12.07.2015 Views

aanvulling notariaat.book - Uitgeverij Larcier

aanvulling notariaat.book - Uitgeverij Larcier

aanvulling notariaat.book - Uitgeverij Larcier

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

II. GERECHTELIJK RECHTII. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 214A. Gerechtelijk Wetboekp. 214Wet 10 oktober 1967Art. 569 volledig vervangenArt. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemtkennis:1° van vorderingen betreffende de staat van de personenalsmede van alle geschillen tussen echtgenotenbetreffende de uitoefening van hun rechten ofbetreffende hun goederen, met uitzondering van deaangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonderbevoegd is;2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatigeerfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzingvan een curator van een onbeheerde nalatenschap,van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaaldin de artikelen 798 en 1458 van het BurgerlijkWetboek;3° }2 [...] 24° van vorderingen tot verdeling;5° van geschillen over de tenuitvoerlegging vanvonnissen en arresten;6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens hetdecreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende hetopvorderen en het optreden van de openbaremacht tegen samenscholingen, hetzij krachtens hetdecreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendigepolitie van de gemeenten;7° }3 [...] 38° }4 [...] 49° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerdersvan mutualiteitsverenigingen }5 [in de zinvan de wet van 23 juni 1894 houdende herzieningvan de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]5 , verenigingen zonder winstoogmerk eninstellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffendede ontbinding van de genoemde instellingenen verenigingen en de benoeming van vereffenaarsin geval van ontbinding;10° van vorderingen betreffende onteigeningen tenalgemenen nutte, onverminderd de bevoegdheiddie krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend;11° van vorderingen betreffende de bekendmakingen de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimendie belang hebben voor de verdediging vanhet grondgebied of de veiligheid van de Staat;12° van de vorderingen ingesteld krachtens }6 [deartikelen 1188 tot 1193] 6 betreffende sommigeopenbare verkopingen van onroerende goederen;13° van geschillen betreffende door een scheepskapiteinverschuldigde loodsgelden;14° van vorderingen tot vervallenverklaring van eenconcessie inzake mijnen, groeven en graverijen;15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tariefvastgestelde ereloon van notarissen;16° van de vorderingen tot schadevergoeding opgrond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatievan de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw;17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wetvan 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheidop het gebied van de kernenergie;18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingenvan de wet van 9 augustus 1963 en de internationaleovereenkomsten tot vaststelling van deaansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip;}7[19° }7 [...] 7 ] 7}8[20° }9 [...] 9 ] 8}10 [21°] 10 }10 [van de vorderingen tot schadeloosstellingop grond van het Internationaal Verdrag inzakede burgerlijke aansprakelijkheid voor schadedoor verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaaktte Brussel op 29 november 1969, van de wetvan 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoeringvan dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdragopgemaakt te Londen op 19 november1976;] 10}11[22° }11 [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgischenationaliteit en van de verklaringen opgrond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 vanhetzelfde Wetboek;] 11 ] 11}12 [23° }13 [...] 13 ] 12}14[24° }14 [van de vorderingen tot het verkrijgenvan betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecairkrediet;] 14 ] 14}15[ }15 [25°] 15 }15 [van de gedingen ingesteld krachtensartikel 49 van de wet op het politieambt;] 15 ] 15}16 [ }16 [26°] 16 }17 [...] 17 ] 16}18[ }18 [27°] 18 }18 [van de gedingen ingesteld krachtensartikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzakede rechtstoestanden van het militair personeel;]18 ] 18}19 [ }19 [28°] 19 }19 [van de vorderingen die gebaseerdzijn op het internationale Verdrag ter oprichtingvan een internationaal Fonds voor vergoeding vanschade door verontreiniging door olie, opgemaaktte Brussel op 18 december 1971 en van het Protocolbij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november1976 en op de wet houdende goedkeuring enuitvoering van dat Verdrag en van dat Protocol;]19 ] 19}20[ }20 [29°] 20 }20 [van de vorderingen tot teruggavevan cultuurgoederen ingesteld op grond vanartikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffendede teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatigewijze buiten het grondgebied van bepaaldebuitenlandse Staten zijn gebracht;] 20 ] 20}21[30° bij gebreke van andere bepalingen luidenswelke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingeningesteld krachtens de wet van 22 april 1999betreffende de exclusieve economische zone vanBelgië in de Noordzee;] 21}22 [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tottoekenning van bevoegdheid, van de vorderingeningeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 terbescherming van het mariene milieu in de zeegebiedenonder de rechtsbevoegdheid van België;] 22}23 [32° van geschillen betreffende de toepassingvan een belastingwet;] 23}24 [33° }25 [van de beroepen tegen de beslissingentot het opleggen van een administratieve geldboeteop grond van artikel 37, § 1, en § 2quater, eerste lid,van het elektriciteitsdecreet en van artikel 46, § 1,en § 2bis, eerste lid, van het aardgasdecreet.Het beroep tegen de beslissingen bedoeld in heteerste lid werkt schorsend;] 25 ] 24}26[34° van de vorderingen betreffende de afzettingvan bestuurders, de ontbinding en de vereffeningvan landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsenen maatschappijen van onderlinge bijstand inde zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffendede ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]26}27[35° van de beroepen tegen de beslissing van hetopleggen van een administratieve geldboete opgrond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;] 27}28[35° van de vorderingen tot schadeloosstellingop grond van het Internationaal Verdrag van 2001inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schadedoor verontreiniging door bunkerolie en van dewetten houdende instemming en uitvoering vandat Verdrag;] 28}28 [35° van de vorderingen tot schadeloosstellingop grond van het Internationaal Verdrag van 2001inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schadedoor verontreiniging door bunkerolie en van dewetten houdende instemming en uitvoering vandat Verdrag;] 28}29 [37° van de beroepen bedoeld in artikel 62deciesvan de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsenen de landsbonden van ziekenfondsen;]29}30 [38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26tervan de wet van 9 juli 1975 betreffende de controleder verzekeringsondernemingen, in artikel 57tervan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van enhet toezicht op de kredietinstellingen, en inartikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffendehet toezicht op de financiële sector en de financiëlediensten.] 30 {1}31[In de gevallen onder het eerste lid, }32 [...] 32 17°,21°, 28° }33 [, 29°, 34° en 37°] 33 , is alleen de rechtbankvan eerste aanleg te Brussel bevoegd en in hetgeval onder het }34 [eerste lid, 18° en 35°,] 34 die teAntwerpen.] 31}35 [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleende rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegdwanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf nietof niet meer in België heeft.] 35 {36É37 {791. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt 3 maal 35°, B.S. vermeldtgeen 36°}2. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S.,31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 1


II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 214}3. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}4. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}5. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S.,21 december 2005}6. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S.,31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigdbij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003}7. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S.,2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001,B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)}8. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S.,5 september 1975}9. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}10. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bijart. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding:1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S.,1 december 1989)}11. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S.,12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3september 1991}12. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990,B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstigart. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieënvan halfgeleiderproducten die voor de eerste maal nahaar inwerkingtreding werden vastgelegd}13. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}14. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992,B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art.63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}15. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S.,22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerden vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli1999}16. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994,B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S.,22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A),wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}17. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}18. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}19. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995(art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerdbij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}20. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996,B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}21. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999,B.S., 10 juli 1999}22. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S.,12 maart 1999}23. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S.,27 maart 1999}24. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S.,5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4)}25. – Lid 1, 33°, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei2007, B.S., 10 juli 2007, inwerkingtreding: 10 juli 2007 (art. 26)}26. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005,B.S., 21 december 2005}27. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err.,B.S., 24 december 2009}28. – Lid 1, 35°, (derde maal), ingevoegd bij art. 3, 1°, wet12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009}29. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010,B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}30. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S.,14 juni 2010}31. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}32. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}33. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., }51[24° }51 [van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteitenzoals geregeld in artikel 59 van de wet1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}34. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] 51 ] 5130 oktober 2009}52 [ }52 [25°] 52 }52 [van de gedingen ingesteld krachtens}35. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli artikel 49 van de wet op het politieambt;] 52 ] 521984}36. – Lid 1, 13°, voor het Vlaamse Gewest, opgeheven bij art. 23}53 [ }53 [26°] 53 }54 [...] 54 ] 53Decr. Vl. R. 19 april 1995, B.S., 5 september 1995}55 [ }55 [27°] 55 }55 [van de gedingen ingesteld krachtensF 37. – Op een door de Koning te bepalen datum artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake deluidt dit art. als volgt:rechtstoestanden van het militair personeel;] 55 ] 55Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis:}56 [ }56 [28°] 56 }57 [vorderingen gebaseerd op het InternationaalVerdrag ter oprichting van een Internationaal1° van vorderingen betreffende de staat van de personen Fonds voor vergoeding van schade door verontreinigingalsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffendede uitoefening van hun rechten of betreffende op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londendoor olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971,hun goederen, met uitzondering van de aangelegenhedenwaarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdragop 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatigeerfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een }58 [ }58 [29°] 58 }58 [van de vorderingen tot teruggave vanen deze Protocollen;] 57 ] 56curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragentot verlenging van de termijnen bepaald in de arti-wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave vancultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van dekelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek;cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het3° }39 [...] 39grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]4° van vorderingen tot verdeling;58 ] 585° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissenen arresten;}59 [30° bij gebreke van andere bepalingen luidenswelke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteldkrachtens de wet van 22 april 1999 betreffende6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreetvan 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorzee;]59 de exclusieve economische zone van België in de Noordderenen het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen,hetzij krachtens het decreet van 10 ven-}60[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenningvan bevoegdheid, van de vorderingen ingeleiddémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten;krachtens de wet van 20 januari 1999 ter beschermingvan het mariene milieu in de zeegebieden onder de7° }40 [...] 40rechtsbevoegdheid van België;] 608° }41 [...] 41}61 [32° van geschillen betreffende de toepassing van9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerdersvan mutualiteitsverenigingen }42 [in de zin van de }62[33° }63 [ }64 [van de beroepen tegen de beslissingeneen belastingwet;] 61wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van de VREG tot het opleggen van een administratievevan 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] 42 , verenigingenzonder winstoogmerk en instellingen van 13.3.5 van het Energiedecreet] 64sanctie op grond van de artikelen 13.3.1 tot en metopenbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbindingvan de genoemde instellingen en verenigingen enHet beroep tegen de beslissingen bedoeld in het eerstelid werkt schorsend;]de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding;63 ] 6210° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenennutte, onverminderd de bevoegdheid die}65 [34° van de vorderingen betreffende de afzetting vanbestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbondenvan ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijenvan onderlinge bijstand in de zin van de wetkrachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend;11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen ende aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen de landsbonden van ziekenfondsen;] 65die belang hebben voor de verdediging van het grondgebiedof de veiligheid van de Staat;}66 [35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggenvan een administratieve geldboete op grond van12° van de vorderingen ingesteld krachtens }43 [de artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffendede openbare statistiek;] 66artikelen 1188 tot 1193] 43 betreffende sommige openbareverkopingen van onroerende goederen;}67 [37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsenen de landsbonden van ziekenfondsen;] 67verschuldigde loodsgelden;14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een }68 [38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter vanconcessie inzake mijnen, groeven en graverijen;de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen,in artikel 57ter van de wet van15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tariefvastgestelde ereloon van notarissen;22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op dekredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiëlesector en de financiële diensten;]van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatievan de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw;6817° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van}69 [39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggenvan een administratieve geldboete op grond van18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheidop het gebied van de kernenergie;artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffendede openbare statistiek;] 6918° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingenvan de wet van 9 augustus 1963 en de internationaleovereenkomsten tot vaststelling van de aansprake-}70 [40° van de vorderingen tot schadeloosstelling opgrond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzakede burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade doorlijkheid van de exploitant van een atoomschip;verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdendeinstemming en uitvoering van dat Verdrag;] 70}44 [19° }44 [...] 44 ] 44}45 [20° }46 [...] 46 ] 45}71 [41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden,een zorgverlener of een verzekeraar en}47 [21°] 47 }47 [van de vorderingen tot schadeloosstellingop grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijkeaansprakelijkheid voor schade door verontreini-wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding vanhet Fonds voor medische ongevallen opgericht bij deging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op schade als gevolg van gezondheidszorg.] 71 {3829 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdendegoedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van 28° }74 [, 29°, 34° en 37°] 74 , is alleen de rechtbank van}72 [In de gevallen onder het eerste lid, }73 [...] 73 17°, 21°,het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval ondernovember 1976;] 47het }75 [eerste lid, 18° en }76 [40°] 76 ,] 75 die te Antwerpen.]72}48 [22° }48 [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteiten van de verklaringen op grond van de arti-rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wan-}77 [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen dekelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]48 ] 48meer in België heeft.] 77 {78}49 [23° }50 [...] 50 ]neer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet4938. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt geen 36°2 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 214}39. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S.,31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)}40. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}41. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}42. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S.,21 december 2005}43. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S.,31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigdbij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003}44. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S.,2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001,B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)}45. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S.,5 september 1975}46. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}47. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bijart. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding:1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S.,1 december 1989)}48. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S.,12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3september 1991}49. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990,B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstigart. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieënvan halfgeleiderproducten die voor de eerste maal nahaar inwerkingtreding werden vastgelegd}50. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}51. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992,B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art.63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}52. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S.,22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerden vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli1999}53. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994,B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S.,22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A),wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}54. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}55. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}56. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995(art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerdbij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}57. – Lid 1, 28°, laatst vervangen bij art. 10 wet 6 oktober2005, B.S., 21 december 2005, inwerkingtreding: door de Koningte bepalen (art. 11)}58. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996,B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}59. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999,B.S., 10 juli 1999}60. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S.,12 maart 1999}61. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S.,27 maart 1999}62. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S.,5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4)}63. – Lid 1, 33°, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei2007, B.S., 10 juli 2007, inwerkingtreding: 10 juli 2007 (art. 26)}64. – 33°, al. 1, vervangen bij art. 15.1.1 Decr. Vl. Parl. 8 mei2009, B.S., 7 juli 2009, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regeringte bepalen (art. 15.3.8)}65. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005,B.S., 21 december 2005}66. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err.,B.S., 24 december 2009}67. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010,B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}68. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S.,14 juni 2010}69. – Lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4)}70. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4)}71. – Lid 1, 41°, ingevoegd bij art. 2, 2°, wet 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4)}72. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}73. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}74. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}75. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., }93[24° }93 [van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteitenzoals geregeld in artikel 59 van de wet30 oktober 2009}76. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 3°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4)93 ] 93}77. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli }94[ }94 [25°] 94 }94 [van de gedingen ingesteld krachtens1984artikel 49 van de wet op het politieambt;] 94 ] 94}78. – Lid 1, 13°, voor het Vlaamse Gewest, opgeheven bij art. 23Decr. Vl. R. 19 april 1995, B.S., 5 september 1995}95 [ }95 [26°] 95 }96 [...] 96 ] 95C 79. – Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft,luidt dit art. als volgt:}97[ }97 [27°] 97 }97 [van de gedingen ingesteld krachtensartikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake derechtstoestanden van het militair personeel;] 97 ] 97Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: }98[ }98 [28°] 98 }98 [van de vorderingen die gebaseerd zijn1° van vorderingen betreffende de staat van de personen op het internationale Verdrag ter oprichting van een internationaalFonds voor vergoeding van schade dooralsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffendede uitoefening van hun rechten of betreffende verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel ophun goederen, met uitzondering van de aangelegenhedenwaarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op de18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag,2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatigeerfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een drag en van dat Protocol;] 98 ] 98wet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Ver-curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragentot verlenging van de termijnen bepaald in de arti-cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de}99 [ }99 [29°] 99 }99 [van de vorderingen tot teruggave vankelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek;wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van3° }81 [...] 81cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten hetgrondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]99 ] 994° van vorderingen tot verdeling;5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissenen arresten;}100 [30° bij gebreke van andere bepalingen luidenswelke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteldkrachtens de wet van 22 april 1999 betreffende6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreetvan 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderenen het optreden van de openbare macht tegen sazee;]100 de exclusieve economische zone van België in de Noordmenscholingen,hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire,jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten;krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming}101 [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenningvan bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid7° }82 [...] 82van het mariene milieu in de zeegebieden onder de8° }83 [...] 83rechtsbevoegdheid van België;] 1019° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerdersvan mutualiteitsverenigingen }84 [in de zin van de}102[32° van geschillen betreffende de toepassing vaneen belastingwet;] 102wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet }103 [33° van vorderingen tot homologatie van akten vanvan 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] 84 , verenigingenzonder winstoogmerk en instellingen van van het Burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 vanbekendheid opgesteld krachtens de artikelen 71 en 72openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbindingvan de genoemde instellingen en verenigingen en }104[34° van de vorderingen betreffende de afzettinghet Wetboek van de Belgische nationaliteit;] 103de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenennutte, onverminderd de bevoegdheid die maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van delandsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen enkrachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen11° van vorderingen betreffende de bekendmaking enen de landsbonden van ziekenfondsen;] 104de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen }105[35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggenvan een administratieve geldboete op grond vandie belang hebben voor de verdediging van het grondgebiedof de veiligheid van de Staat;artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffendede openbare statistiek;] 10512° van de vorderingen ingesteld krachtens }85 [deartikelen 1188 tot 1193] 85 betreffende sommige openbareverkopingen van onroerende goederen;27 juni 1937 houdende herziening van de wet van}106 [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaartvermelde beslissing;] 106verschuldigde loodsgelden;14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een}107 [35° van de vorderingen tot schadeloosstelling opconcessie inzake mijnen, groeven en graverijen;grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzakede burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreinigingdoor bunkerolie en van de wetten hou-15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tariefvastgestelde ereloon van notarissen;dende instemming en uitvoering van dat Verdrag;] 10716° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond {80van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatievan de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw;}108 [36° de beroepen tegen de beslissingen om een administratieveboete op te leggen krachtens artikel 23/12,17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van § 6 van de Brusselse Huisvestingscode;] 10818 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheidop het gebied van de kernenergie;}109 [37° van de beroepen bedoeld in artikel 62deciesvan de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsenen de landsbonden van ziekenfondsen;]18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingenvan de wet van 9 augustus 1963 en de internationaleovereenkomsten tot vaststelling van de aansprake-}110 [38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van109lijkheid van de exploitant van een atoomschip;de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen,in artikel 57ter van de wet van}86 [19° }86 [...] 86 ] 8622 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de}87 [20° }88 [...] 88 ] 87kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van}89[21°] 89 }89 [van de vorderingen tot schadeloosstelling2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiëlesector en de financiële diensten.] 110op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijkeaansprakelijkheid voor schade door verontreinigingdoor olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 21°, 28° }113 [, 29°, 34° en 37°] 113 , is alleen de rechtbank}111[In de gevallen onder het eerste lid, }112 [...] 112 17°,29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdendegoedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van onder het }114 [eerste lid, 18° en 35°,] 114 die te Antwer-van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het gevalhet Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 pen.] 111november 1976;] 89}115 [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de}90 [22° }90 [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische naneerde belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of nietrechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wantionaliteiten van de verklaringen op grond van de artikelen15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wet-meer in België heeft.] 115 {116boek;] 90 ] 90}91 [23° }92 [...] 92 ] 9180. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt 3 maal 35°}81. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S.,31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 3


II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 214}82. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}83. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}84. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S.,21 december 2005}85. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S.,31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigdbij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003}86. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S.,2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001,B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)}87. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S.,5 september 1975}88. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}89. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bijart. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding:1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S.,1 december 1989)}90. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S.,12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3september 1991}91. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990,B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstigart. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieënvan halfgeleiderproducten die voor de eerste maal nahaar inwerkingtreding werden vastgelegd}92. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}93. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992,B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art.63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}94. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S.,22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerden vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli1999}95. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994,B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S.,22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A),wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}96. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}97. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}98. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995(art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerdbij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}99. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996,B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}100. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999,B.S., 10 juli 1999}101. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999,B.S., 12 maart 1999}102. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S.,27 maart 1999}103. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S.,5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4)}104. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december2005, B.S., 21 december 2005}105. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err.,B.S., 24 december 2009}106. – Lud 1, 35°, (tweede maal), ingevoegd bij art. 6 wet (II)22 december 2008, B.S., 29 december 2008}107. – Lid 1, 35°, (derde maal), ingevoegd bij art. 3, 1°, wet12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009}108. – Lid 1, 36°, ingevoegd bij art. 4, § 1, Ord. Br.Hoofdst. Parl. 30 april 2009, B.S., 8 mei 2009, inwerkingtreding:1 januari 2010 (art. 5)}109. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010,B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}110. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S.,14 juni 2010}111. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}112. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}113. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}114. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S.,30 oktober 2009}115. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S.,12 juli 1984F 116. – Op een door de Koning te bepalen datumluidt dit art. als volgt:Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis:1° van vorderingen betreffende de staat van de personenalsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffendede uitoefening van hun rechten of betreffendehun goederen, met uitzondering van de aangelegenhedenwaarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is;2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatigeerfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van eencurator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragentot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek;3° }117 [...] 1174° van vorderingen tot verdeling;5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissenen arresten;6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreetvan 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderenen het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen,hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire,jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten;7° }118 [...] 1188° }119 [...] 1199° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerdersvan mutualiteitsverenigingen }120 [in de zin van dewet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wetvan 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] 120 ,verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen vanopenbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbindingvan de genoemde instellingen en verenigingen ende benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding;10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenennutte, onverminderd de bevoegdheid diekrachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend;11° van vorderingen betreffende de bekendmaking ende aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimendie belang hebben voor de verdediging van het grondgebiedof de veiligheid van de Staat;12° van de vorderingen ingesteld krachtens }121 [deartikelen 1188 tot 1193] 121 betreffende sommige openbareverkopingen van onroerende goederen;13° van geschillen betreffende door een scheepskapiteinverschuldigde loodsgelden;14° van vorderingen tot vervallenverklaring van eenconcessie inzake mijnen, groeven en graverijen;15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tariefvastgestelde ereloon van notarissen;16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grondvan de wet van 29 maart 1962 houdende organisatievan de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw;17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheidop het gebied van de kernenergie;18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingenvan de wet van 9 augustus 1963 en de internationaleovereenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheidvan de exploitant van een atoomschip;}122 [19° }122 [...] 122 ] 122}123 [20° }124 [...] 124 ] 123}125[21°] 125 }125 [van de vorderingen tot schadeloosstellingop grond van het Internationaal Verdrag inzake deburgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreinigingdoor olie en de Bijlage, opgemaakt te Brusselop 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdendegoedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en vanhet Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19november 1976;] 125}126 [22° }126 [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgischenationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]126 ] 126}127 [23° }128 [...] 128 ] 127}129 [24° }129 [van de vorderingen tot het verkrijgen vanbetalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van dewet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]129 ] 129}130[ }130 [25°] 130 }130 [van de gedingen ingesteld krachtensartikel 49 van de wet op het politieambt;] 130 ] 130}131 [ }131 [26°] 131 }132 [...] 132 ] 131}133[ }133 [27°] 133 }133 [van de gedingen ingesteld krachtensartikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake derechtstoestanden van het militair personeel;] 133 ] 133}134[ }134 [28°] 134 }134 [van de vorderingen die gebaseerdzijn op het internationale Verdrag ter oprichting van eeninternationaal Fonds voor vergoeding van schade doorverontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag,opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op dewet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdragen van dat Protocol;] 134 ] 134}135[ }135 [29°] 135 }135 [van de vorderingen tot teruggavevan cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggavevan cultuurgoederen die op onrechtmatige wijzebuiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Statenzijn gebracht;] 135 ] 135}136[30° bij gebreke van andere bepalingen luidenswelke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteldkrachtens de wet van 22 april 1999 betreffendede exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]136}137[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenningvan bevoegdheid, van de vorderingen ingeleidkrachtens de wet van 20 januari 1999 ter beschermingvan het mariene milieu in de zeegebieden onder derechtsbevoegdheid van België;] 137}138[32° van geschillen betreffende de toepassing vaneen belastingwet;] 138}139[33° van vorderingen tot homologatie van akten vanbekendheid opgesteld krachtens de artikelen 71 en 72van het Burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 vanhet Wetboek van de Belgische nationaliteit;] 139}140 [34° van de vorderingen betreffende de afzettingvan bestuurders, de ontbinding en de vereffening vanlandsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen enmaatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van dewet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsenen de landsbonden van ziekenfondsen;] 140}141 [35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggenvan een administratieve geldboete op grond vanartikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffendede openbare statistiek;] 141}142 [36° de beroepen tegen de beslissingen om een administratieveboete op te leggen krachtens artikel 23/12,§ 6 van de Brusselse Huisvestingscode;] 142}143 [37° van de beroepen bedoeld in artikel 62deciesvan de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsenen de landsbonden van ziekenfondsen;] 143}144[38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter vande wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen,in artikel 57ter van de wet van22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op dekredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiëlesector en de financiële diensten.] 144}145 [39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggenvan een administratieve geldboete op grond vanartikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffendede openbare statistiek;] 145}146 [40° van de vorderingen tot schadeloosstelling opgrond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzakede burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade doorverontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdendeinstemming en uitvoering van dat Verdrag;] 146}147[In de gevallen onder het eerste lid, }148 [...] 148 17°,21°, 28° }149 [, 29°, 34° en 37°] 149 , is alleen de rechtbankvan eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het gevalonder het }150 [eerste lid, 18° en 35°,] 150 die te Antwerpen.]147}151[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen derechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wanneerde belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of nietmeer in België heeft.] 151}117. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001,B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)}118. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}119. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}120. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S.,21 december 2005}121. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001,B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6);gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003}122. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S.,2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001,B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)}123. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S.,5 september 1975}124. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)4 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 218–219}125. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15,§ 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bijwet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bijart. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding:1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S.,1 december 1989)}126. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S.,12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3september 1991}127. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstigart. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op detopografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maalna haar inwerkingtreding werden vastgelegd}128. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007,B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}129. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993(art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli1999}130. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992,B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerden vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S.,10 juli 1999}131. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994,B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S.,22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A),wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}132. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}133. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}134. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995(art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerdbij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}135. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996,B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52,A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}136. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999,B.S., 10 juli 1999}137. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999,B.S., 12 maart 1999}138. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S.,27 maart 1999}139. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S.,5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4)}140. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december2005, B.S., 21 december 2005}141. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err.,B.S., 24 december 2009}142. – Lid 1, 36°, ingevoegd bij art. 4, § 1, Ord. Br.Hoofdst. Parl. 30 april 2009, B.S., 8 mei 2009, inwerkingtreding:1 januari 2010 (art. 5)}143. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010,B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}144. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S.,14 juni 2010}145. – Lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4)}146. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4)}147. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet22 april 1999, B.S., 10 juli 1999}148. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S.,10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 34)}149. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S.,1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}150. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S.,30 oktober 2009}151. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S.,12 juli 1984p. 218–219Wet 10 oktober 1967Art. 580 volledig vervangenArt. 580. De arbeidsrechtbank neemt kennis:1° van geschillen betreffende }2 [de verplichtingenvan de werkgevers en van de personen die met henhoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de betalingvan de bijdragen] 2 opgelegd door de wetgevinginzake sociale zekerheid, }2 [gezinsbijslag] 2 , werkloosheid,verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering,rust- en overlevingspensioen, jaarlijkse vakantie,bestaanszekerheid, }2 [sluiting van ondernemingen]2 , en door de verordeningen waarbij socialevoordelen aan de werknemers en leerlingen wordentoegekend;2° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingenvan werknemers en leerlingen en hunrechtverkrijgenden, welke voortvloeien uit de wettenen verordeningen bedoeld onder 1°;3° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingenvan de personen }3 [en hun rechtverkrijgenden]3 , die buiten een arbeidsovereenkomst ofeen leerovereenkomst, het voordeel genieten vande wetten en verordeningen bedoeld onder 1°;4° van geschillen tussen de instellingen belast metde toepassing van de wetten en verordeningen bedoeldonder 1°, betreffende de rechten en verplichtingendie daaruit voor die instellingen voortvloeien;5° }4 [...] 46° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingenvan de personen }5 [en hun rechtverkrijgenden]5 die een maatschappelijke verzekeringhebben aangegaan krachtens:a) de wet van 23 juni 1894 houdende herzieningvan de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen;b) de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichtingvan een ouderdoms- en overlevingspensioenregelingten behoeve van de vrijwillig verzekerden;c) de wet van 17 juli 1963 betreffende overzeese socialezekerheid;}6[d) }7 [artikelen 3, eerste lid, b) of c) of 7, § 2, vande wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsenen de landsbonden van ziekenfondsen ofartikel 67, vijfde lid, van de wet van 26 april 2010houdende diverse bepalingen inzake de organisatievan de aanvullende ziekteverzekering (I), bij een ziekenfonds,een landsbond van ziekenfondsen of eenmaatschappij van onderlinge bijstand, bedoeld inartikel 70, §§ 1 of 2, eerste en tweede lid, van voormeldewet van 6 augustus 1990;] 7 ] 67° van geschillen betreffende het stelsel van maatschappelijkezekerheid waarvan de prestaties gewaarborgdzijn bij de wet van 16 juni 1960, «dat deorganismen belast met het beheer van de sociale zekerheidvan de werknemers van Belgisch-Kongo enRuanda-Urundi onder de controle en de waarborgvan de Belgische Staat plaatst en dat waarborgdraagt door de Belgische Staat van de maatschappelijkezekerheid ten gunste van deze werknemersverzekerd»;}8[8° }8 [van de geschillen betreffende de toepassingvan:a) de wet tot instelling van een gewaarborgd inkomenvoor bejaarden. Zij past, op verzoek }9 [van deRijksdienst voor werknemerspensioenen] 9 de in artikel13 van voormelde wet bepaalde sancties toe;b) de wet tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag.Zij past, op verzoek }10 [van de Rijksdienstvoor kinderbijslag voor werknemers] 10 , de inartikel 8 van voormelde wet bepaalde sanctiestoe] 8 ;] 8}11 [c) de wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum,wat betreft de geschillen betreffendede toekenning, de herziening, de weigeringen de terugbetaling door de gerechtigde van het bestaansminimumalsmede betreffende de toepassingvan de administratieve sancties bepaald in de desbetreffendewetgeving.] 11}12 [de wet van... tot instelling van het recht opmaatschappelijke integratie, inzake de geschillenbetreffende de toekenning, de herziening, de weigeringen de terugbetaling door de gerechtigde van demaatschappelijke integratie, alsmede de toepassingvan de administratieve sancties bepaald in de desbetreffendewetgeving;] 12 {1}13[d) de organieke wet van 8 juli 1976 betreffendede openbare centra voor maatschappelijk welzijn,inzake de betwistingen betreffende de toekenning,de herziening, de weigering en de terugbetalingdoor de gerechtigde, van de maatschappelijkedienstverlening, en de toepassing van de administratievesancties bepaald door wetgeving terzake;] 13}14[e) de wet tot instelling van een inkomensgarantievoor ouderen;] 14}15[f) de wet van 12 januari 2007 betreffende opvangvan asielzoekers en van bepaalde andere categorieënvan vreemdelingen wat betreft de geschillenbetreffende elke schending van de rechten dieaan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgddoor de boeken II en III van voormeldewet;] 15}16[9° van de geschillen betreffende de toekenningvan de rentebijslag aan de begunstigden met eenvervroegd pensioen;] 16}17[10° van de geschillen betreffende de toekenningvan het bijzonder brugpensioen bedoeld inafdeling V van het hoofdstuk III van de wet van22 december 1977;] 17}18[11° van de geschillen betreffende de toekenningvan het brugpensioen aan bejaarde invaliden, bedoeldbij afdeling VI van het hoofdstuk V van de wetvan 22 december 1977;] 18}19[12° de betwistingen betreffende de verplichtingvan de sociaal verzekerden om een bijzondere bijdragevoor sociale zekerheid te storten krachtenshoofdstuk III van de wet van 28 december 1983houdende fiscale en begrotingsbepalingen;] 19}20[13° van de geschillen betreffende de bijzonderewerkgeversbijdrage op het conventioneel brugpensioenbedoeld in hoofdstuk IV van de programmawetvan 22 december 1989;] 20}21[14° van de betwistingen betreffende de rechtenen plichten voortvloeiend uit de wet van 15 januari1990 houdende oprichting en organisatie van eenKruispuntbank van de sociale zekerheid, met uitzonderingvan de betwistingen betreffende de toepassingvan de algemene beginselen inzake de beschermingvan de persoonlijke levenssfeer }21 [endie bedoeld in artikel 14 van de wet van(8 december 1992) tot bescherming van de persoonlijkelevenssfeer ten opzichte van de verwerkingvan persoonsgegevens] 21 ;] 21}22[15° van de geschillen betreffende de toelageaan de werkgevers voor het in dienst houden vanwerknemers getroffen door een arbeidsongeschiktheidten gevolge van ziekte of ongeval waardoor hetvoor deze werknemers definitief onmogelijk wordtom het overeengekomen werk te verrichten, bedoeldin titel 11, hoofdstuk VI, van de wet van29 december 1990 houdende sociale bepalingen;]22}23[16° van geschillen betreffende de verplichtingenvan de hoofdaannemers en onderaannemersbedoeld bij }23 [artikel 30bis] 23 van de wet van27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van28 december 1944 betreffende de maatschappelijkezekerheid der arbeiders;] 23Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 5


II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 220}24[17° van de geschillen betreffende de premie tercompensatie van de sociale zekerheidsbijdragen bedoeldin artikel 144 van de wet van 30 december1992 houdende sociale en diverse bepalingen;] 24}25[18° van de gevallen waarin beroep wordt ingesteldtegen de beslissingen van het bureau voor juridischebijstand.] 251. –Tekst conform B.S.; lees «de wet van 26 mei 2002»}2. – 1° gewijzigd bij art. 1, 1°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei1971; gewijzigd bij art. 22 wet 28 juli 1971, B.S., 21 augustus1971; gewijzigd bij art. 70 wet 4 augustus 1978, B.S.,17 augustus 1978}3. – 3° gewijzigd bij art. 1, 2°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei1971}4. – 5° opgeheven bij art. 16 wet 30 juni 1971, B.S., 13 juli 1971}5. – 6° gewijzigd bij art. 1, 3°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei1971}6. – Ingevoegd bij art. 7 wet 13 december 2005, B.S.,21 december 2005}7. –6°, d), vervangen bij art. 12 wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)}8. – 8° toegevoegd bij art. 16, § 2, wet 1 april 1969, B.S.,29 april 1969; vervangen bij art. 12 wet 20 juli 1971, B.S.,7 augustus 1971}9. –8°, a), gewijzigd bij art. 10 K.B. nr. 242, 31 december 1983,B.S., 13 januari 1984, inwerkingtreding: 1 april 1984 (art. 11)}10. –8°, b), gewijzigd bij art. 10 K.B. nr. 242, 31 december1983, B.S., 13 januari 1984, inwerkingtreding: 1 april 1984(art. 11)}11. –8°, c), lid 1, ingevoegd bij art. 21, § 1, wet 7 augustus1974, B.S., 18 september 1974}12. –8°, c), lid 2, ingevoegd bij art. 48, § 1, wet 26 mei 2002,B.S., 31 juli 2002, inwerkingtreding: 1 oktober 2002 (art. 60)}13. –8°, d), ingevoegd bij art. 17 wet 12 januari 1993, B.S.,4 februari 1993}14. –8°, e), ingevoegd bij art. 3, § 1, wet 22 maart 2001, B.S.,29 maart 2001, inwerkingtreding: 1 juni 2001 (art. 4)}15. –8°, f), ingevoegd bij art. 2 wet 21 april 2007, B.S., 7 mei2007, inwerkingtreding: 7 mei 2007 (art. 1 K.B. 9 april 2007, B.S.,7 mei 2007)}16. – 9° toegevoegd bij art. 9 wet 20 juni 1975, B.S., 3 juli 1975}17. – 10° toegevoegd bij art. 107 wet 22 december 1977, B.S.,24 december 1977}18. – 11° toegevoegd bij art. 166, § 1, wet 22 december 1977,B.S., 24 december 1977}19. – 12° toegevoegd bij art. 69 wet 28 december 1983, B.S.,30 december 1983}20. – 13° ingevoegd bij art. 271 wet 22 december 1989, B.S.,30 december 1989}21. – 14° (oud 13°) toegevoegd bij art. 78, § 1, wet 15 januari1990, B.S., 22 februari 1990, err., B.S., 2 oktober 1990; hernummerdbij art. 152, 1°, wet 29 december 1990, B.S., 9 januari 1991;gewijzigd bij art. 46 wet van 8 december 1992, B.S., 18 maart1993: inwerkingtreding: 1 september 1993 (art. 2 K.B.28 februari 1993, B.S., 18 maart 1993)}22. – 15° toegevoegd bij art. 152, 2°, wet 29 december 1990,B.S., 9 januari 1991}23. – 16° toegevoegd bij art. 27 wet 20 juli 1991, B.S.,1 augustus 1991; gewijzigd bij art. 240 Programmawet22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari2004}24. – 17° toegevoegd bij art. 148 wet 30 december 1992, B.S.,9 januari 1993}25. – 18° toegevoegd bij art. 5 wet 23 november 1998, B.S.,22 december 1998, inwerkingtreding: 31 december 1999(art. 21 K.B. 20 december 1999, B.S., 30 december 1999)p. 220Wet 10 oktober 1967Art. 583 volledig vervangenArt. 583. }1 [De arbeidsrechtbank neemt kennisvan de toepassing der administratieve sancties bepaaldbij de wetten en verordeningen bedoeld in deartikelen 578 tot 582 en }2 [van de toepassing vanadministratieve geldboeten bedoeld in het SociaalStrafwetboek.] 2 ] 1}3 [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillenbetreffende de sociale identiteitskaart, ingevoerddoor het koninklijk besluit van 18 december1996 houdende maatregelen met het oog op deinvoering van een sociale identiteitskaart ten behoevevan alle sociaal verzekerden, met toepassingvan de artikelen 38, 40, 41 en 49, van de wet van26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheiden tot vrijwaring van de leefbaarheid van dewettelijke pensioenstelsels.] 3}4 [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillenbetreffende de compensatoire vergoedingbedoeld in artikel 132, vierde lid, van de wet van1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.] 4}5 [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillenbetreffende de individuele bestuurshandelingeninzake het verlenen, het schorsen en het intrekkenvan de erkenning als havenarbeider, genomenin toepassing van de wet van 8 juni 1972 betreffendede havenarbeid.] 5}6[De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschilleninzake het opleggen van de administratievegeldboetes, waarin voorzien wordt door }7 [hethoofdstuk VII, afdeling 1, van] 7 de wet van6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen ende landsbonden van ziekenfondsen.] 6}1. – Vervangen bij art. 19 wet 30 juni 1971, B.S., 13 juli 1971}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 12 wet 6 juni 2010, B.S., 1 juli 2010,inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk 1 juli2011 (art. 111, inleidende zin)}3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 10 wet 25 januari 1985, B.S.,13 februari 1985; vervangen bij art. 90 wet 25 januari 1999, B.S.,6 februari 1999}4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 2 K.B. nr. 443, 14 augustus 1986,B.S., 30 augustus 1986}5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 3 wet 13 februari 1998, B.S.,19 februari 1998}6. – Lid 5 toegevoegd bij art. 8 wet 13 december 2005, B.S.,21 december 2005}7. – Lid 5 gewijzigd bij art. 13 wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010,inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)p. 232Wet 10 oktober 1967Art. 633novies en historiek invoegen}1 [Art. 633novies. Onverminderd de bevoegdheid van derechtbanken bedoeld in artikel 624 is de rechtbank van eerste aanlegvan de woonplaats van de eiser eveneens bevoegd om kennis tenemen van de vorderingen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 41°.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding:door de Koning te bepalen (art. 4)p. 239Wet 10 oktober 1967Art. 732 – 733 volledig vervangenArt. 732. Indien een van hen het, zelfs mondeling,verzoekt, worden de partijen bij gewone brief vande griffier opgeroepen om binnen de gewone termijnvan dagvaarding te verschijnen op dag en uurdoor de rechter bepaald.Art. 733. Van het verschijnen tot minnelijkeschikking wordt proces-verbaal opgemaakt. Indieneen schikking tot stand komt, worden de bewoordingenervan opgetekend in het proces-verbaal,waarvan de uitgifte wordt voorzien van het formuliervan tenuitvoerlegging.p. 279Wet 10 oktober 1967Afd. I – II (art. 1389bis/1 – 1389bis/18) volledigvervangen}1[Afdeling IInrichting van een centraal bestand van berichten vanbeslag, delegatie, overdracht en collectieveschuldenregeling] 1}1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S.,9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen(art. 29)}1 [Art. 1389bis/1. Het centraal bestand van berichtenvan beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregelingis de geïnformatiseerde gegevensbank waar deberichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieveschuldenregeling bedoeld in de artikelen 1390 tot1390quinquies worden gecentraliseerd. Die gegevensbankwordt hierna «bestand van berichten» genoemd.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/2. De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders,bedoeld in artikel 549, in deze afdeling verder«Nationale Kamer» genoemd, wordt met betrekkingtot het bestand van berichten beschouwd als de verantwoordelijkevoor de verwerking in de zin van artikel 1, § 6,van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van depersoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerkingvan persoonsgegevens.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/3. De natuurlijke personen die de gegevensvan het bestand van berichten rechtstreeks kunnenregistreren, raadplegen, wijzigen, verwerken of vernietigen,worden met naam aangewezen in een geïnformatiseerdregister, dat door de Nationale Kamer voortdurendwordt bijgewerkt.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/4. Hij die in welke hoedanigheid ookdeelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededelingvan de in het bestand van berichten geregistreerdegegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijkkarakter ervan in acht nemen. Artikel 458 vanhet Strafwetboek is op hem toepasselijk. De ministeriëleambtenaren die optreden ten laste van dezelfde schuldenaarzijn evenwel vrijgesteld van deze verplichting voor deuitwisseling onder hen van informatie betreffende dezedebiteur of betreffende diegenen die met hem een gemeenschapof onverdeeldheid delen.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/5. Teneinde de juistheid na te gaanvan de gegevens die in het bestand van berichten wordeningevoerd en het bestand van berichten voortdurend tekunnen bijwerken, heeft de Nationale Kamer toegang totde informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°,2°, 5° en 7°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regelingvan een rijksregister van de natuurlijke personen en kan zijhet identificatienummer van dat register gebruiken. Zijmag het nummer evenwel in geen enkele vorm aan derdenmededelen.De Koning stelt de wijze vast waarop de informatiegegevensvan het rijksregister aan de Nationale Kamer wordenovergezonden. Hij kan eveneens nadere regels vaststellenin verband met het gebruik van het identificatienummervan het rijksregister door de Nationale Kamer.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/6. De registratie van gegevens in hetbestand van berichten is kosteloos.Teneinde de kosten te dekken die veroorzaakt wordendoor het houden van het bestand van berichten en door dewerking van het Beheers- en toezichtcomité bedoeld inartikel 1389bis/8, geeft de mededeling van gegevens geregistreerdin het bestand van berichten aan advocaten, gerechtsdeurwaarders,notarissen en schuldbemiddelaars,aanleiding tot de inning van een retributie waarvan de Ministervan Justitie het bedrag, de voorwaarden en de modaliteitenvan inning bepaalt na terzake het advies van hetBeheers- en toezichtcomité en van de Nationale Kamer tehebben ingewonnen.6 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 279De retributies zijn betaalbaar aan en worden geïnd door deNationale Kamer.Het bedrag van de retributie bedoeld in het tweede lidwordt op 1 januari van ieder jaar aan de hand van de volgendeformule van rechtswege aangepast aan de evolutievan het indexcijfer van de consumptieprijzen: het nieuwebedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd methet nieuwe indexcijfer en gedeeld door het beginindexcijfer.Het beginindexcijfer is dat van de maand december vanhet jaar gedurende hetwelk het bedrag van de retributie isvastgesteld. Het nieuwe indexcijfer is dat van de maand decembervan het jaar voorafgaand aan de eerste januari vanhet jaar gedurende hetwelk de aanpassing plaatsvindt.Het resultaat wordt op een eenheid naar boven afgerond.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1[Art. 1389bis/7. Op verzoek van de Minister van Justitie,de Ministers tot wier bevoegdheid de economie behoort,de wetgevende Kamers, }2 [de Gemeenschaps- enGewestparlementen] 2 en het Planbureau, alsook, na eensluidendadvies van het Beheers- en toezichtcomité, van allebetrokken personen en organisaties, maakt de NationaleKamer hen anonieme gegevens over, die nuttig zijn vooronderzoek in verband met het bewarend beslag, de middelentot tenuitvoerlegging en de collectieve schuldenregeling.Gecodeerde gegevens kunnen enkel worden overgemaaktovereenkomstig de toepasselijke regels tot beschermingvan de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van deverwerking van persoonsgegevens.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}2. – Gewijzigd bij art. 5 wet 27 maart 2006, B.S., 11 april 2006}1[Afdeling IIBeheer en toezicht] 1}1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S.,9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen(art. 29)}1 [Art. 1389bis/8. Bij het Ministerie van Justitie wordteen Beheers- en toezichtcomité bij het centraal bestandvan berichten, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregelingopgericht, hierna «Beheers- en toezichtcomité»genoemd.Het Beheers- en toezichtcomité wordt voorgezeten }2 [dooreen beslagrechter of door een magistraat of een emeritusmagistraatmet ten minste twee jaar effectieve ervaring inzakebeslag, aangewezen door de Minister van Justitie] 2 .Het Comité is voorts samengesteld uit een jurist en een informaticusdie de Minister van Justitie vertegenwoordigenen door hem worden aangewezen, uit een griffier van eenrechtbank van eerste aanleg aangewezen door de Ministervan Justitie, uit een lid van de commissie voor de beschermingvan de persoonlijke levenssfeer aangewezen door decommissie, uit een vertegenwoordiger van de NationaleBank van België aangewezen door de gouverneur ervan,uit een advocaat aangewezen }2 [door de Orde vanVlaamse Balies, uit een advocaat aangewezen door deOrdre des barreaux francophones et germanophone] 2 , uiteen notaris aangewezen door het college van voorzittersvan de arrondissementskamers van notarissen, uit een gerechtsdeurwaarderaangewezen door de Nationale Kamer,uit een gerechtsdeurwaarder-secretaris aangewezen doorhet directiecomité van de Nationale Kamer en uit een bedrijfsrevisoraangewezen door de raad van het Instituutvan de bedrijfsrevisoren.Het Beheers- en toezichtcomité kan slechts op geldigewijze beraadslagen wanneer ten minste de helft van deleden aanwezig is.De beslissingen van de Beheers- en toezichtcomité wordenbij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking vanstemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.De leden van het Comité worden benoemd voor een hernieuwbaretermijn van vier jaar.Voor elk lid van het Comité wordt een plaatsvervangeraangewezen, op dezelfde wijze als de werkende leden.Indien het mandaat van een werkend lid of een plaatsvervangendlid een einde neemt vóór het verstrijken van determijn ervan, wordt in zijn opvolging voorzien. De opvolgervoleindigt het mandaat van zijn voorganger.Het Beheers- en toezichtcomité stelt zijn huishoudelijk reglementvast, dat door de Minister van Justitie wordt goedgekeurden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, a), wet 27 maart 2003, B.S.,28 mei 2003, err., B.S., 16 juli 2003, inwerkingtreding: door deKoning te bepalen (art. 5); gewijzigd bij art. 247 Programmawet27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari2005, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 248)}1[Art. 1389bis/9. De Minister van Justitie bepaaltvoor de voorzitter en de leden van het Beheers- en toezichtcomitéhet bedrag en de toekenningsvoorwaarden van depresentiegelden, de vergoedingen van de verblijfskosten,alsook de voorwaarden inzake terugbetaling van reiskosten.Alle kosten van het Comité worden gedragen door deNationale Kamer.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1[Art. 1389bis/10. § 1. Het Beheers- en toezichtcomitéheeft de volgende opdrachten:1° waken over en bijdragen tot de doeltreffende en veiligewerking van het centraal bestand overeenkomstig de bepalingenvan dit hoofdstuk;2° advies uitbrengen over de uitvoeringsbesluiten bedoeldin de artikelen 1389bis/6 en 1391, § 3, en over de verzoekenbedoeld in artikel 1389bis/7;3° aan de Minister van Justitie op zijn verzoek een adviesuitbrengen inzake elke vraag betreffende het bestand vanberichten;4° advies verlenen, ambtshalve of na een verzoek overeenkomstigartikel 1389bis/13, over elke moeilijkheid of elkgeschil dat kan rijzen betreffende de toepassing van dithoofdstuk en de uitvoeringsmaatregelen ervan;5° de Nationale Kamer ermee gelasten de individuele toegangscodestot het bestand van berichten onwerkzaam temaken overeenkomstig artikel 1389bis/14.§ 2. Het lid van de commissie voor de bescherming van depersoonlijke levenssfeer heeft dezelfde taken en bevoegdhedenals de andere leden van het Beheers- en toezichtcomité,maar zorgt bovendien voor de coördinatie tussen dewerkzaamheden van het Comité en die van de commissievoor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in demate dat zij met elkaar interfereren.Indien het bedoelde lid met het oog op de hem opgedragencoördinatie dit nuttig acht, kan het aan het Comitévragen een advies, beslissing of aanbeveling uit te stellenen de kwestie eerst aan de commissie voor de beschermingvan de persoonlijke levenssfeer voor te leggen.Bij een dergelijk verzoek wordt de bespreking van het dossierin het Beheers- en toezichtcomité opgeschort en hetdossier onverwijld aan de commissie meegedeeld. De commissiebeschikt over een termijn van dertig vrije dagen terekenen vanaf de ontvangst van het dossier om haar adviesaan het Beheers- en toezichtcomité mee te delen. Indiendie termijn niet wordt nageleefd, kan het Comité zijn adviesof beslissing verlenen zonder het advies van de commissieaf te wachten.Het standpunt van de commissie wordt uitdrukkelijk in hetadvies, de beslissing of de aanbeveling van het Beheers- entoezichtcomité opgenomen.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/11. Ieder jaar brengt het Beheers- entoezichtcomité verslag uit over de vervulling van zijn opdrachtengedurende het afgelopen jaar. Dat verslag bevatsuggesties met betrekking tot de wenselijkheid om wijzigingenaan te brengen in het stelsel van openbaarheid datmet het bestand van berichten wordt verwezenlijkt.Het verslag bevat eveneens een analyse van de inkomstenen de uitgaven verbonden aan het bestand van berichten.Het verslag wordt medegedeeld aan de wetgevende Kamersen aan de Minister van Justitie.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/12. § 1. Het Beheers- en toezichtcomitékan alle inlichtingen verzamelen die nodig zijn voorde uitoefening van zijn taken bedoeld inartikel 1389bis/10, § 1. Het kan daartoe personen horenen pertinente documenten opvragen en heeft tevens toegangtot het bestand der berichten en tot alle gegevensmet betrekking tot de werking ervan. De personen die wordengehoord of die documenten dienen mee te delen, zijngemachtigd gegevens mee te delen die gedekt zijn doorhet beroepsgeheim.§ 2. Indien het Beheers- en toezichtcomité dit nuttig achtvoor de uitoefening van zijn taken bedoeld inartikel 1389bis/10, § 1, kan het de tuchtoverheid of de hiërarchischemeerdere inlichten over nalatigheden en tekortkomingenvastgesteld ten laste van de personen bedoeldin artikel 1389bis/3. Het kan deze tevens belastenmet een onderzoek terzake en met het uitbrengen van eenschriftelijk verslag binnen de gevraagde termijn.Indien het Beheers- en toezichtcomité in het kader van deuitoefening van zijn taken kennis heeft van een schendingvan de artikelen 1389bis/15 en 1389bis/16 of van enigander misdrijf, geeft het hiervan kennis aan de bevoegdeprocureur des Konings.§ 3. Artikel 1389bis/4 is van toepassing op de leden vanhet Beheers- en toezichtcomité voor alle gegevens waarvanzij bij de uitoefening van hun ambt kennis hebben gekregenalsook op de personen aan wie het Comité in de uitoefeningvan haar taken deze gegevens meedeelt.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1[Art. 1389bis/13. Eenieder kan zich schriftelijk tothet Beheers- en toezichtcomité wenden om het in kenniste stellen van feiten of toestanden die naar zijn oordeel hetoptreden van het Comité vereisen of om nuttige voorstellente doen.Tenzij de persoon die zich tot het Beheers- en toezichtcomitéheeft gericht er uitdrukkelijk mee instemt, mag hetComité zijn identiteit niet bekend maken en evenmin dewijze waarop het is gevat.Het Beheers- en toezichtcomité deelt aan de verzoeker bedoeldin het eerste lid de gegevens mee die het nuttigacht.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/14. In afwachting van de resultatenvan de maatregelen bedoeld in artikel 1389bis/12, kan hetBeheers- en toezichtcomité de Nationale Kamer gelastende individuele toegangscode bedoeld in artikel 1391, § 4,tot het bestand van berichten voor een eenmalig verlengbaremaximum termijn van één jaar, onwerkzaam temaken wanneer redelijke aanwijzingen bestaan dat dehouder ervan de artikelen 1389bis/4, 1391, § 4, of 1391,§ 5, niet heeft nageleefd. Behoudens het geval van absolutenoodzakelijkheid, wordt de betrokkene vooraf gehoord.Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarderovereenkomstig het eerste lid onwerkzaam isgemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestandvan berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomstvan zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskameraangeduid door de syndicus.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/15. Worden gestraft met een geldboetevan honderd tot vijfduizend frank, de organen of deaangestelden van de Nationale Kamer die:1° niet alle maatregelen hebben genomen die het mogelijkmaken de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de verwerktepersoonsgegevens te waarborgen;2° het individueel register bedoeld in artikel 1389bis/3niet bijgewerkt hebben.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1 [Art. 1389bis/16. Worden gestraft met een gevangenisstrafvan acht dagen tot zes maanden en met eengeldboete van honderd tot vijfduizend frank of met eenvan deze straffen, de personen die:1° in strijd met de bepalingen van artikel 1391, § 4, en metuitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens dewet, bewust hun individuele toegangscode hebben bekendgemaakt;2° in strijd met de bepalingen van artikel 1389bis/4 en metuitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens dewet, het vertrouwelijk karakter van de gegevens geregistreerdin het bestand van berichten niet hebben bewaard;3° het bestand van berichten hebben geraadpleegd, zonderdat zij zich bevinden in een van de gevallen bedoeld inartikel 1391, § 1, of die gegevens verkregen uit dat bestandgebruiken voor een ander doel dan datgene dat de toegangtot het bestand kon wettigen.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1[Art. 1389bis/17. De rechter kan beslissen dat deveroordeelde persoon het recht om zijn individuele toegangscodete gebruiken, voor ten hoogste vijf jaar wordtontzegd.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 7


II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk WetboekWet 10 oktober 1967 — p. 283Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarderovereenkomstig het eerste lid onwerkzaam isgemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestandvan berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomstvan zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskamerdoor de syndicus aangeduid.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)}1[Art. 1389bis/18. Alle bepalingen van boek I vanhet Strafwetboek met inbegrip van hoofdstuk VII enartikel 85, doch met uitzondering van hoofdstuk V, zijnvan toepassing op de strafbare feiten bedoeld in deartikelen 1389bis/15 en 1389bis/16.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)p. 283Wet 10 oktober 1967Art. 1407bis volledig vervangen}1[Art. 1407bis. Wanneer bij loonoverdracht tussen deschuldeisers-overnemers een rangconflict ontstaat, moetde gecedeerde schuldenaar hetzij op eigen initiatief, hetzijten laatste op het eerste verzoek van de belanghebbendepartijen, de overdraagbare gelden storten in de handenvan een gerechtsdeurwaarder aangezocht krachtensartikel 1390ter of in de handen van een erkende of aangesteldesekwester.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)p. 295Wet 10 oktober 1967Art. 1543bis volledig vervangen}1[Art. 1543bis. De verzetdoende schuldeiser die overeen uitvoerbare titel beschikt, kan, na aanmaning aan debeslaglegger en zonder enige vordering tot indeplaatsstelling,doen overgaan door de instrumenterende gerechtsdeurwaardertot de afgifte door de derde-beslagene overeenkomstigartikel 1543.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 12 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)8 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


II. GERECHTELIJK RECHT • B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandigeWet (IV) 25 april 2007 — p. 327B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandigep. 327Wet (IV) 25 april 2007Art. 72 – 73 volledig vervangenArt. 72. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaatmen onder zelfstandige: iedere natuurlijkepersoon die in België een beroepsbezigheid inhoofdberoep uitoefent uit hoofde waarvan hij nietdoor een arbeidsovereenkomst of door een statuutverbonden is.}1 [Voor de bepaling van het hoofdberoep wordt rekeninggehouden met de cumulatie van afzonderlijkezelfstandige activiteiten die samen het hoofdberoepuitmaken.] 1}2 [De activiteit van mandataris van een rechtspersoonmaakt een zelfstandige beroepsbezigheid uitin de zin van het eerste lid.] 2}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009}2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009Art. 73. In afwijking van de artikelen 7 en 8 van dehypotheekwet van 16 december 1851 en vanartikel 1560 van het Gerechtelijk wetboek kan eenzelfstandige zijn zakelijke rechten, andere dan hetgebruiksrecht en het recht van bewoning, op hetonroerend goed waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigdheeft, niet vatbaar voor beslag verklaren.}1[De verbintenis van een zelfstandige om geen verklaringaf te leggen in de toekomst is absoluut nietig.]1}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 119 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009p. 327Wet (IV) 25 april 2007Art. 82 volledig vervangenArt. 82. Naar aanleiding van de inschrijving en dedoorhaling van de verklaring worden aan de notarisvaste erelonen betaald waarvan het bedrag overeenkomstigde wet van 31 augustus 1891 houdendetarifering en invordering van de honorariader notarissen wordt vastgesteld.Zolang het bedrag van de in het eerste lid bedoeldeerelonen niet overeenkomstig dat lid is vastgesteld,wordt het bedrag vastgesteld op 500 euro voor hetopstellen van de verklaring en op 500 euro voor deinschrijving of de doorhaling ervan.}1 [De honoraria bedoeld in het eerste lid zijn maareen keer verschuldigd wanneer de aangifte of deherroeping betrekking hebben op een zelfstandigeen zijn meewerkende echtgenoot of op twee zelfstandingen,die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen,en die gezamenlijk hun activiteit uitoefenen, indezelfde vestigingseenheid.] 1}1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 120 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 9


III. STRAFRECHT • A. StrafwetboekWet 8 juni 1867 — p. 328III. STRAFRECHTA. Strafwetboekp. 328Wet 8 juni 1867Art. 42 – 43quater volledig vervangenArt. 42. Bijzondere verbeurdverklaring wordt toegepast:1° Op de zaken die het voorwerp van het misdrijfuitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemdwaren tot het plegen van het misdrijf, wanneerzij eigendom van de veroordeelde zijn;2° Op de zaken die uit het misdrijf voortkomen;}1 [3° Op de vermogensvoordelen die rechtstreeksuit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen enwaarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op deinkomsten uit de belegde voordelen.] 1}1. – 3° toegevoegd bij art. 1 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus1990Art. 43. Bij misdaad of wanbedrijf wordt bijzondereverbeurdverklaring }1 [toepasselijk op de zakenbedoeld in artikel 42, 1° en 2°] 1 altijd uitgesproken.Bij overtreding wordt zij slechts uitgesproken in degevallen bij de wet bepaald.}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus1990}1 [Art. 43bis. }2 [Bijzondere verbeurdverklaringtoepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 3°,kan door de rechter in elk geval worden uitgesproken,maar slechts voorzover zij door de procureurdes Konings schriftelijk wordt gevorderd.] 2Indien de zaken niet kunnen worden gevonden inhet vermogen van de veroordeelde, raamt de rechterde geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaringbetrekking op een daarmee overeenstemmendbedrag.Ingeval de verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijkepartij toebehoren, zullen zij aan haar wordenteruggegeven. De verbeurdverklaarde zakenzullen haar eveneens worden toegewezen ingevalde rechter de verbeurdverklaring uitgesprokenheeft omwille van het feit dat zij goederen en waardenvormen die door de veroordeelde in de plaatsgesteld zijn van de zaken die toebehoren aan deburgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormenvan zulke zaken in de zin van het tweede lidvan dit artikel.Iedere andere derde die beweert recht te hebben opde verbeurdverklaarde zaak, zal dit recht kunnenlaten gelden binnen een termijn en volgens modaliteitenbepaald door de Koning.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus1990}2. – Lid 1 vervangen bij art. 2 wet 19 december 2002, B.S.,14 februari 2003}1 [Art. 43ter. De bijzondere verbeurdverklaringdie van toepassing is op de zaken bedoeld }1 [in deartikelen 42, 43bis en 43quater] 1 , kan eveneensworden uitgesproken wanneer die zaken zich buitenhet grondgebied van de Belgische Staat bevinden.]1}1. – Ingevoegd bij art. 12 wet 20 mei 1997, B.S., 3 juli 1997; gewijzigdbij art. 3 wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003}1[Art. 43quater. § 1. Onverminderd artikel43bis, derde en vierde lid, kunnen op vordering vande procureur des Konings de in § 2 bedoelde vermogensvoordelen,de goederen en waarden die in deplaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegdevoordelen, die worden gevonden in het vermogenof in het bezit van een persoon, verbeurdverklaard worden of kan zulke persoon veroordeeldworden tot betaling van een bedrag dat door derechter wordt geraamd als zijnde overeenstemmendmet de waarde van deze zaken, indien dezepersoon schuldig werd bevonden:a) }2 [hetzij aan één of meer van de strafbare feitenbedoeld in:1° artikel 136sexies en artikel 136septies, 1°;}3 [1°bis artikel 137, voor zover deze strafbare feitengestraft worden met een van de straffen bedoeld inartikel 138, § 1, 4° tot en met 10°, en van dien aardzijn dat zij financieel gewin kunnen opleveren, alsookartikel 140, voor zover deze misdaad of dit wanbedrijfvan dien aard is dat het financieel gewin kanopleveren;] 32° de artikelen 246 tot 251, en artikel 323;}4[2°bis de artikelen 433sexies, 433septies }5 [,433octies, 433undecies en 433duodecies] 5 ;] 43° de artikelen 504bis en 504ter, en artikel 323;4° artikel 2bis, § 1, van de wet van 24 februari 1921betreffende het verhandelen van de gifstoffen,slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffenen antiseptica, in zoverre de feiten betrekkinghebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging,de verkoop of het te koop stellen van dein dat artikel bedoelde middelen en stoffen, of § 3,b), of § 4, b), van dezelfde wet;5° }6 [de artikelen 77ter, 77quater en 77quinquies] 6van de wet van 15 december 1980 betreffende detoegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestigingen de verwijdering van vreemdelingen;6° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffendehet gebruik bij dieren van stoffen met hormonale,antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerendewerking;] 2b) hetzij aan de strafbare feiten omschreven inartikel 324ter of van een of meer van de hierna bedoeldestrafbare feiten wanneer ze gepleegd zijn inhet raam van een criminele organisatie, zoals bepaaldin artikel 324bis:}7 [1° de artikelen 162, 163, 173, 180 en 186;] 7}8[1°bis] 8 de artikelen 379 of 380 }9 [en 383bis,§1] 9 ;2° de artikelen 468, 469, 470, 471 of 472;3° artikel 475;4° de artikelen 477, 477bis, 477ter, 477quater,477quinquies, 477sexies of 488bis;5° artikel 505, met uitzondering van de zaken diegedekt zijn door artikel 42, 1°;}10 [5°bis artikel 2quater, 4°, van de wet van24 februari 1921 betreffende het verhandelen vangiftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen,psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen enantiseptica en van de stoffen die kunnen gebruiktworden voor de illegale vervaardiging van verdovendemiddelen en psychotrope stoffen;] 106° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffendede in-, uit- en doorvoer van wapens, munitieen speciaal voor militair gebruik dienstig materieelen daaraan verbonden technologie;7° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april1974 betreffende sommige verrichtingen in verbandmet stoffen met hormonale, anti-hormonale,anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire en antiinflammatoirewerking, welk artikel betrekkingheeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig dewet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelenvan de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovendemiddelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffenworden gesteld;8° de artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van5 februari 1990 betreffende sommige stoffen metbeta-adrenergische werking, welke artikelen betrekkinghebben op strafbare feiten waarop overeenkomstigde wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelenstraffen worden gesteld;c) hetzij aan meerdere strafbare feiten die gezamenlijkworden vervolgd, en waarvan de ernst, de finaliteiten de onderlinge afstemming, de rechtbank toelaatzeker en noodzakelijk te besluiten dat deze feitenwerden gepleegd in het kader van ernstige engeorganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkeldemechanismen of procédés van internationaleomvang werden aangewend.§ 2. De verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 1 kanworden uitgesproken tegen de daders, mededadersen medeplichtigen die werden veroordeeld wegenséén of meerdere van de in dit artikel opgesomdemisdrijven en onder de in § 1 bepaalde voorwaarden,wanneer de veroordeelde over een relevanteperiode verdere vermogensvoordelen heeft ontvangenterwijl er ernstige en concrete aanwijzigingenzijn dat deze voordelen voortspruiten, uit het misdrijfwaarvoor hij werd veroordeeld, of uit identiekefeiten, en de veroordeelde het tegendeel niet geloofwaardigmaakt.Dit tegendeel kan tevens geloofwaardig gemaaktworden door elke derde die beweert recht te hebbenop deze voordelen.§ 3. Als relevante periode in de zin van dit artikelwordt aanzien de periode van vijf jaar voorafgaandaan de inverdenkingstelling van de persoon tot dedatum van de uitspraak.De ernstige en concrete aanwijzingen bedoeld in§ 2 kunnen worden geput uit alle geloofwaardigeelementen die op regelmatige wijze aan de rechtbankworden overlegd, en die wijzen op een onevenwichtvan enig belang tussen enerzijds de tijdelijkeof blijvende aangroei van het vermogen en debestedingen van de veroordeelde in de relevante periodedie door het openbaar ministerie wordt aangetoond,en anderzijds de tijdelijke of blijvende aan-10 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


III. STRAFRECHT • A. StrafwetboekWet 8 juni 1867 — p. 329groei van het vermogen en de bestedingen van deveroordeelde in deze periode, waarvan hij kan geloofwaardigmaken dat ze niet voortspruiten uit defeiten waarvoor hij werd veroordeeld of uit identiekefeiten.Onder identieke feiten worden verstaan de feitendie behoren tot de misdrijfomschrijvingen die zijnbepaald in § 1 en die vallen onder:a) ofwel dezelfde omschrijving als het misdrijf dathet voorwerp uitmaakt van de veroordeling;b) ofwel een aanverwante omschrijving, op voorwaardedat deze is opgenomen onder dezelfde rubriekvan § 1, a), als het misdrijf dat het voorwerpuitmaakt van de veroordeling.Wanneer de rechtbank de bijzondere verbeurdverklaringin de zin van dit artikel oplegt, kan zijn beslissinggeen rekening te houden met een door haarte bepalen deel van de relevante periode of metdoor haar te bepalen inkomsten, goederen en waarden,indien zij zulks gepast acht om de veroordeeldeniet te onderwerpen aan een onredelijk zware straf.§ 4. Het vermogen dat ter beschikking staat van eencriminele organisatie moet verbeurd verklaard worden,onder voorbehoud van de rechten van derdente goeder trouw.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 19 december 2002, B.S.,14 februari 2003}2. –§1, a), vervangen bij art. 2 wet 5 augustus 2003, B.S.,7 augustus 2003, inwerkingtreding: 7 augustus 2003 (art. 29,§1)}3. –§1, a), 1°bis, ingevoegd bij art. 390 wet (I) 27 december2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err.,B.S., 12 februari 2007}4. –§1, a), 2°bis, ingevoegd bij art. 3, 1°, wet 10 augustus2005, B.S., 2 september 2005}5. –§1, a), 2°bis, gewijzigd bij art. 2 wet 9 februari 2006, B.S.,28 februari 2006}6. –§1, a), 5°, gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 10 augustus 2005,B.S., 2 september 2005}7. –§1, b), 1°, ingevoegd bij art. 391, 1°, wet (I) 27 december2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err.,B.S., 12 februari 2007}8. –§1, b), 1°bis, (oud 1°), hernummerd bij art. 391, 1°, wet (I)27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari2007, err., B.S., 12 februari 2007}9. –§1, b), 1°bis, aangevuld bij art. 391, 2°, wet (I)27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari2007, err., B.S., 12 februari 2007}10. –§1, b), 5°bis, ingevoegd bij art. 391, 3°, wet (I)27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari2007, err., B.S., 12 februari 2007p. 329Wet 8 juni 1867Art. 505 – 506 volledig vervangenArt. 505. }1 [Met gevangenisstraf van vijftiendagen tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig[euro] tot honderdduizend [euro] of met een vandie straffen alleen worden gestraft:1° zij die weggenomen, verduisterde of door misdaadof wanbedrijf verkregen zaken of een gedeelteervan helen;2° }2 [zij die zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kopen,ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren ofbeheren, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvangvan deze handelingen, de oorsprong van diezaken kenden of moesten kennen;] 23° zij die de zaken, bedoeld in artikel 42, 3°, }3 [omzettenof overdragen] 3 met de bedoeling de illegaleherkomst ervan te verbergen of te verdoezelen ofeen persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruitdeze zaken voortkomen, te helpen ontkomenaan de rechtsgevolgen van zijn daden;4° }4 [zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding,verplaatsing of eigendom van de inartikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen,ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang vandeze handelingen de oorsprong van die zaken kendenof moesten kennen.] 4}5 [De in het eerste lid, 3° en 4°, genoemde misdrijvenbestaan, indien de dader ervan ook dader, mededadervan of medeplichtige is aan het misdrijfwaaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen.De in het eerste lid, 1° en 2°, genoemde misdrijvenbestaan, ook indien de dader ervan eveneensde dader, mededader van of medeplichtige isaan het misdrijf waaruit de zaken genoemd inartikel 42, 3°, voortkomen, wanneer dit misdrijf inhet buitenland is gepleegd en in België niet kanworden vervolgd.] 5}6 [Behalve ten aanzien van de dader, de mededaderen de medeplichtige van het misdrijf dat de zakenbedoeld in artikel 42, 3°, heeft opgeleverd, hebbenop fiscaal vlak de misdrijven bedoeld in het eerstelid, 2° en 4°, uitsluitend betrekking op feiten gepleegdin het raam van ernstige en georganiseerdefiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismenof procédés van internationale omvangworden aangewend.] 6}7 [De in de artikelen 2, 2bis en 2ter van de wet van11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruikvan het financiële stelsel voor het witwassen vangeld en de financiering van terrorisme beoogde instellingenen personen kunnen zich op het vorigelid beroepen voor zover zij zich, ten aanzien van debeoogde feiten, hebben geconformeerd aan devoorziene verplichting van artikel 14quinquies vande wet van 11 januari 1993 die de wijze van informatieverstrekkingaan de Cel voor financiële informatieverwerkingregelt.] 7De zaken bedoeld }8 [in het eerste lid, 1°] 8 van dit artikelmaken het voorwerp uit van }8 [het misdrijf datgedekt is door deze bepaling] 8 , in de zin vanartikel 42, 1°, en zij worden verbeurdverklaard, ookindien zij geen eigendom zijn van de veroordeelde,zonder dat }8 [deze straf] 8 nochtans de rechten vanderden op de goederen die het voorwerp kunnenuitmaken van de verbeurdverklaring, schaadt.}9[De in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde zaken zijnhet voorwerp van de door deze bepalingen bedoeldemisdrijven in de zin van artikel 42, 1°, enworden verbeurd verklaard ten aanzien van alle daders,mededaders of medeplichtigen van die misdrijven,ook al heeft de veroordeelde die zaken nietin eigendom. Die straf mag evenwel geen schadeberokkenen aan de rechten die derden op de voorverbeurdverklaring vatbare goederen kunnen doengelden. Zo die zaken niet in het vermogen van deveroordeelde kunnen worden aangetroffen, gaat derechter over tot een raming van de geldwaardeervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking opeen daarmee overeenstemmend geldbedrag. In datgeval kan de rechter dat bedrag evenwel verminderenteneinde de veroordeelde geen onredelijk zwarestraf op te leggen.] 9}10[De in het eerste lid, 2°, bedoelde zaken zijn hetvoorwerp van het door deze bepaling bedoeld misdrijfin de zin van artikel 42, 1°, en worden verbeurdverklaard ten aanzien van alle daders, mededadersof medeplichtigen van die misdrijven, ook al heeftde veroordeelde die zaken niet in bezit. Daarbij magdie straf geen schade berokkenen aan de rechtendie derden op de voor verbeurdverklaring vatbaregoederen kunnen doen gelden. Zo die zaken niet inhet vermogen van de veroordeelde kunnen wordenaangetroffen, gaat de rechter over tot een ramingvan de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaringbetrekking op een geldbedrag dat in verhoudingstaat tot de mate waarin de veroordeeldebij het misdrijf betrokken was.] 10Poging tot een van de misdrijven bedoeld in 2°, 3°en 4° van dit artikel wordt bestraft met gevangenisstrafvan acht dagen tot drie jaar en met geldboetevan zesentwintig [euro] tot vijftigduizend [euro] ofmet een van die straffen alleen.De personen die krachtens deze bepalingen wordengestraft, kunnen bovendien veroordeeld worden totontzetting, overeenkomstig artikel 33.] 1}1. – Laatst vervangen bij art. 7 wet 7 april 1995, B.S., 10 mei1995}2. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 2, 1°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}3. – Lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}4. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 2, 3°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}5. – Lid 2 vervangen bij art. 2, 4°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}6. – Lid 3 ingevoegd bij art. 2, 5°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}7. – Lid 4 ingevoegd bij art. 2, 5°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}8. – Lid 5 gewijzigd bij art. 2, 6°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}9. – Lid 6 ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}10. – Lid 7 ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 10 mei 2007, B.S.,22 augustus 2007}1[Art. 505bis. Zij die weggenomen, verduisterdeof door de misdaad of het wanbedrijf bedoeldin artikel 433 verkregen zaken of een gedeelte ervanhelen, worden gestraft met de straffen bepaald inartikel 505, eerste lid, waarbij de minimumstraf inhet geval van gevangenisstraf wordt verhoogd totdrie maanden en in het geval van geldboete tot duizendeuro.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 10 augustus 2005, B.S.,2 september 2005, inwerkingtreding: 2 september 2005 (art. 14)Art. 506. }1 [Ingeval de straf, toepasselijk op de dadersvan de misdaad, levenslange opsluiting of opsluitingvan twintig jaar tot dertig jaar is, worden}2[de in de artikelen 505 en 505bis bedoelde helers]2 veroordeeld tot opsluiting van vijf jaar tot tienjaar indien bevonden wordt dat zij ten tijde van deheling kennis droegen van de omstandighedenwaaraan de wet levenslange opsluiting of opsluitingvan twintig jaar tot dertig jaar verbindt.] 1}1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 81 wet 23 januari 2003,B.S., 13 maart 2003, inwerkingtreding: 13 maart 2003 (art. 128)}2. – Gewijzigd bij art. 8 wet 10 augustus 2005, B.S.,2 september 2005, inwerkingtreding: 2 september 2005 (art. 14)Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 11


III. STRAFRECHT • B. Wetboek StrafvorderingWetboek 17 november 1808 — p. 330B. Wetboek Strafvorderingp. 330Wetboek 17 november 1808Art. 28sexies – Art. 28octies volledig vervangen}1 [Art. 28sexies. § 1. Onverminderd de bepalingenin de bijzondere wetten kan eenieder die geschaadwordt door een opsporingshandeling metbetrekking tot zijn goederen, aan de procureur desKonings de opheffing ervan vragen.§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleeden houdt keuze van woonplaats in België in, indiende verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Hetwordt }2 [toegezonden aan of neergelegd op] 2 hetsecretariaat van het parket en wordt ingeschrevenin een daartoe bestemd register.De procureur des Konings doet uitspraak uiterlijkvijftien dagen }3 [na de inschrijving van het verzoekschriftin het register] 3 .De met redenen omklede beslissing wordt per faxpostof bij een ter post aangetekende brief ter kennisgebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval,van zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.§ 3. De procureur des Konings kan het verzoek afwijzenindien hij van oordeel is dat de noodwendighedenvan het onderzoek het vereisen, indien doorde opheffing van de handeling de rechten van partijenof van derden in het gedrang komen, indien deopheffing van de handeling een gevaar zou opleverenvoor personen of goederen, of wanneer de wetin de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokkengoederen voorziet.Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijkeopheffing toestaan. Eenieder die de vastgesteldevoorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met destraffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.§ 4. De zaak kan bij de kamer van inbeschuldigingstellingworden aangebracht binnen vijftien dagenna de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker.De zaak wordt aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstellingdoor een verklaring gedaan opde griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschrevenin een daartoe bestemd register.}4[Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerddoor de federale procureur, wordt de zaak aangebrachtbij de kamer van inbeschuldigingstelling vanhet hof van beroep te Brussel.] 4De procureur des Konings zendt de stukken overaan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraakbinnen vijftien dagen na de neerlegging vande verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens deduur van het uitstel verleend op vraag van de verzoekerof van zijn advocaat.De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat perfaxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijkachtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats,dag en uur van de zitting.De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaatworden gehoord.De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kanveroordeeld worden in de kosten.§5. }5 [Indien de procureur des Konings geen beslissingheeft genomen binnen de bij § 2, tweede lid,bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen,kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling.Dit recht vervalt indien hetmet redenen omklede verzoekschrift niet binnenacht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbankvan eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschrevenin een daartoe bestemd register. De procedureverloopt overeenkomstig }5 [§4, vierde totzevende lid] 5 .] 5 }5 [Indien het opsporingsonderzoekwordt gevoerd door de federale procureur, wordt dezaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstellingvan het hof van beroep te Brussel.] 5}6 [§ 6. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbankof een hof, kan een verzoekschrift in de zin van§ 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbankof dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslistin raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbankof het hof kan het verzoek afwijzen om één van deredenen vermeld in § 3. Wanneer een hoger beroepbestaat of in geval de rechtbank geen uitspraak doetbinnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift,kan de verzoeker een hoger beroep instellenbij de kamer van inbeschuldigingstellingovereenkomstig § 4. Ingeval de rechtbank het verzoektoestaat, kan de procureur des Konings op dezelfdewijze en binnen dezelfde termijn hoger beroepinstellen.] 6§ }7 [7.] 7 De verzoeker mag geen verzoekschrift methetzelfde voorwerp }7 [toezenden of neerleggen] 7vooraleer een termijn van drie maanden is verstrekente rekenen van de laatste beslissing die betrekkingheeft op hetzelfde voorwerp.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 5 wet 12 maart 1998, B.S., 2 april 1998,err., B.S., 7 augustus 1998, inwerkingtreding: 2 oktober 1998(art. 1 K.B. 21 september 1998, B.S., 25 september 1998)}2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 2, A), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001}3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 2, B), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001}4. – § 4, lid 3, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 7 juli 2002, B.S.,10 augustus 2002}5. – § 5 vervangen bij art. 2, C), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001; gewijzigd en aangevuld bij art. 2, 2°-3°, wet 7 juli 2002,B.S., 10 augustus 2002}6. – § 6 ingevoegd bij art. 7, 2°, wet 19 december 2002, B.S.,14 februari 2003}7. – § 7 gewijzigd bij art. 2, D), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001; oud § 6 hernummerd tot § 7 bij art. 7, 1°, wet 19 december2002, B.S., 14 februari 2003}1 [Art. 28octies. }2 [§ 1. De procureur des Koningsdie van oordeel is dat het beslag op vermogensbestanddelendient gehandhaafd te blijven,kan ambtshalve of op verzoek van het Centraal Orgaanvoor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring:1° hun vervreemding door het Centraal Orgaan toelaten,om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;2° hen teruggeven aan de beslagene tegen betalingvan een geldsom waarvan hij het bedrag bepaalt,om er deze geldsom voor in de plaats te stellen.§ 2. De toelating tot vervreemding betreft vervangbarevermogensbestanddelen, waarvan de waardeeenvoudig bepaalbaar is en waarvan de bewaringin natura kan leiden tot waardevermindering,schade of kosten die onevenredig zijn met hunwaarde.§ 3. Door middel van een aangetekende of per telefaxverstuurde kennisgeving die de tekst van hethuidige artikel bevat, licht de procureur des Koningsvan zijn in § 1 bedoelde beslissing in:1° de personen ten laste van wie en in wiens handenhet beslag werd gelegd, voor zover hun adressengekend zijn en hun advocaten;2° de personen die zich blijkens de gegevens van hetdossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt alszijnde geschaad door de opsporingshandeling enhun advocaten;3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisersdie overeenkomstig de hypothecaire staat bekendzijn en hun advocaten.Er dient geen kennisgeving gericht te worden aande personen die hun instemming hebben gegevenmet de betrokken beheersmaatregel of die hebbenverzaakt aan hun rechten op de in beslag genomengoederen.§ 4. De personen aan wie de kennisgeving werd gerichtkunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstellingwenden binnen vijftien dagen vanaf dekennisgeving van de beslissing.Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indieneen van deze personen buiten het Rijk verblijft.De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingenvan artikel 28sexies, § 4, tweede tot achtste lid.§ 5. In geval van vervreemding, stelt de procureurdes Konings de vermogensbestanddelen ter beschikkingvan het Centraal Orgaan of, op zijn vraag,van de aangewezen lasthebber.§ 6. Wanneer de beslissing tot vervreemding eenonroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzingde rechten van de ingeschreven schuldeisersover op de prijs, onder voorbehoud van het strafrechtelijkbeslag.] 2 ] 1}1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 26 maart 2003, B.S., 2 mei 2003,inwerkingtreding: 1 september 2003 (art. 29)}2. – Vervangen bij art. 2 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007p. 330Wetboek 17 november 1808Art. 35 – Art. 35ter volledig vervangenArt. 35. }1 [§1.] 1}2 [De procureur des Koningsneemt alles in beslag wat een van de }3 [in de artikelen42 en 43quater] 3 van het Strafwetboek bedoeldezaken schijnt uit te maken en alles wat dienen kanom de waarheid aan de dag te brengen; hij vraagtde verdachte zich te verklaren omtrent de in beslaggenomen voorwerpen, die hem vertoond zullenworden; van een en ander maakt hij een proces-verbaalop, dat ondertekend wordt door de verdachte,of ingeval deze weigert, wordt daarvan melding gemaakt.]2}4[§ 2. Indien de in de vorige paragraaf bedoeldezaken bestaan uit voertuigen kunnen deze, voorzover zij eigendom zijn van de verdachte of inverdenkinggestelde,ter beschikking gesteld wordenvan de federale politie. De beslissing tot terbeschikkingstellingwordt genomen, naargelang het geval,door de procureur des Konings of de federale procureur,conform de richtlijnen van de Minister van Justitiegenomen in uitvoering van de artikelen 143bis12 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


III. STRAFRECHT • B. Wetboek StrafvorderingWetboek 17 november 1808 — p. 330en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek. Tegen dezebeslissing staat geen rechtsmiddel open. De terbeschikkingstellinghoudt in dat de federale politie,die het voertuig als een goed huisvader dient te gebruiken,het kan gebruiken voor haar normale werking.In geval van teruggave, geeft elke minwaardeingevolge gebruik van het voertuig, na compensatiemet de eventuele meerwaarde, aanleiding tot vergoeding.Het rechtsmiddel als bedoeld in artikel 28sexies kanslechts worden ingesteld binnen een maand vanafde inbeslagneming als bedoeld in § 1. De verzoekermag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerptoezenden of neerleggen vooraleer een termijn vaneen jaar is verstreken te rekenen vanaf, hetzij de dagvan de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfdevoorwerp, hetzij de dag van het verstrijkenvan de hoger bedoelde termijn van een maand.] 4}1. – § 1 genummerd bij art. 468 Programmawet (I)24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari2003}2. – Na wijziging, vervangen bij art. 2 wet 14 januari 1999, B.S.,26 februari 1999}3. – § 1 gewijzigd bij art. 3 wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus2007}4. – § 2 toegevoegd bij art. 468 Programmawet (I)24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari2003}1[Art. 35bis. Indien de zaken die het uit het misdrijfverkregen vermogensvoordeel schijnen te vormen,onroerende goederen zijn, wordt bewarendbeslag op onroerend goed gedaan, zulks bij deurwaardersexplootdat aan de eigenaar wordt betekenden op straffe van nietigheid een afschrift vande vordering van de procureur des Konings moetbevatten, alsmede de verschillende vermeldingenbedoeld in de artikelen 1432 en 1568 van het GerechtelijkWetboek, evenals de tekst van het derdelid van dit artikel.Het beslagexploot moet op de dag zelf van de betekeningter overschrijving worden aangeboden ophet kantoor der hypotheken van de plaats waar degoederen gelegen zijn. Als dagtekening van de overschrijvinggeldt de dag van afgifte van het exploot.Het bewarend beslag op onroerend goed geldt gedurendevijf jaren met ingang van de dagtekeningder overschrijving, behoudens vernieuwing voordezelfde termijn op vertoon aan de bewaarder, vóórhet verstrijken van de geldigheidsduur van de overschrijving,van een door de bevoegde procureur ofonderzoeksrechter in dubbel opgemaakte vordering.Het beslag wordt blijvend voor het verleden in standgehouden door de beknopte melding op de kantvan de overschrijving van het beslag, binnen haargeldigheidsduur, van de definitieve rechterlijke beslissingwaarbij de verbeurdverklaring van het onroerendgoed werd bevolen.Doorhaling van het bewarend onroerend beslagkan verleend worden door de voormelde procureurof onderzoeksrechter, of desgevallend door de beneficiantvan de verbeurdverklaring, of kan ook bijrechterlijke beslissing bevolen worden.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 17 wet 20 mei 1997, B.S., 3 juli 1997}1 [Art. 35ter. § 1. Ingeval er ernstige en concreteaanwijzingen bestaan dat de verdachte een vermogensvoordeelin de zin van de artikelen 42, 3°, 43bisof artikel 43quater, van het Strafwetboek heeft verkregenen de zaken die dit vermogensvoordeel vertegenwoordigenals zodanig niet of niet meer in hetvermogen van de verdachte kunnen aangetroffenworden, kan de procureur des Konings beslag leggenop andere zaken die zich in het vermogen vande verdachte bevinden ten belope van het bedragvan de vermoedelijke opbrengst van het misdrijf. Inzijn kantschrift motiveert de procureur des Koningsde raming van dit bedrag en geeft hij aan welke deernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagnemingrechtvaardigen. Deze gegevens wordenhernomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaaktnaar aanleiding van de inbeslagneming.§ 2. Zaken die ingevolge de artikelen 1408 tot1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolgebijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag,kunnen in geen geval in beslag worden genomen.§ 3. In geval van beslag op een onroerend goed,wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriftenvan artikel 35bis.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 19 december 2002, B.S.,14 februari 2003p. 330Wetboek 17 november 1808Art. 61quater volledig vervangen}1 [Art. 61quater. § 1. Eenieder die geschaadwordt door een onderzoekshandeling met betrekkingtot zijn goederen kan aan de onderzoeksrechterde opheffing ervan vragen.§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleeden houdt keuze van woonplaats in België in, indiende verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Hetwordt }2 [toegezonden aan of neergelegd op] 2 bij degriffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschrevenin een daartoe bestemd register. De griffierzendt hiervan onverwijld een kopie aan de procureurdes Konings. Deze doet de vorderingen diehij nuttig acht.De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk binnenvijftien dagen }3 [na de inschrijving van het verzoekschriftin het register] 3 .De beschikking wordt door de griffier medegedeeldaan de procureur des Konings en per faxpost of bijeen ter post aangetekende brief ter kennis gebrachtvan de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn advocaatbinnen acht dagen na de beslissing.§ 3. De onderzoeksrechter kan het verzoek afwijzen,indien hij van oordeel is dat de noodwendighedenvan het onderzoek het vereisen, indien door de opheffingvan de handeling de rechten van partijen ofvan derden in het gedrang komen, indien de opheffingvan de handeling een gevaar zou opleverenvoor personen of goederen, of wanneer de wet in deteruggave of de verbeurdverklaring van de betrokkengoederen voorziet.Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijkeopheffing toestaan. Eenieder die de vastgesteldevoorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met destraffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.§ 4. Ingeval het verzoek wordt ingewilligd, kan deonderzoeksrechter voorlopige tenuitvoerleggingvan de beslissing uitspreken wanneer vertragingzou leiden tot een onherstelbaar nadeel.§ 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnenhoger beroep instellen tegen de beschikkingvan de onderzoeksrechter binnen een termijn vanvijftien dagen. Ten aanzien van de procureur desKonings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikkinghem wordt medegedeeld en, ten aanzienvan de verzoeker, op de dag waarop die hem terkennis wordt gebracht.Het hoger beroep wordt ingesteld door verklaringgedaan op de griffie van de rechtbank van eersteaanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.De procureur des Konings zendt de stukken overaan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraakbinnen vijftien dagen na de neerlegging vande verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens deduur van het uitstel verleend op vraag van de verzoekerof van zijn advocaat.De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat perfaxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijkachtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats,dag en uur van de zitting.De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaatworden gehoord.Het hoger beroep heeft opschortende werking, tenzijvoorlopige tenuitvoerlegging is bevolen.De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kanveroordeeld worden in de kosten.§6. }4 [Indien de onderzoeksrechter geen uitspraakheeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaaldetermijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoekerzich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling.Dit recht vervalt indien het met redenenomklede verzoekschrift niet binnen acht dagenis neergelegd op de griffie van de rechtbank van eersteaanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschrevenin een daartoe bestemd register. De procedure verlooptovereenkomstig § 5, derde tot zesde lid.] 4}5 [§ 7. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbankof een hof, kan een verzoekschrift in de zin van§ 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbankof dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslistin raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbankof het hof kan het verzoek afwijzen om één van deredenen vermeld in § 3. Wanneer hoger beroep bestaat,of in geval de rechtbank geen uitspraak doetbinnen de vijftien dagen na de indiening van hetverzoekschrift, kan de verzoeker hoger beroep instellenbij de kamer van inbeschuldigingstellingovereenkomstig § 5. Ingeval de rechtbank het verzoektoestaat, kan de procureur des Konings op dezelfdewijze en binnen dezelfde termijn hoger beroepinstellen.] 5§ }6 [8.] 6 De verzoeker mag geen verzoekschrift methetzelfde voorwerp }6 [toezenden of neerleggen] 6vooraleer een termijn van drie maanden is verstrekente rekenen van de laatste beslissing die betrekkingheeft op hetzelfde voorwerp.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 14 wet 12 maart 1998, B.S., 2 april 1998,err., B.S., 7 augustus 1998, inwerkingtreding: 2 oktober 1998(art. 1 K.B. 21 september 1998, B.S., 25 september 1998)}2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4, A), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001}3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 4, B), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001}4. – § 6 vervangen bij art. 4, C), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001}5. – § 7 ingevoegd bij art. 10, 2°, wet 19 december 2002, B.S.,14 februari 2003}6. – § 8 gewijzigd bij art. 4, D), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli2001; oud § 7 hernummerd tot § 8 bij art. 10, 1°, wet19 december 2002, B.S., 14 februari 2003Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 13


III. STRAFRECHT • C. Witwassen van geldWet 11 januari 1993 — p. 337p. 337Wet 11 januari 1993Art. 23 volledig vervangenArt. }1 [23.] 1 §1.Wanneer de }2[in artikel 2, § 1,bedoelde] 2 ondernemingen of personen weten ofvermoeden dat een uit te voeren verrichting verbandhoudt met }3 [het witwassen van geld of de financieringvan terrorisme] 3 , brengen zij dit, vooraleerde verrichting uit te voeren, }2 [schriftelijk ofelektronisch] 2 ter kennis van de cel voor financiëleinformatieverwerking en delen zij in voorkomendgeval de termijn mee binnen welke die verrichtingmoet worden uitgevoerd. }4 [...] 4Zodra de cel de kennisgeving ontvangt, bevestigt zijde ontvangst ervan.§2. }5 [De Cel kan zich verzetten tegen de uitvoeringvan elke verrichting in een zaak waarvoor zij dooreen melding overeenkomstig paragraaf 1 is gevat,indien zij het nodig acht wegens het ernstige ofdringende karakter van deze zaak. De Cel bepaaltop welke verrichtingen evenals op welke bankrekeningenhet verzet betrekking heeft.De Cel brengt haar beslissing onmiddellijk ter kennisper telefax of, bij gebrek daaraan, op enige andereschriftelijke wijze, van de instellingen en personenbedoeld in artikel 2, § 1, die bij dit verzet betrokkenzijn.Dit verzet verhindert de uitvoering van de verrichtingenbedoeld in het eerste lid, tijdens maximaaltwee werkdagen te rekenen van de kennisgeving.] 5§ 3. Indien de cel van oordeel is dat de in § 2 bedoeldemaatregel moet worden verlengd, meldt zijdit onverwijld }6 [aan de procureur des Konings ofaan de federale procureur] 6 die de nodige beslissingenneemt. Indien binnen de in § 2 gestelde termijngeen beslissing ter kennis is gebracht van de }7 [, inartikel 2, § 1, bedoelde] 7 ondernemingen of de personen,mogen de ondernemingen of de personende }7 [verrichtingen] 7 uitvoeren.}1. – Art. 23 (oud art. 12) hernummerd bij art. 27, inleidendezin, wet 18 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S.,29 oktober 2010}2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 27, 1°, wet 18 januari 2010, B.S.,26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010}3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 22, 1°, wet 12 januari 2004, B.S.,23 januari 2004}4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 27, 2°, wet 18 januari 2010, B.S.,26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010}5. – § 2, na wijziging, vervangen bij art. 27, 3°, wet 18 januari2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010}6. – § 3 gewijzigd bij art. 3 wet 10 augustus 1998, B.S.,15 oktober 1998; gewijzigd bij art. 22, 3°, wet 12 januari 2004,B.S., 23 januari 2004}7. – § 3 gewijzigd bij art. 27, 4°, wet 18 januari 2010, B.S.,26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010C. Witwassen van geldp. 342K.B. 3 juni 2007Opschrift volledig vervangenK.B. 3 juni 2007 }1 [tot uitvoering vanartikel 28 van de wet van 11 januari 1993tot voorkoming van het gebruik van het financiëlestelsel voor het witwassen vangeld en de financiering van terrorisme] 1(B.S., 13 juni 2007)}1. Opschrift vervangen bij art. 1 K.B. 28 september 2010, B.S.,7 oktober 2010, inwerkingtreding: 7 oktober 2010 (art. 3)p. 342K.B. 3 juni 2007Art. 2 volledig vervangenArt. 2. De in }1 [artikel 28] 1 van de wet bedoeldeindicatoren zijn de volgende:1° de tussenkomst van opgerichte of overgenomenschermvennootschappen met maatschappelijkezetel in een fiscaal paradijs of offshorecentrum of ophet privé-adres van een stroman, of die atypischeverrichtingen uitvoeren gelet op hun maatschappelijkdoel, of die een onzeker of incoherent maatschappelijkdoel hebben;2° het gebruik van vennootschappen waarin kortvoor het uitvoeren van de verdachte financiële verrichtingenverscheidene statutaire wijzigingen zijnopgetreden zoals het aanduiden van een nieuwebestuurder, de wijziging van de maatschappelijkebenaming, de uitbreiding of wijziging van het maatschappelijkdoel of de verplaatsing van de maatschappelijkezetel;3° de tussenkomst van tussenpersonen (stromannen)die optreden voor rekening van vennootschappenbetrokken bij de financiële verrichtingen;4° het uitvoeren van financiële verrichtingen dieverdacht of atypisch zijn gelet op de gewoonlijkeuitoefening van de activiteiten van de onderneming,in sectoren die zeer concurrentieel zijn of bijzondergevoelig voor BTW-carrousel fraude, zoalsbijvoorbeeld de sectoren voor computerapparatuur,voertuigen, telefonie (GSMs), textiel, hi-fi, video enelectronica;5° de zeer forse stijging in een korte tijdspanne vande omzet op recent geopende bankrekening(en) dietot dan toe weinig of niet gebruikt werden, door eenexponentiële toename van het aantal verrichtingenen hun omvang;6° de vaststelling van onregelmatigheden in de facturendie worden voorgelegd ter rechtvaardigingvan de financiële verrichtingen, zoals het ontbrekenvan een BTW-nummer, nummer van een financiëlerekening, factuurnummer, adres of data of wanneerdeze gegevens niet kunnen worden verstrekt;7° het gebruik van doorsluisrekeningen en de opeenvolgingvan meerdere verrichtingen, waaronderdesgevallend zelfs beperkte opnames in contanten(afhouden van commissies), voor een omvangrijktotaal bedrag, terwijl er vaak nauwelijks enig positiefsaldo op de rekeningen staat;8° het gebruik van tussenrekeningen of rekeningenvan titularissen van niet-financiële beroepen alsdoorsluisrekening waardoor de identificatie van dewerkelijke economische begunstigde en van debanden tussen de oorsprong en de bestemming vande fondsen wordt bemoeilijkt. Dit gebruik kan ookworden gekenmerkt door het aanwenden van complexevennootschapstructuren en juridische en financiëleconstructies die de beheers- en bestuurmechanismenweinig transparant maken;9° de internationale dimensie van de financiële verrichtingenwaardoor hun economische en financiëlerechtvaardiging moeilijk kan worden begrependaar ze zich meestal beperken tot het loutertransiteren van fondsen die uit het buitenlandkomen en er weer naar vertrekken;10° de weigering van de cliënt of zijn onmogelijkheidom onderliggende stukken voor te leggen aangaandede herkomst van de ontvangen fondsen ofvoorgehouden grondslag van de betaling;11° het organiseren van insolvabiliteit door desnelle verkoop van activa aan verbonden natuurlijkeof rechtspersonen of aan niet-marktconformevoorwaarden;12° het gebruik van back-to-back leningen die erinbestaan fondsen naar het buitenland te transfererenvoor een kredietaanvraag bij een bankinstellingin dat land waarbij de fondsen als garantie in bewaringworden gegeven om de geleende fondsendaarna naar het land van oorsprong te repatriëren,waardoor het proces wordt voltooid daar de vennootschapin werkelijkheid aan zichzelf leent;13° de betaling van commissielonen aan buitenlandsevennootschappen zonder commerciële activiteitevenals de storting of overschrijving naar Belgiëvanuit dergelijke vennootschappen.}1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 2 K.B. 28 september 2010,B.S., 7 oktober 2010, inwerkingtreding: 7 oktober 2010 (art. 3)14 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaringSubtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342p. 342Subtrefwoord «D. Penaal beslag enverbeurdverklaring»toevoegen na subtrefwoord «C. Witwassen vangeld»D. Penaal beslag en verbeurdverklaringWet 26 maart 2003 – Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring,COIV, oprichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 342, Aanv. 15K.B. 9 augustus 1991 – Derden die recht hebben op verbeurdverklaarde zaak . . . . . . . . . . . . . . . 342, Aanv. 19Wet 26 maart 2003 houdende oprichtingvan een Centraal Orgaan voor de Inbeslagnemingen de Verbeurdverklaring en houdendebepalingen inzake het waardevastbeheer van in beslag genomen goederen ende uitvoering van bepaalde vermogenssancties(B.S., 2 mei 2003)HOOFDSTUK IALGEMENE BEPALINGENArt. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeldin artikel 77 van de Grondwet.Art. 2. Binnen het openbaar ministerie wordt eenCentraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring,hierna Centraal Orgaan genoemd,opgericht.}1[Zijn zetel] 1 is gevestigd in het administratief arrondissementBrussel-Hoofdstad.}1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 5, 2°, wet (II) 27 december 2006,B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007HOOFDSTUK IIOPDRACHTEN VAN HET CENTRAALORGAANArt. 3. }1 [ § 1. Onder vermogensbestanddelenworden verstaan de goederen, zowel roerende alsonroerende, lichamelijke als onlichamelijke, dievatbaar zijn voor inbeslagneming of verbeurdverklaring,die wettelijk kunnen verkocht worden endie begrepen zijn in de door de Koning bepaalde categorieën,of die een waarde hebben die een doorHem bepaalde drempel overstijgt.§ 2. Overeenkomstig de bepalingen van deze wet,staat het Centraal Orgaan de gerechtelijke autoriteitenin strafzaken bij:1° in het kader van de inbeslagneming van vermogensbestanddelen;2° bij de uitoefening van de strafvordering met hetoog op de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen;3° bij de tenuitvoerlegging van in kracht van gewijsdegetreden vonnissen en arresten houdendeverbeurdverklaring van vermogensbestanddelen.§ 3. Ter uitvoering van zijn opdracht zal het CentraalOrgaan:1° ambtshalve of op hun verzoek, adviezen verstrekkenaan de Minister van Justitie en aan het Collegevan procureurs-generaal, met betrekking tot de onderwerpenbedoeld in § 2.Hij zendt een afschrift van zijn adviezen aan de bevoegdeminister, voor zover deze betrekking hebbenop de regelgeving die hem aanbelangt of op dewerkzaamheden van de agenten, de aangesteldenen de mandatarissen van zijn administratie;2° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 1, instaanvoor het gecentraliseerde en geïnformatiseerdebeheer van de gegevens met betrekking totzijn opdrachten;3° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 2, doenovergaan tot de vervreemding van in beslag genomenvermogensbestanddelen, na toelating van deprocureur des Konings of van de onderzoeksrechter;4° overeenkomstig hoofdstuk III, afdelingen 2 en 3,instaan voor het beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen,in overleg met de procureurdes Konings of met de onderzoeksrechter;5° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 4, enartikel 197bis van het Wetboek van strafvordering,de tenuitvoerlegging van vonnissen en arrestenhoudende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelencoördineren;6° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 5, bijstandverlenen aan de procureur des Konings enaan de onderzoeksrechter;7° thematische voorlichting verstrekken aan de magistraten,aan de politiediensten en aan de belanghebbendeopenbare diensten;8° bijstand verlenen bij de internationale rechtshulp,dienstbetrekkingen aanknopen en onderhoudenmet equivalente instellingen in het buitenlanden met hen samenwerken in het kader van de verdragsrechtelijkeen wettelijke regels.§ 4. Met inachtneming van hun bevoegdheden, geschiedende in § 3, 1°, en 2°, vermelde opdrachtenvermeld in overleg met het College van procureursgeneraal,met de raad van procureurs des Koningsen met de Dienst voor het strafrechtelijk beleid.] 1}1. – Vervangen bij art. 6 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007HOOFDSTUK IIIBEPALINGEN TOT UITLEGGING VAN DEOPDRACHTEN VAN HET CENTRAALORGAANAfdeling 1}1 [Beheer van gegevens met betrekking totvermogensbestanddelen] 1}1. Opschrift laatst vervangen bij art. 7, 1°, wet (I) 30 december2009, B.S., 15 januari 2010Art. 4. }1 [§ 1. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheerten verwerkt de gegevens die betrekking hebbenop:1° de inbeslagneming en de bewaring;2° de verbeurdverklaring;3° de tenuitvoerlegging van vonnissen en arrestenhoudende verbeurdverklaring.§ 2. Hij beheert en bewaart op gecentraliseerde engeïnformatiseerde wijze de in § 1 bedoelde gegevensgedurende tien jaar, te rekenen van de inartikel 5, § 1, bedoelde eerste }2 [kennisgeving, in] 2voorkomend geval verlengd tot aan de verjaringvan de verbeurdverklaring.§ 3. Onverminderd artikel 17, § 2, is de directeurvan het Centraal Orgaan verantwoordelijk voor deverwerking van de hier bedoelde gegevens. Hij staatin voor de naleving van de vereisten en waarborgenvan vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerkingvan deze gegevens, zoals bedoeld in artikel 16,§§ 2, 3 en 4, van de wet van 8 december 1992 tot beschermingvan de persoonlijke levenssfeer ten opzichtevan de verwerking van persoonsgegevens.De directeur houdt een register bij van de personenen categorieën van personen die deze gegevenskunnen raadplegen, en deelt dit register alsmedealle wijzigingen die aan het register worden aangebracht,onverwijld mee aan de Commissie voor debescherming van de persoonlijke levenssfeer.] 1}1. – Vervangen bij art. 8 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007}2. – § 2 gewijzigd bij art. 4 wet (I) 30 december 2009, B.S.,15 januari 2010Art. 5. }1 [ § 1. De procureur des Konings of de onderzoeksrechtergeeft kennis of laat kennisgevingdoen aan het Centraal Orgaan, van de inbeslagnemingenen de wijze van bewaring van vermogensbestanddelen,alsmede van de gegevens ter identifi-Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 15


III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaringSubtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342catie van de personen ten laste van wie de inbeslagnemingwerd bevolen.De procureur des Konings of de onderzoeksrechtergeeft het Centraal Orgaan eveneens kennis van elkenieuwe beslissing met betrekking tot de in beslaggenomen vermogensbestanddelen.§ 2. De procureur des Konings of de procureur-generaalgeeft kennis of laat kennisgeving doen aanhet Centraal Orgaan, van de in kracht van gewijsdegetreden vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaringvan vermogensbestanddelen.De kennisgeving bevat de gegevens ter identificatievan de verbeurdverklaarde vermogensbestanddelenen van de personen ten laste van wie de verbeurdverklaringwerd uitgesproken.§ 3. De bevoegde administraties van de Algemeneadministratie van de Patrimoniumdocumentatie ende diensten belast met de tenuitvoerlegging vanvonnissen en arresten houdende verbeurdverklaringvan vermogensbestanddelen die zich bevindenin het buitenland, zijn ertoe gehouden om het CentraalOrgaan in te lichten over de gegevens met betrekkingtot de tenuitvoerlegging.§ 4. Het Centraal Orgaan vraagt aan de in dit artikelbedoelde instanties de inlichtingen die het vereistacht ter uitvoering van zijn opdrachten.] 1}1. – Vervangen bij art. 9 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Afdeling 2}1 [Waardevast beheer] 1}1. Opschrift vervangen bij art. 7, 2°, wet (I) 30 december 2009,B.S., 15 januari 2010Art. 6. }1 [§ 1. De procureur des Konings staat invoor het waardevaste beheer van de in beslag genomenvermogensbestanddelen.Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoekstaat de onderzoeksrechter in voor dit beheer.§ 2. Onder waardevast beheer wordt verstaan:1° de vervreemding van in beslag genomen vermogensbestanddelen,om er hun opbrengst voor in deplaats te stellen;2° de teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelentegen betaling van een geldsom, omer deze geldsom voor in de plaats te stellen;3° de bewaring in natura van in beslag genomenvermogensbestanddelen in overeenstemming metde hiertoe beschikbare middelen.§ 3. In het kader van deze bedoelde bewaring in § 2,3°, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechterhet beheer toevertrouwen aan een derde ofaan de beslagene, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoekvan deze laatste, eventueel mits het stellen vaneen door het Centraal Orgaan te beheren zekerheid.Onder zekerheid wordt verstaan de storting vanwaarden door de beslagene of door een derde, of deverbintenis van een derde als borg, voor een bedragen op de wijze aanvaard door de procureur des Koningsof de onderzoeksrechter.De zekerheid wordt toegewezen aan de Staat of deverbintenis van de derde wordt eisbaar, van zodrade beslagene of de derde in gebreke is gebleven omhet in beslag genomen of tot zekerheid gesteldegoed te overleggen voor de tenuitvoerlegging vande verbeurdverklaring.Het in gebreke blijven van de beslagene of de derdeom het in beslag genomen of tot zekerheid gesteldegoed te overleggen voor de tenuitvoerlegging vande verbeurdverklaring wordt, op vordering van hetopenbaar ministerie, vastgesteld door de rechtbankdie de verbeurdverklaring heeft uitgesproken. Dederde borgsteller wordt in zake geroepen.Het vonnis verklaart eveneens dat de zekerheid aande Staat vervalt of dat de verbintenis van de derdeeisbaar wordt.De beslagene of de derde die zich ontdoet van dezaak waarvan hij het beheer heeft, wordt gestraftmet de straffen bepaald in artikel 507bis van hetStrafwetboek.] 1}1. – Vervangen bij art. 10 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Art. 7-8. (...) {1S 1. – Wijzigen Wetboek 17 november 1808 StrafvorderingArt. 9. }1 [De secretaris van het parket, de griffiervan de onderzoeksrechter of de griffier van de betrokkenrechtsmacht licht het Centraal Orgaan invan de beslissing, bedoeld in artikel 6, § 2, 1°, 2° en§ 3 van zodra deze definitief wordt.] 1}1. – Vervangen bij art. 11 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Art. 10. }1 [§ 1. Na ontvangst van de toelating totvervreemding overeenkomstig de artikelen 28octiesof 61sexies van het Wetboek van strafvordering, laathet Centraal Orgaan de vervreemding van de roerendegoederen, andere dan waarden, uitvoerendoor de Administratie van de Patrimoniumdiensten.Wanneer de aard of de hoeveelheid van de teverkopen roerende goederen het vereist, kan hetCentraal Orgaan, met het akkoord van de Administratievan de Patrimoniumdiensten, beroep doenop een gespecialiseerde lasthebber.Voor wat de onroerende goederen en de waardenbetreft, vertrouwt het Centraal Orgaan het mandaattot verkoop toe aan de Administratie van de Patrimoniumdienstenof, met het akkood van de Administratievan de Patrimoniumdiensten, aan een anderelasthebber die het aanduidt.De vermogensbestanddelen kunnen niet verkochtworden aan een lagere prijs dan de waarde die inonderling overleg werd bepaald tussen het CentraalOrgaan en zijn lasthebber.De verkoop is openbaar behalve indien bijzondereomstandigheden verantwoorden dat tot een onderhandseverkoop zou worden overgegaan.§ 2. De kosten van de vervreemding, daarin begrepende kosten veroorzaakt door de tussenkomst vande lasthebber, zijn ten laste van de koper.] 1}1. – Vervangen bij art. 12 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Art. 11. }1 [§ 1. De sommen verkregen uit de vervreemding,deze die gestort werden met het oog opde teruggave van het in beslag genomen vermogensbestanddeelen deze die voortkomen uit de zekerheidsstellingenworden als een goede huisvaderen volgens de principes van een voorzichtig en passiefbeheer, beheerd door het Centraal Orgaan.Met het oog op de uitvoering van dit beheer doethet Centraal Orgaan beroep op de diensten van deDeposito- en Consignatiekas of van in België erkendefinanciële instellingen, of gaat het over tot deaanstelling van een lasthebber of een beheerder. Dekosten van zulk beheer zijn gerechtskosten.§ 2. Bij de teruggave of de verbeurdverklaring vande door het Centraal Orgaan beheerde sommen,worden deze sommen verhoogd met de interestendie zij hebben opgebracht bij de Deposito- en Consignatiekasof bij de financiële instelling waaraan zijwaren toevertrouwd.De Koning bepaalt de nadere regels en de drempelsvanaf welke interesten moeten toegekend worden.Onder interest verstaat men de door de DepositoenConsignatiekas of de financiële instelling voorhet publiek gehanteerde interest.De interest loopt vanaf de dertigste dag volgend opde datum waarop de door het Centraal Orgaan aangeduiderekening werd gecrediteerd tot de dertigstedag voorafgaand aan de dag waarop de rekeningwerd gedebiteerd.] 1}1. – Vervangen bij art. 13 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Afdeling 3}1[Bijzonder beheer] 1}1. Opschrift vervangen bij art. 7, 3°, wet (I) 30 december 2009,B.S., 15 januari 2010Art. 12. }1 [Van zodra de rekening van het CentraalOrgaan is gecrediteerd, staat deze in voor hetbeheer van de in beslag genomen deviezen die aanvaardworden door de Deposito- en Consignatiekasof door de door hem aangeduide financiële instelling.]1}1. – Vervangen bij art. 15 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Art. 13. }1 [ § 1. De procureur des Konings of deonderzoeksrechter kan, na overleg, het Centraal Orgaanverzoeken om in te staan voor het beheer vaneffecten op naam of aan toonder, van andere vermogensbestanddelendie een bijzonder beheer vereisenof van sommen die in beslag genomen zijn bijof toevertrouwd zijn aan een financiële instelling ofeen beheerder.Indien het Centraal Orgaan aanvaardt, staat het invoor dit beheer tot aan de beslissing van toewijzingvan de waarden of van de vermogensbestanddelendoor de bevoegde magistraat.§ 2. Het beheer kan betrekking hebben op de bewaringof op alle andere daden van beheer met betrekkingtot de vermogensbestanddelen door het CentraalOrgaan of door een door hem aangestelde beheerderof lasthebber. Dit beheer wordt waargenomendoor het Centraal Orgaan of op grond van zijndwingende richtlijnen, in overeenstemming met deschikkingen getroffen met de procureur des Koningsof de onderzoeksrechter.] 1}1. – Vervangen bij art. 16 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Art. 14. }1 [ Het Centraal Orgaan beheert de sommendie hem zijn toevertrouwd in overeenstemmingmet de bepalingen van artikel 11.Wanneer het beslag betrekking heeft op gelden dieniet wettelijk gangbaar zijn in België, kan het CentraalOrgaan ze doen omzetten in euro's volgens demodaliteiten en de drempels bepaald door de Koning.]1}1. – Vervangen bij art. 17 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Afdeling 4}1[Tenuitvoerlegging] 1}1. Opschrift vervangen bij art. 7, 4°, wet (I) 30 december 2009,B.S., 15 januari 2010Art. 15. }1 [§ 1. Onverminderd de bevoegdhedenvan de ontvanger van domeinen en van de ontvan-16 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaringSubtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342ger van de penale boeten, kan het Centraal Orgaan,teneinde de haalbaarheid van een effectieve tenuitvoerleggingvan de verbeurdverklaring te beoordelen,de solvabiliteit van een veroordeelde persoononderzoeken.§ 2. Het Centraal Orgaan kan, met uitzondering vande Cel voor financiële informatieverwerking, aanalle administratieve diensten van de federale Staat,van de gemeenschappen en de gewesten en van delokale besturen en de overheidsbedrijven, vragenom het, binnen de termijn die het bepaalt, alle inlichtingenmee te delen die het nuttig acht in hetkader van dit onderzoek.§ 3. Wanneer de informatie van de ontvanger vandomeinen of de ontvanger van de penale boetenontoereikend is met betrekking tot de solvabiliteitvan een veroordeelde persoon, of indien er aanwijzingenzijn dat de veroordeelde poogt zich te onttrekkenaan de tenuitvoerlegging van de rechterlijkebeslissing tot verbeurdverklaring, kan het CentraalOrgaan informatie over de solvabiliteit van dieveroordeelde persoon inwinnen bij de ondernemingenen de personen, bedoeld in artikel 2 van de wetvan 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruikvan het financiële stelsel voor het witwassenvan geld en de financiering van terrorisme.§ 4. Het Centraal Orgaan kan eveneens de procureurdes Konings verzoeken om de politiedienstente belasten met een onderzoek naar de solvabiliteitvan een veroordeelde persoon.§ 5. Het Centraal Orgaan kan de met toepassing vandit artikel bekomen inlichtingen overmaken aan debevoegde administraties van de Algemene administratievan de Patrimoniumdocumentatie.] 1}1. – Laatst vervangen bij art. 5 wet (I) 30 december 2009, B.S.,15 januari 2010}1 [Art. 15bis. § 1. Onder de voorwaarden bepaaldin artikel 15, § 3, kan het Centraal Orgaan, bijde ondernemingen en de personen, bedoeld inartikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkomingvan het gebruik van het financiële stelsel voorhet witwassen van geld en de financiering van terrorismede mededeling van de volgende inlichtingenvorderen:1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiëleinstrumenten zoals bedoeld in artikel 2, 1°,van de wet van 2 augustus 2002 betreffende hettoezicht op de financiële sector en de financiëlediensten, waarvan de veroordeelde titularis, gevolmachtigdeof de uiteindelijk gerechtigde is, en, invoorkomend geval alle nadere gegevens hieromtrent;2° de bankverrichtingen die in een bepaald tijdvakzijn uitgevoerd op één of meerdere van deze bankrekeningenof financiële instrumenten, met inbegripvan de bijzonderheden betreffende de rekeningvan herkomst of bestemming;3° de gegevens met betrekking tot de titularissen ofgevolmachtigden, die in een bepaald tijdvak toeganghebben of hadden tot deze bankkluizen.§ 2. In zijn schriftelijke en gemotiveerde vorderingbepaalt het Centraal Orgaan onder welke vorm enbinnen welke termijn de in § 1 bedoelde gegevensaan hem worden meegedeeld.§ 3. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig§§ 1 en 2 meegedeelde inlichtingen het bestaanaantonen van tegoeden in hoofde van de veroordeelde,kan het Centraal Orgaan op schriftelijkeen gemotiveerde wijze vorderen dat de in § 1 bedoeldeondernemingen en personen de aan dezebankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumentenverbonden schuldvorderingen en verbintenissenniet meer uit handen mogen geven voor eenperiode die niet langer mag duren dan drie werkdagenen die ingaat op de dag dat het Centraal Orgaanzijn vordering verzendt door middel van een aangetekendschrijven of per telefax.De maatregel neemt van rechtswege een einde bijhet verstrijken van de termijn van drie werkdagen.Een werkdag is elke dag met uitsluiting van een zaterdag,zondag of wettelijke feestdag. Vóór het verstrijkenvan deze termijn neemt de maatregel eeneinde in geval van vrijwillige betaling van het krachtensde verbeurdverklaring verschuldigde saldo, ofvan zodra de ontvanger van domeinen of de ontvangervan de penale boeten zelf de nodige bewarendemaatregelen heeft getroffen.§ 4. De in § 1 bedoelde ondernemingen en personenzijn ertoe gehouden onverwijld hun medewerkingte verlenen.Indien zij weigeren hun medewerking te verlenenaan de vorderingen en maatregelen bedoeld in ditartikel worden zij gestraft met een geldboete van zesentwintigeuro tot tienduizend euro.§ 5. De in § 1 bedoelde ondernemingen en personen,of elke derde, die goederen bewaren en beheren,die het voorwerp uitmaken van een in § 3 bedoeldemaatregel, en deze met bedrieglijk opzetwegmaken, worden gestraft met de straffen bepaaldin artikel 507 van het Strafwetboek. De pogingwordt gestraft met dezelfde straffen.§ 6. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functiekennis krijgt van de vorderingen of maatregelen bedoeldin dit artikel of daaraan zijn medewerkingverleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedereschending van het geheim wordt gestraft overeenkomstigartikel 458 van het Strafwetboek.§ 7. De Koning stelt, op voorstel van de Minister vanJustitie, de nadere regels van de tarifering van deonderzoeken bedoeld in de artikelen 15 en 15bisvast.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 6 wet (I) 30 december 2009, B.S.,15 januari 2010Afdeling 5}1 [Opdracht tot bijstand] 1}1. Opschrift laatst vervangen bij art. 7, 5°, wet (I) 30 december2009, B.S., 15 januari 2010Art. 16. }1 [Op hun verzoek verleent het CentraalOrgaan aan de procureur des Konings of aan de onderzoeksrechterbijstand op het gebied van de inbeslagnemingof de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen.]1}1. – Vervangen bij art. 21 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007}1[HOOFDSTUK IIIbis}2[UITWISSELING VAN GEGEVENS ENAANWENDING VAN SOMMEN TEN BATEVAN DE MET DE INVORDERING BELASTEAMBTENAREN VOOR REKENING VAN DEFEDERALE STAAT, DEGEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTENALSOOK VAN DE INNINGINSTELLINGENVAN DE SOCIALEZEKERHEIDSBIJDRAGEN,VERSCHULDIGD IN TOEPASSING VANDE WET VAN 27 JUNI 1969 TOTHERZIENING VAN DE BESLUITWET VAN28 DECEMBER 1944 BETREFFENDE DEMAATSCHAPPELIJKE ZEKERHEID DERARBEIDERS EN HET KONINKLIJKBESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967HOUDENDE INRICHTING VAN HETSOCIAAL STATUUT DERZELFSTANDIGEN] 2 ] 1}1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet 20 juli 2005, B.S.,8 september 2005}2. Opschrift vervangen bij art. 3 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei2007}1[Art. 16bis. }2 [§ 1. Het Centraal Orgaan kan demet de invordering belaste ambtenaren van de federaleStaat, de gemeenschappen en de gewestenalsook de inninginstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen,verschuldigd in toepassing van dewet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwetvan 28 december 1944 betreffende de maatschappelijkezekerheid der arbeiders en het koninklijkbesluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichtingvan het sociaal statuut der zelfstandigen, inlichtenover de gegevens waarover het intoepassing van deze wet beschikt.§ 2. Het Centraal Orgaan kan elke som, die moetworden teruggegeven of betaald, zonder formaliteitaanwenden ter betaling van bedragen, die de doorde begunstigde van deze teruggave of betaling verschuldigdzijn ten bate van de met de invorderingbelaste ambtenaren en ten bate van de inninginstellingenvan de in § 1 bedoelde sociale zekerheidbijdragen.Het eerste lid blijft van toepassing in geval van beslag,overdracht, samenloop of insolvabiliteitsprocedure.§ 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor deoverdracht van de in § 1 bedoelde gegevens jegensde in § 1 bedoelde inninginstellingen van de socialezekerheidsbijdragen.] 2 ] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 20 juli 2005, B.S., 8 september2005}2. – Vervangen bij art. 3 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007HOOFDSTUK IVSAMENSTELLING VAN HET CENTRAALORGAANArt. 17. § 1. }1 [Een lid van het openbaar ministerieleidt het Centraal Orgaan. Hij draagt de titel vandirecteur. Hij organiseert het werk en heeft gezagover het personeel.Met inachtneming van de bepalingen betreffendede aanwerving van overheidspersoneel, stelt hij aande bevoegde minister het bij het Centraal OrgaanThema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 17


III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaringSubtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342aan te werven of ter beschikking te stellen personeelvoor.Hij stelt voor de Minister van Justitie en het Collegevan procureurs-generaal een jaarlijks activiteitenverslagop, dat een beoordeling bevat van de uitvoeringvan zijn opdrachten en van de toepassing vande huidige wet door de instanties die ermee belastzijn. Hij formuleert alle nuttige voorstellen.] 1§2. }2 [Een lid van het openbaar ministerie, dat behoorttot een andere taalrol dan de directeur, draagtde titel van adjunct-directeur.Hij staat hem bij in de uitvoering van zijn opdrachtenen vervangt hem in geval van verhindering of afwezigheid.]2}3 [...] 3§ }4 [3] 4 . De directeur en de adjunct-directeur wordenop advies van het College van procureurs-generaaldoor de Minister van Justitie aangesteld vooreen termijn van vijf jaar. Deze termijn is tweemaalhernieuwbaar.Op voorstel van het College van procureurs-generaalkan de directeur door de Minister van Justitieworden ontslagen uit zijn ambt wegens tekortkomingaan zijn verplichtingen.Op voorstel van het College van procureurs-generaalof van de directeur na advies van het Collegevan procureurs-generaal, kan de adjunct-directeurdoor }5 [de] 5 Minister van Justitie worden ontslagen}5[uit] 5 zijn ambt wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.In geval van ontslag van de directeur of van de adjunct-directeur,wordt zo spoedig mogelijk in zijnopvolging voorzien teneinde de lopende termijnvan de aanstelling te vervolledigen.§ }6 [4] 6 . De directeur en de adjunct-directeur oefenenhun ambt voltijds uit.}1. – § 1 vervangen bij art. 22, 1°, wet (II) 27 december 2006,B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007}2. – § 2 vervangen bij art. 22, 2°, wet (II) 27 december 2006,B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007}3. – § 3 opgeheven bij art. 22, 3°, wet (II) 27 december 2006,B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007}4. – § 3, (oud § 4), hernummerd bij art. 22, 4°, inleidende zin,wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S.,24 januari 2007}5. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 22, 4°, wet (II) 27 december2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007}6. – § 4, (oud § 5), hernummerd bij art. 22, 5°, wet (II)27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari2007}1 [Art. 17bis. § 1. Aan het Centraal Orgaan wordentwee leden van het openbaar ministerie toegevoegd,aan wie de titel van verbindingsmagistraatwordt verleend. De verbindingsmagistraten behorenelk tot een verschillende taalrol. Ze verlenen bijstandaan de directeur en de adjunct-directeur bijde uitoefening van hun opdrachten en staan in voorde contacten tussen het Centraal Orgaan enerzijds,en de parketten en onderzoeksrechters anderzijds.}2 [Ze zijn, onder het gezag van de directeur van hetCentraal Orgaan, inzonderheid belast met de in deartikelen 15 en 15bis bedoelde onderzoeken.] 2§2. }3 [De artikelen 17, § 3, eerste, derde en vierdelid en § 4, 21 en 22 zijn van toepassing op de verbindingsmagistraten.]3 ] 1}1. – Ingevoegd bij art. 10 Programmawet (II) 27 december2006, B.S., 28 december 2006}2. – § 1 gewijzigd bij art. 8 wet (I) 30 december 2009, B.S.,15 januari 2010}3. – § 2 vervangen bij art. 4 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007Art. 18. § 1. }1 [Het] 1 aantal personeelsleden enhun statuut worden bepaald door de Koning.§ 2. Dit personeel is onderworpen aan de taalregelingvoorzien in Hoofdstuk V van de wetten op hetgebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerdbij koninklijk besluit van 18 juli 1966.}1. – § 1 gewijzigd bij art. 9 wet (I) 30 december 2009, B.S.,15 januari 2010Art. 19. }1 [Na machtiging door de bevoegde minister,kunnen één tot vier ambtenaren van de FederaleOverheidsdienst Financiën, één tot vier ambtenarenvan elk van de federale overheidsdiensten ofinningsinstellingen van de in artikel 16bis bedoeldesociale zekerheidsbijdragen en één tot vier politieambtenarenvan de federale of de lokale politie terbeschikking gesteld worden van het Centraal Orgaan,binnen de grenzen van de voorziene budgetten.Deze terbeschikkingstelling heeft geen invloed ophun oorspronkelijk administratief en geldelijk statuut.De ter beschikking gestelde ambtenaren verkrijgeneen toelage van 3.000 euro bruto per jaar, verbondenaan de 138,01 index.] 1}1. – Vervangen bij art. 3 wet 20 juli 2005, B.S., 8 september2005Art. 20. }1 [De directeur van het Centraal Orgaanontvangt de wedde die toegekend wordt aan de federaleprocureur, overeenkomstig artikel 355bisvan het Gerechtelijk Wetboek.De adjunct-directeur geniet dezelfde wedde als dezebepaald voor de eerste advocaten-generaal bij dehoven van beroep en de arbeidshoven.De verbindingsmagistraten ontvangen de weddedie toegekend wordt aan de federale magistraten,overeenkomstig artikel 355bis van het GerechtelijkWetboek.] 1}1. – Na wijziging, vervangen bij art. 5 wet 27 april 2007, B.S.,8 mei 2007Art. 21. Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboekis van toepassing op de directeur en de adjunct-directeur.Art. 22. }1 [De personeelsleden hebben recht opvergoeding voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstigde bepalingen die van toepassing zijn ophet personeel van de federale overheidsdiensten.] 1De personen voor wie de rang waartoe hun graadbehoort niet is bepaald, worden gelijkgesteld metambtenaren van }2 [klasse A1] 2 . De directeur en deadjunct-directeur worden gelijkgesteld met eenambtenaar van }2 [klasse A4] 2 .}1. – Gewijzigd bij art. 24, 1°, wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007}2. – Gewijzigd bij art. 24, 2°, wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Art. 23. }1 [§ 1. Iedere persoon die zijn medewerkingverleent aan de vervulling van de opdrachtenvan het Centraal Orgaan is, buiten het uitoefenenvan zijn ambt, verplicht tot geheimhouding aangaandealle zaken waarvan hij in de uitvoering vanzijn opdracht of van zijn functie kennis heeft.Iedere schending van het geheim wordt gestraftovereenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.§ 2. In het kader van de uitvoering van de opdrachtenvan het Centraal Orgaan oefent het personeelzijn functie uit, wanneer het mededelingen doetaan instellingen met gelijkaardige opdrachten enverplichtingen.De voorafgaande toestemming van de procureurdes Konings of van de onderzoeksrechter is vereistwanneer zulke mededelingen van aard zijn om eeninvloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers.]1}1. – Vervangen bij art. 25 wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007Art. 24. Na voorafgaande goedkeuring door deMinister van Justitie, kan het Centraal Orgaan eenberoep doen op consulenten, met inbegrip van magistraten,met het oog op de uitvoering van bijzondereen welbepaalde taken.De beschrijving van de prestaties van de consulent,zijn uurloon en de maximale uitgave voor de prestatiesvan de consulent op jaarbasis, worden vastgelegdin een vooraf geschreven overeenkomst.Consulenten-magistraten kunnen enkel ingezetworden voor welbepaalde lesopdrachten en wordenvergoed volgens het koninklijk besluit van27 november 1997 tot vaststelling van de toelagenen vergoedingen toegekend aan de professoren, lesgevers,voordrachtgevers en moderatoren die devormingssessies verstrekken georganiseerd in hetkader van de permanente vorming van de leden vande rechterlijke orde en in het kader van de theoretischeopleiding van de gerechtelijke stagiairs.}1[Behoudens instemming van de Minister van Justitiena gemotiveerd advies van de directeur van hetCentraal Orgaan, mogen de aan de andere consulentente vergoeden prestaties niet hoger zijn dande vergoedingen waarop deskundigen aanspraakkunnen maken krachtens het door de Koning teruitvoering van artikel 6 van de programmawet (II)van 27 december 2006 genomen besluit.] 1}1. – Lid 4 vervangen bij art. 10 wet (I) 30 december 2009, B.S.,15 januari 2010HOOFDSTUK VGEZAGArt. 25. Onverminderd de artikelen 143bis en143ter van het Gerechtelijk Wetboek, oefent hetCentraal Orgaan zijn opdrachten uit onder hetgezag van de Minister van Justitie.HOOFDSTUK VIWIJZIGINGEN IN HET GERECHTELIJKWETBOEKArt. 26-27. (...) {1S 1. – Wijzigen Wet 10 oktober 1967 Gerechtelijk WetboekHOOFDSTUK VIIBIJZONDERE BEPALINGArt. 28. De bijzondere voordelen die de in dezewet bedoelde financiële instellingen toekennenboven de voor het publiek gehanteerde }1 [interest]1 , worden door de rekenplichtige van het CentraalOrgaan gestort op een speciaal daartoe geopendartikel van de Rijksmiddelenbegroting.}1. – Gewijzigd bij art. 27, 2°, wet (II) 27 december 2006, B.S.,28 december 2006, err., B.S., 24 januari 200718 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaringSubtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342HOOFDSTUK VIIIINWERKINGTREDINGArt. 29. Deze wet treedt in werking op de dag vande bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, metuitzondering van de artikelen 3, § 2, 2°, 3°, 4° en 5°en 4 tot 14, die in werking treden op de eerste dagvan de vierde maand volgend op de datum van depublicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.K.B. 9 augustus 1991 tot vaststelling vande termijn waarbinnen en de wijze waaropeen rechtsmiddel kan worden aangewenddoor derden die beweren recht te hebbenop een verbeurdverklaarde zaak (B.S., 17oktober 1991)Art. 1. De zaken waarop een beslissing tot verbeurdverklaring,gewezen overeenkomstigartikel 43bis van het Strafwetboek, betrekkingheeft, kunnen niet het voorwerp uitmaken vanenige uitvoeringsmaatregel vóór het verstrijken vaneen termijn van negentig dagen, te rekenen vanafde dag waarop de veroordeling tot verbeurdverklaringin kracht van gewijsde is gegaan.Wanneer de zaken waarop de beslissing tot verbeurdverklaringbetrekking heeft, niet voorafgaandelijkin de loop van de procedure in beslag genomenzijn, maken zij het voorwerp uit van de bewarendemaatregelen die noodzakelijk zijn om de latereuitvoering van de beslissing te waarborgen.Art. 2. Wanneer een beslissing tot verbeurdverklaringdie overeenkomstig artikel 43bis van het Strafwetboekuitgesproken wordt, in kracht van gewijsdegegaan is, geeft de griffier daarvan, bij eenter post aangetekend schrijven, binnen dertigdagen bericht aan een ieder die beweert recht tehebben op een van de zaken waarop de verbeurdverklaringbetrekking heeft, en die overeenkomstigartikel 3 van het koninklijk besluit nr. 260 van24 maart 1936 op de bewaring ter griffie en de proceduretot teruggave van de in strafzaken in beslaggenomen zaken verzet heeft gedaan tegen de enigeteruggave, alsmede aan enige andere persoon diehem door het openbaar ministerie is aangeduid alszijnde bevoegd om, volgens de door de rechtsplegingverschafte aanwijzingen, rechten op een vandie zaken te doen gelden.Art. 3. Ieder derde die beweert recht te hebben opeen van de zaken waarvan de verbeurdverklaring isuitgesproken, kan tijdens de termijn bepaald inartikel 1, zijn aanspraak voor de bevoegde rechterbrengen.Art. 4. Indien, voor het verstrijken van de termijnbepaald in artikel 1, iemand die beweert op de verbeurdverklaardezaak recht te hebben aan de griffierbewijst dat hij zijn aanspraak voor de bevoegderechter heeft gebracht, kan in verband met de zakenwaarop de beslissing tot verbeurdverklaring betrekkingheeft, geen enkele uitvoeringsmaatregel wordengenomen totdat de beslissing omtrent die aanspraakin kracht van gewijsde gegaan is.Art. 5. Onze Minister van Justitie is belast met deuitvoering van dit besluit.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 19


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenK.B. 30 januari 2001 — p. 458IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZWA. Wetboek van vennootschappenp. 458K.B. 30 januari 2001Art. 21bis en historiek invoegen}1[Art. 21bis. De griffie van de rechtbank vankoophandel stelt het buitenlandse register in kennisvan de inschrijving in het rechtspersonenregister,onderdeel van de Kruispuntbank van Ondernemingen,van de uit de grensoverschrijdende fusie ontstanevennootschap volgens het formulier III waarvanhet model bij dit besluit is gevoegd en dat verkrijgbaaris op de internetsite van het BelgischStaatsblad of in gedrukte vorm ter griffie van derechtbanken van koophandel.p. 510Subtrefwoord «J. Continuïteit van deondernemingen»Volledig vervangenBij elektronische neerlegging door de instumenterendenotaris wordt de in het eerste lid bedoeldeverplichting door hemzelf uitgevoerd.] 1}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 10 september 2010, B.S.,18 oktober 2010J. Continuïteit van de ondernemingenWet 31 januari 2009 – Continuïteit van de ondernemingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20Wet 31 januari 2009 betreffende de continuïteitvan de ondernemingen (B.S., 9 februari2009)TITEL 1ALGEMENE BEPALINGENArt. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeldin artikel 78 van de Grondwet.Art. 2. Voor de toepassing van deze wet verstaatmen onder:a) «beheerscomité»: het beheerscomité bedoeld inartikel 15 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichtingvan het informatiesysteem Phenix;b) «toezichtscomité»: het toezichtscomité bedoeldin artikel 22 van de wet van 10 augustus 2005 totoprichting van het informatiesysteem Phenix;c) «schuldvorderingen in de opschorting»: deschuldvorderingen ontstaan voor het vonnis dat deprocedure van gerechtelijke reorganisatie opent ofdie uit het verzoekschrift of beslissingen genomenin het kader van de procedure volgen;d) «buitengewone schuldvorderingen in de opschorting»:de schuldvorderingen in de opschortingdie gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrechtof een hypotheek en de schuldvorderingen van deschuldeisers-eigenaars;e) «gewone schuldvorderingen in de opschorting»:de schuldvorderingen in de opschorting andere dande buitengewone schuldvorderingen in de opschorting;f) «schuldeiser-eigenaar»: de persoon in wienshoofde tegelijkertijd de hoedanigheden verenigdzijn van titularis van een schuldvordering in de opschortingen van eigenaar van een lichamelijk roerendgoed dat niet in zijn bezit is en dat als waarborggeldt;g) «gewone schuldeiser in de opschorting»: de persoondie titularis is van een gewone schuldvorderingin de opschorting;h) «buitengewone schuldeiser in de opschorting»:de persoon die titularis is van een buitengewoneschuldvordering in de opschorting;i) «hoofdinrichting»: het centrum van de voornaamstebelangen van de natuurlijke persoon;j) «kennisgeving»: de toezending van een akte vanrechtspleging in origineel of in afschrift;k) «openen van de procedure»: het vonnis dat de reorganisatieprocedureopen verklaart;l) «reorganisatieplan»: het door de schuldenaar inde loop van de opschorting opgesteld plan, bedoeldin artikel 47;m) «zetel van de vennootschap»: de statutaire zetelbedoeld in artikel 3.1 van de verordening (EG) nr.1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffendeinsolventieprocedures;n) «betekening»: de afgifte van een akte, materieelof elektronisch;o) «opschorting»: een door de rechtbank aan deschuldenaar toegekend moratorium om een van dedoelstellingen van artikel 16 te realiseren;p) «de rechtbank»: de bevoegde rechtbank vankoophandel.Art. 3. Deze wet is toepasselijk op de volgendeschuldenaren: de kooplieden bedoeld in artikel 1van het Wetboek van koophandel, de landbouwvennootschapbedoeld in artikel 2, § 3, van het Wetboekvan vennootschappen en de burgerlijke vennootschappenmet handelsvorm bedoeld inartikel 3, § 4, van hetzelfde wetboek.Art. 4. Deze wet is niet toepasselijk op de burgerlijkevennootschappen met handelsvorm die dehoedanigheid hebben van een lid van een vrij beroepzoals omschreven in artikel 2, 1°, van de wetvan 2 augustus 2002 betreffende de misleidende envergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingenen de op afstand gesloten overeenkomsten inzakede vrije beroepen, of waaronder de beoefenaars vaneen vrij beroep hun activiteit uitoefenen.}1 [Deze wet is evenmin toepasselijk op de kredietinstellingen,de verzekeringsondernemingen, de beleggingsondernemingen,de beheervennootschappenvan instellingen voor collectieve belegging, deverrekenings- en vereffeningsinstellingen en dedaarmee gelijkgestelde instellingen, en de herverzekeringsondernemingen.]1}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 35 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni2010, inwerkingtreding: 24 juni 2010 (art. 36)Art. 5. Alle beslissingen van de rechtbank bedoeldin deze wet zijn uitvoerbaar bij voorraad.Behoudens andersluidende bepalingen kunnentegen de beslissingen van de rechtbank rechtsmiddelenworden aangewend volgens de in het GerechtelijkWetboek voorgeschreven regels en termijnen.Bepaalt deze wet dat beslissingen bij uittreksel wordenbekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, danbeginnen de termijnen te lopen vanaf de dag van debekendmaking.De artikelen 50, tweede lid, 55 en 56 van het GerechtelijkWetboek zijn niet van toepassing op devorderingen en betekeningen bedoeld in deze wet.20 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenSubtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510Elke belanghebbende kan tussenkomen in de bij dehuidige wet bepaalde procedures, overeenkomstigde artikelen 812 tot 814 van het Gerechtelijk Wetboek.Bij ontstentenis van een dergelijke tussenkomst verwerftdegene die, op zijn initiatief of op dat van derechtbank, is gehoord of een geschrift neerlegt omzijn opmerkingen te laten gelden, iets te vorderen ofmiddelen naar voor te brengen, door dit feit geenhoedanigheid van partij.In afwijking op de artikelen 1025, 1026, 1027 en1029 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de indeze wet bedoelde verzoekschriften worden ondertekenddoor de schuldenaar alleen of door zijn advocaaten worden de beslissingen van de rechtbankuitgesproken in openbare zitting.Art. 6. De kennisgevingen die de griffier doetkrachtens deze wet geschieden bij gerechtsbrief.Wanneer deze wet een bekendmaking in het BelgischStaatsblad voorschrijft, geldt deze als kennisgeving.Een kennisgeving geschiedt bij gewone brief of perelektronische post aan het gerechtelijk elektronischadres of, in de gevallen die de wet bepaalt, per fax ofin de vormen die de wet voorschrijft.De betekening gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot.Art. 7. Behalve wanneer een wijziging of een uitzonderingvoortvloeit uit een uitdrukkelijke tekstvan deze wet, heeft deze niet tot strekking ouderewetten te wijzigen of hierop uitzonderingen aan tebrengen.TITEL 2DE GEGEVENSVERZAMELING EN DEHANDELSONDERZOEKENHOOFDSTUK 1DE GEGEVENSVERZAMELINGArt. 8. Nuttige inlichtingen en gegevens betreffendede schuldenaren die financiële moeilijkhedenondervinden, waardoor de continuïteit van hun ondernemingin gevaar kan gebracht worden, met inbegripvan die welke verkregen worden met toepassingvan de bepalingen van deze titel, worden bijgehoudenter griffie van de rechtbank in het arrondissementwaarin de schuldenaar zijn hoofdinrichtingof zijn zetel van de vennootschap heeft.De procureur des Konings en de betrokken schuldenaarkunnen op elk ogenblik en zonder verplaatsingkennis nemen van de aldus verzamelde gegevens.Laatstgenoemde heeft het recht, bij verzoekschriftgericht aan de rechtbank, de rechtzetting tekrijgen van de gegevens die op hem betrekking hebben.Op de wijze bepaald door de Koning, kan de rechtbankeveneens van de verzamelde gegevens kennisgeven aan de overheidsinstellingen of private instellingendie door de bevoegde overheid zijn aangewezenof erkend om ondernemingen in moeilijkhedente begeleiden.Art. 9. Uiterlijk de tiende dag van elke maandzendt de centrale depositaris aan de voorzitter vande rechtbank van de woonplaats van de schuldenaar,of, indien het een koopman betreft, van dehoofdinrichting van de schuldenaar, of, indien heteen rechtspersoon betreft, van de zetel van de schuldenaarvan een wisselbrief of orderbriefje, een lijstvan de in de loop van de vorige maand geregistreerdeprotesten betreffende de geaccepteerde wisselbrievenen de orderbriefjes, waarvan de betalingnog niet werd vastgesteld door de centrale depositarisof hem nog niet werd meegedeeld. Deze lijstbevat de vermeldingen bedoeld in artikel 3, 1° tot7°, van de protestwet van 3 juni 1997.Die lijsten blijven berusten op de griffie van elk vandeze rechtbanken, waar eenieder daarvan inzagekan nemen.Art. 10. Veroordelende verstekvonnissen en vonnissenop tegenspraak uitgesproken tegen koopliedendie de gevorderde hoofdsom niet hebben betwist,moeten worden gezonden aan de griffie vande rechtbank van het rechtsgebied waarin zij hunhoofdinrichting of hun zetel van de vennootschaphebben.Dit geldt eveneens voor de vonnissen waarbij eenhandelshuurovereenkomst wordt ontbonden tenlaste van de huurder waarbij een door deze laatstegevraagde hernieuwing wordt geweigerd of waarbijeen einde wordt gesteld aan het beheer van eenhandelszaak.Uiterlijk een maand na het verstrijken van elk kwartaalzendt de Rijksdienst voor sociale zekerheid eenlijst van de schuldenaars die reeds twee kwartalende verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen nietmeer betaald hebben aan de griffie van de rechtbankvan het rechtsgebied waarbinnen zij hunhoofdinrichting of hun zetel van de vennootschaphebben. De lijst vermeldt naast de naam van deschuldenaar ook het verschuldigde bedrag.Uiterlijk een maand na het verstrijken van elk kwartaalzendt de administratie van financiën een lijstvan de schuldenaren die reeds twee kwartalen deverschuldigde BTW of bedrijfsvoorheffing niet meerbetaald hebben aan de griffie van de rechtbank vanhet rechtsgebied waarin zij hun hoofdinrichting ofhun zetel van de vennootschap hebben. De lijst vermeldtnaast de naam van de schuldenaar ook hetverschuldigde bedrag.De Koning kan aan openbare overheden toelaten ofopleggen gegevens mede te delen aan de griffie vande rechtbank van de hoofdinrichting of de zetel vande vennootschap, voor zover die gegevens noodzakelijkzijn om de financiële toestand van de ondernemingente kennen.Art. 11. Na advies van het beheerscomité en vanhet toezichtscomité, kan de Koning de gepastemaatregelen nemen teneinde de verwerking van deverzamelde gegevens op een logisch gestructureerdewijze te laten verlopen en de eenvormigheiden de vertrouwelijkheid hiervan in de onderscheidengriffies van de rechtbanken van koophandel teverzekeren. Hij kan onder meer de categorieën vande te verzamelen gegevens bepalen.De Koning kan eveneens, na advies van dezelfde comitésen bij een besluit vastgesteld na overleg in deMinisterraad, de geautomatiseerde verwerking vande gegevens toestaan en de nadere regels ervan bepalen.Hij kan aldus toestemming verlenen om degegevensbestanden kruiselings met elkaar in verbandte brengen teneinde een beter overzicht vande betaalmoeilijkheden van een schuldenaar te verkrijgen.HOOFDSTUK 2DE KAMERS VOORHANDELSONDERZOEKArt. 12. § 1. De kamers voor handelsonderzoekbedoeld in artikel 84, derde lid, van het GerechtelijkWetboek volgen de toestand van de schuldenarenin moeilijkheden om de continuïteit van hun ondernemingof hun activiteiten te bewerkstelligen en debescherming van de rechten van de schuldeisers teverzekeren.In de kamers voor handelsonderzoek wordt het onderzoektoevertrouwd aan hetzij een rechter in derechtbank, de voorzitter uitgezonderd, hetzij eenrechter in handelszaken.Oordeelt de rechter dat de continuïteit van de ondernemingvan een schuldenaar bedreigd is, dankan hij hem oproepen en horen teneinde alle inlichtingente verkrijgen over de stand van zijn zaken eninzake de eventuele reorganisatiemaatregelen.De oproeping wordt, door toedoen van de griffier,gericht aan de woonplaats of aan de zetel van devennootschap van de schuldenaar. Het onderzoekgeschiedt met gesloten deuren. De schuldenaar verschijntin persoon, eventueel bijgestaan door depersonen van zijn keuze.Daarenboven staat het de rechter vrij van ambtswegealle gegevens te verzamelen nodig voor zijnonderzoek. Hij kan alle personen horen van wie hijhet verhoor nodig acht, zelfs buiten de aanwezigheidvan de schuldenaar, en de overlegging van alledienstige stukken gelasten. De schuldenaar kan alleandere stukken van zijn keuze voorleggen.De rechter kan zich van ambtswege begeven naarde hoofdinrichting of naar de zetel van de vennootschapindien de opgeroepen schuldenaar tot tweemaaltoe niet verschenen is.§ 2. De procureur des Konings en de schuldenaarkunnen op elk ogenblik mededeling krijgen van dealdus tijdens het onderzoek verzamelde gegevensalsook van het in paragraaf 4 bedoelde verslag.Uiterlijk de tiende dag van elke maand wordt eenlijst van de op basis van dit artikel aangevatte onderzoekenaan de procureur des Konings medegedeeld,door toedoen van de griffier.§ 3. Op de wijze bepaald door de Koning kan derechtbank de verzamelde gegevens uitwisselen metde overheidsinstellingen of particuliere instellingendie door de bevoegde overheid zijn aangewezen oferkend om ondernemingen in moeilijkheden te begeleiden.§ 4. Wanneer de rechter het onderzoek naar de toestandvan de schuldenaar beëindigd heeft, maakthij een verslag op met vermelding van de door hembij dat onderzoek verrichte handelingen en zijn conclusies.Het verslag wordt gevoegd bij de verzameldegegevens.§ 5. Indien uit het onderzoek naar de toestand vande schuldenaar blijkt dat die zich in staat van faillissementbevindt of dat hij voldoet aan de toepassingsvoorwaardenvan artikel 182 van het Wetboekvan vennootschappen, kan de kamer voor handelsonderzoekhet dossier naar de procureur des Koningszenden.§ 6. De met het onderzoek naar de toestand van deschuldenaar belaste leden van de kamer voor handelsonderzoekmogen niet deelnemen aan derechtspleging inzake het faillissement, de gerechtelijkereorganisatie of de gerechtelijke vereffeningdie op deze schuldenaar zou betrekking hebben.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 21


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenSubtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510HOOFDSTUK 3BEWARENDE MAATREGELENArt. 13. Op verzoek van de schuldenaar kan devoorzitter van de rechtbank een ondernemingsbemiddelaaraanstellen, om de reorganisatie van deonderneming te vergemakkelijken.Wanneer de schuldenaar het voorwerp uitmaaktvan een handelsonderzoek en overeenkomstigartikel 12, § 1, door de rechter werd opgeroepen,wordt het verzoek gericht aan de kamer voor handelsonderzoek.Het verzoek tot aanwijzing van een bemiddelaar isaan geen vormvoorschriften onderworpen en kanmondeling worden gedaan.Wanneer de voorzitter van de rechtbank of dekamer voor handelsonderzoek het verzoek inwilligt,bepaalt hij bij beschikking gewezen in raadkamerde inhoud en de duur van de bemiddelingsopdrachtbinnen de grenzen van het verzoek van de schuldenaar.De opdracht van de ondernemingsbemiddelaarneemt een einde wanneer de schuldenaar of de bemiddelaarzelf hieraan een einde maken. De meestgerede partij geeft hiervan kennis aan de voorzittervan de rechtbank.Art. 14. Wanneer kennelijke en grove tekortkomingenvan de schuldenaar of van zijn organen decontinuïteit van de onderneming in gevaar brengenen de gevraagde maatregel van die aard is dat zij diecontinuïteit kan vrijwaren kan de voorzitter van derechtbank op verzoek van elke belanghebbende, ingesteldvolgens de vormen van het kort geding tedien einde een of meer gerechtsmandatarissen aanstellen.De beschikking die de gerechtsmandataris aanstelt,verantwoordt en bepaalt nauwkeurig de inhoud ende duur van de opdracht gegeven aan de gerechtsmandataris.TITEL 3HET MINNELIJK AKKOORDArt. 15. De schuldenaar kan aan al zijn schuldeisersof aan twee of meer onder hen een minnelijkakkoord voorstellen met het oog op de gezondmakingvan zijn financiële toestand of de reorganisatievan zijn onderneming.De partijen bepalen vrij de inhoud van dit akkoord,dat de derden niet bindt.De artikelen 17, 2°, en 18 van de faillissementswetvan 8 augustus 1997 zijn van toepassing noch ophet minnelijk akkoord noch op de handelingen verrichtter uitvoering ervan, indien dit akkoord vermeldtdat het met de in het eerste lid bepaalde doelstellingis gesloten en neergelegd wordt op de griffievan de rechtbank en aldaar in een register wordt bewaard.Derden kunnen slechts kennis nemen van het akkoorden kennis krijgen van de neerlegging ervanmet uitdrukkelijke toestemming van de schuldenaar.Deze bepaling geldt onverminderd de verplichtingende werknemers of hun vertegenwoordigerste raadplegen en in te lichten op grond van debestaande wettelijke of conventionele bepalingen.TITEL 4DE GERECHTELIJKE REORGANISATIEHOOFDSTUK 1ALGEMENE BEPALINGENAfdeling 1Doel van de procedureArt. 16. De procedure van gerechtelijke reorganisatiestrekt tot het behouden, onder toezicht van derechter, van de continuïteit van het geheel of eengedeelte van de onderneming in moeilijkheden ofvan haar activiteiten.Zij laat toe aan de schuldenaar een opschorting toete kennen met het oog op:– hetzij het bewerkstelligen van een minnelijk akkoord,overeenkomstig artikel 43;– hetzij het verkrijgen van het akkoord van deschuldeisers over een reorganisatieplan, overeenkomstigde artikelen 44 tot 58;– hetzij de overdracht onder gerechtelijk gezag toete staan, aan een of meerdere derden, van het geheelof een gedeelte van de onderneming of haaractiviteiten, overeenkomstig de artikelen 59 tot 70.Het verzoek mag een eigen doel beogen voor elkeactiviteit of gedeelte van een activiteit.Afdeling 2Het verzoek tot gerechtelijke reorganisatieen de daarop volgende procedureArt. 17. § 1. De schuldenaar die het openen vaneen procedure van gerechtelijke reorganisatie aanvraagt,richt een verzoekschrift aan de rechtbank.§ 2. Hij voegt bij zijn verzoekschrift:1° een uiteenzetting van de gebeurtenissen waaropzijn verzoek is gegrond en waaruit blijkt dat naarzijn oordeel de continuïteit van zijn ondernemingonmiddellijk of op termijn bedreigd is;2° een aanwijzing van de doelstelling of de doelstellingenwaarvoor hij het openen van de reorganisatieprocedureaanvraagt;3° de vermelding van het gerechtelijk elektronischadres bedoeld in artikel 46 van het GerechtelijkWetboek waarop hij kan worden bereikt;4° de twee recentste jaarrekeningen of, indien deschuldenaar een natuurlijke persoon is, de twee recentsteaangiftes in de personenbelasting;5° een boekhoudkundige staat van zijn actief enpassief en een resultatenrekening, daterend vanmaximum drie maanden eerder. Kleine vennootschappenbedoeld in artikel 15 van het Wetboekvan vennootschappen delen hun resultatenrekeningmede volgens het volledig schema;6° een simulatie van de kasstromen voor ten minstede gevraagde duur van de opschorting;7° een volledige lijst van de erkende of beweerdeschuldeisers in de opschorting, met vermelding vanhun naam, hun adres, het bedrag van hun schuldvordering,en met de bijzondere vermelding van dehoedanigheid van buitengewone schuldeiser in deopschorting;8° zo mogelijk, de maatregelen en voorstellen diehij overweegt om de rendabiliteit en de solvabiliteitvan zijn onderneming te herstellen, om een eventueelsociaal plan in te zetten en om de schuldeiserste voldoen;9° de aanwijzing dat de schuldenaar voldaan heeftaan de wettelijke of conventionele verplichtingende werknemers of hun vertegenwoordigers in telichten of te raadplegen;10° alle andere stukken die de schuldenaar nuttigoordeelt om het verzoek toe te lichten.§ 3. Het verzoekschrift wordt ondertekend door deschuldenaar of door diens advocaat. Het wordt tergriffie van de rechtbank met de nuttige stukkenneergelegd. De griffier levert hiervan een ontvangstbewijsaf.Binnen vierentwintig uren geeft de griffier berichtvan de indiening van het verzoekschrift aan de procureurdes Konings, die alle handelingen van deprocedure zal kunnen bijwonen.De rechtbank kan het verslag dat is opgesteld doorde kamer voor handelsonderzoek overeenkomstigartikel 12, § 4, voegen bij het dossier van de reorganisatie.§ 4. Als hij niet in staat is om de in paragraaf 2, 5°tot 9°, bepaalde stukken met zijn verzoekschriftneer te leggen, voegt de schuldenaar die stukkentoe in het dossier van de gerechtelijke reorganisatiebinnen een termijn van veertien dagen vanaf deneerlegging van zijn verzoekschrift.Art. 18. In elk geval wijst de voorzitter van derechtbank onmiddellijk na de neerlegging van hetverzoekschrift een gedelegeerd rechter aan dierechter in de rechtbank is, de voorzitter uitgezonderd,of een rechter in handelszaken, om bij dekamer van de rechtbank waaraan de zaak is toebedeeld,verslag uit te brengen over de ontvankelijkheiden de gegrondheid van het verzoek en over elkelement dat nuttig is voor zijn beoordeling.De rechtbank duidt een gedelegeerd rechter aan inhet geval bedoeld in artikel 59, § 2, met de opdrachtdie dit artikel preciseert.De gedelegeerd rechter hoort de schuldenaar enelke andere persoon van wie hij het horen nuttigoordeelt voor zijn onderzoek. Hij kan bij de schuldenaarde informatie opvragen die nodig is om dienstoestand te beoordelen.Art. 19. De gedelegeerd rechter waakt over de nalevingvan deze wet en licht de rechtbank in over deevolutie van de toestand van de schuldenaar.Hij besteedt in het bijzonder aandacht aan de formaliteitenvoorgeschreven in de artikelen 17, 26,§2, 44 en 46, §6.Behoudens in geval van toepassing van artikel 40van de verordening 1346/2000 (EG) van de Raadvan 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures,kan hij de schuldenaar vrijstellen van elke individuelekennisgeving, en preciseert in dit geval, bijbeschikking, welke gelijkwaardige maatregel vanbekendmaking vereist is.Art. 20. Ter griffie wordt een dossier van de gerechtelijkereorganisatie gehouden waarin alle elementenmet betrekking tot deze procedure en degrond van de zaak voorkomen.Iedere schuldeiser en, met toestemming van de gedelegeerdrechter, ieder die een rechtmatig belangkan aantonen, kan kosteloos inzage nemen van hetdossier en kan er een kopie van krijgen mits hij de22 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenSubtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510griffierechten betaalt indien een kopie op een materiëledrager wordt afgeleverd.De neerlegging van een titel door de schuldeiser inhet dossier van de gerechtelijke reorganisatie stuitde verjaring van de schuld. Zij geldt ook als ingebrekestelling.De gedelegeerd rechter kan eveneens beslissen dathet dossier of een deel ervan van op afstand, elektronischtoegankelijk zal zijn, overeenkomstig de nadereregels en voorwaarden die hij bepaalt.Art. 21. Wanneer er gewichtige, bepaalde en metelkaar overeenstemmende vermoedens bestaan datde verzoeker of een derde een stuk onder zich heeftdat het bewijs inhoudt dat voldaan is aan de voorwaardenvoor de opening van een procedure vangerechtelijke reorganisatie of voor het verkrijgenvan andere beslissingen die tijdens de procedurekunnen worden genomen of worden genomen mettoepassing van artikel 59, § 2, kan de rechtbank opvordering van iedere belanghebbende bevelen dathet stuk of een eensluidend afschrift ervan bij hetdossier van de reorganisatie wordt gevoegd.De rechtbank beslist overeenkomstig de nadere regelsbepaald in de artikelen 878 tot 881 van het GerechtelijkWetboek.Art. 22. Zolang de rechtbank geen uitspraak heeftgedaan over het verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie,ongeacht of de vordering werd ingeleidof het middel van tenuitvoerlegging aangevat voorof na de neerlegging van het verzoekschrift:– kan de schuldenaar niet worden failliet verklaard;indien de schuldenaar een vennootschap is, kandeze ook niet gerechtelijk worden ontbonden;– kan geen enkele tegeldemaking van de roerendeof onroerende goederen van de schuldenaar plaatsvindenals gevolg van de uitoefening van een middelvan tenuitvoerlegging.Afdeling 3Voorwaarden voor de opening van deprocedure van gerechtelijke reorganisatieArt. 23. De procedure van gerechtelijke reorganisatiewordt geopend zodra de continuïteit van deonderneming, onmiddellijk of op termijn, bedreigdis en het in artikel 17, § 1, bedoelde verzoekschrift isneergelegd.Het ontbreken van de in artikel 17, § 2, bepaaldestukken sluit niet uit dat toepassing wordt gemaaktvan artikel 59, § 2.Indien de schuldenaar een rechtspersoon is, wordtde continuïteit van zijn onderneming in elk gevalgeacht bedreigd te zijn wanneer de verliezen hetnetto actief hebben herleid tot minder dan de helftvan het maatschappelijk kapitaal.Wanneer het verzoek uitgaat van een schuldenaardie minder dan drie jaar tevoren reeds het openenvan een gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagden verkregen, kan de procedure van gerechtelijkereorganisatie enkel geopend worden indienze strekt tot overdracht, onder gerechtelijk gezag,van het geheel of een gedeelte van de ondernemingof van haar activiteiten.De staat van faillissement van de schuldenaar sluitop zich niet uit dat een procedure van gerechtelijkeorganisatie kan worden geopend of voortgezet.Afdeling 4Het vonnis over het verzoek totgerechtelijke reorganisatie en de gevolgenervanArt. 24. § 1. De rechtbank behandelt het verzoektot gerechtelijke reorganisatie binnen een termijnvan tien dagen na de neerlegging van het verzoekschriftter griffie.Behoudens verzaking aan deze oproeping wordt deschuldenaar uiterlijk drie vrije dagen voor de zittingopgeroepen door de griffier.De schuldenaar wordt in raadkamer gehoord, tenzijhij uitdrukkelijk de wil heeft geuit om in openbareterechtzitting te worden gehoord.Nadat zij het verslag van de gedelegeerd rechterheeft gehoord, doet de rechtbank uitspraak bij vonnisbinnen een termijn van acht dagen na behandelingvan het verzoek.§ 2. Indien de voorwaarden vermeld in artikel 23vervuld lijken, verklaart de rechtbank de procedurevan gerechtelijke reorganisatie geopend en bepaaltzij de duur van de in artikel 16 bedoelde opschorting,die niet langer mag zijn dan zes maanden; bijontstentenis verwerpt de rechtbank het verzoek.§ 3. Indien de procedure van gerechtelijke reorganisatietot doel heeft het akkoord van de schuldeiserste verkrijgen over een reorganisatieplan, vermeldtde rechtbank, in het vonnis waarin zij deze procedureopen verklaart of in een later vonnis, de plaats,dag en uur waarop, behoudens verlenging van deopschorting, de terechtzitting zal plaatsvindenwaarop zal overgegaan worden tot de stemmingover dit plan en geoordeeld zal worden over de homologatie.Art. 25. De griffie geeft kennis aan de voorzittervan de rechtbank van elke beslissing houdende verwerpingvan het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie.Art. 26. § 1. Het vonnis dat de procedure van gerechtelijkereorganisatie open verklaart, wordt doortoedoen van de griffier binnen een termijn van vijfdagen na de dagtekening bij uittreksel bekendgemaaktin het Belgisch Staatsblad.Het uittreksel vermeldt:1° betreft het een natuurlijke persoon, de naam, devoornamen, de plaats en datum van geboorte, deaard van de voornaamste handelsactiviteit alsmedede benaming waaronder die activiteit wordt uitgeoefend,het adres alsmede de plaats van de hoofdinrichtingen het ondernemingsnummer van deschuldenaar in de Kruispuntbank van ondernemingen;betreft het een rechtspersoon, de naam, derechtsvorm, de aard van de uitgeoefende handelsactiviteitalsmede de benaming waaronder die activiteitwordt uitgeoefend, de zetel van de vennootschapalsmede de plaats van de hoofdinrichting enhet ondernemingsnummer;2° de datum van het vonnis dat de procedure vangerechtelijke reorganisatie opent en de rechtbankdie het heeft gewezen;3° de naam en de voornamen van de gedelegeerdrechter en, in voorkomend geval, van de krachtensde artikelen 27 en 28 aangestelde gerechtsmandatarissen,met hun adres;4° de einddatum van de opschorting en, in voorkomendgeval, de plaats, dag en uur bepaald om uitspraakte doen over een verlenging ervan;5° in voorkomend geval, en indien de rechtbank zereeds kan vaststellen, de voor de stemming en debeslissing over het reorganisatieplan vastgesteldeplaats, dag en uur.§ 2. De schuldenaar stelt de schuldeisers individueelin kennis van die gegevens binnen een termijnvan veertien dagen te rekenen vanaf de dagwaarop het vonnis is uitgesproken.§ 3. Van het vonnis dat de aanvraag verwerpt,wordt bij gerechtsbrief kennis gegeven aan de verzoeker.Art. 27. § 1. Indien de schuldenaar erom verzoekten dit nuttig is voor het bereiken van de doelstellingenvan de procedure van gerechtelijke reorganisatie,kan de rechtbank in dezelfde beslissing of op elkander ogenblik van de procedure een gerechtsmandatarisaanstellen om de schuldenaar bij te staan inde gerechtelijke reorganisatie, in welk geval derechtbank de opdracht bepaalt op basis van het verzoekvan de schuldenaar.§ 2. Eenzelfde verzoek kan worden gedaan door eenbelanghebbende derde. Het wordt ingesteld bij tegensprekelijkverzoekschrift waarvan kennis wordtgegeven aan de schuldenaar door de griffier. Hetverzoekschrift omschrijft de opdracht voorgestelddoor de verzoeker en bepaalt dat de verzoeker instaatvoor de kosten en het ereloon van de gerechtsmandataris.§ 3. De kennisgevingen door de griffier gericht aande schuldenaar worden in kopie aan deze mandatarismedegedeeld.Telkens het horen van de schuldenaar is voorgeschreven,wordt de mandataris gehoord in zijneventuele opmerkingen.Art. 28. § 1. Als de schuldenaar of een van zijn organeneen kennelijke grove fout hebben begaan ofblijk geven van kennelijke kwade trouw, kan derechtbank op verzoek van elke belanghebbende ofvan het openbaar ministerie in het vonnis dat deprocedure van de gerechtelijke reorganisatie opentof in een later vonnis, na de schuldenaar en het verslagvan de gedelegeerd rechter te hebben gehoord,voor de duur van de opschorting een voorlopige bestuurderaanstellen die hen vervangt en belastwordt met het bestuur van de onderneming van denatuurlijke persoon of van de rechtspersoon.Op elk ogenblik van de periode van opschorting kande rechtbank op dezelfde wijze, op verslag van degedelegeerd rechter en na de schuldenaar en devoorlopige bestuurder te hebben gehoord, de beslissinggenomen krachtens het eerste lid of dit lid intrekkenof de bevoegdheden van de voorlopige bestuurderwijzigen.Die beslissingen worden gepubliceerd overeenkomstigartikel 26, § 1, en er wordt ervan kennis gegevenovereenkomstig artikel 26, § 3.§ 2. Tegen de vonnissen gewezen met toepassingvan paragraaf 1 staat geen verzet open.§ 3. Hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschriftneergelegd ter griffie van het hof van beroepbinnen een termijn van acht dagen na de kennisgevingvan het vonnis. De griffier van het hof vanberoep geeft kennis van het verzoekschrift bij gerechtsbriefaan de gebeurlijke geïntimeerde en, invoorkomend geval, bij gewone brief aan zijn advocaat,uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op deneerlegging van het verzoekschrift.Art. 29. Tegen het vonnis dat beslist over de vorderingtot het openen van een procedure van gerechtelijkereorganisatie staat geen verzet open.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 23


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenSubtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift,neergelegd op de griffie van het hof vanberoep binnen acht dagen na de kennisgeving vanhet vonnis. De griffier van het hof van beroep geeftbij gerechtsbrief kennis van het verzoekschrift aande eventuele geïntimeerde en in voorkomend gevalbij gewone brief aan zijn advocaat, uiterlijk op deeerste werkdag die volgt op de neerlegging.Als het vonnis de vordering verwerpt, schort hethoger beroep de uitspraak op.Afdeling 5Gevolgen van de beslissing totreorganisatieArt. 30. Tijdens de duur van de opschorting kanvoor schuldvorderingen in de opschorting geenenkel middel van tenuitvoerlegging op de roerendeof onroerende goederen van de schuldenaar wordenvoortgezet of aangewend.Tijdens dezelfde periode kan de schuldenaar diekoopman is, niet worden failliet verklaard en, indiende schuldenaar een vennootschap is, kan dezeniet gerechtelijk worden ontbonden.Art. 31. Tijdens de opschorting kan voor schuldvorderingenin de opschorting geen enkel beslagworden gelegd.De reeds eerder gelegde beslagen behouden hunbewarend karakter, maar de rechtbank kan, naargelang van de omstandigheden, er handlichtingvan geven na het verslag van de gedelegeerd rechter,de schuldeiser en de schuldenaar gehoord tehebben, in zoverre de handlichting geen beduidendnadeel veroorzaakt aan de schuldeiser.Art. 32. De opschorting heeft geen weerslag ophet lot van de specifiek ten gunste van derden inpand gegeven schuldvorderingen.Art. 33. De opschorting staat de vrijwillige betalingdoor de schuldenaar van schuldvorderingen inde opschorting niet in de weg.Onverminderd de toepassing van deartikelen 2043bis tot 2043octies van het BurgerlijkWetboek komt de opschorting de medeschuldenaarsen de schuldenaars van persoonlijke zekerhedenniet ten goede.De in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelderechtstreekse vordering wordt niet verhinderddoor het vonnis dat de gerechtelijke reorganisatievan de aannemer open verklaart en evenmindoor latere beslissingen die door de rechtbank zijngewezen tijdens de reorganisatie of zijn gewezen intoepassing van artikel 59, § 2.De artikelen 17, 2°, en 18 van de faillissementswetvan 8 augustus 1997 zijn niet toepasselijk op de betalingengedaan tijdens de periode van opschorting.Art. 34. Onverminderd de toepassing van de wetvan 15 december 2004 betreffende de financiële zekerhedenen houdende diverse fiscale bepalingeninzake zakelijke zekerheidsovereenkomsten en leningenmet betrekking tot financiële instrumenten,is schuldvergelijking tijdens de opschorting enkeltoegestaan tussen schuldvorderingen in de opschortingen schulden ontstaan tijdens de opschortingindien deze verknocht zijn.Art. 35. § 1. Niettegenstaande enige andersluidendecontractuele bepaling maakt de aanvraag ofopening van de procedure van gerechtelijke reorganisatiegeen einde aan de lopende overeenkomstennoch aan de modaliteiten van hun uitvoering.De contractuele wanprestatie van de schuldenaarvoorafgaand aan de toekenning van de opschortingmaakt voor de schuldeiser geen grond uit voor debeëindiging van de overeenkomst, in zoverre deschuldenaar deze wanprestatie ongedaan maaktbinnen een termijn van vijftien dagen na hiervoor ingebreke te zijn gesteld door de schuldeiser in de opschorting.§ 2. De schuldenaar kan evenwel, ook bij ontstentenisvan contractuele bepaling in deze zin, beslisseneen lopende overeenkomst niet langer uit te voerenvoor de duur van de opschorting met een mededelingaan zijn medecontractanten overeenkomstigartikel 26, § 2, op voorwaarde dat die niet-uitvoeringnoodzakelijk is om een reorganisatieplan tekunnen voorstellen aan de schuldeisers of om deoverdracht onder gerechtelijk gezag mogelijk temaken.Wanneer de schuldenaar beslist een lopende overeenkomstniet langer uit te voeren, vormt de schadevergoedingwaartoe de wederpartij in voorkomendgeval gerechtigd is een schuldvordering in deopschorting.De mogelijkheid gegeven in dit artikel is niet toepasselijkop arbeidsovereenkomsten.§ 3. De strafbedingen, met inbegrip van bedingentot verhoging van de rentevoet, die ertoe strekkenop forfaitaire wijze de potentiële schade te dekkengeleden door het niet nakomen van de hoofdverbintenis,blijven zonder gevolg tijdens de periodevan opschorting en tot de integrale uitvoering vanhet reorganisatieplan ten aanzien van de in het planopgenomen schuldeisers. De schuldeiser kan evenwelde werkelijke door de niet-naleving van dehoofdverbintenis geleden schade opnemen in zijnschuldvordering in de opschorting, hetgeen doordit louter feit de definitieve verzaking aan de toepassingvan het strafbeding met zich brengt, zelfs na deintegrale uitvoering van het reorganisatieplan.Hetzelfde geldt ingeval de schuldenaar die koopmanis, failliet wordt verklaard, of, indien de schuldenaareen vennootschap is, wordt ontbonden nahet vroegtijdig beëindigen van de procedure van gerechtelijkereorganisatie overeenkomstig artikel 40.Art. 36. Een schuldvordering die voortvloeit uit lopendeovereenkomsten met opeenvolgende prestaties,met inbegrip van de rente, is niet onderworpenaan de opschorting in de mate dat zij betrekkingheeft op prestaties verricht nadat de procedureopen is verklaard.Art. 37. In de mate dat de schuldvorderingen tenaanzien van de schuldenaar beantwoorden aanprestaties uitgevoerd tijdens de procedure van gerechtelijkereorganisatie door zijn medecontractant,en ongeacht of zij voortvloeien uit nieuwe verbintenissenvan de schuldenaar of uit overeenkomstendie lopen op het ogenblik van het openen vande procedure, worden zij beschouwd als boedelschuldenin een navolgende vereffening of faillissementtijdens de periode van reorganisatie of na hetbeëindigen ervan, in zoverre er een nauwe band bestaattussen de beëindiging van de procedure en diecollectieve procedure.In voorkomend geval worden de contractuele, wettelijkeof gerechtelijke vergoedingen, waarvan deschuldeiser de betaling eist op grond van de beëindigingof niet-uitvoering van de overeenkomst, prorata opgedeeld in verhouding tot het verband dat zijvertonen met de aan het openen van de procedurevoorafgaande of erop volgende periode.De betaling ervan wordt slechts afgenomen bijvoorrang van de opbrengst van de tegeldegemaaktegoederen waarop een zakelijk recht is gevestigd,voor zover die prestaties bijgedragen hebben tot hetbehoud van de zekerheid of de eigendom.Afdeling 6Verlenging van de opschortingArt. 38. § 1. Op verzoek van de schuldenaar en opverslag van de gedelegeerd rechter kan de rechtbankde overeenkomstig artikel 24, § 2, of overeenkomstigdit artikel verleende opschorting verlengenvoor de duur die de rechtbank bepaalt.De maximale duur van de verlengde opschortingbedraagt niet meer dan twaalf maanden vanaf hetvonnis dat de opschorting toestaat.§ 2. In buitengewone omstandigheden en wanneerhet belang van de schuldeisers dit toelaat, kan dezetermijn echter worden verlengd met maximum zesmaanden.Buitengewone omstandigheden in de zin van dezebepaling zijn in het bijzonder de omvang van de onderneming,de complexiteit van de zaak of dehoegrootheid van het behoud van de werkgelegenheid.§ 3. Tegen de beslissingen gewezen op grond vanhet huidig artikel is geen verzet of hoger beroep toegelaten.Afdeling 7Wijziging van het doel van de procedureArt. 39. Op elk ogenblik tijdens de opschortingkan de schuldenaar aan de rechtbank vragen:1° indien hij de procedure van gerechtelijke reorganisatieaangevraagd heeft om een minnelijk akkoordte verkrijgen en dit niet verwezenlijkbaar lijkt,dat de procedure wordt voortgezet om een reorganisatieplanvoor te stellen of om toe te stemmen ineen overdracht, onder gerechtelijk gezag, van hetgeheel of een gedeelte van de onderneming of vanhaar activiteiten, in welk geval de procedure met ditdoel wordt voortgezet;2° indien hij de procedure van gerechtelijke reorganisatieaangevraagd heeft om een reorganisatieplanvoor te stellen en dit niet uitvoerbaar lijkt, dathij principieel kan instemmen met een overdracht,onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een gedeeltevan zijn onderneming of zijn activiteiten, inwelk geval de procedure wordt voortgezet om dezeoverdracht te verzekeren.Het vonnis waarbij de rechtbank de aanvraag inwilligt,wordt bekendgemaakt en er wordt kennis vangegeven overeenkomstig artikel 26, § 1 en § 3. Vanhet vonnis dat het verzoek verwerpt, wordt kennisgegeven aan de schuldenaar.Afdeling 8Voortijdige beëindiging en sluiting van deprocedureArt. 40. De schuldenaar kan op elk ogenblik tijdensde procedure geheel of gedeeltelijk verzakenaan zijn vordering tot gerechtelijke reorganisatie,op voorwaarde dat hij zijn verbintenissen vollediguitvoert volgens de voorwaarden en nadere regelsovereengekomen met de bij de verzaking betrokken24 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenSubtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510schuldeisers, indien de verzaking gedeeltelijk is, ofmet alle schuldeisers indien zij volledig is.Op verzoek van de schuldenaar en na het verslagvan de gedelegeerd rechter gehoord te hebben,beëindigt de rechtbank de procedure geheel of gedeeltelijkdoor een vonnis dat ze afsluit.Het vonnis wordt bekendgemaakt overeenkomstigde nadere regels bepaald bij artikel 26, § 1, en medegedeeldaan de betrokken schuldeisers overeenkomstigartikel 26, § 2.Art. 41. § 1. Wanneer de schuldenaar kennelijkniet meer in staat is de continuïteit van het geheel ofeen gedeelte van zijn onderneming of van haar activiteitente verzekeren overeenkomstig het doel vande procedure, kan de rechtbank, vanaf de dertigstedag volgend op de neerlegging van het verzoekschriften tot de neerlegging van het reorganisatieplanin het dossier van de procedure, de voortijdigebeëindiging van de procedure van reorganisatie bevelenbij een vonnis dat ze afsluit.De rechtbank doet uitspraak op verzoek van deschuldenaar of op dagvaarding van het openbaarministerie of van iedere belanghebbende, gerichttegen de schuldenaar, na het verslag van de gedelegeerdrechter te hebben gehoord.De rechtbank die de voortijdige beëindiging van deprocedure van gerechtelijke reorganisatie beveelt,kan in hetzelfde vonnis het faillissement van deschuldenaar verklaren of, indien de schuldenaareen vennootschap is, de gerechtelijke ontbindinguitspreken, wanneer zulks gevraagd is in de dagvaardingen aan de voorwaarden hiertoe wordt voldaan.§ 2. Wanneer de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 1°tot 9°, bepaalde stukken niet heeft neergelegd binneneen termijn van veertien dagen na de neerleggingvan zijn verzoekschrift, kan de rechtbankambtshalve beslissen de procedure van gerechtelijkereorganisatie te beëindigen na de middelenvan de schuldenaar en het verslag van de gedelegeerdrechter te hebben gehoord, en, in voorkomendgeval, de werknemers of hun vertegenwoordigersdie hadden moeten gehoord worden in toepassingvan de wettelijke of conventionele verplichtingentot inlichting en raadpleging van diewerknemers.§ 3. Het vonnis wordt bekendgemaakt overeenkomstigde nadere regels bepaald bij artikel 26, § 1,en er wordt kennis van gegeven aan de schuldenaarper gerechtsbrief.Art. 42. Vanaf het ogenblik van de uitspraak vanhet vonnis dat de voortijdige beëindiging van deprocedure van gerechtelijke reorganisatie beveelt ofdat ze afsluit, eindigt de opschorting en oefenen deschuldeisers opnieuw volledig hun rechten en vorderingenuit.Hetzelfde gebeurt wanneer de opschorting verstrijktzonder verlengd te zijn met toepassing vanartikel 38 of 60 of zonder dat de procedure geslotenwerd met toepassing van de artikelen 40 en 41.HOOFDSTUK 2DE GERECHTELIJKE REORGANISATIEDOOR EEN MINNELIJK AKKOORDArt. 43. Wanneer de procedure van gerechtelijkereorganisatie strekt tot het afsluiten van een minnelijkakkoord met al zijn schuldeisers of met twee ofmeer onder hen, streeft de schuldenaar dit doel naonder het toezicht van de gedelegeerd rechter en, invoorkomend geval, met de hulp van de met toepassingvan artikel 27 aangestelde gerechtsmandataris.Op tegensprekelijk verzoekschrift van de schuldenaarkan de rechtbank gematigde termijnen verlenenzoals bedoeld in artikel 1244 van het BurgerlijkWetboek.Indien een akkoord bereikt wordt, stelt de rechtbank,oordelend op verzoek van de schuldenaar enop verslag van de gedelegeerd rechter, dit akkoordvast en sluit zij de procedure.Het vonnis wordt bekendgemaakt op de wijze voorgeschrevenbij artikel 26, § 1.De partijen bij het akkoord blijven erdoor gebondenzolang er niet overeenkomstig het gemeen contractenrechteen einde aan is gemaakt.De artikelen 17, 2°, en 18 van de faillissementswetvan 8 augustus 1997 zijn van toepassing noch opdergelijk akkoord, noch op de handelingen verrichtter uitvoering ervan.Dit artikel geldt onverminderd de verplichtingen dewerknemers of hun vertegenwoordigers te raadplegenen in te lichten overeenkomstig de bestaandewettelijke of conventionele bepalingen.HOOFDSTUK 3DE GERECHTELIJKE REORGANISATIEDOOR EEN COLLECTIEF AKKOORDArt. 44. Indien de procedure van gerechtelijke reorganisatietot doel heeft het akkoord van deschuldeisers te verkrijgen over een reorganisatieplan,legt de schuldenaar minstens veertien dagenvoor de rechtszitting bepaald in het vonnis bedoeldin artikel 24, § 3, een plan ter griffie neer.Art. 45. In hetzelfde geval deelt de schuldenaaraan elk van zijn schuldeisers in de opschorting, binnenveertien dagen na het uitspreken van het vonnisdat deze procedure open verklaart, het bedragmee van de schuldvordering waarvoor die schuldeiserin de boeken is ingeschreven, met, in de matevan het mogelijke, de vermelding van het goed datbelast is met een zakelijke zekerheid of een bijzondervoorrecht dat strekt tot zekerheid van de schuldvorderingof van het goed waarvan de schuldeisereigenaar is.Deze mededeling kan gelijktijdig gebeuren met hetbericht bepaald bij artikel 26, § 2.Art. 46. § 1. Elke schuldeiser in de opschorting diehet bedrag of de hoedanigheid van de door deschuldenaar vermelde schuldvordering betwist enelke andere belanghebbende die schuldeiser beweertte zijn, kan, in geval van voortdurende onenigheidmet de schuldenaar, de betwisting voor derechtbank brengen die de procedure van gerechtelijkereorganisatie heeft geopend, overeenkomstigde artikelen 700 tot 1024 van het Gerechtelijk Wetboek.§ 2. Elke schuldvordering in de opschorting gebrachtop de lijst bedoeld in artikel 17, § 2, 7°, invoorkomend geval gewijzigd met toepassing van§ 3, kan op dezelfde wijze door elke belanghebbendeworden betwist. De vordering wordt gerichttegen de schuldenaar en de betwiste schuldeiser.De rechtbank oordeelt op verslag van de gedelegeerdrechter, na de derde belanghebbende, de betwisteschuldeiser in de opschorting en de schuldenaarte hebben gehoord.§ 3. Indien de betwisting niet tot haar bevoegdheidbehoort, bepaalt de rechtbank het bedrag en dehoedanigheid waarvoor de schuldvordering voorlopigzal aanvaard worden in de werkzaamheden vande gerechtelijke reorganisatie en verwijst de partijennaar de bevoegde rechtbank opdat die tengronde oordeelt. Indien de betwisting tot haar bevoegdheidbehoort maar de beslissing over de betwistingniet binnen een voldoende korte termijnzou kunnen worden getroffen, kan de rechtbankeveneens dit bedrag en deze hoedanigheid bepalen.§ 4. Op verslag van de gedelegeerd rechter kan derechtbank op elk ogenblik, in geval van volstrektenoodzakelijkheid en op eenzijdig verzoekschrift vande schuldenaar of een schuldeiser, de beslissing totvaststelling van het bedrag en de hoedanigheid vande schuldvordering in de opschorting wijzigen opbasis van nieuwe elementen.§ 5. Tegen het vonnis dat het voorlopig aanvaardebedrag en de hoedanigheid van de schuldvorderingbepaalt, staat geen enkel rechtsmiddel open.§ 6. In voorkomend geval verbetert of vervolledigtde schuldenaar de in artikel 17, § 2, 7°, bedoeldelijst van schuldeisers en legt hij ze ter griffie neer tenlaatste acht dagen voor de in artikel 54 bepaalderechtszitting. De griffier voegt de lijst en de verbeterdeof aanvullende gegevens bij het dossier van degerechtelijke reorganisatie.Art. 47. § 1. Tijdens de opschorting werkt deschuldenaar een plan uit samengesteld uit een beschrijvenden een bepalend gedeelte. Hij voegt ditplan bij het dossier van de gerechtelijke reorganisatiebedoeld in artikel 20.In voorkomend geval staat de gerechtsmandatarisaangesteld door de rechtbank met toepassing vanartikel 27 de schuldenaar bij om het plan op te stellen.§ 2. Het beschrijvend gedeelte van het plan beschrijftde staat van de onderneming, de moeilijkhedendie ze ondervindt en de middelen waarmede zijdeze wil verhelpen.Het bevat een verslag over de betwistingen vanschuldvorderingen dat opgesteld wordt door deschuldenaar en dat de belanghebbenden kan inlichtenover de omvang en hun grondslag ervan.Het omschrijft nader hoe de schuldenaar de rendabiliteitvan de onderneming zal herstellen.§ 3. Het bepalend gedeelte van het plan bevat demaatregelen om de schuldeisers in de opschortingopgenomen op de lijst bedoeld in de artikelen 17,§ 2, 7°, en in artikel 46, te voldoen.Art. 48. Het reorganisatieplan beschrijft de rechtenvan alle personen die titularis zijn van:– schuldvorderingen in de opschorting;– schuldvorderingen die zullen ontstaan ten gevolgevan de stemming of de homologatie van hetreorganisatieplan;dit, ongeacht de hoedanigheid ervan, de zakelijke ofpersoonlijke zekerheid die ze zeker stelt, het bijzonderof algemeen voorrecht dat met de schuldvorderinggepaard gaat of het feit dat de titularis de hoedanigheidvan schuldeiser-eigenaar of enige anderehoedanigheid heeft.Art. 49. Het plan vermeldt de voorgestelde betalingstermijnenen de verminderingen op de schuldvorderingenin de opschorting, in kapitaal en intresten.Het kan in de omzetting van schuldvorderingenThema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 25


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenSubtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510in aandelen voorzien, alsook in een gedifferentieerderegeling voor bepaalde categorieën vanschuldvorderingen, onder meer op grond van deomvang of van de aard ervan. Het plan kan eveneensin een maatregel voorzien voor de verzakingaan de interesten of de herschikking van de betalingervan, alsook in de prioritaire aanrekening van debedragen die zijn gerealiseerd op de hoofdsom vande schuldvordering.Het plan kan ook de gevolgen evalueren die degoedkeuring van het plan zou meebrengen voor debetrokken schuldeisers.Het kan ook bepalen dat geen schuldvergelijkingmogelijk zal zijn tussen de schuldvorderingen in deopschorting en de schulden van de schuldeiser-titularisdie zijn ontstaan na de homologatie. Een dergelijkvoorstel kan niet gedaan worden met betrekkingtot samenhangende vorderingen noch met betrekkingtot vorderingen die op grond van een voorde opening van de procedure van reorganisatie geslotenovereenkomst kunnen worden gecompenseerd.Wanneer de continuïteit van de onderneming eenvermindering van de loonmassa vereist, wordt ineen sociaal luik van het reorganisatieplan voorzien,voor zover over een dergelijk plan niet eerder wasonderhandeld. In voorkomend geval kan het in ontslagenvoorzien.Bij de uitwerking van dit plan worden de vertegenwoordigersvan het personeel in de ondernemingsraad,of, indien er geen is, in het comité voor preventieen bescherming op het werk, of, indien ergeen is, de vakbondsafvaardiging of, indien er geenis, een werknemersafvaardiging gehoord.Art. 50. Onverminderd de betaling van de interestdie hen conventioneel of wettelijk op hun schuldvorderingenverschuldigd is, kan het plan in de opschortingvoorzien van de uitoefening van de bestaanderechten van de buitengewone schuldeisersin de opschorting, voor een duur die vierentwintigmaanden niet mag overschrijden vanaf het neerleggenvan het verzoekschrift.Het plan kan onder dezelfde voorwaarden in eenbuitengewone verlenging van die opschorting voorzienvoor een termijn van maximum twaalf maanden.In dit geval bepaalt het plan dat bij het verstrijkenvan de eerste termijn die voor de opschorting isbepaald, de schuldenaar aan de rechtbank, nadatzijn schuldeiser is gehoord, het bewijs moet leverendat de financiële toestand en verwachte inkomstenvan de onderneming na het verstrijken van deze periodede integrale terugbetaling van de betrokkenbuitengewone schuldeisers in de opschorting redelijkerwijzemogelijk maken, en dat bij ontstentenisvan dit bewijs de rechtbank beveelt dat een eindewordt gemaakt aan die opschorting.Behoudens hun individuele toestemming of eenminnelijk akkoord gesloten overeenkomstigartikel 15 of 43, waarvan een kopie is gevoegd bijhet plan op het ogenblik van de neerlegging op degriffie, mag het plan geen enkele andere maatregelbevatten die de rechten van die schuldeisers aantast.Art. 51. Het reorganisatieplan kan voorzien in devrijwillige overdracht van het geheel of een gedeeltevan de onderneming of van haar activiteiten.Art. 52. De uitvoeringstermijn van het plan magniet langer zijn dan vijf jaar, te rekenen van zijn homologatie.Art. 53. Zodra het plan op de griffie neergelegd is,ontvangen de schuldeisers in de opschorting, opgenomenop de lijst bedoeld in de artikelen 17, § 2, 7°,en 46, door toedoen van de griffier, een mededeling,die vermeldt:– dat dit plan onderzocht wordt en dat zij het kunnenraadplegen, zonder verplaatsing, op de griffievan de rechtbank;– de plaats, datum en uur waarop de zitting zalplaatsvinden waarop zal overgegaan worden tot destemming over dit plan, en die zal gehouden wordenten minste veertien dagen na deze mededeling;– dat zij op de zitting, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling,hun opmerkingen met betrekking tot hetvoorgestelde plan zullen kunnen formuleren;– dat enkel de schuldeisers in de opschorting opwier rechten het plan een weerslag heeft, aan destemming kunnen deelnemen.De gedelegeerd rechter kan beslissen dat de medeschuldenaars,de borgen en de andere persoonlijkezekerheidstellers deze mededeling ook zullen ontvangenen dat zij op dezelfde wijze hun opmerkingenkunnen laten gelden.De schuldenaar informeert de vertegenwoordigersvan de werknemers, bedoeld in artikel 49, laatstelid, over de inhoud van dit plan.Art. 54. Op de dag gemeld aan de schuldeisersovereenkomstig artikel 26, § 1, tweede lid, 5°, enartikel 53, hoort de rechtbank het verslag van de gedelegeerdrechter en de middelen van de schuldenaaren de schuldeisers.Het reorganisatieplan wordt geacht goedgekeurd tezijn door de schuldeisers wanneer de meerderheidvan hen, die met hun onbetwiste of overeenkomstigartikel 46, § 3, voorlopig aanvaarde schuldvorderingende helft van alle in hoofdsom verschuldigde bedragenvertegenwoordigen, voor stemmen.Met de schuldeisers die niet aan de stemming deelnamenen hun schuldvorderingen wordt geen rekeninggehouden bij het berekenen van de meerderheden.Art. 55. Binnen veertien dagen na de zitting, en inelk geval voor de vervaldag van de met toepassingvan de artikelen 24, § 2, en 38, bepaalde opschorting,beslist de rechtbank of zij al dan niet het reorganisatieplanhomologeert.De homologatie kan slechts geweigerd worden ingeval van niet naleving van de pleegvormen doordeze wet opgelegd of wegens schending van deopenbare orde.Ze kan niet aan enige voorwaarde onderworpenworden die niet in het plan vervat is noch er enigewijziging in aanbrengen.Onder voorbehoud van de betwistingen die voortvloeienuit de uitvoering van het plan, sluit het vonnisdat oordeelt over de homologatie, de reorganisatieprocedure.Het wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsbladbekendgemaakt, door toedoen van de griffier.Art. 56. Tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatiestaat geen verzet open.Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift,neergelegd op de griffie van het hof vanberoep, binnen acht dagen na de kennisgeving vanhet vonnis, en wordt gericht tegen de schuldenaarof tegen de schuldeisers, naar gelang van het geval.De griffier van het hof van beroep geeft bij gerechtsbriefkennis van het verzoekschrift aan de geïntimeerdenen, in voorkomend geval, aan hun advocaat,uiterlijk op de eerste werkdag na de neerleggingervan.Als het vonnis de homologatie verwerpt, schort hethoger beroep de uitspraak op.Art. 57. De homologatie van het reorganisatieplanmaakt het bindend voor alle schuldeisers in deopschorting.De betwiste, maar na de homologatie gerechtelijkerkende schuldvorderingen in de opschorting, wordenbetaald op de wijze die is bepaald voor deschuldvorderingen van dezelfde aard. In geen gevalkan de uitvoering van het reorganisatieplan geheelof gedeeltelijk opgeschort worden door de met betrekkingtot deze betwistingen genomen beslissingen.De schuldvorderingen in de opschorting die nietopgenomen zijn in de in artikel 17, § 2, 7°, bedoeldelijst, in voorkomend geval gewijzigd met toepassingvan artikel 46, en die geen aanleiding hebben gegeventot betwisting, worden betaald na de volledigeuitvoering van het plan, op de wijze die is bepaaldvoor de schuldvorderingen van dezelfde aard. Indiende schuldeiser niet behoorlijk werd ingelichttijdens de opschorting, wordt hij betaald op de wijzeen in de mate die het gehomologeerd plan bepaaltvoor gelijkaardige schuldvorderingen.Tenzij het plan uitdrukkelijk anders bepaalt, bevrijdtde volledige uitvoering ervan de schuldenaargeheel en definitief, voor alle schuldvorderingen dieerin voorkomen.Onverminderd de artikelen 2043bis tot 2043octiesvan het Burgerlijk Wetboek komt het plan de medeschuldenaarsen de personen die een persoonlijkezekerheid hebben gesteld niet ten goede.Art. 58. Elke schuldeiser kan, door de dagvaardingvan de schuldenaar, de intrekking van het reorganisatieplanvorderen wanneer het niet stipt wordt uitgevoerd,of wanneer hij aantoont dat het niet anderszal kunnen en dat hij er schade door zal lijden.De procureur des Konings kan op dezelfde wijze deintrekking vorderen wanneer hij de niet-uitvoeringvan het geheel of een gedeelte van het plan vaststelt.De rechtbank oordeelt op verslag van de gedelegeerdrechter, na de schuldenaar te hebben gehoord.Het vonnis dat het plan intrekt, wordt bij uittrekselbekendgemaakt in het Belgisch Staatsbladdoor toedoen van de griffier. De schuldenaar deeltde inhoud van dit uittreksel mee aan al zijn schuldeisers.De intrekking van het reorganisatieplan ontneemthet elke uitwerking, behoudens wat betreft de reedsuitgevoerde betalingen en verrichtingen, ondermeer de reeds verrichte overdracht van het geheelof een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten.HOOFDSTUK 4GERECHTELIJKE REORGANISATIE DOOROVERDRACHT ONDER GERECHTELIJKGEZAGArt. 59. § 1. De overdracht onder gerechtelijkgezag van het geheel of een gedeelte van de ondernemingof van haar activiteiten kan door de rechtbankbevolen worden met het oog op het behoudervan wanneer de schuldenaar ermee instemt inzijn verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie oflater in de loop van de procedure.26 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingenSubtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510TITEL 8OPHEFFINGS- ENOVERGANGSBEPALINGENArt. 84. De Koning brengt de terminologie en deverwijzingen van de geldende wetten in overeenstemmingmet deze wet.Art. 85. (...) {1S 1. – Heft wet 17 juli 1997 Gerechtelijk akkoord, opArt. 86. Deze wet treedt in werking op een door deKoning te bepalen datum en uiterlijk zes maandenna de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.{1F 1. – Inwerkingtreding: 1 april 2009 (art. 1 K.B. 27 maart2009, B.S., 31 maart 2009)Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 29


V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams GewestK.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 598–599V. FISCAAL RECHTC. Registratierechten1. Vlaams Gewestp. 598–599K.B. nr. 64, 30 november 1939Art. 140bis – 140ter volledig vervangen}1[Art. 140bis. }1 [§1.De bij artikel131 vastgestelderechten worden verminderd tot 2 % voor:1° de schenking van de eigendom of het vruchtgebruikvan een universaliteit van goederen of vaneen bedrijfstak, of van een onverdeeld deel van minstensde helft van die rechten, waarmee een nijverheids-,handels-, ambachts- of landbouwactiviteit,een vrij beroep of een ambt of post wordt uitgeoefend.Deze vermindering is niet van toepassing op deoverdrachten van onroerende goederen die gedeeltelijkof geheel tot bewoning worden aangewend ofzijn bestemd;2° de schenking }2 [van de eigendom of het vruchtgebruik]2 van aandelen van een vennootschapwaarvan de zetel van haar werkelijke leiding is gevestigdin een Lid-Staat van de }3 [Europese EconomischeRuimte] 3 en die de uitoefening van een nijverheids-,handels-, ambachts- of landbouwactiviteit,een vrij beroep, of een ambt of post tot doelheeft.}4[De aandelen dienen minstens 10 % van de stemrechtenin de algemene vergadering of van de totaliteitvan de aandelen van de vennootschap te vertegenwoordigen.]4Onder aandelen worden tevens begrepen:a) maatschappelijke rechten in dergelijke vennootschappen;b) }5 [de certificaten van aandelen, uitgereikt doorrechtspersonen met zetel in een van de Lid-Statenvan de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordigingvan aandelen van de betreffende vennootschap,op voorwaarde dat de rechtspersoon deverplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelenonmiddellijk en ten laatste binnende maand door te storten aan de certificaathouder;]53° de schenking }6 [van de eigendom of het vruchtgebruik]6 van vorderingen op de vennootschap,waarvan aandelen geschonken worden bij schenkingdie voldoet aan de in 2° vermelde voorwaarden.}7[Onder vorderingen worden tevens begrepen decertificaten van vorderingen uitgereikt door rechtspersonenmet zetel in een van de Lid-Staten van deEuropese Economische Ruimte, ter vertegenwoordigingvan vorderingen op een dergelijke vennootschap,op voorwaarde dat de rechtspersoon de verplichtingheeft om de interesten en andere vermogensvoordelenonmiddellijk en ten laatste binnende maand door te storten aan de certificaathouder.]7§ 2. In de akte of in een verklaring onder aan deakte, dienen de partijen te bevestigen dat de voorwaardenvan dit artikel vervuld zijn. In geval deschenking ook andere goederen omvat dan diewaarvan sprake in § 1 van dit artikel, dienen de partijendaarbij nader aan te geven welke van de geschonkengoederen deel uitmaken van de universaliteit,van de bedrijfstak, of van het aandelenpakket.}8 [In geval van een schenking als bedoeld in § 1, 2°,van dit artikel moet bovendien de notaris, in ofonder aan de akte, naargelang het geval, bevestigendat de geschonken aandelen hetzij minstens 10 %van de stemrechten in de algemene vergaderingvan de vennootschap vertegenwoordigen, hetzijminstens 10 % van de totaliteit van de aandelen vande vennootschap vertegenwoordigen. Die bevestigingdoor de notaris kan vervangen worden dooreen attest van een bedrijfsrevisor of accountant, dataan de akte wordt gehecht.] 8 ] 1 ] 1}1. – Ingevoegd bij art. 68 wet 22 december 1998, B.S.,15 januari 1999; vervangen bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 27 juni2003, B.S., 12 september 2003, inwerkingtreding: 1 juli 2003(art. 46, inleidende zin)}2. – § 1, 2°, al. 1, gewijzigd bij art. 54, lid 1, Decr. Vl. Parl.19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)}3. – § 1, 2°, al. 1, gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010,B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derdestreepje)}4. – § 1, 2°, al. 2, vervangen bij art. 55 Decr. Vl. Parl.19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)}5. – § 1, 2°, al. 3, b), vervangen bij art. 56 Decr. Vl. Parl.19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)}6. – § 1, 3°, al. 1, gewijzigd bij art. 54, lid 2, Decr. Vl. Parl.19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)}7. – § 1, 3°, al. 2, vervangen bij art. 57 Decr. Vl. Parl.19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)}8. – § 2 gewijzigd bij art. 58 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003,B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding:1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)}1[Art. 140ter. }1 [Het bij artikel 140bis, § 1, 1°,vastgestelde recht wordt alleen behouden:a) indien de activiteit van de geschonken universaliteitvan goederen of van de bedrijfstak zonder onderbrekingwordt voortgezet gedurende vijf jaar terekenen van de datum van de akte van schenking;b) en indien en in de mate dat de onroerende goederendie met toepassing van het verlaagde rechtwerden overgedragen, niet gedeeltelijk of geheel totbewoning aangewend of bestemd worden gedurendeeen ononderbroken periode van vijf jaar te rekenenvan de datum van de schenking.Het bij artikel 140bis, § 1, 2°, vastgestelde rechtwordt alleen behouden indien:a) de activiteit van de vennootschap zonder onderbrekingwordt voortgezet gedurende vijf jaar te rekenenvan de datum van de schenking;b) en de zetel van werkelijke leiding van de vennootschapniet wordt overgebracht naar een staat diegeen lid is van de }2 [Europese EconomischeRuimte] 2 gedurende vijf jaar te rekenen van dedatum van de schenking.Het bij artikel 140bis, § 1, 3°, vastgestelde rechtwordt alleen behouden:a) indien en in de mate dat de vordering gedurendevijf jaar te rekenen van de datum van de schenkingniet terugbetaald is;b) en indien de activiteit van de vennootschap zonderonderbreking wordt voortgezet gedurende vijfjaar te rekenen van de datum van de schenking;c) en indien de zetel van werkelijke leiding van devennootschap niet wordt overgebracht naar eenstaat die geen lid is van de }3 [Europese EconomischeRuimte] 3 gedurende vijf jaar te rekenen van dedatum van de schenking.] 1 ] 1}1. – Ingevoegd bij art. 68 wet 22 december 1998, B.S.,15 januari 1999; vervangen bij art. 35 Decr. Vl. Parl. 27 juni2003, B.S., 12 september 2003, inwerkingtreding: 1 juli 2003(art. 46, inleidende zin)}2. –Lid2, b), gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S.,28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derdestreepje)}3. –Lid3, c), gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S.,28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derdestreepje)30 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals GewestK.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 666–667p. 666–667K.B. nr. 64, 30 november 1939Art. 131bis volledig vervangenArt. 131bis. § 1. In afwijking van artikel 131wordt voor de schenkingen onder levenden van roerendegoederen op het bruto-aandeel van elk derbegiftigden een evenredig recht geheven van:1° 3 % voor de schenkingen in de rechte lijn, tussenechtgenoten en wettelijk samenwonenden;2° 5 % voor de schenkingen tussen broers en zusters,tussen ooms of tantes en neven of nichten;3° 7 % voor de schenkingen aan andere personen.§2. }1 [Indien de schenking betrekking heeft op financiëleinstrumenten, in de zin van artikel 2, 1° en2°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende hettoezicht op de financiële sector en de financiëlediensten of effecten van een vennootschap in de zinvan artikel 140bis, § 3,] 1 geldt het verlaagd tariefvan § 1 enkel in geval van:1° }2 [financiële instrumenten of effecten van eenvennootschap, betreffende een vennootschap] 2waarvan de effectieve directiezetel gevestigd is ineen Lid-Staat van de Europese Unie en die zelf of zelfen haar dochtervennootschappen in hoofdberoepeen industriële, handels-, ambachts-, landbouw- ofbosbouwonderneming uitbaat of een vrij beroep,een ambt of een post uitoefent op geconsolideerdebasis voor de vennootschap en de dochtervennootschappenvoor het lopende boekjaar van de vennootschapen voor elk van beide laatste op hetogenblik van de akte afgesloten boekjaren van devennootschap;in dit geval moet de begiftigde }3 [in de akte zelf ofonderaan op de akte] 3 verklaren dat de voorwaardenvan vorig lid verenigd zijn;de begiftigden die erom verzoeken dat die bepalingwordt toegepast, zijn ertoe verplicht om ter plaatseop elke vordering van de personeelsleden van hetbevoegde bestuur het maatschappelijk doel van devennootschap of haar dochtervennootschappenmede te delen, al naargelang het geval, evenals deopsplitsing van de omzet van de vennootschap ofhaar dochtervennootschappen, al naar gelang hetgeval, tussen industriële, handels-, ambachts-, landbouw-of bosbouwbedrijvigheid, vrij beroep, ambtof post en haar andere activiteiten, voor het lopendeboekjaar en voor elk van beide laatste op het ogenblikvan de akte afgesloten boekjaren;indien de aangifte onjuist is, is het tarief tegen hetnormale percentage van artikel 131 verminderdmet het reeds betaalde recht, eisbaar;3. Waals Gewest2° }4 [financiële instrumenten of effecten van eenvennootschap] 4 die toegelaten zijn tot de verhandelingop een Belgische of buitenlandse gereglementeerdemarkt in de zin van artikel 2, 5° en 6°, van dezelfdewet van 2 augustus 2002, of op een geldmarktdie georganiseerd is door een marktondernemingerkend door de staat waar die markt gevestigdis, ofwel als een markt die gereglementeerd is dooreen andere Lid-Staat van de Europese EconomischeRuimte dan België overeenkomstig artikel 1, 13.,van Richtlijn 93/22/E.E.G. van de Raad van de EuropeseGemeenschappen van 10 mei 1993 betreffendehet verrichten van diensten op het gebied vanbeleggingen in effecten, ofwel als een met een dergelijkemarkt vergelijkbare markt, gereglementeerddoor een staat die niet Lid-Staat is van de EuropeseEconomische Ruimte;3° }5 [financiële instrumenten of effecten van eenvennootschap:– ofwel uitgegeven door een instelling voor collectievebelegging bedoeld in artikel 4 van de wet van20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectiefbeheer van beleggingsportefeuilles of dooreen instelling voor collectieve belegging in effectenbedoeld in Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatievan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingenbetreffende bepaalde instellingen voor collectievebelegging in effecten – (ICBE'S);– ofwel die het voorwerp hebben uitgemaakt of uitmakenvan een openbaar bod ofwel in de zin vanartikel 3 van de wet van 16 juni 2006 op de openbareaanbieding van beleggingsinstrumenten en detoelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandelingop een gereglementeerde markt wanneerhet bod op het Belgische grondgebied gebeurt,ofwel in een aan de wet van 16 juni 2006 gelijksoortigezin wanneer het bod op het grondgebied vaneen andere Staat, die al dan niet lid is van de EuropeseUnie, gebeurt.] 5§ 3. Het tarief van § 1 geldt niet:1° voor de schenkingen onder levenden van eenblote eigendom of een vruchtgebruik op andereroerende goederen dan die bedoeld bij § 2, 1°, 2° of3°;2° }6 [voor de schenkingen onder levenden van roerendegoederen waarop een andere opschortendevoorwaarde dan die bedoeld in artikel 17 berust, dieingevolge het overlijden van de schenker wordt vervuld,tenzij:– ofwel die voorwaarde vervuld is op het ogenblikdat ze ter registratie aangeboden wordt;– ofwel de schenking betrekking heeft op de schenkingvan de begunstiging van de prestatie van eenlevensverzekeringsovereenkomst, door de aanwijzingvan de begiftigde als begunstigde van die levensverzekeringsovereenkomstin geval van vooroverlijdenvan de verzekerde van die overeenkomst,zoals bedoeld in de artikelen 106 tot 111 van de wetvan 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;in dat geval wordt het kapitaal, zoals het opde dag van de schenking bestaat en dat krachtensde overeenkomst gestort moet worden aan de begunstigdein geval vooroverlijden van de verzekerde,geacht het gegeven roerend goed te constituerendat aan het bij dit artikel bepaalde recht onderworpenis; in afwijking van artikel 16 is het in ditartikel bedoelde recht op dat kapitaal verschuldigdvanaf de in artikel 19, eerste lid, 1°, bedoelde notarisaktedie de schenking bevat, of zodra de schenkingter registratie aangeboden wordt, al naar gelangvan het geval, en wordt elke latere verhoging vanhet kapitaal dat in geval van vooroverlijden van deverzekerde werkelijk betaald is aan de begunstigde,ten opzichte van het kapitaal waarop het schenkingsrechtis betaald, geacht niet onderworpen tezijn aan het schenkingsrecht voor de toepassing vanhet successierecht;– ofwel de schenking de rechtstreekse schenkingvan een recht van vruchtgebruik of van elk ander tijdelijkrecht of lijfrenterecht betreft, onder de voorwaardevan het vooroverlijden van de schenker;– ofwel de schenking de aanwas of de terugvallingvan een recht van vruchtgebruik of van elk ander tijdelijkrecht of lijfrenterecht betreft, voortvloeienduit een beding van voorbehoud van dat recht tengunste van een persoon en, op diens overlijden, tengunste van een aannemende derde, wanneer datbeding vermeld staat in een hoofdovereenkomstmet als voorwerp de verkoop of de schenking vangoederen waarop het recht van vruchtgebruik ofhet tijdelijk recht of lijfrenterecht slaat en tenzij datbeding onder de opschortende voorwaarde dat debegunstigde van de aanwas of de terugbetaling deschenker en, in voorkomend geval, andere bepaaldebegunstigden overleeft.] 6}1. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 59, 1°, Decr. W. Parl.30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009(art. 69, inleidende zin)}2. – § 2, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 59, 2°, eerste streepje, Decr.W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli2009 (art. 69, inleidende zin)}3. – § 2, 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 59, 2°, tweede streepje, Decr.W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli2009 (art. 69, inleidende zin)}4. – § 2, 2°, gewijzigd bij art. 59, 3°, Decr. W. Parl. 30 april 2009,B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidendezin)}5. – § 2, 3°, vervangen bij art. 59, 4°, Decr. W. Parl. 30 april2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidendezin)}6. – § 3, 2°, vervangen bij art. 117 Programmadecr. 22 juli2010, B.S., 20 augustus 2010, inwerkingtreding: 30 augustus2010 (art. 123, inleidende zin)Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 31


V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams GewestK.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 699–700D. Successierechten1. Vlaams Gewestp. 699–700K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 60bis volledig vervangen}1[Art. 60bis. }1 [§1. }2 [In afwijking vanartikelen 48 en 48/2 wordt van het successierechtvrijgesteld, de nettowaarde van:a) de activa die door de erflater of zijn echtgenootberoepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming;enb) de aandelen in een familiale vennootschap ofvorderingen op een dergelijke vennootschap, opvoorwaarde dat de onderneming of de aandelenvan de vennootschap in de drie jaar voorafgaandaan het overlijden ononderbroken en voor ten minste50 procent toebehoorden aan de overledeneen/of zijn echtgenoot, en dat deze spontaan in deaangifte van nalatenschap worden vermeld.Voor het ononderbroken bezit en de berekeningvan de 50 procent in de drie jaar voorafgaand aanhet overlijden wordt tevens rekening gehouden metde activa of de aandelen:– die in het bezit zijn of waren van ascendenten ofdescendenten en hun echtgenoten, of van zijverwantenvan de overledene tot en met de tweedegraad en hun echtgenoten;– die in het bezit zijn van kinderen van vooroverledenbroers en zusters van de overledene.Indien bij de berekening van de 50 procent rekeningwordt gehouden met de activa of de aandelenvan de in de vorige lid vermelde familieleden wordthet ononderbroken bezit en de grens van50 procent beoordeeld voor alle bedoelde familieledentezamen.Fusie, splitsing, inbreng van aandelen, of andereverrichtingen in de drie jaar vóór het overlijden,waarbij de betrokkene rechtstreeks of onrechtstreeksaandeelhouder werd of blijft, belet de vrijstellingniet, op voorwaarde dat de betrokkene vóóren na de verrichting aan de voorwaarden voldoet.Voor aandelen in vennootschappen met een sociaaloogmerk (VSO) geldt de 50 procent eigendomsvoorwaardeniet.] 2§ 2. Onder familiale onderneming wordt verstaan:een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijfof een vrij beroep, dat door de erflater en/ofzijn echtgenoot, al dan niet samen met anderen,persoonlijk wordt geëxploiteerd of uitgeoefend.§ 3. Onder familiale vennootschap wordt verstaan:de vennootschap met zetel van werkelijke leiding ineen van de Lid-Staten van de }3 [Europese EconomischeRuimte] 3 , die:– ofwel zelf beantwoordt aan de voorwaarden van§§ 1, 5 en 8;– ofwel, die aandelen en desgevallend vorderingenhoudt van dochtervennootschappen die aan dezevoorwaarden beantwoorden.In dit laatste geval wordt de participatievoorwaardeop geconsolideerde basis berekend; de tewerkstellingsvoorwaarde,bedoeld in § 5, wordt echter pervennootschap berekend.§4. }4 [Onder aandelen wordt tevens begrepen:– maatschappelijke rechten in vennootschappen;– de certificaten van aandelen, uitgereikt doorrechtspersonen met zetel in een van de Lid-Statenvan de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordigingvan aandelen van familiale vennootschappendie aan de gestelde voorwaarden voldoenen waarvan de rechtspersoon de verplichting heeftom de dividenden en andere vermogensvoordelenonmiddellijk en ten laatste binnen de maand doorte storten aan de certificaathouder.Onder vorderingen wordt tevens begrepen: de certificatenvan vorderingen, uitgereikt door rechtspersonenmet zetel in een van de Lid-Staten van de EuropeseEconomische Ruimte, ter vertegenwoordigingvan vorderingen op familiale vennootschappendie aan de gestelde voorwaarden voldoen enwaarvan de rechtspersoon de verplichting heeft omde intresten en andere vermogensvoordelen onmiddellijken ten laatste binnen de maand door testorten aan de certificaathouder.] 4§5. }5 [De vrijstelling wordt slechts toegestaan opvoorwaarde dat de onderneming of de vennootschapin de twaalf kwartalen voorafgaand aan hetoverlijden, minstens 500.000 euro aan loonlastenheeft uitbetaald aan werknemers die in de EuropeseEconomische Ruimte tewerkgesteld zijn.In afwijking van het eerste lid, wordt, indien de ondernemingof de vennootschap in de drie jarenvoorafgaand aan het overlijden minder dan500.000 euro aan loonlasten heeft uitbetaald aanwerknemers die in de Europese EconomischeRuimte tewerkgesteld zijn, de vrijstelling slechtsproportioneel toegepast.De uitbetaalde loonlasten worden beoordeeld opbasis van de aangiften vereist voor de sociale wetgeving,of bij ontstentenis aan dergelijke aangiften,voor de fiscale wetgeving. Onder loonlasten wordtverstaan: het gewone basis- of minimumloon of -salarisen alle overige voordelen in geld of in naturadie de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekkingdirect of indirect van de werkgever ontvangt,alsmede alle sociale zekerheidsbijdragen die op ditloon drukken.De vrijstelling wordt slechts behouden indien deonderneming }6 [of de vennootschap] 6 in de twintigkwartalen na het overlijden een bedrag minstensgelijk aan 5/3e van de loonlasten, betaald in detwaalf kwartalen vóór het overlijden, heeft uitbetaald.Indien en in de mate dat deze loonlasten, betaaldna het overlijden, lager zouden zijn, is de belastingtegen het normale tarief evenredig verschuldigd.Komen niet in aanmerking loonlasten in verbandmet werknemers die in hoofdzaak huishoudelijkehandarbeid verrichten in verband met de huishoudingvan de werkgever of van zijn gezin of van eenbestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of van een persoonmet een gelijkaardige functie van de vennootschap.Komen evenmin in aanmerking loonlasten betaaldten voordele van de erflater zelf, diens echtgenoot,en zijn verwanten in rechte lijn, in de mate waarindeze loonlasten 300.000 euro overtreffen voor watbetreft de periode vóór het overlijden, en500.000 euro voor wat betreft de periode na hetoverlijden.}7[De in het eerste, tweede en zesde lid vermelde bedragenworden vermenigvuldigd met een coëfficiënt,die wordt verkregen door het gemiddelde vande gezondheidsindexcijfers van hetzij de drie kalenderjarenvoorafgaand aan dat waarin het overlijdenplaatsheeft, hetzij de vijf kalenderjaren te beginnenmet het jaar waarin het overlijden plaatsheeft, tedelen door het gezondheidsindexcijfer van demaand december 2007. Met het gezondheidsindexcijferwordt bedoeld, het indexcijfer zoals bepaald inartikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen,bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdendesociale bepalingen.] 7 ] 5}8 [§ 5/1. Voor de overlijdens vanaf 1 november2007 wordt het in § 5, eerste, tweede en zesde lid,vermelde minimum aan loonlasten, die de ondernemingof de vennootschap uitbetaalt aan werknemersdie in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteldzijn, met 100 procent verminderd opvoorwaarde dat er minimaal twee kwartalen van detwaalf kwartalen voorafgaand aan het overlijdenvallen in de periode van het vierde kwartaal van2008 tot en met het derde kwartaal van 2011.Voor de overlijdens vanaf 1 november 2007 wordt,voor het behoud van de vrijstelling, het in § 5, vierdeen zesde lid, vermelde minimum aan loonlasten, diede onderneming of de vennootschap uitbetaalt aanwerknemers die in de Europese EconomischeRuimte tewerkgesteld zijn, met 100 procent verminderdop voorwaarde dat er minimaal drie kwartalenvan de twintig kwartalen na het overlijden vallenin de periode van het derde kwartaal van 2008tot en met het derde kwartaal van 2011.] 8}9 [§ 5/2. Voor de overlijdens vóór 1 november 2007wordt, voor het behoud van de vrijstelling, het in§ 5, vierde lid, zoals van toepassing voor de wijzigingdoor artikel 20 van het decreet van21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleidingvan de begroting 2008, vermelde aantal inde Europese Economische Ruimte tewerkgesteldepersoneelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden,met 100 procent verminderd op voorwaarde dat deperiode van vijf jaar na het overlijden eindigt in ofna het laatste kwartaal van het jaar 2008.In afwijking van § 5, vijfde lid, zoals van toepassingvoor de wijziging door artikel 20 van het decreetvan 21 december 2007 houdende bepalingen totbegeleiding van de begroting 2008, blijft de vrijstellingvoorlopig volledig behouden, tijdens genoemdeperiode van vijf jaar, indien het voortschrijdendegemiddelde aantal in de Europese EconomischeRuimte tewerkgestelde personeelsleden, uitgedruktin voltijdse eenheden, berekend op het eindevan elk van de eerste vier jaar na het overlijden, tenminstegelijk is aan 0 procent van het aantal personeelsleden,uitgedrukt in voltijdse eenheden, op hetogenblik van het overlijden op voorwaarde dat deperiode van vijf jaar na het overlijden eindigt in ofna het laatste kwartaal van het jaar 2008.] 932 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams GewestK.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 710§ 6. De activa die bijkomend belegd werden in deonderneming in de laatste drie jaar voor het overlijden,komen voor de vrijstelling niet in aanmerking,tenzij de bijkomende belegging van deze activa beantwoordtaan rechtmatige financiële of economischebehoeften.Kapitaalverhogingen of bijkomende leningen, diein de laatste drie jaar voor het overlijden werdenvolgestort of toegestaan, komen voor de vrijstellingniet in aanmerking, tenzij deze beantwoorden aanrechtmatige financiële of economische behoeften.§ 7. Indien het belegd vermogen of het kapitaal ende vorderingen bedoeld in § 1 dalen door uitkeringenof terugbetalingen in de vijf jaar na het overlijdenwordt het normaal tarief evenredig verschuldigd.§ 8. De onderneming of de vennootschap komtslechts voor de vrijstelling in aanmerking voor zoverde onderneming of de vennootschap }10 [een jaarrekeningopmaakt en in voorkomend geval publiceertovereenkomstig de vigerende boekhoudwetgevingin België op het ogenblik van het overlijden] 10 ,welke tevens aangewend werd ter verantwoordingvan de aangifte in de inkomstenbelasting, gedurendeeen periode van drie jaar voor en vijf jaar nahet overlijden.Ondernemingen of vennootschappen waarvan demaatschappelijke zetel gelegen is buiten hetVlaamse Gewest moeten }11 [een jaarrekening opmakenen in voorkomend geval publiceren overeenkomstigde vigerende boekhoudwetgeving vande Lid-Staat waar de maatschappelijke zetel gevestigdis op het ogenblik van het overlijden] 11 .§ 9. Onder nettowaarde wordt verstaan de waardevan de activa of aandelen verminderd met de schulden,behalve die welke specifiek werden aangegaanom andere goederen te verwerven of te behouden.Ingeval een vennootschap overeenkomstig § 3 alseen familiale vennootschap wordt beschouwd opgrond van het feit dat zij aandelen en desgevallendvorderingen houdt van een of meer dochtervennootschappendie aan de voorwaarden van §§ 1, 5en 8 beantwoorden, wordt de nettowaarde van deaandelen van en de vorderingen op de vennootschapbeperkt tot de som van de waarden van deaandelen van en desgevallend vorderingen op dedochtervennootschappen die aan de voornoemdevoorwaarden beantwoorden.In de mate dat de waarden van de aandelen van endesgevallend vorderingen op deze dochtervennootschappenslechts gedeeltelijk in aanmerking kunnenworden genomen volgens § 5, tweede lid, vandit artikel, wordt de nettowaarde overeenkomstigbeperkt.§ 10. Op straffe van verval is artikel 60bis slechtstoepasselijk voorzover de volgende voorwaardenzijn vervuld:1° in de aangifte wordt uitdrukkelijk om de toepassingvan artikel 60bis verzocht;2° het door het Vlaamse Gewest uitgereikte attestwaaruit blijkt dat aan de door dit artikel gesteldevoorwaarden, op het vlak van tewerkstelling en kapitaal,is voldaan, is bij de aangifte gevoegd.Indien dit attest niet wordt ingediend voordat derechten opeisbaar zijn, moeten deze, tegen het normaletarief berekend, binnen de wettelijke termijnbetaald worden, behoudens teruggave, overeenkomstighet bepaalde in artikel 135, 8°;3° in de aangifte wordt in een afzonderlijke rubriekvermeld voor welke activa of aandelen de toepassingvan artikel 60bis wordt gevraagd.§ 11. De erfgenamen die wensen het voordeel te genietenvan artikel 60bis richten bij aangetekendschrijven een verzoek tot het bekomen van het in§ 10 bedoelde attest aan de Vlaamse Regering. Ditverzoek is vergezeld van alle bewijskrachtige gegevenswaaruit blijkt dat voldaan is aan die gesteldevoorwaarden. De Vlaamse Regering bepaalt de naderevoorwaarden en modaliteiten waaronder eenattest, bedoeld in § 10, aangevraagd en verstrektwordt.Indien bijkomende rechten verschuldigd worden,ten gevolge van het niet langer vervullen van devoorwaarden vermeld in dit artikel, dienen de erfgenamen,legatarissen of begiftigden dit te melden bijwijze van aanvullende aangifte, binnen de vijfmaanden nadat de verschuldigdheid definitief iskomen vast te staan.Zij die de vrijstelling als bedoeld in dit artikel genotenhebben moeten, na verloop van een termijn vanvijf jaar na het overlijden, aantonen dat de voorwaardengesteld voor het behoud van het voordeel,vervuld zijn.De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaardenen modaliteiten met betrekking tot deze meldingsplicht.Bij niet-naleving van de meldingsplicht zoals bedoeldhiervoor worden de rechten geacht verschuldigdte zijn berekend tegen het gewoon tarief, zondertoepassing van dit artikel.§ 12. Het Vlaamse Gewest levert aan de bevoegdeontvanger, in de periode van vijf jaar na het overlijden,een nieuw attest af, elke keer dat de voorwaardenwaaronder de vrijstelling werd bekomen wijzigingenondergaan waardoor de vrijstelling geheelof gedeeltelijk vervalt.] 1 ] 1}12[§ 13. Tegen de beslissing waarbij de afleveringvan een attest, als bedoeld in de §§ 10 of 12 van ditartikel, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, kunnende aanvragers van het attest bezwaar aantekenenbij de door de Vlaamse Regering gemachtigdeambtenaren van }13 [de Vlaamse Belastingdienst] 13 .Dat gemotiveerd bezwaar moet worden ingediendbij ter post aangetekende brief uiterlijk één maandna de kennisgeving bij ter post aangetekende briefvan de administratieve beslissing waarbij de attestaanvraaggeheel of gedeeltelijk werd afgewezen.De bevoegde ambtenaren van }14 [de Vlaamse Belastingdienst]14 bevestigen bij ter post aangetekendebrief en uiterlijk vijf werkdagen na de datumervan, de ontvangst van het bezwaarschrift aan deindieners en sturen tezelfdertijd, eveneens bij terpost aangetekende brief, een kopie van het bezwaarschriftaan de ontvanger van het kantoorwaar de aangifte van nalatenschap moet worden ofwerd ingediend.Uiterlijk drie maanden na de in het vorige lid bedoeldedatum van de betekening van de ontvangstvan het bezwaarschrift, zenden de bevoegde ambtenarenvan }15 [de Vlaamse Belastingdienst] 15 bijaangetekende brief hun gemotiveerde beslissingover het bezwaarschrift aan de verzoekers en tezelfdertijdaan de ontvanger van het kantoor waar deaangifte van nalatenschap moet worden of werd ingediend.Bij gebreke van kennisgeving van de gemotiveerdebeslissing binnen de gestelde termijnwordt het bezwaarschrift geacht te zijn ingewilligd.]12}1. – Ingevoegd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996,B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding:1 januari 1997 (art. 99); na wijzigingen, vervangen bijart. 38 Decr. Vl. Parl. 22 december 1999, B.S., 30 december1999, err., B.S., 11 januari 2000, inwerkingtreding: 1 januari2000 (art. 61)}2. – § 1, na wijziging, vervangen bij art. 17 Decr. Vl. Parl.18 december 2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding:1 januari 2010 (art. 44, derde streepje)}3. – § 3, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 24, § 1, Decr. Vl.Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje)}4. – § 4 vervangen bij art. 64 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003,B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding:1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)}5. – § 5 vervangen bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 21 december 2007,B.S., 31 december 2007, err., B.S., 9 oktober 2008, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 63, tweede streepje)}6. – § 5, lid 4, gewijzigd bij art. 24, § 2, Decr. Vl. Parl.21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje)}7. – § 5, lid 7, vervangen bij art. 24, § 3, Decr. Vl. Parl.21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding:1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje)}8. – § 5/1 ingevoegd bij art. 18, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 december2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009(art. 44, inleidende zin)}9. – § 5/2 ingevoegd bij art. 18, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 december2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009(art. 44, inleidende zin)}10. – § 8, lid 1, gewijzigd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010,B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derdestreepje)}11. – § 8, lid 2, gewijzigd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010,B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derdestreepje)}12. – § 13 toegevoegd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 23 december2005, B.S., 30 december 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2006(art. 85, inleidende zin)}13. – § 13, lid 1, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006,B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1,B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006)}14. – § 13, lid 2, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006,B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1,B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006)}15. – § 13, lid 3, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006,B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1,B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006)p. 710K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 135 volledig vervangenArt. 135. Tegen inlevering van een aangifte, diehet feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave,kunnen de rechten, interesten en boeten teruggegevenworden:1° wanneer in het geval van artikel 3, het bestaanvan de afwezige wettelijk bewezen komt te worden;2° wanneer, in het geval van artikel 17, de bewijsstukken,die erin voorzien zijn, neergelegd werdenbij de ontvanger binnen twee jaar na de betalingvan de belasting in het Rijk;3° wanneer er bewezen wordt dat een individueelaangeduid roerend of onroerend goed bij missingop het actief der aangifte gebracht werd;4° wanneer, na het openvallen der nalatenschap, desamenstelling ervan verminderd wordt, hetzij doorhet intreden van een voorwaarde of van enig andervoorval, hetzij door de oplossing van een geschil ingevolgeeen in kracht van gewijsde gegaan vonnisof een transactie, tenzij de vermindering van actiefhet gevolg weze van een ontbinding voortkomendevan het niet-uitvoeren door de erfgenamen, legatarissenof begiftigden van de voorwaarden van eencontract;5° wanneer er een verandering in de devolutie dererfenis intreedt die van aard is het aanvankelijkverevend bedrag der belasting te verminderen;Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 33


V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams GewestK.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 7106° wanneer er uitgemaakt wordt dat een missing inde aangifte begaan werd:a) aangaande de graad van verwantschap bestaandetussen de overledene en dezes erfgenamen,legatarissen of begiftigden;b) aangaande de wettelijke of testamentaire devolutieder nalatenschap;c) aangaande de hoedanigheid van rijksinwoner inhoofde van de overledene;7° wanneer, in de gevallen voorzien onderartikel 49, de belanghebbende erin slaagt de werkelijketoestand vast te stellen en er daaruit een verminderingvan belasting voortspruit;}1[8° wanneer, in het geval van artikel 60bis, het attestbedoeld in § 10 van dat artikel neergelegdwordt bij de ontvanger binnen 2 jaar na de betalingvan de belasting;] 1}2 [9° wanneer het voor de toepassing van de inartikel 54 bepaalde vrijstelling vereiste attest wordtneergelegd bij de ontvanger binnen 2 jaar na betalingvan de belasting;] 2}3[10° wanneer aan de voorwaarden voor de toepassingvan de in artikel 55quater bepaalde vrijstellingwordt voldaan binnen een termijn van}4 [4] 4 jaar na het overlijden.] 3}1. – 8° toegevoegd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996,B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding:1 januari 1997 (art. 99)}2. – 9° toegevoegd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002,B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003(art. 75, inleidende zin)}3. – 10° toegevoegd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 21 november2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009(art. 86, zesde streepje)}4. – 10° gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S.,28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derdestreepje)34 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk GewestK.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 7252. Brussels Hoofdstedelijk Gewestp. 718K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 1 volledig vervangenArt. 1. }1 [Er wordt gevestigd:1° een recht van successie op de waarde van al watuit de nalatenschap van een Rijksinwoner wordtverkregen, verminderd met het in artikel 27, eerstelid, bedoelde passief;2° een recht van overgang bij overlijden op dewaarde van de onroerende goederen gelegen inBelgië verkregen uit de nalatenschap van iemanddie geen Rijksinwoner is, verminderd met het inartikel 27, tweede lid, bedoelde passief indien deoverledene een inwoner van de Europese EconomischeRuimte is.Voor een Rijksinwoner wordt gehouden, hij die, ophet ogenblik van zijn overlijden, binnen het Rijk zijndomicilie of de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd.Voor een inwoner van de Europese EconomischeRuimte wordt gehouden, hij die, op het ogenblikvan zijn overlijden, binnen deze Ruimte zijn domicilieof de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd.] 1}1. – Vervangen bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september2010 (art. 9)p. 719K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 15 volledig vervangenArt. 15. }1 [Het successierecht is verschuldigd opde algemeenheid der aan de overledene of aan deafwezige toebehorende goederen, waar ze zich ookbevinden, na aftrek van het in artikel 27, eerste lidbedoelde passief en behoudens toepassing vanartikelen 16 en 17.] 1}1. – Vervangen bij art. 3 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september2010 (art. 9)p. 720K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 18 volledig vervangenArt. 18. }1 [Het recht van overgang bij overlijden isverschuldigd op de algemeenheid der in België gelegenonroerende goederen, die aan de overledeneof aan de afwezige toebehoren, na aftrek van het inartikel 27, tweede lid, bedoelde passief indien deoverledene een inwoner van de Europese EconomischeRuimte was.] 1}1. – Vervangen bij art. 4 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september2010 (art. 9)p. 721K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 27 volledig vervangenArt. 27. Als aannemelijk passief met betrekkingtot de nalatenschap van een Rijksinwoner geldenslechts:1° de op de dag van zijn overlijden bestaande schuldenvan de overledene;2° de begrafeniskosten.}1 [Als aannemelijk passief met betrekking tot de nalatenschapvan een inwoner van de Europese EconomischeRuimte die geen Rijksinwoner is, geldenslechts de op de dag van zijn overlijden bestaandeschulden waarvan de aangevers het bewijs leverendat ze specifiek werden aangegaan om de aan debelasting onderworpen onroerende goederen teverwerven of te behouden.] 1}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 5 Ord. Br. Hoofdst. Parl.26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding:3 september 2010 (art. 9)p. 721K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 32 volledig vervangenArt. 32. }1 [Worden uitgesloten uit het passief, debij artikel 4 vermelde schulden.] 1}1. – Vervangen bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september2010 (art. 9)p. 724K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 54 volledig vervangenArt. 54. }1 [ }2 [Van het recht van successie en vanhet recht van overgang bij overlijden wordt vrijgesteld:]21° hetgeen verkregen wordt door een door de wettot de erfenis geroepen erfgenaam in de rechte lijnof tussen echtgenoten }3 [of samenwonenden] 3 , tenbelope van de eerste schijf van }4 [15.000 euro] 4 .}4[Dit abattement wordt ten gunste van de kinderenvan de overledene die de leeftijd van eenentwintigjaar niet hebben bereikt, vermeerderd met}4 [2.500 euro] 4 voor elk vol jaar dat nog moet verlopentot zij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikenen, ten gunste van de overlevende echtgenoot }5 [ofsamenwonende] 5 , met de helft der bijabattementenwelke de gemene kinderen samen genieten;] 42° hetgeen verkregen wordt door alle andere erfgenamen,legatarissen of begiftigden uit de erfenissenwaarvan het zuiver bedrag }6 [1.250 euro] 6 nietoverschrijdt.] 1}1. – Vervangen bij art. 10 K.B. nr. 12, 18 april 1967, B.S.,20 april 1967}2. – Inleidende zin vervangen bij art. 7 Ord. Br. Hoofdst. Parl.26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding:3 september 2010 (art. 9)}3. – 1° gewijzigd bij art. 4, a), Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8)}4. – 1° gewijzigd bij art. 30, a), wet 22 december 1977, B.S.,24 december 1977; gewijzigd bij art. 217 wet 22 december1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990(art. 244); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S.,16 april 1999; gewijzigd bij art. 21, § 1, B. Br. Hoofdst. Reg.13 december 2001, B.S., 26 februari 2002, inwerkingtreding:1 januari 2002 (art. 26), bekrachtigd met uitwerking op de dagvan zijn inwerkingtreding bij art. 2, derde streepje,Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 26 februari 2003;gewijzigd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S.,31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding:1 januari 2003 (art. 14)}5. –1° gewijzigd bij art.4, b), Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8)}6. – 2°, omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S.,16 april 1999; gewijzigd bij art. 21, § 2, B. Br. Hoofdst. Reg.13 december 2001, B.S., 26 februari 2002, inwerkingtreding:1 januari 2002 (art. 26), bekrachtigd met uitwerking op de dagvan zijn inwerkingtreding bij art. 2, derde streepje,Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 26 februari 2003;gewijzigd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S.,31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding:1 januari 2003 (art. 14)p. 725K.B. nr. 308, 31 maart 1936Art. 60bis volledig vervangenArt. 60bis. § 1. In afwijking van de artikelen 48en 48 2 , wordt het recht van successie }1 [en het rechtvan overgang bij overlijden] 1 vastgesteld op 3 %}2 [van de nettowaarde van het aandeel van de erflater]2 in een kleine of middelgrote onderneming,voor zover de nalatenschap of de ontbinding vanhet huwelijksvermogensstelsel tengevolge van hetoverlijden:1° het geheel der goederen omvat die een universaliteitvan goederen, een bedrijfstak of een handelsfondsvormen waarmee de erflater of zijn echtgenote,op de dag van het overlijden, een nijverheids-,handels-, ambachts- of landbouwbedrijf, een vrij beroep,een ambt of een post uitoefende;2° de volle eigendom bevat van aandelen van eenvennootschap waarvan de zetel van werkelijke leidinggevestigd is in een Lid-Staat van de }3 [EuropeseEconomische Ruimte] 3 en die een nijverheids-,handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of eenvrij beroep exploiteert.Het geheel van de overgedragen aandelen moetminstens 25 % van de stemrechten in de algemenevergadering vertegenwoordigen.Indien het geheel van de overgedragen aandelenminder dan 50 % van de stemrechten in de algemenevergadering vertegenwoordigt, moet tevenseen aandeelhoudersovereenkomst worden geslotendie betrekking heeft op minstens 50 % van destemrechten in de algemene vergadering. In dezeaandeelhoudersovereenkomst verbinden de partijenzich ertoe de voorwaarden bedoeld inparagraaf 5 na te leven.§ 2. Onder kleine of middelgrote ondernemingmoet worden begrepen, een onderneming:– met minder dan 250 werknemers;– waarvan ofwel de jaaromzet 40 miljoen euro nietoverschrijdt, ofwel het jaarlijks balanstotaal27 miljoen euro niet overschrijdt;– die het zelfstandigheidscriterium in acht neemt,volgens hetwelk een grote onderneming niet 25 %Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 35


V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk GewestK.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 725of meer van het kapitaal van de kleine of middelgroteonderneming in handen mag hebben.§3. }4 [...] 4§ 4. Onder aandelen moet worden begrepen:– aandelen of de maatschappelijke rechten in vennootschappen;– de certificaten van aandelen of van maatschappelijkerechten, uitgereikt door rechtspersonen metzetel in een Lid-Staat van de }5 [Europese EconomischeRuimte] 5 , ter vertegenwoordiging van aandelenof van maatschappelijke rechten in vennootschappendie aan de gestelde voorwaarden voldoen,op voorwaarde dat:— aan elk aandeel of maatschappelijk recht één certificaatbeantwoordt;— de rechtspersoon de verplichting heeft om dividendenen andere vermogensvoordelen onmiddellijken uiterlijk binnen een maand na de beslissingtot betaalbaarstelling door te storten aan de certificaathouder;— de rechtspersoon de aandelen of de maatschappelijkerechten niet kan vervreemden zonder toestemmingvan de certificaathouder.§ 5. De bepaling in § 1 is van toepassing op voorwaardedat:1° de hoofdactiviteit van de onderneming gedurendeminstens vijf jaar na het overlijden wordtvoortgezet }6 [...] 6 ;2° het aantal werknemers tewerkgesteld in de onderneming,uitgedrukt in voltijdse eenheden, deeerste vijf jaar na het overlijden jaar na jaar voorminstens 75 % behouden blijft;3° de activa belegd in een bedrijf of een vrij beroep,een ambt of een post bedoeld in § 1, 1°, of het maatschappelijkkapitaal van een vennootschap bedoeldin § 1, 2°, niet dalen door uitkeringen of terugbetalingenin de eerste vijf jaar na het overlijden.De activa die belegd werden in de laatste drie jaarvóór het overlijden, komen voor de verminderingniet in aanmerking, tenzij de belegging van deze activabeantwoordt aan rechtmatige financiële of economischebehoeften.Het kapitaal dat in de laatste drie jaar vóór het overlijdenwerd gestort, komt voor het verlaagd tariefniet in aanmerking, tenzij het beantwoordt aanrechtmatige financiële of economische behoeften;4° de erfopvolgers aan de bevoegde Ontvanger bijde aangifte van de nalatenschap een door de BrusselseHoofdstedelijke Regering uitgereikt attestoverzenden dat bevestigt dat voldaan is aan de gesteldevoorwaarden. De Brusselse HoofdstedelijkeRegering bepaalt de modaliteiten waaronder dit attestaangevraagd, gecontroleerd en verstrekt wordt.Bovendien moeten de erfopvolgers die de verminderinghebben genoten als bedoeld in dit artikel inde periode van vijf jaar na het overlijden jaarlijks hetbewijs leveren dat er blijvend voldaan is aan de gesteldevoorwaarden om het verminderde tarief tegenieten. De Brusselse Hoofdstedelijke Regeringbepaalt de modaliteiten van dit jaarlijks bewijs.}1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8, 1°, Ord. Br.Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding:3 september 2010 (art. 9)}2. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 10, 1°, Ord. Br.Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S.,20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14)}3. – § 1, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 8, 2°, Ord. Br. Hoofdst. Parl.26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding:3 september 2010 (art. 9)}4. – § 3 opgeheven bij art. 10, 2°, Ord. Br. Hoofdst. R.20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14)}5. – § 4, tweede streepje, gewijzigd bij art. 8, 2°, Ord. Br.Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding:3 september 2010 (art. 9)}6. – § 5, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 8, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl.26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding:3 september 2010 (art. 9)36 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


V. FISCAAL RECHT • F. Diverse rechten en taksenK.B. 2 maart 1927 — p. 770p. 770K.B. 2 maart 1927Art. 200 volledig vervangenArt. 200. Ten einde de schoonheid der gebouwen,monumenten, zichten en landschappen te vrijwaren,wordt de regering gemachtigd de aanplakkingvan alle hoe ook genaamde plakbrieven die een zekeregrootte te buiten gaan, op bepaalde plaatsen}1 [...] 1 te verbieden.F. Diverse rechten en taksenDe overtredingen van de koninklijke besluiten, teruitvoering van dit artikel genomen, worden gestraftmet een boete van }2 [50] 2 EUR tot }2 [2000] 2 EUR.Het bepaalde in het eerste boek van het Strafwetboekis van toepassing op die overtredingen. }3 [...] 3Door het strafvonnis wordt de vernietiging van deonwettelijk aangebrachte plakbrief, op kosten vande veroordeelde, voorgeschreven.}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 9 K.B. nr. 63, 28 november 1939,B.S., 1 december 1939}2. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 70 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010,B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 78,twaalfde streepje)}3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 9 K.B. nr. 63, 28 november 1939,B.S., 1 december 1939; gewijzigd bij art. 8 wet 14 augustus 1947,B.S., 17 september 1947; omrekening in EUR, zoals vermeld inBericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000,B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding:1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van dedag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijninwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 37


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestSubtrefwoord «A. Vlaams Gewest» — p. 780VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHTA. Vlaams Gewestp. 780Subtrefwoord «A. Vlaams Gewest»Inhoudsopgave aanvullenB. Vl. Reg. 16 juli 2010 – Meldingsplichtige handelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 881, Aanv. 47p. 822Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006Art. 8 volledig vervangenArt. 8. § 1. }1 [Het AGIV bouwt het centraal informatiesysteemuit als onderdeel van de GDI, zoalsbepaald in artikel 3, 8°, van het GDI-decreet.] 1§ 2. De Vlaamse Grondenbank is belast met het ontwikkelen,beheren en openstellen van een elektronischloket met betrekking tot alle bestaande entoekomstige decretale rechten van voorkoop enkoopplichten.§ 3. De toegang tot de informatie opgenomen inhet centraal informatiesysteem is gratis.§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels stellenbetreffende de uitvoering van dit artikel.}1. – § 1 vervangen bij art. 55 Decr. Vl. Parl. 20 februari 2009,B.S., 28 april 2009, inwerkingtreding: 17 oktober 2010 (art. 8B. Vl. Reg. 10 september 2010, B.S., 7 oktober 2010)p. 846Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007Art. 3 volledig vervangenArt. 3. Het Agentschap voor Geografische InformatieVlaanderen wordt belast met de ontwikkeling,het aanmaken, het bijhouden en het bekendmakingvan het Geografisch themabestand«Vlaamse voorkooprechten» ten behoeve van dewerking van het e-voorkooploket.De toegang tot de informatie opgenomen in hetGeografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten»is gratis.De Vlaamse Grondenbank wordt belast met hetontwikkelen, beheren en openstellen van een e-voorkooploket.}1 [...] 1}1. – Lid 4 toegevoegd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 18 juli 2008, B.S.,29 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 juli 2009 (art. 10, lid 1,B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S., 14 juli 2009); wijziging bij art. 28opgeheven bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 20 februari 2009, B.S.,28 april 2009, inwerkingtreding: 17 oktober 2010 (art. 8B. Vl. Reg. 10 september 2010, B.S., 7 oktober 2010)p. 849Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009Art. 5.2.1 – 5.2.2 volledig vervangenArt. 5.2.1. § 1.Er geldt een bijzondere voorwaardevoor de overdracht van }1 [gronden en dedaarop opgerichte woningen] 1 die voldoen aanbeide hiernavolgende voorwaarden:1° }2 [zij zijn geheel of gedeeltelijk gelegen in een gebieddat op de datum van inwerkingtreding van ditdecreet ressorteert onder de gebiedsbestemming«woonuitbreidingsgebied», vermeld in het koninklijkbesluit van 28 december 1972 betreffende de inrichtingen de toepassing van de ontwerp-gewestplannenen de gewestplannen of onder de in de gewestplannenaangegeven gebiedsbestemming «reservegebiedenvoor woonwijken» of«woonaansnijdingsgebieden»;] 22° zij zijn op het ogenblik van de ondertekening vande onderhandse overdrachtsakte gelegen in dedoelgemeenten die voorkomen op de meest recentein het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte lijst,vermeld in artikel 5.1.1, met dien verstande dat deonderhandse overdrachtsakte voor de toepassingvan deze bepaling geacht wordt te zijn ondertekendzes maand vóór het verkrijgen van een vaste datum,indien tussen de datum van ondertekening en dedatum van het verkrijgen van een vaste datum méérdan zes maand gelegen zijn.De bijzondere overdrachtsvoorwaarde houdt in datgronden en daarop opgerichte }3 [woningen] 3slechts (verder) overgedragen kunnen worden aanpersonen die blijkens het oordeel van een provincialebeoordelingscommissie beschikken over eenvoldoende band met de gemeente. Onder «overdragen»wordt verstaan: verkopen, verhuren voor méérdan negen jaar }3 [, inbrengen in een vennootschap]3 of bezwaren met een recht van erfpacht ofopstal.De bijzondere overdrachtsvoorwaarde geldt niet:1° in het geval van een gedwongen overdracht;2° indien de overdracht geschiedt op grond van eenkrachtens decreet vastgesteld toewijzingsreglement;3° indien de overdracht geschiedt aan een natuurlijkeof rechtspersoon die in de uitoefening van zijnberoep of activiteit onroerende goederen koopt,verkavelt, bouwt, overdraagt of verhuurt, in zoverredeze overdracht gericht is op de ontwikkeling vaneen verkavelings- of bouwproject, en met dien verstandedat de bijzondere overdrachtsvoorwaardewél geldt ten aanzien van het overdragen, in de zinvan het tweede lid, van onroerende goederen binnendat verkavelings- of bouwproject;4° indien de overdracht geschiedt aan een socialewoonorganisatie, het Investeringsfonds voorGrond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, vermeldin artikel 16 van het decreet van 25 juni 1992houdende diverse bepalingen tot begeleiding vande begroting 1992, of een openbaar bestuur, vermeldin artikel 33, § 1, eerste lid, van de VlaamseWooncode.De bijzondere overdrachtsvoorwaarde vervalt, definitiefen zonder dat zij kan worden hernieuwd, natwintig jaar vanaf het ogenblik waarop de initieelaan de voorwaarde onderworpen overdracht vastedatum heeft verkregen.De bijzondere overdrachtsvoorwaarde vervalt tevensten aanzien van die gronden die blijkens eenvoorlopig vastgesteld of aangenomen bestemmingsplanniet onder de categorie van gebiedsaanduiding«wonen» zullen worden gebracht.§ 2. Een persoon beschikt voor de toepassing van§ 1, tweede lid, over een voldoende band met de gemeenteindien hij voldoet aan één of meer van volgendevoorwaarden:1° gedurende ten minste zes jaar onafgebrokenwoonachtig zijn geweest in de gemeente of in eenaangrenzende gemeente, op voorwaarde dat dezeeveneens voorkomt op de lijst, vermeld inartikel 5.1.1;2° op de datum van de overdracht werkzaamhedenverrichten in de gemeente, voor zover deze werkzaamhedengemiddeld ten minste een halve werkweekin beslag nemen;3° op grond van een zwaarwichtige en langdurigeomstandigheid een maatschappelijke, familiale, socialeof economische band met de gemeente hebbenopgebouwd.§ 3. De provinciale beoordelingscommissie, vermeldin § 1, tweede lid, wordt samengesteld door dedeputatie en bestaat uit een voorzitter-jurist en personenmet deskundigheid op het vlak van vormenvan toewijzingsbeleid inzake wonen.Het lidmaatschap van een provinciale beoordelingscommissieis onverenigbaar met het lidmaatschapvan een wetgevende vergadering, een provincieraad,een gemeenteraad, een districtsraad of een38 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 853raad van een openbaar centrum voor maatschappelijkwelzijn.§ 4. De provinciale beoordelingscommissie spreektzich uit binnen een termijn van zestig dagen, te rekenenvanaf de betekening van het verzoek daartoeper beveiligde zending. Bij overschrijding van dezetermijn, wordt de provinciale beoordelingscommissiegeacht een voldoende band met de gemeente tehebben vastgesteld.}1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 14, 1°, Decr. Vl.Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli2010 (art. 22)}2. – § 1, lid 1, 1°, vervangen bij art. 14, 2°, Decr. Vl. Parl. 9 juli2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)}3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 14, 3°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010,B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)Art. 5.2.2. In alle akten betreffende overdrachtendie onderworpen zijn aan de bijzondere overdrachtsvoorwaarde,vermeld in artikel 5.2.1, § 1,neemt de instrumenterende ambtenaar een verwijzingop naar deze titel en naar het oordeel van deprovinciale beoordelingscommissie.}1[In alle akten betreffende overdrachten die onderworpenzijn aan de bijzondere overdrachtsvoorwaarde,vermeldt de instrumenterende ambtenaardat de bijzondere overdrachtsvoorwaarde tevensgeldt voor verdere overdrachten in de periode tottwintig jaar vanaf het ogenblik waarop de initieelaan de voorwaarde onderworpen overdracht vastedatum heeft verkregen.] 1Inbreuken op de informatieplicht, }2 [vermeld in heteerste en het tweede lid,] 2 worden gelijkgesteld metde inbreuken, vermeld in artikel 146, eerste lid, 4°,van het decreet Ruimtelijke Ordening.}1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 15, 1°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010,B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)}2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 15, 2°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S.,19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)p. 849Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009Art. 5.3.1 volledig vervangenArt. 5.3.1. De bijzondere overdrachtsvoorwaarde,vermeld in titel 2, geldt eveneens ten aanzien vangronden en de daarop opgerichte }1 [woningen] 1 inde gebieden die voldoen aan beide hiernavolgendevoorwaarden:1° zij maken het voorwerp uit van een planologischeafwijking, hervorming of vervanging vanartikel 8, § 2, van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse, toegekend of ingevoerd bij een vanaf dedatum van inwerkingtreding van dit decreet voorlopigvastgesteld of aangenomen bestemmingsplan,met dien verstande dat het bestemmingsplan méérwoonlagen dient toe te laten dan voorafgaand aande inwerkingtreding van dat bestemmingsplan hetgeval was;2° zij zijn op het ogenblik van de ondertekening vande onderhandse overdrachtsakte gelegen in dedoelgemeenten die voorkomen op de meest recentein het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte lijst,vermeld in artikel 5.1.1, met dien verstande dat deonderhandse overdrachtsakte voor de toepassingvan deze bepaling geacht wordt te zijn ondertekendzes maand vóór het verkrijgen van een vaste datum,indien tussen de datum van ondertekening en dedatum van het verkrijgen van een vaste datum méérdan zes maand gelegen zijn.De planificerende overheid kan op gemotiveerdewijze afwijken van het beginsel, vermeld in het eerstelid, in zoverre zij aantoont dat de toepassingsmogelijkhedenvan artikel 5.1.1 voldoende ruimzijn om te voldoen aan endogene woonbehoeften.Indien het gaat om een planinitiatief van gemeentelijkof provinciaal niveau, dan wint de planificerendeoverheid over deze afwijking het bindendoordeel in van de toezichthoudende overheid diehet definitief vastgestelde of aangenomen bestemmingsplandient goed te keuren. Het bindend oordeelwordt schriftelijk vastgesteld en uiterlijk op deplenaire vergadering gegeven. Indien het bindendoordeel niet tijdig wordt gegeven, wordt de toezichthoudendeoverheid geacht een negatief oordeelte hebben uitgebracht.}1. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 16 Decr. Vl. Parl.9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010(art. 22)p. 849–850Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009Art. 5.3.3 volledig vervangenArt. 5.3.3. § 1. Op grond van een gemeentelijk reglementkan een bestemmingsplan of een verkavelingsvergunningde bijzondere overdrachtsvoorwaarde,vermeld in titel 2, eveneens van toepassingverklaren ten aanzien van gronden en de daaropopgerichte }1 [woningen] 1 in (gedeelten van) doorhet bestemmingsplan afgebakende woongebiedenrespectievelijk in (gedeelten van) verkavelingen.In het geval, vermeld in het eerste lid, geldt de bijzondereoverdrachtsvoorwaarde slechts wanneeren in zoverre de gemeente op het ogenblik van deondertekening van de onderhandse overdrachtsaktevoorkomt op de meest recente in hetBelgisch Staatsblad bekendgemaakte lijst, vermeldin artikel 5.1.1, met dien verstande dat de onderhandseoverdrachtsakte voor de toepassing vandeze bepaling geacht wordt te zijn ondertekend zesmaand vóór het verkrijgen van een vaste datum, indientussen de datum van ondertekening en dedatum van het verkrijgen van een vaste datum méérdan zes maand gelegen zijn.De toepassing van dit artikel heeft nimmer voor gevolgdat de bijzondere overdrachtsvoorwaarde ineen gemeente van toepassing wordt op een oppervlaktedie ten opzichte van de op 1 september 2009bestaande totale gemeentelijke oppervlakte vanwoongebieden en woonuitbreidingsgebieden groteris dan tien percent.§ 2. De bepalingen van § 1 worden na drie jaar doorde Vlaamse Regering geëvalueerd. Het evaluatierapportwordt ter informatie voorgelegd aan hetVlaams Parlement.}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010,B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)p. 853B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 2.3.2 – 2.3.3 volledig vervangenArt. 2.3.2. § 1. De provincieraad kan stedenbouwkundigeverordeningen vaststellen voor dematerie omschreven in artikel 2.3.1 en inartikel 4.2.5, voor het gehele grondgebied van deprovincie of voor een deel waarvan hij de grenzenbepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regeringvastgestelde stedenbouwkundige verordeningen.Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundigeverordening vaststelt, brengt deprovincieraad uit eigen beweging of binnen de termijndie door de Vlaamse Regering wordt opgelegd,de bestaande provinciale stedenbouwkundige verordening(en)in overeenstemming met de voorschriftenvan de door de Vlaamse Regering vastgesteldestedenbouwkundige verordening(en). Eengewestelijke stedenbouwkundige verordening kanworden aangevuld en verder worden uitgevoerdmiddels provinciale stedenbouwkundige verordeningen,tenzij de gewestelijke stedenbouwkundigeverordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In datlaatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundigeverordening tevens bepalen dat bestaande provincialestedenbouwkundige verordeningen metbetrekking tot de geregelde aangelegenheid op eenbepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.De deputatie is belast met het opmaken van provincialestedenbouwkundige verordeningen en neemtde nodige maatregelen tot opmaak.De deputatie legt het ontwerp van provinciale stedenbouwkundigeverordening voor advies voor aande planologische ambtenaar en aan de provincialecommissie voor ruimtelijke ordening. De planologischeambtenaar geeft bindend advies over de verenigbaarheidmet gewestelijke verordeningen. Deadviezen worden binnen dertig dagen na de ontvangstvan het dossier naar de deputatie gestuurd.Wanneer er geen advies is verleend binnen deze termijn,mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.De provinciale stedenbouwkundige verordeningwordt samen met het besluit van de provincieraaden het volledige advies van de provinciale commissievoor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitievevaststelling aan de Vlaamse Regering tergoedkeuring toegezonden bij aangetekende brief ofafgegeven tegen ontvangstbewijs.De Vlaamse Regering stuurt haar beslissing binneneen termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf deontvangst van het dossier naar de deputatie. Wanneerde verordening niet wordt goedgekeurd, is hetbesluit gemotiveerd.Als de Vlaamse Regering nalaat een beslissing tenemen binnen de termijn van zestig dagen, kan dedeputatie de Vlaamse Regering rappelleren binnendertig dagen na het verstrijken van die termijn. Derappel kan niet worden ingetrokken.Indien de Vlaamse Regering geen beslissing heeftverstuurd binnen vijfendertig dagen met ingangvan de dag waarop de rappelbrief is verstuurd,wordt de provinciale stedenbouwkundige verordeninggeacht te zijn goedgekeurd.De deputatie zorgt voor de bekendmaking bij uittrekselvan de goedkeuringsbeslissing van deVlaamse Regering en van de provinciale stedenbouwkundigeverordening in het Belgisch Staatsblad.Bij ontstentenis van een beslissing van de VlaamseRegering, in de zin van het achtste lid, meldt de deputatieaan de Vlaamse Regering dat de provincialestedenbouwkundige verordening voor bekendmakingbij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werdverzonden. Deze melding gebeurt tegelijkertijd metde verzending.§ 2. De gemeenteraad kan stedenbouwkundige verordeningenvaststellen voor de materie omschrevenin artikel 2.3.1 }1 [, in artikel 4.2.5 en in artikel 4.4.1,Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 39


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 854§3, tweede lid] 1 , voor het gehele grondgebied vande gemeente of voor een deel waarvan hij de grenzenbepaalt met naleving van de door de VlaamseRegering en de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundigeverordeningen.Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningenkunnen de aanvrager van een stedenbouwkundigevergunning of van een verkavelingsvergunningtechnische en financiële lasten opleggen. Alle lastendie in artikel 4.2.20, § 1, eerste tot en met derdelid, vermeld worden, kunnen door middel van eengemeentelijke stedenbouwkundige verordening opalgemene wijze opgelegd worden.Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundigeverordening vaststelt, brengt degemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijndie door de Vlaamse Regering wordt opgelegd,de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundigeverordening(en) in overeenstemming met de voorschriftenvan de door de Vlaamse Regering vastgesteldestedenbouwkundige verordening(en). Eengewestelijke stedenbouwkundige verordening kanworden aangevuld en verder worden uitgevoerdmiddels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen,tenzij de gewestelijke stedenbouwkundigeverordening uitdrukkelijk anders bepaalt. Indat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundigeverordening tevens bepalen dat bestaandegemeentelijke stedenbouwkundige verordeningenmet betrekking tot de geregelde aangelegenheid opeen bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.Indien de provincieraad een provinciale stedenbouwkundigeverordening vaststelt, brengt de gemeenteraaduit eigen beweging of binnen de termijndie door de provincieraad wordt opgelegd, debestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en)in overeenstemming met de voorschriftenvan de door de provincieraad vastgesteldestedenbouwkundige verordening(en). Een provincialestedenbouwkundige verordening kan wordenaangevuld en verder worden uitgevoerd middelsgemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen,tenzij de provinciale stedenbouwkundige verordeninguitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatstegeval kan de provinciale stedenbouwkundige verordeningtevens bepalen dat bestaande gemeentelijkestedenbouwkundige verordeningen met betrekkingtot de geregelde aangelegenheid op een bepaaldedatum ophouden uitwerking te hebben.Het college van burgemeester en schepenen is belastmet het opmaken van gemeentelijke stedenbouwkundigeverordeningen en neemt de nodigemaatregelen tot opmaak.Het college van burgemeester en schepenen legthet ontwerp van stedenbouwkundige verordeningvoor advies voor aan de gewestelijke stedenbouwkundigeambtenaar en aan gemeentelijke commissievoor ruimtelijke ordening. De gewestelijke stedenbouwkundigeambtenaar geeft bindend adviesover de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen.De adviezen worden binnen dertig dagenna de ontvangst van het dossier naar het college vanburgemeester en schepenen gestuurd. Wanneer ergeen advies is verleend binnen deze termijn, magaan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.De gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningwordt samen met het besluit van de gemeenteraaden het volledige advies van de gemeentelijke commissievoor ruimtelijke ordening onmiddellijk na dedefinitieve vaststelling aan de deputatie ter goedkeuringtoegezonden bij aangetekende brief of afgegeventegen ontvangstbewijs.De deputatie stuurt haar beslissing binnen een termijnvan zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangstvan het dossier naar het college van burgemeesteren schepenen van de gemeente in kwestie.Wanneer de verordening niet wordt goedgekeurd,is het besluit gemotiveerd.Als de deputatie nalaat een beslissing te nemen binnende termijn van zestig dagen, kan het college vanburgemeester en schepenen de deputatie rappellerenbinnen dertig dagen na het verstrijken van dietermijn. De rappel kan niet worden ingetrokken.Indien de deputatie geen beslissing heeft verstuurdbinnen vijfendertig dagen met ingang van de dagwaarop de rappelbrief is verstuurd, wordt de gemeentelijkestedenbouwkundige verordening geachtte zijn goedgekeurd.Het college van burgemeester en schepenen stuurteen afschrift van de gemeentelijke stedenbouwkundigeverordening naar de Vlaamse Regering enzorgt voor de bekendmaking bij uittreksel van degoedkeuringsbeslissing van de deputatie en van degemeentelijke stedenbouwkundige verordening inhet Belgisch Staatsblad.Bij ontstentenis van een beslissing van de deputatie,in de zin van het negende lid, meldt het college vanburgemeester en schepenen aan de deputatie enaan de Vlaamse Regering dat de gemeentelijke stedenbouwkundigeverordening voor bekendmakingbij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werd verzonden.Deze melding gebeurt tegelijkertijd met de verzending.}1. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010Art. 2.3.3. De voorschriften van de ruimtelijkeuitvoeringsplannen heffen, voor het grondgebiedwaarop ze betrekking hebben, de bepalingen vande bestaande stedenbouwkundige verordeningendie daar strijdig mee zijn, van rechtswege op }1 [, onverminderdde toepassing van artikel 4.4.1, § 3,tweede lid] 1 .}1. – Aangevuld bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 854B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 2.4.1 volledig vervangenArt. 2.4.1. Het Vlaamse Gewest, de provincies, degemeenten, de intercommunales, de instellingendie ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provinciesen de gemeenten, alsook de vennootschappendie een erkenning hebben van die instellingenof besturen kunnen, ter verwezenlijking van eenruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoopuitoefenen bij de verkoop van een onroerend goeddat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelderuimtelijk uitvoeringsplan als zones waarhet voorkooprecht geldt, worden aangeduid.Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten,de intercommunales, de instellingen die ressorterenonder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappendie een erkenning hebben van die instellingenof besturen kunnen, ter verwezenlijking vaneen ruimtelijk uitvoeringsplan de VlaamseGrondenbank verzoeken om in hun naam en voorhun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden,het recht van voorkoop uit te oefenen bijverkoop van onroerende goederen die gelegen zijnin die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijkuitvoeringsplan als zones waar het recht vanvoorkoop geldt, worden aangeduid.Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplanbepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale,instelling of erkende vennootschap begunstigdis met het voorkooprecht. Indien meerdereinstanties begunstigd worden, bepaalt hetruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde.De eigenaars van de goederen, gelegen binnen deomtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt,worden ten laatste op de dag van de inwerkingtredingvan het uitvoeringsplan, bij aangetekendschrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteldvan dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastralegegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantieof instanties die moeten aangeschrevenworden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht.Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan eenop 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop.Het recht van voorkoop is niet van toepassing opgoederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomstdie afgesloten werd vóór 1 mei2000.Het recht van voorkoop vervalt wanneer het nietwordt uitgeoefend binnen een termijn van achtjaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van hetruimtelijk uitvoeringsplan.Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van16 juni 2006 betreffende de oprichting van deVlaamse Grondenbank en houdende wijziging vandiverse bepalingen is van toepassing op dit rechtvan voorkoop.Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmoniseringvan de procedures van voorkooprechten isvan toepassing op dit recht van voorkoop (1) . {1(1) (Overgangsbepaling) Tot de door de Vlaamse Regering te bepaleninwerkingtredingsdatum van het decreet van 25 mei 2007houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechtenluidt dit artikel als volgt:Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales,de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest,de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappendie een erkenning hebben van die instellingen of besturenkunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan,een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerendgoed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelderuimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprechtgeldt, worden aangeduid.Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales,de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest,alsook de vennootschappen die een erkenning hebben vandie instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van eenruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoekenom in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hengestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bijverkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zonesdie in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan alszones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid.Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voorelk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkendevennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indienmeerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijkuitvoeringsplan een rangorde.De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van dezones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op dedag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekendschrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van ditfeit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De briefvermeldt de adressen van de instantie of instanties die moetenaangeschreven worden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht.Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli1993 bestaand recht van voorkoop.Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen diehet voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgeslotenwerd vóór 1 mei 2000.Het voorkooprecht geldt slechts voor openbare verkopen waarvande eerste of enige zitdag gehouden wordt twee maand of40 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 862meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplanen verkopen uit de hand waarvan de akte wordt verleden viermaand of meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan.}4[De overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststeltwaarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprechtgeldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduurvan het voorkooprecht. De termijn waarbinnen het voorkooprechtgeldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het plan.Deze kan evenwel niet meer bedragen dan 15 jaar. Na het verstrijkenvan de in het plan opgenomen termijn waarbinnen hetvoorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefendworden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.] 4Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdendewijziging van diverse bepalingen is van toepassing op ditrecht van voorkoop.F 1. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalendatum luidt dit art. als volgt:Art. 2.4.1. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten,de intercommunales, de instellingen die ressorterenonder het Vlaamse Gewest, de provincies en degemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenninghebben van die instellingen of besturen kunnen,ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan,een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop vaneen onroerend goed dat gelegen is in die zones die in hetdefinitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan alszones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid.Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, deintercommunales, de instellingen die ressorteren onderhet Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen dieeen erkenning hebben van die instellingen of besturenkunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplande Vlaamse Grondenbank verzoeken om inhun naam en voor hun rekening en binnen de door hengestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenenbij verkoop van onroerende goederen die gelegenzijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijkuitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoopgeldt, worden aangeduid.Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaaltvoor elk van die zones welk bestuur, intercommunale,instelling of erkende vennootschap begunstigd ismet het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigdworden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplaneen rangorde.De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrekvan de zones waar het voorkooprecht geldt, wordenten laatste op de dag van de inwerkingtreding van hetuitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaatsop de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt opbasis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt deadressen van de instantie of instanties die moeten aangeschrevenworden voor een eventueel aanbod van hetvoorkooprecht.Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop.Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederendie het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomstdie afgesloten werd vóór 1 mei 2000.}2[De overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststeltwaarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprechtgeldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplanzelf de geldingsduur van het voorkooprecht. De termijnwaarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij deinwerkingtreding van het plan. Deze kan evenwel nietmeer bedragen dan 15 jaar. Na het verstrijken van de inhet plan opgenomen termijn waarbinnen het voorkooprechtgeldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefendworden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.]2Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van16 juni 2006 betreffende de oprichting van de VlaamseGrondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingenis van toepassing op dit recht van voorkoop.Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmoniseringvan de procedures van voorkooprechten is van toepassingop dit recht van voorkoop (1) .(1) (Overgangsbepaling) Tot de door de Vlaamse Regering te bepalen inwerkingtredingsdatumvan het decreet van 25 mei 2007 houdende deharmonisering van de procedures van voorkooprechten luidt dit artikelals volgt:Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales,de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provinciesen de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenninghebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijkingvan een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenenbij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zonesdie in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zoneswaar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid.Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales,de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook devennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturenkunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplande Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekeningen binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoopuit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegenzijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplanals zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid.Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk vandie zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschapbegunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instantiesbegunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde.De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zoneswaar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtredingvan het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven inhun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basisvan de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantieof instanties die moeten aangeschreven worden voor een eventueelaanbod van het voorkooprecht.Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaandrecht van voorkoop.Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerpzijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór1 mei 2000.Het voorkooprecht geldt slechts voor openbare verkopen waarvan deeerste of enige zitdag gehouden wordt twee maand of meer na de inwerkingtredingvan het ruimtelijk uitvoeringsplan en verkopen uit dehand waarvan de akte wordt verleden vier maand of meer na de inwerkingtredingvan het ruimtelijk uitvoeringsplan.}3[De overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststelt waarin eenzone wordt aangegeven waar een voorkooprecht geldt, bepaalt in hetruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduur van het voorkooprecht.De termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij de inwerkingtredingvan het plan. Deze kan evenwel niet meer bedragen dan15 jaar. Na het verstrijken van de in het plan opgenomen termijn waarbinnenhet voorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefendworden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.] 3Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffendede oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijzigingvan diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop.}2. – Lid 7 vervangen bij art. 6, § 1, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regeringte bepalen (art. 64, § 2, lid 2)}3. – Voetnoot, lid 8, vervangen bij art. 6, § 2, Decr. Vl. Parl.16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010}4. – Voetnoot, lid 8, vervangen bij art. 6, § 2, Decr. Vl. Parl.16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010p. 859B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 2.6.18 volledig vervangenArt. 2.6.18. Onverminderd de uitzonderingengesteld bij of krachtens deze codex, zijn de bepalingenvan het Wetboek van de Inkomstenbelastingen1992, in het bijzonder deze met betrekking tot de inningen invordering, de nalatigheids- en moratoireintresten, de vervolgingen, de voorrechten, de wettelijkehypotheek, }1 [de aansprakelijkheid en plichtenvan sommige ministeriële officieren, openbareambtenaren en andere personen,] 1 de verjaring ende vestiging van de belastingen, zoals ze van toepassingzijn voor de onroerende voorheffing in hetVlaams Gewest, doch met uitzondering van titel VII,hoofdstuk VIII, afdeling IVbis, van toepassing op deplanbatenheffing.}1. – Gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 862B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.2.15 volledig vervangenArt. 4.2.15. § 1. Niemand mag zonder voorafgaandeverkavelingsvergunning een stuk grondverkavelen voor woningbouw of voor het opstellenvan vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoningkunnen worden gebruikt. }1 [...] 1Een verkavelingsvergunning kan worden aangevraagden verleend voor het verkavelen voor de aanlegen het bebouwen van terreinen voor anderefuncties.§ 2. Een verkavelingsvergunning omvat reglementairevoorschriften aangaande de wijze waarop deverkaveling ingericht wordt en de kavels bebouwdkunnen worden.Op deze verkavelingsvoorschriften kunnen beperkteafwijkingen worden toegestaan met toepassingvan artikel 4.4.1.}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010p. 862B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.2.17 volledig vervangenArt. 4.2.17. § 1. Een verkavelingsvergunninggeldt als stedenbouwkundige vergunning voor watbetreft alle in de verkavelingsvergunning opgenomenhandelingen die de verkaveling bouwrijp maken,zoals in het bijzonder:1° de aanleg van nieuwe verkeerswegen, of de tracéwijziging,verbreding of opheffing daarvan;2° het wijzigen van het reliëf van de bodem;3° het ontbossen, }1 [onverminderd artikel 90bisvan het Bosdecreet van 13 juni 1990;] 14° het afbreken van constructies.Het eerste lid geldt voor zover de aanvraag voor deverkavelingsvergunning ook voor wat betreft dehandelingen die het voorwerp uitmaken van de stedenbouwkundigevergunningsplicht voldoet aande vereisten inzake ontvankelijkheid en volledigheid.De gelijkstelling met een stedenbouwkundige vergunninggeldt niet voor inrichtingen die onderworpenzijn aan de milieuvergunningsplicht of de meldingsplicht,vermeld in het decreet van 28 juni1985 betreffende de milieuvergunning.§ 2. Indien de verkavelingsaanvraag wegeniswerkenomvat waaromtrent de gemeenteraad beslissingsbevoegdheidheeft, en het vergunningverlenendebestuursorgaan oordeelt dat de verkavelingsvergunningvan zijnentwege kan worden verleend,dan neemt de gemeenteraad een beslissing over dezaak van de wegen, alvorens het vergunningverlenendebestuursorgaan een beslissing neemt over deverkavelingsaanvraag.De gemeenteraad beslist uiterlijk op de tweederaadszitting waarop de zaak van de wegen geagendeerdis, zoniet wordt de beslissing over de wegenisgeacht ongunstig te zijn.}1. – § 1, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010p. 862B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.2.19 volledig vervangenArt. 4.2.19. § 1. Onverminderd de voorwaardevan rechtswege }1 [in de zin van artikel 90bis vanhet Bosdecreet van 13 juni 1990] 1 , kan het vergunningverlenendebestuursorgaan aan een vergunningvoorwaarden verbinden.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 41


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 864Voorwaarden zijn voldoende precies. Zij zijn redelijkin verhouding tot de vergunde handelingen.Zij kunnen worden verwezenlijkt door enig toedoenvan de aanvrager.Zij kunnen de uitvoering van de vergunde handelingenniet afhankelijk maken van een bijkomende beoordelingdoor de overheid.§2. }2 [...] 2}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010}2. – § 2 opgeheven bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010p. 864B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.3.1 volledig vervangenArt. 4.3.1. § 1. Een vergunning wordt geweigerd:1° indien het aangevraagde onverenigbaar is met:a) stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften,voor zover daarvan niet op geldigewijze is afgeweken;b) een goede ruimtelijke ordening;2° indien de weigering genoodzaakt wordt door dedecretale beoordelingselementen, vermeld inafdeling 2;3° indien het aangevraagde onverenigbaar is metnormen en percentages betreffende de verwezenlijkingvan een sociaal of bescheiden woonaanbod,vastgesteld bij of krachtens het decreet van27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;4° in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 8,§ 1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende hetintegraal waterbeleid geen vergunning kan wordenafgeleverd.In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°,kan het vergunningverlenende bestuursorgaan devergunning toch afleveren, wanneer het van oordeelis dat de overeenstemming van het aangevraagdemet het recht en de goede ruimtelijke ordeninggewaarborgd kan worden door het opleggenvan voorwaarden, met inbegrip van het opleggenvan een beperkte aanpassing van de ter beoordelingvoorgelegde plannen. Die voorwaarden kunnenniet dienen om de leemten van een onvolledigeof vage aanvraag op te vangen. De voorwaarde datde ter beoordeling voorgelegde plannen beperktworden aangepast, kan enkel betrekking hebben opkennelijk bijkomstige zaken }1 [...] 1 .§ 2. De overeenstemming met een goede ruimtelijkeordening wordt beoordeeld met inachtnemingvan volgende beginselen:1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijkof relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspuntenen criteria die betrekking hebben op defunctionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, deschaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijkeelementen, cultuurhistorische aspectenen het bodemreliëf, en op hinderaspecten,gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen,in het bijzonder met inachtneming van dedoelstellingen van artikel 1.1.4;2° het vergunningverlenende bestuursorgaanhoudt bij de beoordeling van het aangevraagde rekeningmet de in de omgeving bestaande toestand,doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingenmet betrekking tot de aandachtspunten, vermeldin 1°, in rekening brengen;3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebieddat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan,een gemeentelijk plan van aanleg of eenverkavelingsvergunning waarvan niet op geldigewijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of dievergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten,vermeld in 1°, behandelen en regelen, wordendeze voorschriften geacht de criteria van eengoede ruimtelijke ordening weer te geven.De Vlaamse Regering kan, thematisch of gebiedsspecifiek,integrale ruimtelijke voorwaarden bepalen,ter beoordeling van de inpassing van welbepaaldehandelingstypes, of van handelingen in specifiekegebieden, in een goede ruimtelijke ordening,onverminderd strengere planologische voorschriftenof verkavelingsvoorschriften.§ 3. Indien het aangevraagde getoetst dient te wordenaan de vijfentwintigprocentsnorm in de zin vanartikel 4.1.7 van het decreet van 27 maart 2009 betreffendehet grond- en pandenbeleid, gebeurt dezetoetsing met inachtneming van het krachtens voormeldartikel vastgesteld actieprogramma.§ 4. Ontbossen in de zin van artikel 4, 15°, van hetbosdecreet van 13 juni 1990 is verboden, tenzijdaartoe een stedenbouwkundige vergunning of eenverkavelingsvergunning in de zin van artikel 4.2.17,§ 1, eerste lid, 3°, afgegeven wordt }2 [met inachtnemingvan de bepalingen van artikel 90bis van hetBosdecreet van 13 juni 1990] 2 .}3[...] 3}4 [...] 4}5 [...] 5}1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010}2. – § 4, lid 1, aangevuld bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010}3. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010}4. – § 4, lid 3, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010}5. – § 4, lid 4, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010p. 864–865B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.3.5 volledig vervangenArt. 4.3.5. § 1. Een stedenbouwkundige vergunningvoor het bouwen van een gebouw met alshoofdfunctie «wonen», «verblijfsrecreatie», «dagrecreatie»,«handel», «horeca», «kantoorfunctie»,«diensten», «industrie», «ambacht», «gemeenschapsvoorzieningen»of «openbare nutsvoorzieningen»,kan slechts worden verleend op een stukgrond, gelegen aan een voldoende uitgeruste weg,die op het ogenblik van de aanvraag reeds bestaat.§ 2. Een voldoende uitgeruste weg is ten minste metduurzame materialen verhard en voorzien van eenelektriciteitsnet. De Vlaamse Regering kan bepalenin welke gevallen, en onder welke voorwaarden,gelet op de plaatselijke toestand, van deze minimaleuitrusting kan worden afgeweken.Een voldoende uitgeruste weg voldoet voorts aande uitrustingsvoorwaarden die worden gesteld instedenbouwkundige voorschriften of vereist wordendoor de plaatselijke toestand, daaronder begrepende voorzieningen die in de gemeente voorhandenzijn en het ruimtelijk beleid van de gemeente.§ 3. In het geval de bouwheer instaat voor zowel hetbouwen van de gebouwen als de verwezenlijkingvan de voor het project noodzakelijke wegeniswerken,}1 [of in het geval de Vlaamse Maatschappijvoor Sociaal Wonen of een overheid de wegenisaanbesteedt,] 1 kan de stedenbouwkundige vergunningvoor de gebouwen worden afgeleverd zodra destedenbouwkundige vergunning voor de wegeniswerkenis verleend.Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan indat geval een afdoende financiële waarborg voor deuitvoering van de wegeniswerken eisen.§ 4. De voorwaarde, vermeld in § 1, is niet van toepassing:1° in verkavelingen waar geen of beperktere lastenop het vlak van de weguitrusting zijn opgelegd;2° voor land- of tuinbouwbedrijven en voor bedrijfswoningenvan een land- of tuinbouwbedrijf;3° op het verbouwen, herbouwen of uitbreiden vanbestaande constructies.}1. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010p. 865B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.4.1 volledig vervangenArt. 4.4.1. }1 [ §1.] 1 In een vergunning kunnen,na een openbaar onderzoek, beperkte afwijkingenworden toegestaan op stedenbouwkundige voorschriftenen verkavelingsvoorschriften met betrekkingtot perceelsafmetingen, de afmetingen en deinplanting van constructies, de dakvorm en de gebruiktematerialen.Afwijkingen kunnen niet worden toegestaan voorwat betreft:1° de bestemming;2° de maximaal mogelijke vloerterreinindex;3° het aantal bouwlagen.}2 [§ 2. De plaatsing van fotovoltaïsche zonnepanelenof zonneboilers geïntegreerd in het dakvlakwordt niet beschouwd als afwijkend van stedenbouwkundigevoorschriften en verkavelingsvoorschriften,tenzij die de plaatsing uitdrukkelijk verbieden.]2}3 [§ 3. De volgende zaken worden niet beschouwdals strijdig met voorschriften van het gewestplan,gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen:1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergundeconstructie;2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht,op voorwaarde dat de op het perceelaanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijkvergund zijn.De gemeenteraad kan in een gemeentelijke stedenbouwkundigeverordening de lijst vaststellen van debijzondere plannen van aanleg, gemeentelijkeruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingsvergunningen,of delen ervan, waarbinnen de volgendezaken niet worden beschouwd als strijdigmet de voorschriften:1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergundeconstructie;42 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 868–8692° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht,op voorwaarde dat de op het perceelaanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijkvergund zijn.] 3}1. – § 1 genummerd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}2. – § 2 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}3. – § 3 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 866–867B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.4.19 volledig vervangenArt. 4.4.19. § 1. Het uitbreiden van een bestaandezonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw,is vergunbaar, op voorwaarde dat de uitbreidingnoodzakelijk is omwille van:1° milieuvoorwaarden;2° gezondheidsredenen;3° maatregelen opgelegd door de sociale inspecteursdie bevoegd zijn in het kader van de wet van16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie;4° de bestrijding van voor planten en plantaardigeproducten schadelijke organismen, de dierengezondheidof het dierenwelzijn;5° }1 [infrastructurele behoeften ingevolge de uitbreidingvan de werking van erkende, gesubsidieerdeof gefinancierde onderwijsinstellingen of vaneen erkende jeugdvereniging in de zin van het decreetvan 14 februari 2003 houdende de ondersteuningen de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijken het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleiden het decreet van 18 juli 2008 houdendehet voeren van een Vlaams jeugd- enkinderrechtenbeleid of van een erkend jeugdverblijfcentrumovereenkomstig het decreet van 18 juli2003 betreffende de verblijven en verenigingen dieeen werking uitoefenen in het kader van Toerismevoor Allen.] 1Indien de uitbreidingswerken betrekking hebbenop milieuvergunningsplichtige inrichtingen, geldende mogelijkheden, vermeld in het eerste lid,slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgendevoorwaarden:1° de bouwheer beschikt op het ogenblik van devergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoeringnoodzakelijke milieuvergunning;2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aande vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.De Vlaamse Regering kan de voorwaarden, vermeldin het eerste lid, nader omschrijven.§ 2. Aanpassingswerken aan of bij een zonevreemdeconstructie, niet zijnde woningbouw, zijnvergunbaar, op voorwaarde dat het overdekte volumeniet wordt uitgebreid.§ 3. De mogelijkheden, vermeld in § 1 en § 2, geldenniet in:1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzonderingvan parkgebieden;2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig dooreen plan van aanleg aangewezen gebieden, en degebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan,die onder de categorie van gebiedsaanduiding«recreatie» sorteren.}1. – § 1, lid 1, 5°, vervangen bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010p. 868B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.4.28 volledig vervangenArt. 4.4.28. Een planologisch attest dat het betrokkenbestuursorgaan conform artikel 4.4.26, § 1,verplicht tot de opmaak of de wijziging van eenruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg,blijft gelden tot het ruimtelijk uitvoeringsplan definitiefwordt vastgesteld.Dergelijk planologisch attest vervalt evenwel:1° als binnen het jaar na afgifte van het planologischattest geen aanvraag werd ingediend voor eenstedenbouwkundige vergunning }1 [in geval hetgaat om een attest dat met toepassing vanartikel 4.4.26, § 2, het mogelijk maakt een vergunningaf te geven waarbij afgeweken wordt van de vigerendestedenbouwkundige voorschriften;] 12° als deze stedenbouwkundige vergunning is vervallen;3° als het bedrijf zijn activiteit stopzet;4° bij overdracht van enig zakelijk recht op het bedrijfof individuele bedrijfsgebouwen;5° vijf jaar na de afgifte van het planologisch attest.}1. – Lid 2, 1°, aangevuld bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010p. 868B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.5.1 volledig vervangenArt. 4.5.1. § 1. Een stedenbouwkundige vergunningvoor een inrichting waarvoor een milieuvergunningvereist is, wordt voor de toepassing vanartikel 5, § 2, van het decreet van 28 juni 1985 betreffendede milieuvergunning beschouwd als:1° definitief verleend: vanaf de datum waarop vande stedenbouwkundige vergunning gebruik kanworden gemaakt overeenkomstig artikel 4.7.19,§ 3, artikel 4.7.23, § 5, dan wel artikel 4.7.26, § 4,tweede lid;2° definitief geweigerd: vanaf de datum waarop inlaatste administratieve aanleg beslist werd om destedenbouwkundige vergunning niet af te leveren.§ 2. Een stedenbouwkundige vergunning voor eeninrichting, waarvoor een milieuvergunning nodig isof die onderworpen is aan de meldingsplicht conformhet decreet van 28 juni 1985 betreffende demilieuvergunning, wordt geschorst zolang de milieuvergunningniet definitief werd verleend overeenkomstigartikel 5, § 1, van het decreet van28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of demelding niet is gebeurd. }1 [Als het gaat om met toepassingvan artikel 4.2.2 meldingsplichtige handelingen,wordt de uitvoerbaarheid van de meldingopgeschort.] 1In het geval, vermeld in het eerste lid, gaat de termijnvan twee jaar, bepaald in artikel 4.6.2, § 1, eerstelid, 1°, pas in op de dag dat de milieuvergunningdefinitief wordt verleend, respectievelijk de meldingis gebeurd.Wordt de milieuvergunning evenwel definitief geweigerdin de zin van artikel 5, § 1, van het decreetvan 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,dan vervalt de stedenbouwkundige vergunning vanrechtswege. Het verval van de stedenbouwkundigevergunning wordt door de instantie die de milieuvergunningheeft geweigerd onverwijld meegedeeldaan de aanvrager en de overheid die de stedenbouwkundigevergunning heeft verleend. }2 [Alshet gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 meldingsplichtigehandelingen, kunnen deze handelingenniet worden uitgevoerd.] 2}1. – § 2, lid 1, aangevuld bij art. 18, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010}2. – § 2, lid 3, aangevuld bij art. 18, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010p. 868–869B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.6.4 volledig vervangenArt. 4.6.4. § 1. Een verkavelingsvergunning,waarbij geen nieuwe wegen worden aangelegd, ofhet tracé van bestaande gemeentewegen niet moetworden gewijzigd, verbreed of opgeheven, vervaltvan rechtswege wanneer:1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte vande vergunning in laatste administratieve aanlegniet is overgegaan tot registratie van de verkoop, deverhuring voor meer dan negen jaar, of de vestigingvan erfpacht of opstalrecht ten aanzien van tenminste één derde van de kavels;2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte vande vergunning in laatste administratieve aanlegniet is overgegaan tot dergelijke registratie ten aanzienvan ten minste twee derde van de kavels.Voor de toepassing van het eerste lid:1° wordt met verkoop gelijkgesteld: de nalatenschapsverdelingen de schenking, met dien verstandedat slechts één kavel per deelgenoot of begunstigdein aanmerking komt;2° komt de verkoop van de verkaveling in haar geheelniet in aanmerking;3° komt alleen de huur die erop gericht is de huurderte laten bouwen op het gehuurde goed in aanmerking.}1[Voor de toepassing van het eerste lid wordt tijdigebebouwing door de verkavelaar conform deverkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]1§ 2. Een verkavelingsvergunning waarbij nieuwewegen worden aangelegd, of waarbij het tracé vanbestaande gemeentewegen gewijzigd, verbreed ofopgeheven wordt, vervalt van rechtswege wanneer:1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte vande vergunning in laatste administratieve aanlegniet is overgegaan tot de oplevering van de onmiddellijkuit te voeren lasten of tot het verschaffen vanwaarborgen betreffende de uitvoering van deze lastenop de wijze, vermeld in artikel 4.2.20, § 1;2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte vande vergunning in laatste aanleg niet is overgegaantot registratie van de in § 1 vermelde rechtshandelingenten aanzien van ten minste één derde van dekavels;3° binnen een termijn van vijftien jaar na de afgiftevan de vergunning in laatste aanleg niet is overgegaantot registratie van de in § 1 vermelde rechts-Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 43


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 869handelingen ten aanzien van ten minste twee derdevan de kavels.}2 [Voor de toepassing van het eerste lid wordt tijdigebebouwing door de verkavelaar conform deverkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]2§ 3. Onverminderd § 1 en § 2 vervalt een verkavelingwaaraan een sociale last, vermeld inartikel 4.1.16 van het decreet van 27 maart 2009betreffende het grond- en pandenbeleid, is verbonden,van rechtswege indien de sociale last uitgevoerdwordt in natura en de werken niet zijn voltooidbinnen de vijfjarentermijn, vermeld inartikel 4.1.20, § 1, eerste lid, 2°, van voormeld decreet.§ 4. Indien de verkavelingsvergunning uitdrukkelijkmelding maakt van de verschillende fasen van hetverkavelingsproject, worden de termijnen van verval,vermeld in §1,§2 en §3, gerekend per fase.Voor de tweede en volgende fasen worden de termijnenvan verval dientengevolge gerekend vanafde aanvangsdatum van de betrokken fase.§ 5. Het verval, vermeld in § 1 en § 2, 2° en 3°, en§ 3, geldt slechts ten aanzien van het niet bebouwde,verkochte, verhuurde of aan een erfpachtof opstalrecht onderworpen gedeelte van de verkaveling.§ 6. Onverminderd § 5, kan het verval van rechtswegeniet worden tegengesteld aan personen diezich op de verkavelingsvergunning beroepen, indienzij kunnen aantonen dat de overheid, na hetverval, en ten aanzien van één of meer van hun kavelsbinnen de verkaveling, wijzigingen aan de verkavelingsvergunningheeft toegestaan, of stedenbouwkundigeof bouwvergunningen of stedenbouwkundigeattesten heeft verleend, in zoverredeze door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatigwerden bevonden.§ 7. De Vlaamse Regering kan maatregelen treffenaangaande de kennisgeving van het verval vanrechtswege.}1. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 19, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010}2. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 19, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010p. 869B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 4.8.3 volledig vervangenArt. 4.8.3. § 1. Zo de Raad vaststelt dat een bestredenvergunnings-, validerings- of registratiebeslissingonregelmatig is, vernietigt hij deze beslissing.Een beslissing is onregelmatig, wanneer zijstrijdt met regelgeving, stedenbouwkundige voorschriftenof beginselen van behoorlijk bestuur.De Raad kan het bestuur dat de vernietigde beslissingnam, bevelen om een nieuwe beslissing te nemen,binnen de door de Raad bepaalde termijn. DeRaad kan in dat verband:1° welbepaalde onregelmatige of kennelijk onredelijkemotieven aanwijzen die bij de totstandkomingvan de nieuwe beslissing niet kunnen worden betrokken;2° specifieke rechtsregelen of rechtsbeginselen aanwijzendie bij de totstandkoming van de nieuwe beslissingmoeten worden betrokken;3° de procedurele handelingen omschrijven dievoorafgaand aan de nieuwe beslissing moeten wordengesteld.§ 2. De Raad kan ambtshalve middelen inroepen,die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, voorzover deze middelen de openbare orde betreffen.De kennelijke onredelijkheid of onzorgvuldigheidvan de toetsing, door de overheid, aan de goederuimtelijke ordening wordt steeds geacht een middelvan openbare orde uit te maken.§ 3. De voorzitter van de Raad is bevoegd tot hetnemen van de voorlopige voorzieningen, vermeldin artikel 4.8.13. }1 [De voorzitter kan die bevoegdheiddelegeren.] 1}1. – § 3 aangevuld bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 870–871B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 5.2.1 volledig vervangenArt. 5.2.1. § 1. De instrumenterende ambtenaarvermeldt in alle onderhandse en authentieke aktenvan verkoop of van verhuring voor meer dan negenjaar van een onroerend goed, van een inbreng vaneen onroerend goed in een vennootschap, en ook inalle akten van vestiging van erfpacht of opstal en inelke andere akte van een eigendomsoverdracht tenbezwarende titel, met uitzondering van huwelijkscontractenen hun wijzigingen en contracten aangaandede mandeligheid:1° of er voor het onroerend goed een stedenbouwkundigevergunning is uitgereikt;2° de meest recente stedenbouwkundige bestemmingvan dit onroerend goed met de benamingengebruikt in het plannenregister;3° of er voor het onroerend goed een dagvaardingwerd uitgebracht overeenkomstig artikel 6.1.1 of6.1.41 tot en met 6.1.43 en iedere in de zaak gewezenbeslissing;4° of er op het onroerend goed een voorkooprechtrust, vermeld in artikel 2.4.1;5° of er voor het onroerend goed een verkavelingsvergunningvan toepassing is;6° of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor deoverdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt engevalideerd.In de authentieke akte wordt de verklaring van deverkrijger opgenomen dat hij een stedenbouwkundiguittreksel heeft ontvangen, dat ten hoogste éénjaar voor het verlijden van de authentieke akte werdverleend.De instrumenterende ambtenaar neemt bovendieneen verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex opin de akte.Indien op het onroerend goed, ten gevolge van eendefinitieve rechterlijke beslissing, een verplichtingrust om herstelmaatregelen uit te voeren, in de zinvan de artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43, dan wordtdit in een afzonderlijke akte vermeld. In deze aktewordt tevens vermeld dat de nieuwe eigenaar, voorzover de tenuitvoerlegging van de door de rechterbevolen herstelmaatregel niet verjaard is, de verbintenisaangaat om de opgelegde herstelmaatregeluit te voeren, onverminderd de verplichting van deoorspronkelijke eigenaar. De instrumenterendeambtenaar stuurt een afschrift van die akte aan destedenbouwkundige inspecteur.}1 [...] 1Indien de instrumenterende ambtenaar een onderhandseakte in een authentieke akte dient op te nemen,waarbij de eerste niet beantwoordt aan devoorschriften van artikel 5.2.5, dan wijst hij de partijenbij de opmaak van de akte op artikel 5.2.5,6.1.1, eerste lid, 4° en 6.3.1 van deze codex.§ 2. De instrumenterende ambtenaar vermeldt inalle akten betreffende een hypothecaire lening ofkrediet dezelfde gegevens als opgesomd in § 1 indiende lening of het krediet enkel betrekking heeftop de financiering en uitvoering van vergunningsplichtigewerken.Daarnaast worden eveneens de gegevens over devergunning opgenomen indien de lening betrekkingheeft op de financiering van vergunningsplichtigewerken ingevolge deze codex. Indien de vergunningnog niet verkregen werd, wordt de eersteschijf van de lening pas uitbetaald nadat de vergunningaan de leningmaatschappij bezorgd is.§ 3. De Vlaamse Regering kan de nadere voorschriftenvoor de informatieplicht bepalen.}1. – § 1, lid 5, opgeheven bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010p. 871B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 5.2.6 volledig vervangenArt. 5.2.6. Iedereen die voor eigen rekening of alstussenpersoon een goed verkoopt, verhuurt voormeer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap,een erfpacht of een opstalrecht overdraagt,of op andere wijze de eigendomsoverdacht met eenvergeldend karakter van het goed bewerkstelligt,vermeldt in de hieraan verbonden publiciteit:1° of er voor het goed een stedenbouwkundige vergunningis uitgereikt;2° de meest recente stedenbouwkundige bestemmingvan dit goed met de benamingen gebruikt inhet plannenregister;3° of er voor het goed een dagvaarding werd uitgebrachtovereenkomstig artikelen 6.1.1 of 6.1.41 toten met 6.1.43 en iedere in de zaak gewezen beslissing;4° of er op het goed een voorkooprecht rust, in dezin van artikel 2.4.1;5° of voor het goed een verkavelingsvergunningvan toepassing is;6° of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor deoverdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt engevalideerd.}1 [Indien voor deze informatie een stedenbouwkundiguittreksel, zoals bedoeld in artikel 5.2.7,moet worden opgevraagd, kan publiciteit gevoerdworden van zodra dit uittreksel is aangevraagd.] 1}2 [Andere vermeldingen zijn slechts toegestaanvoor zover zij de ontvanger van de informatie nietmisleiden omtrent de stedenbouwkundige statusvan het goed.] 2De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellenvoor de vorm en de modaliteiten van de vermeldingenin de publiciteit en voor de vrijstelling van dezebepalingen voor bepaalde vormen van publiciteit.44 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 875–876}1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 873–874B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 6.1.1 volledig vervangenArt. 6.1.1. Met een gevangenisstraf van achtdagen tot vijf jaar en met een geldboete van 26 eurotot 400.000 euro of met één van deze straffen alleen,wordt de persoon gestraft die:1° de bij de artikelen 4.2.1 en 4.2.15 bepaalde handelingenhetzij zonder voorafgaande vergunning,hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval,vernietiging of het verstrijken van de termijn van devergunning, hetzij in geval van schorsing van devergunning, uitvoert, voortzet of in stand houdt;2° handelingen uitvoert, voortzet of in stand houdtin strijd met een ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeldin de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.18, met een ontwerpvan ruimtelijk uitvoeringsplan waarvoor toepassingwerd gemaakt van artikel 4.3.2 of 4.4.7, § 1,of met de stedenbouwkundige en verkavelingsverordeningen,vermeld in de artikelen 2.3.1 tot en met2.2.3, tenzij de uitgevoerde handelingen vergundzijn, }1 [...] 1 ;3° als eigenaar toestaat of aanvaardt dat één van deonder 1° en 2° vermelde strafbare feiten worden gepleegd,voortgezet of in stand gehouden;4° een inbreuk pleegt op de informatieplicht, vermeldin de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.6;5° de handelingen voortzet in strijd met het beveltot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomendgeval, de beschikking in kortgeding;6° een inbreuk op de plannen van aanleg en verordeningendie tot stand zijn gekomen volgens de bepalingenvan het decreet betreffende de ruimtelijkeordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 en dievan kracht blijven zolang en in de mate dat ze nietvervangen worden door nieuwe voorschriften uitgevaardigdkrachtens onderhavige codex, pleegt na1 mei 2000, of dit voortzet of in stand houdt, opwelke wijze ook, tenzij de uitgevoerde werken, handelingenof wijzigingen vergund zijn, }2 [...] 2 ;7° handelingen die een inbreuk zijn op de bouw- enverkavelingsvergunningen die zijn verleend krachtenshet decreet betreffende de ruimtelijke ordening,gecoördineerd op 22 oktober 1996, uitvoert,voortzet of in stand houdt.De minimumstraffen zijn echter een gevangenisstrafvan vijftien dagen en een geldboete van2.000 euro, of één van deze straffen alleen, indiende in het eerste lid vermelde misdrijven gepleegdworden door instrumenterende ambtenaren, vastgoedmakelaarsen andere personen die in de uitoefeningvan hun beroep of activiteit onroerende goederenkopen, verkavelen, te koop of te huur zetten,verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbareinrichtingen ontwerpen en/of opstellen of personendie bij die verrichtingen als tussenpersonenoptreden, bij de uitoefening van hun beroep.De strafsanctie voor het instandhouden van inbreuken,vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3°, 6° en 7°,geldt niet voorzover de handelingen, werken, wijzigingenof het strijdige gebruik niet gelegen zijn inde ruimtelijk kwetsbare gebieden. Voor de strafbareinstandhouding is uitsluitend vereist dat de wederrechtelijkehandelingen op het ogenblik van de instandhoudinggelegen zijn in ruimtelijk kwetsbaargebied.Een herstelvordering die door de stedenbouwkundigeinspecteur of het college van burgemeester enschepenen is ingesteld op grond van de instandhoudingvan handelingen, kan vanaf 1 september2009 niet langer worden ingewilligd indien deze instandhoudingop het ogenblik van de uitspraak nietmeer strafbaar is gesteld. {3}1. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 43, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010}2. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 43, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli2010, B.S., 9 augustus 2010J 3. – Art. 146, derde lid, van het decreet van het Vlaamse Gewestvan 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijkeordening, zoals toegevoegd bij artikel 7 van het decreet vanhet Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10,11, 12 en 14 van de Grondwet.– Art. 149, § 1, van hetzelfde decreet, zoals vervangen bijartikel 8, 1°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 juni2003, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordathet een verschil in behandeling doet ontstaan naargelang hetbouwmisdrijf vóór of na 1 mei 2000 is gepleegd.– Art. 149, § 5, vierde lid, van hetzelfde decreet, zoals toegevoegdbij artikel 8, 3°, van het decreet van het Vlaamse Gewestvan 4 juni 2003, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwetdoordat het een verschil in behandeling doet ontstaan naargelangde meerwaarde werd gevorderd en betaald vóór of na 1 mei2000 (Arbitragehof nr. 136/2004, 22 juli 2004, B.S., 19 oktober2004).p. 875B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 6.1.22 volledig vervangenArt. 6.1.22. De Hoge Raad is belast met de bemiddelingsopdrachten,vermeld in artikelen 6.1.52en 6.1.53.}1[De Hoge Raad kan een bemiddelaar aanwijzenonder zijn leden of onder de leden van het permanentsecretariaat.] 1}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 48 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 875–876B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 6.1.41 volledig vervangenArt. 6.1.41. § 1. Naast de straf kan de rechtbankbevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand teherstellen of het strijdige gebruik te staken, en/ofbouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/ofeen geldsom te betalen gelijk aan de meerwaardedie het goed door het misdrijf heeft verkregen. Ditgebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, opvordering van de stedenbouwkundig inspecteur ofvan het college van burgemeester en schepenen opwier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen,vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd.De herstelvordering wordt ingesteld met inachtnemingvan volgende regelen:1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan,uit het verrichten van handelingen in strijdmet een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundigevoorschriften aangaande de voor hetgebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvanniet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd:a) hetzij de uitvoering van het herstel van de plaatsin de oorspronkelijke toestand of de staking van hetstrijdige gebruik;b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijkeordening te herstellen, de uitvoering van bouw- ofaanpassingswerken;2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°,wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd,tenzij de overheid die de herstelvordering instelt,aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijkop onevenredige wijze zou worden geschaad,in welk geval één van de maatregelen, vermeldin 1°, wordt gevorderd.Voor de diverse onderdelen van éénzelfde misdrijfkunnen verschillende herstelmaatregelen wordengevorderd, indien deze voldoende individualiseerbaarzijn.§ 2. Indien de vorderingen van de stedenbouwkundiginspecteur en van het college van burgemeesteren schepenen niet overeenstemmen, heeft de vorderingvan eerstgenoemde voorrang.§ 3. De rechtbank bepaalt een termijn voor de uitvoeringvan de herstelmaatregelen en kan, op vorderingvan de stedenbouwkundig inspecteur of vanhet college van burgemeester en schepenen, eveneenseen dwangsom bepalen.§ 4. De herstelvordering wordt bij het parket ingeleidbij gewone brief, in naam van het Vlaamse Gewestof van het college van burgemeester en schepenen,door de stedenbouwkundige inspecteurs ende aangestelden van het college van burgemeesteren schepenen.§ 5. Het vorderingsrecht van de stedenbouwkundigeinspecteur en het college van burgemeester enschepenen verjaart in afwijking van artikel 2262bis,§ 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek als volgt:1° in ruimtelijk kwetsbare gebieden: door verloopvan tien jaren, te rekenen vanaf de dag waarop hetmisdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd,evenwel met behoud van de toepassing vanartikel 6.1.1, derde lid;2° in openruimtegebied: door verloop van tien jaren,te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf,vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd;3° door verloop van vijf jaren, te rekenen vanaf dedag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1,gepleegd werd: in de gebieden die niet sorterenonder 1° en 2°.Het eerste lid doet geen afbreuk aan de gemeenrechtelijkeschorsings- en stuitingsgronden betreffendeburgerlijke rechtsvorderingen volgend uiteen misdrijf, en aan de gelding van artikel 26 van devoorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordtonder «openruimtegebied» verstaan:1° de landelijke en recreatiegebieden, aangewezenop plannen van aanleg, voor zover zij geen ruimtelijkkwetsbaar gebied uitmaken;2° de gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen,die sorteren onder:a) de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw»of «recreatie»; ofb) de subcategorie «gemengd openruimtegebied»,in zoverre het gebied geen onderdeel is van hetVlaams Ecologisch Netwerk.§ 6. Op straffe van onontvankelijkheid voegt het bestuurhet positief advies, vermeld in artikel 6.1.7,Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 45


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 879aan de herstelvordering toe, onverminderd }1 [...] 1artikel 6.1.10, tweede lid.De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaardenvastleggen waaraan de herstelvorderingop straffe van onontvankelijkheid moet voldoen.§ 7. De rechtbank bepaalt het bedrag van de meerwaarde.Bij een veroordeling tot de betaling van een geldsomgelijk aan de meerwaarde kan de veroordeeldezich op een geldige wijze kwijten door binnen eenjaar na de uitspraak de plaats te herstellen in de oorspronkelijketoestand of het strijdige gebruik te staken.Hetzelfde geldt ten aanzien van de veroordelingtot bouw- of aanpassingswerken.De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de berekeningvan het te vorderen bedrag en de betalingvan de meerwaarde. {2É3}1. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 50 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010J 2. – Art. 146, derde lid, van het decreet van het Vlaamse Gewestvan 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijkeordening, zoals toegevoegd bij artikel 7 van het decreet vanhet Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10,11, 12 en 14 van de Grondwet (Arbitragehof nr. 136/2004,22 juli 2004, B.S., 19 oktober 2004).J 3. – Artikel 149 van het decreet van het Vlaamse Gewestvan 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordeningschendt de bevoegdheidverdelende regels niet.Diezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdragvoor de rechten van de mens, niet (Grondwettelijk Hofnr. 59/2008, 19 maart 2008, B.S., 21 mei 2008).p. 879B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.4.8 volledig vervangenArt. 7.4.8. De verlenging, ingevolge artikel 26van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassingen <strong>aanvulling</strong> van het ruimtelijke plannings-, vergunningen-en handhavingsbeleid, van de termijnwaarbinnen het voorkooprecht, vermeld inartikel 2.4.1, moet worden uitgeoefend, is eerst vantoepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannendie voorlopig worden vastgesteld vanaf1 september 2009.Deze verlenging is niet van toepassing op ruimtelijkeuitvoeringsplannen die eerder voorlopig of definitiefwerden vastgesteld, en doet vervallen voorkooprechtenniet herleven.}1[De regeling waarbij in het ruimtelijk uitvoeringsplande geldigheidsduur van het voorkooprechtwordt bepaald, ingevoegd bij het decreet van 16 juli2010 houdende aanpassing van de Vlaamse CodexRuimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en van hetdecreet van 10 maart 2006 houdende decretaleaanpassingen inzake ruimtelijke ordening en onroerenderfgoed als gevolg van het bestuurlijk beleid,is eerst van toepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannendie voorlopig worden vastgesteldvanaf de datum van inwerkingtreding van dat wijzigenddecreet.] 1}1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 54 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 879B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.4.11 volledig vervangenArt. 7.4.11. Artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.3 zijnvan overeenkomstige toepassing op de }1 [...] 1 plannenvan aanleg die vanaf 1 september 2009 voorlopigworden aangenomen }2 [, opnieuw worden vastgesteldin toepassing van artikel 7.4.1, § 2, ofartikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurdin toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2.] 2Vorderingen tot betaling van planschadevergoedingendie zijn ontstaan uit eerdere }3 [...] 3 plannen vanaanleg, worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingenvan het decreet betreffende de ruimtelijkeordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoalsdat gold op 31 augustus 2009 }4 [, opnieuw wordenvastgesteld in toepassing van artikel 7.4.1, § 2, ofartikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurdin toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2] 4 .}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009(art. 64, § 3)}2. – Lid 1 aangevuld bij art. 55, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010}3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010}4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 55, 3°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009(art. 64, § 3)p. 880B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.5.4 volledig vervangenArt. 7.5.4. Tot het in artikel 7.6.2, § 1, derde lid,4°, vermelde deel van het vergunningenregister volledigis opgemaakt door de gemeente en goedgekeurddoor de gewestelijke stedenbouwkundigambtenaar, bestaat er een vermoeden dat een verkavelingsvergunningvoor een niet-bebouwd deelvan een verkaveling die dateert van vóór22 december 1970 en die vanaf deze datum geenvoorwerp heeft uitgemaakt van een verkavelingswijzigingdie geleid heeft tot een vermeerdering ofeen vermindering van het aantal kavels of tot eenherverkaveling, vervallen is. De gewestelijke stedenbouwkundigeambtenaar neemt een beslissing overdit deel van het vergunningenregister binnen zestigdagen nadat de gemeente hem daarom verzochtheeft.In elke gemeente wordt een bericht aangeplakt datde eigenaars van een niet-bebouwde kavel of meerdereniet-bebouwde kavels in vergunde niet-vervallenverkavelingen die dateren van vóór22 december 1970, oproept om zich te melden bijhet college van burgemeester en schepenen. DeVlaamse Regering neemt de nodige maatregelenom te zorgen voor de onmiddellijke aanplakking nade inwerkingtreding van het decreet van 18 mei1999 houdende de organisatie van de ruimtelijkeordening op 1 mei 2000 en voor een bericht in tenminste drie dagbladen die in het Vlaamse Gewestworden verspreid.Als geen enkele eigenaar van een onbebouwdekavel zich gemeld heeft bij het college van burgemeesteren schepenen binnen een termijn van negentigdagen na 1 mei 2000, dan is de verkavelingsvergunningvoor de onbebouwde kavel of kavels definitiefvervallen.Als een eigenaar zich bij het college van burgemeesteren schepenen binnen een termijn van negentigdagen na 1 mei 2000 gemeld heeft, dan gaat hetcollege van burgemeester en schepenen na of deverkavelingsvergunning niet reeds vervallen is mettoepassing van de regeling, opgenomen in punt 12van bijlage 2, «Niet in de coördinatie opgenomenbepalingen: wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen,alsmede reeds voorbijgestreefde bepalingen»,gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regeringvan 22 oktober 1996 tot coördinatie van dewet van 29 maart 1962 houdende organisatie vande ruimtelijke ordening en van de stedenbouw. Alleenals de verkavelingsvergunning nog niet vervallenis, worden alle onbebouwde kavels opgenomenin het vergunningenregister.}1 [Voor deze kavels gelden de artikelen 4.6.4 tot enmet 4.6.8 met dien verstande dat de termijn van tienjaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeldin artikel 4.6.4, § 1, eerste lid, 2°, respectievelijk§ 2, 2°, vervangen wordt door een termijn vanvijf jaar vanaf 1 mei 2000. De termijn van vijftienjaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeldin artikel 4.6.4, § 2, 3°, wordt vervangen dooreen termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000.] 1Het verval van verkavelingsvergunningen, vermeldin het eerste lid, die niet moesten worden aangemeldomwille van het feit dat zij vanaf 22 december1970 het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkavelingswijzigingdie geleid heeft tot een vermeerderingof een vermindering van het aantal kavels oftot een herverkaveling, wordt beoordeeld met toepassingvan de regeling, vermeld in het vierde lid.}1. – Lid 5 ingevoegd bij art. 56 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 880B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.5.6 volledig vervangenArt. 7.5.6. De artikelen 4.6.4 tot en met 4.6.8 zijnvan toepassing op de verkavelingsvergunningen dieverleend zijn }1 [vanaf 22 december 1970 en] 1 vóór1 mei 2000. }2 [De beperking van artikel 4.6.4, § 1,tweede lid, 2°, geldt evenwel niet ten aanzien van deverkopen van verkavelingen in hun geheel die vastedatum hebben verkregen vóór 1 september 2009,op voorwaarde dat de overheid hetzij op grond vanof refererend aan de verkavelingsvergunning stedenbouwkundigeof bouwvergunningen of stedenbouwkundigeattesten heeft verleend, hetzij wijzigingenaan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan,inzoverre deze door de hogere overheid of derechter niet onrechtmatig werden bevonden. Dergelijkeverkopen in hun geheel konden wél het vervalvan een verkavelingsvergunning verhinderen.] 2Het voorgaande heeft nimmer voor gevolg dat teruggekomenwordt op in kracht van gewijsde geganerechterlijke beslissingen die tot het verval vanverkavelingsvergunningen hebben besloten opgrond van het oordeel dat verkopen van verkavelingenin hun geheel niet van aard zijn het verval vaneen verkaveling te verhinderen.}3 [De termijn van tien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning,vermeld in artikel 4.6.4, § 1, eerstelid, 2°, respectievelijk § 2, 2°, wordt vervangendoor een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000, voorniet-vervallen verkavelingsvergunningen die werdenafgegeven meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.] 3}4 [De termijn van vijftien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning,vermeld in artikel 4.6.4, § 2,46 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 8813°, wordt vervangen door een termijn van tien jaarvanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen verkavelingsvergunningendie werden afgegeven meer dan vijfjaar vóór 1 mei 2000.] 4}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 58 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}3. – Lid 2 vervangen bij art. 59 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}4. – Lid 3 vervangen bij art. 60 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 881B. Vl. Reg. 16 juli 2010invoegen na B. Vl. Reg. 15 mei 2009B. Vl. Reg. 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtigehandelingen ter uitvoeringvan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening(B.S., 10 september 2010)HOOFDSTUK 1ALGEMENE BEPALINGENArt. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordtverstaan onder:1° achtergevel: gevel die geen voorgevel of zijgevelis;2° achtertuin: tuingedeelte van het goed dat geenvoortuin of zijtuin is;3° het goed: het kadastrale perceel of de kadastralepercelen waarop de handelingen betrekking hebben,of, voor de percelen zonder kadastraal nummer,de grond of de gronden waarop de handelingenbetrekking hebben;4° industriegebied in de ruime zin: elk gebied, bestemdvoor industrie en ambacht, ook als het onderworpenis aan bijzondere voorwaarden;5° voorgevel: elke gevel gericht op de voorliggendeweg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen;6° voorgevellijn: de lijn die gevormd wordt door devoorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzenvan het goed;7° voortuin: gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijnvan het hoofdgebouw ligt;8° zijgevel: gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw;9° zijtuin: gedeelte van het goed dat ter hoogte vaneen zijgevel gelegen is.HOOFDSTUK 2AANWIJZING VANMELDINGSPLICHTIGE HANDELINGENMET TOEPASSING VAN ARTIKEL 4.2.2VAN DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKEORDENINGArt. 2. Voor handelingen met stabiliteitswerkendie uitgevoerd worden binnen in hoofdzakelijk vergundeof vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplichtvervangen door een verplichte meldingals aan de volgende voorwaarden voldaan is:1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijzigingdoorgevoerd;2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd.Art. 3. Voor handelingen met stabiliteitswerkendie uitgevoerd worden aan zijgevels, achtergevelsen daken van hoofdzakelijk vergunde of vergundgeachte gebouwen, wordt de vergunningsplichtvervangen door een verplichte melding als aan devolgende voorwaarden wordt voldaan:1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijzigingdoorgevoerd;2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;3° het fysiek bouwvolume en bouwoppervlakte blijvenongewijzigd.Art. 4. Voor de oprichting van bijgebouwen dieaangebouwd zijn aan de hoofdzakelijk vergunde ofvergund geachte woning, wordt de vergunningsplichtvervangen door een verplichte melding alsaan de volgende voorwaarden voldaan is.1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijzigingdoorgevoerd;2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;3° de totale oppervlakte van de bestaande en de opte richten aangebouwde bijgebouwen bedraagtmaximaal 40 vierkante meter;4° de gebouwen worden geplaatst in de zijtuin totop 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuintot op 2 meter van de perceelsgrenzen;5° de hoogte is beperkt tot 4 meter.In afwijking van het eerste lid, 4°, mag, als hethoofdgebouw is opgetrokken op of tegen de perceelsgrens,het aangebouwde bijgebouw ook opgetrokkenworden op of tegen de perceelsgrens, tegeneen bestaand aanpalend gebouw, als de bestaandescheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De bouwdieptevan het nieuw op te richten aangebouwdebijgebouw overschrijdt de bouwdiepte van het aanpalendegebouw niet.; Voor de toepassing van ditartikel worden als bijgebouwen beschouwd: de fysiekaansluitende aanhorigheden die in bouwtechnischopzicht een rechtstreekse aansluiting of steunvinden bij het hoofdgebouw.Art. 5. Voor de verbouwing of uitbreiding van eenbestaand, hoofdzakelijk vergund industrieel of ambachtelijkbedrijf, gelegen in industriegebied in deruime zin, wordt de vergunningsplicht vervangendoor een verplichte melding, als aan de volgendevoorwaarden voldaan is:1° de handelingen brengen geen wijziging van deindustriële of ambachtelijke functie met zich mee;2° er wordt geen bedrijfswoning gecreëerd;3° de uitbreiding maakt een fysisch geïntegreerddeel uit van het bestaande gebouwencomplex;4° de werken gaan niet gepaard met een ontbossing,inname of aantasting van bufferzones;5° de hoogte van de gebouwen wordt beperkt tot deafstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen;6° de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzenbedraagt minstens 3 meter;7° de gebouwen zijn niet hoger dan 10 meter;8° voor de inrichting is een milieuvergunningklasse I of II verleend, en de gebouwen zijn in hetaanvraagdossier van de milieuvergunning vermeld.Art. 6. De bepalingen van dit hoofdstuk geldenniet voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriftenvan stedenbouwkundige verordeningen,ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanlegof verkavelingsvergunningen, of met de uitdrukkelijkevoorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen,met behoud van de toepassing van deandere regelgeving die van toepassing is.De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voorhandelingen, te verrichten op percelen waaropvoorlopig of definitief beschermde monumentenaanwezig zijn, in voorlopig of definitief beschermdelandschappen, in voorlopig of definitief aangeduideerfgoedlandschappen, in voorlopig of definitief beschermdestads- en dorpsgezichten, of in voorlopigof definitief beschermde archeologische monumenten.De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voorhandelingen die uitgevoerd worden in een oeverzone,afgebakend in een bekkenbeheersplan ofdeelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter bredestrook, te rekenen vanaf de bovenste rand van hettalud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbarewaterlopen.De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voorhandelingen die uitgevoerd worden voor de rooilijnof in een achteruitbouwstrook.HOOFDSTUK 3INDIENINGS- EN BETEKENINGSWIJZEVAN DE MELDINGArt. 7. § 1. De melding, vermeld in artikel 2, 3 en 4,wordt gedaan met het formulier, gevoegd alsbijlage I bij dit besluit.De melding, bedoeld in artikel 5, wordt gedaan methet formulier, gevoegd als bijlage II bij dit besluit.§ 2. Het dossier van de melding bevat één exemplaarvan de stukken, voorgeschreven door het besluitvan de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffendede dossiersamenstelling van de aanvraagvoor een stedenbouwkundige vergunning, met uitzonderingvan het aanvraagformulier.HOOFDSTUK 4SLOTBEPALINGENArt. 8. De Vlaamse Minister, bevoegd voor deruimtelijke ordening, is gemachtigd om de bijlagenbij dit besluit te wijzigen.Art. 9. Dit besluit treedt in werking op 1 december2010.Art. 10. De Vlaamse Minister, bevoegd voor deruimtelijke ordening, is belast met de uitvoeringvan dit besluit.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 47


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881Bijlage IFormulier I – Melding vanhandelingen in of aan gebouwen mettoepassing van de Vlaamse CodexRuimtelijke Ordening48 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 49


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 88150 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 51


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881Bijlage IIFormulier II – Melding vanhandelingen aan gebouwen inindustriegebied met toepassing vande Vlaamse Codex RuimtelijkeOrdening52 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 53


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 88154 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 55


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals GewestC. 14 mai 1984 — p. 958 et 959C. Waals Gewestp. 958 et 959C. 14 mai 1984art. 23, à remplacerArt. 23. }1 [Le plan de secteur comporte:1 o la détermination des différentes affectations duterritoire;2 o le tracé existant et projeté }2 [ou le périmètre deréservation qui en tient lieu] 2 du réseau des principalesinfrastructures de communication et de transportde fluides et d'énergie.3 o }3 [...] 3}4[Le Gouvernement peut définir le réseau des principalesinfrastructures de communication et detransport de fluides et d'énergie visés à l'alinéa 1 er ,2°.] 4Le plan peut notamment comporter:1 o les périmètres où une protection particulière sejustifie pour les raisons énoncées à l'article 40;2 o}5 [ des prescriptions supplémentaires d'ordre urbanistiqueou planologique qui peuvent être fondées,notamment, sur les éléments suivants:a. une étude de synthèse des contraintes et des potentialités;b. la définition des objectifs généraux de mise enœuvre de la zone;c. la définition des options d'aménagement pourchacun des aspects suivants:– l'intégration à l'environnement et à ses caractéristiqueshumaines;– la mobilité des biens et des personnes;– les équipements et les réseaux techniques, notammenten regard de la géologie, l'hydrogéologie etl'orohydrologie;– l'urbanisme et l'architecture;– le paysage;d. des mesures relatives à la promotion des énergiesrenouvelables et le programme éventuel d'occupationprogressive de la zone.] 53 o d'autres mesures d'aménagement.Le Gouvernement peut déterminer la présentationgraphique du plan de secteur.] 1}1. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 18 juillet 2002, art. 9, quine contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée envigueur dudit art. et a été publié le 21 septembre 2002.}2. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 3 février 2005, art. 50,al. 1 er , qui entre en vigueur le 11 mars 2005 en vertu de sonart. 155.}3. – Supprimé par le Décr./W. du 30 avril 2009, art. 12, qui necontient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueurde cet art. et a été publié le 2 juin 2009.}4. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 104, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de sonart. 123, phrase liminaire.}5. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 3 février 2005, art. 50,al. 3, qui entre en vigueur le 11 mars 2005 en vertu de sonart. 155.p. 972 et 973C. 14 mai 1984art. 167, à remplacerArt. 167. }1 [Pour l'application du présent chapitre,il faut entendre par:1 o «site»: un bien immobilier ou un ensemble debiens immobiliers qui a été ou qui était destiné à accueillirune activité autre que le logement et dont lemaintien dans son état actuel est contraire au bonaménagement des lieux ou constitue une déstructurationdu tissu urbanisé; n'est pas considéréecomme étant exercée l'activité de toute personnephysique ou de toute personne morale qui n'est pasen règle avec les dispositions légales qui régissentl'exercice de son activité; le site est délimité par lepérimètre comprenant l'ensemble des biens immobiliersvisés ci-dessus; le périmètre peut égalements'étendre:a) à un ou des biens immobiliers ou parties de biensimmobiliers encore affectés à une activité, à la conditionque le réaménagement du site permette lapoursuite de cette activité;b) à un ou des biens immobiliers ou parties de biensimmobiliers, sièges d'une activité mais occupés àtitre précaire;c) à un ou des biens immobiliers ou parties de biensimmobiliers affectés ou destinés au logement;2°: }2 [«réaménager un site»: y réaliser des actes ettravaux de réhabilitation, de rénovation, d'assainissementdu terrain au sens de l'article 2, 10°, du décretdu 5 décembre 2008 relatif à la gestion des sols,de construction ou de reconstruction, en ce comprisles études y relatives] 2 ; le Gouvernement peut arrêterla liste des actes et travaux.] 1}1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 février 2006, art. 47,qui produit ses effets le 1 er janvier 2006 en vertu de son art. 60.}2. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 106, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de sonart. 123, phrase liminaire.p. 973C. 14 mai 1984art. 169, à remplacerArt. 169. § 1 er . }1 [Soit d'initiative, soit sur la propositiond'une commune, d'une intercommunaleayant dans son objet social l'aménagement du territoireou le logement, d'une association de communes,d'un centre public d'action sociale, d'une régiecommunale, de la Société wallonne du Logement etdes sociétés immobilières de service public qu'elleagrée, de la Société publique d'aide à la qualité del'environnement visée à l'article 39 du décret du27 juin 1996 relatif aux déchets, d'un ou plusieurspropriétaires ou titulaires d'un droit réel, le Gouvernementpeut arrêter qu'un site, dont il fixe lepérimètre, doit être réaménagé.§ 2. Le Gouvernement notifie par envoi l'arrêté viséau § 1 er et le soumet pour avis, accompagné, le caséchéant, du rapport sur les incidences environnementales:1 o au }2 [collège communal] 2 de la ou des communesdu lieu où le bien immobilier est situé;2 o d'après les indications cadastrales, aux propriétairesconcernés;3 o à la commission visée à l'article 5;4 o si elle existe, à la commission visée à l'article 7;5 o lorsque le périmètre est accompagné d'un rapportsur les incidences environnementales, au Conseilwallon de l'Environnement pour le Développementdurable;6 o à toute personne, instance ou service qu'il jugeutile de consulter.§ 3. Dans les quinze jours de la notification visée au§ 2, le ou les propriétaires ont l'obligation d'informerde la notification tout titulaire d'un droit réel,tout locataire ou tout occupant du bien immobilierconcerné ainsi que toute personne qu'ils auraientchargée d'exécuter des travaux sur le bien visé ouqu'ils auraient autorisée à en exécuter. La notificationenvoyée à tout propriétaire mentionne cetteobligation.Les destinataires de la notification visée au § 2adressent leurs avis, par écrit, au Gouvernementdans les trente jours de la notification. À défaut,l'avis est réputé favorable.Dans les cinq jours de la réception de la notificationvisée au § 2, le }2 [collège communal] 2 procède, conformémentà l'article 4, à une enquête publiquedont la durée est de quinze jours.§ 4. Dans les soixante jours de la notification viséeau § 2, le Gouvernement arrête définitivement lepérimètre du site à réaménager.L'arrêté est publié par mention au Moniteur belge}3 [...] 3 Il est notifié par envoi aux destinataires visésau § 2 et est transcrit au bureau de conservation deshypothèques. Cet arrêté se substitue à l'arrêté viséau § 1 er .§ 5. Dans les quinze jours de la réception de la notificationvisée au § 4, le ou les propriétaires en donnentconnaissance à tout titulaire d'un droit réel, àtout locataire ou à tout occupant du bien immobilierconcerné, sous peine d'être tenus pour responsablessolidairement de la remise en état des lieuxordonnée par le tribunal en application de l'article155.La notification envoyée à tout propriétaire fait mentionde cette obligation.§ 6. Le Gouvernement peut modifier le périmètrevisé à l'article 167. Les dispositions réglant l'établissementdu périmètre visé à l'article 167 sont applicablesà sa révision.§ 7. Au terme du réaménagement du site, le Gouvernementabroge par arrêté le périmètre visé à l'article167. L'arrêté est publié par mention au Moniteurbelge . Il est notifié par envoi aux destinatairesvisés au § 2 et est transcrit au bureau de conservationdes hypothèques. Cet arrêté se substitue à l'arrêtévisé au § 4.§ 8. Le Gouvernement peut arrêter des dispositionsd'exécution du présent article.] 1}1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 février 2006, art. 47,qui produit ses effets le 1 er janvier 2006 en vertu de son art. 60.}2. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 30 avril 2009, art. 101, quine contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée envigueur de cet art. et a été publié le 2 juin 2009.}3. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 107, qui produit ses effets à dater du 1 er janvier 2006 envertu de son art. 125.56 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals GewestDécr./W. 5 déc. 2008 — p. 1012 et 1013p. 994 et 995Décr./W. 29 oct. 1998art. 9 à 11, à remplacerArt. 9. }1 [La présente section s'applique aux logementscollectifs et aux petits logements individuelsloués ou mis en location à titre de résidence principaleou avec la vocation principale d'hébergementd'étudiants.] 1Toutefois, les dispositions de la présente section nes'appliquent pas aux logements situés dans le bâtimentoù le bailleur a établi sa résidence principaleet qui sont loués ou mis en location à deux ménagesau plus, pour autant que le nombre total d'occupantsdes biens loués ne dépasse pas quatre personnes.}1. – Ainsi remplacé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 29, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de sonart. 123, phrase liminaire.Art. 10. Avant toute mise en location d'un logementvisé à la présente section, le bailleur doit êtretitulaire d'un permis de location.Le logement doit:1 o }1 [respecter des critères de salubrité spécifiquesfixés par le Gouvernement, sur la base de l'article 3;1°bis }2 [respecter l'obligation d'équipement en matièrede détecteurs d'incendie;] 22 o respecter les règlements communaux en matièrede salubrité ainsi que les règlements en matière desécurité incendie.] 1}3 [Ceux-ci peuvent être, préalablementà leur adoption, soumis pour avis à l'administration.]33° }4 [garantir l'inviolabilité du domicile et le respectde la vie privée, notamment:a) par un système de fermeture à clé des locaux àusage individuel;b) par des boîtes aux lettres fermant à clé, à l'exceptiondes logements dont la vocation principale estl'hébergement d'étudiants.] 44° }5 [avoir été construit, aménagé ou créé dans lerespect des dispositions applicables en matièred'aménagement du territoire et d'urbanisme.] 5}1. – Ainsi modifié par Décr./W. 15 mai 2003, art. 19, qui entreen vigueur le 1 er juillet 2003, en vertu de l'art. 143, al. 1 er , duditDécr./W.}2. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 30,1°, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123,phrase liminaire.}3. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 20 juillet 2005, art. 13,§1 er , qui entre en vigueur le 25 août 2005 en vertu de sonart. 40, § 2.}4. – Ainsi remplacé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 30, 2°, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de sonart. 123, phrase liminaire.}5. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 20 juillet 2005, art. 13, § 2,qui entre en vigueur le 25 août 2005 en vertu de son art. 40, § 2.Art. 11. }1 [Le permis de location est délivré aubailleur dans les quinze jours du dépôt de sa déclarationde mise en location, à condition que cette déclarationsoit accompagnée d'une attestation établissantqu'après enquête le logement faisant l'objetde la demande de permis de location répondeaux conditions fixées par l'article 10.Cette attestation:– émane d'une personne agréée à cet effet par leGouvernement pour les conditions visées aux 1°,1°bis et 3° de l'article 10;– émane de la commune pour les conditions viséesaux 2° et 4° de l'article 10.] 1}2 [Le bailleur et le locataire ne peuvent s'opposer àl'enquête susvisée et aux visites de contrôle. Decommun accord entre l'enquêteur, le bailleur et lelocataire, une date est fixée pour la visite du logement.À défaut, l'enquêteur fixe la date. La date est communiquéeau moins huit jours à l'avance, par écrit,au bailleur et au locataire.] 2La durée de validité du permis de location est decinq années à dater de sa délivrance. Le Gouvernementfixe les procédures relatives à la déclaration delocation ou de mise en location, à l'agrément despersonnes visées à l'alinéa 1 er }3 [à la délivrance despermis de location, à leur renouvellement, ainsiqu'une tarification maximale des frais d'enquête] 3 .}3[Le Gouvernement arrête les procédures et modalitésde recours afférentes à la délivrance des permisde location.] 3}1. – Ainsi remplacé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 31, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de sonart. 123, phrase liminaire.}2. – Ainsi modifié par Décr./W. 15 mai 2003, art. 20, qui entreen vigueur le 1 er juillet 2003, en vertu de l'art. 143, al. 1 er , duditDécr./W.}3. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 15 mai 2003, art. 21, quientre en vigueur le 1 er juillet 2003, en vertu de son art. 143,al. 1 er .p. 1004Décr./W. 22 mars 2007art. 70, à remplacerArt. 70. Pour les redevables qui sont soumis à l'impôtdes sociétés, les taxes visées par les chapitres II àV sont, pour les exercices }1 [2008, 2009, 2010 et2011] 1 , affectées d'un coefficient de 0.7.Par dérogation à l'alinéa 1 er , le coefficient n'est pasd'application aux montants de la taxe sur la mise enC.E.T. des déchets visés aux articles 5 et 6, § 1 er , auxmontants de la taxe sur l'incinération des déchetsvisés aux articles 10, § 2, et 11, § 2, et au montant dela taxe sur la co-incinération de déchets visé à l'article16, § 2.}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 102, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de sonart. 123, phrase liminaire.p. 1012 et 1013Décr./W. 5 déc. 2008art. 2, à remplacerArt. 2. Pour l'application du présent décret, on entendpar:1° «sol»: la couche superficielle de la croûte terrestre,y compris les eaux souterraines au sens du livreII du Code de l'environnement contenant le Codede l'Eau, et les autres éléments et organismes qui ysont présents;2° «polluant»: produit, préparation, substance,déchet, composé chimique, organisme, ou microorganismeresponsable d'une pollution et générépar l'activité humaine;3° «pollution du sol»: la présence sur ou dans le solde polluants qui sont préjudiciables ou peuvent êtrepréjudiciables, directement ou indirectement, à laqualité du sol;4° «pollution nouvelle du sol»: pollution du sol causéepar une émission, un événement ou un incidentsurvenu à partir du 30 avril 2007;5° «pollution historique du sol»: pollution du solcausée par une émission, un événement ou un incidentsurvenu avant le 30 avril 2007;6° «pollution du sol constituant une menace grave»:a) pollution du sol qui, eu égard aux caractéristiquesdu sol et aux fonctions remplies par celui-ci, àla nature, à la concentration et au risque de diffusiondes polluants présents, constitue ou est susceptiblede constituer une source de polluants transmissiblesaux hommes, aux animaux et aux végétaux,portant certainement ou probablement préjudiceà la sécurité ou à la santé de l'homme ou à laqualité de l'environnement;b) pollution du sol susceptible de porter préjudiceaux réserves en eau potabilisable;7° «terrain»: le sol, en ce compris les constructionset installations érigées dans ou sur le sol;8° «terrain pollué»: le terrain où la pollution du solest avérée;9° «terrain potentiellement pollué»: terrain où unepollution du sol est suspectée, notamment en raisonde la présence ou de l'occurrence par le passéd'une activité ou installation identifiée susceptiblede polluer le sol ou de la connaissance d'un accidentparticulier ou de la présence de déchets, nonencore confirmée par des analyses;10° «assainissement du terrain»: le fait de traiter,d'éliminer, de neutraliser, d'immobiliser, de confinersur place la pollution du sol;11° «mesures de sécurité»: mesures, en ce comprisdes restrictions d'accès et d'utilisation, à l'exceptiondes actes et travaux d'assainissement, destinées àmaîtriser les effets d'une pollution du sol ou à enprévenir l'apparition;12° «mesures de suivi»: mesures visant à s'assurerde la maîtrise des risques et de l'efficacité des mesuresde sécurité ou des actes et travaux d'assainissementdu sol;13° «meilleures techniques disponibles»: le stade dedéveloppement le plus efficace et avancé des installationset activités et de leurs modes de conception,de construction, d'exploitation et d'entretien dansle secteur de l'assainissement des sols démontrantl'aptitude pratique de techniques particulières àconstituer, en principe, la base des valeurs établiesen exécution du présent décret et visant à éviter et,lorsque cela s'avère impossible, à réduire de manièregénérale les préjudices à la santé de l'hommeou à la qualité de l'environnement, à condition queces techniques soient mises au point sur une échellepermettant de les appliquer dans le secteur concerné,dans des conditions économiquement ettechniquement viables et soient accessibles dansdes conditions raisonnables;14° «administration»: le service administratif désignépar le Gouvernement;15° «fonctionnaire chargé de la surveillance»: lefonctionnaire désigné à cette fin par le Gouvernement;16° «SPAQuE»: la société publique d'aide à la qualitéde l'environnement visée à l'article 39 du décretdu 27 juin 1996 relatif aux déchets;17° «expert»: expert en gestion des sols polluésagréé pour l'exécution des missions prévues par leprésent décret;Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 57


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals GewestDécr./W. 5 déc. 2008 — p. 101518° «organisme de contrôle»: organisme indépendant,sans activité de conception, d'étude ou de laboratoire,chargé de valider la conception et la réalisationdes actes et travaux d'assainissement;19° «concentration de fond»: concentration ambianted'un polluant dans le sol; les concentrationsambiantes peuvent indiquer des variations géologiquesnaturelles ou l'influence d'une activité agricole,industrielle ou urbaine généralisée;20° «valeur de référence»: valeur indicative des concentrationsde fond en polluants attendues dans lesol en l'absence de variations géologiques naturelleset en l'absence d'influence d'une activité agricole,industrielle ou urbaine généralisée; cette valeurcorrespond en principe à l'objectif à atteindrepar l'assainissement;21° «valeur seuil»: concentration en polluants dansle sol correspondant à un niveau au-delà duquelune étude de caractérisation doit être entreprise,ainsi qu'en cas de menace grave ou de pollutionnouvelle, un assainissement et, le cas échéant, desmesures de sécurité ou des mesures de suivi;22° «valeur d'intervention»: concentration en polluantsdans le sol correspondant à un niveau au-delàduquel une intervention est systématiquement entreprise,laquelle peut prendre la forme, le caséchéant simultanément:a) d'un assainissement;b) de mesures de sécurité;c) de mesures de suivi;23° «valeur particulière»: valeur constatée suite àune étude d'orientation, à une étude de caractérisationou atteinte suite à un assainissement et déterminéedans le certificat de contrôle du sol;24° «certificat de contrôle du sol»: certificat dont leGouvernement établit le contenu minimal consignantla décision par laquelle il est établi qu'un terraina fait l'objet d'une étude d'orientation, d'uneétude de caractérisation, d'un assainissement oud'une intervention d'office de la SPAQuE conformémentau présent décret et que les concentrations enpolluants mesurées sont conformes aux exigencesdu décret et de ses arrêtés d'exécution;25° «CWATUPe»: Code wallon de l'aménagementdu territoire, de l'urbanisme, du patrimoine et del'énergie;26° «cession»: tout acte translatif, constitutif, déclaratifou abdicatif de droit réel, leur prolongationainsi que la Constitution, la cession ou la prolongationde droits personnels de plus de neuf ans, en cecompris le leasing immobilier et les apports et transfertsde patrimoine en société, à l'exclusion desactes à caractère familial énumérés par le Gouvernement;27° «ISSeP»: l'Institut scientifique de service publiccréé par le décret du 7 juin 1990, notamment l'article4, § 3, modifié par le décret du 9 avril 1998 }1 [;] 128° }2 [«laboratoire»: le laboratoire agréé pour réaliserles analyses prévues par le présent décret;] 2}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 84, § 2, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.}2. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 84,§1 er , qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1015Décr./W. 5 déc. 2008art. 19, à remplacerArt. 19. Quiconque le souhaite peut individuellementse soumettre aux dispositions du chapitre IVpar notification envoyée à l'administration. À défautd'une telle notification, la soumissionvolontaire est présumée être survenue par l'envoide l'étude d'orientation selon les formes et modalitésprescrites à l' }1 [article 38] 1 .Lorsque le souhait de se soumettre aux dispositionsdu chapitre IV se rapporte à plusieurs terrains danslesquels le sol est pollué ou à plusieurs zones danslesquelles des déchets ont été abandonnés, la personnephysique ou morale soumet à l'autorisationde l'administration un programme d'investigationset d'assainissements comprenant la liste, la prioritéet les dates de réalisation des investigations et assainissementsqu'elle s'engage à respecter.L'application des dispositions du chapitre IV peutégalement faire l'objet d'une convention environnementaleconformément au livre I er du Code del'environnement. En ce cas, la convention environnementalecomporte un programme d'investigationset d'assainissements qui contient la liste, lapriorité et les dates de réalisation des investigationset assainissements que l'organisme représentatifd'entreprises s'engage à respecter.Dans les deux cas, par dérogation aux articles 39,alinéa 2, 4°, b., et 62, § 1 er , 2°, c., aucune sûreté n'estconstituée.}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 85, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1017Décr./W. 5 déc. 2008art. 34, à remplacerArt. 34. § 1 er . L'agrément peut être suspendu ouretiré:1° si les conditions d'agrément ne sont plus remplies;2° si les prestations fournies par le titulaire del'agrément sont considérées par l'administrationcomme de qualité manifestement insuffisante;3° si les règles imposées par le Gouvernement au titulairede l'agrément ne sont pas respectées.§ 2. Si l'administration a l'intention de suspendreou de retirer un agrément, elle en informe par voierecommandée ou par envoi conférant date certainele titulaire en:1° précisant les motifs de suspension ou de retrait;2° indiquant la durée de la suspension de l'agrément;3° invitant le titulaire de l'agrément à faire valoir sesobservations dans un délai de quinze jours à daterde la notification de la lettre l'informant de l'intentionde suspendre ou de retirer l'agrément.}1 [...] 1§ 3. L'administration envoie sa décision statuantsur la suspension ou le retrait au titulaire de l'agrémentpar lettre recommandée à la poste avec accuséde réception ou par envoi conférant date certainedans un délai de quarante-cinq jours à dater de lanotification de la lettre visée au paragraphe 2,alinéa 1 er .En cas de suspension, elle précise la durée de celleci.}1. – Al. supprimé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 86, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1018 et 1019Décr./W. 5 déc. 2008art. 45, à remplacerArt. 45. Dans un délai de soixante jours à dater dela réception de l'étude de caractérisation, l'administrationenvoie au titulaire sa décision statuant surl'étude de caractérisation.Cette décision peut soit:1° conclure à la non-conformité de l'étude si le contenude celle-ci ne répond pas à l'objectif visé à l'article42 ou ne comprend pas les éléments visés àl'article 44;2° imposer un complément à l'étude;3° conclure qu'aucune autre investigation n'est nécessaireet que l'assainissement n'est pas requis;4° conclure à la nécessité de réaliser un assainissement;5° conclure à la nécessité d'étendre les limites duterrain dans lequel le sol est pollué ou la zone danslaquelle des déchets ont été abandonnés. Le caséchéant, pendant la période nécessaire à la réalisationde l'étude d'orientation complémentaire etpendant la période nécessaire à la réalisation del'étude de caractérisation complémentaire, ainsiqu'à l'envoi de la décision de l'administration surcette étude d'orientation complémentaire et surcette étude de caractérisation complémentaire, laprocédure est suspendue.Dans le cas visé à l'alinéa 2, 3°:– la sûreté éventuellement constituée est libérée;– en cas de dépassement des valeurs d'intervention,la décision prescrit des mesures de sécurité ou desuivi;– un certificat de contrôle du sol est annexé à la décisionqui détermine les valeurs particulières et quiprescrit, le cas échéant, des mesures de sécurité oude suivi. L'administration adresse le même jour uncertificat de contrôle du sol au propriétaire s'il n'estpas le titulaire.Dans le cas visé à l'alinéa 2, 4°, la décision déterminele délai dans lequel le projet d'assainissementest réalisé et déposé auprès de l'administration.Cette décision mentionne, le cas échéant, si le projetd'assainissement est suivi par un organisme de contrôle.À défaut de décision dans le délai visé à l'alinéa 1 er ,la décision est censée être arrêtée suivant les conclusionsde l'étude }1 [de caractérisation] 1 . Un recoursest ouvert conformément au chapitre V.}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 87, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.58 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals GewestDécr./W. 5 déc. 2008 — p. 1022p. 1019Décr./W. 5 déc. 2008art. 53, à remplacerArt. 53. Un projet d'assainissement déterminantle mode d'exécution de l'assainissement du terrainest adressé à l'administration.Sans préjudice de l'alinéa 3, ce projet comporte entout cas:1° les conclusions, propositions et recommandationsde l'expert figurant dans l'étude de caractérisation;2° l'identification des polluants décelés dans l'étudede caractérisation dont les concentrations répondentaux critères fixés aux articles 47 et 48, les volumesde sols contaminés par ces polluants et le degréd'urgence de l'assainissement à effectuer;3° un descriptif des différents procédés techniquesd'assainissement pertinents accompagnés pourchacun:a) d'une estimation des résultats attendus par référenceaux articles 50 à 52;b) d'une estimation de son coût, en ce compris lecoût des mesures de suivi éventuelles;4° une justification du procédé d'assainissementou, le cas échéant, de la combinaison de procédéspréconisés par l'expert et des variantes éventuelles;5° une description des travaux, de leur phasageéventuel, des délais dans lesquels ils sont réalisés incluantle mode de traitement ou de transformationdes substances ou parties du sol ou bâtiments à enleverà titre temporaire ou définitif;6° la description des mesures qui sont prises pourassurer la sécurité lors de l'exécution des travaux;7° l'impact des actes et travaux d'assainissement duterrain sur les parcelles avoisinantes;8° un descriptif des risques résiduels et le caséchéant, des restrictions d'utilisation, pour l'usagefutur du terrain faisant l'objet des actes et travaux;9° les mesures de suivi à prendre après l'assainissementdu terrain, le délai pendant lequel elles sontmaintenues et une estimation de leur coût;10° une notice }1 [d'évaluation] 1 des incidences surl'environnement conformément aux dispositionsdu livre I er du Code de l'environnement;11° un résumé non technique des données précitées;12° s'il échet, l'avis de l'organisme de contrôlechoisi par le titulaire, concernant les éléments visésaux points précédents.Le cas échéant, le projet comporte:1° les mesures de sécurité auxquelles seront soumisles terrains après assainissement;2° les mentions précisées par le Gouvernement requisespar ou en vertu de l'article 115, alinéa 2, duCWATUPE, des articles 17 et 83 alinéa 2, du décretdu 11 mars 1999 relatif au permis d'environnementet de l'article 3, § 1 er , du décret du 27 juin 1996 relatifaux déchets;3° les mesures de réparation complémentaire etcompensatoire visées à l'article 51.Si le projet d'assainissement est réalisé en applicationde l'article 39, alinéa 2, 5°, en lieu et place desinformations visées à l'alinéa 2, 1° et 2°, il comporte:– les conclusions, propositions et recommandationsde l'expert figurant dans l'étude d'orientation;– la synthèse des travaux d'observation et d'analyseen ce compris l'identification des polluants et les volumescorrespondants.Le rapport et une synthèse des données sont égalementfournis sur support informatique selon lesmodalités définies par l'administration.}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 88, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1020Décr./W. 5 déc. 2008art. 58, à remplacerArt. 58. }1 [§1 er .] 1 Les instances envoient leur avisdans un délai de trente jours à dater de leur saisine.À défaut d'envoi d'avis ou de remise contre récépissé,l'avis est réputé favorable.§2. }2 [Le collège communal de chaque communeoù une enquête publique a été organisée envoie àl'administration, dans les dix jours de la clôture del'enquête, les objections et observations écrites etorales formulées au cours de l'enquête publique, ycompris le procès-verbal visé à l'article D. 29-19 dulivre I er du Code de l'environnement.] 2}1. – Ainsi modifié, quant à la numérotation, par le Décretprogr.du 22 juillet 2010, art. 89, 1°, qui produit ses effets au6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.}2. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 89,2°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123,9°.p. 1020Décr./W. 5 déc. 2008art. 62, à remplacerArt. 62. § 1 er . Si l'administration approuve le projetd'assainissement:1° elle fixe le délai endéans lequel les actes et travauxd'assainissement doivent être entamés et terminés;2° elle peut imposer au titulaire:a) toute condition qu'elle juge utile en vue de s'assurerque le projet d'assainissement rencontre lesobjectifs du présent décret;b) toute condition qu'elle juge utile en vue d'éviterque le projet d'assainissement ne puisse, pendantou après sa réalisation, causer des dangers, nuisancesou inconvénients pour l'homme ou l'environnement;c) la Constitution d'une sûreté suivant les modalitésprévues à l'article 55 du décret du 11 mars 1999 relatifau permis d'environnement; la sûreté éventuellementconstituée en application de l' }1 [article 39] 1est adaptée le cas échéant;d) la supervision en tout ou en partie des actes ettravaux d'assainissement par un organisme de contrôle;3° elle indique, le cas échéant, les mentions préciséespar le Gouvernement requises par ou en vertude l'article 133 du CWATUPE, de l'article 45 du décretdu 11 mars 1999 relatif au permis d'environnementet de l'article 3, § 1 er , du décret du 27 juin1996 relatif aux déchets.§ 2. Si l'administration refuse d'approuver le projetd'assainissement, elle énonce les modifications àapporter au projet en vue d'un nouveau dépôt conformémentà l'article 53.§ 3. Si l'administration ne s'est pas prononcée dansle délai qui lui est imparti, le projet d'assainissementest censé refusé. L'absence de décision dans le délaide cent vingt jours ouvre le droit dans le chef du demandeurà une indemnité forfaitaire de2.500 euros. Les demandes d'indemnité sont de lacompétence des cours et tribunaux.}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 90, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1021Décr./W. 5 déc. 2008art. 69, à remplacerArt. 69. § 1 er . Dans sa décision portant sur l'étuded'orientation, l'étude de caractérisation, le projetd'assainissement ou l'évaluation finale, en cas deconflit d'intérêt ou du manque d'indépendance del'expert considéré, l'administration peut imposer autitulaire de recourir à un expert distinct de celui quia réalisé l'étude sur laquelle l'administration se prononcepour la suite de la procédure en vue d'assurerla réalisation des objectifs du présent décret.§ 2. Les autorités publiques régionales sont dispenséesde constituer une sûreté dans le cadre de lamise en œuvre du présent décret.§ 3. Les études d'orientation et de caractérisationsur lesquelles l'administration a rendu une décisionsont mises à disposition des autorités publiques sursimple demande sans préjudice de la législationconcernant le droit d'accès à l'information environnementale.§ 4. Pour autant qu'ils soient pertinents et actuels,tout ou partie des résultats et des données obtenuslors d'une étude d'incidences }1 [,] 1 d'une étude indicative}2 [ou dans le cadre de toute autre étude de laqualité du sol] 2 effectuée précédemment peuventêtre intégrés }3 [dans l'étude d'orientation ou dansl'étude de caractérisation] 3 . Ceux-ci sont identifiéscomme tels dans l'étude.}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 91, 1°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.}2. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 91, 2°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.}3. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 91, 3°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1022Décr./W. 5 déc. 2008art. 92bis, à ajouterArt. 92bis. § 1 er . }1 [Jusqu'à la publication parl'administration, du Code wallon de bonnes pratiquesvisé à l'article 1 er , 4°, de l'arrêté du Gouvernementwallon du 27 mai 2009 relatif à la gestion dessols et au plus tard le 31 décembre 2010, et pardérogation aux articles 37 à 46 et 53, la personnephysique ou morale qui a l'intention d'exécutervolontairement des actes et travaux d'assainisse-Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 59


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals GewestDécr./W. 5 déc. 2008 — p. 1022ment sur un terrain affecté d'une pollution historique,introduit directement un projet d'assainissementdont le contenu est défini au § 2, par notificationà l'administration. Par dérogation à l'article 62,§1 er , 2°, c), aucune sûreté n'est constituée.§ 2. Dans ce cas, le projet d'assainissement contient:1° l'identité du demandeur, du (des) propriétaires(s)et, le cas échéant, du (des) exploitant(s);2° un état des lieux du terrain pour lequel est sollicitéel'approbation du projet, en ce compris:a) la description et l'identification des déchets présentset des polluants présumés;b) la description du terrain, son histoire et l'originede la pollution;c) le rapport des travaux d'observation et d'analyseainsi qu'un tableau récapitulatif d'analyse deséchantillons;d) la délimitation des déchets et des panaches depollution, notamment sur la base de plans mentionnantla localisation des relevés, les concentrationsen polluants dans le sol, la profondeur atteinte parces pollutions, ainsi que les panaches de pollutionattendus;e) le volume total et les pourcentages respectifs desdéchets et des sols pollués;f) des photos récentes et précises du terrain prises àpartir de chaque point cardinal ou des points de vueles plus sensibles;g) l'occupation actuelle du terrain et des alentoursimmédiats (habitat, type de végétation, etc.) et, lecas échéant, la description précise du projet de réaffectationet de revitalisation à court, moyen et longtermes;3° la localisation du terrain:a) l'adresse, le lieu-dit et la superficie;b) un plan cadastral et la liste des propriétaires desparcelles situées dans un rayon de 100 mètres autourdes parcelles concernées par le projet;c) le libellé des parcelles cadastrales concernées parle projet et l'indication de la superficie concernéepar chacune d'elle;d) l'affectation planologique au plan de secteuret/ou au plan communal d'aménagement, le terrainétant repéré sur photocopie couleur;e) un plan de situation reprenant les parcelles concernéespar le projet sur une carte topographiqueexécutée à l'échelle 1/10.000 e ainsi que leurs coordonnéesLambert géoréférencées;f) un plan de localisation de zones particulières ousensibles dont notamment les périmètres Natura2000 présents à proximité (300 m du terrain);4° l'évaluation de l'impact des déchets et des pollutions:I. sur la base d'une étude pédologique, géologique,hydrogéologique, géomorphologique et hydrographiquepertinente, l'évaluation de l'impact sur lesnappes phréatiques et les éventuels captages ainsique sur les eaux de surface;II. l'évaluation des impacts sur l'environnement,dont la faune et la flore environnantes ainsi que lessites Natura 2000;Si le projet est susceptible d'avoir un impact significatifsur un site Natura 2000, il comprend également,une évaluation appropriée des incidences quiaborde notamment les points suivants:a) impacts potentiels sur les espèces et habitats d'intérêtcommunautaire du site;b) impacts potentiels du projet sur les habitats d'intérêtcommunautaire prioritaires.Pour a) et b) seront notamment envisagés la destructiondirecte des habitats ou espèces, le bruit, ledérangement, le risque de pollution des eaux, dessols, etc.;c) dans le cas où les impacts de ce projet sur le siteNatura 2000 sont défavorables au maintien de l'étatde conservation des habitats naturels et/ou espècesd'intérêt communautaire, le demandeur devra annexerà cette évaluation un complément précisant:c1. qu'il n'y a pas d'alternative à ce projet;c2. les raisons impératives d'intérêt public majeur, ycompris de nature sociale ou économique pour saréalisation malgré les impacts négatifs sur le sitesachant que lorsque le site concerné abrite un typed'habitat naturel prioritaire, seules peuvent être invoquéesdes considérations liées à la santé del'homme et à la sécurité publique ou à des conséquencesbénéfiques primordiales pour l'environnementou, après avis de la commission des Communautéseuropéennes, à d'autres raisons impérativesd'intérêt public majeur;c3. les mesures prises pour limiter ces impacts négatifs:– sur le projet lui-même;– lors de la phase de réalisation;– lors de la phase d'exploitation;5° le processus d'assainissement:I. un descriptif des différents procédés techniquesd'assainissement pertinents accompagnés pourchacun:a) d'une estimation des résultats attendus par référenceaux articles 51 à 52;b) d'une estimation de son coût, en ce compris lecoût des mesures de suivi éventuelles;II. une justification du procédé d'assainissement ou,le cas échéant, de la combinaison de procédés préconiséspar l'expert et des variantes éventuelles;III. une description des travaux, de leur phasageéventuel, des délais dans lesquels ils sont réalisés incluantle mode de traitement ou de transformationdes substances ou parties du sol ou bâtiments à enleverà titre temporaire ou définitif;Si le projet implique une modification du relief dusol, il doit contenir notamment:a) une vue en plan de la modification du relief àl'échelle la plus appropriée. La vue en plan englobeune partie du relief des parcelles environnantes;b) des profils ou coupes longitudinales et transversales,idéalement à la même échelle que la vue enplan (s'il échet, les échelles verticales pourront êtrelégèrement exagérées par rapport aux échelles horizontales)repérés par rapport à des points fixes, lesprofils et coupes sont localisés sur une vue en plan;c) des croquis ou des images de synthèse d'intégrationou de «signalement» dans le paysage du terrainassaini;d) le volume, la nature et l'origine des matériaux deremblais utilisés strictement pour l'assainissement;Si le processus comporte une mise en place de plantations,il y aura également lieu de joindre:a) une vue en plan des masses végétales à l'échellela plus appropriée;b) une vue en plan des zones plus spécifiques (plantéesd'essences spécifiques) à l'échelle la plus appropriée;c) sur la base du ou des croquis précités au point 5°,I., des croquis ou une image de synthèse soulignantl'apport de plantations dans l'intégration ou le signalementdu dépotoir dans le paysage;Dans les vues en plan des plantations doivent figurerles alignements, les masses végétales, les associationsvégétales, les équidistances entre les plantations,la nature des essences, leur force et leur densitéainsi que les endroits, les types et procédés d'engazonnement;IV. la description des mesures qui sont prises pourassurer la sécurité lors de l'exécution des travaux;V. l'impact des actes et travaux d'assainissement duterrain sur les parcelles avoisinantes;VI. un descriptif des risques résiduels et le caséchéant, des restrictions d'utilisation, pour l'usagefutur du terrain faisant l'objet des actes et travaux;VII. les mesures de suivi à prendre après l'assainissementdu terrain, le délai pendant lequel elles sontmaintenues et une estimation de leur coût;VIII. une notice d'évaluation des incidences sur l'environnementconformément aux dispositions dulivre I er du Code de l'environnement;IX. un résumé non technique des données précitées;X. le cas échéant, le projet comporte:1° les mesures de sécurité auxquelles sera soumis leterrain après assainissement;2° les mentions précisées par le Gouvernement requisespar ou en vertu de l'article 115, alinéa 2, duCWATUPe, des articles 17 et 83, alinéa 2, du décretdu 11 mars 1999 relatif au permis d'environnementet de l'article 3, § 1 er , du décret du 27 juin 1996 relatifaux déchets.Le rapport et une synthèse de données sont égalementfournis sur support informatique selon lesmodalités définies par l'administration.§ 3. Par dérogation à l'article 55, le délai pour la déclarationdu caractère complet et recevable du projetd'assainissement est porté à 45 jours.Par dérogation aux articles 61 et 62, § 3, le délaipour l'approbation du projet d'assainissement estporté à 180 jours.] 1}1. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 92,qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.p. 1022Décr./W. 5 déc. 2008art. 93, à remplacerArt. 93. }1 [Jusqu'au 31 mars 2011] 1 , l'agrémenten qualité d'expert dans la discipline «pollution dusol et du sous-sol» octroyé selon la procédure visée àl'article 681bis /73 du règlement général pour laprotection du travail, telle que modifiée par l'arrêtédu Gouvernement wallon du 4 mars 1999 modifiantle titre III du règlement général pour la protectiondu travail en insérant des mesures spéciales applicablesà l'implantation et l'exploitation des stations-service,est assimilé à l'agrément en qualitéd'expert, au sens des articles 27 à 35.60 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals GewestA.G./W. 3 déc. 2009 — p. 1028}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 93, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1022Décr./W. 5 déc. 2008art. 93bis, à ajouterArt. 93bis. }1 [L'agrément délivré en qualité de laboratoireagréé pour l'analyse des déchets octroyéen vertu de l'arrêté de l'Exécutif régional wallon du9 juillet 1987 relatif à la surveillance de l'exécutiondes dispositions en matière de déchets et de déchetstoxiques et de l'article D. 147 du livre I er du Code del'environnement, est assimilé à l'agrément en qualitéde laboratoire agréé au sens des articles 27 à 35pour réaliser les analyses prévues par le présent décretjusqu'au 31 mars 2011.Les analyses réalisées par des laboratoires agrééspour l'analyse des déchets en vertu de l'arrêté del'Exécutif régional wallon du 9 juillet 1987 relatif àla surveillance de l'exécution des dispositions enmatière de déchets et de déchets toxiques et de l'articleD. 147 du livre I er du Code de l'environnementet les prélèvements sont réputés conformes au présentdécret.] 1}1. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 95,qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.p. 1022Décr./W. 5 déc. 2008art. 96bis, à ajouterArt. 96bis. }1 [Le délai visé à l'article 39, alinéa 1 er ,est porté à 60 jours pour les études d'orientation introduitesavant le 31 mars 2011.Le délai visé à l'article 45, alinéa 1 er , est porté à 90jours pour les études de caractérisation introduitesavant le 30 juin 2011.] 1}1. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 96,qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.p. 1023Décr./W. 5 déc. 2008art. 99, à remplacerArt. 99. À l'exception de l'article 21 dont la dated'entrée en vigueur est fixée par le Gouvernement,le présent décret entre en vigueur }1 [le 6 juin2009] 1 .}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010,art. 94, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de sonart. 123, 9°.p. 1028A.G./W. 3 déc. 2009art. 4, à remplacerArt. 4. }1 [Le présent arrêté entre en vigueur le jourde sa publication au Moniteur belge.En ce qu'il concerne les bâtiments visés à l'article577 sub article 2 du présent arrêté, le titre V, du livreIV, sub article 10 du décret-cadre du 19 avril 2007modifiant le Code wallon de l'aménagement du territoire,de l'urbanisme et du patrimoine entre en vigueurau jour de l'entrée en vigueur du présent arrêté.Toutefois, l'obligation de disposer d'un certificatP.E.B. de bâtiment résidentiel existant, conformémentà l'article 237/28, § 1 er , alinéas 2 et 3, et § 3 dudécret-cadre du 19 avril 2007 modifiant le Codewallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanismeet du patrimoine est applicable:– pour les actes de vente relatifs à des maisons unifamiliales,à partir du 1 er juin 2010;– pour tout autre acte déclaratif, constitutif outranslatif d'un droit réel relatif à des maisons unifamiliales,à l'exclusion de l'hypothèque, de l'antichrèse,des actes involontaires, des actes departage pour sortir d'une indivision successorale ouen cession de droits indivis, avec ou sans effet déclaratif,et pour tout acte qui confère un droit personnelde jouissance sur des maisons unifamiliales, àpartir du 1 er juin 2011;– pour tout acte déclaratif, constitutif ou translatifd'un droit réel relatif à d'autres bâtiments résidentiels,à l'exclusion de l'hypothèque, de l'antichrèse,des actes involontaires, des actes de partage poursortir d'une indivision successorale ou en cession dedroits indivis, avec ou sans effet déclaratif, et pourtout acte qui confère un droit personnel de jouissanceportant sur d'autres bâtiments résidentiels, àpartir du 1 er juin 2011.] 1}1. – Ainsi remplacé par l'A.G./W. du 27 mai 2010, art. 3, quientre en vigueur le 31 mai 2010 en vertu de son art. 6.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 61


VIII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHTVerdrag 25 mei 1987 — p. 1057VIII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHTp. 1057Verdrag 25 mei 1987Lijst der gebonden Staten volledig vervangenLijst der gebonden StatenLijst van StatenDatum van de neerlegging van hetbekrachtigings- (B), ofgoedkeuringsinstrument (G)België16 december 1996 (B)Denemarken26 juli 1989 (B)Frankrijk12 december 1991 (G)Italië11 oktober 1990 (B)Ierland8 december 1998 (B)Letland 21 juni 2004Cyprus 29 april 2005.Deze landen hebben volgende verklaringen afgelegd:België«Overeenkomstig artikel 5, wijst de Regering van het KoninkrijkBelgië het Ministerie van Buitenlandse Zaken,Quatre Brasstraat 2, 1000 Brussel, aan als de centrale autoriteitdie belast is met het ontvangen en doorzenden vande in artikel 4 bedoelde verzoeken om inlichtingen. Dezeverzoeken dienen in het Duits, het Engels, het Frans of hetNederlands te worden gesteld.»«Overeenkomstig artikel 6, 3de lid, verklaart de Regeringvan het Koninkrijk België dat het Verdrag te haren aanzienvan toepassing is in haar betrekkingen met de Staten diedezelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen nade datum van nederlegging.»Denemarken«In uitvoering van artikel 5 van het Verdrag wijst Denemarkende Deense Minister van Justitie aan als de centraleautoriteit die voor Denemarken belast is met het ontvangenen doorzenden van de in artikel 4 bedoelde verzoekenom inlichtingen en geeft het aan dat deze verzoeken in éénvan de volgende talen dienen te worden gesteld; hetDeens, het Engels, het Duits of het Frans.Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Verdrag verklaartDenemarken dat deze tekst te zijnen aanzien van toepassingis in zijn betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaringhebben afgelegd, negentig dagen na de datum vannederlegging.Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Verdrag verklaartDenemarken dat deze tekst niet van toepassing is opde Faeröereilanden en op Groenland.»Frankrijk– «Overeenkomstig artikel 5, wijst de Regering van deFranse Republiek het «bureau du droit international et del'entraide judiciaire internationale en matière civile etcommerciale, service des affaires européennes et internationales»,Ministère de la Justice, 57 rue Saint-Roch 75001Paris, aan als de centrale autoriteit die belast is met hetontvangen en doorzenden van de in artikel 4 bedoelde verzoekenom inlichtingen. Deze verzoeken dienen in hetFrans te worden gesteld.»– «Conform artikel 6, 3de lid, verklaart de Regering van deFranse Republiek dat het Verdrag te haren aanzien vantoepassing is in haar betrekkingen met de Staten die dezelfdeverklaring hebben afgelegd, negentig dagen na dedatum van nederlegging.»Italië«De Regering van de Italiaanse Republiek verklaart dat,overeenkomstig artikel 5 van dit Verdrag, als de centraleautoriteit die belast is met het ontvangen en doorzendenvan de in artikel 4 bedoelde verzoeken om inlichtingen, isaangewezen: Ministero di Grazia e Giustizia – DirezioneGenerale degli Affari Civili. Deze overheidsinstantie aanvaardtde in het Italiaans, het Engels of het Frans gesteldeverzoeken om inlichtingen.De Regering van de Italiaanse Republiek verklaart daarenbovendat, conform artikel 6, 3de lid, het Verdrag te harenaanzien van toepassing is in haar betrekkingen met de Statendie dezelfde verklaring hebben afgelegd, negentigdagen na datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging.»Ierland«In uitvoering van artikel 5 van het Verdrag heeft de IerseRegering het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Departmentof Foreign Affairs) in Dublin aangewezen als de centraleautoriteit die belast is met het ontvangen en doorzendenvan de in artikel 4 van het Verdrag bedoelde verzoekenom inlichtingen. Zijn ontvankelijk de in het Engels ofhet Frans gestelde verzoeken.Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffendede afschaffing van de legalisatie van akten in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen, ondertekend teBrussel op 25 mei 1987, verklaart Ierland dat dit Verdragte zijnen aanzien van toepassing is in zijn betrekkingenmet de Staten die dezelfde verklaring hebben afgelegd,90 dagen na de datum van de nederlegging van de aktevan bekrachtiging.»}1[Letland«Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende deafschaffing van de legalisatie van akten in de Lid-Statenvan de Europese Gemeenschappen verklaart de RepubliekLetland als centrale autoriteit aan te duiden: het Ministerievan Justitie, Brivibas laan 36, Rigs, LV-1536, Latvia (Letland).Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende deafschaffing van de legalisatie van akten in de Lid-Statenvan de Europese Gemeenschappen verklaart de RepubliekLetland dat alle in het kader van het Verdrag ingediendeaanvragen om informatie gesteld moeten zijn in het Lets,Engels of Frans.] 1}2 [Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffendede afschaffing van de legalisatie van akten in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen, ondertekend teBrussel op 25 mei 1987, heeft de Republiek Letland verklaarddat dit Verdrag te haren aanzien van toepassing isin haar betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaringhebben afgelegd, negentig dagen na de datum van de nederleggingvan de akte van bekrachtiging».] 2}3 [Cyprus«Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag verklaart deRepubliek Cyprus dat het Ministerie van Justitie en OpenbareOrde is aangesteld als centrale autoriteit die de in hetVerdrag bedoelde functies zal uitoefenen.Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag verklaart de RepubliekCyprus dat de centrale autoriteit de verzoeken ominformatie in het Grieks, het Engels en het Duits zal aanvaarden.»]3}1. – Letland toegevoegd bij Bericht, B.S., 17 september 2004}2. – Letland, al. 3, ingevoegd bij Bericht, B.S., 5 november 2010}3. – Cyprus toegevoegd bij Bericht, B.S., 24 juni 200562 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>


IX. NOTARIAAT • A. Wet op het notarisambtWet 16 maart 1803 — p. 1079IX. NOTARIAATA. Wet op het notarisambtp. 1078Wet 16 maart 1803Art. 12 – 13 volledig vervangenArt. 12. }1 [ }2 [Alle akten vermelden de naam, degebruikelijke voornaam en de standplaats van denotaris die ze opmaakt. Een geassocieerde notarisvermeldt deze hoedanigheid en de zetel van de vennootschapin plaats van zijn standplaats. De partijenworden in de akte vermeld met hun naam, gevolgddoor de voornamen, plaats en datum van geboorteen hun woonplaats. Ingeval de waarmerkingop basis van de identiteitskaart gebeurt, volstaan deeerste twee voornamen in de plaats van de opnamevan alle voornamen. De voornamen worden vermeldin de volgorde waarin zij voorkomen in hetstuk op grond waarvan de identificatie is gebeurd.] 2De akten vermelden eveneens de namen, de gebruikelijkevoornamen en de woonplaats van de in deartikelen 10 en 11 bedoelde getuigen, alsook deplaats waar en de datum waarop de akten wordenverleden.}3[De datum van ondertekening van de akte doorde notaris en de bedragen die het voorwerp uitmakenvan een betalingsverplichting worden voluit geschreven.]3 De volmachten van de contractantenworden aan de minuut gehecht. In het geval dat deinstrumenterende notaris de minuut van gezegdevolmacht bewaart, of indien hij het brevet of de uitgifteervan reeds aan een akte van zijn ambt gehechtheeft, moet de volmacht niet aan de minuutworden gehecht.De akte wordt toegelicht. De vermeldingen bedoeldin het eerste lid en het tweede lid worden altijd integraalvoorgelezen, alsook de wijzigingen die werdenaangebracht aan het vooraf meegedeelde ontwerpvan de akte.De akte wordt steeds integraal voorgelezen in de gevallenbedoeld in artikel 10, alsook wanneer hetontwerp van de akte niet tijdig aan de partijen enaan de tussenkomende personen voorafgaandelijkmeegedeeld werd.Het ontwerp van de akte wordt, behoudens andersluidendeverklaring aangebracht door een partij,geacht tijdig te zijn ontvangen wanneer de partijendeze minstens vijf werkdagen voor het verlijden vande akte hebben ontvangen.Van de toelichting van de akte, van de datumwaarop de partijen in voorkomend geval voorafkennis hebben gekregen van het ontwerp van deakte en van de gedeeltelijke of integrale voorlezingvan de akte wordt in het slot van de akte meldinggemaakt.] 1 {4}1. – Laatst vervangen bij art. 9 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1)}2. – Lid 1 vervangen bij art. 5, 1°, wet (III) 1 maart 2007, B.S.,14 maart 2007}3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 5, 2°, wet (III) 1 maart 2007, B.S.,14 maart 2007F 4. – Op een door de Koning te bepalen datumluidt dit art. als volgt:Art. 12. }5 [ }6 [Alle akten vermelden de naam, de gebruikelijkevoornaam en de standplaats van de notaris die zeopmaakt. Een geassocieerde notaris vermeldt deze hoedanigheiden de zetel van de vennootschap in plaats vanzijn standplaats. De partijen worden in de akte vermeldmet hun naam, gevolgd door de voornamen, plaats endatum van geboorte en hun woonplaats. Ingeval dewaarmerking op basis van de identiteitskaart gebeurt,volstaan de eerste twee voornamen in de plaats van deopname van alle voornamen. De voornamen wordenvermeld in de volgorde waarin zij voorkomen in het stukop grond waarvan de identificatie is gebeurd.] 6De akten vermelden eveneens de namen, de gebruikelijkevoornamen en de woonplaats van de in deartikelen 10 en 11 bedoelde getuigen, alsook de plaatswaar en de datum waarop de akten worden verleden.}7 [Van comparanten die enkel als vertegenwoordiger ofgemachtigde optreden, of die enkel bijstand verlenen,dienen enkel de naam, voornamen en woonplaats teworden vermeld.] 7}8[De datum van ondertekening van de akte door de notarisen de bedragen die het voorwerp uitmaken van eenbetalingsverplichting worden voluit geschreven.] 8 Devolmachten van de contractanten worden aan de minuutgehecht. In het geval dat de instrumenterende notarisde minuut van gezegde volmacht bewaart, of indienhij het brevet of de uitgifte ervan reeds aan een aktevan zijn ambt gehecht heeft, moet de volmacht niet aande minuut worden gehecht.De akte wordt toegelicht. De vermeldingen bedoeld inhet eerste lid en het tweede lid worden altijd integraalvoorgelezen, alsook de wijzigingen die werden aangebrachtaan het vooraf meegedeelde ontwerp van deakte.De akte wordt steeds integraal voorgelezen in de gevallenbedoeld in artikel 10, alsook wanneer het ontwerpvan de akte niet tijdig aan de partijen en aan de tussenkomendepersonen voorafgaandelijk meegedeeld werd.Het ontwerp van de akte wordt, behoudens andersluidendeverklaring aangebracht door een partij, geacht tijdigte zijn ontvangen wanneer de partijen deze minstensvijf werkdagen voor het verlijden van de akte hebbenontvangen.Van de toelichting van de akte, van de datum waarop departijen in voorkomend geval vooraf kennis hebben gekregenvan het ontwerp van de akte en van de gedeeltelijkeof integrale voorlezing van de akte wordt in het slotvan de akte melding gemaakt.] 5}5. – Laatst vervangen bij art. 9 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1)}6. – Lid 1 vervangen bij art. 5, 1°, wet (III) 1 maart 2007, B.S.,14 maart 2007}7. – Lid 2 aangevuld bij art. 18 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26,lid 1)}8. – Lid 3 gewijzigd bij art. 5, 2°, wet (III) 1 maart 2007, B.S.,14 maart 2007Art. 13. }1 [Onverminderd het bepaalde in de artikelen971 tot 998 en 1001 van het Burgerlijk Wetboekbetreffende de testamenten, worden de notariëleakten onuitwisbaar, leesbaar, zonder verkortingen,witte vakken, gapingen of tussenruimtenmet de hand geschreven of mechanisch vervaardigd,zoals door middel van machineschrift, druk,lithografie, typografie; op ieder enkel of dubbel bladvan een akte die meer dan één blad beslaat, wordtvermeld welk nummer het heeft. Deze vermeldingwordt geparafeerd of getekend door alle ondertekenaarsvan de akte, tenzij hun paraaf of handtekeningreeds op het blad voorkomt; een en anderonder verantwoordelijkheid van de notaris en opstraffe van honderd frank geldboete te zijnen laste.De Koning kan de nodige maatregelen voorschrijvenom de mechanisch vervaardigde notariëleakten in goede staat te doen bewaren.] 1 {2}1. – Vervangen bij enig art. wet 10 juli 1951, B.S., 22-24 juli1951F 2. – Op een door de Koning te bepalen datumluidt dit art. als volgt:Art. 13. }3 [§ 1. De notariële akte kan zowel op papier alsin gedematerialiseerde vorm worden verleden.§ 2. Notariële akten op papier worden onuitwisbaar,leesbaar, zonder verkortingen, witte vakken, gapingenof tussenruimten opgemaakt, onverminderd het bepaaldein de artikelen 971 tot 998 en 1001 van het BurgerlijkWetboek betreffende de testamenten; op iederenkel of dubbel blad van een akte die meer dan één bladbeslaat, wordt vermeld welk nummer het heeft. Dezevermelding wordt geparafeerd of getekend door alle ondertekenaarsvan de akte, tenzij hun paraaf of handtekeningreeds op het blad voorkomt; een en ander onderverantwoordelijkheid van de notaris en op straffe van2,50 euro geldboete te zijnen laste.§ 3. De Koning schrijft, bij een besluit vastgesteld naoverleg in de Ministerraad, de nodige maatregelen voorom de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en debewaring van notariële akten te waarborgen.] 3}3. – Laatst vervangen bij art. 19 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26,lid 1)p. 1078–1079Wet 16 maart 1803Art. 18 volledig vervangenArt. 18. }1 [Alle notariële akten die in gedematerialiseerdevorm zijn verleden, evenals een gedematerialiseerdafschrift van alle akten die op papier zijn verleden, wordenbewaard in een daartoe bestemde Notariële Aktebank dieonder het bestuur staat van de Nationale Kamer van notarissendie de uitwerking en het operationele beheer ervankan delegeren aan de Koninklijke Federatie van het Belgische<strong>notariaat</strong>. Binnen de vijf dagen na het verlijden vande akte moet hetzij de gedematerialiseerde akte, hetzij hetgedematerialiseerd afschrift van de akte die op papier isverleden, worden gedeponeerd en opgenomen in de NotariëleAktebank. Dit afschrift heeft dezelfde bewijswaardeals de eerste uitgifte van de minuut op papier.Deze bepaling geldt niet voor testamenten, herroepingenvan testament en contractuele erfstellingen.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg inde Ministerraad, op advies van de Commissie voor de beschermingvan de persoonlijke levenssfeer, ingericht doorde wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijkelevenssfeer ten opzichte van de verwerking vanpersoonsgegevens, en na advies van de instelling die deNotariële Aktebank beheert, met eerbiediging vanartikel 23 en van artikel 458 van het Strafwetboek, de wijzewaarop en de voorwaarden waaronder de Notariële Aktebankwordt ingericht, beheerd, georganiseerd en de toegangertoe.] 1}1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 20 wet 6 mei2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen(art. 26, lid 1). De toepassing van deze bepalingen is enkelverplicht voor de akten die zijn verleden vanaf de in art. 26 , lid 1bedoelde datum (art. 26, lid 2)p. 1079Wet 16 maart 1803Art. 20 – 21 volledig vervangenArt. 20. De notaris is verplicht de minuut te bewarenvan alle akten die hij verlijdt.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 63


IX. NOTARIAAT • A. Wet op het notarisambtWet 16 maart 1803 — p. 1079Onder deze bepaling vallen echter niet de verklaringenbetreffende het in leven zijn van personen, devolmachten, akten van bekendheid, kwijtingen vanpachtgelden, huurgelden, lonen, pensioenuitkeringenen rentetermijnen, en andere eenvoudige aktendie volgens de wet in brevet mogen worden uitgegeven.{1F 1. – Op een door de Koning te bepalen datumluidt dit art. als volgt:Art. 20. De notaris is verplicht de minuut te bewarenvan alle akten die hij verlijdt.}2 [De notaris is niet verplicht om de minuut te bewarenvan een in gedematerialiseerde vorm verleden aktenadat hij de bevestiging ontvangen heeft van de deponeringvan de akte in de in artikel 18 bedoelde NotariëleAktebank. De Notariële Aktebank geldt als authentiekebron voor de akten die erin opgenomen zijn.] 2Onder deze bepaling vallen echter niet de verklaringenbetreffende het in leven zijn van personen, de volmachten,akten van bekendheid, kwijtingen van pachtgelden,huurgelden, lonen, pensioenuitkeringen en rentetermijnen,en andere eenvoudige akten die volgens de wet inbrevet mogen worden uitgegeven.}2. – Lid 2 ingevoegd bij art. 21 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26,lid 1)Art. 21. Alleen de notaris die de minuut bewaart,heeft het recht grossen en uitgiften af te geven; nietteminmag elke notaris afschriften uitreiken vanakten die bij hem als minuut zijn neergelegd. {1F 1. – Op een door de Koning te bepalen datumluidt dit art. als volgt:Art. 21. Alleen de notaris die de minuut bewaart, heefthet recht grossen en uitgiften af te geven; niettemin magelke notaris afschriften uitreiken van akten die bij hemals minuut zijn neergelegd.}2 [Van de in de Notariële Aktebank opgenomen akten,kunnen uitgiften en grossen enkel worden afgeleverddoor de notarissen die houder of bewaarder zijn van hetrepertorium voorgeschreven door artikel 29 van dezewet, waarin deze akten zijn ingeschreven.] 2}2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 22 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26,lid 1)p. 1079Wet 16 maart 1803Art. 26 volledig vervangenArt. 26. Op de minuut maakt de notaris meldingvan de aangifte van een eerste grosse aan elk van debelanghebbende partijen; op straffe van afzettingmag hij hun geen tweede grosse afgeven dan krachtenseen beschikking van de voorzitter van de rechtbankvan eerste aanleg, welke beschikking aan deminuut gehecht moet blijven. {1F 1. – Op een door de Koning te bepalen datumluidt dit art. als volgt:Art. 26. Op de minuut maakt de notaris melding van deaangifte van een eerste grosse aan elk van de belanghebbendepartijen; op straffe van afzetting mag hij hun geentweede grosse afgeven dan krachtens een beschikkingvan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg,welke beschikking aan de minuut gehecht moet blijven}2[of onder de minuut wordt neergelegd] 2 .}2. – Aangevuld bij art. 23 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding:door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1)p. 1079Wet 16 maart 1803Art. 29 volledig vervangenArt. 29. De notaris houdt repertorium van alleakten die hij verlijdt.}1 [Wanneer de akte evenwel voor meerdere notarissenwordt verleden, wordt zij alleen ingeschreven inhet repertorium van de notaris die de minuut bewaartof, wanneer de akte in brevet wordt verleden,van de notaris die als eerste vermeld staat.] 1 {2}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 12 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1)F 2. – Op een door de Koning te bepalen datumluidt dit art. als volgt:Art. 29. De notaris houdt repertorium van alle akten diehij verlijdt. }3 [Hij houdt dit repertorium hetzij op papierhetzij op de gedematerialiseerde wijze die is vastgestelddoor de Nationale Kamer van notarissen in een door deKoning goedgekeurd reglement.] 3}4 [Wanneer de akte evenwel voor meerdere notarissenwordt verleden, wordt zij alleen ingeschreven in het repertoriumvan de notaris die de minuut bewaart of, wanneerde akte in brevet wordt verleden, van de notaris dieals eerste vermeld staat.] 4}3. – Lid 1 aangevuld bij art. 24 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26,lid 1)}4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 12 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1)64 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!