Richtlijn Diabetische retinopathie - Nederlands Oogheelkundig ...
Richtlijn Diabetische retinopathie - Nederlands Oogheelkundig ... Richtlijn Diabetische retinopathie - Nederlands Oogheelkundig ...
R i s i c o f a c t o r e n e n p r e v e n t i ezwangerschap de OR voor diabetische retinopathie van 1,63 tot 4,26 ten opzichte van deniet-zwangere vrouwen met diabetes type 1 (p< 0,05). Correctie voor HbA1c had geeninvloed. De versnelde progressie van diabetische retinopathie bleef bestaan tot een jaarpost partum (OR 2,87; p= 0,005). Daarna verminderde de progressiesnelheid echter enop de lange termijn werd er geen verschil in retinopathie meer geconstateerd. 19Beïnvloedbare factorenA. Glykemische instellingHet verband tussen de glucoseregulatie en het optreden van diabetische retinopathiewerd al in 1977 beschreven. 20 In de DCCT, een groot onderzoek onder mensen metdiabetes type 1, bleek een goede metabole controle sterk gecorreleerd met een lagere kansop diabetische retinopathie. 21 Als het HbA1c met 1% daalde, nam de kans op diabetischeretinopathie met 39% af. 22 De vermindering van diabetische retinopathie bij intensievebloedglucoseverlagende behandeling bleef nog jaren aanwezig na beëindiging van deDCCT. 23In de UKPDS werd ook een sterk verband aangetoond tussen de incidentie en progressievan diabetische retinopathie enerzijds en de glykemische status bij aanvang van hetonderzoek en de glykemische belasting gedurende zes jaar anderzijds. 8De uitkomsten van de Wisconsin Epidemiologic Study of Diabetic Retinopathy geven eenindruk van de grootte van het verband. Bij mensen met diabetes type 1 in het hoogsteHbA1c-kwartiel (> 11%) was het risico van progressie van diabetische retinopathie 2,9maal (95% BI 2,3-3,5) zo groot als bij mensen in het laagste HbA1c-kwartiel (< 8%). Hetrisico van proliferatieve diabetische retinopathie was 7,1 maal zo groot (95%; BI 4,6-11,1). 4Bij patiënten met diabetes mellitus type 2 die orale bloedglucoseverlagende medicatiegebruikten, was het risico van progressie van diabetische retinopathie in het hoogsteHbA1c-kwartiel 4,3 maal (95% BI 3,0-6,2) zo groot als in het laagste HbA1c-kwartiel. Hetrisico van proliferatieve diabetische retinopathie was 13,8 maal (95%; BI 4,8-39,5) zo groot. 4Bijzondere situaties met betrekking tot de glykemische controleDe in het DCCT-onderzoek intensief behandelde groep had een tweemaal zo grotekans op snelle progressie van diabetische retinopathie als de conventioneel behandeldegroep. 24 Dit fenomeen wordt early worsening genoemd. Het ontstaat bij circa 10% vande mensen die in korte tijd een sterke daling van hun gemiddelde bloedglucosegehalteondergaan zoals bij het starten met intensieve bloedglucoseverlagende therapie en danvooral bij de snelle sterke daling zoals die wordt gezien bij overgang op een insulinepomp.De meeste kans hierop hadden diabetespatiënten met een langbestaande initiëleslechte glykemische instelling, en patiënten die al een matige retinopathie of ergerhadden ontwikkeld. 24,25 Ook bij diabetes type 2 komt dit fenomeen voor. 26Men kan zich afvragen of de voordelen van intensieve bloedglucoseverlagende therapiewel opwegen tegen het risico van deze early worsening. Het antwoord is bevestigend.35
D i a b e t i s c h e r e t i n o p a t h i eBlijkens gegevens uit de DCCT trad immers bij meer dan de helft van de patiëntenbij wie snelle progressie van de diabetische retinopathie was gezien, na enige tijd eenrelatief herstel van de diabetische retinopathie op. Op langere termijn was het resultaatbij de patiënten met early worsening niet slechter of zelfs beter dan bij conventioneletherapie. 24 Hierbij moet worden aangetekend dat tijdige lasercoagulatie in sommigegevallen is geïndiceerd.Puberteit en zwangerschapIn bepaalde levensfasen – zoals puberteit en zwangerschap – wordt een versneld optredenvan diabetische retinopathie gezien bij een slechtere glykemische controle. Mede onderinvloed van hormonale veranderingen is de glykemische controle tijdens de puberteitsterk wisselend. 27 Tijdens de zwangerschap wordt een sterke daling van het gemiddeldebloedglucosegehalte nagestreefd. Beide factoren leiden tot een tijdelijk verhoogde kansop diabetische retinopathie. 28Zwangerschapsdiabetes, dat wil zeggen diabetes mellitus ontstaan tijdens de zwangerschap,geeft voor zover bekend geen aanleiding tot (snelle) ontwikkeling van diabetischeretinopathie.B. BloeddrukVerhoogde bloeddruk heeft een ongunstige invloed op het ontstaan en het verergeren vandiabetische retinopathie. Bloeddrukverlagende therapie blijkt de kans op diabetische retinopathiete verminderen. In de UKPDS reduceerde intensieve bloeddrukregulatie, resulterendin een gemiddelde systolische bloeddrukdaling van 10 mmHg en een diastolischebloeddrukdaling van 5 mmHg, de kans op ernstige toename van diabetische retinopathiemet 34%. 29 Uit een overzichtsartikel waarin de resultaten van 42 cross-sectionele en 19longitudinale onderzoeken zijn samengevat, blijkt dat bij diabetes type 2 vooral systolischehypertensie een verhoogde kans op ernstiger vormen en een snellere progressie vandiabetische retinopathie geeft. 30C. Microalbuminurie en proteïnurieMicroalbuminurie, dat wil zeggen 30-300 mg eiwitverlies per 24 uur, is bij mensen metdiabetes type 1 geassocieerd met diabetische retinopathie, terwijl proteïnurie (meer dan300 mg eiwitverlies per 24 uur) bij mensen met diabetes type 2 is geassocieerd metdiabetische retinopathie. 30,31 Er is geen bewijs voor een gunstig effect van ACE-remmingop diabetische retinopathie, onafhankelijk van de bloeddrukverlaging. 31D. DislipidemieOver de invloed van het cholesterol- en het triglyceridengehalte op het ontstaan en deprogressie van diabetische retinopathie worden uiteenlopende gegevens gevonden. Decorrelatie varieert van niet significant 32 tot maximaal tweemaal het standaardrisico. 33-3536
- Page 1 and 2: RichtlijnDiabetische retinopathie
- Page 3 and 4: ColofonDiabetische retinopathieScre
- Page 5 and 6: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 8: Screening, diagnostiek en behandeli
- Page 11 and 12: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 13 and 14: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 15 and 16: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 17 and 18: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 19 and 20: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 22 and 23: Hoofdstuk 1Algemene inleiding1.1 Do
- Page 24 and 25: A l g e m e n e i n l e i d i n gwo
- Page 26 and 27: A l g e m e n e i n l e i d i n gzo
- Page 28 and 29: A l g e m e n e i n l e i d i n gDe
- Page 30 and 31: Hoofdstuk 2Achtergrond2.1 Pathofysi
- Page 32 and 33: A c h t e r g r o n dmellitus type
- Page 34 and 35: Hoofdstuk 3Risicofactoren en preven
- Page 38 and 39: R i s i c o f a c t o r e n e n p r
- Page 40 and 41: R i s i c o f a c t o r e n e n p r
- Page 42: R i s i c o f a c t o r e n e n p r
- Page 45 and 46: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 47 and 48: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 49 and 50: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 51 and 52: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 53 and 54: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 55 and 56: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 57 and 58: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 59 and 60: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 61 and 62: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 63 and 64: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 65 and 66: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 67 and 68: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 69 and 70: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 71 and 72: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 73 and 74: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 75 and 76: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
- Page 78 and 79: Hoofdstuk 8Verwijzing van slechtzie
- Page 80 and 81: V e r w i j z i n g v a n s l e c h
- Page 82: V e r w i j z i n g v a n s l e c h
- Page 85 and 86: D i a b e t i s c h e r e t i n o p
D i a b e t i s c h e r e t i n o p a t h i eBlijkens gegevens uit de DCCT trad immers bij meer dan de helft van de patiëntenbij wie snelle progressie van de diabetische <strong>retinopathie</strong> was gezien, na enige tijd eenrelatief herstel van de diabetische <strong>retinopathie</strong> op. Op langere termijn was het resultaatbij de patiënten met early worsening niet slechter of zelfs beter dan bij conventioneletherapie. 24 Hierbij moet worden aangetekend dat tijdige lasercoagulatie in sommigegevallen is geïndiceerd.Puberteit en zwangerschapIn bepaalde levensfasen – zoals puberteit en zwangerschap – wordt een versneld optredenvan diabetische <strong>retinopathie</strong> gezien bij een slechtere glykemische controle. Mede onderinvloed van hormonale veranderingen is de glykemische controle tijdens de puberteitsterk wisselend. 27 Tijdens de zwangerschap wordt een sterke daling van het gemiddeldebloedglucosegehalte nagestreefd. Beide factoren leiden tot een tijdelijk verhoogde kansop diabetische <strong>retinopathie</strong>. 28Zwangerschapsdiabetes, dat wil zeggen diabetes mellitus ontstaan tijdens de zwangerschap,geeft voor zover bekend geen aanleiding tot (snelle) ontwikkeling van diabetische<strong>retinopathie</strong>.B. BloeddrukVerhoogde bloeddruk heeft een ongunstige invloed op het ontstaan en het verergeren vandiabetische <strong>retinopathie</strong>. Bloeddrukverlagende therapie blijkt de kans op diabetische <strong>retinopathie</strong>te verminderen. In de UKPDS reduceerde intensieve bloeddrukregulatie, resulterendin een gemiddelde systolische bloeddrukdaling van 10 mmHg en een diastolischebloeddrukdaling van 5 mmHg, de kans op ernstige toename van diabetische <strong>retinopathie</strong>met 34%. 29 Uit een overzichtsartikel waarin de resultaten van 42 cross-sectionele en 19longitudinale onderzoeken zijn samengevat, blijkt dat bij diabetes type 2 vooral systolischehypertensie een verhoogde kans op ernstiger vormen en een snellere progressie vandiabetische <strong>retinopathie</strong> geeft. 30C. Microalbuminurie en proteïnurieMicroalbuminurie, dat wil zeggen 30-300 mg eiwitverlies per 24 uur, is bij mensen metdiabetes type 1 geassocieerd met diabetische <strong>retinopathie</strong>, terwijl proteïnurie (meer dan300 mg eiwitverlies per 24 uur) bij mensen met diabetes type 2 is geassocieerd metdiabetische <strong>retinopathie</strong>. 30,31 Er is geen bewijs voor een gunstig effect van ACE-remmingop diabetische <strong>retinopathie</strong>, onafhankelijk van de bloeddrukverlaging. 31D. DislipidemieOver de invloed van het cholesterol- en het triglyceridengehalte op het ontstaan en deprogressie van diabetische <strong>retinopathie</strong> worden uiteenlopende gegevens gevonden. Decorrelatie varieert van niet significant 32 tot maximaal tweemaal het standaardrisico. 33-3536