet zonder grote onkosten met een gezel naar Praagkon sturen. In de kleding- en vastenproblemen zou gemakkelijk kunnen gedispenseerdworden, omdat ook bij ons de linnen kleding in meerdere Boosters ingebruik kwam. Deghens hoopt dat de vereniging kan doorgaan als eenmaal devrede in het rijk zal teruggekeerd zijn. Namens het hoofdbestuur van de ordegroet hij de Praagse kruisheren, hoopt op verdere contacten en op een gebedsgemeenschaptussen beide orden voor de overleden medebroeders.Teleurgesteld schrijft de proost van Praag terug. De zending van 6 mei heefthij nooit ontvangen. Hij zelf had ook al gedacht dat er in deze oorlogstijd geenmogelijkheid was om tot eenheid te komen. Hij is bereid tot onderhouden vancontacten en tot een gebedsgemeensehap voor de overledenen. De afstand is weleen moeilijkheid maar zal de eenheid toch niet in de weg staan. Als er een visitatorkomt, zullen ze hem goed ontvangen. De consensus van het conventskapittel zalhij schriftelijk zenden en zal geen moeilijkheid zijn, vooral als de kwesties vankleding en vasten zijn opgelost. Graag zou hij bericht ontvangen als het toteenheid zou kunnen komen en als de confirmatie van de privileges zou zijntoegekomen.We hebben de inhoud van de brieven wat uitgebreider weergegeven als K. Elmdit in zijn artikel doet, dank zij de aanhangsels uit het Praagse Staatsarchief, waareen copie van de Praagse kruisheer Johann Karl Rohn (1711-1779), bibliothecarisen archivaris van het klooster, die de nu waarschijnlijk verloren gegane brievensamen met andere akten overschreef, is bewaard gebleven. Na de korte inhoudvan de brieven tekent Elm de achtergrond, de geschiedenis van beide kruisherenorden.Interessant is zijn poging het gemeenschappelijke van beide, aanleiding tothet verzoek om eenheid, weer te geven : beide ontstaan in de XHIe eeuw, deregel van Augustinus, de Dominikanerstatuten als basis van de eigen statuten, deontwikkeling van bedelorde tot kanunnikenorde, het Kruis op hun kleding als kernvan de spiritualiteit. En toch, zegt hij, waren het niet in eerste instantie dezehistorische feiten die de doorslag gaven, maar het teruggrijpen van beide naar eenlegendarische oorsprong en een duister verleden waardoor zij onbevangen eeneenheid durfden plannen. Bij ons hadden de historici van die tijd, Russelius,Verduc, Banelius, Hertzworms als zeker aanvaard dat de orde in het H. Land


146 KRONIEKwas ontstaan. Paus Cletus en later de H. Helena en Quiriacus zijn vaste elementenuit de oorsprongsgeschiedenis van een oude orde die in de Xllle eeuw heropleeft.De Belgische kruisheren staan hiermee in een Traditie die ook bij de Boheemsekruisheren aanwezig was : paus Cletus als stichter en S. Quiriacus als een deroudvaders van de orde. Ze zagen Belgische, Boheemse en Italiaanse kruisherenals takken van eenzelfde stam. De pogingen tot eenheid in 1673-1674 misluktendan ook niet vanwege innerlijke en ,,grondrechtelijke" redenen, maar vanwegeuitwendige en technische bezwaren. Ze zijn een korte maar interessante periodein de geschiedenis van beide orden die ons de onderlinge innerlijke band- laataanvoelen.Na deze lange bespreking enkele opmerkingen. De confirmatiebul van deprivileges, die pas in 1677 uitgevaardigd werd, is inderdaad ,,Honestis petentium"van Innocentius XI maar is niet het stuk uit de Annales III, p. 734-735 waarheenElm verwijst. Dr. A. van de Pasch z.g. vond deze bul in een privaat archief ineen oud kruis-herenhandschrift; we hopen ze bij tijd en gelegenheid in haarhistorische samenhang te kunnen publiceren. Verder is de ontwikkeling van bedelordetot kanunnikenorde een voor ons onaan'vaardbare stelling die we in een doorElm ook aangehaald artikel m.i. duidelijk hebben weerlegd. Dat de H. Odilia, eenvan de Keulse martelaressen, de orde in de Nederlanden tot nieuw leven brachtis niet aan te tonen.We noteren hier nog enkele bijzonderheden, door Elm uit onze briefwisselingvan 1973 aangehaald, nl. een contact van de Belgische kruisheren en de Praagsemet de rode ster in 1861 en nogmaals in de dertiger jaren van deze eeuw, toenkruisheer J. Koch met de Praagse kruisheren betrekkingen onderhield, waar hetechter niet om verenigingspogingen maar om historische interesse ging.We zijn Prof. K. Elm dankbaar om zijn degelijk gedocumenteerde artikels overeen nu vergane orde waarvan de geest zo kort bij de onze stond.A. RamaekersMERODE UND DIE KREUZHERREN. In Clairlieu, Jg. 35, 1977, S. 114-125haben wir versucht, an Hand des Buches : Gescbichte der Fursten von Merode imMittelalter, 1. Band : Genealogie der Familie, das Dr. H. J. Domsta im Jahre 1974herausgegeben hatte, noch einmal uber die guten Beziehungen des Ordens derKreuzherren zu der adligen Familie von Merode zu schreiben. An Ende unseresArtikels haben wir zum Ausdruck gebracht, dass die Kreuzherren, durch dieHerausgabe von Dr. Domsta's Geschichte, eine vortreffliche und gediegene Informationsquellereicher geworden sind, und dass wir hofften, dass Dr. Domstabald den zweiten Teil veroffentlichen kann. Das Wort ,,bald" wurde unbewusstschnell geschrieben. Nur die Historiker, die dann und wann einen Aufsatz veroffentlichen, begreifen, dass fur so eine Ver>6ffentlichung in der Mehrzahl derFalle erst in einer Anzahl von Archiven Nachforschungen zu unternehmen sind,und zugleich eine Anzahl von Biichern und Aufsa'tzen zu studieren sind. Daserfordert viel Zeit. Oft entstehen neue Probleme und die Fragen wachsen. Mandarf diesen Problemen und Fragen nicht ausweichen. Man soil sie versuchen 2ulosen.Diese Gedanken fielen uns ein, wenn wir Domstas zweiten Teil: Geschichteder Fursten von Merode im Mittelalter, 2. Band: Die Besitzungen, PolitischeTatigkeit, Geistliche Amter und fromme Stiftungen. Verschiedenes, Duren, 1981,772 S., wiederholt aufschlugen. Jedesmal, wenn wir einen Teil seines neuenBuches durcharbeiteten, waren wir dariiber erstaunt, dass Dr. Domsta die zahl-


KRONIEK 147reichen Probleme und Fragen, die bei der Nachforschung eines so umfangreichenThemas als die aufregende Geschichte der Fursten von Merode im Mittelalter,loste. Er hat darum auch in einer bedeutenden Anzahl von Archiven Nachforschungenunternommen und eine ansehnliche Anzahl von Buchern und Aufsatzenstudiert.Die Familie von Merode hat in dem linksrheinischen Gebiet, von Kleve bisPriimm, in den belgischen und in den siidniederlandischen Provinzen, in Luxemburg und selbst in Frankreich im Mittelalter (ca. 1100-1600) Besitzungen erworben.Ihre Mitglieder wurden mit Gutern belehnt. Sie haben Landereien und Besitzungenverkauft oder verschenkt. Dr. Domsta hat die Erwerbungen, die Belehnungen, dieSchenkungen usw. in den Stadten und Orten dieser obenerwahnten Gebiete nachgeforschtund beschrieben (S. 24-410). Die Historiker in diesen Stadten und Ortensollen Dr. Domsta fur seine grundliche Arbeit dankbar und erkenntlich sein. Dasist wohl, nach unsrer Meinung, der zweite Verdienst seines neuen Buches.Dieses Buch ist selbstverstandlich auch eine Quelle fur das Studium der Geschichte des Kreuzherrenordens. Vor allem in dem dritten Kapitel : GeistlicheAmter und fromme Stiftungen, konnen wir ermitteln, dass die Mitglieder derFamilie von Merode vornehme Wohltater der Kreuzherrenkloster waren. Dazusei angemerkt, dass sie auch KLostern von anderen Orden Wohltaten erwiesenWir haben schon in Clairlieu, Jg. 35 (1977), S. 114-125, an Hand des erstenBandes des Dr. Domsta, aufgezahlt, welche Mitglieder der Familie von Merodeden verschiedenen Kreuzherrenklostern Wohltaten erwiesen haben. Wir wollenhier nur an Hand des zweiten Bandes, Nachtrage geben.1. Brandenburg: Arnold von Merode vermachte im Jahre 1487 testamentarisch10 rheinische Gulden for ein Glasfenster (II, S. 480).2. Koln : 1. Adelheid, Witwe Harpers von Merode schenkte im Jahre 1394 zumBau der neuen Kirche 10 goldene Schilde mit der Verpflichtung zu einer ,,Commemoratio"an jedem Freitag und Samstag bei der am Andreasaltar, dem spaterenKreuzaltar, zu lesenden Messe. Sie gab 4 schwere Gulden fur ein Anniversar(II, S. 500).2. Yburg von Vlatten, Frau des Friedrich Scheiffart von Merode, gab im Jahre1462 nicht nur 520 rheinische Gulden fur die Anniversarfeiern an den vier Quatembern,sondern sie verpflichtete die Kolner Kreuzherren auch bei dieser Gelegenheitden Armen Brote aus zwei Maltern Roggen zu schenken (II, S. 500).3. Schwarzenbroich :1. Johann VII von Merode vermachte im Jahre 1497 dem Kloster zwei Erbrenten2. Johann VIII von Merode vermachte im Jahre 1534 dem Kloster testamentarisch50 Carolusgulden mit der Verpflichtung drei Dreissigste fur ihn zu halten (II,S. 530). Ausser den Besitzungen, den geistlichen Amtern und frommen Stiftungen'benchtet Dr. Domsta uns noch iiber die politische Tatigkeit der Mitglieder derFamihe von Merode. Er fiirt einige Exkurse dazu : Zur sfdndischen Stellung derFamilie von Merode im Mittelalter, Das Wappen, Der Name Scheiffart, Merodeund Aragon, Die merodischen Wappenscheiben in der Katharinenkirche zu Oppenheimam Rhein.Zu dem letzten Exkurs (S. 599-605) mochten wir eine Notiz machen DieOppenheimer Scheiben (s. P. van den Bosch : Sie teilten mit Jedermann. Einekurze Geschichte des Ordens der Kreuzherren, S. 20-21) sind mit dem merodischenHauskloster Schwarzenbroich und auch mit einem anderen Kreuzherrenkloster,namlich in Koln, in yerbindung gebracht worden. Unter diesen Scheiben gibt eseine Anzahl mit Wappen von einigen Mitgliedern der Familie von Merode und


148 KRONIEKeine, auf der Kreuzherren dargestellt wurden. Die Wappen der Familie vonMerode gehorten Johannes IV, von Merode (gest. 1481), seiner Frau Adelheidvon Horn (gest. 1497 oder 1498), den vaterlichen Grosseltern Johannes IV.,Rikalt I. von Merode (gest. 1398 oder 1399) und seiner Frau Margarete vonWezemael (gest. 1394),und den miitterlichen Grosseltern Johannes IV. : Wilhelm,Herrn von Petersheim und seiner Frau Maria von Boutersem. Diesen vier merodischenScheiben sind nach Dr. Domsta einige Charakteristika eigen. Er schreibt :,,Mit den merodischen Scheiben konnen daher zunachst nur solche Scheiben inZusammenhang gebracht werden, die diese Merkmale zeigen". Die Scheibe:,,K6nig Ahab lasst die Propheten toten", auf der Kreuzherren dargestellt wurden,zeigt nach Domsta einen gleichen Stil. Elisabeth von Witzleben besprach in ihremAufsatz Kolner Bibeljenster des 15. Jahrhunderts in Schotland, England und Amerika(in \Aachner Kunstbldtter, 43 (1972), S. 227-248) die Scheiben in Oppenheim.Sie vermutete aber keine Zusammenhange zwischen diesen Scheiben und Verbindungender Familie von Merode zu den Kreuzherrenklostern in Koln und Schwarzenbroich,so wie Dr. Domsta schreibt (S. 602). Sie legte vor allem Verbindungenzwischen den Scheiben von Oppenheim und den Fenstern in der Kreuzherrenkirchein Ehrenstein bei Neustadt a.d. Wied und nannte deshalb den unbekannten Schopferder Fenster : ,,Meister der Kreuzbriiderkirchen". Nach der Meinung des Dr. Domstakommen die Scheiben in Oppenheim, und all die Scheiben, die Oidtmann(Rheinische Glasmalereien, II, S. 328) und Herbert Rode {Die mittelalterlichenGlasmalereien des Kolner Dames, Berlin 1974) den Kreuzherrenkirchen in Kolnund Schwarzenbroich zuschreiben, nicht aus diesen Kirchen her. Am Ende desExkurses schreibt Domsta: ,,Es ist ebensogut denkbar, dass die Scheiben auseinem halben Dutzend anderen Kirchen stammen konnen". Wir meinen, dass dieseSohlussfolgerung zu stark ist und unannehmbar. Die Oppenheimer Scheiben mitden Wappen der Familie von Merode und mit den Kreuzherren gehoren zusammen.Sie haben einige Charakteristika eigen. Wir meinen also : diese Scheiben stammenaus einer Kreuzherrenkirche. Weil Johannes IV. von Merode und seine FrauAdelheid von Horn Wohltater des Klosters Schwarzenbroich waren und ausserdemein Glasgemalde diesem Kloster verschenkten, sollen wir doch die Herkunft inSchwarzenbroich suchen miissen, und nicht in Koln, so wie Elisabeth von Witzleben meinte. Domsta schreibt dann auch : ,,Es ist denkbar, dass die vier merodischen Wappenscheiben in Oppenheim aus Schwarzenbroich stammen". Warum dieanderen Scheiben, u.a. ,,K6nig Ahab lasst die Propheten toten", mit gleichenCharakteristika nicht ?Wir hoffen in der Zukunft noch viele Male das Buch von Dr .Domsta alsreiche Quelle fiir unseren Nachforschungen benutzen zu konnen.P. van den BoschH. ODILIA. In de Maaslandse Sprokkelingen, Nova Series, III, n. 6, Maaseik,1980, gaf J. Steinmetz o.s.c. een boekje uit over de Odiliaverering (zie besprekingin dit tijdschrift, XVIII, 1980, p. 103-104). In dezelfde reeks, IV, 6, 1981,verscheen onlangs van dezelfde auteur Odilia, 40 biz., waarin hij de oorkondenvan verschillende eeuwen over de Odiliarelieken nagaat. Als motto staat op deeerste biz. : ,,De historie begint in 1292, de legende gaat verder...". Dat aantonenis de bedoeling van dit boekje, al dteert Steinmetz als oudste oorkonde er een van1287, waarna dan die van 1292 volgt. Men kan zich afvragen of S. na de werkenvan Dr. H. Van Lieshout, Rond het Reliekschrijn van Sint Odilia, Hasselt 1935en van Dr. H. Van Rooijen, Sinte Odilia, legende of historie ,Diest, 1946 nog


KRONIEK 149veel nieuws kan brengen. Eigenlijk niet. Toch is dit boekje nuttig. Vooreerst omdatde twee genoemde werken niet meer zo toegankelijk zijn ; verder omdat S. vooreen groter publiek schrijft; en tenslotte - en dat is m.i. de grootste verdienste »-,omdat hij ons vanuit de 'historische kern (en), de oorkonden, de groei van de Odilialegendeduidelijk aantoont. Ook geeft hij op p. 32 een interessante tekst over dereliekschrijnen te Hoei, waarvan hij jammer genoeg de bron niet kan aangeven. Inde courante literatuur over Hoei vinden we deze tekst niet terug. Dit is een goeden vlot geschreven boekje, al zouden we enkele opmerkingen willen maken. Bij dereeks documenten of papieren die in 1935 in het reliekschrijn te Kerniel aanwezigwaren vernoemt S. niet een toegeplakte enveloppe met het opschrift ,,Pulvis exossibus martyrum" (p. 6). De vaak gemaakte identificering van Cornelius enArnoldus van Clotingen is onjuist. Beiden waren conventualen van Hoei (zie bv.Depaire, J. P., Les biblioth. des Croisiers de Huy, de Liege et de Namur, I, p. 38).Cornelius was generaal van 1500-1512, Arnoldus stierf als subprior van Hoei in1508. Verder zou het voor het identificeren van de beweringen van de auteurprettiger zijn als telkens in noten de bron vermeld werd in plaats van een bibliografischelijst ,,zonder meer" op p. 36-40. Op p. 7 schrijft J. Steinmetz dat hijmet dit boekje ,,een bouwsteen" wil geven voor een verantwoord historisch werkin 1987, als het zeven eeuwen geleden zal zijn dat de relieken te Keulen werdenopgegraven en naar Hoei overgebracht. Nu hij zelf zich door zijn twee werkjes aldegelijk in de stof heeft ingewerkt lijkt hij zelf hieryoor de aangewezen man te zijn.A. RamaekersMARIENKLAGE. In Clairlieu, 1981, S. 92, haben wir von den ersten Symposionvon Forschern, die sich mit der Geschichte, Kunst und Spiritualitat des Kartausersordensbeschaftigten, benachrichtigt. Ein zweites Symposion fand von 11. bis 14.September 1980 in Aggsbachdorf bei Melk (Osterreich) statt. Dr. Walter Beierberichtete hiervon in Erbe und Auftrag (Benediktinische Monatschrift, herausgegebenvon der Erzabtei Beuron), 57. Jg., 1891, S. 386-387. Man hielt Vortrage iiber dieKartauser in Osterreich und iiber die Beziehungen zwischen den Kartausern undden Zisterziensern. W. Baier selbst sprach von den weitverbreitenen Marienklagen,die Oglerius von Tridino O.Cist. im Westen sehr anregte (W. Baier, Quellenkritischeund Theologische Anmerkungen zur Aggsbacher Marienklage, herausgegeben in Analecta Cartusiana: Die Kartauser in Osterreich, Band 2). Der Autorberichtete in diesem Vortrag iiber die Urspriinge der Marienklagen und gab hiervontheologische Aussagen. Sein Vortrag ist eine gute Erganzung fur den Aufsatz desPaters A. van de Pasch : Godsvrucht in de handschrijten der Kruisheren, besonders: Onser Vrouwen Claghe in Clairlieu, 39. Jg., 1981, S. 84-86.Das dritte Symposion iiber die Kartausergeschichte und Kartauserspiritualitatwurde vom 3. bis 6. September 1981 in Tuckelhausen/Ochsenfurt in der Nahevon WUrzburg veranstaltet (Erbe und Auftrag, 57, Jg., 1982, S. 468-470). DerSchwerpunkt des dritten Symposions lag besonders auf der Mystik der Kartauser.W. Baier hielt einen Einleitungsvortrag : Theologie der Mystik: fur den christlichenNormal - oder Ausnahmefall ?, herausgegeben in Erbe und Auftrag, 57. Jg. 1981,S. 416-426. In den Anmerkungen 40 und 41 geht Dr. Baier auf die Kritik ein,die sein Buch iiber die Vita Jesu des Ludolf von Sachsen speziell von niederlandischerSeite geiibt wurde (s. Clairlieu, 38. Jg. 1980, S. 13-37 und 39, Jg. 1981,S. 125). Er erwahnt auch, dass er durch Clairlieu auf eine weitere Quelle furLudolfs Passionsprolog aufmerksam wurde, namlich ein anonymes Werkchen aus


150 KRONIEKdem 13. Jahrhundert: De conformatione cruets (s. Clairlieu, 38. Jg., 1980, S.32-33).P. van den BoschAPEL, Ter. In Unser Bocbolt, 32. Jg., 1981, Heft 4, veroffentlichte JoannesA. J. M. Verspaandonk aus Vleuten (NL.) einen Aufsatz iiber die ,,Miserikordien",die friiher unter den Sitzen des Chorgestuhls der alten Kirchen angebracht wurden :Die merkwurdigen Hausgenossen der Chorberren (S. 3-22). Auch in der ehemaligenKreuzherrenkirche in Ter Apel (Groningen, NL.) kann man diese ,,Miserkordien"bewundern. Der Verfasser schreibt: ,,In Ter Apel finden wir fiinf Miserikordienmit einfachern Blattwerk und die anderen einundzwanzig mit Mannerkopfen. Siesind etwas unbeholfen geschnitzt, aber einige von ihnen geben uns ein Bild vonder Bevolkerung des flachen Landes urn Groningen" (S. 12).P. van den BoschBENTLA.GE. Im Jahre 1962 gab Dr. Josef Tdnsmeyer sein erstes Buch heraus :Das Landesfurstentum Rheine-Wolbeck, Rheine 1962, 208 S., reich illustriert (s.Clairlieu, 22. Jg., 1964, S. 126-127). Nach dem Eintritt in den Ruhestand imJahre 1973 fasste Dr. Tonsmeyer den Plan, das obengenannte Buch zu iiberarbeitenund bis in die heutige Zeit fortzufuhren. Das Manuskript des neuen Buches warim Sommer 1978 im wesentlichen fertiggestellt, als der Autor am 18.8.1978 plotzlichverstarb. Sein Neffe Hans Dieter Tonsmeyer hat die Schlussredaktion unddie Vorbereitung zum Druck und den Erstellung des Registers ubernommen. Sokam im Jahre 1980 das neue Buch heraus : Josef Toensmeyer, Vom Landesfurstentum Rheine-Wolbeck zur Gutsherrschaft Rheine-Bentlage herausgegeben von H. D.Tonsmeyer, Rheine/Westfalen, 1980, 358 S.Von S. 39-60 findet man jetzt: Das Kreuzherrenkloster Bentlage und vonS. 60-74 : Die Aufhebung des Kreuzherrenklosters. Obwohl der Autor das Buchvon H. U. Weiss : Die Kreuzherren in Westfalen benutzte, hat er doch nicht seinenStandpunkt iiber das geistige und geistliche Leben der Bentlager Kreuzherrengeandert. Das Studium dieses Lebens war auch nicht seine starkste Seite. Destomehr war er in der wirtschaftlichen Geschichte des Fiirstentums, der Gutsherrschaftdnd des Klosters Bentlage bewandert. Deshalb ist das Buch wertvoll. Wer dannauch die Wirtschaft des Klosters im Laufe der Jahrhunderte studieren will, hathier eine zuverlassige Quelle. Das letzte Kapittel erzahlt iiber den Dbergang derGutsherrschaft in dem Besitz der Stadt Rheine. Das Buch schliesst mit einer Lebensbeschreibungdes Autors, verfasst durch seinen Neffen Hans Dieter Tdnsmeyer.P. van den BoschBEYENBURG. In mehreren Zeitungen (Frankfurter Allgemeine Zeitung, 1981,21 Dez. und Zeitung fiir Schwelm, 1981, 30 Dez.) hat man viel Aufhebens voneinem Fund eines ,,Codex" gemacht, der in der Bibliothek des Markischen Gymnasiums Schwelm in Westfalen entdeckt wurde. Nach seinem Fundort wird derCodex Schwelmer Codex benannt. Man hat viel Aufhebens davon gemacht, weilder Fund zu den bemerkenswertesten Entdeckungen spatmittelalterlicher Handschriftenin den letzten Jahren zahlt. Es handelt sich urn einen Codex, der aus einemehemaligen Kreuzherrenkloster, wahrscheinlich aus Beyenburg, in der Nahe vonSchwelm, stammt. Er tragt als Oberschrift: Pars estiualis und war ein Sommer-Missale. Eckhard Freise vom Institut fur fruhmittelalterliche Forschung der Univer-


KRONIEK 151sitat Minister, bekam den Auftrag den Codex zu untersuchen. In Beitrdge zurHeimatkunde der Stadt Schwelm und ihrer Umgebung, 31. Heft, 1981, veroffentlichteer die ersten Ergebnisse seiner Untersuchung: Das alteste (Sommer-)Missaleder Kreuzbruder von Steinbaus-Beyenburg (Wuppertal). Zu dem Fund einer liturgtschenGebrauchhandschrift des 13. Jahrhunderts in der Schwelmer Gymnasialbibliothek(Voranzeige), S. 53-69. ,,Sie sollen", so schrieb Freise, ,,keinesweges eingehendeUntersuchungen insbesondere von Textausfiihrung, Beschreibstoff, Schriftenund Einband sowie der einschlagigen Liturgie- und Pastoralgeschichte und desmutmasslichen Hersteller- und Benutzerkreises ersetzen, sondern sie vielmehr anstossen".Der Verfaser ist sehr vorsichtig in seinen Ausserungen. Auf Seiten 53-56beschreibt er den Codex. Charakteristische Besonderheiten im Heiligenfestkalenderhat ihm verraten, durch wen der Codex hergestellt wurde. Auf Seite 58 nennt erdie Festtage, die mit Zierinitialen ausgezeichnet wurden. Hier fehlt das Fest derheiligen Maria Magdalena, der Patronin der Kreuzherrenkirche in Beyenburg. Alsder Codex hier hergestellt wurde, hatten die Kreuzherren von Beyenburg, unsererMeinung nach, den Festtag ihrer Patronin mit einer Zierinitiale auszeichnen sollen.Drei Feste bezeugen, dass der Codex aus einem ehemaligen Kreuzherrenklosterstammt, namlich das Fest des heiligen Quiriacus, der heiligen Odilia und derheiligen Helena. Die kleinen roten tatzenformigen Kreuz-Zeichen im Teil desKanons der Heiligen Messe zeugen nicht von einer aussergewohnlichen Kreuzesverehrung,sowie der Verfasser meint. In dem Kanon von jedem Missale kann mandiese Kreuzzeichen finden, die bedeuten, dass der Priester die Opfergaben segnenwird. Der Verfasser ist offenbar in der Liturgie der katholischen Kirohe nicht wohlbewandert, aber auch nicht in der Literatur iiber den Kreuzherrenorden. Die Bibliothekareder Universitatsbibliothek der Stadt Liittich in Belgien z.B. haben dieHandschriften- und Inkunabelbestande von Kreuzherren-Bibliotheken untersucht undi'hre Ergebnisse herausgegeben. Wann werden die deutschen Historiker, wenn sietiber die Geschichte der Kreuzherren schreiben, endlich iiber die Grenzen schauenund auch die Arbeit der belgischen und niederlandischen Historiker schatzen ?Man soil u.a. den Schwelmer Codex mit anderen noch aufbewahrten Missalen derehemaligen Kreuzherrenkloster vergleichen. Der Verfasser hoffte, dass seine Ergebnisse ein Anstoss zu weiterem Studium des Schwelmer Codex sein sollte. Wirhoffen das auch.P. van den BoschDIEST. VERSPREIDING VAN DE KRUISHERENAFLAAT. In De Kruisherenaflaat,Diest, 1948 (ook in Clairlieu, V, 1948, p. 3-52) schreven we dat defaculteit om deze aflaat aan de rozenkransen te hechten vanaf 1910 aan velenbuiten de orde gegeven werd, zodat stilaan de vele aanvragen te Diest en de groteverzendingen drie maal per week verminderden en met de wereldoorlog helemaalen voor goed ophielden (p. 47). Dit wordt bevestigd door 56 postkaarten diekruisheer P. Ramaekers (Maaseik) vond bij de postzegelverzameling van kruisheerMatthieu Wieers. Ze zijn van de jaren 1905-1912. Terwijl er van 1909 nog tienzijn, en van 1910 vier, is er nog slechts een enkele van 1911 en 1912. Ze zijnverzonden aan ,,Les Peres Croisiers, Diest, Belgique" (soms ,,canonici Cruciferi")of aan ,,Le T. R. Pere Superieur" en ,,Le Rev. Pere J. IJzermans, chanoine croisier",de man die jarenlang samen met de fraters de verzending verzorgde. Een kaart isvanuit Rome gericht aan prior Honhon door zijn ,,cousin Henri", die 26 rozenkransen bestelt van ongeveer 50 tot 60 centiemen het stuk. De kaarten komen vanparticulieren, geestelijken, (meerdere van een Italiaanse pater capucien die, blijkbaar


152 KRONIEKpostzegelverzamelaar, daar telkens naar vraagt) of vrouwelijke religieuzen. Meestalzijn ze geschreven in het Frans, soms in het Duits, Italiaans of Latijn. Behalve uitBelgie, Duitsland en Frankrijk, komen ze uit Italie, Malta, het toenmalige Oostenrijk,Portugal en Spanje, Mauritius, Rusland en Zwitserland. Uit de bestellingenblijkt dat er minstens 52 soorten rozenkransen te krijgen zijn, met verschil inkralen, snoer of kruisje, die door nummers worden aangegeven. Meermalen blijktdat het niet de eerste bestelling is. Soms worden een of enkele rozenkransen besteld,soms meerdere dozijnen of honderden tegelijk. Er zijn typische kaarten bij. EenUrsulinenklooster uit Tarnow (Galicie, Oostenrijk), waar de zusters blijkbaarmochten kiezen: Nr 36,6 rosaires nacre poli, chaine et croix argent; Nr 30facon grenat, idem; Nr 33, 3 Turqoise bleu, idem; Nr 34,2 Corail, idem;Nr 24,3 grains onyx, chaine format maillechort et croix maillechort (= nagebootstof nieuw-zilver) ; Nr 25,3 Lapis bleu, idem ; Nr 27 Nacre, idem ; Nr 32,1 Jais,chaine format argent et croix argent; verder volgen nog 3 dozijn nr 17 Tourqoisebleu, chaine maillechort, 3 dozijn Nr 18, Nacre (nacre = paarlemoer, nacre =nagebootst p.), idem: 1. grosse Nr 10, Coco rond, chaine et croix en acieren 1 grosse Nr 8, Coco mi-rond, idem. Een godsdienstleraar van het ,,collegiummarianum" in Freistadt (Oostenrijk) vraagt stalen en belooft een grote bestelling. Een kasteervrouwe van Studenetz (Bohemen, Oostenrijk) schrijft dat haardochtertje zo blij is met haar mooie herstelde rozenkrans (daar zal broeder JefkeLuyckx, die in onze fraterstijd nog rozenkransen maakte en herstelde, wel aangewerkt hebben), terwijl haar oudste dochter er een met zwarte kralen moesthebben, de ketting niet lang, want ze bidt haar rozenhoedje op haar wandelingenof als ze te paard uitgaat en draagt de rozenkrans dan om haar arm." 'n PaterCosta uit Villa Real laat zijn bestelling op rekening schrijven van Mgr. Amaval. Debestellingen uit Rusland komen van priesters (een plaatst ,,R.K. Priester" bij zijnnaam), een van 200 en een van 62 rozenkransen. Een Spaanse redemptorist uitGranada wenst een dozijn, ,,non de la derniere classe ni de la superieure". De,,cure archipretre de la Cathedrale de Lugano" bestelt twee maal 300 rozenkransen.Een andere Zwitserse pastoor kan zijn schuld niet betalen : ,,veniam ad te quaero,frater; proximo mense februario huius anni munus meum adimplebo". Zo klinktin vele bestellingen een persoonlijke noot door.Nu we zo onze vroegere studie kunnen aanvullen, wijzen we nog op enkeleandere bijzonderheden ; vooreerst op de correspondence van Mgr. Smits over deauthenticiteitskwestie (J. Scheerder, W. F. A. Smits (1824-1889), vijftigste magistergeneraal der orde van bet H. Kruis, in Clairlieu, XXXVII, p. 58-62) ; verderop twee Spaanse exemplaren van de p. 43 noot 5 genoemde propagandabroehuredoor broeder Jefke Luyckx kort na het verschijnen van mijn studie nog ontdekt;tenslotte vond ikzelf bij het verhuizen naar een andere kamer in de kleerkastsporen van het rozenkranstijdperk, nl. opschriften op de legplanken als ,,Chapelets5,50 la douz.", ,,Chapelets 2,50 la douz.", ,,Chapelets a 3 frs" en instructionssur les Indulgences". In 1948 besloot ik mijn artikel met de wens dat de naamvan de kruisheren aan deze aflaat zou verbonden blijven en dat men niet (zoalsin een rondschrijven van de priestermissiebond het geval was) bij het vermeldenvan de aflaat niet eens meer van Kruisherenailzat zou spreken. Kort daarna kreegik een schrijven van het secretariaat van de priestermissiebond met de vermeldingdat het niet him schuld was maar dat ze de door Rome verleende faculteitenletterlijk hadden afgedrukt. In een artikel van Ign. Ting Pong Lee, De apostolicisFacultatibus, in Commentarium pro Religiosis, 1965, p. 170-182 werd weer meermalen van Kruisherenaflaat gesproken.A. Ramaekers


KRONIEK 153EHRENSTEIN. Vor funfhundert Jahren begriindete der Prior des Windesheimerklosters in Bodingen (in der Nahe von Blankenberg und Siegburg), Jacob von derHeggen, offiziell die schon vom alters her errichtete Bruderschaft der JungfrauMaria, mit einmutiger Zustimmung des Konventes. In diesem Jahr ►- 1481 -fixierten der Prior und seine Mitbruder schriftlich, dass kunftig jedes Jahr, AnfangMai, ein feierliches Gedachtnis fur alle lebenden und verstorbenen Mitgliedergehalten wiirde. Weil der Bodinger Kirchenchor im Jahre 1981 sein hundertjahrigesJubilaum feierte, hat man in Bodingen Pater Gabriel Busch, Benediktiner in derAbtei Siegburg, den Auftrag erteilt, ein Buch iiber das Dorf Bodingen und seineGeschichte herauszugeben. Gabriel Busch fand viele Mitarbeiter. So entstand einsehr interessantes Buch, reich illustriert, mit dem Titel : Bodingen ist eine Wallfahrtwert, Siegburg, 1981, 480 S. Auf gleiche Weise hat Pater Gabriel Busch im Jahre1978 ein Buch uber ein Dorf in der Nahe von Bodingen herausgegeben, Merten(Steg) seme viel Hebe Heimat, Siegburg, 1978, 512 S. Ein Mitbruder aus derAbtei Siegburg, Pater Mauritius Mittler, hat fur beide Biicher eine erhabene Vorarbeitgeleistet, niimlich die Herausgabe des Bodinger Memorienbuches (Das Bodinger Memorienbuch nach den Vorarbeiten von Dr. Joseph Walterscheid, herausgegeben von P. Mauritius Mittler o.s.b., Siegburger Studien, VI-VII, 1971, 366 S.).In Bodingen war ein Kloster der Augustiner-Chorherren von Windesheim, inMerten ein Klosteer der beschuhten Augustinereremitinnen. Beide Dorfer warenKlosterdorfer. Die Kloster standen im Mittelpunkt der Dorfer, d.h. die Einwohnerwurden durch die Kloster materiell unterstiitzt und geistlich betreut. Umgekehrtlebten die Menschen mit Leib und Seele fur die Kloster.Warum sind diese obengenannten Bucher wert, in der Chronik von Clairlieu,dem Studium der Geschichte des Kreuzherrenordens gewidmet, zu erwahnen. Vorerst,sowohl das Buch iiber Bodingen, wie auch das Buch uber Merten sind,unserer Meinung nach, glanzende Vorbilde, wie man die Geschichte eines Klosterdorfesbeschreiben kann. Zweitens, der Orden der Kreuzherren hatte friiher Niederlassungenin Dorfer. Die Verhaltnisse zwischen den Kreuzherrenklostern und dieEinwohnern der Dorfer waren genauso als die in Bodingen und Merten. Drittens,beide Dorfer lagen in einem Gebiet, wo die Familie von Nesselrode das bedeutendsteAdelsgeschlecht war. So trift man in beiden Biichern Namen von Wohltaternder beiden Kloster, die auch den Kreuzherrenklostern grosse Dienste leisteten undsie privilegierten. So gewinnt man gewiss einen klareren Einblick in die Familiender Wohltater, z.B. der Familien von Nesselrode. Wer sich fur die Geschichte desKreuzherrenklosters Ehrenstein interessiert, soil diese Bucher sicher lesen. Bertramvon Nesselrode stiftete damals nicht nur der Kirche in Ehrenstein Fenster, sondernauch den Kirchen in Bodingen und Ruppichteroth. Die drei Kirchen sind untereinanderdurch die Person des Stifters verbunden. Ein vergleichendes Studium isterwunscht. Auch die Kirche in Winterscheid soil man dann hineinziehen. Im Jahre1465 errichtete das Ehepaar Bertram von Nesselrode und Margaretha von Burtscheid(Bourscheidt) in der Kirche von Bodingen einen eigenen Altar, den sogenanntenDreifaltigkeitsaltar. Spacer hat das Ehepaar das Patrozinium der Kirchein Ehrenstein geandert und der Dreifaltigkeit geweiht. Mehr als aus den Kirchenfensternin Ehrenstein erscheint, war die Familie von Nesselrode mit der Familievon Merode verwandt. Die beide Bucher uber Bodingen und Merten geben vieleinteressante Besonderkeiten, sie werfen aber auch viele Fragen und Probleme auf.Die Geschichtschreiber des Klosters Ehrenstein sollen diese Frage sicher beantwortenund die Probleme losen.P. van den Bosch


154 KRONIEKEMMERICH. P. J. Beghein s.j. schrijft in Zestiende- en zeventiendeeeuwsebibliotheken te Nijmegen en omgeving in Ons Geestelijk Erf, dl. 55, 1981, p. 269-275 over een belangrijke kollektie handschriften en oude drukken, die zich in debibliotheek van het Berchmanianum te Nijmegen bevinden. Ze zijn afkomstig uitde boekerij van de oude Jezuietenstatie in deze stad. Schrijver voegt als bijlage eenlijst van deze handschriften en drukken toe (p. 276-284). Bij nummer 16 wordtaangegeven : Theopbylactus. In quatuor Evangelia enarrationes, Joanne Oecolampadiointerprete, Basel, Andreas Cratander 1525 : Eigendomsmerk : ,,Crucigeri Embricenses".Op pag. 272 vermeldt hij dat een van de vroegere bezitters van een in zijnlijst genoemde boeken, Theodorus Wichardi, op 26 augustus 1580 zijn eerstemis in de kruisherenkerk te Emmerich opdroeg.P. van den BoschFALKENHAGEN. In der Westfalische Zeitschrift, 129. Band (1979), S. 193-245, veroffentlichte Hermann-Josef Schmalor einen Aufsatz, der den Titel tragt:Die Abdinghofer Bibliothek unter Abt Leonard Ruben und das Paderborner Buchgewerbeurn 1600. Der Verfasser hat den Stand des Paderborner Bibliotheks- undBuchwesens zu Beginn des 17. Jahrhunderts untersucht und das Ergebnis seinerUntersuchung in den obengenannten Aufsatz vorgefuhrt. Als Quelle fair seineUntersuchung benutzte er ein Rechnungsbuch, das aus der Benediktinerabtei Abdinghofin Paderborn stammte und jetzt in der Erzbischoflichen Akademischen Bibliothek in Paderborn aufbewahrt wird (Paderborner Studienfonds-Archiv Hs. Pa 39)-Dieses Rechnungsbuch wurde von Leonard Ruben gefiihrt. Er war von 1598 bis1609 Abt der Benediktinerabtei Abdinghof. In seinem Rechnungsbuch hatte dieserAbt nicht nur die Einnahmen und die Ausgaben der Abtei verzeichnet, sondernauch die Ausgaben fur die Abteibibliothek. Er selbst war Bibliothekar der Abtei.Hermann-Josef Schmalor kann nachweisen, dass die Bibliothek der Abtei unter derLeitung des Abtes Leonard Ruben eine spiirbare Bliite erlebte. Die erworbenenBiioher dienten zur Forderung der Spiritualitat und zur wissenschaftlich-humanistischenBildung der Monche. Der Abt konnte diese Bvicher u.a. durch seine gutenBeziehungen zum Buchhandel in Paderborn erwerben. Erst Anfang des 17. Jahrhunderts gab es Buchdrucker in Paderborn. Sie waren zugleich Buchhandler. Alserster Drucker kam Matthias Briichner, der sich selbst Pontanus nannte, nachPaderborn. Er liess sich da im Jahre 1596 nieder. Ein zweiter Drucker war MatthiasDorbecker. Der Autor lasst in seinem Aufsatz mehrmals durchblicken, dass sowohlder Abt Leonard Ruben als die Buchdrucker Matthias Pontanus und MatthiasDorbecker sich fiir die katholische Reformbewegung in der Stadt Paderborn einsetztenund treue Mithelfer des damaligen Furstbischofs Dietrich (Theodor) vonFurstenberg waren. Dieser Fiirstbischof war nicht unbeteiligt an der Wahl Rubenszum Abt der Abdinghofabtei gewesen und hatte auch veranlasst, dass der DruckerPontanus nach Paderborn kam, weil dieser Fiirstbischof sich vorstellte, dass beideManner sich um die katholische Reform bemiihen wurden.Im Jahre 1585 war Dietrich von Furstenberg Fiirstbischof von Paderborn gewordenund bis zu seinem Tod, im Jahre 1618, war er ein entschiedener Befiirworterder alten katholischen Religion und ein eifriger Forderer der kirchlichenReform gewesen (s. Karl Hengst : Kirchliche Reformen im Filrstbistum Paderbornunter Dietrich von Furstenberg (1385-1618), Paderborner Theologische Studien,Band 2, Miinchen-Paderborn-Wien, 1974, 326 S.) Als Mitglied des Domkapitelsin Paderborn hatte er im Jahre 1580 befiirwortet, dass die Jesuiten, die sich inzahlosen Stadten durch ihre Seelsorge, ihre Predigten und ihre Schulen fiir die


KRONIEK 15$kirchliche Reform einsetzten, sich auch in der Stadt Paderborn niederiiessen AlsFurstbischof iibergab er mit der Genehmigung des Domkapittels den Jesuiten imJahre 1585 das Gymnasium Salentinianum. Dieses Gymnasium war urspriinglichdie alte Domschule. Ein Vorganger des Dietrich von Fiirstenberg, FurstbischofSalentin von Isenburg (1574-1585), hatte diese Schule in eine humanistische Schuleumgebildet. Seitdem wurde sie nach ihm genannt. Die Jesuiten bekamen dasGymnasium mit seinem ganzen Stiftungsvermogen. Furstbischof Dietrich von Fiirstenberg hat in den Jahren nach 1585 den Jesuiten immer mehr geschenkt. So kaufteer das ehemalige Minoritenkloster mitsamt seiner Kirche (St. Johanneskirche) undubergab den Jesuiten diese Gebaude. Er liess fur die Jesuiten auch ein Kolleg, einHaus fur die Novizen und Scholastiker, bauen. Der Bau des Kollegs war im Jahre1605 vollendet. Der Furstbischof hatte sich vorgenommen, vor allem der Jugenddie Gelegen-heit zu geben, sich in der Stadt Paderborn ausbilden zu lassen. Wolltendie jungen Leute an einer Universitut studieren, dann zogen sie in andere Stadteurn. Sehr oft waren die Professoren da dem alten katholischen Glauben feindlichgesinnt und machten die jungen Leute am Glauben irre. Deswegen griindete derFurstbischof im Jahre 1614 die ,,Theodoriana Academica Universitas". Die Jesuitenversprachen i'hm, Lehrkrafte fur das Gymnasium und die University zu stellen(s. Honselmann, Die Philosophisch-Theologische Akademie in Paderborn und ihrSttftungsvermogen, Paderborn 1954, 123 S. ; Idem, Von der Domschule zumGymnastum Theodorianum in Paderborn, Paderborn, 1962, 336 S.). Fur ihre Arbeitin Seelsorge, Gymnasium und Universitat hatten die Jesuiten selbstverstandlichwichtige Biioher n>otig. H. J. Schmalor schreibt, dass der Abt Leonard Rubendurch den Ausbau der Abteibibliothek im Sinne des Furstbischofs handelte. Erschreibt aber auch, dass der Furstbischof ein entschiedener Forderer der Bibliothekder Jesuiten war. Dieser Bischof schenkte ihnen zunaohst Handschriften und Druckeaus dem aufgehobenen Kreuzherrenkloster Falkenhagen und im Jahre 1604 iibenvieser ihnen sogar seine eigene Bibliothek (S. 224). Der Verfasser erklart nicht ineiner Anmerkung, woher er diese Angabe erhalten hat. Anlasslich dieser Behauptungstieg in uns die Frage auf : Werden in Paderborn noch Handschriften und Druckeaus dem ehemaligen Kreuzherrenkloster Falkenhagen aufbewahrt ? Wir haben vermutet,dass Honselmann uns iiber unsere Frage Aufklarung verschaffen wurde. Ererwahnte im Kapitel : Die Vermogensmassen in Die Pbilosophiscb-Tbeologische Akademie nicht alle Guter, die der Furstbischof Dietrich von Furstenberg den Jesuitengeschenkt hatte. Mit Graf Simon zur Lippe hatte der Furstbischof die Guter desKreuzherrenklosters Falkenhagen im Jahre 1596 geteilt (s. Josef Prinz : Das Archivdes Paderborner Studienfonds, Munster, 1956, Teil 1, S. 200, Nr. 391 ; s. auchH. U. Weiss : Die Kreuzherren in Westjalen, Diest, 1963, S. 114-115'- in derAnmerkung 101 steht ein Druckfehler: nicht Urkunde Nr. 193, sondern Nr 391)Im Jahre 1604 schenkte der Furstbischof den Jesuiten die Guter und derer Einkunftedes Falkenhager Klosters, d.h. den Teil, der er im Jahre 1595 bekommenhatte. Honselmann liess den Text dieser Urkunde in seinem Buch vollstandigabdrucken (S. 89-92). In diesem Text lesen wir: ,,quam gratiosa iisdem donavimus, Falckenhagensis coenobii proventum partem mediam a Comite Lippensi pernos recuperatam et ab eo concorditer dimissam". Warum liess Honselmann sichnicht uber diese Schenkung aus ? Weil die Schenkung widerrechtlich war ? WalterRichter erwahnte in seinem Buch : Geschichte der Stadt Paderborn, Paderborn 1903wohl diese Schenkung (2. Band, S. 212). Die Kreuzherren unter Leitung i-hres*Generalpnors, des Priors von Huy, haben jedenfalls Protest erhoben und habenden Furstbischof wegen seines widerrechtlichen Verfahrens in Rom angeklagt. DerStreit zwischen dem Furstbischof und den Jesuiten einerseits und den Kreuzherren


156 KRONIEKanderseits dauerte bis zum Jahre 1628. Dann konnten der papstliche Nuntius PetrusAloysius (Bischof van Tricarico), Heinrich Theobald van Eynatten (Dechant vonAachen), Ernestus de Miche (papstlicher Prokurator und Kanoniker von St. Paulzu Liittich), Johann Baptist de Ninis (Auditor des Nuntius), Johann de Lapideund Jacob Westen (Kanoniker zu Aachen), Alphonsus de Fressailis (Kanonikerund Kan tor von St. Johann Evangelist in Liittich), in der Stadt Aachen den Streitschlichten (J. Prinz, Das Archiv des Paderborner Studienfonds, S. 245, Nr. 484).Als Repraesanten des ganzen Ordens der Kreuzherren waren in Aachen anwesend :Augustinus Neaerius (Generalmagister der Kreuzherren), Petrus Streel (Prior inNamur), Heinrich Sylvius (Prior in Liittich), Johann Antonii (Prior in Koln), diedamaligen Definitoren, und Johann de Soye (Prior in Aachen). Seitens der Jesuitenwar der Provinzial, Hermann Baving, anwesend. An 10. August 1628 quittiertendie anwesenden Kreuzherren den Jesuiten des Kollegs in Paderborn iiber 6240Brabanter Gulden als Ablosung der Rechte ihres Ordens auf das Kloster Falkenhagen(s. Prinz, S. 247, Nr. 486). Am gleiche Tag verzichteten die Kreuzherrenzu Gunsten des Jesuitenkollegs in Paderborn endgiiltig auf alle Rechte an Falkenhagen(Prinz, S. 247, Nr. 486). Am 11. August 1628 bevollmachtigten deiGeneralmagister und seine Definitoren den Prior von Koln, Johann Antonii, zurEntgegenahme von 6240 Brabanter Gulden und 100 Reichstaler von den Jesuiten inPaderborn und zur Oberweisung dieses Geldes nach Liittich (Prinz, S. 247, Nr.487). Im Jahre 1639 hatten die Jesuiten das Geld noch nicht iiberwiesen, im Jahre1648 konnten die Kreuzherren iiber das Geld verfiigen und wendeten es fiir dasStudium im Orden auf (s. A. van de Pasch, Definities, 1639 (S. 464), 1648(S. 472). Der Jesuit Michael Strunck hat sparer nicht so lobend iiber die Kreuzherren von Falkenhagen geschrieben (s. M. Strunck, Annales Paderhornenses, P.Ill, S. 582-584, 689-690, Paderborn 1741).Ober Handschriften und Biicher wurde in Aachen offenbar nicht gesprochen. Prof.Honselmann hat uns doch geholfen, unsere Frage zu losen. In seinem Buch DiePhilosophisch-Tbeologische Akademie in Paderborn gab er zwei Aufsatze von derHand des friiheren Geschichtsschreibers der Stadt Paderborn, GymnasialprofessorWilhelm Richter, Die Theodorianische Bibliothek zu Paderborn in WestfalischeZeitschrift, Jg. 71 (1913), S. 241-247, und Handschriftenverzeicbnis der TheodorianischenBibliothek, Teil 1 und 2 (Beilage zum 72. und 73. Jahresbericht iiberdas konigliche Gymnasium Theodorianum zu Paderborn, 1896). In seinem erstgenanntenAufsatz berichtete Wilhelm Richter, dass die Bibliothek des ehemaligenPaderborner Jesuitenkollegiums den Grund- und Hauptstock der TheodorianischenBibliothek (heute in der Erzbischoflichen Bibliothek in Paderborn) bildete. Fernerschrieb er, dass die Bibliothek der Jesuiten eine wertvolle Bereicherung erfuhrdurch den Fiirstbischof Theodor von Fiirstenberg, der den Jesuiten eine Reihe vonHandschriften und Druckwerken aus dem Kreuzherrenkloster Falkenhagen schenkte.Diese Schenkung fand im Jahre 1610 statt, sechs Jahre nach die Schenkung derGuter. Dieses Jahr 1610 namlich vermerkten die Jesuiten in den Handschriftenund Biichern.Der Verfasser Wilhelm Richter konnte von acht Handschriften feststellen, dasssie aus Falkenhagen stammten. Mehrere Inkunabeln trugen auch den Jahresvermerk1610. Jede Bezeichnung des friiheren Besitzers fehlte. Vielleicht befanden dieseInkunabeln sich ursprunglich auch in Falkenhagen. Fur die Handschriften verwiesRichter auf sein Verzeichnis 2. Teil aus dem Jahre 1897. Hierin fanden wir dieBeschreibung der Falkenhagener Handschriften. Wir iibernehmen diese Beschreibung,weil eine spatere Beschreibung noch nicht angefertigt wurde.Nr. 5 : Sammelband. Fol.


KRONIEK 157Inhalt: a. Handschriften : 1. Consilia Luciferi principis tenebrarum ad daemonessocios in forma edicti ad seducendum saeculum ad nequitiam (Auctore anonymo) ;2. Epistola super anima de corpore discedente, quae de mala vita conqueritur(Auctore anonymo) ; 3. Tractatus de peccatis in coitu coniugali (Auctore anonymo) ;4. Judicium quorundam legum doctorum super quaestione, num parochialis semelin anno parocho suo confiteri debeat, etiamsi eodem anno iam alteri confessoriconfessus sit; 5. Regula S. Hieronymi pro monialibus perscripta ad S. Eustachiam;6. Obiectiones et exceptiones fratris Theodorici de Arnevelde, contra prophetiamfictam et exeunte saeculo XIV. et per XV. saeculum ubique latam et vigentem denativitate Antichristi ex semine ducum Brunswicensium et eius interfectione, deadventu Christi et fine saeculi circa annum 1399 vel 1499 ; 7. Conciones fratrisTheodorici de Arnevelde habitae Hildesii et Magdeburgi. b. Druckwerk : Liberde consolatione theologiae per fratrem Johannem de Tambaco consummatus annodom. 1366 s.l.e.a.Seit 1610 Eigentum des Jesuitenkollegiums in Paderborn, vorher des KlostersFalkenhagen.Nr. 7 B. Gregorii papae dialogi. Fol.Auf der Ruckseite des 12. Bl. der Vermerk : Anno dom. 1467. Seit 1610Eigentum des Jesuitenkollegiums in Paderborn, vorher des Klosters Falkenhagen.Nr. 8. Homiliae, lectiones, evangelia in singulos anni dies. Fol.Seit 1610 Eigentum des Jesuitenkollegiums, vorher des Klosters Falkenhagen.Nr. 10. Sammelband. Fol.Inhalt 1. S. Augustini liber de cognitione vitae, scriptus Hervordiae per HermannumVorstenouwen anno dom. 1441 ; 2. Vitae domini nostri Jhesu Christiquarta pars ; 3. Henrici de Vrimaria expositio decem praeceptorum, scripta Hervordiae per Hermannum Vorstenouwen anno dom. 1441 ; 4. Sermo factus in praesentiapapae. Seit 1610 Eigentum des Jesuitenkollegiums, vorher des Klosters Falkenhagen.Nr. 14. B. Bernardi, abbatis Claravallensis, sermones aestivales et hiemales.Fol. 229 Bl.Seit 1610 Eigentum des Jesuitenkollegiums, vorher des Klosters Falkenhagen.Nr. 15. Expositio decalogi. Schluss : Anno dom. 1468. Fol.Seit 1610 Eigentum des Jesuitenkollegiums, vorher des Klosters Falkenhagen.(Gottschalk Hollen o.s.a. : ,,Precepta dialogi")Nr. 18. Vitae domini nostri Jhesu Christi prima et tertia pars. Fol. 2 Bande.Schluss : Script, per Ludolfum Hoppmann presbyterum, sed illuminat. per Hermannum Vorstenouwe presbyterum anno dom. 1468. Seit 1610 Eigentum desJesuitenkollegiums, vorher des Klosters Falkenhagen.Nr. 22. Sammelband. Fol. Pergament mit Papier gemischt.Inhalt: 1. Alani distinctiones dictionum theologicalium alphabetice dispositaecum interpretatione vocabulorum praecipue hebraicorum ; 2. Liber de prosodis etlegibus metricis. (Auctore anonymo).Seit 1610 Eigentum des Jesuitenkollegiums, vorher des Klosters Falkenhagen.Den Falkenhagener Handschriften in Paderborn konnen wir hinzufiigen : Ms.theol. lat. qu. 214 Falkenhagen, 15. Jh. ; Speculum stuitorum (Brunellus) ; RoseNr. 924 (Mitteilung von Dr. Gerard Achten, Berlin, Besitz der StaatsbibliothekPreuss. Kulturbesitz).Die Paderborner Handschrift Nr. 10 enthalt: Vitae domini nostri Jhesu Christiquarta pars und die Handschrift Nr. 18 : Vitae domini nostri Jhesu Christi primaet tertia pars. Diese drei Teile gehoren zusammen. Es ist gut moglich, dass es sichhier urn das Leben Jesu von Ludolf von Sachsen handelt. Wenn das so ist, dannhaben wir unter den aufbewahrten Kreuzherrenhandschriften noch eine, die den Text


158 KRONIEKdes beriihmten Leben Jesu iibermittelt (s. Clairlieu, Jg. 38, 1980, P. van den Bosch,Einleitung in die Passionsliteratur in den mittelalterlichen Kreuzherrenbibliotheken,S. 13-37). Der erste und der zweite Teil wurde von dem Priester LudolfusHoppmann abgeschrieben und von dem Priester Hermannus Vorstenouwe (Fiirstenau)illuminiert, der vierte Teil wurde von Hermannus Vorstenouwe in Herfordabgeschrieben. Die beiden scriptores geborten vermiitlich nicht zu dem Kreuzherrenkloster Falkenhagen. Ihre Namen haben wir nicht in der Mitgliederliste diesesKlosters gefunden. Weil das Kreuzherrenkloster Falkenhagen und das Fraterhausin Herford immer gute Beziehungen zueinander hatten, haben wir anfangs gedacht,dass die beiden ,,scriptores" Fraterherren in Herford waren und dass das Fraterhausdem Kreuzherrenkloster Falkenhagen die beiden Handschriften geschenkt hatte. Diebeiden ,,scriptores" wurden aber unter den Mitgliedern des Fraterhauses in Herfordnicht genannt (s. W. Leesch, Das Fraterhaus zu Herford, Teil 1 : Inventar, Urkunden,,Amtbilcher, Minister, 1974).Die Handschrift Nr. 22 enthalt: Alani distinctiones dictionum theologicaliumalphabetice dispositae cum interpretatione vocabulorum praecipue hebraicorum. DiesesWerk tragt manchmal den Titel : Summa Quot modis, ein exegetisches und liturgischesWorterbuch, in dem die wichtigsten Worter aus dem Bibel erklart wurden(Migne, P. L., t. CCX, col. 685-1012). In Clairlieu, Jg. 39, 1981, S. 119-120,haben wir, anlasslich einer Besprechung der Werke des Alanus von Lille, dieKolner Kreuzherren abgeschrieben haben, angemerkt, dass wir nur in den KolnerHandschriften Werke des Alanus aufgespiirt haben. Nun zeigt sich, dass dieFalkenhagener Kreuzherren auch ein Werk des Alanus von Lille besassen.Im ersten Teil seines Verzeichnisses der Handschriften der TheodorianischenBibliothek erwahnte Richter: Nr. 12 : Informationes circa res Falkenhagenses.Prior pars (fol. 1-52) des cripta est annis 1609 et 1610 ex veteri libro, qui ab ipsismonachis Crucigeris, saltern quo ad partem videtur, anno 1360 confectus est. Informationes alterius partis libelli (a fol. 55) acceptae sunt post expulsionemmonachorum ex auditu turn ab iisdem, turn aliis senioribus et fide dignis testibuspraesertim circa annos 1627, 1628, 1630. Diese Handschrift wurde von H. U. Weissfiir sein Buch Die Kreuzherren in Westfalen benutzt. Die Regesten der Urkundenund Akten wurden von Josef Prinz herausgegeben : Das Archiv des PaderbornerStudienfondes, Miinster 1956. Nr. 47 dieses Verzeichnisses enthalt: Chronicumbreve Falkenhagense, 1246-1657. Hierauf verwies Dr. E. Kittel hin in seinemAufsatz : Das Kreuzherrenkloster Falkenhagen in Dona Westfalica. Georg Schrieberzum 80. Geburtstage, Miinster, 1963, S. 161, Anm. 55.P. van den BoschHOEI. Reeds lang was er sprake van dat vanwege ernstig verval men zou overgaantot de afbraak van de resten van het eeuwenoude kruisherenklooster te Hoei.In Vers I'Avenir van 13 juli 1981 verscheen van de hand van Ch. D. een artikelmet twee foto's en de veelbelovende titel Un monument historique hutois desormaisprotige : les vestiges du convent des Croisiers. Eigendom van de parochie Saint-Remi,schrijft Ch. D., diende het gebouw een tijd lang voor een toneelgroep en voorculturele en caritatieve activiteiten, maar raakte stilaan buiten gebruik. De hogemuur van het gebouw, van de kant van de rue du Haut-Chene dreigde in te storten.Nu is de zaak opgelost doordat het gebouw en gronden zijn aangekocht doorM. Didier Heine, zoon van een bekend aannemer van Tihange, die poort en gebouwwil restaureren en er zelf wil gaan wonen. Schrijver beschrijft verder de ingangs-


KRONIEK 159poort en het domein, met enkele historische gegevens over het vroegere kloostervoor en na de Franse revolutie.We willen hieraan nog toevoegen dat de kruis-heren drie maal onderhandeldenom het domein of een gedeelte ervan temg te kopen : onder prior E. Fontainein 1928 ; een tweede maal in 1947 toen het ging over de op het terrein gebouwdevilla en de tuinen ; een derde maal in 1965, toen de zusters Clarissen hun kloosterwilden verlaten om elders een experimentele stichting te beginnen, op voorwaardedat ze het klooster konden verkopen. Twee maal mislukten de onderhandelingenvanwege financiele motieven; de derde maal omdat bij eventuele aankoop debestemming niet duidelijk of niet mogelijk was. De Belgische provincie kon moeilijk,uit zuiver historische motieven, een voor alle kruisheren dierbaar domein aankopen.We zijn daarom blij met de oplossing van nu. Hoei zal zo voor de kruisheren vannu, en hopelijk ook van de toekomst, zijn aantrekkingskracht blij-ven behoudenvoor een bezoek aan Clairlieu en aan de collegiale kerk die meerdere kunstschattenvan het oude klooster bevat.A. RamaekersHOEI. Op de kruisbroedersbibliotheek te Hoei bevond zich in stempelband hetwerk van Johannes Herolt, Sermones de tempore. Sermones de sanctis. Promptuariumexemplorum. Promptuarium de miraculis Mariae Virginis, uitgegeven teLyon bij Jean du Pre, 1490-1493, in 4*, 456 kolommen.gotisch. Van dit uiteraardnu zeldzaam werk bevindt zich een exemplaar in Cita del Pieve; vgl. Indicegenerate degli incunabili delle bibliotheche d'Italia, III, Rome, 1954, nr. 4711.Het exemplaar van de kruisbroeders van Hoei bevond zich in januari 1982 inhanden van de antiquaar E. Speeckaert te Brussel. We danken mevrouw R. Cockx-Indestege voor deze inlichtingen.De preekboeken van Herolt, ook uitgegeven onder de schuilnaam Discipulus,waren erg verspreid. De kruisheer van Kolen, Antonius van Wouteringen, rondreizendpredikant, kocht in i486 de Sermones omnes, die ook het Promptuariumexemplorum bevatte, in een uitgave van 1485 te Deventer, terwijl het klooster in1543 een uitgave van N. Philippe te Lyon van 1483, Sermones de tempore et desanctis. Promptuarium exe?nplorum van kapelaan Petrus van Landen cadeau kreeg(zie A. van Asseldonk, Franciscus Vaes van Tongeren, 1958, p. 58, 65 en 180).Al was het werk dus in die tijd niet zeldzaam, toch is het interessant te wetendat dit exemplaar van de Hoeise kloosterbibliotheek afkomstig is.A. RamaekersIRIAN-YAJA. De Bazuin. Opinieweekblad voor Kerk en Samenleving schreef16 oktober 1981 een stukje over de onmogelijkheid om in de ontwikkelingslandeninlandse melodieen te gebruiken in de liturgie. Die zouden nl. associaties oproepenmet strijd en sex. Misschien was dit schertsend bedoeld, maar bij de lezing ervandachten we aan Bondo in Zaire, waar reeds in 1964 composities van Mgr. Malulanaar eigen volksaard vreugdevol gezongen werden en helemaal pasten in de liturgischevieringen. In De Bazuin van 6 november verscheen een antwoord van Prof,dr. V. van Amelsvoort op dat stukje. ,,Ik moet opkomen voor de Asmatters waaronderik drie jaar als arts heb mogen werken. Uw grapje dat volkseigen melodieenin de liturgie niet gebruikt kunnen worden wegens associaties met strijd en sexvind ik niet leuk ; het riekt te erg naar paternalistische plaatjes uit verouderdemissieblaadjes van : witte-pater-tegenover-dom-negertje. Erger, het is bezijden de


160 KRONIEKwaarheid. Ik heb zo juist dit gebied weer bezocht Onder inspirerende begeleidingvan cultuurgevoelige Amerikaanse Crosier-Fathers is in juni 1981 de eerste uitgavevan eigen kerkelijke gezangen tot stand gekomen. De volledige uitgave is bij mijter inzage". Het naschrift van De Bazuin, dat het bericht afkomstig was van iemanddie ,,eveneens het Asmatgebied zo juist had bezocht en het van een Asmatter zelfhad gehoord ; misschien zijn de Fathers nog niet met de verspreiding begonnen"kan him eerste blunder moeilijk goed maken. Haar vaak denigrerend schrijvenover het werk van de missionarissen zal er trouwens toch niet mee ophouden.A. RamaekersKEULEN. Joachim Vennebusch hat in der Handschrift GB 8, 40 des Hist,Archivs der Stadt Koln fiinf bisher unbekannte ,,Miracula" des Caesarius vonHeisterbach gefunden. Die Handschrift stammt aus den Bibliothek der KolnerKreuzherren. Diese ,,Miracula" veroffentlichte und besprach der Autor in einemkurzen Aufsatz : Unbekannte Miracula des Caesarius von Heisterbach in Annalendes historischen Vereins fur den Niederrhein, Heft 184, 1981, S. 7-19. Die tJberlieferungdieser ,,Miracula" ist dem Kreuzherrn Conradus de Grunenberg, dembekannten Bibliothekar des Kolner Kreuzherrenklosters im 15. Jahrhundert, zuverdanken. Er faatte in der letzten Lage der Handschrift einer kleinen Sammlungvon acht ,,Exempla" sieben weitere Stiicke hinzugesetzt. Vennebusch veroffentlichtediese sieben Stiicke und schliesst am Ende seines Aufsatzes, dass Caesarius vonHeisterbach tatsachlich der Verfasser ist und dass die Stiicke III-VII aus den LibriVIII Miraculorum stammen. Am Anfang schrieb er, dass umfangreiche Ausziigeaus einer anderen Sammlung des Caesarius von Heisterbach, namlich Dialogusmiraculorum in vielen Handschriften der Kolner Kreuzfoerren deren lebhaftesInteresse an den Erzahlungen des Caesarius bezeugen : GB F, 87 ; GB 4, 37,Fol. 91r-95v. ; GB 4, 192, Fol. I43r-153v; GB 4, 206, Fol. 175r-197v. ; GB 8,99, Fol. 106v-18Or, 196r-203v. ; GB 8, 144, Fol. 76v-96r..In anderen Kreuzherrenklostern gab es weniger Interesse an den Erzahlungendes Caesarius. Nur in den aufbewahrten Handschriften des Kreuzherrenklosters inLiittich haben wir diese Erzahlungen gefunden, namlich in zwei Handschriften,die nicht in derselben Bibliothek aufbewahrt werden, die aber doch zusammengehoren : Liittich, Univ. Bibl. C 86 (Grandjean 471) : Dialogus miraculorumPars I; Liittich, Bibl. publ. Andre Minon, Section hist. Ms. 6 N 11, Fol. 137r-347v. : Dialogus miraculorum Pars II.P. van den BoschKEULEN. In Arcbivum Franciscanum Historicum, An. 73, 1980, veroffentlichteDr. F. A. H. van den Hombergh einen Aufsatz : Nikolaas van Haarlems Widerlegungvon Vorwurfen gegen die Observanten (S. 124-172). Nach einer Einfiihrunggab der Verfasser den vollstandigen Text der Widerlegung heraus: Responsioobiectorum quibus status et vita Fratrum Minorum de observantia ab aemulis pot'tssimaimpugnatur, edita per magistrum Nicbolaum de Harlem ordinis minorum. Inseiner Einfiihrung gestah Dr. van den Hombergh, dass unsere bisherigen Kentnisseder Observanzbewegung im 15. Jahrhundert, nicht nur in dem Orden der Franziskaner,sondern auch in anderen Orden, noch nicht ganz befriedigend sind. DieHandschrift mit der Responsio obiectorum ist die Ms. 328 der UniversitatbibliothekEdinburgh, Fol. 47r-60r. Der Herausgeber datierte die Responsio um das Jahr 1460.Schwieriger war die Lokalisierung : Wo wurde die Responsio verfasst ? Dr. van


KRONIEK 161den Hombergh dachte an Koln. Noch schwieriger war die Antwort auf die Frage:Wer war Nikolaas van Haarlem ? Ein Minorit Nikolaas van Haarlem, der urn dasJahr 1460 lebte, ist bisher nicht bekannt. In einem Brief an Unterzeichneten fragteDr. van den Hombergh, ob es nicht moglich ware, dass der Verfasser der Responsiader Kreuzherr Nikolaas van Haarlem war, weil dieser Kreuzherr urn das Jahr 1460in Koln wohnte. Unserer Meinung nach deutet nichts in dem Text darauf, dassein Kreuzherr die Respansio verfasst hat.P. van den BoschKOLEN (KERNIEL). In Limburg, Maaseik, LX, 1981, p. 252-258 schreef oudpastoorJ. Brouwers : Visitatie van bet Kruisherenklooster te Kolen en van dekerk van Kerniel door nuntius Albergati in 1613. In een korte inleiding over hetklooster constateert Schrijver een lacune in de geschiedbronnen van 1550 tot 1710,waarvan de reden wel zal zijn ,,dat er in die bewuste periode weinig eervols overKolen te noteren viel en men er dan ook maar liever het zwijgen aan toe deed".Voor een historicus is dit een merkwaardige conclusie ! Bij een oppervlakkig nazienvan enkele oudere en nieuwere werken had S. kunnen zien dat er over die 160 jaartoch wel een en ander op te tekenen valt dat de moeite waard is. Dat neemt nietweg dat Kolen er bij de visitatie van 1613 allesbehalve rooskleurig voorstond,zoals uit het verslag van de nuntius blijkt. Door de publicatie van dit relict uitde Vaticaanse archieven levert S. een interessante en schrijnende bijdrage voor hetklooster Marienlof: een verwaarloosde communiteit van zes man in een gedeeltelijkvernield en uitgeplunderd klooster waar van echt gemeenschapsleven niet veelmeer terecht kwam en men goederen vervreemdde zonder de noodzakelijke toelatingen.Kerk en benodigdheden voor de eredienst waren erbarmelijk ; sacristie enkapittelzaal waren door soldaten vernield en uitgebrand. Ook in de parochiekerkwas nogal een en ander op te merken. De nuntius nam dan ook allerlei noodzakelijke maatregelen. Het lijkt een dieptepunt in de geschiedenis van een kloosterdat voorheen en later weer, een van de sieraden van de orde was. We zijn pastoorBrouwers dankbaar voor deze bijdrage. We menen echter dat ze aan waarde enobjectiviteit zou gewonnen hebben als hij ook de achtergronden van dergelijketoestanden getekend had : gruwelijke oorlogsjaren, voortdurende angst voor plundering en vernieling, armoede en gebrek aan de voornaamste voorwerpen voor deliturgische diensten, kloosterlingen die goederen moesten verkopen om te kunnenleven. Hierdoor zouden de misbruiken niet worden goedgekeurd of weggemoffeld.Maar heel de situatie zou voor de lezer van nu begrijpelijker geworden zijn.A. RamaekersMAASEIK. Het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap te Maastrichtis sedert enkele jaren begonnen de eerste jaargangen van het tijdschrift De Maasgouwte laten herdrukken. De jaargangen werden niet afzonderlijk uitgegeven,maar men liet een aantal jaargangen in een band bundelen. In het jaar 1981verscheen reeds de vijfde bundel met de jaargangen 1898-1903. In het jaar 1901(jaargang 23) nam de redactie van toen in haar tijdschrift een Kroniek van Maaseykop, uit de tijd van de Franse overheersing (1792-1824). De uitgave werd verzorgddoor de Kruisheer P. van Hasselt (p. 19, 23-24, 25,27, 30-31, 36, 39-40, 43-44,47, 50-51, 54-55, 58-59, 63, 67-68, 71-72). Deze kroniek bevat enige mededelingenomtrent de Kruisheren van Maaseik, die juist tussen 1792-1823 uit hun kloosterverdreven werden. Kruisheer van Hasselt heeft, naast zijn werk als directeur enleraar van het college van het H. Kruis te Maaseik, zich ook door zijn studies


162 KRONIEKvoor de geschiedenis van zijn orde zeer verdienstelijk gemaakt. Meerdere publicatiesstaan op zijn naam. Zijn boek over het Maastrichtse Kruisherenklooster is nogaltijd betrouwbaar. We verheugen ons, dat op deze wijze een studie van zijnhand herdrukt werd.P. van den BoschMAASEIK. In een nieuwe artikelenreeks van De Maaseikenaar, XII, 1981, n. 2,Maaseiker Kunstschatten in den vreemde, schrijft W. Sangers het eerste artikel:Een waardevolle kruisherenmonstrans te Wessem, p. 13-16 met illustratie op p. 12.Hoe de monstrans onder de Franse revolutie te Wessem belandde is niet bekend ;de parochie-archieven zwijgen. Maar het kunststuk spreekt zelf. Het draagt hetmeesterteken G. W. met een kroontje erboven : Gerardus Wery van Maastricht,afkomstig van Maaseik. Uit zijn rekeningboek, waarop een recente studie over dezeedelsmid steunt, vernemen we dat hij juni 1705 een zilveren monstrans maakte voorde Maaseiker kruisheren. Het was wel de duurste die hij gemaakt had ; ze kostte886 gulden en er was vier kg. zilver in verwerkt. Ze is 73 cm. hoog, 39,5 breed,heeft een voet met diameter van 31X23 cm. en is bijna honderd jaar het pronkstukvan de kruisherenkerk geweest. De weldoeners die dit kunststuk mogelijk maaktenworden op de voet in een randschrift vermeld. De medaillons op voor en achterzijdevan de voet beelden bij de kruisheren bekende heiligen af: aan de voorzijdeJacobus de Meerdere, patroon van de kruisherenkerk te Maaseik, die samen met deregelvader Augustinus het kruisherenkruis draagt; aan de achterzijde de h. Helenaen Odilia die eveneens samen het kruisherenkruis dragen. Twee chronograms gevenhet jaartal 1705 aan. W. Sangers geeft verdere bijzonderheden over het geslachtWery (p. 13-14) en een beschrijving van de monstrans met uitleg van de inscripties(p. 14-15). Hij kon meerdere onnauwkeurigheden van I. L. Szenassy, CataloogMaastricht; zilver, Maastricht, 1978, p. 193 verbeteren.A. RamaekersMAASTRICHT. In het archief van de stad Tongeren in Belgiie bevindt zich hetfonds Baron Marcel de Schaetzen de Schaetzenhoff. De stadsarchivaris H. Baillieupubliceerde de Inventaris van dit fonds (z. Archief- en Bibliotheekwezen in Belgiie,Dl. LI, 1980, pag. 49-77). In dit fonds bevinden zich enige documenten betreffendede familie Selys, o.a. een stuk uit het jaar 1720 betreffende een jaargetijde vande familie de Selys bij de Kruisheren van Maastricht (pag. 65), waarschijnlijkeen afschrift, opgesteld door notaris Schaepen te Maastricht. Deze schreef, dat op23 december 1720 bij hem kwamen : 1. Mevrouw Maria Baronesse de Selys, Douarierevan wijlen de edelgeborene Heer baron de Selys, in zijn leven heer vanFanson-Jeneff (bij Xhoris) ; 2. de edele juffrouwen Anne Elisabeth en Catharinade Selys, gezusters en dochters van Anna Isabella Vrints, gewezen douariere vanwijlen de edele Heer Michael de Selys, in zijn leven Cornmissaris-Instructeur enburgemeester van Maastricht. Omdat bij de eerstgenoemde Baron de Selys devoornamen ontbreken, is het wat moeilijk, aan te geven, welke personen voor denotaris zijn verschenen. We vermoeden, dat met mevrouw Maria, barones de Selys,Maria Catharina Francisca de Fabritius bedoeld is. Zij was in 1723 baronesdouariere de Selys (z. H. Baillieu, De Hoge molen te Louw in Limburg, Tijdschriftvoor geschiedenis, Oudheidkunde en volkskunst, jg. XLVII, 1968, pag. 97-116).Zij was gehuwd met baron Walter de Selys (1663-1711). Zijn vader, Frans deSelys, was een zoon van Michael de Selys, die in 1656 in de adelstand verhevenen met Maria Hocht gehuwd was. De twee andere dames, Anne Lisabeth en Catha-


KRONIEK 163rina de Selys, waren dochters van Michael de Selys en Anna Isabella VrintsVolgens een vriendelijke mededeling van drs. A. H. Jenniskens, gemeesntearchivarisvan Maastricht, was de laatstgenoemde Michael de Selys, Luiks schepen vanMaastricht in 1658, 1670 en 1686, burgemeester van Maastricht in 1660 1668 en1679, gezworene in Maastricht in 1664, 1674 en 1686, en tenslotte Luiks Commissaris-Instructeurin 1676, 1682 en 1686. Hij huwde 6 juli 1657 te Maastrichtfct. Jacob, met Anna Elisabeth Vrints. Hij was een zoon van Michael de Selys, dieHeer van Opoeteren en Ornes was, en van Maria van Hocht, dus een broer vanFrans de Selys. Volgens deze gegevens verschenen dus voor de notaris Schaepen •twee dochters van Burgemeester Michael de Selys en Anna Elisabeth Vrints met•hun tante Maria Catharina Francisca de Selis-Fabricius. De burgemeester Michaelde Selys is zijn vader waarschijnlijk niet als heer van Opoeteren en Ornes opgevolgd.Hij werd door de notaris ook niet als zodanig genoemd. Heer van Opoeterenen Ornes was Jean-Marie de Selys, met dispensatie gehuwd met Maria Gertrudede Selys, de enige dochter van Michael de Selys-Longchamps en Anne Maria Vrintswellicht een zuster van Anna Elisabeth Vrints (z. J. Bayer-Lothe-L. DemoulinRecherches sur la Fortune de patriciens Liegeois au XVlle siecle in Le Vieux-LiegeT. VII, 1966-1970, pag. 145-156). Burgemeester de Selys gaf in 1681 geld aan deKruisheren voor een raam in hun kerk. Zijn wapen zou daarin worden afgebeeld(Maastricht, Archief o.s.c, Registrum receptorum, Exposita 1681). Zijn vrouwAnne Elisabeth Vrints, aldus het afschrift, had in haar testament van 11 april1719 bepaald, dat er in de kerk van de Kruisheren (in het afschrift werd nogvan ,,Cruysbroeders" gesproken) een eeuwig jaargedachtenis voor haar zielerustgevierd zou worden. Daarom schonk zij in haar testament het Kruisherenkloostereen stuk land. De Kruisheren waren daarentegen verplicht, telkens op de dag vande jaargedachtenis van tien vaten rogge broden te bakken en die onder de armente verdelen. In een groot aantal stukken uit de vijftiende eeuw, die van verschillendeKruisherenkloosters bewaard zijn gebleven, vinden we dergelijke bepalineenUit bovengemeld afschrift blijkt, dat tot in de achttiende eeuw toe soortgelijkebepalingen nog uitgevaardigd werden en we weten, dat de Kruisherenkloosterszicn nog in deze eeuw aan deze bepalingen hielden.Na de dood van Anne Elisabeth Vrints, tussen 11 april 1719 en 23 december1720, waarschijnlijk in de maand juli, hebben haar dochters Anne Elisabeth enCatharina de Selys en hun tante nog een tweede stuk land aan het Kruisherenklooster vermaakt om er zeker van te zijn, dat de jaargedachtenis zou gevierdworden, maar ook om er zeker van te zijn, dat de broden gebakken en onder dearmen verdeeld zouden worden. De leden van het Kruisherenklooster verkregenbuiten hun gewone portie, nog een extra portie gebraden vlees en een halve potwijn.vIn het afschrift van het testament werden tevens de namen van de Kruisherendie in 1720 in het klooster van Maastricht woonden, genoemd : 1. Leonardus Goddin'prior (z H. P. A. van Hasselt, Geschiedenis van het klooster der Kruisheren inMaastricht in Publ. de la soc. hist, et arch, dans le Limbourg, jg. 39, 1903, p. I-137 ;2. p. 49 en 54) ; 2. Guilielmus Marres, prokurator (p. 49 en 54) ; 3. GuilielmusEmonts (p. 52) ; 4. Guilielmus Cruts (p. 49, 52 en 54) ; 5. Petrus Horsmans(p. 52 en 55) ; 6. Matthias Geeles (p. 52) ; 7. Bartholomeus van Haeren (p 54) •8. Paulas Marres (p. 60) ; 9. Gisbert van Gulpen (p. 55) ; 10. Michiel Jorissen*(p. 49 en 54). De jaargedachtenis voor Anna Elisabeth Vrints moest in juli gehoudenworden. In het Liber anniversariorum, uitgegeven door van Hasselt, werdecnter deze jaargedachtenis niet ingeschreven.P. van den Bosch


164 KRONIEKWUPPERTAL. Die Zeitschrift Mitteilungen des Stadtarchivs des HistorischenZentrums und des Bergischen Geschicbtsvereins-Abteilung Wuppertal veroffentlichteim ihrem zweiten Heft des 6. Jahrganges (Wuppertal, August 1981) die SammlungTheodor Wilmes. Dokumentation zur Kirchen- und Ortsgeschichte Wuppertals unddes Bergischen Landes, herausgegeben und bearbeitet von Reimund Haas (87 S.).Dieses Heft ist ein Findbuch zur ,,Sammlung Theodor Wilmes".Theodor Wilmes wurde am 6.8.1892 in Elberfeld geboren. Er wahlte den Berufdes Lehrers, den er 35 Jahre in seiner Heimatstadt ausiibte. Er entschlief inWuppertal am 27.8.1980. Der Stadtdechant von Wuppertal, Pralat Paul Hanischfiihrte in seiner Trauerrede am 2. September 1980 aus und auch in seinem ,,Vorwort"zum obengenannten Findbuch, dass Theodor Wilmes sich sein Leben langnicht nur in den Dienst der Kirche, der Stadt und des Volkes gestellt hatte,sondern auch ,,besondere heimatkundlichen, geografischen und geschichtlichen Interessen,die sich schon bald auf die Friihgeschichte des Christentums in BergischenLand konzentrierten", hatte. Theodor Wilmes war ein vorziiglicher Kenner derGeschichte der Stadt Wuppertal und besonders der katholischen Kirche in dieserStadt. Seit dem Jahre 1956, in dem er als Dekanatsarchivpfleger bestellt wurde,hatte er alles, was dariiber veroffentlicht wurde, versammelt: Zeitungsausschnitte,Aufzeichungen, Materialien, Bucher und Kleinschriften. Im Jahre 1979 ubergabHerr Wilmes grossherzig seine Materialen, Aufzeichungen und Bucher als Grundstockfiir ein in den Raumen des Pfarrarchives St. Laurentius im Wuppertal-Elberfeld einzurichtendes Stadtdekanatarchiv in Wuppertal. Damit mochte er einenZugang fur weitere Forschungen und eine Fortsetzung seiner langjahrigen undumfangreichen Arbeiten in der Orts-, Heimat- und Kirchengeschichte ermoglichen.Deswegen hat Archivrat Reimund Haas das von Herrn Wilmes ubernommeneMaterial gesichtet, geordnet und ein Findbuch erstellt. In diesem Findbuch werdenauf manchen Seiten die Kreuzherrenkloster oder die Kreuzherren von Wuppertalerwahnt. Die Kreuzherren wohnten und arbeiteten seit dem Jahre 1953 in dieserStadt und betreuen da jetzt vier Pfarrgemeinden. Die Sammlung Theodor Wilmesist dann auch eine reiche Quelle fiir die Geschichte der Kreuzherren in Wuppertalseit dem Jahre 1953. Theodor Wilmes wohnte in der St. Suitbertusgemeinde undwar ein guter Freund der Kreuzherren (s. Theodor Wilmes, Katholizismus imWuppertaler Raum in Almanack fur das Erzbistum Koln, Jahrbuch 1974-1975,S. 241-246).P. van den Bosch


,,<strong>CLAIRLIEU</strong>"Vijdschrift gewijd aan de geschiedenis van de Kruisheren.Verscbijnt tweemaal per jaar op ongeveer vijjtig bladzijden per nummer,- ojwel in eenmaal op ongeveer honderd bladzijden;— ojwel ah dubbele jam-gang op m'mstens tweehonderd bladzijden.Artikeh en tnededelingen aan de redaktie, gelieve men le zenden aan:Dr. A. Ramaekers, o.s.c, Catharhiadal 3, B-3590 Acbel (Belgi'e).Geschiedktwdige Kring ,,Clairlh.'t"Voor BELGIE :Kruisherenklooster, B-3590 Achel.postrekening 000-0122679-71 Clairlieu, Achel.Voor NEDERLAND :Daam Fockemalaan 10, NL - Amersjoort.giro 18 64 44 t.n.v.Administrates Clairlieu, Amersjoort.ADRESSEN VAN DE MEDEWERKERS :Dr. A. RAMAEKERS, Catharinadal 3, 3590 Hamonl-AchelC. VAN DAL, Daam Fockemalaan 10, 3818 KG AmersfoortDr. P. VAN DEN BOSCH, Kreuzherrenstrasse 55, 5300 Bonn-Beuei 3L. GRAUS, Via del Velabro 19, 00186 Roma

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!