Richtlijn Diabetische retinopathie - Nederlands Oogheelkundig ...

Richtlijn Diabetische retinopathie - Nederlands Oogheelkundig ... Richtlijn Diabetische retinopathie - Nederlands Oogheelkundig ...

kwaliteitskoepel.nl
from kwaliteitskoepel.nl More from this publisher
12.07.2015 Views

S c r e e n i n gop basis van een onderzoek over baseline-kenmerken als risicofactoren voor ernstig visusverliesdat bij elk onderzoek de visus moet worden gemeten. 29 Uit de eerdergenoemdesystematische review is gebleken dat (diffuus of ischemisch) macula-oedeem (zonderexsudaten) kan worden gemist bij funduscopie en fundusfotografie. 5 (bewijskracht A1)In een Nederlands onderzoek werd aangetoond dat visusbepaling geen toegevoegdewaarde heeft bij de detectie van macula-oedeem. 17 (bewijskracht A2)ConclusiesNiveau 1Niveau 4Macula-oedeem kan worden gemist bij funduscopie en bij fundusfotografie.A1 Hutchinson 5Visusdaling kan het gevolg zijn van macula-oedeem, maar visusbepalingis geen sensitieve methode voor de detectie van macula-oedeem.Overige overwegingen• Soms gaat macula-oedeem gepaard met een visusdaling; visusbedreigende diabetischeretinopathie gaat echter niet altijd gepaard met een subnormale visus.• Bij consultatie van de Nederlandse oogartsen bleek dat men van mening was dat visusbepalingbij screening uit kwalitatieve overwegingen wenselijk is vanwege frequentvoorkomende oogheelkundige comorbiditeit bij patiënten met diabetes mellitus.Aanbevelingen4.3 Routinematige visusbepaling met als doel opsporing van diabetische retinopathiewordt niet aanbevolen. Uit kwalitatieve overwegingen kan worden overwogenvisusbepaling toe te voegen aan screening op diabetische retinopathie teropsporing van bepaalde frequent voorkomende oogheelkundige comorbiditeit.4.3 Wanneer en hoe frequent dient screening op diabetische retinopathiete worden uitgevoerd?Wetenschappelijke onderbouwingDe risicofactoren voor het ontstaan en de progressie van diabetische retinopathiezijn in hoofdstuk 3 besproken en worden hier nogmaals genoemd: ongunstige glykemischeinstelling, lange diabetesduur, hypertensie, abdominale obesitas, negroïde enHindoestaanse afkomst, microalbuminurie of proteïnurie, een snelle verbetering vande glykemische instelling – met name bij overgang op een insulinepomp, puberteit enzwangerschap. Verder is uiteraard geringe retinopathie (enkele microaneurysmata en/of puntbloedinkjes) een risicoverhogende factor voor het sneller ontwikkelen van visusbedreigenderetinopathie.49

D i a b e t i s c h e r e t i n o p a t h i eBij diabetes type 1 is in de eerste vijf jaar na diagnose vrijwel nooit noemenswaardigediabetische retinopathie aanwezig. 30 Bij kinderen met diabetes type 1 en een diabetesduurvan vijf jaar of langer, treedt pas vanaf het ingaan van de puberteit diabetischeretinopathie op. 31,32 Bij personen met diabetes type 2 gaat onopgemerkte hyperglykemievaak vele jaren aan de diagnose vooraf; bij circa 30% is op het moment van diagnose alenige vorm van retinopathie aanwezig, en bij 2 à 3% al visusbedreigende retinopathie. 33-35De bestaande richtlijnen concluderen dat screening bij patiënten met diabetes type 2 bijdiagnose, en bij type 1 patiënten met diabetes type1 vijf jaar na diagnose moet starten.Twee bestaande richtlijnen adviseren consensus-based jaarlijkse screening voor alle diabetespatiënten(AAO, NICE), terwijl de andere twee richtlijnen tweejaarlijkse screening toestaanbij diabetespatiënten zonder diabetische retinopathie, onafhankelijk van aanwezigheid vanrisicofactoren.Uit een recent cohortonderzoek onder patiënten met diabetes type 2, waarin overigensalleen rekening werd gehouden met de mate van aanwezige retinopathie, de diabetesduuren insulinegebruik, kwamen sterke aanwijzingen naar voren dat diabetespatiëntenzonder risicofactoren slechts eens per drie tot vijf jaar hoeven te worden gescreend. 36 Bijdiabetespatiënten zonder diabetische retinopathie met een diabetesduur van minderdan tien jaar bijvoorbeeld was de driejaarsincidentie van visusbedreigende retinopathie0,7%, terwijl deze bij een diabetesduur van meer dan 20 jaar 13,5% was. De resultatenvan twee andere onderzoeken pleiten ook voor verantwoorde verlaging van de screeningsfrequentievoor diabetespatiënten met een laag risicoprofiel. 36-38ConclusiesNiveau 3Niveau 4Er zijn aanwijzingen dat de screeningsfrequentie bij patiënten metdiabetes maar zonder risicofactoren, kan worden verlaagd.Younis 36 , Vijan 37 , Kohner 38Bewijs voor gekwantificeerde verlaging van de screeningsfrequentie,op basis van de onafhankelijke invloed per risicofactor, ontbreekt.Overige overwegingen• Zoals ook uit hoofdstuk 3 blijkt, zijn goede onderzoeken die de onafhankelijke bijdrageaan het ontstaan en de progressie van diabetische retinopathie van alle mogelijkerisicofactoren onderzoeken, niet verricht; de onderzoeken die wel zijn verricht, zijnte heterogeen van opzet om berekening van het risico per stijging van een factor pertijdseenheid toe te laten.• De werkgroep is van mening dat bij afwezigheid van retinopathie en van risicofactorenscreening na maximaal twee jaar een veilige maat is; bij tussentijds ontstaan van eenrisicofactor is het aan de hoofdbehandelaar om de screeningsfrequentie aan te passen.• Bij kinderwens is onderzoek voor de conceptie niet altijd mogelijk, maar fundusonderzoekdient dan in ieder geval in het eerste trimester plaats te vinden en daarna om50

D i a b e t i s c h e r e t i n o p a t h i eBij diabetes type 1 is in de eerste vijf jaar na diagnose vrijwel nooit noemenswaardigediabetische <strong>retinopathie</strong> aanwezig. 30 Bij kinderen met diabetes type 1 en een diabetesduurvan vijf jaar of langer, treedt pas vanaf het ingaan van de puberteit diabetische<strong>retinopathie</strong> op. 31,32 Bij personen met diabetes type 2 gaat onopgemerkte hyperglykemievaak vele jaren aan de diagnose vooraf; bij circa 30% is op het moment van diagnose alenige vorm van <strong>retinopathie</strong> aanwezig, en bij 2 à 3% al visusbedreigende <strong>retinopathie</strong>. 33-35De bestaande richtlijnen concluderen dat screening bij patiënten met diabetes type 2 bijdiagnose, en bij type 1 patiënten met diabetes type1 vijf jaar na diagnose moet starten.Twee bestaande richtlijnen adviseren consensus-based jaarlijkse screening voor alle diabetespatiënten(AAO, NICE), terwijl de andere twee richtlijnen tweejaarlijkse screening toestaanbij diabetespatiënten zonder diabetische <strong>retinopathie</strong>, onafhankelijk van aanwezigheid vanrisicofactoren.Uit een recent cohortonderzoek onder patiënten met diabetes type 2, waarin overigensalleen rekening werd gehouden met de mate van aanwezige <strong>retinopathie</strong>, de diabetesduuren insulinegebruik, kwamen sterke aanwijzingen naar voren dat diabetespatiëntenzonder risicofactoren slechts eens per drie tot vijf jaar hoeven te worden gescreend. 36 Bijdiabetespatiënten zonder diabetische <strong>retinopathie</strong> met een diabetesduur van minderdan tien jaar bijvoorbeeld was de driejaarsincidentie van visusbedreigende <strong>retinopathie</strong>0,7%, terwijl deze bij een diabetesduur van meer dan 20 jaar 13,5% was. De resultatenvan twee andere onderzoeken pleiten ook voor verantwoorde verlaging van de screeningsfrequentievoor diabetespatiënten met een laag risicoprofiel. 36-38ConclusiesNiveau 3Niveau 4Er zijn aanwijzingen dat de screeningsfrequentie bij patiënten metdiabetes maar zonder risicofactoren, kan worden verlaagd.Younis 36 , Vijan 37 , Kohner 38Bewijs voor gekwantificeerde verlaging van de screeningsfrequentie,op basis van de onafhankelijke invloed per risicofactor, ontbreekt.Overige overwegingen• Zoals ook uit hoofdstuk 3 blijkt, zijn goede onderzoeken die de onafhankelijke bijdrageaan het ontstaan en de progressie van diabetische <strong>retinopathie</strong> van alle mogelijkerisicofactoren onderzoeken, niet verricht; de onderzoeken die wel zijn verricht, zijnte heterogeen van opzet om berekening van het risico per stijging van een factor pertijdseenheid toe te laten.• De werkgroep is van mening dat bij afwezigheid van <strong>retinopathie</strong> en van risicofactorenscreening na maximaal twee jaar een veilige maat is; bij tussentijds ontstaan van eenrisicofactor is het aan de hoofdbehandelaar om de screeningsfrequentie aan te passen.• Bij kinderwens is onderzoek voor de conceptie niet altijd mogelijk, maar fundusonderzoekdient dan in ieder geval in het eerste trimester plaats te vinden en daarna om50

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!