11.07.2015 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

i<strong>CLAIRLIEU</strong>IJD AAN DBGES£H1SDENI5 DBR KRUlSMBREN»;m Tei A.pcl (1465 (595)J.M.HAY!Le Ptieufc tictai dc sainA.PPEVVVil,|.i,srl)oi J.W. d'All.uLb O..S.C 94)in?L, SIPSIn Mriuuriairi (I. v;m Hoorn ( 1 '^ I '■'- I 'WD)■■-A CHTENVEE R TIGS T E E NNEGENENVEERTIGSTEj A A R G A N G9 9 0 - 1 '■)Cl.AIRLfiUiMM


<strong>CLAIRLIEU</strong>TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DEGESCHIEDENIS DER KRUISHERENACHTENVEERTIGSTEENNEGENENVEERTIGSTEJAARGANG19 9 0-1991<strong>CLAIRLIEU</strong> —MAASEIK


HET KLOOSTER TER APELNJJ.VERMEULENINLEIDINGIn het zuiden van de provincie Groningen, niet ver van de Westduitsegrens, staat het klooster Novae Lucis, Nieuw Iicht. Dit kloosterstaat aan de rand van het dorp Ter Apel, in de streek Westerwolde.Het klooster van Ter Apel is tegenwoordig een toeristische bezienswaardigheid,waar jaarlijks duizenden bezoekers genieten van de rusten zich wanen in een tijd ver voor ons.Het klooster zoals we dat nu kunnen bewonderen is slechts eendeel van het oorspronkelijke complex. Een kloostergang ontbreekt bijvoorbeelden ook de verdieping waar de monniken hun slaapvertrekkenhadden is niet meer aanwezig. Veel van het oude klooster is verlorengegaan, maar wat rest kan de hedendaagse bezoeker nog steedsbekoren.In dit artikel wordt de geschiedenis van het klooster Novae Lucis behandeldvanaf de stichting in 1465 tot het jaar 1595. In dat jaarkwam er officieel een einde aan de functie van het complex alsklooster der Kruisheren.Het gebouw zelf blijft hier buiten beschouwing. Uitgangspunt vandit artikel zijn de bewoners, de Kruisheren zelf, die bijna anderhalveeeuw in Ter Apel geleefd hebben. Wie waren zij, met wie haddenzij te maken, wat deden zij om in hun levensonderhoud te voorzienen welke bezittingen behoorden tot het kloostercomplex?Het antwoord op deze vragen is voor een deel te vinden in de ruimvierhonderd akten en brieven, die tesamen het kloosterarchief TerApel vormen. Daarnaast is het voor de Orde der Kruisheren zo be-* Dit artikel is een bewerking van de doctoraalscriptie van de auteur, die in 1987 is afgestudeerdaan de Rijksuniversiteit Groningen. Met dank aan pater Th. van den Elsen voor zijngoede adviezen.


HET KLOOSTER TER APELlangrijke boekwerk Definities der Generate Kapitteh van de Orde vanhet H. Kruis 1410-1786 (verder aangeduid als Definities) een rijkebron voor wat betreft de namen van de kloosterlingen. De speurtochtdoor archieven is beperkt gebleven tot voornamelijk het RijksarchiefGroningen en het gemeentearchief van de stad Groningen.1. DE STICHTING VAN HET KLOOSTER TER APELDe geschiedenis van het Kruisherenklooster van Ter Apel begint in1464, toen een zekere Jacob Wiltingh zijn 'guet Apell' schonk aande prior-generaal van de orde, Peregrinus van Kampen1. Wiltinghwas pastoor te Garrelsweer en vicaris van Loppersum en woonde in ofbij Onstwedde. De reden voor zijn schenking was eenvoudig: dezegift zou van gunstige invloed zijn op zijn zieleheil. Waarom hij zichrichtte tot de Kruisheren is niet bekend. Wellicht had hij kontaktenmet de moderne Devoten, die hem adviseerden zich tot de Kruisheren te wenden. Misschien had hij eens een Kruisherenklooster bezocht,al lag het dichtstbijzijnde klooster (Bentlage) zo'n honderd kilometer van zijn woonplaats. Wiltingh had het stuk grond zes jaareerder gekocht van het klooster Sancta Maria te Schildwolde, dat behoordetot de orde der Praemonstratenzers. In een oorkonde van 22februari 1476 verklaarden proost en priores van dit klooster dat degrond destijds aan Wiltingh was verkocht, omdat ze er zelf geen enkelprofijt van hadden, en er ook in de toekomst niet veel van verwachtten2.Diverse auteurs hebben zich beziggehouden met de vraag of opdeze plaats eerder een klooster heeft gestaan. Immers, het was in1464 geenszins een kaal stuk grond. In de verkoopakte van 1458,toen de Praemonstratenzers het verkochten aan Jacob Wiltingh, staatdat het een 'verwoestede erve und guet' was. Bovendien is er een oorkonde uit 1466 bewaard gebleven, waarin verwezen wordt naar eeneerder klooster:"...woe in vorledenen tyden ene watermole gelegenhebbe toe Apell by dat Cloister nu van Orden des hilligenCruces in der tyt dat Cloester vorscr. hoirde toe den1 TA inv. 2, reg. 11 (22 februari 1464).2 TA inv. 1, rcg. 38 (22 februari 1476).


HET KLOOSTER TER APEL 5orden van praemonstreit und den cloister toSchildwold..."3De oudste vermelding van een klooster dat hier gestaan zou hebben,stamt van Sibrandus Leo (I6e eeuw). In zijn Abtenlevens derFrieschekloosters Mariengaard en Lidlum schrijft hij, dat in 1290 de abt vanPremontre een onderzoek gelastte naar de overgebleven bevolking inde (Oost-)Friese en Groningse kloosters van zijn orde. Door tweeoverstromingen zouden vele kloosterlingen omgekomen zijn. In zijnopsomming van aantallen overledenen schrijft Leo ondermeer datin Apelsche (der Apel)..." zeventig monniken zijn omgekomen,maar dat er ten tijde van het onderzoek nog zeventig monniken aanwezigwaren. Dit klooster, gesticht in 1216, droeg volgens hem denaam 'Domus Lucis' en behoorde tot de orde der Praemonstratenzers.In 1410 werd het verkocht aan het kruisherenklooster te Scharmer, genaamd 'Domus Verae Lucis'4.Het verhaal van Sibrandus Leo klopt op een aantal punten niet.Volgens N. Backmund (1952) heeft Leo de tussen haakjes geplaatsteopmerking 'der Apel' zelf toegevoegd5. Backmund verondersteltdat het in werkelijkheid om een klooster in Hopels, Oost-Friesland,ging. Toen Leo zijn kroniek schreef bestond dit klooster echter nietmeer. Het is mogelijk dat Leo niet geweten heeft van het bestaan vandit huis, en hij daarom 'in Apelsche' vereenzelvigd heeft met TerApel. Hoe hij aan het stichtingsjaar 1216 en de naam Domus Lucisis gekomen, vermeldt hij niet, maar dit Praemonstratenzer kloosterkan in 1410 onmogelijk aan de Kruisheren in Scharmer overgedragenzijn. Pas in 1489 werd er in Scharmer een Kruisherenklooster gestichtdat niet de naam 'Domus Verae Lucis', maar 'Sanctae Helenae'droeg.De opmerking '(der Apel)', die Leo wellicht zelf heeft toegevoegd,heeft een aantal latere schrijvers op een dwaalspoor gezet. Zo is H.O.Feith (1842), op grond van Leo's tekst, de geciteerde oorkonde uit1466 en een verhandeling van A. Ypey (1821) over resten van eenoud voetpad vlakbij het klooster Ter Apel, ervan overtuigd dat er3 TA inv. 1. reg. 17 (11 oktober 1466).4 Wumkes, Abtenlevens, 43.5 Backmund, Monasticon, II, 164, noot 31: "... Sibrandus sua sponte fecit additiones. Ignorant omnino asceteria "Montis Stae. Mariae in Happelsa" [...] erronea ea identificavit cumTer Apel...".


6 HET KLOOSTER TER APELsinds 1216 een huis van de Praemonstratenzers moet hebbengestaan6. Het oude voetpad lijkt echter ook geen aanknopingspuntte zijn, omdat het waarschijnlijk pas in 1465 is aangelegd voor demensen die meehielpen aan de bouw van het Kruisherenklooster7.C.H. Peters (1897) en Eerleman (s.a.) gaan nog een stap verder: zijmenen zelfs te weten hoe dat oude gebouw eruit gezien moet hebben8. Peters wijst onder meer op een aantal oude stenen in het gebouw die groter zijn, en dus volgens hem ouder, dan de overige, omstreeks1465 gebakken, stenen9. Hij verbindt daaraan de conclusiedat het oude Praemonstratenzer klooster van steen moet zijn geweest.De nieuwbouw zou opgetrokken kunnen zijn op de oude fundamenten,enerzijds uit eerbied voor degenen die er begraven waren (degraven zouden dan ongeschonden blijven), anderzijds ter besparingvan tijd, geld en moeite. Deze veronderstelling baseert hij op het feitdat de kerk tegen de gewoonte in aan de zuidzijde van het complexstaat en het belangrijkste woongedeelte aan de noordzijde. Daardoorlag het woongedeelte aan de minst zonnige kant van het complex.A.T. Schuitema Meijer (1966) komt met een andere suggestie, diehet best aansluit op het bronnenmateriaal10. Omdat de grond eigendomwas van de Praemonstratenzers, is het niet ondenkbaar datzij daar een uithof of voorwerk hebben gehad. Een uithof is een stukgrond met een boerderij, bestemd voor agrarische doeleinden, waaraande Praemonstratenzers een kapel mochten verbinden. In zo'n kapelwerd de mis opgedragen door een van de kloosterlingen en ontvingenmensen uit de omgeving de sacramenten. In een oorkonde uit1466 staat dat er geruchten de ronde deden dat de plaats, waarop hetnieuwe Kruisherenklooster was gevestigd, vroeger bestemd was geweest voor de gemeenschappelijke eredienst11. Misschien heeft erdus een kapel gestaan, die een tijdlang werd gebruikt ten behoevevan de bevolking in de omtrek. H.A. Spandaw (1821) meent in ditverband dat de naam Apell van deze kapel afgeleid zou kunnen zijn:A-kapel, de kapel bij de rivier de A12. Als deze kapel van steen is6Feith, "Klooster Ter Apel", 136-138.7 Ypey, "Nader onderzoek", 75.8 Peters, "Ter Apel", 137-138 en Eerelman, Het oude klooster, 1.9 Peters, "Ter Apel", 190-191.10 Schuitema Meijer, Ter Apel, 9-10.11 TA inv. 3, reg. 18 (25 oktober 1466): "... quem olim divino cultui deditum communiforma..." ; zie ook Hermans, Annales, II, 518.12 Spandaw. "Verhandeling", 41. Volgens J. de Vries, Woordenboek, 164, is 'Apell' afgeleid van A-pol, hetgeen 'poel van de A' betekent.


HET KLOOSTER TER APEL 7geweest zou dit tevens de oude stenen in de huidige kloosterkerkkunnen verklaren.De plaats is op een bepaald moment door de Praemonstratenzersverlaten omdat ze er, naar eigen zeggen, geen profijt meer van hadden.Aannemelijk is dat ze geruime tijd voor 1458 zijn vertrokken,omdat Jacob Wiltingh in dat jaar een 'verwoestede erve und guet'kocht. Waarom hij dit kocht is niet bekend, maar het heeft ook hemwaarschijnlijk niet veel opgeleverd. Al na zes jaar, op 22 februari1464, schonk hij de mine en de grond aan de Orde der Kruisheren.Opmerkelijk in de schenkingsakte is de vermelding dat er al bewonersaanwezig waren en dat reeds met de bouw van het klooster begonnenwas. De voorwaarde van Wiltingh, dat zijn schenking zoukomen te vervallen wanneer er niet binnen twee jaar kloosterlingenzouden wonen hield in, dat de bouw gecontinueerd moest wordenen dat de kleine gemeenschap niet alleen gehandhaafd, maar ookuitgebreid moest worden.Wiltingh verklaarde zich bereid mee te helpen aan de bouw vanhet klooster en gedurende de eerste twee jaar zou hij zorgen voor hetlevensonderhoud van de bewoners. Indien er na die twee jaar inderdaadeen klooster zou staan, zou hij ook zijn erf te Onstwedde, Wiltinghervegenaamd, en zijn landerijen bij Loppersum en Garrelsweerschenken13.Op het generaal kapittel van 1465 (15-17 mei) kreeg Everhardusvan Orsoy, prior van het convent te Bentlage, opdracht een aantal ledenvan zijn klooster naar Ter Apel te sturen. Zij zouden de eersteconventualen van de nieuwe stichting worden. De procurator vanBentlage, Hinrick van den Berghe, werd benoemd tot prior van het'Domus Novae Lucis', zoals het klooster officieel werd genoemd. Methem vertrokken senior Ludolphus, broeder Gerardus de Horn, eenbroeder wiens naam niet bekend is, en enkele leken14.Een maand later, op 22 juni 1465, hechtte Conraad van Diepholt,de bisschop van Osnabriick, goedkeuring aan de bouw van hetklooster. De streek waarin Ter Apel ligt, Westerwolde genaamd, ressorteerdeonder zijn religieus gezag. De bisschop bevestigde de stichting en de wijding van de plaats, zoals die door de priesters reeds wasgeschied. Tevens zegde hij toe het convent te zullen beschermen en13 TA inv. 2, reg. 11 (22 februari 1464).14 Weiss, Westfalen, 135-136.


8 HET KLOOSTER TER APELverdedigen en beloofde hij een aflaat van veertig dagen aan beschermers,weldoeners en bezoekers van het huis. De ban daarentegen zouhij uitspreken over degenen die het klooster zouden belagen15.Voor Jacob Wiltingh was de officiele stichting en de aanwezigheidvan een aantal Kruisbroeders reden genoeg om zijn toezegginggestand te doen. Al op 21 juli 1465, bijna een jaar eerder dan oorspronkelijkzijn bedoeling was geweest, schonk hij definitief zijn'goed' Ter Apel, het Wiltingherf in Onstwedde en zijn landerijen bijLoppersum en Garrelsweer. Prior en conventualen mochten ermeedoen wat ze wilden, mits het de voortgang van hun klooster tengoede kwam16. Hiermee was een financiele basis voor het voortbestaanvan het convent gelegd.15 TA inv. 2, reg. 12 (22 juni 1465).16 TA inv. 2, reg. 13 (21 juni 1465).


HET KLOOSTER TER APEL 92. DE BEWONERS VAN NOVAE LUCISVan de bewoners van het klooster in Ter Apel kennen wij in hoofdzaakslechts namen. Deze namen komen voornamelijk uit twee bronnen.Het boek Definities bevat onder meer namen van overledenKruisheren, gerangschikt naar de kloosters waartoe zij behoorden.Voor wat betreft personen die bestuursfuncties uitoefenden, vormthet kloosterarchief Ter Apel een aanvullende bron.Bijlage 1 geeft een opsomming van overledenen en overgeplaatsten,die volgens de Definities behoorden tot het klooster vanTer Apel. Het hoofdstuk is ingedeeld naar prioraten. Opvallend isdat de meeste prioren hun ambt langdurig hebben vervuld, hetgeende stabiliteit in het klooster zeker ten goede zal zijn gekomen.2.1. Hinrick van den Berghe (1465-1486)De eerste prior van Ter Apel was Hinrick van den Berghe17. Samenmet enkele andere conventualen kwam hij in 1465 vanuit het conventSanctae Gertrudis te Bentlage naar Ter Apel om er een klooster testichten. Zijn geboortejaar en- plaats zijn niet bekend, maar hij heeftin Deventer gestudeerd bij de Broeders des Gemenen Levens18. In1450 werd hij daar weggehaald door een Kruisheer uit Bentlage, Nikolausde Alcmaria, die zelf ook in Deventer gestudeerd zou hebben19. Het klooster Bentlage had goede kontakten met de volgelingenvan Geert Grote, want verschillende conventualen kwamen uitDeventer. Enkele van hen werden later prior, niet alleen in Bentlage,maar ook in andere Kruisherenkloosters. De prior van Bentlage dieHinrick van den Berghe naar Ter Apel zond, Everardus van Orsoy,had bijvoorbeeld in Deventer gestudeerd en werd in 1483 priorgeneraal20.Van 1450 tot 1465 heeft Hinrick van den Berghe inBentlage gewoond. Ongetwijfeld heeft hij zich daar een goede reputatieverworven. Rond 1460 kreeg hij een visitatie-opdracht als vicaris-17 Gekozen is voor de in de oorkonden van het archief Ter Apel meest voorkomende spelling. In Latijnse oorkonden wordt hij Hinricus (of Henricus) de Monte genoemd.is Weiss, Westfalen, 129.19 ibidem, 129 en Biild, Rheine, 42. De naam Alimaria is waarschijnlijk een drukfout. A.van de Pasch noemt hem Alcmaria ("Sermo", 58).20 Weiss, Westfalen, 129.


10 HET KLOOSTER TER APELgeneraal voor Frankrijk21. En anders zou hij in 1465 niet de opdrachthebben gekregen een kloosterstichting op zich te nemen. Ophet moment dat hij uit Bentlage vertrok was hij procurator van zijnklooster22.Met slechts weinig middelen werd met de bouw in Ter Apel begonnen. Dat het werk snel vorderde, blijkt uit de brand, die het kloosterin augustus 1472 teisterde. Door deze brand, die aangestoken zouzijn door een boze, ontrouwe lekebroeder, werden de kerk, de slaapzaal,de eetzaal en de keuken in de as gelegd. Twee conventualen vanhet eerste uur, Gerardus de Horn en senior Ludolphus, kwamen hierbijom. De laatste zou nog acht dagen geleefd hebben, eer hij aanzijn verwondingen bezweek23. Hoe groot de schade precies was isniet na te gaan. Een van de stukken die aan de vlammen werd prijsgegeven,was de verkoopakte van 1458. In 1476 werd een vidimusvan deze oorkonde aan de hand van afschriften gemaakt. In de akte,waarin deze vidimus is opgenomen, wordt vermeld waarom een kopiewerd gemaakt:"... welckes vorscr. kopes bewijs und breve mit mer cleijnodenund guederen op de selve stede Apell inder capelleund slaephuse leijder verbrant sint..." 24Met de wederopbouw werd snel begonnen, want een jaar later wijddede bisschop van Tricala (Thessalie), wijbisschop van Osnabriick, devijf altaren23. Daarvoor zal tenminste de kerk hersteld zijn.Van de functies subprior en procurator is slechts een persoon bekend:in een oorkonde uit 1471 wordt als procurator een zekereGherd genoemd. Mogelijk is hij dezelfde als de priester die in 1472bij de brand om het leven kwam, Gerardus de Horn.Vanaf 1473 verschenen in de dodenlijsten van de besluiten van hetgeneraal kapittel namen van bewoners van Ter Apel. Al genoemd zijnde beide priesters die in 1472 om het leven kwamen. Tot i486 zijn21 Biild, Rheine, 46. Weiss, Westfalen, 138 plaatst dit ten onrechte in 1485, maar het geschieddeonder prior-generaal Theodericus van Hall (1459-1463), toen Hinrick van den Berghenog in Bentlage was.22 Biild, Rheine, 46.23 ibidem, 47; Weiss, Westfalen, 124, 136 en 247. In de Definities wordt bij het jaar 1473Gerardus Harlem genoemd. Vermoedelijk is dit dezelfde persoon als Gerardus de Horn.24 TA inv. 1, reg. 38 (22 februari 1476).25 TA inv. 3, reg. 31 (29 augustus 1473).


HET KLOOSTER TER APEL 11in totaal vijf broeders overleden. Daarnaast zijn vijf leden overgeplaatstnaar kloosters in Sneek, Hoei, Woudrichem, Marienfrede enEmmerich. Bij drie van hen stond de toevoeging dat ze voor een jaarmoesten verhuizen. Dat kon verschillende redenen hebben. Een ongehoorzamekloosterling kon naar een klooster gestuurd worden, waareen strengere tucht heerste. Een kloosterling met een goede staat vandienst kon daarentegen naar een convent gezonden worden waar hetmet de observance slecht was gesteld of waar extra mensen nodig warenvoor de opbouw, als het om een jonge stichting ging. Ook donatenkonden overgeplaatst worden, hoewel ze trouw beloofd haddenaan hun klooster en niet aan de orde. Twee van de bovengenoemdevijf leden uit Ter Apel bijvoorbeeld waren donaat26. Waarschijnlijkgolden voor hen dezelfde redenen als voor de kloosterlingendie de kloostergelofte hadden afgelegd.Twee Kruisbroeders kwamen in deze periode voor een jaar naar TerApel, in 1474 en 1481. De eerste, Johannes Delft uit het kloosterSchiedam, werd later nog driemaal overgeplaatst, in 1475 naar Suxyen in 1476 naar Falkenhagen. Hij stierf in 1492/1493 als rector inVirton27. De tweede, Conradus Hoxarie uit het klooster Falkenhagen, trof vrijwel hetzelfde lot. In 1482 werd hij naar Schwarzenbroichgestuurd, in 1484 naar Hoei28.In 1485 was Hinrick van den Berghe een van de vier definitorentijdens het generaal kapittel29. Zijn naam komt voor in de dodenlijstvan 1487. Dat betekent dat hij overleden is in de tijd tussen hetgeneraal kapittel van i486 en dat van 1487, ofwel tussen 25 aprili486 en 13 mei 1487. Vermoedelijk is hij begraven in de kloosterkerkvan Ter Apel. Op een der zerken in de kloosterkerk, zwaar aangetastdoor de tand des tijds, valt nog te lezen:"...t[us] sarchophago tegitur conditor hui[us] Apel penebis uncti cui prim[us] pirefuit a[n]nis i[n]sta.' 30NB met ingang van noot 26 worden niet langer de paginanummers bij de Definities gegeven,maar het betreffende jaar!26 Hermannus Gudynck (Definities, 1475) en Hermannus (Definities, 1476).27 Pasch, Definities, 1475, 1476 en 1493.28 ibidem, 1482 en 1484.29 ibidem, 1485.30 Schuitema Meijer, Ter Apel. 131.


12 HET KLOOSTER TER APELUit het woord 'conditor', stichter, zou afgeleid kunnen worden dathet inderdaad om Van den Berghe gaat. Daar zijn naam echter nietvermeld wordt, is dit niet met absolute zekerheid te zeggen.2.2 Jacob van Wynckell (1487-1518)De tweede prior was Jacob van Wynckell.Zijn naam komt voor heteerst voor in een oorkonde van 22 juni 148731. Waar hij vandaankwam en of hij al in Ter Apel woonde toen Van den Berghe nogprior was, is niet bekend. Uit de kapittelbesluiten blijkt niet dat hijdoor het generaal kapittel is benoemd, wat doet vermoeden dat hijdoor de kloostergemeenschap van Ter Apel zelf gekozen is.Van dit tijdvak zijn de namen van twee subprioren bekend. In1489 wordt in twee oorkonden een zekere Wigboldus genoemd. Hetis Wigboldus Renis (Wybbel van Rheine). Van circa 1495 tot ongeveer1500 was hij prior in Scharmer; hij stierf in 153032. De tweedesubprior was Hubertus, die in 1517 overleed. Van de procurators isslechts een naam overgeleverd, Johannes de Elberge, die in 1511overleed.In 1510 werd Berndt van Hebelle opgenomen in Ter Apel als"provener unde medebroder" 33. De Kruisheren beloofden voor derest van zijn leven voor zijn levensonderhoud te zorgen. In mil daarvoorgaf hij hen al zijn bezittingen, waaronder zijn schapen, bijen,bed, geld, kleding en gereedschap, onder voorwaarde, dat hij hiervangebruik mocht blijven maken zolang het hem beliefde. Zijnnaam komt voor in de staatboeken van Ter Apel. In 1506 betaaldehij een bedrag onder meer "ad subsidum Lampade" 34. Gezien zijnnaam kwam hij vermoedelijk uit het plaatsje dat nu Hebelermeerheet, temeer daar de rechter van het nabijgelegen Haren de oorkondeopstelde. Hebelermeer ligt vlak over de Nederlandse grens, tenoosten van Barger-Compascuum.Het aantal Kruisbroeders dat in de periode 1486-1518 in Ter Apelgewoond heeft is niet bekend, maar er zijn 28 personen in deze tijd31 TA inv. 1, reg. 66 (22 juni 1487).32 Bosh, "Priorij", 11 en 27; Detmold, Landesarchiv, hs. 6, fol. 57 r-v: 1530/1531 stierf"fr. Wybbel Novelucis quondam prior in Scharmer" ; bij Pasch, Definities, 1531 ontbreekt"Novelucis".33 TA inv. 1, reg. 145 (8 januari 1510).34 TA inv. 4, hs. in folio 481-1, fol 9r.


HET KLOOSTER TER APEL 13overleden. Wanneer men bedenkt dat er in het koor van de kerk dertigzitplaatsen waren35 en dat er vermoedelijk 23 slaapcellen op deverdiepingen waren36, dan lijkt het gerechtvaardigd te veronderstellendat er gemiddeld toch zeker 20 'n twintig kloosterlingen moetenhebben gewoond en wellicht zelfs meer.Van overplaatsingen is in deze tijd bijna geen sprake geweest.Slechts een Kruisbroeder werd naar een ander convent gestuurd(1512) en een kwam vanuit Sneek naar Ter Apel (1501). Daarbij zijnniet gerekend de kloosterlingen die in 1489 naar Scharmer gingen omdaar het nieuw gestichte klooster te bevolken. Dat zullen hooguit zevengeweest zijn, aangezien het aantal conventualen dat in 1494 inScharmer aan de pest overleed, ook zeven bedroeg37. Deze personenhoeven overigens niet alien afkomstig geweest te zijn uit TerApel, omdat daar in de tussentijd ook andere Kruisbroeders aangenomenkunnen zijn.Het verslag van het generaal kapittel meldde in 1518 het overlijdenvan Van Wynckell. Dat betekent dat hij voor 2 mei 1518, de dagwaarop het kapittel bijeenkwam, is overleden. De laatste oorkondewaarin zijn naam nog voorkomt, dateert van 1 augustus 151738. Jacob van Wynckell zal daarom overleden zijn tussen 1 augustus 1517en 2 mei 1518.2.3. Derek van den Hardenberch (1518-1528)Jacob van Wynckell werd opgevolgd door Derek, of Theodericus, vanden Hardenberch. Zoals zijn naam al aangeeft, kwam hij vermoedelijk uit Hardenberg in Overrijsel. Dit vermoeden wordt versterkt dooreen oorkonde uit 1520, waarin Derek getuige was van een overeenkomsttussen twee broers39. Het ging daarbij om de verdeling vaneen aantal mudden rogge uit landerijen in met name het kerspelOotmarsum, zo'n 15 kilometer ten zuidoosten van Hardenberg. Bijeen van beide partijen werd een zekere Dyrrick genoemd, met wienaar het lijkt de prior werd bedoeld. Van de overeenkomst werden35 Feith, "Klooster Ter Apel", 145; zie ook Hermans, Annales, II, 500-501.36 Schuitema Meijer, Ter Apel, 105.37 Pasch, Definities, 1495. Het is niet zeker of Jacobus Anden ook uit Scharmer kwam. VolgensWeiss (Westfalen, 137) waren het zes personen.38 TA inv. 37, reg. 182 (1 augustus 1517).39 TA inv. 48, reg. 187 (3 September 1520).


14 HET KLOOSTER TER APELtwee afschriften gemaakt, waarvan de prior namens de partij waartoeook Dyrrick behoorde, er een kreeg.In de periode 1518-1528 overleden zeven Kruisbroeders, waaronderprocurator Johannes Deest (1526). Wellicht was hij de opvolger vanprocurator Johannes de Elberge, die in 1511 was overleden. De overplaatsingenduiden op een goede reputatie van Ter Apel binnen deorde. Twee kloosterlingen uit Hohnscheid, een convent dat enkelekeren te kampen heeft gehad met een verslapte kloostertucht, werdennaar Ter Apel gestuurd40. Omgekeerd verbleef Michael Covordieuit Ter Apel drie jaar in Hohnscheid. Enkele jaren na zijn terugkeerwas hij subprior41. Hij keerde terug naar Ter Apel toen hetklooster in Hohnscheid in 1527 werd opgeheven als gevolg van de Reformatie42.In het begin van de jaren '30 verbleef Libertus Valchs,een kruisheer van Maastricht (Lubbertus Trajectensis) enige tijd in TerApel; hij kreeg hier in 1533 zijn benoeming tot subprior inHoorn43.Van den Hardenberch overleed op 14 maart 1535. De laatste keerdat hij als prior in de oorkonden voorkomt, is op 3 maart 152844.De eerste vermelding van zijn opvolger, Gerhardus Hasselt, is op 23juni 153345. Tussen deze twee data heeft hij zijn functie neergelegd.De reden hiervoor is niet bekend, maar omdat hij in hetklooster bleef wonen, was hij vermoedelijk te ziek of te oud om defunctie van prior uit te oefenen. Blijkens een der zandstenen grafzerkenis hij in de kloosterkerk begraven. Het opschrift op zijn grafsteenluidt:"Anno d[omi]ni MDXXXV xllll die Marcie obiitvene[ra]bilis pater Theod[e]ricus Hard[en]berch firmisprior hui[us] co[n]ve[n]ius, cui[us] a[n]i[m]a requiescatin sancta pace" 4640 Pash, Definities, 1523 en 1524.41 TA inv. 35, reg. 202 (5 januari 1536), TA inv. 35, reg. 220 (23 augustus 1542) en Pasch,Definities, 1544: overleden als subprior.42 Weiss, Westfalen, 174.43 Libertus Valchs bleef subprior in Hoorn tot 1536. Van 1546 tot 1556 komt hij voor alssubprior in Maastricht. Zie Hasselt, Maastricht, 25 en 56.^ TA inv. 51, reg. 197 (3 maart 1528).45 TA inv. 47, reg. 200 (23 juni 1533).46 Schuitema Meijer, Ter Ape/, 131.


HET KLOOSTER TER APEL 152.4 Gerhardus Hasselt (ong. 1530-1564)Gerhardus Hasselt spande de kroon wat betreft de lengte van zijn prioraat.Van 1533 (of eerder) tot 1564 heeft: hij de leiding gehad in TerApel.Tijdens een proces in 1538 aangaande het eigendom van landerijenvertegenwoordigde niet de prior, maar de procurator het klooster. Ditwas niet gebruikelijk, maar een verklaring kan zijn, dat de prior nogniet terug was van het generaal kapittel, dat tweeenhalve week eerder was gehouden. Wellicht reisde hij na afloop van het kapittel direktdoor naar Westfalen, waar hij kloosters moest visiteren. De procurator was wel de aangewezen persoon om in dergelijke zaken deprior te vervangen. Anderzijds was in de statuten bepaald, dat bij afwezigheidvan de prior de subprior de honneurs waarnam, hoeweldeze zich in eerste instantie met geestelijke aangelegenheden bezighield.In enkele oorkonden trad de subprior samen met de prior ensoms ook nog een senior op, en eenmaal was hij samen met de procurator partij. In dit laatste geval (1564) ging het om subprior Gerardusvan den Hardenberg, die een of twee jaar later prior zouworden.Gedurende dit lange tijdvak zijn er acht subprioren geweest. In1529 stierf Henricus de Monte, die mogelijk de opvolger van Hubertus(overleden in 1517) was. Broeder Anthonius bekleedde slechts eenjaar de functie van subprior: hij overleed al in 1530. Ook zijn opvolger Everhardus heeft het niet lang volgehouden: hij stierf in 1533.Denkbaar is dat een subprior werd gekozen uit de senioren, die goedop de hoogte waren van het reilen en zeilen binnen het klooster. Datbetekent dat een broeder pas op vrij hoge leeftijd subprior werd. Dekans op een kortstondige ambtsuitoefening was daardoor aanzienlijk.Met de opvolger van Everhardus hadden de broeders echter wat meetgeluk: Michael Covordie komt als subprior voor in oorkonden uit1536 en 1542 en overleed in 1544. Als opvolger van Everhardus is hijdus elf jaar (van 1533 tot 1544) subprior geweest van de in ieder geval twintig jaren die hij in het klooster heeft doorgebracht. Zijn opvolger was Lubbertus van Alten, die in 1537 procurator was geweest.Wellicht is hij dezelfde als Lubbertus, die vanaf ongeveer 1549 totaan zijn dood in 1552 prior was in Scharmer47. Daarna kwam47 Bosch, "Priorij", 28; Pasch, Definities, 1552.


16 HET KLOOSTER TER APELGeehardus van den Bussche. Ook zijn ambtsperiode heeft niet erglang geduurd, daar in de dodenlijst van het generaal kapittel in 1560Jacobus Hoesden als subprior genoemd wordt. De laatste subprior indeze periode was Gerardus van den Hardenberch, die in 1564 alssubprior in een akte wordt genoemd en vermoedelijk dezelfde is, alsde Gerardus van den Hardenberch, die een jaar later tot prior werdbenoemd.In 1550 waren er twee procurators48. Een van hen, Everdo Busshuiss,komt nog in een oorkonde van 1564 als procurator voor, en ismisschien dezelfde als Everardus, die van 1568 tot 1570 prior was inScharmer49. Aangezien hij niet in de dodenlijsten van Ter Apelvoorkomt, is dit niet onwaarschijnlijk. De ander, Gerardo van Ahuiss,is wellicht dezelfde als senior Gerardus, die in 1570 overleed50.Drie andere paters vertrokken in deze periode om in een anderklooster een hogere funktie te bekleden. In i533 werd pater LubbertusTrajectensis subprior in Hoorn, in 1539 werd Florencius Novimagii,die in 1537 al eens naar Goes was gezonden, prior in Nieuwwerf(provincie Zeeland) en in 1552 werd Bernardus Northorn 'magisterjuvenum' in Scharmer.Deze promoties geven aan dat de kloostergemeenschap van TerApel zich een faam had verworven binnen de orde, die zij in voorgaandetijden nog niet in zo'n hoge mate had gehad. Uit de namender overleden conventualen blijkt, dat Ter Apel een aantrekkingskrachtuitoefende niet alleen op mensen uit de direkte omgeving,maar ook op personen uit bijvoorbeeld Aken, Meersen, Utrecht enNijmegen (of waren zij overgeplaatst?). De prior zelf had eveneenseen goede naam, daar hij vele malen visitator was.Voor zover bekend zijn er twee proveniers aangenomen in deze periode. Van de eerste provenier, Henrick van Bien, is niet meer bekend dan dat hij omstreeks 1561 overleden is. Zijn broer ontving in48 TA inv. 35, reg. 243 (26 juli 1550).49 Pasch, Definities, 1570. In 1568 overleed prior Hubertus Hasselt, in 1570 overleed priorEverardus.50 Hij is niet dezelfde als Gerardus Ahues, die van 1552 tot 1566 prior in Scharmer was ensinds 1566 abt van het Benedictijner dubbelklooster Thesinge (provincie Groningen). Deze priorkwam uit Marienfrede, waar hij subprior was. Het kapittelverslag van 1552 vermeldt dat hijwerd benoemd tot prior van Scharmer. In dit kapittelverslag wordt hij overigens Renis genoemd. (Rheine en Ahaus liggen niet ver van elkaar.) Hij stierf kort voor 1 maart 1613. Zieover hem Clairlieu, 33 (1975), 21-25; Hermans, Annales, II, 489.


HET KLOOSTER TER APEL 17dat jaar van het klooster een bedrag voor hemzelf en zijn tweezusters, dat de provenier hen nagelaten had. Van Bien was afkomstiguit Meppen, Duitsland51. In het jaar van zijn overlijden werd eennieuwe provenier aangenomen. Mogelijk was voor de kloostergemeenschapeen provenier voldoende, omdat hij de functie van bijenhoudervervulde. Berndt van Hebelle, die in 1510 provenier werd, was bijenhouder, en ook de provenier, die de plaats van Henrick van Bienovernam, had deze taak. Honing was overigens een produkt, waarWesterwolde bekend om stond. De nieuwe provenier was 'mester'Herman Scholte uit Oldenharen, die in 1561 tweehonderd guldenaan het klooster schonk, in mil waarvoor de Kruisbroeders voor zijnlevensonderhoud zouden zorgen. Zijn kleren echter moest hij zelf betalen,behalve twee paar schoenen per jaar, die hij van de Kruisbroeders kreeg. Al eerder had hij het klooster zestig Gelderse Rijders gegevenals een lijfrente, waarvoor hij jaarlijks drie goudgulden ontving.Daarmee kon hij dan zijn kleren kopen. Zijn geld, gereedschap enbijen mocht hij houden. Na zijn dood kwam dit alles toe aan hetklooster52. Dezelfde dag stelde de prior een oorkonde op, waarinHerman Scholte de Kruisbroeders vijftig Gelderse Rijders schonk. Ditgeld kon hij echter op elk moment weer terugvorderen. Als hij hetniet opeiste, moest het na zijn dood verdeeld worden over zijn erfgenamen53.In 1559 werd een opmerkelijke overeenkomst gesloten met een zekeremeester Henrijck Wijspelwij. In de 'kuecken earner' van hetklooster werd afgesproken dat hij tweemaal per jaar naar het kloosterzou komen 'om the laeten'. In mei en in de herfst, of vaker indiennodig, zou hij de kloosterlingen aderlaten. Voor zijn diensten kreeghij jaarlijks vier Drentse mudden rogge en een paar 'laukeijenschoen'. Om het jaar zou hij bovendien leer krijgen, waarvan hij laarzenkon laten maken, die tot de knieen reikten. Waar hij die liet maken,mocht hij zelf bepalen54.Het aantal conventualen, dat in deze tijd in Ter Apel overleed, isvergelijkbaar met het aantal overledenen in voorgaande perioden.Gemiddeld stierf ook nu ongeveer een persoon per jaar. In totaal51 TA inv. 51, briefreg. (6 januari 1561).52 TA inv. 47, reg. 255 (8 januari 1561).53 TA inv. 47, reg. 256 (8 januari 1561).54 TA inv. 51, briefreg. (23 april 1559); zie ook Hermans, Annales, III, 57.


18 HET KLOOSTER TER APELoverleden van 1529 tot 1565 bijna veertig broeders in Ter Apel.Daarnaast verhuisden in ieder geval drie leden naar andere conventen.Naast de drie paters die naar andere kloosters werden overgeplaatst om daar een hogere functie te bekleden, zijn er slechts tweeKruisbroeders van Ter Apel overgeplaatst. In 1537 vertrok FlorenciusNovimagii naar Goes. Mogelijk is hij dezelfde als Florencius die in1539 prior in Nieuwwerf werd. Gwilhelmus Bummel werd in 1533overgeplaatst naar Marienfrede. Of hij is teruggekeerd staat niet vast,daar zijn naam noch in de dodenlijst van Ter Apel, noch in die vanMarienfrede voorkomt. Waarschijnlijk moeten bij de overgeplaatstenook nog Everardus Busshuis en Lubbertus van Alten gerekend worden.De laatste komt als procurator voor in een oorkonde uit 1537 enals subprior in oorkonden uit 1546 en 1548. Ook zijn naam komt inde dodenlijsten niet voor. Wellicht is hij dezelfde als Lubbertus dievan 1549 tot 1552 prior in Scharmer is geweest55. Slechts vier Kruisbroeders, uit respectievelijk Namen, Hoorn, Hoei en Schwarzenbroich,hebben enige tijd in Ter Apel doorgebracht. Van een vanhen, Cornelis Namurcensis, staat vast, dat hij hooguit een jaar in TerApel is geweest. Een jaar later kreeg hij opdracht terug te keren naarzijn eigen klooster56.De laatste schriftelijke vermelding van Gerhardus Hasselt dateertvan 8 juni 156457. Hij stierf in juli 1564. De tekst op zijn grafzerkin de kloosterkerk valt niet meer in zijn geheel te ontcijferen. Leesbaaris nog het volgende:"Anno d[omi]ni MCCCCCLXV ... Juli[i] Gerhardus hieex Hasselt frater requiescit, qui domui huic ... fuit ...prior..."5855 Bosch, "Priori)", 28. Hij overleed in 1552 (Pasch, Definities, 1552).56 Pasch, Definities, 1552, 1553, 1559, 1561 en 1563- Cornelius Namurcensis was eerder alnaar Hoorn, Franeker en Ehrenstein gestuurd. Toen hij overleed (tussen 1579 en 1583) was hijsubprior in zijn eigen klooster (Namen) geweest.57 TA inv. reg. 260 (8 juni 1564).58 Het jaartal op de grafzerk (1565) moet vermoedelijk MCCCCCLXIV zijn, daar Hasseltvoorkomt in de dodenlijst van 1565 (Pasch, Definities, 1565). Hij zal in juli 1564 overledenzijn.


HET KLOOSTER TER APEL 192.5 Gerardus Hardenberch (1564-1576)Gerardus Hardenberch promoveerde in 1564 van subprior tot prior.Hij was in ieder geval in 1564 subprior geweest; wellicht volgde hijal in 1560 subprior Jacob Hoesden op die in dat jaar overleed. Alsprior trad Hardenberch, voorzover bekend, voor het eerst op in eenoorkonde van 4 juni 1566.In de periode 1564-1576 werd de voorspoed van het klooster langzamerhandomgezet in tegenspoed. Een aanwijzing daarvoor is hetfeit dat in 1570, toen subprior Goswinus was overleden, zijn opvolgerLudowicus Coloniensis niet uit de kloostergemeenschap zelf kwam,maar op last van het generaal kapittel vanuit het klooster Hohenbusch(ten noorden van Aken) werd overgeplaatst naar Ter Apel. InHohenbusch was hij ook subprior geweest, maar het generaal kapittelontsloeg hem uit deze functie om hem naar Ter Apel te kunnen sturen59.In principe werd een prior, subprior of procurator gekozenuit de eigen kloostergemeenschap. Wanneer dit niet mogelijk wasdoor gebrek aan (geschikte) leden, werd door het generaal kapittel iemanduit een ander Kruisherenklooster aangesteld. Tot 1570 was ditin Ter Apel nog nooit gebeurd. Hij is overigens maar een jaar subprior in Ter Apel geweest, want in een oorkonde uit 1571 wordt Envardusvander Bussch subprior genoemd. In deze periode van elf jaaroverleden volgens de opgave van de generale kapittels slechts zevenKruisbroeders. Dit kan toeval zijn, maar het is ook mogelijk dat erminder mensen dan voorheen in het klooster woonden. Dat betekentdat ofwel zich minder (of geen) nieuw kloosterlingen aanmelden, ofweldat sommigen het klooster verlieten. Wellicht deed ook hier deinvloed van de Reformatie zich gelden. In de kapittelverslagen wordtvanaf ongeveer 1530 herhaaldelijk aandacht besteed aan de 'apostati',de afvalligen. Dergelijke waarschuwingen werden niet zonder aanleidinggegeven.In 1570 werden voor het laatst, voor zover bekend, overplaatsingenaangekondigd door het generaal kapittel die betrekking haddenop Ter Apel. Naast de nieuwe subprior Ludowicus Coloniensis kwamPetrus Creveldie naar Ter Apel. Deze werd in 1572 weer overgeplaatst, nu naar het klooster Briiggen (ten noordoosten vanRoermond)60.59 Pasch, Definities, 1570. Dit was Ludovicus Gladbach, een kruisheer die eigenlijk thuishoordein het klooster van Keulen. Hij stierf in 1603/1606 {Clairlieu, 34 (1976), 98)60 ibidem, 1^12.


20 HET KLOOSTER TER APELEverardus vanden Bussch was in 1564 en 1566 procurator, eenfunctie die hij in 1550 ook al had bekleed. Zijn opvolger als procurator was Bernhardus Hasellundiensis, die als zodanig in 1568 wordtgenoemd. Afgaand op zijn naam kwam hij uit het Duitse Haseliinne,dat ongeveer 15 kilometer ten oosten van Meppen ligt. In September1577 was hij nog in leven61.Hardenberch deed afstand van zijn priorschap tussen 2 februari en21 januari 1577. Deze twee data zijn respectievelijk de laatste keerdat zijn naam in de oorkonden voorkomt, en de eerste keer dat zijnopvolger als prior wordt genoemd62. Zijn overlijden staat vermeld inhet kapittelverslag van 1583, maar aangezien er in de jaren 1579-1582geen kapittel bijeen is geweest, kan hij ook eerder zijn gestorven. Bijzijn naam staat de toevoeging 'procurator', hetgeen de vraag doet rijzenwaarom hij afstand heeft gedaan van zijn priorschap. De taak vaneen procurator was minstens even zwaar als die van een prior.Daarom heeft hij waarschijnlijk een andere, helaas onbekende, redengehad dan ziekte of ouderdom om af te treden. Hardenberchs sterfdagis niet nader te bepalen dan 'ergens' tussen 29 april 1579 en 18mei 1583, de eind- en begindata van twee aaneensluitende generalekapittels.2.6 Cornells van Nimwegen I Van Oy (1576-1587)Cornelis van Nimwegen (van Oy) was een Kruisheer van Sint Agatha(Noord-Brabant) die in 1562 van subprior van Sint Agatha was bevorderdtot prior in Hoorn. Na de overgave van de stad Hoorn aanOranje in 1572 moesten de Kruisheren hun klooster verlaten. Cornelis van Nimwegen werd waarschijnlijk aangesteld (niet gekozen) totprior van Ter Apel63.Al vrij snel na zijn aanstelling zijn er problemen geweest in hetklooster met betrekking tot de kloostertucht. Drie Kruisbroeders vanTer Apel kwamen in September van dat jaar naar het huis te Wedde,waar zij voor drost Matthias Ort hun schuld bekenden wegens rebellietegen de prior en de prior-generaal64. Een van hen was de pro-61 GAGr, hs. in folio 282-11, fol I63r (1 September 1577).62 TA inv. 52 en 51, briefregesten (2 februari 1576 en 21 januari 1577).63 Hermans, Annales, I (1), 121; (2), 69; II, 127.64 GAGr, hs. in folio 282-11, fol. I63r-v (1 September 1577); Bernardus Haselunnensis, RodolphusHardenberch en Albertus Emensius.


HET KLOOSTER TER APEL 21curator, een ander zou dat enkele jaren later worden. Nederig vroegenze in hun verklaring om vergiffenis en beloofden ze voortaantrouw te zijn aan de prior. Het is niet duidelijk wat hun rebellie preciesinhield, maar het opmerkelijke is, dat deze zaak niet door deorde zelf is afgehandeld. Mogelijk ging het hier om een vorm vanketterij. De statuten bevatten uitgebreide regels voor allerlei vergrijpenen de prior-generaal had ook buiten deze reglementen de bevoegdheidongehoorzame leden te straffen. De reden, waarom indeze zaak de hulp van de wereldlijke overheid werd ingeroepen, iswaarschijnlijk gelegen in het feit, dat dit sinds 1424 de prioren vande orde was toegestaan65. Ongehoorzame onderdanen konden opverzoek van de prior door een wereldlijke autoriteit gevangen genomen en bestraft worden. Wellicht heeft Van Nimwegen de hulp vande drost ingeroepen, omdat hij geen kans zag, de prior-generaal hiervoorte benaderen.In 1580 zouden de kloosterlingen gevlucht zijn naar Kruisherenkloostersin Westfalen. Wellicht maakten de soldaten, die sinds 1579hun intrek in het klooster hadden genomen hen het leven in hetklooster onmogelijk. Vermoedelijk zijn niet alle kloosterlingen gevlucht. De gravin van Aremberg kwam hen in 1581 te hulp met eenpatentbrief, waarin ze officieren en manschappen verzocht in het vervolghet klooster met rust te laten. Van 1578 tot 1583 zijn volgenshet verslag van het generaal kapittel van 1583 zes kloosterlingen inhet klooster Ter Apel overleden en in 1585 werd prior Cornelis vanNimwegen tot visitator van het klooster Bentlage aangesteld, terwijlde prior van Bentlage Ter Apel moest visiteren66.Blijkens een inspectieverslag van de Raad van State uit 1636 werdhet klooster omstreeks 1580 onder leiding van de prior een gasthuisvoor reizigers en zwervers. Na verloop van tijd zou het zelfs gebruiktzijn als een basis van waaruit goederen werden gesmokkeld67.Met een gasthuis wordt hier niet bedoeld een parmanent onderdak,maar een verblijfsmogelijkheid voor enkele dagen of een nacht. Debeoefening van de gastvrijheid had bij de reguliere kanunniken altijdeen bijzondere plaats. Verscheidene Kruisherenkloosters stonden65 Ramaekers, "Privileges", 68.66 Schuitema Meijer, Ter Apel, 24 en 26.67 Winter, Westerwolde, 70, noot: Najaarsinspectie van de Raad van State 1636 in no. 1661van het Archief van die Raad.


22 HET KLOOSTER TER APELspeciaal hierom bekend, sommigen bezaten een hospitaal of passantenhuis,een doorgangshuis voor reizigers en vreemdelingen. DeKruisbroeders van Ter Apel zullen wel steeds in deze afgelegen streekeen gastvrij verblijf geboden hebben. Vooral in de laatste decenniavan de zestiende eeuw schijnt dat zeer te zijn toegenomen. De gastvrijheidvan Ter Apel blijkt in 1568 merkwaardig genoeg uit een verbodgastvrij te zijn ten aanzien van een bepaalde groep personen.Drost Matthias Ort schreef de kloosterlingen in dat jaar een brief,waarin hij hen op de hoogte bracht van een koninklijk placcaat:"... dat ghy niemants in uwen convent voer deme herloessenknechten vagabunden guiten undt vroembdenbedelaers inlaten huisen haeven herbergen spisen oftevictalieren..." 68.In 1575 maakten de broeders zelf gewag van een gasthuis, in eenlange brief aan de Spaanse koning. Ze beklaagden zich hierin overde moeilijke tijden die ze doormaakten. Een van de problemen betrofhet feit dat zij"... de [...] armen ellendigen menschen die [...] in grotenantal vor onsen poorten in de desen iammerlicken endouren tyt moeten dagelicx spysen..." 69Aan het verbod van de koning hebben ze zich kennelijk niet gehouden,hoewel de gasten waarschijnlijk een zware financiele last betekenden.Naar het aantal gasten, dat in het klooster opgenomen konworden, valt slechts te gissen. In een inventarisatie uit 1614 wordenin totaal 46 bedden genoemd, verspreid over diverse kamers en gebouwenvan het kloostercomplex70. Het is evenwel niet zeker of ervoor 1580 ook zoveel bedden waren, temeer daar na 1580 hetklooster specifiek de functie van gasthuis zou hebben gekregen. In dekamer bij de 'gasthuiskamer' stonden twee bedden, in het oude gasthuis buiten het kloostercomplex vijf. Betekent dit, dat er oorspronkelijkruimte was voor maximaal zeven gasten, of werden extra gastenwellicht ook in andere vertrekken ondergebracht?68 GAGr, hs. in folio 282-11, fol. 156v (10 december 1568).69 GAGr, hs. in folio 282-1, 73v.70 GAGr. hs. in folio 282-11, ff. 200v-203v (25 juli 1614).


HET KLOOSTER TER APEL 23Gedurende het prioraat van Van Nimwegen is er waarschijnlijkmaar een subprior geweest, Envardus vander Bussch. Pas in 1586 verschijnter een nieuwe subprior op het toneel, Albertus Hesselen. Vande procurators zijn Bernardus Haselunniensis en oud-prior GerardusHardenberch in de vorige paragraaf aan de orde geweest. Omdat delaatste overleed tussen 1579 en 1583, zal Albertus Emmen hem in dietijd wel opgevolgd zijn. Laatstgenoemde komt in de oorkonden eenkeer als procurator voor (1586). Zijn opvolger was BernhardusMunster, die deze functie in ieder geval van 1587 tot 1593 heeft uitgeoefend.Van de zes overledenen, die in de kapittelverslagen uit deze tijdgenoemd worden, waren er vijf donaat. Dit is een hoog aantal alsmen bedenkt dat van de ruim honderd overledenen die van 1473 tot1591 op het generaal kapittel werden gemeld, er minstens dertig donaat waren. Waren er aan het einde van de zestiende eeuw relatiefmeer donaten dan in de beginperiode? Wellicht keerden alleen dedonaten, gebonden als zij waren aan het klooster, uit Duitsland terugen bleven de meeste leden die de kloostergelofte hadden afgelegdachter in de conventen, wier voortbestaan minder onzeker was. Delaatste opgave van overledenen, uit 1591, bevat namelijk alleen namenvan donaten.Cornelis van Nimwegen werd door zijn medebroeders van SintAgatha, die in Gennep in ballingschap vertoefden, "zijnde prior totHorn ende Drapel erst geweest'* tot prior gekozen van zijn domusnativa, het huis waarin hij zijn kloosterleven was begonnen. Dit gebeurdetussen 10 april 1587 (dan is Otto van Doesburg nog prior vanSint Agatha) en 13 december 1587 (dan wordt Johannes Emmen voorhet eerst vermeld als prior van Ter Apel). Hij stierf als prior van SintAgatha in ballingschap op 7 mei 1605 en werd in Gennep begraven71.2.7 Johannes Emmen (1587-1595)Een oorkonde met de datum 13 december 1587 vermeldt de naam vande laatste prior van het Kruisherenklooster, Johannes Emmen. Er zijn7i Sint Agatha, Archief, inv. 209; Hermans, Annales, II, 139, III, 106, 118; Clairlieu, 32(1974), 5-10.


24 HET KLOOSTER TER APELmaar weinig bronnen uit deze tijd die informatie over de bewonersbevatten. Het kloosterarchief bevat een zestal oorkonden uit de periode1587-1593, waarin naast de naam van de prior ook die van desubprior, de procurator en een of twee senioren wordt genoemd. Invroegere oorkonden staat meestal alleen de naam van de prior: deoverige kloosterlingen worden met 'conventualen' aangeduid. Waaromnu ook namen van die andere Kruisbroeders worden genoemd,is niet duidelijk. Het kan te maken hebben met de inhoud van deakten, aangezien het klooster nu rentes verkocht. Het kloosterarchiefbevat verder vrijwel geen akten, waarin het klooster iets verkoopt.Albertus Hesselen was in deze periode subprior, Bernardus Munsterwas procurator. De vorige procurator, Albertus Emmen komt in oorkonden van Ter Apel van 1587, 1588 en 1590 voor als senior; hij wasomstreeks 1591-1596 prior van Scharmer72.In de kapittelverslagen worden voor deze periode alleen in 1591namen van conventualen genoemd. De overledenen waren alien donaat.Het kleine aantal mensen dat overleed, vier personen in achttienjaar, betekent dat er waarschijnlijk niet veel Kruisbroeders meerin het klooster woonden.De laatste oorkonde van het kloosterarchief voor de Reductie, gedateerd19 november 1593, bevat een opmerking die aangeeft dat desauvegarde, die Willem Lodewijk het klooster in 1590 verleende, ofwelslechts korte tijd heeft geduurd, ofwel onvoldoende is geweest.De Kruisbroeders verkochten in deze oorkonde een rente "... in unseruuterste noit do wij binnen Steinwick gefanghen ..."73. Wat erprecies gebeurd is, valt uit deze oorkonde niet op te maken, en ookuit andere bronnen is er niets bekend over deze onvrijwillige ballingschap.Waarom zij in Steenwijk gevangen werden gehouden is evenminbekend. Steenwijk was sinds 1592 in Staatse handen. Wellichthad hun vertrek uit het klooster te maken met het langdurige belegvan Coevorden door Verdugo in 1593 en de strijd rond het huis teWedde. Omdat Ter Apel tussen de 'brandhaarden' Coevorden enWedde ligt, kan het zijn dat de Kruisbroeders geen kans meer zagenzich in het klooster te handhaven.72 Bosch, "Priorij", 28; Hermans, Annales, I (1)150; II, 491; in 1592 vermeld als prior vanScharmer: Reitsma, Ada, 196: in 1615 wordt hij "gewesen prior tot Scharmer" genoemd.73 TA inv. 51 +, reg. 277 + (19 november 1593): Formsma, "Nieuwe Geschiedenis",125. Maurits veroverde in juni 1592 Steenwijk.


HET KLOOSTER TER APEL 25Hoewel na 1593, afgezien van prior Johannes Emmen, geen namenvan conventualen meer genoemd worden in de bronnen, zijn erwaarschijnlijk nog wel enkele Kmisbroeders teruggekeerd naar TerApel. De sauvegarde die graaf Frederik van den Bergh, kapitein vaneen regiment soldaten, namens de stadhouder in 1598 het kloosterverleende, gold "dat Convent sampt dir itzige semptliche conventualen" 74. Nog in 1603 is er in de akten sprake van 'prior en conventualen' , ofschoon de band met de kloosterorde officieel als verbrokenbeschouwd moest worden75.3. DE VERHOUDING TOT DE WERELDLIJKE EN GEESTELIJKEOVERHEID3.1 De verhouding tot de wereldlijke overheidWESTERWOLDEDe heerlijkheid Westerwolde werd reeds in 1150 vermeld als bezitvan de abdij Corvey. Vermoedelijk kreeg de abdij het gebied al in denegende eeuw van Lodewijk de Duitser76. Omdat Corvey in het bisdomOsnabriick lag, is Westerwolde waarschijnlijk om die reden eenonderdeel van dit bisdom geworden. In naam had de bisschop zowelhet geestelijke als het wereldlijke gezag over Westerwolde, maar inhet begin van de veertiende eeuw stelden de plaatselijke bestuurdersvan Westerwolde zich onder de bescherming van de bisschop vanMunster77. Daardoor ontstond de merkwaardige situatie, datWesterwolde tot twee bisdommen behoorde: de bisschop van Osna-74 TA inv. 50, reg. 279 (30 december 1598).75 Zie bijvoorbeeld TA inv. 29, reg. 280 (4 januari 1603). Het is moeilijk te bepalen wanneerde band met het klooster daadwerkelijk verbroken werd. Johannes Emmen bleef na 1595administrates van het gewezen convent. Hij is tot het nieuwe geloof overgegaan. Op 25 januari 1601 diende hij een verzoek in om te mogen trouwen; op 22 oktober 1603 werd dit doorde Staten-Generaal toegestaan (Clairlieu, 10 (1952), 84). Na 1604 bekleedde hij het ambt vanhervormd predikant, gecombineerd met de functie van administrateur van het gasthuis TerApel. Hij stierf op 2 juli 1614 en werd in de voormalige kloosterkerk begraven. Het jaartal 1613op zijn grafzerk is mogelijk een vergissing (Schuitema Meijer, Ter Apel\ 31-33 en 132).76 Nolet, Kerkelijke instellingen, 72; Jansen, "Kerkgeschiedenis", 148.77 Fruin, Overzicbt, 60.


26 HET KLOOSTER TER APELbriick voerde het geestelijk gezag, de bisschop van Munster het wereldlijk.Het geestelijk gezag bleef tot 1559 in handen van de bisschop van Osnabriick; in dat jaar vond in de Nederlanden een herindelingder bisdommen plaats, waardoor Westerwolde voortaan onderhet bisdom Groningen zou ressorteren.Met het wereldlijk gezag lag de zaak wat ingewikkelder. De overeenkomstmet de bisschop van Munster betekende niet veel meer dandat deze in mil voor een zogenaamde 'hoenderpacht' slechts nominaalhet gezag voerde over Westerwolde. In de praktijk werd hetbestuur uigevoerd door de 'meente', een soort college van inwoners,die over enig bezit beschikte. Het dagelijks bestuur werd gevormddoor een rechter, die werd bijgestaan door een twaalftal gezworenen.De formele afspraak dat de bisschop steun zou verlenen wanneerWesterwolde aangevallen zou worden, was in de praktijk slechts eendode letter. In feite had Westerwolde een onafhankelijk zelfbestuur.Dit veranderde toen in de veertiende eeuw de familie Addingazich in Wedde vestigde. De abdij Corvey gaf haar een aanzienlijkehoeveelheid landerijen in leen, waardoor zij na verloop van tijd steedsmeer invloed kon uitoefenen op het bestuur. Egge Addinga noemdezich omstreeks 1400 hoofdeling en zijn zoon Haye ging in 1427 zelfszover de bevolking van Westerwolde 'zijne onderzaten' te noemen78.Tot 1459 berustte de feitelijke macht bij deze familie. Toensloten Egge Addinga en de inwoners van het gebied een verdrag metde bisschop van Munster. De bisschop was kennelijk van mening datde Addinga's zich teveel macht hadden toegeeigend79. Eggeplaatste zich onder het gezag van de bisschop en behield slechts hetbeheer over zijn huis te Wedde en de daaraan verbonden inkomsten.De bevolking van Westerwolde verklaarde daarnaast nook een anderelandsheer dan de bisschop te zullen aannemen.In 1482 verpachtte de bisschop het gericht van Westerwolde aande stad Groningen voor de duur van 25 jaar. Alle rechten die de Addinga's zich hadden toegekend, vervielen. Al in 1498 echter droegde stad deze rechten weer over aan de bisschop, die ze op zijn beurtin 1522 weer afstond aan de Addinga's80. Toen de bisschop korte78 ibidem, 79 en verder. Over de functie van hoofdeling geeft M. Hartgerink-Koomans(Het Geslacht Ewsum, 4-8) een goed overzicht.79 ibidem, 128.80 Formsma. "Middeleeuwse vrijheid", 104; Dijk, "Hoofdelingen", 68-69.


HET KLOOSTER TER APEL 27tijd later spijt van deze beslissing kreeg en zijn rechten terugeiste,riep de weduwe van Haye Addinga de hulp in van Karel van Gelre.Deze veroverde in 1530 het huis te Wedde, in ruil waarvoor hij derechten die de Addinga's eerder van de bisschop hadden gekregen,ontving. Hij stelde een drost aan, die namens hem Westerwoldebestuurde81. Toen de stad Groningen, die eveneens onder hetbestuur van Karel van Gelre viel, in 1534 zich aan zijn heerschappijonttrok en Karel V als heer aannam, had dat ook gevolgen voorWesterwolde. Karel van Gerle deed afstand van al zijn aanspraken,zodat Westerwolde het bezit van de keizer werd. De drost mocht blijvenen kreeg het gebied van de keizer als leen82.In 1561 verkocht de toenmalige drost, Karel Schenck, zijn leenWesterwolde aan Johan van Ligne, de graaf van Aremberg. In naamhebben de Arembergs Westerwolde gehouden tot 1593, toen WillemLodewijck Wedde veroverde. In de periode 1570-1593 viel de feitelijkemacht toe aan de stadhouder van de Spaanse koning, slechts onderbrokendoor een korte periode, toen het huis te Wedde was veroverddoor Staatse troepen (1580)83.De betrokkenheid van het klooster bij de oorlogshandelingen is inhet vorige hoofdstuk al even aan de orde geweest. Op 17 maart 1579droeg de kapitein van een vaandel soldaten het klooster op een bedragvan tweehonderd gulden te betalen. De kapitein, Charles vanHamal, behoorde tot het regiment van de graaf van Rennenberg,stadhouder van Groningen, Friesland en Drente. Het geld had VanHamal nodig."... ter cause ende oersaecke om te coopen munnutieende andersins bequam zynder sulcken huys want wy bevondenhebben het selve huys ofte forteresse ongeprovideert..."84Kennelijk hadden de soldaten hun intrek in het klooster genomen enmoesten de Kruisbroeders voor hun levensonderhoud en geld voormunitie zorgen. Dit zal voor een hachelijke situatie geweest zijn,81 Dijk, "Hoofdelingen", 70-73.82 ibidem, 80 en Fruin, Overzicht, 154.83 Dijk, "Hoofdelingen", 84.84 TA inv. 51 reg. 271 (17 maart 1579).


28 HET KLOOSTER TER APELtemeer daar sinds 1570 vijandelijke Spaanse troepen gelegerd warenin het huis te Wedde. Het is niet bekend hoe lang de soldaten in hetklooster gewoond hebben. Evenmin is bekend wat er met hun gebeurdetoen Rennenberg in maart 1580 overliep naar Spaanse zijde.Ook in de jaren na 1580 maakten de Kruisbroeders in Ter Apelmoeilijke tijden door. In hoeverre de sauvegarde van Willem Lodewijkin 1590 hun situatie verbeterde, valt niet te zeggen. Willem Lodewijkwas in 1588 begonnen aan een offensief tegen de Spaanseoverheersing in het Noorden. Hij veroverde een aantal schansen in deprovincie Groningen, maar van een echte doorbraak was nog geensprake. Zijn tegenstander Verdugo kreeg op tijd versterkingen om deStaatse troepen te weerstaan. In Westerwolde had Willem Lodewijkgeen enkele plaats veroverd83.Daarom is het opmerkelijk, dat hijhet klooster in 1590 onder zijn bescherming nam. De sauvegardehield in, dat Willem Lodewijk ervoor zou zorgen, dat het kloosterniet langer geteisterd zou worden door plunderingen, brand en beschadigingen.Tevens zou hij ervoor zorgen, dat de broeders ongehinderdkonden reizen naar Groningen, Drenthe en Duitsland. Voor eenreis naar Emden, waar zij onder meer gewassen verkochten, moestvooraf de 'Convoymeister binnen Reyde' op de hoogte gebracht worden. Reide was een van de plaatsen die in 1589 in Staatse handenwas gevallen. In mil voor deze bescherming werden de kloosterlingengeacht een contributie te betalen. "gelyck andere heure naburen".Over de hoogte van deze contributie wordt in de betreffendeoorkonde niet gerept. De sauvegarde zou voor onbepaalde tijd vankracht zijn en kon eenzijdig door Willem Lodewijk opgezegd wordenmet een termijn van vier weken86.Twee aspecten ten aanzien van deze 'beschermingsbrief verdienenhier enige aandacht. In de eerste plaats kunnen wij ons afvragen hoeeffectief deze bescherming kon zijn. In een gebied dat nog grotendeelsin handen was van Spaanse troepen zal het voor Willem Lodewijk moeilijk, zo niet onmogelijk, geweest zijn de kloosterlingendaadwerkelijk te beschermen. Pas in 1592 kwamen zijn troepenenigszins in de buurt van Ter Apel, toen zij Coevorden hadden85 Formsma, "Landsheerlijke periode", 203-204. Zie voor een gedetailleerd verslag van deoorlogshandelingen in het Noorden het boek van G. Overdiep, De Groningse schansenkrijg.De strategie van graaf Willem Lodewijk. Drente als strijdtoneel 1389-1594. Groningen, 1970.86 TA inv. 50 reg. 277 (27 november 1590).


HET KLOOSTER TER APEL 29veroverd87. Tot die tijd was Westerwolde in handen van Verdugoen zal het gebied vanuit Wedde onder controle gehouden zijn doorSpaansgezinde troepen. In de tweede plaats doet het wat vreemd aan,dat de Protestantse Willem Lodewijk bereid was een klooster te beschermen.Het ware logischer dat de kloosterlingen door de Spaansestadhouder Verdugo in bescherming waren genomen. Om deze redenendwingt de gedachte zich op dat de beschermingsbrief vooraleen middel was voor Willem Lodewijk om aan geld te komen. Wellichtwas er zelfs sprake van een zekere dwang om zijn protectie teaanvaarden, in mil voor de verzekering dat het klooster niet door zijneigen soldaten werd geplunderd.In augustus 1593 werd het huis te Wedde door Willem Lodewijkveroverd, maar reeds enkele weken later weer heroverd door Verdugo:toen Willem Lodewijk hoorde dat Verdugo spoedig versterking zoukrijgen en mogelijk naar Wedde zou optrekken, haastte hij zich 'overhet klooster Ter Apel' weer terug naar Coevorden. Een maand laterviel het huis te Wedde echter definitief in handen van Willem Lodewijk88. Korte tijd later, op 19 november 1593, blijken dekloosterlingen gevangen gehouden te worden in Steenwijk, zoals inhet vorige hoofdstuk is beschreven.De ondertekening op 23 juli 1594 door Maurits en Willem Lodewijk van het Tractaet van Reductie en Reconciliatie' betekende heteinde van de katholieke kerk in Groningen en daarmee ook van demeeste kloosters in de provincie. Voor de Kruisheren in Ter Apel washet verhaal nog niet ten einde. Westerwolde, dat sinds 1561 had toebehoordaan de katholieke familie Van Aremberg, werd door deStaten-Generaal toevertrouwd aan de regering van Willem Lodewijk89. In oktober 1594 liet prior Johannes Emmen een zekere Janten Buer een verzoekschrift indienen bij de Staten-Generaal, om voorde Kruisbroeders toestemming te krijgen in het klooster te mogenblijven wonen90. Een antwoord van de Staten-Generaal bleef uit,87 Formsma, "Landsheerlijke periode", 204.88 Tegenwoordige Staat, I, 515. Uit het boek van Overdiep blijkt echter niet dat WillemLodewijk op dat moment zelf in Wedde was {Schansenkrijg, 74-75); Reyntjes, Groningen ende Ommelanden, 101-106.89 Winter, Westerwolde, 27. Officieel werd Willem Lodewijk pas op 24 augustus 1596 doorde Staten-Generaal benoemd tot gouverneur en Kapitein-generaal van het huis Wedde enWesterwoldingerland; tot die tijd trad hij al wel als zodanig op (zie Overdiep, Scbansenkrijg,103).90 Schuitema Meijer, Ter Apel, 29.


30 HET KLOOSTER TER APELwaardoor aangenomen mag worden, dat de regering stilzwijgend aanhet verzoek tegemoet kwam. Johannes Emmen was voortaan beheerdervan het kloosterbezit. De opbrengsten van de kloostergoederenmoesten worden aangewend 'ad pios usus\ voor religieuze doeleinden.Hieronder vielen, naast het levensonderhoud van Kruisbroeders,onder meer het in stand houden van weeshuizen en scholen en hetonderhoud van predikanten en kerken. De kloostergoederen van TerApel werden niet in beslag genomen, zoals bij vele andere kloosterswel gebeurde. In de Ommelanden werden bijvoorbeeld in 1595 allekloosters en hun bezittingen verbeurd verklaard. Waarom dit met hetklooster niet gebeurde staat nergens expliciet vermeld, maar het hadwaarschijnlijk te maken met de stilzwijgende toestemming van deStaten-Generaal om Johannes Emmen als beheerder der kloostergoederen te handhaven. Bovendien werd het klooster al geruime tijd gebruiktals gasthuis, waardoor van het monastieke karakter van hethuis weinig was overgebleven. De aldus ontstane situatie, enerzijdshet gasthuis, anderzijds het beheer door een zich niet langer specifiekKruisheer noemende prior, was voor de Staten-Generaal geenaanleiding een verdere secularisatie door te voeren. Zo bleef hetkloostercomplex gespaard voor vernielingen, die voor zovele anderekloosters in Noord-Nederland het deflnitieve einde hadden betekend.RECHTERSWESTERWOLDEHet klooster had in Westerwolde met drie rechters te maken, die ookdaadwerkelijk zaken hebben behandeld, waarbij het klooster betrokkenwas. Er waren twee rechters, van Westerwolde en Bellingwolde,die in eerste instantie rechtspraken. Zij hadden ook bevoegdheden alsnotaris. Bij verscheidene verkopen van land of rentes aan het kloostertraden zij op als oorkonder. De keuze van de rechter was afhankelijkvan de ligging van de grond, die binnen het ambtsgebied moest liggen.Bij een geschil gold hetzelfde criterium in de zin, dat het onderwerpvan het geschil, meestal land, binnen de territoriale grenzenvan zijn jurisdictie moest liggen. De rechters spraken recht volgenshet oude landrecht. Voor Westerwolde en Bellingwolde waren ditaparte verzamelingen. Het Westerwoldse landrecht werd voor het


HET KLOOSTER TER APEL 31eerst in 1470 opgetekend, en in de zestiende eeuw enkele malen herzienen uitgebreid. Het Bellingwolder landrecht werd voor het eerstin 1427 opgetekend91.Wanneer men niet tevreden was over de uitspraak van bovengenoemderechters, was hoger beroep mogelijk bij de drost in Wedde.Soms waren bij een beroepszaak ook andere rechters aanwezig om dedrost bij te staan. Zo werd drost Hans Hesse in 1539 bijgestaan doorde rechters van Westerwolde en Oldambt in een zaak, die eerderdoor de rechter van Bellingwolde was behandeld92. Daarnaast tradde drost op als notaris, zoals bijvoorbeeld in 1466, toen hij de giftvan Jacob Wiltingh aan het nieuwe klooster bevestigde, en in 1566,toen hij een vidimus op verzoek van de prior bekrachtigde93. Vanaf1538 bestond er een mogelijkheid om na het oordeel van de drost inhoger beroep te gaan bij de Hoofdmannenkamer in Groningen94.Het kloosterarchief bevat een oorkonde die over een dergeiijk beroephandelt. Onderwerp van het geschil was een stuk land bij Bellingwolde, dat aan het klooster toebehoorde, maar waar anderen aanspraakop maakten. De rechter van Bellingwolde had het aan hetklooster toegewezen, hetgeen de drost in hoger beroep eveneensdeed. De Hoofdmannenkamer kreeg deze zaak in 1556 voorgelegd,maar achtte zichzelf om onbekende redenen incompetent om eenuitspraak te doen. Over de afloop zijn geen gegevens95.DRENTHEEen opmerkelijke overeenkomst tussen het landrecht van Westerwolde en dat van Drenthe was de bepaling uit het begin van dezestiende eeuw dat aan een klooster geen onroerend goed verkochtmocht worden. Een uitspraak van de Etstoel in 1527 luidde, dat opstraffe van een boete "...men den kloisteren geyn erffachtich guedt91 Dijk, "Hoofdelingen", 78 en 82; Tegenwoordige Staat, II, 430.92 TA inv. 34, reg. 208 (6 oktober 1539).93 TA inv. 32, reg. 15 (22 juli 1466) en TA inv. 35, reg. 264 (9 december 1566).94 RAGr, HJK, afschrift in inv. 2282, reg. 120 (12 augustus 1538); inwoners van Bellingwolde konden vanaf 1546 een beroep doen op de Hoofdmannenkamer in de stad Groningen:R.F. 1546.10 (20 januari 1546).95 TA inv. 35, reg. 250 + (13 maart 1556).


32 HET KLOOSTER TER APELverkoopen sail../'96. Dit valt evenwel moeilijk te rijmen met hetgrote aantal landaankoopen door de Kruisbroeders van Ter Apel inzowel Westerwolde als Drenthe. Was hier sprake van onwettig handelen,werd er niet op de naleving van deze bepaling toegezien, ofmoeten al deze transacties beschouwd worden als verkapte schenkingen,zoals Van den Bosch veronderstelt?97 In ieder geval zijn dezeaankopen nooit door een rechterlijke beschikking ongedaan gemaakt.De Etstoel was in Drenthe het hoogste rechtscollege. Voorzitter wasde drost van Coevorden, die werd bijgestaan door een college van 24Etten. Driemaal per jaar kwam dit college bijeen om te oordelen overzowel zaken in hoger beroep als zaken die in eerste instantie werdenvoorgelegd. Na de Etstoel was hoger beroep in principe niet mogelijk.De zaken die hier in hoger beroep werden behandeld, wareneerder voorgelegd aan een rechtscollege in een van de zes dingspillenvan Drenthe. Een dingspil was een gebied, dat meerdere kerspelenomvatte. De rechtszittingen hier heetten de goorspraken, die opinitiatief van de drost, die ook hier voorzitter was, eveneens drie keerper jaar werden gehouden98.Het noemen van de Etstoel en goorspraken is van belang, omdat hetklooster met beide colleges bemoeienis heeft gehad, hoewel de betreffendegoorspraken buiten de behandelde periode vallen (1599).Probleem is echter, dat de uitspraken van de Etstoel, zoals die zijnverzameld en uitgegeven door onder meer J.G.C. Joosting, de inhoudvan de geschillen niet vermelden. Zo heeft het klooster eenlangdurig konflikt gehad met een zekere Jan Vrese, maar uit geen enkeleEtstoeluitspraak blijkt de reden voor het konflikt. In de jaren1550-1559 heeft de Etstoel maar liefst twaalf keer in deze zaak uitspraakgedaan, waarbij nu eens werd besloten dat beide partijen metbehulp van onpartijdige scheidslieden hun probleem zelf moestenoplossen, en dan weer een beslissing om onduidelijke redenen werduitgesteld ".De Etstoel deed in 1563 wel een duidelijke uitspraak. Drost Engelbrechtvan Ensse stelde in een proces de aanklager, de koninklijke96 Joosting, Etstoel, 75-76 (1527).97 Bosch, "Priorij", 13.98 Gegevens uit Kerverling Buisman, Etstoel, 43-71'.99 Joosting, Etstoel, 234, 236, 243, 250, 255, 263, 275, 309, 335, 341 en 347. Na 1560gaat de verzameling verder met het jaar 1596. Het is dus mogelijk dat deze zaak tussen 1560en 1596 ook nog door de Etstoel is behandeld.


Noordelijke Kruisgang.Het raam aan het einde is een geschenkvan het Kruisherenklooster te Hoei.


Gedeelte van de Noordgevel met erker en onder raampjes van de kelder.Rechts van erker: metselaarstekens in de muur: PEL van Ter Apel.


HET KLOOSTER TER APEL 33rentmeester van het landschap Drenthe, in het ongelijk, omdat hijten eerste de kloosterlingen niet op de hoogte had gebracht van zijnvoornemen hen voor de Etstoel te dagen en ten tweede omdat deKruisbroeders niet in het landschap Drenthe woonden100. Hetlaatste is een interessant gegeven, daar kennelijk volgens de rentmeester Ter Apel wel degelijk tot Drenthe behoorde. De grensscheidingin dit gebied tussen Groningen en Drenthe heeft ook in latertijden, in de zeventiende eeuw, tot problemen geleid. Direkt na dedood van Johannes Emmen in 1614 maakten Drentse Gedeputeerden(vergeefs) aanspraak op de kloostergoederen op grond van de bewering,dat het klooster op Drents grondgebied lag101.De goorspraken, voor de periode 1563-1602 in vijf delen uitgegeven,werden veel uitgebreider opgetekend dan de uitspraken van deEtstoel. De meeste goorspraken, die betrekking hebben op hetklooster Ter Apel, vallen buiten de behandelde periode, maar een ervanis in dit kader toch vermeldenswaard. Het onderwerp was namelijkgelijk aan de zaak, die de Etstoel van 1550 tot 1559 had behandeld102.Op 16 maart 1599 kwamen de partijen weer bijeen op degoorspraakzitting te Sleen, alwaar prior Johannes Emmen een aantalkoopakten overlegde om te bewijzen, dat het klooster rechtmatig eigenaarwas van een vijftal stukken grond in Drenthe. De Etstoel hadechter in 1598 de grond al toegewezen aan de tegenpartij103.Tijdens deze goorspraakzitting verklaarde de tegenpartij dan ook, dattegen een vonnis van de Etstoel geen beroep mogelijk was, weshalvede prior geen recht had zich nu alsnog te beklagen. Al met al was diteen zaak, die zich bijna vijftig jaar heeft voortgesleept.100 Heringa e.a., Rechtsbronnen, 329: "... soo den rentmeester den van der Apel niet gerichtlickengeciteert unde verwittiget heft op desen lotting tegens hem te sullen erschijnen undinden lande van Drente niet woonachtich en sijn...". In principe Icon de prior wel voor deEtstoel gedaagd worden, wanneer het onderwerp van de zitting tenminste landerijen of anderebezittingen van het klooster in Drenthe betrof. Het onderwerp van deze zaak wordt in de akteniet genoemd, waarschijnlijk vanwege de procedurele fouten die een behandeling van deze zaakbij voorbaat uksloten.101 Schuitema Meijer, Ter Apel, 35-39.102 Kuile, Goorspraken, V, 78-80.103 RAGr, HGG, inv. 62, reg. 285 (24 augustus 1598). Deze uitspraak is niet in de verzamelingvan Joosting opgenomen.


34 HET KLOOSTER TER APELDUITSLANDOok in Duitsland hadden de Kruisbroeders van Ter Apel met enkelerechters te maken. Het kloosterarchief bevat ongeveer twintig aktenuit de periode 1466-1542, die door Duitse rechters in Eemsland enOost-Friesland zijn opgesteld. Meer dan de helft daarvan zijn koopaktenvan land of rentes in de buurt van Duthe (vlakbij Meppen), Meppen, Haren, Emden en Asschendorp. Twee van deze landaankopenhadden indirekt te maken met de Wederdopers. Nadat de Wederdopersin 1535 uit Munster waren verdreven door Frans van Waldeck,de bisschop van Munster en Osnabriick, heeft de bevolking van dezebisdommen de bisschop moeten betalen voor zijn inspanningen. Deburen van Over- en Nederlangen, niet ver van de Nederlandse grensten oosten van Ter Apel, besloten daarom in 1539 een deel van hunmark te verkopen aan het klooster"Myt wyllen und consent des [...] forsten [...] soe delandtscap merckelick beswairt wass myt groten sculden[...] van wegen des Munsterschen oproers und myshandelsder secte und wederopers"De oorkonders waren de rechter van Duthe en de bisschop zelf. Dezelfdedag werd voor de buren van Oldenharen een identieke oorkondeopgesteldI04. Enkele maanden later bekrachtigde de bisschopdeze verkoop en bepaalde tegelijkertijd dat de buren van Oldenharenvoortaan niets mochten verkopen zonder "unse eder unser Nakomelingesunderlinger verwilligunge".105. Deze toevoeging maakte hijwaarschijnlijk om te voorkomen dat hem zijn deel van de opbrengstwerd onthouden. In 1542 verkochten beide gemeenschappen nogmaalsland aan het klooster om hun bisschop te kunnen betalen106.Naast koopakten zijn er tevens enkele oorkonden die handelenover bezittingen, die het klooster via schenkingen of erfenissen hadverworven. In 1474 verkochten enkele familieleden van Jacob104 TA inv. 39, reg. 209 (1 december 1539) en reg. 210 (1 december 1539). Aan de achterzijdevan beide oorkonden staat dat de oorkonde is gericht aan respectievelijk de buren van Langenen Oldenharen, en Haeren en Langen. Hadden beide marken zeggenschap over elkaarsgrondgebied?105 TA inv. 39, reg. 211 (17 maart 1540).106 TA inv. 39, reg. 217 (31 juli 1542) en reg. 219 (31 juli 1542).


HET KLOOSTER TER APEL 35Wiltingh hun aanspraak op diens nalatenschap aan het klooster. Deoorkonder was de rechter van Osnabriick, waarschijnlijk omdat de familieledenin deze stad woonden107. In een tweede oorkonde ginghet over een geschil tussen het klooster enerzijds en de erfgenamenvan heer Frederik uit Larrelt anderzijds. De rechters in deze zaak warende proost van 'Leeker' (Leer), tevens pastoor van Rysum, en eenbuurman uit Wolthusum. Zij lieten de kloosterlingen in mil voor enkeleopofferingen in het bezit van de erfenis108. De graaf van Oost-Friesland, Enno, was in 1540 oorkonder in een zaak, waarbij de zoonvan Renske Frederik in mil voor een geldbedrag afstand deed vanaanspraken op zijn moeders erfenis ten gunste van het klooster109.Een eerdere rechtszaak hierover was behandeld door een burgemeestervan Groningen; het derde proces, in 1547, werd door dedrost van Old-ambt op gezag van Burgemeesters en Raad van Groningen, afgehandeld. Het lijkt daarom vreemd dat nu de graaf vanOost-Friesland optrad. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat dezoon in Bunde woonde, dat tot Oost-Friesland behoorde, en opgrond daarvan het recht had zich tot deze rechter te wenden. Wellichthoopte hij bij deze rechter meer succes te hebben dan hij inGroningen had gehad.ANDERE RECHTERSNaast de rechters in Westerwolde, Drenthe en Duitsland kon hetklooster te maken krijgen met rechters in die gebieden, waar landerijenin eigendom van de kloosterlingen waren, zoals bijvoorbeeld inde Ommelanden. Enkele geschillen werden door de drost van hetOldambt behandeld vanwege landerijen bij Winschotenno. Ookkwam de prior in de stad Groningen om zijn belangen te verdedigen.Bij tenminste twee zaken traden in de stad Burgemeesters en Raadop als rechter en eenmaal sprak de Hoofdmannenkamer recht in eenzaak, die eerder door de rechter van Zuidwolde was behandeld In.107 TA inv. 1, reg. 34 (11 oktober 1474).108 TA inv. 1, reg. 131 (6 maart 1505).109 TA inv. 37, reg. 213 (5 juni 1540).no TA inv. 37, reg. 185 (31 mei 1520) en reg. 234 (7 maart 1547)in TA inv. 38, reg. 261 (22 januari 1566) en TA inv. 46, reg. 199 (24 november 1531).


36 HET KLOOSTER TER APEL3.2 De verhouding tot kerk en ordeKERKAls gevolg van het exemptieprivilege van 1488 viel het klooster buitende rechtsmacht van de bisschop. De Kruisbroeders waren onderworpenaan het onmiddellijk gezag van achtereenvolgens prior, priorgeneraalen paus. Op geestelijk gebied daarentegen hebben dekloosterlingen zich wel tot de bisschop van Osnabriick gewend. Formeelwaren ze vrij in de keuze van een bisschop voor him wijdingen,maar wanneer in de praktijk de relatie met de eigen bisschop goedwas, kozen ze toch voor de laatste. Slechts een oorkonde in hetkloosterarchief was afkomstig van een ander diocees, namelijk de bisschop van Utrecht. In 1488 bevestigde hij een vidimus van een oorkonde uit 1472 112. De altaren in de kloosterkerk werden in 1473door de wijbisschop van Osnabriick ingewijd, die bij deze gelegenheidaflaten verleende, bestemd voor beschermers, weldoeners en bezoekersvan het klooster. De omvang van deze aflaat, veertig dagen,was niet ongebruikelijk. De Kruisherenkloosters van Diisseldorf enDen Bosch kregen bij hun stichting ook een aflaat van veertig dagen.Opmerkelijk was wel dat niet alleen de wijbisschop deze aflaten verleende, maar dat ook de bisschop en nog twee andere bisschoppen(eveneens wijbisschoppen?) dit voorbeeld volgden. De aflaat kon opeen groot aantal feestdagen verdiend worden, zodat de kans op veelbezoekers, en daarmee op bijdragen, aanzienlijk was. Voor eennieuwe stichting waren deze inkomsten van groot belang.De stichting van het klooster werd door de bisschop van Osnabriick, Conraad van Diepholt, in 1465 zelf bevestigd. Ten tijde vandeze bevestiging was de plaats, waarop het klooster was gebouwd, algewijd.Wanneer ergens een klooster werd gesticht moesten de kloosterlingen afspraken met de bisschop of de plaatselijke pastoor maken metbetrekking tot het preken en het biechthoren. Hoewel de Kruisherenin 1318 een pauselijke privilege hadden gekregen dat hentoestond te preken en de biecht af te nemen, mocht het recht der parochiegeestelijkheidniet geschonden worden. Het privilege gold112 TA inv. 25, reg. 72 (14 oktober 1488).


HET KLOOSTER TER APEL 37alleen binnen de kloostermuren, maar beperkte zich niet tot dekloostergemeenschap. De Kruisbroeders van Ter Apel maaktendaarom in 1466 afspraken met de pastoor van Sellingen. Deze gafhen toestemming om sacramenten toe te dienen, begrafenissen teverzorgen en legaten en geschenken te ontvangen. In mil voor dezetoestemming verplichtten de Kruisbroeders zich hem de "portio canonica"te betalen, zijnde "quator denariorum albium Coloniensium"113.De " portio canonica" was een deel van de inkomstenuit legaten en giften die bij een begrafenis aan het klooster werdengeschonken. In dit geval ging het om een vast bedrag dat jaarlijks,op het feest van de Heilige Michael (29 September) aan de pastoorbetaald moest worden. ,De betrekkingen met andere geestelijken, zoals de domkanunnikvan Munster, de aartsdiaken van Westerwolde en enkele pastoors (vanonder meer Roswinkel, Stedum en Emden), beperkten zich tot de juridischeaangelegenheden. Meestal traden zij op als oorkonder of getuigein zaken, waarin het klooster partij was.ORDEDe prior moest ieder jaar verslag uitbrengen over de toestand van zijnklooster aan het generaal kapittel. Onderdeel van dit verslag was demelding van conventualen die in het voorgaande jaar waren overleden.Het feit dat in de kapittelverslagen namen van conventualen vanTer Apel voorkomen bewijst dat de prioren van Ter Apel inderdaadde kapittels bijgewoond hebben. Omgekeerd controleerde de priorgeneraal,of de visitator, het klooster jaarlijks. Het klooster betaaldeeen vast bedrag voor deze visitaties, waarvan de hoogte door het generaal kapittel werd bepaald. Een klooster dat in financiele moeilijkhedengeraakte kon geholpen worden door het moederklooster ofdoor de orde. Op welke wijze de orde als geheel hulp verleende isniet duidelijk. Waarschijnlijk heeft het klooster Bentlage de eerste jarenna de stichting de Kruisbroeders in Ter Apel met geldelijke steunbijgestaan, maar echte bewijzen daarvoor ontbreken.113 TA inv. 3, reg. 18 (26 oktober 1466); zie ook Hermans Anneles, II, 518-519.


38 HET KLOOSTER TER APELNieuwe leden werden pas opgenomen in de orde na de goedkeuringvan de prior-generaal of de visitator. In theorie werden ongehoorzameleden ook door hen gestraft, maar 'lichte' gevallenbestrafte de prior waarschijnlijk zelf. Het generaal kapittel kon invloeduitoefenen op een klooster via de benoeming van een nieuweprior. Ieder jaar legden de prioren formeel hun fiinctie neer, waarnaze door het kapittel opnieuw werden benoemd. Een prior die zijntaak niet naar behoren uitvoerde kon op deze wijze vervangen worden.Waarschijnlijk zijn niet alle prioren van Ter Apel door de eigenkloostergemeenschap gekozen.De kontakten tussen de Kruisherenkloosters onderling waren beperkt.Afgezien van de band tussen moeder- en dochterkloosterbestonden er in principe geen relaties met de andere huizen. TerApel had afgezien van de visitaties voornamelijk, wellicht uitsluitend,betrekkingen met het moederklooster Bentlage en het dochterkloosterScharmer.In 1470 gaf het generaal kapittel de prioren van Bentlage en TerApel, Everardus van Orsoy en Hinrick van den Berghe, opdracht eenonderzoek in te stellen naar de mogelijkheid een klooster te stichtenop een niet nader genoemde plaats. Een verzoek daartoe was ingedienddoor een zekere Johannes Tynkar de Post (volgens een anderhandschrift richer de poste), met wie hoogstwaarschijnlijk Johan Rengersvan Ten Post werd bedoeld114. Over het onderzoek is niets bekend,behalve dat het niet geresulteerd heeft in een stichting. Mogelijkging het in 1488, toen Rengers nogmaals een verzoek deed omeen klooster te stichten, om eenzelfde aanbod. Prior Jacob van Wynckellkreeg in dat jaar van het generaal kapittel opdracht in Scharmereen klooster te stichten en te voorzien van Kruisbroeders115. In 1489sloten Van Wynckell en zijn convent enerzijds, en Johan Rengers vanten Post en zijn vrouw en zoons anderzijds, een overeenkomst waarbijlaatstgenoemden zich borg stelden voor het nieuwe klooster. Mochthet klooster van Ter Apel op een of andere manier schade berokkendworden met betrekking tot Scharmer, dan konden de onkosten ver-H4 Pasch, Definities, 1470: "Item inquisitionem et curam loci ecdesie et domorum per nobilemvirum Johannem Tynkar de Post ordini nostro oblatorum pro novo monasterio erigendoprioribus in Bentlachen et Nove lucis committimus et si eis viderit expedire eandem oblationemacceptent ac de priore et fratribus provideant."115 ibidem, 1488.


HET KLOOSTER TER APEL 39haald worden op de bezittingen van Rengers116. Opmerkelijk is dat,toen in 1494 alle Kruisbroeders in Scharmer aan de pest waren overleden,de eerste nieuwe leden niet uit Ter Apel kwamen, maar uitBentlage117. Aangezien in 1495 slechts twee overledenen uit TerApel werden vermeld in de kapittelverslagen, heeft de pest waarschijnlijkniet in Ter Apel toegeslagen. Waarom de Kruisbroeders nuuit Bentlage kwamen is onbekend, maar het is wel zo dat Bentlagezich met Scharmer heeft bemoeid. Waarschijnlijk heeft de prior vanBentlage het toezicht op de financien van Scharmer gehad, hetgeenin de Kruisherenorde wel meer voorgekomen schijnt te zijn118. Wellichtwaren de relaties tussen Scharmer en Bentlage daardoor zohecht, dat er geen beroep op Ter Apel werd gedaan om het kloosteropnieuw te bevolken.Afgezien van Scharmer is er mogelijk nog een klooster vanuit TerApel gesticht. In het kapittelverslag van 1485 kregen prior Hinrickvan den Berghe en de visitatoren voor het gebied 'trans Renum' opdrachteen nieuw klooster in Lottersen of Loppersen te bevolken. Bijde visitatie-opdrachten staat het volgende:"Prior Eykensis et presidents Hoyensis trans Renum ettractabunt una cum priore Nove Lucis cum fundatorenovi conventus in Lottersen..."en volgens een ander handschrift:"Item locum cum suis attinenciis (of continentis) ordininostro exhibitum in Loppersen committimus prior Novelucis cum visitatoribus trans Renum ordinatis acceptandumet in personis providendum" 119.Deze citaten zijn de enige gegevens over dit mogelijke nieuweklooster, dat wellicht in Loppersum heeft gestaan of had moeten komen.Met Loppersum zou zowel een plaats in de provincie Groningenbedoeld kunnen worden als een plaats in Oost-Friesland. Eenderde mogelijkheid is dat niet zozeer een plaats werd bedoeld,116 TA inv. 1, reg. 83 (14 november 1489).in Weiss, Westfalen, 137 en Buld, Rbeine, 51.H8 Bosch, "Priorij", 10.H9 Pasch, Definities, 1485.


40 HET KLOOSTER TER APELmaar het dekenaat Loppersum. Dat zou kunnen betekenen, dat methet nieuwe klooster Scharmer werd bedoeld dat tot dit dekenaat behoorde.Het verzoek van Rengers in 1488, drie jaar later dus, om inScharmer een klooster te stichten zou dan betekenen dat de stichtingin 1485 om onbekende redenen niet doorgegaan is.Samen met het klooster te Scharmer bezat het klooster van TerApel een huis in de stad Groningen en wat grond, waarschijnlijk alsgevolg van schenkingen. Eenmaal, in 1560, was er blijkens hetkloosterarchief een gezamenlijk kapittel van deze beide kloosters,hoewel het niet onmogelijk is, dat zij vaker bijeen zijn geweest 12°.VISITATIESIn principe werden alle Kruisherenkloosters elk jaar gevisiteerd. Devisitator was ofwel de prior-generaal, ofwel een prior van een anderklooster. Tot zijn taken behoorde controle op de naleving van de orderegelsdoor de kloosterlingen, tegen wie hij zonodig disciplinairemaatregelen kon treffen. Voor de toelating van nieuwe leden was zijngoedkeuring nodig en een nieuwe prior werd door hem in zijn ambtbevestigd. Daarnaast stelde hij zich op de hoogte van de levensomstandighedenvan de kloostergemeenschap. Of hij daarbij inzagehad in de boekhouding van de procurator wordt niet expliciet vermeld,maar ligt wel voor de hand: alleen dan zou hij kunnen beoordelenof het een klooster goed ging op financieel gebied. Per kloosterwerd door het generaal kapittel vastgesteld hoe hoog de geldelijkevergoeding aan de visitator was.De Kruisheren van Ter Apel werden vanaf 1468 regelmatig gevisiteerd. Uit de verslagen van de generale kapittels blijkt duidelijk derelatie met Bentlage. De prior van Bentlage visiteerde vele keren TerApel en omgekeerd bezocht de prior van Ter Apel verschillende keren Bentlage. Ook gingen zij samen op pad naar diverse kloosters inNederland en Duitsland. Afgezien van de prior van Bentlage werdTer Apel ook gevisiteerd door de prior-generaal en de prioren vanmet name Duitse Kruisherenkloosters. De prioren van Ter Apel zijnzelf regelmatig visitator geweest. In de verslagen van de generale kapittels hebben zij 36 keer opdracht gekregen een of meer kloosters tevisiteren.120 TA inv. 1, reg. 254 (5 September 1560).


HET KLOOSTER TER APEL 414. INKOMSTEN EN UITGAVEN — INLEIDINGWaar leefden de Kruisheren van Ter Apel van? Welke waren hun inkomstenbronnenen waar gaven zij geld aan uit?Gesplitst in twee delen komen in dit hoofdstuk de verschiilende'posten' voor inkomsten en uitgaven aan de orde.4.1 InkomstenDe inkomsten zijn te verdelen in twee hoofdcategorieen: vaste, jaarlijksebetalingen en de 'losse', eenmalige inkomsten van bijvoorbeeldde verkoop van een stuk land. Aangenomen mag worden, dat devaste inkomsten het belangrijkst waren, omdat zij een (betrekkelijke)zekerheid gaven, aan de kloostereconomie.RENTESEen van de voornaamste bronnen waaruit geput werd, was de opbrengstvan rentes. In mil voor een bepaald bedrag ontving hetklooster jaarlijks ofwel een som gelds ofwel een betaling in natura.Om een idee te krijgen van het aantal rentes en de inkomsten daaruit,zijn de betreffende oorkonden uit het kloosterarchief 'gezeefd'en in bijlage 3 geplaatst.Uit het overzicht van de rente-aankopen vallen enkele zaken op.De eerste vijf jaar van het bestaan van het klooster zijn er geen rentesgekocht. Dat kan te maken hebben met de onvolledigheid van hetkloosterarchief, maar het is ook mogelijk dat de prior zich aanvankelijkvolledig op de bouw van het klooster heeft gericht. Misschien waser bovendien nog niet voldoende geld voor dergelijke transacties. Aande andere kant is het ook denkbaar dat er nog geen behoefte aanwas, omdat de steun van de plaatselijke bevolking of van het moederkloosterBentlage voldoende was om van te kunnen leven. Na1470 veranderde het beleid kennelijk en werden vooral van mensenin de direkte omgeving rentes gekocht. Op deze wijze voorzag hetklooster zich van rogge, daar het slechts enkele keren om een geldelijkerente ging.Tot ongeveer 1518 werden er gemiddeld twee rentes per jaar gekocht. In twaalf jaren daarna was het aantal beduidend lager. Eenduidelijke oorzaak daarvoor is niet aan te geven, maar wellicht was


42 HET KLOOSTER TER APELde behoefte aan meer opbrengsten door middel van rentes gering.Wanneer er een balans was tussen inkomsten en uitgaven, zullennieuwe investeringen waarschijnlijk niet noodzakelijk geweest zijn.Aan de andere kant kan het niet kopen van nieuwe rentes ook wijzenop het tegenovergestelde, namelijk geldgebrek. Deze gedachteligt hier evenwel niet voor de hand, temeer daar in de jaren tachtig,toen de geldnood hoog was, er juist rentes werden verkocht.Tijdens het prioraat van Gerhardus Hasselt (1531-1564) werden erweer veel meer rentes gekocht, ook nu gemiddeld twee per jaar. Deopbrengsten van deze rentes waren uitsluitend geldelijk, waar invoorgaande perioden de betaling nog grotendeels in natura was geschied.Heeft hier de vooruitziende blik van prior en procurator eenrol gespeeld, om de toekomst van het klooster voor wat betreft de financienveilig te stellen?Een teken van economische achteruitgang van een kloostergemeenschapwas de verkoop van onder meer rentes. Het is dan ook opmerkelijkdat juist in een periode waarin het in economisch opzicht slechtging in het hele noorden, de tweede helft van de zestiende eeuw, dekloosterlingen van Ter Apel pas heel laat zijn overgegaan tot de verkoop van rentes. Tijdens het prioraat van Gerardus Hardenberch(1565-1576) was hier nog helemaal geen sprake van. Ten aanzien vanenkele oorzaken van de economische verslechtering, zoals de inflatievanaf ongeveer 1550 (als gevolg van de toestroom van het Amerikaansegoud) en de prijsstijgingen (door onder andere de bevolkingsgroei),is het de vraag in hoeverre de Kruisbroeders hierdoor getrofFenwerden. Pas in 1587 en 1588 werden er enkele rentes verkocht. Dereden voor deze renteverkopen wordt het duidelijkst weergegeven ineen oorkonde uit het kloosterarchief, gedateerd 13 december 1587:"... durch hoichdringende noit in tidt des swaren lanckdurighenkrighes [...] teghenwordighe tidt van krijchunde orlich overloep van water brandt ofte oick enigheandere concussien pilleren unde gewalden..." 121Daarentegen werd in dezelfde tijd ook een aantal stukken land aangekochtin de buurt van Erm en Barge.121 TA inv. 51 + reg. 272 + (13 december 1587).


HET KLOOSTER TER APEL 43Op het eerste gezicht lijkt het vreemd, dat de Kruisbroeders enerzijdsuit geldnood rentes verkochten, en anderzijds land erbij kochten.Mogelijk verkochten ze de rentes juist om er land voor terug te kopen.In de loop der tijden had het kloosterareaal een behoorlijke omvanggekregen, voldoende om de kleine kloostergemeenschap te onderhouden.Een verklaring voor deze handelwijze zou kunnen zijn,dat er veel land onbruikbaar was geworden door de overstromingenin de provincie Groningen in 1587 en 1588. Eerdere overstromingen,zoals de Allerheiligenvloed in 1570 en de bijna jaarlijkse dijkdoorbrakensindsdien, hebben de landerijen die eigendom waren van hetklooster, waarschijnlijk niet bereikt. In 1587 en 1588 daarentegenwerden de Ommelanden geheel overstroomd122. De landerijen werdendaardoor ongeschikt voor verbouwing of begrazing. Het gevolgvan deze overstromingen was tweeledig: enerzijds kon het land nietmeer gebruikt worden, en anderzijds verminderden de inkomsten vande landeigenaren, die genoodzaakt waren hun pachten te verlagen.Vooral dit laatste zal voor de Kruisbroeders van belang geweest zijn,daar het land in de Ommelanden grotendeels aan meiers werdverpacht.De geldnood kan ook verklaard worden door de oorlogsomstandigheden.Gedurende enige tijd, hoe lang precies valt niet na te gaan,moesten de kloosterlingen onderdak verschaffen aan een troep soldaten.Het is niet ondenkbaar dat ze in 1587 deze zware last nog niette boven waren gekomen. Wellicht hebben ze bovendien mee moetenbetalen aan de hoge schattingen die de stadhouder de bevolkingoplegde, of werd het kloostercomplex regelmatig geplunderd. Bewijzenhiervoor ontbreken, maar uit het bovenstaande citaat blijkt wel,dat het klooster niet gespaard werd.Het rentebedrag bedroeg ongeveer vijf tot zeven procent van hetaflossingsbedrag, dat vermoedelijk gelijk was aan het aankoopbedrag.Het probleem bij deze inkomstenbron is evenwel dat de meeste aktende bepaling bevatten dat de rente op ieder moment, op verzoek vande verkoper, afgelost kon worden. Het 'vaste' van deze betalingenwerd daardoor in feite ongedaan gemaakt. Over het tijdstip van de122 Gottschalk, Stormvloeden, 708-776; volgens Reyntjes {Groningen en de Ommelanden,184) was in 1596 nog een kwart van het Groningse land onbruikbaar, omdat het door het zoutewater was overspoeld.


44 HET KLOOSTER TER APELaflossingen is vrijwel niets bekend. Van de veertien rentebrieven, diein de kloosterinventaris van 1614 worden genoemd, komen slechtstwee overeen met oorkonde uit het kloosterarchief. Dit betreft eenakte uit 1551 (TA I 3, R 144) en een uit (TA I 47, R 249), Van tweeandere zijn naam en rentebedrag wel terug te vinden in oorkonden(TA I 47, R 240 en TA I 47, R 241, beide 1550), maar corresponderende jaartallen in de kloosterinventaris van 1614 niet (1553 en1557). Wellicht zijn dit schrijf- of leesfouten van de inventariseerders.In deze vier gevallen ging het dus om rentes, die al zo'n zestig jaarinkomsten opleverden. De andere rentes, die in de inventaris van1614 genoemd worden, waren eveneens vrij oud: de vroegste dateertvan 1513, de laatste van 1568, maar de officiele akten van deze overeenkomstenontbreken in het kloosterarchief. De overige rentebrieven,die in bijlage IV staan, zullen voor 1614 afgelost zijn, op eenniet na te gaan moment.Als er van de veertien vermeldingen in de inventaris van 1614 maartwee of vier akten over zijn, dan is het niet ondenkbaar dat er in werkelijkheidveel meer rentebrieven geweest zijn.PACHTENEen tweede belangrijke inkomstenbron waren de pachtopbrengsten.Afgezien van het corpusland, het land dat door de Kruisbroeders zelfwerd bewerkt, werden waarschijnlijk alle landerijen verhuurd. De gegevensover de opbrengsten zijn ook hier te verbrokkeld om te kunnenbepalen wat de grond aan pachten opleverde. Dit probleemwordt nog vergroot door de wisselende bedragen die een perceel konopleveren, de kwaliteit van de grond en de prijsstijgingen in dezestiende eeuw. De pachten die in de inventaris van 1614 worden genoemd waren grotendeels geldpachten. Dit was voor grasland de gebruikelijkebetalingsvorm. In de provincie Groningen werd hetmeeste land gebruikt voor de veeteelt, zodat de geldpacht voor hetkloosterland hier niet verwonderlijk is. Een enkele keer werd volgensde inventaris deze geldpacht aangevuld met zuivelprodukten. Of delanderijen in Drenthe die voornamelijk voor de akkerbouw werdengebruikt ook geldpachten opleverden, blijkt uit de inventaris niet.Van de 'erven' die in de loop der tijd waren aangekocht, werd veelaleen deelpacht ontvangen. Deze deelpacht was de 'derde garve',


HET KLOOSTER TER APEL 45zijnde een derde deel van de oogstopbrengst123. De 'derde garve'wijst er op dat de kwaliteit van het land, en daarmee de opbrengst,niet slecht was. Bij land van slechte kwaliteit werd namelijk de 'vierdegarve', een kwart van de opbrengst, geheven. De opbrengst bestondwaarschijnlijk voor het grootste deel uit rogge.Vergelijkbaar met grondpachten waren de huishuren. Het kloosterbezat, voorzover bekend, twee huizen in de stad Groningen en eenin Duitsland. Het eerste huis in Groningen werd in 1473 aan hetklooster geschonken (zie biz 46). In 1493 kochten de Kruisheren vanTer Apel een huis in Duthe. Enkele jaren later, in 1500, kochten zesamen met het klooster Scharmer nog een huis in Groningen, dat inde Oosterstraat stond. Prior en convent van Scharmer verkochten in1527 hun helft aan de kloosterlingen van Ter Apel124.Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat de kloosterlingen van TerApel refugia hebben gehad. De huizen in Groningen werden beideverhuurd, al is het niet uitgesloten, dat het huis in de Oosterstraataanvankelijk als refugium in Groningen is gebruikt. Het is echter devraag, of de Kruisbroeders een refugium in Groningen nodig hebbengehad. In tijden van oorlog of onrust diende een refugium als schuilplaatsbinnen de veilige stadsmuren. Daarnaast werd een refugiumgebruikt als een soort privehotel wanneer de prior, eventueel samenmet de procurator in de stad zijn zaken behartigde. Geen van beideredenen lijkt evenwel van toepassing op de Kruisbroeders van TerApel. Uit het bronnenmateriaal blijkt niet dat ze op zakelijk gebiedveel met de stad te maken hebben gehad. Slechts enkele oorkondenwerden in Groningen opgesteld en het is zelfs niet te zeggen of dekloosterlingen voor levensmiddelen of andere goederen naar Groningen gingen. Misschien kregen ze uit Emden niet alleen vis en bier,maar ook andere produkten 12\ Volgens de sauvegardebrief van WillemLodewijk verkochten ze hun produkten in Emden. Aan de andere kant hoefde het verhuren van de huizen niet uit te sluiten datde prior met de huurder(s) een overeenkomst sloot, opdat voor deprior een kamer vrijgehouden werd voor het geval hij toch enkele dagenin de stad moest zijn126.123 RAGr. Farmsum inv. 47: inkomsten 1606.124 TA inv. 1, reg. 98 (5 juli 1493), reg. 118 (8 juli 1500) en reg. 193 (12 maart 1527).125 TA inv. 53: brieven van de gebroeders Henrick en Tonnys Priecker uit Emden over zendingenvan bier en vis aan het klooster in de jaren 1576-1577.126 Het huis op de hoek van de Vismarkt en de 'Gaddingestraat' (nu Pelsterstraat) was volgens J. A. Feith ("Wandelingen", 103) een refugium.


46 HET KLOOSTER TER APELSCHENKINGEN EN TESTAMENTS:DONATEN EN PROVENIERSHet kloosterarchief bevat zes oorkonden waarin aan het klooster landwerd geschonken. Aan drie van deze giften waren geen voorwaardenverbonden. De schenkers hadden alien als reden, dat de gift de zaligheidvan hun ziel ten goede zou komen. Over de achtergrond vande eerste schenker, Roloff Hubbelinck is niets bekend. GherardusWenneker was vicaris van het bisdom Osnabriick en RoleflF Huinghewas drost van Oldambt127. Aan de andere drie schenkingen, vanjohanPrenger, Elborch Ockena en Willem Claessoen was wel een tegenprestatieverbonden128. Johan Prenger, rechter in Bellingwolde,werd opgenomen in de gebedsbroederschap. Dat betekende dat hijals buitenstaander deelde in de vruchten van de door de Kruisbroedersverrichte goede werken. Degene, die werd opgenomen in de (gebeds)broederschaphad daarentegen geen enkele verplichting ten opzichtevan het klooster of de orde. In de praktijk blijkt de begunstigdewel een schenking als tegenpfestatie beschikbaar te stellen.Voor Ockena "und oere vrende selen zalicheit" moesten de Kruisbroedersvan Ter Apel dertig missen lezen. Voor zijn 'schenking*moesten zij wel betalen, hoewel in de oorkonde staat dat het om eenschenking ging. Willem Claessoen tenslotte bepaalde dat voor hemzelf,zijn erfgenamen en zijn ouders gebeden moest worden door dekloosterlingen.Van de gezusters Heyla en Ludolphia ter Bruggen uit Groningenkreeg het convent in 1473 een huis in Groningen dat op de hoek vande Vismarkt en de Pelsterstraat stond129. In ruil daarvoor diendende kloosterlingen dagelijks tot in lengte van dagen een mis voor henop te dragen.Drie oorkonden lijken wat de voorwaarden betreft wel wat op deovereenkomsten die proveniers met het klooster sloten. In 1509schonk Aleyt van Boeckholte uit Groningen al haar goederen en geldaan het klooster. Voortaan zouden de Kruisbroeders voor haar levens-127 TA inv. 1, reg. 25 (25 oktober 1472), reg. 77 (20 juni 1489) en reg. 192 (20 december1526)128 TA inv. 1, reg. 173 (31 mei 1516), reg. 80 (25 augustus 1489) en inv. 22, reg. 139 (24augustus 1508).129 TA inv. 40, reg. 32 (10 december 1473); J.A. Feith schrijft ("Wandelingen", 103) datdit huis in 1857 werd afgebroken om plaats te maken voor een kerk van de Waalse gemeente.


HET KLOOSTER TER APEL 47onderhoud zorgen 13°. Eenzelfde overeenkomst sloten drie jaar laterHeye Wensynghe (of Schoemaker) en zijn vrouw Geseke uit Vlachtwedde.Zij bepaalden bovendien dat ze van hun goederen gebruikmochten blijven maken. Als reden voor hun gift gaf het echtpaar op:"... vor onssen zyelen zalicheit ende voir onsser beyderolderen ende tho hebben de broderscap ende mede deelachtichtho wesen all der goder werck Inden voirscrevencloester gescheen unde mede omme tho hebben wachtyngheende upseen ..." 131Ook zij werden dus, evenals Johan Prenger, opgenomen in de gebedsbroederschap.Renske Frederik uit Winschoten tenslotte schonkin 1517 ook haar hele bezit, in mil waarvoor de kloosterlingen zichverplichtten voor haar te zorgen en te bidden132. Zij is de vierde envoorzover bekend laatste persoon, van wie vaststaat dat zij werd opgenomen in de (gebeds)broederschap. In hoeverre andere schenkersdie als tegenprestatie van de kloosterlingen verlangden dat er voorhen gebeden werd, ook in deze broederschap werden opgenomen,valt niet te zeggen. In de betreffende akten staat deze bepaling nietvermeld. Voor de Kruisbroeders betekende de mogelijkheid om buitenstaandersdeelachtig te maken in hun goede werken een extra potentieleinkomstenbron. Hoewel niet verplicht, zullen deze buitenstaandersin mil hiervoor geschenken aangeboden hebben. Bovengenoemdepersonen hebben dat in ieder geval wel gedaan.De laatste drie schenkingen hebben in latere tijden enkele kerenproblemen opgeleverd. In 1528 verklaarden Burgemeesters en Raadvan Groningen dat de erfgenamen van Aleyt van Boeckholte, waaronderhaar zuster Geertmdt, in hun aanspraken op Aleyt's erfenis doorde prior waren voldaan133. Achter deze oorkonde schuilt waarschijnlijkeen rechtszaak waarin het klooster de bovengenoemde schenkingsakte als bewijsstuk heeft gebruikt. Ofschoon de argumenten van detegenpartij niet bekend zijn is het opmerkelijk, dat in dit geval deschenkingsakte kennelijk onvoldoende rechtskracht had om de prior130 TA inv. 1, reg. 143 (1 augustus 1509).131 TA inv. 48, reg. 155 (21 januari 1512).132 TA inv. 37, reg. 182 (1 augustus 1517).133 TA inv. 51, reg. 197 (3 maart 1528).


48 HET KLOOSTER TER APELin het volledig bezit van de erfenis te laten. In 1542 werd een vergelijkbarerechtszaak gehouden met betrekking tot de erfenis van GesekeHeyen, de vrouw van Heye Wensynghe. Nu was de schenkingsaktevoor de rechter wel aanleiding om de prior de erfenis te latenbehouden134. Mogelijk heeft: het verschil in beide uitspraken te makenmet de geldende rechtsregels, die voor Groningen en Westerwoldein dit opzicht wellicht niet gelijk waren. De zoon van RenskeFrederik tenslotte heeft driemaal, in 1520, 1540 en 1547 een meningsverschilgehad met het convent met betrekking tot aansprakenop zijn moeders erfenis. De eerste en tweede keer betaalde hetklooster hem een bedrag, waarna hij beloofde geen aanspraken meerte zullen maken op de erfenis. De derde keer liet hij zich mindermakkelijk afschepen en verklaarde hij dat de erfenis hem toekwam,omdat hij van pater Berndt geld had ontvangen. Nadat prior VanWynckell had uiteengezet dat een gift zonder de goedkeuring van deandere conventualen geen rechtskracht had, stelde de rechter de priorin het gelijk en deed de zoon definitief afstand van zijn aanspraken135.Behalve landschenkingen kreeg het klooster ook enkele rentes, zoalsin het overzicht van de rentes is te zien. In alle gevallen werd vande kloosterlingen een tegenprestatie in de vorm van gebeden of missenverlangd. Van Nomno Folpert uit Winschoten is bekend dat hijproost en pastoor in Hartzum en Wydner was. Van de overige geverszijn geen gegevens bekend. Twee bijzondere schenkingen werden in1561 gedaan. Zij hadden waarschijnlijk te maken met de voltooiingvan de noordvleugel van het kloostercomplex in dat jaar. Twee gebrandschilderderuiten, die vermoedelijk in de noordvleugel hebbengezeten, dragen als onderschrift:"Johan de Mepsche, kn. mt. rath undd lieut. der Stadtun[de] Umblande van Groningen, provest to Lo[p]persumAgnes sij[n] huiisfrow a[nn]o 1561":op het andere staat geschreven:"Johan tho Lellens Elly ... sijn huisvrouw a[nn]o 1561"134 TA inv. 48, reg. 215 (4 maart 1542).135 TA inv. 37, reg. 234 (7 maart 1547).


Koorgestoelte


HET KLOOSTER TER APEL 49Schuitema Meijer veronderstelt dat zij deze ramen aan het kloosterschonken als een bewijs van hun vroomheid, temeer daar van eennauwe relatie met het klooster geen sprake lijkt te zijn136.Ook uit testamenten kreeg het klooster inkomsten. Soms waren diteenmalige schenkingen, soms ook kregen de Kruisbroeders jaarlijkseen bedrag uitgekeerd. Het kloosterarchief bevat slechts enkele testamenten, maar ook buiten dit archief zijn er een paar akten waarinhet klooster werd bedeeld. Deze testamenten leverden meestal eenjaarlijkse opbrengst in natura (rogge) op. Over het algemeen warendit bescheiden hoeveelheden, van een tot ongeveer drie mudden.Hoelang de kloosterlingen deze inkomsten genoten is onbekend. Hetoorkondenboek van Friedlander bevat twee testamenten waarin TerApel wordt genoemd. Beide zijn van burgers uit Emden. De eerste,Hille Smedes, liet een jaarrente na (1481), de andere, Hinricus Mathias,schonk een bedrag ineens (1489)137. Welke hun relatie tot hetklooster was, is niet bekend. Eveneens uit de vijftiende eeuw stamteen testament waarin Ter Apel samen met het Armhuiszittend Convent uit Groningen land kreeg, waarvoor overigens wel betaald moestworden. Voorwaarde was tevens dat beide conventen jaarlijks veertigArnemse gulden onder de armen moesten verdelenl38. Zonder voorwaardenbedeelde Sicko tho Ozingeweer de Kruisbroeders van TerApel in zijn eerste testament (1475) met een jonge koe ("eyn twenterveerse"), maar toen hij in 1505 zijn testament liet veranderen, liethij het klooster "to tymmeringe II stucke goldes" na. M. ten Broek,die over deze Sicko een artikel schreef, voegt hier in een later historischoverzicht van het klooster Ter Apel aan toe, dat deze rijke boeruit Loppersum het klooster in zijn wilsbeschikking opnam, omdat hijvermoedelijk Jacob Wiltingh kende. Mogelijk heeft Wiltingh er bijhem op aangedrongen de Kruisbroeders van Ter Apel niet te vergeten.Anderzijds kan het ook Sicko's eigen idee geweest zijn, temeerB6 Schuitema Meijer, Ter Abel, 138. Mogelijk viel de schenking van het eerste echtpaar samen met hun huwelijk. De Mepsche was omstreeks 1558 getrouwd met Catharina van Siegen,maar gezien de tekst op het raam is zij voor of in 1561 overleden en was De Mepsche in datjaar reeds hertrouwd. Zijn tweede vrouw, Agnes van Munster, was een dochter van Georg vanMunster, de drost van Wedde in de jaren 1532-1536. Zie voor een beschrijving van Johan deMepsche het artikel van J. Nanninga Uiterdijk ,,Dr. Johan de Mepsche, eene bijdrage tot dekennis der geschiedenis van Groningen en Ommelanden onder Spaanschen heerschappij''.137 Friedlander, Urkundenbuch, II, nr. 1058 (18 mei 1481) en nr. 1248 (12 augustus 1489).138 RAGr. AHS, voorlopig inv. 131, reg. 133 (3 maart 1477).


50 HET KLOOSTER TER APELdaar hij zeker affiniteit met de Kruisheren had: hij liet het kloosterte Scharmer onder meer al zijn boeken na en bovendien wilde hij begravenworden in de kloosterkerk m.In het kloosterarchief zelf komen drie testamenten voor en enkeleakten waaruit blijkt dat het klooster in een testament als begunstigdewas opgenomen. Ook deze testamenten stammen uit de beginperiodevan het klooster (tot 1516). In het eerste testament worden hetklooster door een zekere Johannes Rolevinck twee jaarrentes nagelaten,in mil waarvoor jaarlijks voor hem een avondwake en een ochtendmisgehouden moest worden 14°. Bovendien moest de naam vande overledene in het dodenregister van het klooster opgenomen worden (dit is overigens de enige aangetroffen vermelding van een dodenregister). In het tweede testament bedeelden de weduwe vanNeze ten Perboem en haar dochter Wolter het convent met enkelelanderijen bij Coevorden141. Het laatste testament, van de weduwevan Johan Scroers uit Roswinkel, leverde een jaarrente op. Dit was eigenlijkeen aanvulling op een eerder testament: zij liet een even groteerfenis na als haar man eerder had gedaan142.Hoewel het testament zelf niet aanwezig is, bewijst een akte vaneen rechtszaak uit 1505 dat heer Frederik, priester en prebendaat teLarrelt, enkele landerijen aan de kloosterlingen had nagelaten143.Zijn nabestaanden raakten in konflikt met de kloosterlingen over heteigendom van deze grond, zodat een rechter hierover uitspraak moestdoen. Voor het klooster viel diens oordeel ongunstig uit, daar dekloosterlingen een groot deel van het land moesten afstaan. Detweede akte waaruit blijkt dat het klooster in een testament was opgenomen stamt uit 1527 144. Aleyd Huyssinck vermaakte twee stukken land in het kerspel Emmen aan het klooster. In deze akte werdenaanspraken op beide stukken land door haar kinderen afgekochtdoor de prior. Naast de grond ontving het klooster nog meer, maareen specificatie hiervan ontbreekt ("... unde al wes dat dye priorunde Conventes vorscr. hebben van Alyt ...").B9 Broek, "Sicko", 31 en 70; Broek, Kloosters, Ter Apel, 8; "... ic beghere to liggen intchoro to Scharmer...".140 TA inv. 1, reg. 60 (29 September 1484).141 TA inv. 1, reg. 136 (31 oktober 1507).142 TA inv. 1, reg. 171 (16 januari 1516).143 TA inv. 1, reg. 131 (6 maart 1505).144 TA inv. 1, reg. 194 (8 oktober 1527).


HET KLOOSTER TER APEL 51De schenkingen en testamenten overziend valt het op dat deze alletamelijk vroeg zijn gemaakt. Na 1527 zijn in het kloosterarchief, enook in andere bronnen, geen schenkingen meer te vinden. Een oorzaakhiervoor is moeilijk aan te geven; niets wijst er op dat vanaf dejaren dertig de reputatie van het klooster verslechterd zou zijn. Deedde invloed van Luther en de zijnen ook hier zijn intrede? Wellichttrad ten gevolge van Luther's ideeen ook in Noord-Nederland langzamerhandeen mentaliteitsverandering op, waardoor de belangstellingen sympathie voor kloosters afnam. Economische redenen kunnennauwelijks als verklaring dienen, omdat de achteruitgang van deeconomie pas halverwege de eeuw goed inzette.Overeenkomsten die veel leken op testamenten, waren die van deproveniers. In mil voor hun bezittingen werden zij voor de rest vanhun leven door het klooster onderhouden. Herman Scholte die in1561 als provenier in het klooster werd opgenomen sloot op de dagdat hij provenier werd een opmerkelijke overeenkomst met dekloosterlingen. Hij gaf namelijk een geldbedrag in bewaring aan hetklooster. Hijzelf of zijn erfgenamen kon dit bedrag elk moment weerterugvorderen145. Inventaris 51 van het kloosterarchief bevat tweeakten waaruit ook blijkt dat de Kruisbroeders geld voor anderen bewaarden.Of de kloosterlingen het geld mochten gebruiken is nietduidelijk. Het bedrag moest wel steeds beschikbaar zijn, omdat hetop ieder moment terugbetaald moest kunnen worden146.BEDELINKOMSTEN,AFLATEN EN BEGRAFENISSENInkomsten, waarover volstrekt niets bekend is betreffen de bedelinkomsten.Eens per jaar mochten de Kruisbroeders er op uit trekkenom te bedelen. Dit was een pauselijk privilege uit de veertiende eeuwdat voor de hele orde gold. Over het gebied waarbinnen ze mochtenbedelen, de termijn, is evenmin iets bekend. Het zou vrij groot geweestkunnen zijn, omdat er geen andere kloosters in de direkte omgevingvan Ter Apel lagen. Bovendien was de streek dunbevolkt, zodatvoor een behoorlijk bedrag flink gereisd moest worden.145 TA inv. 47, reg. 256 (8 januari 1561).146 TA inv. 51, briefregesten (30 maart 1540 en 7 januari 1564).


52 HET KLOOSTER TER APELOver inkomsten als gevolg van de mogelijkheid om aflaten te verkrijgenkan ook alleen maar gespeculeerd worden. Door verschillende(wij-)bisschoppen waren aflaten beloofd aan bezoekers en weldoenersvan het klooster.Samenhangend met de testamenten waren de inkomsten die bijbegrafenissen werden verkregen. Met de pastoor van Sellingen warenover het aannemen van legaten en geschenken afspraken gemaakt.Voor de Kruisbroeders van Ter Apel waren de inkomsten in dit opzichtuiteraard afhankelijk van het aantal mensen dat door hen werdbegraven. Ook hierover zijn geen gegevens te achterhalen.VERKOPENTenslotte kunnen nog enkele kleine inkomstenbronnen genoemdworden. De kloosterinventaris van 1614 bevat een opsomming vanvee dat het klooster op dat moment bezat. Aangenomen mag worden dat deze aantallen ongeveer overeenkomen met die van vroegertijden. Alleen al aan rundvee bezaten de kloosterlingen van Ter Apelin 1614 meer dan 230 stuks147. Een deel daarvan zal voor eigen gebruikhebben gediend, maar een deel was ook bestemd voor de verkoop.Dat bewijst tenminste een oorkonde uit 1577 waarin prior Cornelisvan Nimwegen zeven paar ossen verkocht voor 45 daalder perpaar148. Daarnaast waren er in 1614 20 paarden, 68 varkens en 18schapen. Ook hiervan zullen ongetwijfeld jaarlijks dieren verkochtzijn. Een uitzondering vormden misschien de schapen, aangezien deinventaris vermeldt dat er dagelijks voor eigen gebruik een schaapwerd geslacht.Andere verkopen die uit bronnenmateriaal bekend zijn waren dievan land en rentes. Land werd slechts eenmaal verkocht, en wel in1478. Zes rentes werden in de periode 1587-1593 noodgedwongenverkocht, toen de kloosterlingen in een benarde positie verkeerden.4.2 UitgavenDe posten voor de verschillende uitgaven zijn gedeeltelijk te reconstruerenaan de hand van het bronnenmateriaal. Incidentele ver-147 GAGr. hs. in folio 282-11, f. 204 r.148 TA inv. 51, briefreg. (21 januari 1577).


HET KLOOSTER TER APEL 53meldingen van uitgaven die het karakter van een vaste, jaarlijkse betalinggehad moeten hebben, zijn helaas het enige aanknopingspuntvoor dergelijke betalingen. Van sommige soorten uitgaven daarentegenontbreekt elk gegeven en is het zelfs de vraag of ze er wel geweestzijn. Het duidelijkste voorbeeld daarvan zijn de belastingen.Van kloosters in bijvoorbeeld de Ommelanden is het bekend dat zijeen jaartax moesten betalen voor het land dat ze in eigen gebruikhadden. Het ligt voor de hand dat ook de kloosterlingen van TerApel een belasting op onroerend goed hebben moeten betalen. Vanoverige belastingen waren zij, althans officieel, vrijgesteld. Hetzelfdeprobleem geldt de visitatiebetalingen. Het generaal kapittel stelde in1470, 1471 en 1472 het bedrag dat aan de visitator betaald moestworden vast. Ongetwijfeld heeft het klooster aan deze verplichtingvoldaan, maar deze uitgaven zijn nergens terug te vinden.LANDERIJENGedurende het hele bestaan van de kloostergemeenschap is er landaangekocht, waar in het volgende hoofdstuk nader op ingegaan zalworden. Omdat de meeste oorkonden die over landaankopen handelengeen aankoopbedragen vermelden, is het moeilijk iets over dezeuitgavenpost te zeggen. De grote verschillen in prijzen komen direktnaar voren wanneer twee oorkonden van het kloosterarchief naast elkaarworden gelegd: in 1499 werd voor drie akker land (ongeveer 6hectare) 35 Rijder gulden betaald; negen jaar later kostte een stukgrond van dezelfde omvang en in dezelfde omgeving (bij Bellingwolde)85 Rijder gulden. Of dit verschil verklaard moest worden dooreen verschil in kwaliteit of slechts door prijsverhogingen, is niet nate gaan.RENTESAan de in de vorige paragraaf genoemde rente-opbrengsten ging uiteraardde aankoop van rentes vooraf. Het bedrag dat hiervoor betaaldmoest worden was twintig tot dertig keer zoveel als de rente zelf, zoalsuit een aantal oorkonden die in bijlage 2 opgesomd zijn blijkt. Intijden waarin veel rentes werden gekocht moet het klooster derhalveover een behoorlijk kapitaal beschikt hebben. Het is de vraag of


54 HET KLOOSTER TER APELrentes werden gekocht van geld dat na aftrek van alle noodzakelijkeuitgaven over was, of dat ze als onontbeerlijk bestanddeel van dekloostereconomie werden bescouwd. Omdat een rente meestal op eenwillekeurig moment kon worden afgelost, waren de inkomsten nieterg vast, tenzij na aflossing het geld onmiddellijk in een nieuwe rentewerd geinvesteerd.DIJK-EN ZIJLGELDENVoor het onderhoud van onder meer dijken, zijlen en bruggen waren verschillende zijlvesten ingesteld. Westerwolde was een van de vijf'afdelingen' van het Reiderzijlvest. Met dit zijlvest zal het kloostervoornamelijk te maken hebben gehad. De drost van Wedde was vermoedelijkvoorzitter van de afdeling Westerwolde, een functie dievaak door hoofdelingen werd vervuld. Uit dien hoofde ontving hijwaarschijnlijk in 1565 van de procurator 21 Emder gulden en tweestuiver "... voer graven ende diken ..." vanwege het kloosterland bijBellingwolde149.In 1568 schreef een zekere Hinricus Coster uit Bellingwolde een venijnigebrief aan de prior over achterstallige betalingen. Zeven akkerland (ongeveer elf hectare) van het klooster was gelegen aan de rivierde Ae, waarvoor de prior dijkgeld had betaald. Het vastgestelde tarieflag echter bijna drie keer zo hoog. Coster zette in zijn schrijven uitvoeriguiteen wat de kloosterlingen hadden betaald en wat ze haddenmoeten betalen. Het verschil tussen beide bedragen was aanzienlijk"... als de heren sulvest wall rekennen konnen ..." en hij dronger dan ook op aan het resterende bedrag alsnog te betalen 15°. Inhetzelfde jaar werd de prior opgeroepen voor drost Mathias Ort teverschijnen op verzoek van de dijkrechters van Bellingwolde. Een uitspraakbleef evenwel uit, omdat de dijkrechters niet op de zitting verschenen.Over de inhoud van het geschil werd niet gesproken, maardat het over het onderhoud van een dijk of een sloot ging, ligt voordehand151.149 TA inv. 51, briefreg. (1 augustus 1565)150 TA inv. 52, briefreg. (10 januari 1568).151 ibidem, (9 maart 1568) en TA inv. 35, reg. 266 (11 maart 1568).


HET KLOOSTER TER APEL 55De laatste vermelding over waterschapszaken stamt uit 1572. Deprocurator had zijn beklag gedaan bij de rechter van Bellingwoldeover een zekere Ulffert Lippens, die had nagelaten een dijk van hetklooster te repareren. Lippens beloofde nu de rechter de herstelwerkzaamhedente zullen verrichten "... soe hem weder unde wynt daerby wil laeten ..." 152.OORLOGSCONTRIBUTIEVanaf welk moment door de kloosterlingen 'oorlogsbijdragen' geleverdmoesten worden, is niet bekend. De betalingen aan Charles Hamalen Willem Lodewijk zijn reeds genoemd, maar daarnaast blijktuit verschillende stukken dat ook Westerwolde als geheel in de jarentachtig contributies moest betalen. De gravin van Aremberg verzochtin 1581 en 1582 aan luitenant en hoofdmannen en aan Burgemeestersen Raad van Groningen de bevolking van Westerwolde niette bezwaren met contributies. Haar verzoek werd kennelijk niet ingewilligd,daar uit een latere brief blijkt dat de contribute, zijnde1200 gulden, door een hopman en 70 soldaten met geweld wasgeind153. In 1590 vaardigde de Staten-Generaal een plakkaat uitwaarin onder meer Wedde een jaartax van 12.000 gulden werd opgelegd,die betaald moest worden aan de rentmeester154. De rentmeestermocht bovendien niet belet worden bij het innen van korenpachten,tijnzen en tienden. Het is mogelijk dat de Kruisbroedersvan Ter Apel aan deze contributies hebben moeten meebetalen, maarhierover zijn geen gegevens. Er is slechts een kwitantie bewaard geblevenwaaruit blijkt dat het klooster contributie betaalde. In oktober1595 ontving de rentmeeester van de Ommelanden een onbekendbedrag dat de broeders de Gedeputeerde Staten van Friesland sindsSeptember 1594 schuldig waren155. Deze relatie met Friesland zou temaken hebben met de sauvegarde van Willem Lodewijk die vanuitFriesland opereerde.152 TA inv. 52, briefreg. (30 oktober 1572).15.3.-R.F. Ill, 1581.34, 1582.49 en 1582.52.154 R.F. Ill, 1590.18.155 TA inv. 51, briefreg. (19 oktober 1595).


56 HET KLOOSTER TER APELDIVERSENTot de overige uitgavenposten die terug te vinden zijn in de archiefstukkenbehoorden onder meer de levensmiddelen die werdenaangeschaft. De uitgaven voor de voedselvoorziening vormden waarschijnlijkeen belangrijk deel van de totale uitgaven. Uit het geringeaantal gegevens hieromtrent is echter niet op te maken hoe groot deopbrengst van corpusland en kloostervee was en hoeveel levensmiddelen van elders betrokken moesten worden. Daarnaast hadden dekloosterlingen voor verschillende werkzaamheden gereedschap nodigdat ze niet allemaal zelf konden maken. Te denken valt hierbij aanhet landbouwgereedschap, zoals de ploegen, eggen en wagens, diein de kloosterinventaris van 1614 worden genoemd. Bij gebrek aaneen eigen steenbakkerij moesten stenen van elders betrokken worden.Nog in 1575 kochten de kloosterlingen hier een partij van156. Eenvast bedrag tenslotte was het klooster jaarlijks kwijt aan de pastoorvan Sellingen en aan de chirurgijn.5. BEZITTINGEN5.1 GrondbezitDe landerijen van het klooster vormden waarschijnlijk het belangrijkstebezit. Vergeleken met andere kloosters in de provincie Groningenwas het grondbezit echter betrekkelijk bescheiden.Om te kunnen bepalen hoeveel land het klooster heeft gehad isvoornamelijk uitgegaan van het kloosterarchief (aankomsttitels vanland). Op deze wijze is bij benadering de maximale omvang van dekloosterlanderijen vast te stellen. Bijlage 2 geeft een overzicht van hetgrondbezit, zoals dat in de loop der tijd is verworven door koop, ruilof schenking.WESTERWOLDE A:CORPUSLANDUit de bijlage blijkt nergens dat een stuk land door de kloosterlingen zelf werd gebruikt dan wel werd verpacht. Corpusland zal inprincipe in de buurt van het kooster gelegen hebben. Zo zal het land156 ibidem (22 januari 1575).


HET KLOOSTER TER APEL 57dat Jacob Wiltingh in 1465 bij de 'verwoeste erve und guet' schonk,ongetwijfeld tot het corpusland behoord hebben. Over de omvang ishelaas niets bekend. Volgens Siemens behoorde het hele kerspel Sellingentot het corpusland. De totale oppervlakte schatte hij op ongeveer 1500 ha. (3500 grazen)157. In 1471 verkregen de kruisbroedersland in de mark van Weerdinge158. Op het getekende kaartje(nr. 2) wordt dit aangegeven met de stippellijnen tussen de Ae en deMussel Ae, waarbinnen staat geschreven: ' 'priors lant luit synbreeff". De grensscheiding tussen Westerwolde en Eemsland staat opde oude kaart slechts ten dele aangegeven, tot Ter Apel. WaarschijnlijkHep de grens verder naar het zuiden ongeveer langs de rivier deAe. Het is mogelijk dat Barnflair in de zestiende eeuw tot Eemslandbehoorde: twee oorkonden uit het kloosterarchief (Inv. 39, Reg. 217en 219) betreffen de verkoop van land (1542), genaamd de "Barenvledderunde de Emesche maet", door de buurtschappen van Oldenharenen Over- en Nederlangen. Volgens deze oorkonden behoordedit land tot hun mark, ofwel tot Eemsland. De omvang van dit landstaat in de oorkonde niet duidelijk aangegeven, maar de rivier de Aevormde de westelijke grens159. In Eemsland Hep het bovendien nogdoor tot Lindloh ("lyntloe") of daaromtrent. De overige landerijenin het kerspel zijn, behalve de schenking van Wiltingh, niet terug tevinden in de bronnen. Wellicht maakten zij alle deel uit van zijnschenking, die dan wel zeer genereus genoemd kan worden.WESTERWOLDE B:WINSCHOTEN, BELLINGWOLDE EN BLIJHAMIn de buurt van Winschoten heeft het klooster minstens 35 hectareland bezeten. Gezien de datering van de eerste koopakte (1520) hebben de Kruisheren van Ter Apel aanvankelijk kennelijk weinig behoeftegehad aan land in deze omgeving. Dat het kloosterarchief157 Siemens, Toelichting, 43.158 TA, afschrift in een vidimus van 6 maart 1472 (TA inv. 25, reg. 22).159 "Welcker landt naest by des Cloesters vorgeschreven eygen lande gelegen Anfancklyckvan deme paell upgesath indt suyden doer den Barenvledder dyck bes an dem pael staende twyschendat brock unde lynthloe indt moer wedder van deme paell streckende lynrecht indtwesten tho deme paell by dat rivere de Ae geheyten by des papen hutte up gerychtet de Aebylanges indt norden bes an dat Cloesters voerschreven eygen lande streckende ..." (eigen kursivering).


58 HET KLOOSTER TER APELniet compleet is blijkt uit de wisseling van landerijen in 1551. Hetklooster stond bijna dertien hectare land af, terwijl het niet bekendis hoe de kloosterlingen aan dit land waren gekomen.Het opvallende in het overzicht van de landerijen bij Bellingwoldeen Blijham is dat er relatief vaak land werd gewisseld. Van de negentienoorkonden gaan er vijf over landwisselingen. De Kruisbroedershadden in deze omgeving een aanzienlijk areaal, ongeveer 70 hectare.Door de wisselingen werd het areaal waarschijnlijk een meer aaneengeslotengeheel, hoewel niet precies na te gaan is waar de landerijenlagen. Begrenzingen van land werden in de zestiende eeuw meestalaangegeven met de namen van de eigenaren van aangrenzende percelen.Voor de betrokkenen was dit wel duidelijk, voor de hedendaagseonderzoeker niet.Ofschoon al het land in principe verpacht werd hebben dekloosterlingen zelf ook indirekt gebruik gemaakt van land in dezestreek. De inventaris van 1614 vermeldt bij de opsomming van deveestapel dat 31 guste koeien bij Bellingwolde en Blijham geweidwerden en dat nog eens 25 stuks rundvee van het klooster bij meierArent in Bellingwolde waren ondergebracht. In een oorkonde uit1588 (TA Inv. 51 + R 272 +++ ) zeggen de Kruisbroeders zelf overenkele landerijen bij Bellingwolde "...daer wij [...] unse magher ossenunde koijen pleghen in toe weiden unde vet lathen worden...".OMMELANDENHet meeste land in de Ommelanden is tot het jaar 1520 gekocht. Nadienis daar weinig aan toegevoegd. Het totale areaal bedroegminstens 200 hectare. De omrekening in hectaren is niet voor allelanderijen mogelijk, omdat niet met zekerheid is vast te stellen hoegroot bijvoorbeeld een "derteyn hundert landes" (TA Inv. 45, Reg.134) is. Aangezien het om grote aantallen gaat, in het kerspel Stedumbijvoorbeeld in totaal 3400, was de omvang van een 'hundert'waarschijnlijk gering (100 m2?)160.160 De oppervlaktemaat 'hundert', of honderd, werd in naslagwerken niet aangetroffen. Indien'hundert' inderdaad de aanduiding was voor een are (100m2) dan zijn de getallen in debijlage eigenlijk niet correct: het hier aangehaalde voorbeeld zou dan 34 hectare moeten zijn.


HET KLOOSTER TER APEL 59Afgaand op het aantal plaatsen waar het klooster land bezat, is hetgrondbezit in de Ommelanden tamelijk versnipperd geweest. Deplaats Aynghehoerne is op oude kaarten niet terug te vinden. Witkampvermeldt 'Aengehorren' als een gehucht onder het Groningsedorp Woltersum, gemeente Ten Boer161.DRENTHEZoals uit de bijlage blijkt is het voor de provincie Drenthe zeer moeilijkte bepalen hoeveel land het klooster hier heeft gehad. Hoewel indeze provincie wel standaardmaten als roede, mud, schepel, morgenen dagwerk gebruikt werden, komen deze in de oorkonden vrij weinigvoor. In de meeste gevallen gaat het om een 'stuk' land of omeen 'erf. Voor de laatste term zou een aanknopingspunt kunnen zijndat het daarbij om een kompleet boerenbedrijf gaat. J. Bielemanschrijft dat een bedrijfseenheid in Drenthe in de zeventiende eeuwongeveer 32 mud land, zijnde ongeveer 8,6 hectare, omvatte162.Omdat deze omvang sterk door traditie bepaald was, zou dit waarschijnlijkook voor de zestiende eeuw kunnen gelden. I.H. Gossesmeent daarentegen, dat de omvang in de zestiende eeuw varieerdevan twintig tot veertig mudden, waarbij de nadruk overigens wel ophet gemiddelde hiervan, ongeveer dertig mud, lag163. Gezien degrote verschillen die hij constateerde bij zijn onderzoek naar de bedrijfsgroottevan Drentse erven, zijn in de bijlage geen hectaren ingevuldbij de 'erven'.Naast 'konkrete' stukken land hebben de Kruisbroeders van TerApel ook 'waardelen' gekocht en gewisseld. Een 'waardeel', of'waar', was een maatstaf voor eigendoms- of gebruiksrechten met betrekkingtot de mark. Degenen die minimaal een "vul vierendeelwaardeels" hadden, mochten gebruik maken van de mark. Met eenmark wordt al het land bedoeld dat niet in privebezit was, maar gemeenschappelijkkon worden gebruikt. Behalve het gebruiksrecht hadde eigenaar van een waardeel ook zeggenschap, afhankelijk van de161 Witkamp, Woordenboek, 15.162 Bieleman, "Landbouw", 334.163 Gosses, Organisatie, 139-


60 HET KLOOSTER TER APELgrootte van zijn waardeel, bij beslissingen omtrent het beheer van demarkegronden. Deze zeggenschap kon evenwel ook overgedragenworden aan een meier van bijvoorbeeld een erf164. Dit blijkt het gevalmet het Rosinghe-erf, waar een "voll heel ware" aan was verbonden.Een anonieme kloosterling schreef in 1502 over dit waardeel"...dat bruket de meyer altyt..." 165 Of het waardeel dat bij een erfbehoorde altijd een heel of vol waardeel was, is uit de oorkonden nietop te maken. Bij het Knechteringhe-erf, dat in 1494 werd gekocht,behoorde een "ware", maar uit de aantekeningen van de eerder genoemdekloosterling blijkt dat in 1502 het klooster hier maar eenachtste deel van had ("... dit halve vierendel waers van Knechteringen...").Overigens is het niet zeker of bij een erf altijd een waardeelhoorde. Bij bijvoorbeeld het Wordinghe-erf, dat de Kruisbroeders in1478 verkochten, en bij het in 1515 gekochte Rabberynckerf, staatniets over een waardeel. De betreffende oorkonden bij elkaar leggend,blijkt het klooster (of een meier van het klooster) in ieder gevalmedezeggenschap gehad te hebben over de marken van Emmen,Barge, Zuidbarge, Weerdinge en Valthe.Het probleem met betrekking tot het waardeel is, dat het niet bekendis wat de rechten inhielden. Hoeveel koeien of schapen van hetklooster mochten er op markegronden geweid worden als het kloostereen vol waardeel bezat? Of hoeveel hout mocht er uit het 'Bargerholt'gehaald worden, waarover de Kruisbroeders een kwart waardeelhadden? Gosses, die uitvoerig over waardelen heeft geschreven, geefthierop geen antwoord, en ook andere geraadpleegde literatuur overDrentse rechtsgeschiedenis werpt geen licht op dit probleem.De landaankopen in Drenthe zijn redelijk over de tijd verspreid.Van een duidelijk 'beleid' van een prior om het grondbezit in dezeprovincie uit te breiden, lijkt dan ook geen sprake. De onvolledigheidvan het kloosterarchief blijkt uit de al genoemde verkoop vanhet Wordinghe-erf in 1478: hoe de Kruisbroeders aan dit erf warengekomen is niet bekend. Wat geografische spreiding betreft is het opvallenddat al het land in zuidoost-Drenthe lag, ofwel betrekkelijkdicht bij het klooster. Zoals reeds eerder beschreven grensde het landbij Roswinkel zelfs aan het corpusland en maakte er wellicht deel vanuit.164 ibidem, 85-94.165 TA inv. 16, reg. 87 (z.d. 1502).


HET KLOOSTER TER APEL 61DUITSLAND A:OOST-FRIESLANDIn Oost-Friesland wisten de Kruisbroeders van Ter Apel tussen 1487en 1511 blijkens het kloosterarchief bijna 50 hectare land te verwerven.In werkelijkheid hebben ze in dit gebied iets meer gehad. In heteerste deel van de staatboeken van het klooster staat dat het kloosterbrieven had ontvangen van heer Frederik, priester en prebendaat teLarrelt, waarin hij het klooster 23 grazen land naliet. Door een rechterlijkeuitspraak moest hiervan in 1505 de helft worden afgestaanaan andere erfgenamen. In de loop der tijden is van een deel van hetgrondbezit in Oost-Friesland weer afstand gedaan. Het staatboek vermeldt in 1591 dat het klooster nog ongeveer 65 grazen (ongeveer 32hectare) bezat. Kennelijk hebben de kloosterlingen wel profijt gehadvan deze landerijen en was de afstand tot het klooster geen aanleidingze van de hand te doen.Waarom hebben de Kruisbroeders vanaf 1487 in Oost-Frieslandgrond gekocht? De atlas van Siemens vermeldt van geen enkel anderGronings klooster land in dit gebied. De eerste aankoop betrof landvan de kerkvoogden van Larrelt. De reeds genoemde heer Frederik,die het klooster in zijn testament bedeelde, was daar pastoor. Hebben de kloosterlingen hem tijdens een bezoek aan Emden leren kennen?Of kwam een van hen misschien zelf uit Oost-Friesland? Helaaszijn er geen gegevens die een duidelijke verband leggen tussen hetklooster en Oost-Friesland.DUITSLAND B:EEMSLANDDe inventaris van 1614 noemt slechts een stuk land in Eemsland, namelijkhet land bij Hede, dat in 1516 werd gekocht166. De aktendie handelen over land in de buurt van Barnflair en de mark vanOver- en Nederlangen en Oldenharen zijn in deze inventaris ondergebrachtbij het hoofdstuk Westerwolde (waar overigens ook het deelvan de mark van Weerdinge bij staat). Het is evenwel de vraag of ditjuist is. Het overige grondbezit lag nogal verspreid en lijkt niet zoomvangrijk te zijn geweest. Waarom de Kruisbroeders dit kochten enof ze hier inkomsten van genoten is niet bekend.166 GAGr, hs. in folio 282-11, f. 196r.


62 HET KLOOSTER TER APELOVERIGDe aankoop van het Heetbercherf in Hardenberg valt wat ligging betrefteigenlijk wat uit de toon. Ware het gekocht toen Derek of Gerardus(van den) Hardenberch prior van het klooster waren, dan lageen mogelijke verklaring voor de hand. Als hun achternaam aangeeftdat ze uit Hardenberg kwamen, dan is het goed denkbaar dat zijkontakten hadden met de inwoners van dit kerspel en op grond vandeze kontakten hier land hebben gekocht. Maar in 1506, toen dit erfwerd gekocht, was Van Wynckel prior, zodat het verband tussen deplaats Hardenberg en de prior niet met zekerheid gelegd kan worden.De verkoper, Henrick Kampherbeke, was in 1488 rechter te Hardenberg (zie TA Inv. 1 Reg. 70) en had het erf zes jaar eerder gekocht(deze koopakte bevind zich ook in het kloosterarchief. Reg. 117). Uithet staatboek blijkt dat dit erf in 1591 nog steeds tot de bezittingenbehoorde, aangenomen althans dat met "predium circa Herdenberch"hetzelfde wordt bedoeld167. In de rekening van 1606 en deinventaris van 1614 komt dit erf daarentegen niet meer voor. Wellichtis het voor 1606 verkocht, zodat de inventariseerders de koopakte niet hebben aangetroffen. Immers, bij de verkoop van het erfwerd het koopkontrakt overgedragen aan de nieuwe eigenaar en konhet dus niet meer in het kloosterarchief voorkomen.SLOTOPMERKINGAUe koopakten tesamen overziend blijkt het klooster tot ongeveer1520 het meeste land verworven te hebben. Dit ligt voor de hand,omdat grondbezit een belangrijke basis vormde voor de kloostereconomie.In Westerwolde werd na 1560 geen land meer gekocht, maarwerden alleen nog enkele landerijen gewisseld. In de Ommelandenvond de laatste aankoop al in 1519 plaats en werd sindsdien alleennog geruild of geschonken. In Drenthe daarentegen is tot 1589 hetgrondbezit uitgebreid. Het meest opvallend in de rij zijn de aankopenin Oost-Friesland, die alle in een betrekkelijk korte periode werden gedaan. In Eemsland tenslotte is tot 1542 land aangekocht.Hoe groot het grondbezit van het klooster in totaal is geweest,blijkt moeilijk te bepalen. De in de bijlage vermelde hectaren, ongeveer 385, zijn slechts een deel van het areaal.167 TA inv. 4, hs. in folio 481-1, f. 3v.


HET KLOOSTER TER APEL 635.2 Andere bezittingenEnkele weken na de dood van Johannes Emmen in 1614 werd er eeninventaris opgemaakt van het kloosterbezit. Niet alleen de landerijenen de inboedel van het klooster, maar ook de inkomsten uit rentesen de schulden werden hierin opgesomd. De inventaris werd opgemaakt door drost Edsert Rengers ten Post en rentmeester Coppen Jarges,op last van de Staten-Generaal168. In 1637 werd nogmaals eeninventaris gemaakt169. Aan de hand van deze twee inventarissenwordt in deze paragraaf beschreven welke andere bezittingen deKruisheren van Ter Apel hadden en daaruit voortvloeiend welkewerkzaamheden zij verrichtten. Deze werkzaamheden waren in hetbegin van het bestaan van het klooster waarschijnlijk beperkter, daarniet alle vertrekken en bijgebouwen al in de vijftiende eeuw aanwezigwaren.Voor de voedselvoorziening konden zij grotendeels zelf zorgen.Brood werd gebakken in het bakhuis, nadat het graan, voornamelijkrogge, was gemalen in de eigen graanmolen. De grondstoffen kregenzij ofwel als pacht, ofwel als jaarlijkse rente, en misschien ook verbouwdenze die zelf op het corpusland. In hoeverre zij daarnaastgraan moesten aankopen is niet bekend. Een tweede molen werd gebruiktals oliemolen. Bier werd in het brouwhuis bereid. Uit hetkloosterarchief blijkt dat aan de Kruisbroeders in 1521 een brouwketelgeschonken werd door een burger uit Laten 17°. De hop werd inhet 'hoppenhuis' opgeslagen of verwerkt. Daarnaast werd er ook bieruit Duitsland geimporteerd. Van de gebroeders Henrick en TonnysPriecker uit Emden zijn brieven aan het klooster bewaard geblevendie handelen over zendingen van onder meer Hamburgerbier171.Voor vlees, afkomstig van de eigen veestapel, was er een speciaalvleeshuis. De inventaris van 1614 vermeldt dat voor eigen gebruik dagelijkseen schaap werd geslacht. Daarnaast aten ze vermoedelijk ookrundvlees, al was het alleen maar vanwege de huiden die nodig warenvoor perkament of leer. Koeien waren er eveneens voor de melk.168 GAGr, hs. in folio 282-11, ff 191r-204v.169 GAGr, hs. in folio 161, ff. 172r-175r (de naam van de inventariseerder wordt niet genoemd,maar het ligt voor de hand dat dit de officiele beheerder van het klooster was, namelijkHermannus Meijer).no TA inv. 51, briefreg. (1521).Hi TA inv. 53, briefreg. (1576 en 1577).


64 HET KLOOSTER TER APELZuivelprodukten als boter en kaas maakten ze waarschijnlijk niet zelf.Boter kochten ze in ieder geval in 1566 van een zekere Goddert Hanegreveuit Deventer172. Van verschillende pachters ontvingen zejaarlijks kaas en boter. De 27 bijenkorven leverden de nodige honingen was voor kaarsen op. In een van de cellen werd een kaarsenvormaangetroffen. De hoeveelheid bijenwas was voor eigen gebruik kennelijkgenoeg, aangezien jaarlijks een pond was werd geschonken aaniemand uit Emmen. Vis werd deels aangekocht, deels zelf gevangenin de eigen visvijver. Tijdens een rechtszaak in 1637 verklaarde eengetuige, omstreeks 74 jaar oud, zelf gezien te hebben dat"... van sijn dencken af, well sestich jaren geleden, dievant backhuis ende koecken int clooster ter Apell gemeenlicksin de Meij tijdt ende herfst in de Mussel t'endesclooster voorgess. hebben te visschen gewest..." 173Van eerder genoemde gebroeders Priecker kochten ze onder meersprot, haring en bokking. Van overige levensmiddelen is niets overgeleverd,afgezien van een jaarlijkse pacht van vijf kippen. Wellichtzijn er voor eigen gebruik nog allerlei gewassen verbouwd op het corpusland,wellicht ook was er een kruidentuin. In de inventaris wordtnog gewag gemaakt van zouttonnen, mosterdpotten en een mosterdmolen.Naast voorzieningen voor de voedselbereiding waren er ook enkelegebouwen voor andere werkzaamheden. In de kuiperskamer werdenkuipen en tonnen gemaakt voor de opslag van allerlei goederen alsboter en zout. In het poortgebouw bevonden zich vertrekken voor desmid en de schoenmaker. Het gereedschap van de smid was in 1614nog aanwezig, zoals het aambeeld, blaasbalgen en een slijpsteen. Inhet " pergamentes hues" werd vermoedelijk van huiden perkamentgemaakt. Of het leer voor de schoenmaker ook door de kloosterlingenzelf werd bewerkt is onbekend. Voor het maken van perkamenten leer waren verschillende technieken vereist. Bij het "schaephues"bevond zich in de grond een kuip waar de huiden in werden gelegd,waarschijnlijk als onderdeel van het vervaardigen van leer. Voor hetlooien van huiden werd dierlijke urine gebruikt, hetgeen de plaats172 TA inv. 51, briefreg. (14 januari 1566).173 GAGr, hs. in folio 282-11, f. 311r. (20 juli 1637).


HET KLOOSTER TER APEL 65van de kuip (naest het 'schaephues') verklaart. Verder was er nog een"warmhuis" (stookhuis), een washuis en een ,,vleeschhuis" met enkelekuipen en tonnen, misschien voor het zouten van vlees. In hetstookhuis lagen nog de bijlen en zagen voor het hout en in de kamervan de prior werd allerhande timmergereedschap aangetrofFen. De inventarisvan 1637 voegt aan al deze gebouwen nog een "seyckenhues" toe en twee schuren, waarschijnlijk voor de opslag van turf.Voor het vee hadden de kloosterlingen diverse onderkomens, waarondereen "schaepstall", een "ossen schotte", een "viehues mit einerschuer" en twee paardestallen.De prior had de beschikking over twee zegels, "t' eene rond t' anderlanckachtich". Alleen van het ronde zegel zijn afdrukken bekend(zie Regestenlijst van het kloosterarchief). Op dit zegel stond de heiligeAugustinus afgebeeld, met in zijn linkerhand een kromstaf enin zijn rechterhand een hart. De tekst aan weerszijden van de figuurluidt: "S[igillum] co[n]ventus fr[atru]m ordi[ni]s s[an]c[t]e crucis"(rechts) en "domus nove lucis i[n] Apel" (links).Tenslotte dient nog de bibliotheek genoemd te worden, waar in1614 "eenige olde monnike boeken" werden gevonden, al of nietdoor de Kruisbroeders zelf (over)geschreven.


66 HET KLOOSTER TER APELGERAADPLEEGDE WERKENA. BronnenGAGr Ter ApeJ; vermeld als TAGAGr hs in folio 161GAGr hs in folio 282-1, IIGAGr Losse Kloosterstukken: vermeld als L.K1.RAGr Huisarchief FarmsumRAGr HJK (Hoge Justitie Kamer)RAGr AHS (Armhuissittend)RAGr HGG (Heilige Geest Gasthuis)RAGr StatenarchievenGA Zwolle AAZ; vemeld als GAZwActa der Provinciate en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurendede jaren 1572-1620. deel VIII (Drente). onder redactie van J. Reitsma en S.D. van Veen.Groningen, 1898.Definities van de generate kapittets van de orde van het Heitig Kruis, 1410-1786. onder redactievan A. van de Pasch. Brussel, 1969.Drentse recbtsbronnen, Witiekeuren, Supplement op de ordelen van de Etstoel, Goorspraken,Indices, onder redactie van J. Heringa; F. Keverling Buisman; D.T. Koen en P. Brood. Zutphen,1981.Goorspraken van Drenthe, 1598-1602. onder redactie van GJ. ter Kuile. Den Haag, 1943.Ordelen van den Etstoel van Drenthe, 1518-1604. onder redactie van J.G.C. Joosting. DenHaag, 1893.Ostfriesisches Urkundenbuch. onder redactie van E. Friedlander. deel II (1471-1500) Emden,1881.Register van het archiefvan Groningen. samengesteld door H.O. Feith. 9 delen, Groningen,1853-1877. vermeld als R.F.Rheine a.d. Ems. Chroniken und Augenzeugenberichte 1430-1950. onder redactie van H.Biild. Rheine, 1977.Russelius, H. Chronicon cruciferorum sive synopsis memorabilium sacri et canonici ordinis Sanctaecrucis. Diest, 1964. Facsimile van druk Keulen, 1635.De tekst van de constitutes der Kruisheren van 1248. onder redactie van A. van de Pasch. Brussel, 1952.


HET KLOOSTER TER APEL 67B. LiteratuurBackmund, N. Monasticon praemonstratenze. 3 delen, Straubing, 1949-1956.Bieleman, J. "De landbouw in de periode 1600-1850" in: Geschiedenis van Drenthe, 327-372.Blecourt, A.S de Oldambt en Ommelanden. Rechtshistorische opstellen met biilagen. Assen1935.Blok, PJ. "Groningcn in den opstand tegen Philips II" in: Blok, P.J.; Feith, J.A.; Gratama,S.; ReitsmaJ.; Rhijn, C.H. van; Rutgers, C.P.L.; Veen, S.D. en Winkel, J. te Gedenkboekder Reductie van Groningen in 1594. Groningen, 1894. 1-27.Bosch, P. van den "De priori) Sint Helena te Scharmer, 1489-1596" in: Clairlieu 33(1975)3-29.Bosch, P. van den Studien over de observantie der Kruisbroeders in de vijftiende eeuw Rheine1977. 3-205.Broek, M. ten "Klooster Ter Apel" in: Kloosters in Groningen, s.a., s.l. (exemplaar inRijksarchief Groningen).Broek, M. ten "Sicko tho Ozingeweer" in: Groninger Volksalmanak (1934) 1-86.Clairlieu. Tijdschrift gewijdaan de geschiedenis der Kruisheren. Diest, 1943 tot heden.Cock, J.K. de "De Middeleeuwen" in: Historie van Groningen, 593-612.Deursen, A. Th. van "De I6e eeuw 1522-1603" in: Geschiedenis van Drenthe, 241-296.Dijk, E. van "Hoofdelingen, leenmannen en drosten in Westerwolde" in: Renaud, J.G.N. enDijk, E. van Het huis te Wedde. Groningen, 1959. 51-94.Eerelman Het oude klooster Ter Apel. s.a., s.l.Feith, H.O. "Het klooster Ter Apel" in: Groninger Volksalmanak (1842) 136-151.Feith, J.A. "Wandelingen door het oude Groningen. 1. De refugia of kloosterhuizen" in: Groninger Volksalmanak (1890) 98-122.Formsma, WJ. "De landsheerlijke periode" in: Historie van Groningen, 173-207.Formsma, WJ. "De nieuwe geschiedenis, staatkundig beschouwd" in: Geschiedenis van Overijsel.onder redactie van B.H. Slicher van Bath e.a. 119-135.Formsma, WJ. "De middeleeuwse vrijheid" in: Historie van Groningen, 77-107.Fruin, R. Overzicht der staatsinstellingen van het landschap Westerwolde tot op zijne vereenigingmet de XVII Nederlanden. Leiden, 1886.Geschiedenis van Drenthe. onder redactie van J. Heringa; D.P. Blok; M.G. Buist en H.T. Waterbolk.Meppel, Amsterdam, 1985.


68 HET KLOOSTER TER APELGosses, I.H. De organisatie van bestuur en rechtspraak in de landschap Drente. Groningen,Batavia, 1941.Gottschalk, M.K.E. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. 11(1400-1600) Assen,1971.Haass, R. Die Kreuzherren in den Rheinlanden. Bonn, 1932.Hartgerink-Koomans, M. Het geslacht Ewsum. Groningen, 1938.Hasselt, H.P.A. van Geschiedenis van het klooster der Kruisheren te Maastricht. Maastricht,1903.Heringa, J. De buurschap en haarmarke. Assen, 1982.Hermans, C.R. Annales canonicorum regularium S. Augustini Ordinis S. Crucis. 3 delen. DenBosch. 1858Historie van Groningen. Stad en Land, onder redactie van W.J. Formsma; M.G. Buist; W.H.R.Koops; A.T. Schuitema Meijer; E.H. Waterbolk en S. Broekema. Groningen, 19812Jansen, H.P.H. "Kerkgeschiedenis" in: Historie van Groningen, 147-170.Jansen, H.P.H. "Sociaal-economische geschiedenis" in: Historie van Groningen, 123-147Keverling Buisman, F. De Etstoel en zijn Ordelboeken in de Vijftiende Eeuw. Zutphen, 1986.Meihuizen, L.S. "Sociaal-economische geschiedenis van Groningerland" in: Historie van Groningen, 293-330.Nanninga Uitterdijk, J. "Dr. Johan de Mepsche, eene bijdrage tot de kennis der geschiedenis van Groningen en Ommelanden onder Spaansche heerschappij" in: Bijdragen totde Geschiedenis en Oudheidkunde, inzonderheid van de provincie Groningen.9 (1872) 81-160.Nolet, W. en Boeren, P.C. Kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen. Amsterdam, 1951.Overdiep, G. De Groningse schansenkrijg. De strategic van graafWillem Lodewijk. Drente alsstrijdtoneel. 1589-1594. Groningen, 1970.Pasch, A. van de "Sermo capitularis van Everardus ab Orsoy 1461" in: Clairlieu (1973) 55-111.Peters, C.H. "Het klooster Ter Apel" in: Nieuwe Drentse Volksalmanak (1897) 114-193.Post, R.R. Kerkelijke verhoudingen in Nederland voor de Reformatie van c.1500 tot c.1580.Utrecht, Antwerpen, 1954.Ramaekers, A. "De privileges der Kruisherenorde vanaf haar ontstaan tot aan het concilie vanTrente" in: Clairlieu 1(1943) 9-82.Reyntjes, G.M. Groningen en de Ommelanden van 1580 tot 1594. Groningen, 1914.


HET KLOOSTER TER APEL 69Rogier, LJ. Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de Zestiende en ZeventiendeEeuw, 3 delen. Amsterdam, 1945-1947.Schuitema Meijer, A.T. Het klooster Ter Ape/. Groningen, 1966.Siemens, B.W. Historische atlas van de provincie Groningen, Den Haag, 1962.Siemens, B. W. Toelichting behorende bij de Historische Atlas van de provincie Groningen.Groningen, 1962.Sitter, A.], de en Modderman, T. Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden; eerstedeel, vervattende eenen aanvang der Beschryving van Stad en Lande; - tweede deel, vervattendhet vervolg der Beschryving van Stad en Lande. Amsterdam, Leiden, Dordrecht, Harlingen, 1793, 1794.Slichter van Bath, B.H. "Duizend jaar landbouw in de Nederlanden in vogelvlucht (800 tot1800)" in: Landbouwgeschiedenis. uitgaande van het Koninklijk Genootschap voorLandbouwwetenschap en het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.Den Haag, I960. 21-95.Spandaw, H.A. "Verhandeling over de herkomst en den ouderdom der houten brug, liggendein de moerassen tusschen Drenthe en Westerwoide" in: Verhandelingen der tweedeklasse van het Koninklijk-Nederlandsche lnstituut van Wetenschappen, Letterkundeen Schoone Kunsten te Amsterdam 2(1821) 1-54.Verhoeff, J.M. De oude Nederlandse maten en gewichten. Amsterdam, 1982Vries, J. de Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandse plaatsnamen. Utrecht, Antwerpen,1962.Weiss, H.U. Die Kreuzherren in Westfalen. Diest, 1963.Winter, PJ. van Westerwoide Generaliteitsland. Assen, 1948.Witkamp, P.H. Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland. Tiel, 1877.Wumkes, D.A. SibrandusLeo's abtenlevens der Friesche kloosters Mariengaarden Lidlum. Groningen, 1929.Ypey, A. "Nader onderzoek betreffende de Brug of het Houten voetpad op de Grenzen vanDrenthe en Westerwoide" in: Verhandelingen der tweede klasse van het Koninklijk-Nederlandsche lnstituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone kunsten teAmsterdam 2(1821) 55-106.


70 HET KLOOSTER TER APELBIJIAGE 1: CONVENTUALEN (OVERLEDENEN EN OVERGEPLAATSTEN)Deze lijst bevat namen van kloosterlingen van Ter Apel, die zijn overleden of overgeplaatst.De gegevens komen alle uit de Definities der Generate Kapittels van de Orde van het H. Kruis1410-1786, samengesteld door A. van de Pasch. Ook zijn hierin opgenomen degenen die vanuiteen ander Kruisherenklooster naar Ter Apel werden overgeplaatst. Het klooster vanwaar zij kwamenstaat tussen haakjes achter hun naam. De verschillende funkties zijn afgekort tot: P (prior),S (subprior), Proc (procurator) en Sen (senior). Overige aanduidingen, zoals "sartor" (reparateurof tuinman) en "sutor" (schoenmaker), zijn ook overgenomen uit de tekst van de Definities.+ betekent overleden, (D) staat voor donaat.1473 Gherhardus Harlem +Ludolphus +1474 Henricus Covordie naar Sneek.Johannes Delft (Schiedam) naar TerApel.1475 Johannes Groningen naar Hoey.Hermannus Gudynck (D)naar WoudrichtemHinricus +1476 Hermannus (D) naar Keulen.1479 Gerhardus +1480 Wolkerus ("subdiaconus") +1481 Conradus Hoxarie (Falkenhagen) naarTer Apel.1485 Egelbertus Embrice naar Emmerich.1487 Henricus de Monte (P) +1489 Arnoldus Husden +1490 Arnoldus Husdem + (zelfde ?)1494 Gerhardus Renis +1495 Symon +Hermanus +1496 Johannes Bregenbe +1497 Johannes Woesem (D) +1501 Bernhardus de Otmarsen (Sneek)naar Ter Apel.Henricus ("sartor") +Johannes +1502johannesMollen(of Mellen) +1504 Henricus ("sutor") +1506 Gerardus de Duren +Bernardus de Langen +Gherardus Taber +Gerhardus de Duren + (zelfde ?)1507 Johannes Enckhusen +Egbertus de Daventria +1508 Johannes Huddinck +Johannes Lenfrinck +1510 Johannes Moravi +1511JohannesdeElberge (Proc) +1512 Otto Zwollis naar Glindfeld.1513 Johannes Ledis +Johannes Groningen +1514 Bruno Northornensis +Gerhardus Kalker +1515 Wilhelmus +1516Johannes +1517Huburtus(S) +Bernardus Lencherinck +Bernardus Bece +1518 Jacobus (P) +1519 Everhardus Zvollis +1520 Johannes ("sartor") +Johannes +1523 Johannes Knoist (Honscheid) blijft inTer Apel.1524 Michael Covordi naar Honscheid.Johannes Samst (Honscheid) naar TerApel.Michael +Johannes Lorn (D) +Johannes Hanekesbecke (D) +1526 Johannes Deest (Proc) +1527 Michael Covordie terug naar Ter Apel.1528 Jacobus Gelrie (Sneek) naar Ter Apel.1529 Henricus de Monte (S) +1530 Anthonius (S) +Johannes ("sartor") +Gerhardus Bocoldie +1531 Bernardus +1532 Johannes Wischel (of Wissel) (Sen) +Lambertus Heckman (of Hetman) (D) +Johannes Montis (D) +Kopps de Lagerke(of Lingerynk) (D) +1533 Lubbertus Trajectensis naar Hoorn alssubpriorEverhardus (S) +Wesselus Montis +


HET KLOOSTER TER APEL 711535 Theodericus Hardenberch (P) +1537 Florencius Novimagii naar Goes.1538 Johannes Wick (Sen) +Lubbertus (''portarius ") +1539 Florencius naar Nieuwwerf als prior.1541 Johannes Aquis +Ludolphus (D ?) +1541 Johannes Wenen (Sen) +1542 Johannes +Hermannus +1544 Michael Cofordie (S) +Johannes Oldenzel (Sen) +Arnoldus (D) +1546 Sanderus ("coquus") +1551 Hermanus (Sen) +Hermannus (D) +Lambertus (D) +1552 Cornells Namurcensis naar Ter Apel.Bernardus Northorn naar Scharmer als' 'magister juvenum''.1553 Gwilhelmus Bummel naar Marienfrede.Wernerus (D) +1554 Meynardus ("jubilarius presbyteri") +Henricus de Mersem (of Virsen) (D) +1557 Johannes (D) +Hermannus (D) +Bernardus (D) +1559 Nicolaus Hornensis naar Ter Apel.Johannes de Bueren (D) +1560 Jacobus Hoesden (S) +1561 Anthonius Huyensis naar Ter Apel.Bernardus (Sen) +Arnoldus ("sartor") (D) +Bernardus Guys (D) +1563 Henricus Nigre paludis naar Ter Apel.Egbertus (D) +1565 Gerhardus Hasselt (P) +Gwilhelmus de Novo castro +Gerhardus de Werden (D) +1570 Ludowicum Coloniensem naar Ter Apelals subprior.Petrus Creveldie naar Ter Apel.Goswinus (S) +Gerardus ("cellarius") (Sen) +1572Walterus(D) +1576 Hermannus Hardenberch +1578Walterus(D) +1583 Gerardus Hardenberch (Proc) +Hermannus Buren (D) +Johannes Valten (D) +Gerardus Lengerick (D) +Johannes Coesveldie (D) +1591 Wilhelmus Groningensis (D) +Henricus Elborg (D) +Johannes Funck (D) +Johannes Meer (D) +


•72 HET KLOOSTER TER APELBIJLAGEII: GRONDBEZITDe gebruikte afkortingen: k= koop, s= schenking, e= erfenis, v= verkoop, 1= landwissel,waarbij het klooster land krijgt, II = landwissel, waarbij het klooster land geeft.WESTERWOLDEoorkondejaarkse v I II liggingomvangtegenpartijtegenprestatieTA I 32 R 151466+OnstweddeWiltingerfJacob Wilting(Onstwedde)TA I 1 R 611484bij het klooster(Laude, Hanetangen)?buren Laudeovereenkomstgrondscheiding1477TA I 35 R 1091498 -fBellingwolde8 ha.Edzart Bolensen zijn vrouw48 R.gl.Aeleke(Bellingwolde)TAI 1 R 1111499 -.Bellingwolde4,8 ha.Ebele Sippensen zijn vrouw35 R.gl.Naneke(Midwolda)TA I 36 R 1381508 i4,8 ha.Ubbo, Wabbeke 85 Ph. gl. enen Heerke Tam-lx per jaarmens ('in degebedBeerde')TA I 1 R 1471510 hBellingwolde0,8 ha.TgabbeHabbens ?en zijn vrouwRycme(Bellingwolde)TA I 1 R 1481510 hBellingwoldeBlijham2 ha.2 ha.kerkvoogdenBellingwolde?TA I 48 R 1551512+Vlagtweddehof (e.a.bezittingenHeye Wensynghe/Scho-levensonderhoudmaker en zijnvrouw GesekeTA I 36 R 1581512 -t-'Inden Ham''tuyer peerdeWabbekerecht vanofft ruenenTammensterugkoop voorgrosynghe ee-('inde Beerde')40 hrn. gl.der weeyde'TA I 1 R 1641513Blijham7 ha.Walderck Wabbekensen zijnvrouw Eyse(Winschoten)


HET KLOOSTER TER APEL 73oorkondejaar k sv I IIliggingomvangtegenpartijtegenprestatieTA I 36 R 1651514 +'in den Ham'8 ha.Beneke Johansen zijn vrouwOcke[Winschoten);>TA I 37 R 1821517 +WinschotenBlijhambuis/hof/beerd: 'boven4 akker, beneden6 akker2,6 ha.2 ha.EteynsikeFfrederyk(Winschoten)evensonderloudTA I 37 R 1861520 +Winschoten'brede landes'0,8 ha.Hemmo Dokens(Winschoten)recht vanterugkoop:20Ph.gl. +1 Ph.gl. rente;huurrecht:1 Ph.gl. perjaar.TA I 1 R 1921526 +Winschoten0,8 ha. en'brede' landRoleff Huinghe(drost oldambt)TA I 36 R 2011535Houwonge ham(?)8 ha.Haicko Tiabbens toegewezen na(Bellingwolde) rechterl.uitspr.TA I 35 R 2021536++Bellingwolde(?)?4,8 ha.8 ha.Engelo Koelersen zijn vrouwEltekoTA I 35 R 2141540++Bellingwolde/BlijhamRoswinkel4,8 ha.0,4 ha.Johan Kops30 Ph.gl.TA I 1 R 2301545 +Bellingwolde3,5 ha.voogden van dekinderen vanwijlen?Johan Symens(Vlagtwedde)TA I 1 R 2311546 +Bellingwolde2,4 ha.erfgenamenMemme VierdespTA I 35 R 2321546 +Bellingwolde8 ha.Albert Gerdes?TA I 34 R 2371548 +Blijham'gaerrenlandes'Luwert Sebens1000 goudgl.terugkoopidem,huurrecht:5 goud gl.


74 HET KLOOSTER TER APELoorkondejaar k se v I IIliggingomvangtegenpartijtegenprestatieTA I 34 R 2391549 +Blijham4 ha.Eppo Sipkens(Blijham)100 R.gl.terugkoopidemTA I 35 R 2431550 +Bellingwolde?Weduwe50 R.gl.Mubben Edzarts terugkooprechten kinderenTA I 38 R 2461551++WinschotenDen Ham7 ha.12,8 ha.Tyddo PopynckTA I 34 R 2501553++BlijhamWinschoten4 ha.5,6 ha.Eppo SibekensTAI 38 R 2511558 +Winschoten1,6 ha.kerkvoogdenWinschotenTA I 1 R 2521558 +Winschoten'een Pekelldeel offteschaer wrydtlandes'Nomno Lupkens(Winschoten)pTA I 38 R 2531560 +Winschoten'eende landes'Nomno Lupkens(Winschoten)■>TA I 1 R 2601564++BellingwoldeBlijham6,5 ha.1 kamp landJohan Elgershoerneen zijnvrouwSwaentkenTA I 33 R 2621566++'Heersmee*(Onstwedde?)Botsynckkampe (?)stuk hooilandvan 2 'mollenbreet'stuk woestveldGerdt inden Kampe(Onstwedde)TA I 35 R 2701575+Bellingwolde1 stuk landHarmen Gertsen zijn vrouwWendele;Gerolt Harmenssoene en zijn+Bellingwolde2 ha.vrouw Jicke(Vriescheloo)


HET KLOOSTER TER APEL 75oorkonde jaar ligging omvang tegenpartij tegenprestatieOMMELANDENTA I 2 R 131465LoppersumGarrelsweerJacob WiltingAHS 1311477Noorddijk?helf van:Ghelmerjaarlijks 708,8 ha., 11roeden,1/10Hopper alsexecuteur tes-Arn.gl. + 20Arn.gl. voor'rode', 'vierendiel'tamentairde armenTA I 45 R 691488Woltersum46,2 ha.Johan Renghersvan ten Post enzijn vrouwNeze van Lare?TA I 1 R 851493Drewert2600 vennen6,6 ha.Johan Renghersvan ten Post enzijn vrouwNeze van Laer?jaarlijkse renteTA I 44 R 1061495Drywart300 landHinrick Vryen? ('in memoriehouden')TAI 1 R 1151499Harkstedeong. 32 ha.Symon Iacobzaflosbaar(Woltersum)binnen 5 jaar:50 R.gl.TA I 44 R 1261503Stedumerf, waaronder17,8 ha.Doede Rytsensen zijn vrouwAybekeTA I 1 R 1291504Stedum0,5 ha.Johan ten Punteen zijn vrouwMewekeTA I 1 R 1301504Stedum4 ha.Willem Wolterstho Lellens enzijn vrouw EtkeTA I 45 R 1341506WoltersumWittewierum900 land400 landHaveck Lovens,zijn vrouwTeteke, zijnbroer WolterTA I 1 R 1401508Stedum2100 landJacob HyllebrandesTA I 1 R 1411509Aynghehoerne(bij Slochter Ee)16 ha.DetmarRenghers vanten Post


76 HET KLOOSTER TER APELoorkonde jaar k s I II ligging omvang tegenpartij tegenprestatieTA I 1 R 1531511Stedum0,7 ha.Snelle Dodens,Hynryck Eversen zijn vrouwHylleTA I 1 R 1591512Stedum400 landDodo EytsensTA I 43 R 1671515Aynghehoerne(bij Slochter Ee)8 ha.DetmarRenghers vanten PostTA I 44 R 1681515Stedum500 landAlbert Johansoenen zijnvrouw Aybe(Leermens)TA I 1 R 1701515Ten Post6 ha.Klooster Essen225 R.gl. (?)TA I 1 R 1721516Garnwerd44,8 ha.Reyner Fripema(Hummers)TA I 1 R 1731516Den Ham2 ' bredenlandes'Johan Prengeren zijn vrouwWybbo(Bellingwolde)zaligheidhunner zielenen die vanhun ouders enkinderenTA I 44 R 1801517Stedum200 landPeter Folkers(Stedum)TA I 1 R 1811517Zuidwolde6,8 ha.gebr. Jarges(Groningen?)TA I 1 R 1831518Noordwolde8 ha. + huismet toebehorengebr. EwensTA I 44 R 1841519Stedum200 landClaes Abbertsen zijn vrouwVrouke(Stedum)TA I 46 R 1991531Zuidwolde6,1 ha.WolterSchoenenborchtoegewezen narechterl. uitsprTA I 42 R 2211542GarrelsweerLoppersum0,21 ha.Johan tho Leilensen zijnvrouw Elliteyn'Pennynkvene'TA I 41 R 2451551Eelewerd0,4 ha.pastoor en kerkvoogdenthenDamme


HET KLOOSTER TER APEL 77oorkonde jaar ligging omvang tegenpartij tegenprestatieTA I 41 R 2471552GarnwerdGarnwerdong. 6 ha.ong. 6 ha.Gheert JansenTA I 1 R 2541560EelwerdOpwierde0,4 ha.0,4 ha.kerkvoogdenten DamGRONINGENTA I 1 R 1631513bij de A-poort1,8 ha.Johan Thedemaen zijn vrouwRenekaDRENTHETA I 25 R 221471mark Weerdingedeel van demarkburenWeerdinge(overeenkomst)l.Arn.gl.per jaarTA I 1 R 251472es Emmen2 stukkenRoloff HubbelinckTA I 1 R 421478OdoornWordinghe-erf Johan en HinrickQuantes/Wenekinck20 mud roggeper jaar; aflosbaar:400 Arn.gl.TA I 1 R 631486mark en es Barge 1,5 ha.Hinrick Eppingh jaarlijks 1 mudroggeTA I 1 R 681488Zuid bargeWrensingerfincl. waarWillem WrensinghTA I 9 R 921491EmmenOlde-en Nye Johan RengersRosinghe-erfincl.vol waar(o.a. 14,6 ha.)1 brasp.per jaar + 0,5schat roggevoorkerk EmmenTA I 10 R 1011494ZuidbargeKnechteringhe-erf,incl. waarHinrick Eppingh 1 schat roggeen HinrickStuven+ 2 kannenscholt roggevoor vicarieGasselteTA I 1 R 1161500tussen Barge enSchoonebeek1 stuk hooilandGeert en HinricStuvenTAI 13 R 11915..mark Emmen1 stuk hooilandReyner Lepell


78 HET KLOOSTER TER APELoorkonde jaar v I II ligging omvang tegenpartij tegenprestatieTA I 1 R 1271504Barge1 stuk hooilandRoloff, Johan enHinric WestenbrynckTA I 1 R 1281504Zuidbarge0,5 ha.Roloff en JohanKnechterycnkTA I 20 R 1351507EmmenGibbekingeerf,incl. waarG... Batty...TA I 1 R 1361507Coevordenweduwe endochter Nezeten PerboemgebedenTA I 17 R 1371508EmmenGrevyngheerf,incl.'voller halverPeter Kopeso.a. 1 pondwas voor KerkEmmen.waer'TA I 22 R 1391508RoswinkelWillem Claessoen(RoswinkelgebedenTA I 16 R 1461510Emmen0,1 ha.Johan Meyerincl:k ?(Westenesch)TA I 1 R 1491510Westenesch +Bargeerf, incl. waarTye Brynkynck,Tye Suerynck(ELP) enRoleffBettynck(Emmen)TA I 1 R 1501510Emmen0,2 ha.Willem Soberynck(Westenesch)TA I 12 R 1561512Emmen1/4 vanUingheserf:0,6ha., 2 stuklandWillem.o Nyenhuesen zijnvrouw Hylle(Valthe)TA I 1 R 1601513Emmen0,3 ha.Tymen SmeynckJohan Altyncken zijn vrouwTA I 1 R 1621513mark Barge1 stuk hooilandGherd Stuve enzijn vrouwGhyseleTA I 1 R 1661515Emmendeel van 2stukken hooilandReyner Lubers(Westenesch)


HET KLOOSTER TER APEL 79oorkondejaar k se v I IIliggingomvangtegenpartijtegenprestatieTA I 1 R 1691515 +mark BargeRabberynckeriJohan Rabberynck(Zuidbarge)o.a. 3,5 mudrogge per jaar,aflosbaar:70 Arn.gl.TA I 28 R 1761516 +BargeOlde HuysinclerfRoloffOldeHuysinge(Zuidbarge)pTA I 1 R 1771516 +Roswinkeldeel landJohan Zanders(Roswinkel)pTA I 1 R 1781516 +Roswinkeldeel markHenrick Zanders(Roswinkel)pTA I 26 R 1881520 +Zuid bargeBleerdynckerferf, incl. waarGheze enLamme Blerdynckoa. 3 mudrogge per jaarvoor pastoorEmmenTA I 1 R 1901525 +Roswinkel1 stuk hooilandJohan WilmespTA I 22 R 2201542RoswinkelEnsynckerfJohan Klumperverpacht voor340 Emd.gl.TA I 8 R 2251544 +BargeErm1 stuk hooiland1 stuk hooilandJohan Selbachen zijn vrouwGriete (Emmen)?TA I 22 R 2261544 +Roswinkel'ordiken'landSwer Ellinck(Roswinkel)?TA I 22 R 2271544 +Roswinkel?'ordiken'landHerman Bolykenp(Roswinkel)TA I 1 R 2281544Emmenong. 0,8 ha.fohan van Selsachen zijnvrouw Greteimmen+mark Bargemark Emmen1/4 waar1/4 waarTA I 14 R 2351547es Emmenmark Emmen4 stukkenjouwland1/4 waarwordt heeljuren Emmenen Westeneschwaar+immencamp landTA I 6 R 2381548 +es Bargestuk lijnlandWolter en JohanSyckynck


80 HET KLOOSTER TER APELoorkonde jaar v I II ligging omvang tegenpartij tegenprestatieTA I 15 R 2571561mark Emmen enBarge2 stukkenhooilandJohan ten Oeveren 21jn vrouwAnnaTA I 25 R 2631566mark Weerdinge1/4 waarfam. Battijnck(Weerdinge)TA I 24 R 2721585mark Valthe'Synges holt'1/2 waar1/2 waarSeleyt Syngeren zoon RoloffTA I 23 R 2731588mark Erm1,3 ha.Roloff en JohanEppinge engezinnenTAI21 R2741588mark Erm5 'veerndell'dagwerk (?)Henrick io tenCamp en zijnvrouw LammaTA I 7 R 2751588mark Barge1,3 ha. hooilandJohan en ArentSchuttenTAI21 R2761589mark Erm0,7 ha.Kunst van Selbachen zijnvrouw Eerntien(Sleen)DUITSLANDA: OOST-FRIESLANDTA I 1 R 661487Larreltong. 6,5 + ha. kerkvoogdenLarrelt7 R,gl. 'mynvierdehalfR.gl.TA I 1 R 801489Hamhusumong. 3 ha.Elborch Ockena30 missen,7 R.gl.TA I 1 R 811489Hamhusumong. 5,5 ha.Eggo ter Borch(Luttike70 R.gl. enrecht vanBorsum)terugkoopbinnen 5 jr.tegen 70 R.gl.TA I 1 R I1491Rysumong. 12 ha.Hero Boukena(Loppersum)266 R.gl.TA I 1 R 1071496Pewsumong. 7,5 ha.Hetert Dyckena(Pilsum)


HET KLOOSTER TER APEL 81oorkonde jaar k s I II omvang tegenparaj tegenprestatieTA I 1 R 1241511Rysumong. 1 ha.(ong. 7ha.had TA al)Mammo Ockena 7 Ph.gl.TA I 1 R 1311505ong. 6,5 ha.erfgenamenheer Frederiktoegewezennarechterl. uitspr.B: EEMSLANDTA I 1 R 141466vlakbij TAburen Over- enNederlangenverdrag m.b.t.het gebruikTA I 1 R 401477mark Oldenharendeel markbuurschapOldenschapverpacht voor40 jaarTA I 1 R 771489Meppen6 stukkenGherardusWenneker(vicaris Osnabr.)TA I 1 R 951492Wylholt6 schepel'sates'Kosse enWendele thoWylholte enkinderenvoor achterstalligerente enpacht.TA I 1 R 1541512Stennebelde22 'scepelssaet', land van5 'molenbreet'Hermen Butch(Walchum)TA I 39 R 1391516Hede1 stuk landGhezeke deVeersche enkinderen (Rede)TA I 1 R 2041537Dorpenstuk roggeland Johan Schardeen zijn vrouwGebbeke40 Emd.gl.TA I 39 R 2091539mark Over- enNederlangendeel mark buren Over- enNederlangentesamen:200 g.gl.(TA I 51 R218, 1542)TA I 39 R 2101539mark Oldenharendeel markburen Oldenharenzie bovenTA I 39 R 2191542Barnflairstuk landburen Oldenharen200 g.gl. volgensTAI51R 222, 1542


82 HET KLOOSTER TER APELoorkonde jaar k s e v ligging omvang tegenpamj tegenprestatieOVERIGETA I 1 R 133 1506 Hardenberg Heetbercherf Henrick Kampherbekeen zijnvrouw MylleBIJLAGE 3 : RENTESGebmikte afkortingen: k= koop, s= schenking, e= erfenis, v= verkoop, m.r. = mud rogge, A= aflossingoorkonde jaar k s e v rente tegenprestatie tegenpartijTA I 1 R 2114701 m.r.huis/hof/gaardEmmenA: 17 Arn.gl.Roloff Smyt(Emmen)TA I 1 R 2914732 m.r.2 stukken landNoord bargeA: 36 Arn.gl.Willem Westebrinck,vrouw Alyt,zoon Gherdt(Noordbarge)TA I 1 R 3014731 stuk landWeerdingeA: 18 Arn.gl.Willem Weyking(Weerdinge)TA I 47 R 3914761 g.gl-huis/bezitWinschoten30 missen per jr.voor hemzelf enzijn oudersNomno Folperti(Winschoten)TAI47R4114783 R.gl.Hermannuserfen toebehorenA: 50 R.gl.Engel Hermannusthen Loe en zijnLoevrouw Mabbeke(Westerwolde)TA I 1 R 42147820 m.r.Wordinghe-erfOdoornA: 400 Arn.gl.Johan en HinrickQuantes of Wenekinck(Odoorn)TA I 1 R 4314786 R.gl.Edersinckerf entoebehorenA: 100 R.gl.Hermannus herCoerds en zijnJipsinghuizenvrouw LammeTA I 1 R 4414793 m.r.2 akkers BargeA: 52 Arn.gl.Helpert WestebrinckTA I 1 R 4614803 R.gl.Husingherf e.a.bezittingenA: 60 R.gl.Gherdt Husingh enzijn vrouw GheseJipsinghuizenTA I 1 R 5114812 m.r.BolckenerfRoswinkelA: 12 R.gl.Albert JohanGherdszoon(Roswinkel)


HET KLOOSTER TER APEL 83oorkonde jaar tegenprestatie tegenpartijTA I 9 R 5314829 m.r.Olde Rosinge-erfEmmenJohannes, Hinricken Hinrick Eppingh(Erm)TA I 1 R 5414821 akker Zuid-BargeA: 20 Arn.gl.Gherd Wrensch,zijn vrouw Lamme,zoon Willem(Zuidbarge)TA I 1 R 5514820,5 m.r.TammingengoedExloogebed voor hem enzijn vrouw; rentegaat na zijn doodWillem Dillingh(Exloo)TA I 1 R 5814844 Arn.gl.huis der Poertenen toebehorenRoldeA: 80 Arn.gl.Johan ten Walle enzijn vrouw DayeTA I 9 R 59148415 m.r.Olde- en Nye Rosinghe-erfe.a.A: 300 Arn.gl.bezittingen EmmenJohan Renghers vanten Post en zijnvrouw Neze vanLaerTA I 27 R 6214864 m.r.WillemTA I 45 R 69148848 R.gl.80 grazen Woltersum,22 deimtenRitzerdyckin mil voor landJohan Rhengers vanten Post en zijnvrouw Neze vanLareTA I 1 R 73148810 m.r.A: (na 30 jaar)Meyeringherf entoebehoren Neder-gebroeders Meyeringh,hun moederLangenen zusterTA I 1 R 7414881 g.gl-'eygen kampe'prijs: 20 R.gl.A: 20 R.gl.Sanders Wobbeken(Meppen)TA I 1 R 851493land bij DrewertJohan Renghers vanten Post en zijnvrouw Nezevan LaerTA I 9 R 9114903 schatroggeRoessinge-erfEmmenachterstallige roggeJohan VisscherTA I 9 R 9214910,5 schatroggeOlde- en NyeRosinghe-erfEmmenverbonden aan diterfvicarie EmmenTA I 1 R 9514921,5 m.r.Wyholterf LathenKosse en WendeleWylholte (Lathen)


84 HET KLOOSTER TER APELoorkonde jaar k tegenprestatie tegenparajTA I 10 R 10114941 schepelr.Knechteringhe-erfZuidbargeverbonden aan diterfvicarie GasselteTA I 1 R 1031491land WittewierumkwijtgescholdenEgbert en JohanRengers van denPoste en kinderenTA I 1 R 10514956 molt r.goederen MeppenHinrickBlancke e.a.TA I 1 R 10814983 R.gl.hofstede EmdenA: 50 R.gl.Lambert vanIingen (Emden)TAI 1 R 11014992 R.gl.11 akkers Bellingwolde,SensenerfBlijham met toebehorenA: 35 R.gl.Edzardt Sbolens enzijn vrouw Aleke(Bellingwolde)TAI9R 114149910 m.r.Nye Rosinghe-erfEmraenA: 100 Davidsgl.en 5 ellen LeidslakenJacob ter Hoer enzijn vrouw KatherineKniggheTAI 1 R 117150012 m.r.1 m.r.1 m.r.helft HeetbarcherfHardenbergidemandere helft Heetbarcherf Hardenbergkinderen 'offteJonfferen' vanDiffelenklooster Sibkelooklooster SibkelooTA I 1 R 11815001 Arn.gl.huis OosterstraatGroningenverbonden aan dithuisTA I 1 R 12315031 m.r.WemeringherfOdoorn/Exloodagelijks gebedWillem Tammingeen zijn vrouwLammeTA I 1 R 15215113 m.r.EnsyngegoedA: 2,5 m.r.Hermen Huysingeen zijn vrouwGebbe (Groningen)TAI48R 1551512levensonderhoudHeye Wensynghe/Schomaker en zijnvrouw GesekeTA I 1 R 16115131 (?)m.r.NyenhuysinckerfZuidbargeRoleff Nyenhuysinckof Battynck(Zuidbarge)TA I 1 R 16915153,5 m.r.RabberynckerfBargeA: 70 Arn. gl.Johan Sickynck(Zuidbarge)TAI 1 R 17115161 m.r.erf Roswinkelgebeden, bijschrijvingin gebedenboekGrete Scroers(Roswinkel)


HET KLOOSTER TER APEL 85oorkonde jaar renteUlttegenprestatietegenpartijTA I 28 R 17515168 m.r.Huysinghe-erfZuid bargeafgelost voor 200Am. gl.Lambert HuyslinckEmmenTA I 28 R 17615160,5 m.r.Huysinghe-erfZuidbargeverbonden aan diterfvicarie GasselteTA I 26 R 18815203 m.r.BleerdynckerfZuidbargeverbonden aan diterfpastoor EmmenTA I 26 R 18915204,5 m.r.BleerdycnkerfZuidbargeklooster AssenTA I 1 R 20015335 Emd.gl-?A: (na minimaal10 jaar) 80 Emd.gl.Wylke Memmensthen Hoerne enzijn vrouw AnneTA I 47 R 24015503 R.gl.erf?A: 50 R.gl.Hero OuwensoenTA I 47 R 244155140 R.gl.erf Blijham e.a.bezittingenA: 800 R.gl. in3 termijnenOcko Lippens enzijn vrouw AnnaTA I 47 R 24915533 R.gl.erf en land Bellingwoldee.a.A: 50 R.gl.bezitAlerdt Ffebens enzijn vrouw OcketingenTA I 47 R 24115573 R.gl.alle bezittingenA: 50 R.gl.Ulperdt Luppensen zijn vrouwTyadeTAI51 + R272+ + +15876daleralle bezittingenA: 100 daler(1614 afgelost)Roleff Kremer enzijn vrouw Stine(Emmen)TAI 51 + R158830 dalerland BellingwoldeA: 500 dalerRoleff Gertt272+ + +e.a. bezittingenEltkens en zijnvrouw Johanna(Blijham)TAI 51+ R15887 daleralle goederen, m.n.ClumpkerserfRoswinkelA: 63 RicksdallerGerth Gosevorthen zijn vrouw Elske(Haren, Did.)TAI51+R272+ + + + -158814 Emd.alle goederenprijs: 200 Emd.gl.A: 200 Emd.gl.(1610 afgelost)TAI 51+ R-15907 daleralle goederen, m.n. A: 80 Holl.dalerKlumpkerserfGertt Gosevorth enzijn vrouw ElskeRoswinkel(Haren, Did.)TAI 51+ R277 +159342 daleralle goederen, m.n. A: 600 dalererf Winschoten en (1614 afgelost)Johan Kremer enzijn vrouw Gertyenland Risum(Reden, Did.)(O.Fr.l.)


86 HET KLOOSTER TER APELCORPUSLAND(uit: Siemens, Atlas, kaart 18, fragment)


HET KLOOSTER TER APEL87GRONDBEZIT TUSSEN AE EN MUSSEL AE«-e^SE(uit: RAGR Farmsum, inv. 47, fragment. 17c eeuw?)


88 HET KLOOSTER TER APELGRENS WESTERWOLDE—EEMSLAND1 • ~ f hi'«■**•'•■—'i. >*/ -^ v? \\ x\^•rV-.(uit: RAGr Farmsum, inv. 47, fragment: getekend in 1615 door landmeter J. Sems)


HET KLOOSTER TER APEL 89ZUSAMMENFASSUNGIm Sudosten der Provinz Groningen/Niederlande steht das Kreuzherrenkloster Ter Apel unweitder deutschen Grenze. Was wir jetzt noch davon bewundern konnen, ist nicht der vollstandigeurspriingliche Bau. Der westliche Kreuzgang und" ein Teil des Obergeschosses, wo dieKreuzherren ihre Zellen hatten, sind abgerissen.Frau Nicole Vermeulen behandelt die Geschichte des Klosters von der Griindung 1465 biszum Jahr 1595. Im letztgenannten Jahr nahm die Tatigkeit der Kreuzherren in Ter Apel einEnde.In ihrem Aufsatz bleibt das Gebaude selbst aufler Betracht. Den Schwerpunkt bilden die Bewohnerdes Klosters, die etwa 130 Jahre dort gelebt haben. Wer waren sie, mit wem hattensie in ihrem Alltag zu tun, wie verdienten sie ihren Lebensunterhalt, welche Giiter gehortendem Kloster?Die Antwort auf diese Fragen konnte teilweise aus gut dreihundert uns erhaltenen Urkundenund Briefen ermittelt werden, die vom Klosterarchiv noch ubrig sind. Eine weitere Quelle furdie Namen der Konventualen waren die Definities der Generate Kapittels 1410-1786, herausgegebenvon Dr. A. van de Pasch, Briissel 1969.Die Geschichte des Klosters nahm ihren Anfang im Jahr 1464, als Pastor Jakob Wiltingh vonGarrelsweer dem Generalprior der Kreuzherren Peregrinus von Kampen sein Gut "Apel"schenkte. Das Generalkapitel beauftragte 1465 den Bentlager Prior, einige Mitbriider seinesKonventes fur diese Neugriindung zur Verfugung zu stellen. Wahrend der 130 Jahre seinesBestehens als Kloster hat es in Ter Apel nur sieben Prioren gegeben. Das Erfreuliche daran ist,dafi diese Prioren ihr Amt lange Zeit versehen haben, was fur die Bestandigkeit und die Kontinuitatim Kloster unbedingt vorteilhaft gewesen ist. Als einmal die Klostergemeinschaft grofigenug war - die Zahl der Mitbriider schwankte um die zwanzig - hatte das Kloster auch imRahmen des Ordens seine Bedeutung. So wurden mehrmals Konventualen von Ter Apel zuhoheren Amtern anderswo im Orden berufen; auch wurden die Prioren von Ter Apel des 6fterenzum Visitator emannt. Diese setzte eine gute Regelobservanz voraus und hatte offensichtlichauch seine Ausstrahlungskraft auf Jiingere.Um 1560 begannen fur Ter Apel schwierige Zeiten. Mehr und mehr wurde das Kloster zueinem Auffanglager fur Fluchtlinge und Obdachlose. Wahrend andere Kloster in den "Om-.nelanden" samt ihren Besitztumern 1595 konfisziert wurden, beliefi man Prior Emmen als Verwalterder Klostergiiter in Ter Apel. Er war zusammen mit den letzten Mitbriidern zur ReformiertenKirche iibergetreten, stellte 1601 den Antrag, heiraten zu durfen und hatte dann nach1604 das Amt eines reformierten Pastors in Ter Apel inne. Er starb 1614 und wurde in derK losterkirche begraben. Heute noch befindet sich dort sein Grabstein.Prau Vermeulen untersucht dann nacheinander des Verhaltnis der Kreuzherren zur weltliclttnund geistlichen Obrigkeit und die Einnahmen und Ausgaben des Klosters samt dessenB isitztiimern.Ger. Q. REIJNERS o.s.c.SUMMARYIn the south of the dutch province Groningen, nearby the border with Western Germany, isthe former crosier convent Ter Apel. As we may admire it nowadays it is only part of the original buildings. One wins is missing and also the stock where the crosiers had their cells disappeared.This article bring;s us the story of the convent from the foundation in 1465 till the year 1595.In this year officially the crosier foundation comes to an end. The splendid building as thatis taken out of consideration here.The article tells about the inhabitants, the crosiers themselves, who lived there fast one anda half century. Who were they? What were their relations? What were they doing to earn theirliving? What were their possessions? What were they doing there?


90 HET KLOOSTER TER APELThe answer to all these questions is to be found in more than 300 acts and letters, brought together in the KLOOSTERARCHIEF TER APEL. Next to that there is a rich source as to the names of the crosiers in the DEFINITIES DER GENERALE KAPITTELS VAN 1410 TOT 1786(by Dr. A. Van de Pasch. Brussel, 1969).The story starts with the year 1464 when father Jacob Wiltingh of Garrelsweer presented his'Guet Apell' to the master general of the Order, Peregrinus van Kampen. The general chapterof 1465 summoned the prior of Bentlage to send some confreres to this new foundation.During the 130 years of the existence there were seven priors. It is typical most of them werein this function for a long period. It must have been a good thing for the stability of the convent. Once things are arranged after the beginning period, the Ter Apel community has a goodpress in the whole Order. The average number of crosiers is about twenty. More than oncemembers of this community are elected to higher functions. This is without doubt a testimonyof a good spirit there. The priors of Ter Apel are regularly the visitators and as to new members there is sufficient power of attraction. About 1560 difficulties arise. More and more theconvent is occupied by troups and refugees and other victims of the perpetual wars. Whereasother convents in the so-called Ommelanden with all their possessions are confiscated in 1595,prior Emmen is maintained as administrator. Together with the last crossiers he passed to thenew religion. In 1601 he demanded license to marry. In 1604 we find him as a protestantpastor, in combination with the function of manager of the hospital Ter Apel. He died on July2 1614 en was buried in the churh of the convent. There his tombstone is still left.Successively the author examines the relations of the crosiers as to the civil and spiritual authorities, the receipts and expenditure of the convent and finally their possessions.D. SNIJDERS o.s.c.RESUMEDans le Sud de la Province de Groningue, pas loin de la frontiere allemande, on peut voir encore l'ancien couvent des Croisiers a Ter Apel.Le couvent tel qu'il est la maintenant n'est qu'une partie de l'ensemble imposant d'autrefois.II manque e.a. une aile du cloitre et un etage superieur ou se trouvaient autrefois les cellules des religieux.Le texte nous expose l'histoire du couvent des sa fondation en 1465 jusqu'a 1595, l'anneeou le couvent perdit officiellement sa fonction pour les Croisiers.Les batiments n'entrent pas en consideration dans cet article. L'auteur s'est arrete surtoutaux habitants, les Croisiers eux-memes, qui ont vecu a Ter Apel pendant quelque 130 annees.Qui etaient-ils? Que faisaient-ils pour subsister? Quelles etaient leurs relations? Quelles etaientles proprietes de la communaute? Les reponses a ces questions, l'auteur a essaye de les trouverdans les quelque 300 actes, lettres et documents qui forment les "Archives du Couvent TerApel". Une source tres riche pour les noms des religieux se trouve dans les "Definities der GeneraleKapittels van 1410 tot 1786" par Dr. A. van de Pasch, Bruxelles, 1969-L'histoire du couvent debute au fond en 1464 quand le Cure J. Wiltingh de Garrelsweer faitdon de sa propriete "Guet Apell" au General des Croisiers Peregrinus van Kampen. Le chapitregeneral de 1465 sollicite le Prieur de Bentlage de choisir quelques confreres pour la nouvellefondation.Pendant les 130 annees de son existence Ter Apel a connu sept Prieurs. La plupart de cesPrieurs sont restes en fonction pendant de longues annees, ce qui favorisait une certaine stabilitedans la vie religieuse. La communaute de Ter Apel a eu une bonne reputation dans l'ensemble des couvents et souvent des confreres de Ter Apel furent elus pour des fonctions superieurestemporaires dans d'autres couvents. Les Prieurs de Ter Apel furent regulierement appelesa la fonction de Visiteur canonique. En ce qui concerne les entrees de novices on voit quela force attractive de Ter Apel est remarquable.


HET KLOOSTER TER APEL 91Vers 1560-1570 commencent les annees difficiles pour Ter Apel. De plus en plus le couventsouffre de l'affluence de refugies et de sans-logis. L'influence de la Reforme se fait sentir dansla discipline religieuse.En 1595 les couvents de tous les environs voient leurs possessions confisquees. Seul le prieurEmmen peut fester en fonction comme administrateur des biens de Ter Apel. Tout s'expliquequand on voit que bientot il va adopter la nouvelle religion avec les deux ou trois derniers confreres. En 1601 il demande l'autorisation de pouvoir se marier. Apres 1604 il devient Pasteurde l'Eglise Reformee et il peut rester Administrateur de la Maison Hospice de Ter Apel.II meurt le 2 juillet 1614 et est enterre dans l'eglise du couvent ou Ton peut voir encore sapierre tombale.L'auteur examine successivement les relations des Croisiers avec les autorites civiles et religieuses,les revenus et les depenses du couvent et finalement leurs possessions.C. BRASSEUR o.s.c


LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DETREDIASThe monastery of St.-Georges in Brittany is one of the lesserknown Crosier houses. Though at least some, and perhaps all, of themonastery buildings remain, there are few documents extant. Themonastery has not attracted the attention of historians1. Despitethis, its history holds several important clues to the early life of the<strong>Canons</strong> <strong>Regular</strong> of the Order of the Holy Cross.Until now there has been confusion about both the location of thepriory and the date of its foundation. Cottineau said that it was inthe diocese and arrondissement of St. Malo in the commune of St.-Pere in the Departement of Ille-et-Vilaine2. Van de Pasch also putit in Ille-et-Vilaine and gave the date of foundation as 1366 \ Albert Durand gave the date 1346 and identified the location as Saint-Georges de Saint-Pere in the Departement of C6tes-du-Nord, arrondissement of Dinan and Diocese of St.-Malo4. Lecestre indicatedthe Departement of Ille-et-Vilaine, the arrondissement of St.-Malo,commune of Saint-Pere5. Some eighteenth century documents givethe diocese as Rennes6.I began my search in the commune of Saint-Pere and found nophysical evidence or documents which could reveal any informationabout a monastery of any sort over having existed in the area.1 Abbe A. Durand, the historian of the Crosier houses of Caen and St. Ursin planned towrite a history of St. Georges but evidently did not do so.2 L.H. Cottineau, Repertoire topo-bibliograpbique des abbayes et prieures (Macon, 1935),,JLA* V!^e Pasch' ed" Deftnities der generate kapittels van de Orde van het H. Kruis,1410-1786 (Brussels, 1969), p. 94.4 A. Durand, "Le prieure de Saint Ursin," C/air/ieu, XXII (1964), 7.5 L. Lecestre, Abbayes, prieures et convents d'hommes en France en 1768 (Paris, 1902),6 Archives Nationales (Paris) (hereafter AN), 1 AP 62, p. 166.


94 LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIASLocal savants agreed. I then went to the Archives Departementalesdes Cotes-du-Nord'in St.-Brieuc.At that time, 1986, the archives were still in their cramped old location and the G and H series of documents (clergy and regularclergy) were essentially uncatalogued. I tried all the standard geographical guides, local histories and listings of religious houses. I foundnotice of a religious house of St. Georges in Pleubihan and <strong>Canons</strong>of the Holy Cross at Lamballe7.With this information I tried fishing in the H series. There was onethick bundle of documents for a religious house with the name St.-Georges, but it turned out to be the royal abbey of St.-Georges atRennes with a priory of St.-Georges at Pleubihan. Both of the establishments, however, were convents for women.Then I looked at the thin folder that the archivist later told me shehad put into the document box when bringing me the material onthe abbey, "because it had the same name." I had found the recordsof the Crosier priory of St.-Georges - all five documents!The priory of the Hospital of St.-Georges of Tredias is in the Departementof C6tes-du-Nord, the arrondissement of Dinan, the canton of Broons and the commune of Tredias. It is now in the dioceseof St.-Brieuc, but before the French Revolution it was in the nowsuppressed diocese of St.-Malo. The monastery is located just west ofthe village of Tredias, approximately 5 km northeast of Broons,20 km southwest of Dinan and 22 km southeast of Lamballe.After having identified the nature of the documents, I had a photocopy made of the one that seemed most important. There was oneother that would have been useful, but it seemed too fragile and toofaded.I returned to reread the fragile document in the summer of 1988.The archives is now in a new, well appointed building. However, theold garde de salle who seemed to know where everything was in theuncatalogued archives had retired. She will be missed.There is now an inventaire for the H series with an entry for theCrosier priory of St.-Georges. The collection now has a call number(H 431) and the order of the documents has been rearranged, but the7 C J. Pepin de Bourges, Circonscriptions administratives, judiciaires et religieuses de la Bretagne(Rennes, 1844).


LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAS 95material available in 1986 is still there. The inventaire, however, iswrong in giving the date 1594 for a document from 1504 recordinga bequest to the priory. It is also in error in saying that there are someten documents in the St-Georges collection. There are still only fivedocuments. It is fortunate that this is so. In looking for material foranother project I was informed that the move has resulted in somemissing documents. With the all knowing guardian of the documentsin retirement the mistakes will be rectified only if a reader reports finding misfiled documents.The former monastery of St.-Georges is located on the west bankof a stream, the Rosette, on the road leading into Tredias from thewest (D 39) just after road begins in a junction with the Tremeur -Megrit road (D 19). The buildings are within sight of the village. Thelocation fits the description in the documents "au bout de la chauseede Tredias."8.The property is now owned by a M. Buard. Some of the buildingsare used as a gite rurale - a guest house (as are the former French Crosier monasteries of St.-Ursin between Couptrain and Lignieres-la-Doucelle (Mayenne) and Le Verger in Seiches (Maine-et-Loire).To the top of each of the two gate posts of the priory of St.-Georges has been attached a primitive carved figure. These might bemedieval representations of the founders.The monastery itself consisted of several buildings. Next to thestream is a one and a half story L shaped building. The short end ison the stream and may have been built at a different time. Thismight have been the chapel. The long end of the buildings runs westaway from the stream. Lintels over a door and a window in this partof the building carry the dates 1582 and 1583 respectively.Further west is a two story building running parallel to the shortleg of the L shaped building. This structure was evidently built in twostages, with the part nearest the road serving as a barn or storehouse.Between these two buildings is a one story farm building. Behind thetwo story building is a barn which has the date 1707 carved over oneof its windows. All of these buildings are constructed of field stone.What now remains of the priory's records in the Archives Departementalesdes Cotes-du-Nord are a damaged mid fourteenth cen-8 AN H 431, no. 3.


96 LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAStury account of the foundation (no. 5), a copy of several fourteenthcentury documents, dated 1666, concerning the foundation (no. 4),a copy of these documents, dated 1772 with added material abouteigtheenth century problems (no 3), and two sixteenth century documents (dated 1504 and 1566) concerning financial matters (nos. 1and 2). In the Archives Nationales in Paris there is information in 1AP 62, LL 1482, and G9 14, nos. 79 - 82. The most important of thelatter three is the collection in 1 AP 62. They are part of the papersof Lomenie de Brienne, Archbishop of Toulouse, who was in chargeof the investigation of religious orders in the 1760s. Among the documents are copies of some of those already jrientioned, along withan account of matters as of 1766, provided by Pierre Louis Wastremez,the last prior of St.-Georges.The most important information in these documents for the historyof the <strong>Canons</strong> <strong>Regular</strong> of the Order of the Holy Cross are 1) thename given to the Crosiers, 2) references to their life style found inthe accounts of the founding, and 3) indications of the early organization of the Order in France9.The house was established in mid August 1346 (Friday after theFeast of the Assumption) for four "frates Sanctae Crucis," brothersof the Holy Cross, not canons regular. The house was founded byChevalier Geffroy Levoyer and his wife Johanne Rouxel (Rousel), "inhonor of the Blessed Virgin and her blessed son our Lord and Monsieur Saint Jacques for the salvation of their souls" 10.The most carefully stipulated of the duties of the brothers of theHoly Cross set out in the foundation document was saying three masses each day for the two benefactors, one of which was to be a highmass. One mass was to be in honor of the Blessed Virgin, one was tobe a Mass of the Holy Spirit and the other a Requiem Mass.The document states that if the brothers were away from the housethey should carry out these duties wherever they were.What is important in this stipulation is the reason that the benefactors thought the brothers might be away from their monastery - forbusiness or "pour faire leur quete" - to go begging.9 Archives Departementales des C6tes-du-Nord (hereafter AD CdN) H 431, nos. 3-5.10 AD CdN H 431, no. 3. In A.N. 1 AP 62, p. 223 the two founders are mistakenly identified as Duke and Duchess of Brittany.


Gate post at the entrance to the priory. The L shaped building is to the right, the two story building to the left.


L shaped building on the west bank of the Rosette with the gate in the foreground.


Window lintel of L shaped building with date 1583.


The two story building, with the south end of the L shaped building in the foreground.


LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAS 97The Crosiers of St.-Georges in the mid fourteenth century, werecalled brothers, not canons and lived like mendicants. This confirmsevidence found in the records of the Crosiers of Paris andEngland11.In addition, the house that the Levoyers had built for the Crosiers,was to serve as a hospital, or more accurately a hospice, for the poorof the area and those passing through. This raises another question.Is this an indication of the preservation of an earlier life style? Couldthe fact that the Crosiers took charge of a hospice be combined withthe bits of evidence from England and the earliest days of the orderto suggest a way of life that is hinted at in some of the legends of theOrder of the Holy Cross - that of hospitalers or carers for travellers tothe Holy Land?12.The Crosiers who founded St.-Georges came from the monasteryof St.-Ursin which in turn had been founded in 1302 by Crosiersfrom the house at Caen which began before 129013. The early brothers of the Holy Cross in St. Ursin set the months of September andOctober aside for a begging tour and were referred to in 1302 as "lespauvres freres mendiants de l'Ordre de Saincte-Croix." 14. They alsowere given charge of a residence for lepers.There is no way of knowing for certain the way life of the earlyCrosiers of St.-Georges. The care of the poor was given only a quicktreatment in the foundation documents and there is no indicationthat the poor were actually cared for in the monastery. The construction could indicate that one building, that closest to the river, was thehospice while the two story building to the west was for the brothersof the Holy Cross.The only duty to the poor set out in the documents was to distribute 13 mines (1 mine = 78 litres) of rye to the poor each year. Thefounders took the task seriously, however. Each new prior was re-11 J.M. Hayden, "The Crosiers in England and France" Clairlieu, XXII (1964), 91-100.J.M. Hayden, "From Inspiration to Mediocrity: The Early Modern Crosiers of Paris," Clairlieu,XLV (1987), 31-32. J.M. Hayden, "The Crutched Friars," Clairlieu, XLVII (1989), 147-175.12 H. van Rooijen, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren (Lichtland- Diest, 1961).13 Durand, "St. Ursin," pp. 22-24. A. Durand, "Le prieure Sainte-Croix de Caen," Clairlieu,XXV, 1967, pp. 1-10.14 Durand, "St. Ursin," p. 26.


98 LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIASquired to swear "on the Body of Christ" that he would distributewith his own hands to the poor the rye that had been set aside forthem13.Not much is known about the life at the monastery until near theend of its days. The only source for most of the period is the recordsof the annual General Chapter which has eighteen entries for St.-Georges in the fifteenth century, nineteen for the sixteenth centuryand one for the seventeenth16.The first Crosier connected with St.-Georges mentioned in the General Chapter records was frere Pierre Renouel who was sent to themonastery of Toulouse in 1451 and to that of Varennes in 1464. In1466 he was ordered to remain in Varennes. Finally in 1470 he wasgiven permission to return to St.-Georges. The reason for his longexile is made clear in the last entry "and in case he falls back into hisold ways he will go back to Varennes."The reform movement within the Order of the Holly Cross beganat the monastery of Huy in 1410. In France it was led by the monastery of Caen. The reform may have come to St.-Georges as earlyas 1451. In that year a second brother, Etienne Metze, was also exiled, to the monastery of Waten in northern France. There were twoinstances in the fifteenth century (1460,1465) of conventuals of Caenbeing stationed at St.-Georges.The information in the chapter records points to the possibility thatthe houses of Caen, St.-Ursin, St.-Georges, Le Verger and Buzangais,along with the houses in what is now northern France, were closelytied to the reform movement in the Low Countries, while the houses of Paris and Toulouse tended to go their own ways. The fact thatthe latter two monasteries were the first in France and were foundedwell before the others raises important questions about the earlyhistory of the order.After the 152O's, however, the Paris house, with the support of theParlement of Paris, was successful in extending its control over all thehouses then in France. That excluded houses such as Carignan, Lannoyand Waten, then in the Spanish Netherlands.15 AD CdN H 431, nos. 3-5. In the eighteenth century the last prior still took this duty seriously even though a predecessor had lost the income connected with the duty. AN 1 AP 62,pp. 223-24.16 See the Appendix for details of individual Crosiers mentioned in what follows.


LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAS 99Most references in the General Chapter records, except for death notices, from the late fifteenth century through the sixteenth centuryconcerned transfers - six into St.-Georges, three out. In one other case(in 1497) a conventual of Caen who had fled to St.-Georges was ordered home. The three transfers out of St.-Georges came in 1504,1512 and 1529. The last was definitely a case of discipline. Curiously,the person involved, Brother Peter, was sent to the house of Goes inZeeland.The few scraps of information available for the seventeenth centurytell almost nothing about life at St.-Georges. In 1666 the descendantsof the founders of the monastery were asking for proof of what theywere required to provide. In 1698 the parishioners of Tremuer, inwhich parish the monastery was situated, were involved in a monetary dispute with the prior of St.-Georges17.The eighteenth century was not a good time for the Crosiers of St.-Georges. In 1702 they had to receive Pierre-Charles Got de la Roziereof the Caen house who had already served one term in a monasticprison in 1699. He was at St.-Georges until 1704 when he was againsentenced to prison. It is not known how long this term lasted, buthe was at St.-Georges in 1721.The prior in 1755, Jean Nicolas de Poney, created a messy situation that lasted for the rest of the history of the monastery18. OnMay 29, 1755 de Poney sold for five thousand livres the monastery'sfeudal right to thirty mines of wheat each year. The sum received wasused to buy an annuity (rente constituee) that paid 250 livres eachyear. The sale brought a protest from royal authorities because theking's domain was involved and the right was inalienable - the resultof the donation of the founders to support prayers that were to besaid for ever.De Poney tried to pass of the deal as a simple transaction concerned with property that the monastery had acquired on the market.When questioned, he claimed that he had no documents concerningthe right that predated 1751. It was discovered in 1772 that severalcrucial documents were missing from the house's archives. Those in-17 AD Cdn H 431, no. 4; AN 1 AP 62, p. 235.is Durand, "Caen," p. 119, mistakenly calls him De Poucy.


BAIEBAIE DE SAINT'BRIEUCDU MONT SAINT MICHELLE MONT ST MICHELLamballeDINANBroonsSt MeenRENNESLocation of le prieure de l'Hopital de St.-Georges de Tredias.


LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAS 101volved in De Poney's transaction were accused of having stolen thedocuments in question19.The matter was never solved because in the meantime the Commission of <strong>Regular</strong>s, established by the royal government, had been investigating religious houses in France. Its head, Archbishop Brienne,had decided that it was not only the Crosiers of St.-Georges who werein need of reform. He described the whole order in France as a cadaver which could not be brought back to life20.This story has been told elsewhere21. The last prior of St.-Georgeswas Pierre Louis Wastremez. In 1766 he told his story to the Commission, complete with a complaint about the loss of the feudal rightto thirty mines of wheat. At this point there were evidently three religious connected with the monastery, though the prior may havebeen the only religious living there. The sources do not agree. Themonastery had a meager income of about 1000 livres, barely enoughfor one person. One quarter of the income came from the de Poneyannuity, one half from a tenant farmer who lived in the courtyard ofthe monastery - probably the buildings closest to the river. The annual income provided formerly for the poor and the responsibility oftaking care of them was now in the hands of the Archbishop ofRennes22.Wastremez does not seem to have put up a fight against the Commission, unlike some of his confreres in other parts of France whofought over various property rights. The last record of a Crosier livingat St.-Georges is found in a document dated December 177723. Bysigning that document, Wastremez, "the only living professed member and resident in the house," accepted the suppression of the priory and its cession to the college of Dinan in return for a pension.Whatever the fate of Wastremez in the years after 1777 and whatever uses the priory buildings were put to during the French Revolution and in the following two hundred years, today the buildingsare at least partially fulfilling their original purpose. Though they19 AD CdN, no. 3, fols. 2R - 6V.20 P. Chevallier, Lomenie de Brienne et I'ordre monastique (Paris, 1959-60), I, 93; II, 142.21 Hayden, "From Inspiration to Mediocrity," Clairlieu XLV, (1987), 42-49, J-M. Hayden,'The French crosiers in the seventeenth and eighteenth centuries', Clairlieu, XXVII (1969),3-45.22 AN 1 AP 62, pp. 223-24. Wastremez complained in 1772 that the 30 mines of wheatwas worth much more than 250 livres a year. AD CdN 431, no. 4.23 AN G9 14, no. 79.


102 LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIASare no langer a hospice for the poor, they serve as a guest house fortourists.Then there is the evidence in the documents about the mendicantway of life of the fourteenth century Crosiers of western France anda hint of an earlier hospitaler tradition. These are topics that must bepursued further in the records of the other French Crosier monasteries.J. Michael HaydenProfessor of HistoryUniversity of SaskatchewanAPPENDIX1451 FrPetrus Renouel conventus sancti Georgii prope Trediar, episcopatus Macloviensis[St. Malo], stabit in conventu nostro Tholoso [Toulouse] usque adrevocationem capituli generalis. (cf. 1464, 66, 70).1451 Fr Stephanus Metze conventus sancti Georgii stabit in conventu de Vatenis[Waten, Dep. du Nord] usque ad revocationem capituli nostri generalis.1459 Hoc anno obierunt... unus alius in Britannia [Brittany] presbyter et duo participantesut fratres.1460 Fr Lucas Mareschot conventus Cadomensis [Caen] stabit in conventu sanctiGeorgii prope Trediar ad revocationem.1464 Diffinimus et ordinamus, quod conventus Sti Ursini [St. Ursin], Sti Georgii prope Trediar, Warenes [Varennes Dep. d'Allier] et Busancium [Buzanc,ais,Dep. d'lndre] singulis annis ad capitulum generale veniant vel prior Cadomensiin subsidium expensarum contribuant quantum ipse causas et statumeorum capitulo generale exponat, sub poena privationis suffragiorumfratribus defiinctis et statutis debitorum et amissionis ordinis privilegiorum;quern priorem Cadomensem eorum visitatorem constituimus juxta commissionemnostram dudum sibi per nos traditam.1464 Fr Petrus presbyter conventus Sti Georgii prope Trediar stabit in conventuVarenensi ad dictamen prioris Cadomensis. (cf. 1451, 66, 70).


LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAS 1031465 Fr. Johannes Ponvel conventus Cadomensis presbyter stabit in Britania usquead revocationem capituli generalis.1466 Fr. Petrus Renouel stabit in conventu de Varennis. (cf. 1451, 1464, 1470)1466 Tornacium [Tournai] autem et per Franciam [France], Normanniam [Normandy] et Britanniam visitabit frater Henricus de Wesalia [1473 - HenricumLeodiensem]1468 Hoc anno obierunt... Wilhelmus de Britania...1470 Fr Petrus Renouin, qui pro nunc est in Varennis, habeat licenciam revertendiad conventum suum prope Tredyar St Georgii et in casu quo recidivaret redibitad Varennes. (cf. 1451, 64, 66).1481 Hoc anno obierunt... fr. Wilhelmus presbyter conventus S. Georgii in Britania.1490 Fr Johannes Herdis conventus Sti Ursini stabit in nostro conventu S. Gregoriiin Britania usque ad revocationem capituli generalis.1491 Visitabunt prior Cadomensis cum socio sibi congruo per Franciam, una cumTornaco et Alneto [Lannoy, Dep. du Nord], qui et levabit contributionesanni preteriti taxatas sub poena privationis prioratuum omnium ibi constitutorumtarn in Francia quam in Brittania.1492 Fr Franciscus Tornacensis stabit in Britania in Sancto Georgio per annum.1496 Fr Walandrus Farnaci Alnetenis stabit in sancti Georgio usque as revocacionemreverendi patris generalis.1497 FrJacobus Cadomensis qui aufugit ad conventum sancti Georgii redibit adconventum Cadomensum sub pena gravioris culpe; prior Cadomensis providebitconventuit sancti Georgii de alio fratre.1499 Fr Johannes Benescalli mane bit in conventu sancti Georgii.1501 FrJohannes Scenescalli conventus nostri Calniacensis [Chauny, Dep. d'Aisne]stabit in conventu nostro sancti Georgii ut supprior. (Fr Jacobus SenescalliCalniacensis died 1507.)1502 Fr Johannes Hantuo stabit in conventu sancti Georgii.1502 Hoc anno obierunt... fr Oliverius conventus sancti Georgii...1504 fr Bartholomeus conventus sancti Georgii stabit in conventu nostro Cadomensiusque ad revocationem reverendi patris nostri generalis...1507 Obierunt hoc anno ... fr Oliverius Sancti Georgii ...


104 LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAS1512 Bertrandum Tome conventus sancti Georgii conventui Tornacensi incorporamus.1522 Obierunt hoc anno... frJohannes Goegun prior sancti Georgii in Britannia...1527 Obierunt hoc anno... fr Bartholemeus conversus Sti Georgii...1529 Fr Petrus conventus sancti Georgii stabit in conventu Goessensi [Goes in Zeeland]ad discendam disciplinam...1532 Obierunt hoc anno fr Johannes novicius sancti Georgii...1533 Obierunt hoc anno... ^rJohannes Oyrdin [Oudyn] quondam prior sancti Georgii...1536 Obierunt hoc anno... fr Adam de Tornaco bacalarius sacre theologie et quondam prior conventus sancti Georgii in Brittannia...1545 Obierunt hoc anno... venerabilis pater fr Nicolaus Galeson prior sancti Georgii...1560 Obierunt hoc anno... venerabilis pater fr Petrus Multor [Mulco, Moni] priorS. Georgii...1560 Obierunt hoc anno... fr Franciscus Herpensis [Linpen] presbyter Viridarii [LeVerger, Dep. de Maine-et-Loire] quondam prior sancti Georgii...1569 Obierunt in novissimo capitulo nostro generali... fr Stephanus Moretz [Mereff]presbyter S. Georgii in Britannia...1575 Obierunt a novissimo capitulo nostro generali celebrate.. fr Wilhelmus Gueriuspresbyter S. Georgii...1583 FrJohannes Masson donatus Viridarii stabit in conventu S. Georgii.1591 Obierunt ab ultima nostro capitulo generali... pater Petrus B... churt sacerdosconventus sancti Georgii in Brittannia et quondam prior...1652 Nomina defunctorum:... R.P. Nicolaus Furet, Cadomensis, Prior S. Gregoriiin Brittannia...1666 (before this date) Louis de Valesse prior of St.-Georges (AN 1 AP 62, pp.231-34).1666 Guillaume des llles (Isles) of Caen house, prior of St.-Georges (AD CdN H431, no. 4.)1698 FrFrangoisLe Cinetier, prior of St. G. (AN 1 AP 62, p. 235.)


LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIAS 1051702 Pierre-Charles Got de la Roziere of Caen house at St.- Georges at least in1703-04 and 1721. Sent to a monastic prison in 1699 and 1704 (AN LL1482, pp. 32-33)1756 Jean Nicolas de Poney (Durand mistakenly uses Poucey) of Caen house isprior of St.-Georges; still is in 1758. (AD CdN H 431, no. 3.)1766 Pierre Louis Wastremez [Wastrenier] prior, also 1769, 1772 (AN 1 AP 62,pp. 22-24; AD CdN H 431, no. 3.)1777 Wastremez prior and only living professed member and resident of thehouse. Accepts pension. (AN G9 14, nos. 15, 79.)(Except where note all information in the Appendix is from A. Van de Pasch (ed.),Definities der Generale Kapittels... 1410-1786 [Brussels, 1969].)SAMENVATTINGIn dit artikel krijgen we kostbare informatie over de Kruisheren-priorij van Saint- Georgeslez-Trediasin het Franse Bretagne.Tot heden wist men niet precies waar het klooster zou gestaan hebben en ook over de stichtingsdatumwas onzekerheid.In 1986 en 1988 kwam de auteur door een gelukkige samenloop van omstandigheden op hetjuiste spoor en ontdekte dat de originele gebouwen uit de begintijd er nog gedeeltelijk staan...(zie bijgevoegd foto-materiaal). Een vijftal teruggevonden archiefbundels, nu bewaard in deArchives Departementales des C6tes-du-Nord te St.-Brieuc en drie bundels in de Archives Nationaleste Parijs bevatten interessante informatie... over de begintijd van St.-Georges.Een drietal voorlopige condusies omtrent die begintijd leren ons:1) dat zij niet Reguliere Kanunniken worden genoemd in de Stichtingsakte, maar"Fratres Sanctae Crucis" ...2) dat een van hun inkomstenbronnen "het inzamelen van aalmoezen" is, zoals deMendikanten ...3) dat een gedeelte van hun klooster is ingericht voor de opvang van armen of passerendereizigers of zieken.Verdere studie van mogelijk andere bronnen is nodig, vooral omdat over de verdere evolutievan St.-Georges tot nog toe niet zoveel bekend is.De auteur voegt ook een lijst van bewoners bij die vooral geput is uit de Definities... (zienota 3)C. BRASSEUR o.s.c


106 LE PRIEURE DE L'HOPITAL DE ST.-GEORGES DE TREDIASZUSAMMENFASSUNGIn diesem Aufsatz gibt Prof. J.M. Hayden wichtige Informationen iiber das KreuzherrenklosterSaint-Georges-lez-Tredias in der franzosischen Bretagne (1346-1777).Bislang wufiten wir nicht genau, wo dieses Kloster gelegen war und war das Grundungsdatumebensowenig bekannt. Bei Untersuchungen in den Jahren 1986 und 1988 kam Prof. Hayden durch ein gliickliches Zusammentreffen von Umstanden auf die richtige Spur und entdeckte,dafl die urspriinglichen Gebaude noch teilweise stehen (vgl. das beigefiigte Bildmaterial).Fiinf wiedergefiindene Archivmappen, jetzt in den "Archives Departementales des Cotesdu-Nord"in St. Brieuc verwahrt und drei Archivmappen in den "Archives Nationales" zu Paris enthalten interessante Informationen iiber die Griindungszeit des Klosters. Anhand dieserDokumentation konnte - vorlaufig - festgestellt werden:1) In der Griindungsurkunde wird der Name fratres sanctae Crucis (Kreuzbriider) gebraucht,nicht canonici regulares (<strong>Regular</strong>kanoniker).2) Eine der Einnahmequellen war: das Sammeln von Spenden, wie bei den Mendikanteniiblich.3) Ein Teil des Klosters war als Aufenthalts- und Pflegeraum fur Arme, Kranke undReisende eingerichtet.Es bedarf noch weiterer Untersuchungen eventuell noch vorhandener anderer Quellen, zumaliiber die Weiterentwicklung von Saint Georges bislang sehr wenig bekannt ist.Der Verfasser fugt eine Liste mit Namen von Konventualen hinzu, vor allem aus Angabender "Deflnities" (vgl Anm. 3) aufgestellt.Ger. Q. REIJNERS o.s.c.RESUMEDans cet article on trouve de precieuses informations sur le Prieure des Croisiers a Saint-Georges-lez-Tredias en Bretagne (1346-1777).Jusqu'a nos jours on ne savait pas exactement ou Ton devait situer ce Prieure et la date defondation n'etait pas certaine non plus.En 1986 et 1988 par un heureux concours de circonstances l'auteur a ete mis sur la bonnevoie et a meme decouvert que les constructions originales du debut existent encore pour unebonne partie.Quelques liasses de vieux documents dans les Archives Departementales des C6tes-du-Nordet dans les Archives Nationales a Paris lui permettent certaines constatations prudentes sur lestyle de vie de ces Croisiers dans la periode du debut.1) Dans les lettres de fondation on ne parle pas de Chanoines Reguliers mais de Freresde la Sainte Croix, "Fratres Sanctae Crucis".2) Parfois ces Freres sont absents de leur couvent "pour faire leur quete", une activitequi fait penser aux "Ordres Mendiants".3) Une partie du couvent est amenagee a recevoir des voyageurs, des malades ou despauvres.Nous voici en presence de trois indications qui invitent a faire des rapprochements avec d'autrescouvents de Croisiers a cette epoque.L'auteur ajoute une liste d'habitants de Saint-Georges puisee surtout dans les "Deflnities..."(voir note 3).C. BRASSEUR o.s.c.


WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUSO.S.C 1759-1794Vikar Bernhard Boneker, seit 1682 Verwalter des neuen Hospitalszum Heiligen Geist in Rheine (Westfalen), hat es nicht ahnen konnen,dafi die kleine Kapelle Beatae Mariae Virginis, die er im Jahre1685 zusammen mit dem Hospital (Marienstift) an der Herrenschreiberstrafieneu errichtete und die erstaunlicherweise heute noch stehtund im Volksmund nach ihm ,,Bonekerskirche" genannt wird, 100Jahre spater der Ort vieler bischoflicher Weihehandlungen werdensollte.Aus Anlafi des 200. Jahrestages der Priesterweihe von BernhardOverberg, dem westfalischen Reformpadagogen, am 20.12.1779durch Weihbischof Joannes Wilhelm d'Alhaus in der Bonekerskirchezu Rheine wies Stadtarchivar Dr. H. Biild bereits 1979 darauf hin,dafi diese Priesterweihe in Rheine kein Einzelfall gewesen ist. Bei einerUntersuchung des vor einiger Zeit in der Schlofibibliothek Droste-Vischering zu Vorhelm wieder aufgefundenen Weiheprotokolls vomWeihbischof d'Alhaus fiir die Jahre 1782-1794 ergab sich die erstaunlicheTatsache, dafi d'Alhaus von 1761-1794 in grofiem Mafie inRheine seine bischoflichen Funktionen ausgeiibt hat.DAS HEIMATKLOSTER DES WEIHBISCHOFSWeihbischof d'Alhaus war der 34. Prior des Kreuzherrenklosters Bentlagevor den Toren der Stadt Rheine. Diese klosterliche Niederlassungist fur das geistige und religiose Leben von Rheine und Umgebungvon grofiem Einflufi gewesen. Auch in vielfach anderer Weise hat


108 WEIHBISCHOFJOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794diese Klostergriindung sich fur die Stadt bis auf den heutigen Tagbedeutsam ausgewirkt.Bevor wir uns der Person des Weihbischofs zuwenden, wollen wirin einem Uberblick die Geschichte des Klosters darstellen.Die Anregung, die in Bentlage seit dem 11. Jh. bestehende Gertrudenkapellevom Orden zu ubernehmen und dort einen Konventzu errichten, ging von dem Kreuzbruder Wilhelmus de Werdena ausdem Kloster Beyenburg aus, der von der landschaftlichen Schonheitbeeindruckt, sich dafur einsetzte, die Kreuzbruder dorthin zu fuhren1.Die Absicht des damaligen Rektors der Gertrudenkapelle, LudolfusFabri, seinen Dienst dort aufzugeben, und annehmbare wirtschaftlicheVoraussetzungen, waren seinem Plan giinstig. Sein Vorschlagwurde vom Generalkapitel nach Priifung in die Tat umgesetzt.Am 2. Marz 1437 iibergab der Miinsteraner Bischof Heinrich vonMoers dem Orden vom Heiligen Kreuz die Getrudenkapelle undgestattete ihm, dort ein Kloster einzurichten.Wilhelmus von Werdena und seine Freunde sandten auf Kosten deskunftigen Konvents einen berittenen Boten zur romischen Kurie, mitder Bitte um papstliche Bestatigung. Bereits am 24. April stellte EugenIV. die gewiinschte Urkunde aus. Das Original dieser Griindungsurkundeist im Staatsarchiv Munster noch vorhanden2. Im gleichenJahr sandte das Generalkapitel des Ordens aus dem Kolner Klosterdrei Mitbriider zur Griindung der neuen Niederlassung an die Ems.Der Prior des Kolner Konventes, Johannes ter Borch, iibernahm,nachdem er sein Amt in Koln niedergelegt hatte, die Leitung derneuen Pflanzstatte. Prior Johannes stammte von dem Hofe ter Borchin Nottuln (Westfalen). Durch seine Lebensweise hatte er sich das Vertrauenseiner Mitbriider erworben. Dieser vielfach bewahrte Westfalewar besonders geeignet, das neue Kloster zu einer Pflegestatte des religiosenLebens, beeinflufit vom Geist der ,,Devotio moderna'* zu machen.Diese neue geistliche Bewegung, die derzeit von den Niederlandenauf Deutschland iibergriff, suchte eine innige Gottverbundenheitdurch die Betrachtung des Lebens, vor allem des Leidens Jesu.Durch Nachstenliebe und Bufie sollte die Christusnachfolge im1 P. Grofifeld, Beitrage zur Geschichte der Pfarrei und Stadt Rheine. Nebst einem ChronikonBentlacense und Urkunden. Munster 1875, S. 38.2 Groflveld, a.a.O. S. 81, 39 und 83.


WEIHBISCHOFJOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 109Alltag erstrebt werden. Dabei wurde das Gedankengut der grofienMystiker ausgewertet und fruchtbar gemacht. Von diesem Geiste erfiilltstiefien mehrere Jugendliche aus Deventer, Miinster und Meppenzu den ,,K6lner" Kreuzbriider an der Ems. Aber auch Kleriker.So glaubte Johannes de Holsten, Kirchherr zu Bevergern, in Bentlagezu finden, was er suchte. 1440 verzichtete er auf das Pfarramt undzog mit seinem auf sieben Karren verladenen Hausrat zu der nochsehr armen Niederlassung und bot sich, eine brennende Kerze in derHand, als ,,donatus", d.h. als Bruder ohne die drei iiblichen Ordensgeliibde,aber zur Teilnahme am vollen klosterlichen Leben bereit,dem Kloster an. Johannes de Holsten gelang es nach und nach,mehrere Diozesanpriester zum Eintritt zu bewegen. So berichtet unsdie zuverlassige Chronik des Klosters Bentlage, die uns erhaltenist3.Zu den Schiilern aus dem Kreis der Devotio moderna gehorteEberhard Kerskorff, uns besser bekannt als Everardus von Orsoy (amNiederrhein). Er trat 1450 in Bentlage ein, wurde 1457 Prior und bekleidetedieses Amt bis 1483. In diesem Jahr wurde er zum Generalpriordes Ordens gewahlt. Auch sein Nachfolger als Prior von Bentlage, Johannes Busche (1483-1501), stammte aus der Schule der Fraterherren.Unter diesen beiden Prioren wurde Bentlage eines der vitalstenOrdenshauser. Der Konvent erhielt vom Generalkapitel denAuftrag, die Kloster von Ter Apel (1465) und Scharmer (1489) zugriinden und entsandte Mitbriider nach Hoorn, Sneek und Franeker.Bentlage hat so einen beachtenswerten Beitrag zur Forderung des gesamtenOrdens geleistet4. Das Kloster stand in regem Kontakt mitden genannten Niederlassungen in den nordlichen Niederlanden undmit den Hausern Osterberg, Falkenhagen und Marienfrede inDeutschland. Zudem wurden Konventualen von Bentlage in mehrereandere Kloster im Rheinland, den siidlichen Niederlanden und England versetzt oder dorthin als Prior berufen. Durch vielfache Bandewar das Kloster Bentlage im 15. und 16. Jh. mit dem weiten Ordensbereichverkniipft5. Die neue Klosterkirche mit neun Altaren wurde1484 geweiht. Im Jahr 1490 zahlte der Konvent 52 Mitglieder, unter ihnen 24 Ordenspriester und Kleriker.3 im Staatarchiv Munster: Depositum Rheina-Wolbeck, Bentlager Urkunden. Teilweise gedrucktbei Groflveld a.a.O. S.434 H.U. Weifi, Die Kreuzherren in Westfalen, Diest 1963, S.135 ff.5 Weifi, a.a.O. S. I4o


110 WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794In den Wirren der Reformation sind uns aus Bentlage zwei Fallebekannt von Patres, die das Kloster verliefien. In der Nachreformationszeithaben die Kreuzbriider Entscheidendes zur Befestigung undErneuerung des katholischen Glaubens beigetragen, z.B. in Nordhorn,Bentheim und Neuenhaus6. Auch eine Bischofsweihe fand inBentlage statt. Unter dem Einflufi des hi. Petrus Canisius, der wegender Durchfiihrung der Trienter Konzilsbeschliisse vom 15. bis 30.Dezember 1565 in Bistum Osnabriick als Sendbote des Papstesweilte, liefi sich der Fiirstbischof Johann IV von Hoya und Stolzenauim Kloster Bentlage zum Priester und Bischof weihen. Am 4. Oktober1567 empfing er dort durch den Weihbischof Kriedt von Miinsterdie Priesterweihe und tags darauf die Bischofsweihe unter Mitwirkungder Abte von Iburg, Liesborn und Abdinghof7. Im gleichen Jahrwurde er auch Bischof von Miinster. Das Kloster Bentlage erfreutesich offenbar des Vertrauens der bischoflichen Behorden8. Die Mitteilungeniiber die Beziehungen des Bentlager Konventes zu seinemfiirstlichen Landesherrn in Miinster bestatigen den Eindruck, dafi dieKreuzherren in Bentlage am katholischen Glauben festgehaltenhaben9.Interessant is weiter ein Gutachten vom 11. Oktober 1635, an demsich Prior Christian, gebiirtig aus Emsbiiren, beteiligte und das sichfur die Griindung eines Franziskanerklosters und eines damit verbundenenGymnasiums in Rheine aussprach. Kloster und Schule sind furdas katholische Leben in Rheine sehr bedeutsam geworden10. Auchspaterhin hielten Kreuzherren und Franziskaner untereinander guteBeziehungen aufrechtn.Um 1650 erwarben sich die Konventualen von Bentlage grofie Verdiensteum die Erhaltung des katholischen Glaubens in der Umgebung.So unterstiitzten sie die Seelorge in der Grafschaft: Lingen, wodie Katholiken sehr stark vom Landesherrn bedrangt wurden. DerBentlager Ordenspriester Becker hat 1659-1660 dreizehn Monate dortals Seelsorger gewirkt. Auch in der Grafschaft Bentheim iibten dieKreuzherren wahrend der katholischen Reform die Seelsorge aus12.6 Weifi, a.a.O.S. 156.7 A. Schroer, Die Kirche in Westfalen im Zeichen der Erneuerung (1555 - 1648) Munster1985 Bd.I, S.282.8 Weifi, a.a.O. S. 399 Weifi, a.a.O. S. 14510 J. Tonsmeyer, Schulgeschichte von Stadt und Amt Rheine. Rheine, 1973, S.3011 Weifi, a.a.O. S. 153 u. 15612 L. Schriewer, Geschichte das Kreises Lingen, 1905, Bd.II. S. 285


WEIHBISCHOFJOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 111Ein interessantes Begebnis aus jenen Tagen ist folgendes: Zur Zeitdes Bischofs Bernhard von Galen nahmen mehrere Kreuzherren am10. Marz 1659 an der Wiederaufnahme des von der reformierten Landesherren,den Oraniern, verbotenen katholischen Gottesdienstes inPlantliinne (Niedergrafschaft Lingen) teil. Die Mefifeiern fanden fortanan dem anderen Ufer des Grenzflusses in einer jetzt noch stehendenFachwerkkirche, dem "Kerkhus", auf dem Gutshof des KolonenButmeyer in Moorlage auf munsterschem Gebiet statt13. Uberdie Pfarrkirche zu Salzbergen erhielt das Bentlager Kloster 1684 dasPatronatsrecht. Die Patres ubernahmen dort an jedem Sonn- und Feiertagzwei Gottesdienste 14.Auch die Wiederherstellung des Altares in der Altenrheiner Kapellewurde von den Kreuzherren veranlafit. Die lateinische Inschrift,die der Altar aufweist, lautet iibersetzt: "Zu Ehren des allerheiligstenKreuzes Jesu Christi, zu Ehren seiner Mutter, der Jungfrau Maria, diemit ihm gelitten hat, als er am Kreuz hing, sowie zu Ehren des hi.Lambertus. Die Bentlager Kreuzherren sorgten im Jahre des Herrn1639 fur die Wiederherstellung dieses Altares" 15.Ebenso scheint die uber 300 Jahre bestehende Altenrheiner Prozessionzu der Telgter Muttergottes von Bentlages aus betreut wordenzu sein.Sehr glucklich waren die Bewohner Bentlages dariiber, dafi sie ihreKinder zum Kreuzherrenkloster in den Schulunterricht schickenkonnten, den die Patres unentgeltlich erteilten. Besonders gepflegtwurde auch der Kirchengesang, was der feierlichen Gestaltung desGottesdienstes in der Klosterkirche zugute kam. Die Knaben derBauernschaft wurden zu Ministranten ausgebildet16.Auch auf sozialem Gebiet hat das Kloster sich Verdienste erworben.Es unterhielt ein ,,armelude Hues bei der Porten", ein Altenheimund auch ein ,,Zeykenhus" fur Kranke. An der Klosterpfortewurden taglich Arme gespeistI7. Dafur waren dort eigens steinerneBanke aufgestellt, die heute noch erhalten sind.B eigener Bericht des Verf.H Weifi, a.a.O. S.15815 R. Breuing, Barocke Wegebilder und Kapellen im Kreis Steinfurt, 1985, S. 52016 Tonsmeyer, a.a.O. S.23717 WeifJ, a.a.O. S. 284


112 WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794Aber selbst in einer Zeit des allgemeinen Niedergangs (18. Jh.) warder Sinn fur ein geistliches Leben im Kloster Bentlage unter den eifrigenPrioren Joannes Wilhelm d'Alhaus (1756-1762), dem spaterenWeihbischof, und Josephus Henricus Buchholtz (1772-1799) nicht erloschen.Josephus Buchholz war von 1763-1768 Sekretar des Weihbischofs.Bei der letzten Ordensvisitation am 13. Juli 1789 wurde ervom Ordensgeneral Jacques Dubois besonders gelobt, weil er seinerPflicht zu voller Zufriedenheit nachgekommen sei18.Sein Nachfolger Georg Overmann aus Rheine war der letzte Priorvon Bentlage. Im Jahr 1803 wurde das Kloster aufgelost und ging inden Besitz des belgischen Herzogs von Looz-Corswarem iiber. PriorOvermann hat bis zu seinem Tod am 21. Januar 1818, 66 Jahre alt,die Bentlager Vikarie an der St. Dionysiuskirche zu Rheine innegehabt19.Die Klosterkirche wurde 1828 nach zweimaligem Brand abgerissen.West-, Nord- und Ostfliigel des nach dem Brand von 1647 erneuertenKlosters sind erhalten.Im Jahr 1978 kaufte die Stadt Rheine das Kloster mit den umliegendenWaldungen. Sie bemiiht sich die Klostergebaude zu renovieren.In seinem Buch ,,Die Kreuzherren in Westfalen" macht H.U.Weifi mit Recht darauf aufmerksam, dafi Anton Fiihrer in ,,Geschichteder Stadt Rheine" die Zeugnisse iiber die geistliche Tatigkeitder Kreuzherren iibersehen hat und so zu einem Fehlurteil iiberden Einflufi des Bentlager Klosters auf das religiose und geistige Leben gekommen is20.WEIHBISCHOF (1759-1794)In diesem Kloster Bentlage war Joannes Wilhelm d'Alhaus Prior(1756-1762), als er zum Weihbischof berufen wurde. Gebiirtigstammte er aus Beyenburg, wo sich eine alte Niederlassung derKreuzherren befand (gegriindet 1298) und noch befindet. Seine Elternwaren Joh. Wilh. Aalhausen, Kammerer und Vicedroste, undAdrianais Weifi, a.a.O. S. 16419 Rheine, GESTERN, HEUTE, MORGEN, Heft 1/85 S.3020 Weifi, a.a.O S.158


WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 113Christina Hertzig21. Geboren wurde er am 10.8.1716 auf dem FamilienbesitzAhlhausen, einem der zahlreichen Hammerwerke desEnnepetals. Das Geburtshaus steht heute noch. Im Jahr 1735 legted'Alhaus in Bentlage die Profefi ab. Der Generalmagister der Kreuzherren,Joannes Reynders, erteilte ihm, durch ein Privileg vom Papstdazu bevollmachtigt, im Kloster Bentlage die Tonsur und die vierniederen Weihen. Zum Subdiakon wurde er geweiht von FerdinandOesterhoff, Zisterzienserabt von Marienfeld und Weihbischof vonMiinster am 21. September 1737 in der St. Nikolauskirche zuMiinster. Die Weihe zum Diakon erfolgte am Quatembersamstag,dem 20. September 1738, und die Priesterweihe am 19. September1739. Beide Weihen erteilte Weihbischof Ferdinand ebenfalls in derSt. Nikolauskirche auf dem Domplatz zu Miinster22. Im KlosterBentlage iibernahm d'Alhaus spater das Amt des Prokurators. Dortwurde er 1756 zum Prior gewahlt23. Am 4. Februar 1759 war seineBischofsweihe24.Die Weihbischofe haben sich in den schweren und bedrangnisvollenZeiten nach der Reformation oft als wahre und unerschiitterlicheSaulen der Kirche Jesu Christi erwiesen. Viele Jahrhunderte sind siedie Manner gewesen, die die Priesterweihe und das Sakrament derFirmung spendeten. Aber fur gewohnlich wird nur iiber das gesprochen,was in den Augen der Welt grofi ist und hervortritt. Die Fiirstbischofeals Landesherren — eine nicht gute Entwicklung im germanischenRaum — iiberliefien den Weihbischofen und den Generalvikarendie kirchlichen Dienste. Von dem beriihmten Kurfursten Clemens August von Bayern, Erzbischof von Koln, Bischof von Miinster,Osnabriick, Hildesheim und Paderborn, den der Preufienkoning FriedrichII spottisch "Herrn von Fiinfkirchen" nannte, heifit es, Bauensei seine Leidenschaft gewesen. Die Briihler Schlosser Augustusburgund Falkenlust, das kurfiirstliche Schlofi und das PoppelsdorferSchlofi in Bonn, das Jagdschlofi Clemenswerth in Emsland und derMax-Clemens-Kanal erinnern an den Bauherrn. Allerdings auch dieClemenskirche, das Clemenshospital (das erste grofie Krankenhaus im21 nach der Taufiirkunde22 Weiheurkunde23 Weifi, a.a.O. S. 24124 Weiheurkunde


114 WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794heutigen Sinne) und der Krankenpflegeorden der Barmherzigen Briiderin Miinster. Als Kolner Kurfurst war er einer derjenigen, die denKaiser wahlen durften.In der Kirchengeschichte dagegen wird das Leben und Wirken derWeihbischofe fast durchweg mit Stillschweigen iibergangen. Das istauch das Schicksal von Weihbishof d'Alhaus gewesen. Sein Lebenund Wirken ist im Bewufitsein der Nachwelt nicht lebendig geblieben,iiberstrahltgleichsam von der weltlichen Pracht der hochadeligenFiirstbischofe jener Zeit. Selbst in der zweibandigen Geschichtedes Bistums Miinster von Borsting-Schroer wird er nur mit wenigenZeilen und zum Teil unrichtigen Angaben dargestellt23. Auch Anton Fiihrer erwahnt ihn nur kurz26. Ebenso ist Franz Kolck dieGestalt des Weihbischofs entgangen, obwohl sein Wirken ihm vielStoff fiir seine zahlreichen Erzahlungen aus der Geschichte der StadtRheine geboten hatte27.Fiirstbischof Clemens August (1723-1761) war es, der den Prior Joannes Wilhelm d'Alhaus zum Weihbischof von Miinster ausersehenhat.Es war eine wohliiberlegte Entscheidung, denn Kurfurst und ErzbischofClemens August kannten den Bentlager Prior schon seit vielenJahren. Oft hatte er schon die Gastfreundschaft des Klosters inAnspruch genommen. Im Jahre 1743 namlich griindete er die,,Miinsterische Salinensozietat", die in Bentlage durch den furstbischoflichenOberbaudirektor Johann Konrad Schlaun (1694-1773) einGradierwerk mit einem Salzsiedehaus errichten und einen neuenSalzschacht abteufen liefi. Das Kreuzherrenkloster erhielt dafiir jahrlich600 Taler und 14 Tonnen Salz. Der Landesherr iiberzeugte sichdurch Besuche in Bentlage selbst von der Entwicklung seines Unternehmens.Es gab im Kloster ein eigenes Fiirstenzimmer mit zwei Betten,24 Stiihlen usw. und Gastezimmer. Auch auf den Reisen zu seinemgeliebten Schlofi Clemenswerth in Hiimmling — wo er iibri-25 Borsting-Schroer, Handbuch des Bistums Munster, Munster, 1946, Bd.II. S. 12526 A. Fiihrer, Geschichte der Stadt Rheine, 2. Auflage Rheine 1974 S.28427 Rheine im Wandel der Zeit. Franz Kolck erzahlt. 2. Auflage, Herausgegeben van Dr. H.Biild, 1963. Die im Literaturverzeichnis bei Weifi u.a. angegebenen Aufsatze von Fr. Kolck,Das Kreuzherrenkloster bei Rheine, in "Katholische Wacht", Rheine/Vienerius, 1925, 1. Jahrgang,Nr. 1-3, sind allerdings nicht mehr auffindbar.


WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 115gens bei den dort tatigen Kapuzinern wohnte - wird er ganz sicherin Bentlage Station gemacht haben28.Der Erzbischof hatte darum oft die Gelegenheit, sich von denQualitaten des Priors zu iiberzeugen, den er als seinen Weihbischofvorschlug. Wie sich spater herausstellte, hatte er mit seinem neuenWeihbischof in den schwierigen Zeiten eine gute Wahl getroffen.Nach dem Tode des Weihbischofes Franz Bernhardin Verbeck ausdem Minoritenkloster in Minister, gestorben 1756 in Kleve, schlugder Erzbischof Clemens August mit Schreiben vom 28. Februar 1758aus Bonn Joannes Wilhelm d'Alhaus zum neuen Weihbischof fur dasBistum Miinster vor. Am 23. Marz 1758 legte Prior d'Alhaus in Bonnvor dem Nuntius Niccolo Oddi das feierliche Glaubensbekenntnis ab.Die Ernennung zum Weihbischof erfolgte durch Papst Clemens XIIIim geheimen Konsistorium im Quirinal zu Rom.Der Text der Ernennungsurkunde lautet iibersetzt29:,,Auf Vorschlag des Hochwiirdigsten Herrn Kardinal Alexander Albanoprovidiert das Geheime Konsistorium vom 11. September und2. Oktober 1758 den Kolner Priester Wilhelm Alhaus, Profefi des Ordensvom Heiligen Kreuz, ... mit der im Besitz der Unglaubigen befindlichenKirche von Arath und ernennt ihn zum Bischof und Seelenhirten.Es erteilt ihm den Auftrag, in der Kirche und im Bistum Miinsterals Suffragan die bischoflichen Amtshandlungen zu verrichten, weistihm aus dem Bistumsvermogen 300 Golddukaten und aus dem Tafelgutdes Bischofs jene Einkiinfte an, die ihm nach dem Dekret derKonzilskongregation zustehen.Das Konsistorium dispensiert ihn von dem fehlenden (Doktor-)Grad und entbindet ihn von der Verpflichtung, die Kirche von Arathzu besuchen und dort personlich zu residieren, solange sich diese imBesitz der Unglaubigen beflndet."Um die Bischofsweihe zu empfangen, reiste J.W. d'Alhaus am 2. Februar 1759 nach Paderborn. Im Kollegium der Jesuiten nahm erWohnung und empfing in der schonen Jesuitenkirche dort am28 J. Tonsmeyer, Das Landesfurstentum Rheina/Wolbeck, Rheine, 1962, S.74 und 12829 Aus den Akten des geheimen Konsistoriums vom 11. September und 2. Oktober 1758.Die Kopien vom Informationspro2efi und der Ernennung wurden mir freundlicherweise vonHerrn Professor Karl Hengst, Paderborn, aus Rom besorgt.


116 WEIHBISCHOFJOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-17944. Februar 1759 durch den Weihbischof von Paderborn und apostolischenVikar der nordischen Missionen Franz Joseph Graf von Gondola die Bischofsweihe unter Assistenz der Abte des BenediktinerklostersAbdinghof und des Zisterzienserklosters Hardehausen. ,,VieleWiirdentrager geistlichen unde weltlichen Standes, Stiftsherren, Adelige,hohe Militarpersonen, unter denen namentlich auch der Erbprinzvon Braunschweig sich befand, wohnten der heiligen Handlungbei" 30.Es ist anzunehmen, dafi der Weihbischof sein bischofliches Amtzunachst in der Bischofsstadt Munster ausiibte. Der Anfang seinesWirkens fiel in die bose Zeit des Siebenjahrigen Krieges (1756-1763),den Friedrich II von Preufien fuhrte, nachdem er bereits 1740 im erstenJahr seiner Regierung Schlesien iiberfallen und den Osterreicherngeraubt hatte. Auch die Stadt Rheine hatte in diesen Kriegsjahrenviel Schlimmes zu erleiden. Fur das Leben des Weihbischofs solltedieser Krieg von entscheidender Bedeutung werden.Denn im Jahre 1761 starb der Kurfurst Clemens August von Bayern,Erzbischof von Koln und Bischof von Munster. Die StadtMunster war zu dieser Zeit von den Preufien und ihren Verbiindetenbesetzt. Der Tod des Bischofs schien dem Preufienkoning der geeigneteAugenblick zu sein, die Bistiimer Munster, Osnabriick und Hildesheimzu sakularisieren und fur Preufien und seine Verbiindetenzu annektieren.Am 30. Marz zelebrierte Weihbischof d'Alhaus im Dom zu Munsterdas Requiem fur den verstorbenen Erzbischof. Der Domdechant hatteschon den 7. April 1761 zum Tag fur die Wahl des neuen Bischofsfestgesetzt. Auch der kaiserliche Wahlkommissar Baron von Reisachfand sich bereits auf der Reise von Den Haag nach Munster. Da legtedie Heeresleitung auf Befehl des im Landerraub erfahrenen Preufienkonigswider Erwarten ein Veto gegen die Bischofswahl ein31. DerStadtkommandant verbot auf hoheren Befehl alle Wahlvorbereitungen.Dem Weihbischof d'Alhaus befahl er: ,,Sich nach seinemCloester Bentlage zu verfugen, wan er sich nicht der Gefahr ausstellenwollte, auf eine ihm vielleicht unangenehme Arth dahin gebrachtzu werden". Den Domkapitularen wurde verboten, die Stadt30 J.C. Moller, Geschichte der Weihbischofe von Osnabriick, Lingen, 1887, S. 20231 Miinstersche Chronik (1761) zitiert bei Huppertz, Munster im Siebenjahrigen Krieg,S.275


WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 117Miinster zu verlassen, damit sie nicht etwa an einem anderen Ort dieBischofswahl vollziehen konnten. Das Domkapitel fuhlte sich in seinemwichtigsten Recht behindert und machte die grofiten Anstrengungen,die Freiheit der Bischofswahl zu erlangen. Auf seinen Protesterhielt es aber nur die Antwort, der Koning von Preufien habe nochkeine naheren Anweisungen gegeben. Tatsachlich war es Friedrich IIvon Preufien, der die Wahl auf jeden Fall verhindern wollte, um beiden bevorstehenden Friedensverhandlungen die Aufhebung desHochstiftes Miinster als selbstandigen Staat zu erreichen und mit denangrenzenden Bistumern Osnabriick und Hildesheim fur Preufienund seine Verbiindeten in Besitz zu bekommen32.Entsetzliches hatte das Hochstift Miinster in diesem Krieg gelittenund die furchtbaren Kriegslasten hatten eine grofie Abneigung gegen Preufien bei der Bevolkerung entfacht. Allenthalben hatte inzwischendie Erbitterung iiber die Verhinderung der Bischofswahl hohereGrade angenommen. Aber schliefilich konnte Friedrich II seine Planedoch nicht durchsetzen, da der Konig von England Georg III und,,besonders die Herren General-Staaten der vereinigten Niederlande"zum Verdrufi des Preufienkonings sich gegen das Wahlverbot einesneuen Bischofs gewandt hatten33. Gegen Ende des Jahres 1762 erfolgtedann die Wahl eines neuen Bischofs und Landesfiirsten. Gewahltwurde am 17. September 1762 der Erzbischof von Koln, Maximilian Friedrich Graf von Konigsegg-Rothenfels34. Am 3. September 1764 ernannte der neue Erzbischof, der ebenfalls die geistlicheBischofsgewalt in Bistum Osnabriick innehatte, J.W. d'Alhaus zumWeihbischof von Osnabriick35. Die weltliche Regierung des BistumsOsnabriick iibte fur seinen unmiindigen Sohn der englische Konigaus36.Unter diesen schwierigen Umstanden hatte Weihbischof d'Alhausseinen Wohnsitz in Rheine genommen.Es ist allerdings zu verwundern, dafi er auch nach der Wahl desneuen Bischofs und dem Abzug der Preufien und ihrer Verbiindetenvon Miinster weiterin in Rheine wohnen blieb. Auch unter dem32 Huppertz, a.a.O. S.27633 Huppertz, a.a.O. S.37434 Borsting-Schroer, a.a.O. S.I 1035 A. Tibus, Geschichtliche Nachrichten iiber die Weihbischofe von Miinster 1862 S 23836 A. Tibus, a.a.O. S.238


118 WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794nachsten Bischof von Miinster und Erzbischof von Koln, Max Franzvon Osterreich (1784-1801), dem jiingsten Sohn Maria Theresias, behielter weiter in Rheine seinen Wohnsitz. Vielleicht war die zusatzlicheErnennung zum Weihbischof fiir die Diozese Osnabriick derAnlafi dazu. Auch die Nahe zu seinem Kloster oder zur ,,HollandischenMission'* konnte ihn dazu bewogen haben. Ebenso mag ihndie gute Erfahrung mit seiner kleinen ,,Bischofskirche" in Rheine,wo er ungehindert zu jeder Zeit wirken konnte, dazu veranlafithaben.Sein Amt als Prior hat er am 16. April 1762 niedergelegt. Zu seinem Lebensunterhalt erhielt er vom Kloster jahrlich 150 Reichstaler37.Der Wohnsitz des Weihbischofs wird im Hausbesitzerverzeichnisder Stadt Rheine vom Jahre 1785 angegeben unter ,,Nr. 190 de Ahlhausen,Weybischof'. Es lag an der unteren Emsstrafie, heute Nr.30-32. Nach Dr. Franz Darpe, Oberlehrer in Rheine, mietete er am24. Marz 1784 fiir sechs Taler jahrlich einen Teil des Butengrabensauf Lebenszeit als Garten38.Sekretar des Weihbischofs war von 1763-1768 Josephus Buchholtz.Sein Name ist in der Kleruskartei des Bistums Miinster nicht verzeichnet.Er ist darum mit Sicherheit identisch mit dem Bentlager KreuzherrnJosephus Henricus Buchholtz, der am 10. Juli 1772 zum 36.Prior des Kreuzherrenklosters Bentlage gewahlt wurde. Prior Buchholtz stammte aus Haseliinne. Er wurde dort 1737 als zweites Kinddes Arztes Franciscus Caspar Buchholtz und seiner Ehefrau CarolinaGertrud Riccius geboren39. Josephus Buchholtz legte am 29. August1757 in Bentlage die Profefi ab. Er scheint das besondere Vertrauendes Priors und spateren Weihbischofs besessen zu haben. Seine Wahlzum Prior 1772 is wohl auf Vorschlag von J.W. d'Alhaus erfolgt, deraber selbst schriftlich auf die Ausiibung des ihm zustehenden Wahlrechtesverzichtete40. Im Orden erreichte Buchholtz einiges Ansehen.Auf dem Generalkapitel des Jahres 1786 erscheint er als einerder beiden Generalvikare. Ihm ist es auch gelungen, den Bentlager37J.C. Moller, a.a.O. S.20238J.C. Moller, a.a.O. S. 20339 Weifi, a.a.O. S.24240 Weifi, a.a.O. S. 163


WEIHBISCHOFJOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 119Konvent zu neuer Bliite zu bringen. Bis zu seinem Tode am 4. Juli1799 verwaltete er das Amt des Priors41.Von ihm stammen die ersten Angaben iiber die Spendung derWeihesakramente durch Weihbischof d'Alhaus. Fur die Zeit vom 18.Marz 1763 bis zum 6. Marz 1768 gibt er folgende Zahlen an: Erteilungder Tonsur 71; Erteilung der Tonsur und der vier niederen Weihen317; Erteilung der Subdiakonatsweihe 313, Erteilung der Diakonatsweihe314; Erteilung der Priesterweihe 309. In diesen Jahren insgesamt1324 Weihehandlungen42.Ein von seinem spateren Sekretar Bernhard Ludwig Leusing verfafitesausfiihrliches Weiheprotokoll wurde erst vor einiger Zeit in derSchlofibibliothek Droste-Vischering zu Vorhelm wieder aufgefunden.Es enthalt die vom Weihbischof d'Alhaus in den Jahren 1782-1794vollzogenen Weihen. Angegeben sind die Namen der Weihekandidaten, ihr Herkunftsort, der Weihetitel, der Tag un der Ort der Weihehandlung.Es stellt also ein fur die geistig-religiose Geschichte derHochstifte Miinster und Osnabriick bedeutsames Dokument dar.Nach seinem sorgfaltig gefiihrten Weiheprotokoll sind die Subdiakons-,Diakons- und Priesterweihen fast alle in dem Sacellum BeataeMariae Virginis, der ,,B6nekerskirche" in Rheine erteilt worden;einige Male auch im Minoritenkloster zu Miinster und in Osnabriick;die Tonsur und die niederen Weihen des ofteren in seiner Hauskapelle43.Im Status Ecclesiarum von 1772, dem Verzeichnis der Priester derDiozese Miinster, gibt es viele Priester, die angeben, in den Jahren1759 bis 1770 die hi. Weihen empfangen zu haben. Es ist anzunehmen,dafi die jahrliche Zahl der Weihekandidaten in den 34 Jahrenseines bischoflichen Wirkens ungefahr gleich geblieben ist, wie in denJahren 1782 bis 1794. Bei einer Hochrechnung fur die Jahre 1759 bis1794 kommt man dann iiber 6000 Weihehandlungen, davon sindiiber 1400 Priesterweihen, die durch Weihbischof d'Alhaus gespendetwurden. Unter den Kandidaten fur die Priesterweihe 1793 war CasparMax Droste zu Vischering, der 1795 Weihbischof und 1825 Bischofvon Miinster wurde.41 Weifi, a.a.O. S. 16442 A. Tibus, a.a.O S. 23943 in den Weiheprotokollen verzeichnet


120 WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794Zumeist wurden die Weihen in kleineren Gruppen an aufeinanderfolgendenTageh in der ,,B6nekerskirche" gespendet. Die Kandidatenmufiten deshalb in Rheine Wohnung nehmen. Gewifi habendie Burger von Rheine sich in den langen Jahren darauf eingestellt,fiir die Unterkunft der Weihekandidaten zu sorgen. Auch die Klosterder Franziskaner und Kreuzherren werden sich wohl besonders umdie Unterbringung ihrer Ordensbriider und anderer bemiiht haben.Aus dem Kloster Bentlage wurden in diesen zwolf Jahren vierKreuzherren zu Priestern geweiht. Fiir die ,,Missio Batava" weihted'Alhaus zwolf Priester44.Selbstverstandlich hat Weihbischof d'Alhaus von Rheine aus anvielen Orten das Sakrament der Firmung gespendet. Pfarrer JohannCaspar Moller berichtet, dafi er 1764 in Meppen und Haselunne gefirmthabe. Anfang Oktober 1772 nahm er an der Feier des tausendjahrigenDomjubilaums in Osnabrikk teil. Die ganze Oktav hindurchfirmte er dort etwa 8000 Firmlinge. Ebenso spendete er im Jahre1781 das Sakrament der Firmung in Osnabriick45.In Voltlage, der Heimat des beriihmten Reformpadagogen BernhardOverberg, weihte d'Alhaus 1766 die neue Kirche und spendete980 Firmlingen das Sakrament der Firmung46. Bernhard Overbergbesuchte spater das Gymnasium der Franziskaner in Rheine und istdeshalb dem Weihbischof sicher oft begegnet. Am 20. Dezember1779 wurde er von ihm in der ,,B6nekerskirche" zum Priester geweiht47.Das Wirken des Weihbischofs d'Alhaus mufi man im Zusammenhangmit seiner Zeit sehen. Die Welt war damals in einem unvorstellbarenWandel begriffen. Die Zeichen der Zeit standen aufSturm. Eigentlich war auch in Deutschland eine Revolution fallig wiein Frankreich 1789. Aber vielleicht waren die Deutschen ein wenigduldsamer als die Franzosen oder sie waren ein bifichen wenigerschlecht regiert. Nichts, was uns heute im kirchlichen Raum beunruhigt,gibt es, was nicht auch damals - 1759 bis 1794 - schon dagewesenware, vielleicht aber damals in bedeutend gefahrlicherer Weise.44 Weiheprotokoll45J.C. Moller, a.a.O S.2O346 Pfarrarchiv Voltlage47 Weiheurkunde


•.• MiJ£4 tih* tn. »>•' »>Ernennungsurkunde


Die ,,Bonckerskirche" in Rhcine (Westfalen)


Kreuzhetrenkloster-Schlofi Bcntlage(Ikarus-Luftbild Rheinc 1986)


WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 121Die gefahrlichste innerkirchliche Irrelehre jener Zeit, der Jansenismus,breitete sich aus. Diese Irrlehre hatte den Schein defer Religiositatfur sich. Sie erklarte die Masse der Menschen fur verdammt.Nur die Auserwahlten wiirden gerettet. Von einem Angehorigen dieserIrrlehre erscheint 1763 unter dem Pseudonym Febronius ein Buch,das den Papst bekampft und ihm seine Lehrautoritat abspricht, weiler den Jansenismus verurteilte.Im Jahr 1773 wird unseliger- und unbegreiflicher Weise der Jesuitenordenauf Drangen vieler weltlicher Machthaber durch den Papstaufgehoben.Machtige deutsche Bischofe, die damals auch noch weltlicheFiirsten waren, vorab der Kolner Erzbischof Maximilian Franz und dieBischofe von Mainz, Trier und Salzburg treffen sich in Bad Ems. Eskommt 1786 zur sog. ,,Emser Punktation". Die Bischofe wendensich darin gegen den Primat des Papstes und betonen ihre Eigenherrlichkeit.Dann vollzieht sich 1789 das Ereignis, das fiir Europa und dieganze Welt von einscheidender Bedeutung sein sollte: die FranzosischeRevolution. Die Konigshofe in Frankreich, Spanien und Portugalsinken dahin, mit ihnen der Glaube an ein Konigtum von GottesGnaden. Die regierenden Bischofe haben jetzt andere Sorgen, als sichgegen den Papst zu wenden. Die franzosischen Revolutionare besetzendas linke Rheinufer. Der Kurfurst Maximilian Franz von Kolnmufi fliehen und kehrt nie wieder zuriick.Auch in Rheine und Umgebung sind damals 54 franzosischePriester, deren Namen noch bekannt sind, aufgenommen worden,weil sie von den Revolutionaren in Frankreich vertrieben wurden. ImKreuzherrenkloster Bentlage sind auch einige von ihnen untergebracht48.Auch in Rom ziehen die Revolutionstruppen ein. Der achtzigjahrigePapst Pius VI wird gefangengenommen und stirbt in der Verbannung.Weihbischof Joannes d'Alhaus starb am 24. Mai 1794, nachdemer noch zwei Tage vor seinem Tod vier Diakonen das Sakramentder Priesterweihe in der ,,B6nekerskirche" gespendet hatte.48 Liste des Ecclesiastiques fran^ais, qui ont regu l'hospitalite dans les Villes et Pays deMiinster pendant les annees 1794 et 1795.Manuskript im Staatsarchiv Miinster M 195.


122 WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794Er konnte nicht ahnen, daft nach den folgenden turbulenten Jahrzehntenzu Anfang des 19. Jhs. ein Friihling christlichen Lebens ausbrechenwiirde. Die Bischofe werden jetzt nicht mehr Fursten, sondernBischofe sein, die an erster Stelle die Seelsorge an den ihnen anvertrautenDiozesanen sehen. Manner, wie Bischof Sailer von Regensburgund sein Schiiler Melchior Diepenbrock, Fiirstbischof vonBreslau, Theologieprofessoren, wie Johann Baptist Hirscher, werdenwohltuenden Einflufi in der Kirche Deutschlands bekommen.Wenn menschliches Wissen und Konnen keinen Ausweg aus Leid,Not und Drangsal mehr sehen, dann offnet der Herr den Weg zurRettung in seiner Weise und zu seiner Zeit, an die kein Mensch gedachthat.Ein apostolischer Wegbereiter dieser neuen Bliite der Kirche im 19.Jh. als einer ecclesia semper reformanda scheint mir auch der WeihbischofJoannes Wilhelm d'Alhaus zu sein.Wilhelm TRAPPE Pfr.SAMENVATTINGPrior Johannes Wilhelm d'ALHAUS was op het ogenblik van 2ijn wijding-tot-Bisschop de34-ste Prior van het Kruisherenklooster van Bentlage.Klooster Bentlage (nabij Rheine) werd gesticht in 1437 vanuit Keulen. Vanuit Bendage werdTer Apel gesticht in 1465 en later ook Scharmer in 1489. Regelmatig werden confraters vanuitBentlage uitgezonden naar andere kloosters voor hogere functies, onder andere naar Hoorn,Sneek, Franeker, de Zuidelijke Nederlanden, Rijnland en zelfs Engeland.In 1490 leefde in Bentlage een communiteit van 52 mensen. Meer dan 360 jaren bestondklooster Bentlage. De auteur schetst de weldoende invloed op stad en omgeving zowel opgeestelijk, kultureel en onderwijsniveau, als in de zorg voor armen en zieken.J.W. d'Alhaus werd geboren in 1716, trad in bij de Kruisheren van Bentlage waar hij in1735 professie deed. Hij werd er later Prior gekozen in 1756. Keurvorst Clemens August vonBayern, Aartsbisschop van Keulen, logeerde van tijd tot tijd bij de Kruisheren van Bentlageen kende hem zodoende persoonlijk. In 1758 vroeg hij hem om wijbisschop te worden vanMiinster... en later ook van Osnabriick. De Bisschopswijding had plaats in Paderborn bij dePaters Jezuieten op 4 febr. 1759- D'Alhaus ging wonen in Rheine, op de grens van de bisdommenMiinster en Osnabriick.Volgens meerdere aangehaalde bronnen zou d'Alhaus in de loop van zijn 35 jaren activiteitmeer dan 6000 wijdingen hebben verricht, waarvan meer dan 1400 Priesterwijdingen.


WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794 123Het artikel weidt nog uit over de diverse secretarissen van de Wijbisschop, over beroemd gewordenwijdelingen, over gevluchte priesters en kloosterlingen uit Frankrijk, over het toedienenvan het Vormsel.D'AIhaus stierf op 24 mei 1794, nadat hij twee dagen van te voren nog vier priesters hadgewijd.Zie ook Dr. H.U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen, in Clairlieu 1962-63, p. 161,241-242 e.a.C. BRASSEUR o.s.c.SUMMARYUp to the date he was consecrated as a bishop Joannes Wilhelm d'ALHAUS was the 34 thprior of the crosier community of Bentlage.This convent near Rheine was founded in 1437 out of Cologne. On their turn the crosiersof Bentlage were the founders of Ter Apel in 1465 and later on Scharmer in 1489. As anothermatter of fact more than once confreres of Bentlage were sent to other convents for higher functions, e.g. to Hoorn, Sneek, Franeker, the Southern Netherlands, the Rhineland and evenEngland.In 1490 there was in Bentlage a community of 52 people. The convent persisted for morethan 360 years. The author describes the good influence they spread on town and the surroundings on spiritual, cultural and teaching way, as well as their care for poor and sick.J.W. d'Alhaus was born in 1716, entered the Order in Bentlage, where he was professed in1735. He was elected prior in 1756. The prince-elect Clemens August von Bayern, archbishopof Cologne was lodging now and then at the crosiers of Bentlage and so he was a personalfriend. In 1758 he proposed him to become auxiliary bishop of Munster... and later on alsoof Osnabruck. His consecration took place at Paderborn with the Jesuits on february 4 1759.d'Alhaus took his seat in Rheine, on the border of the dioceses Munster and Osnabruck.According to a series of mentioned sources d'Alhaus should, during the 35 years of his activities, have performed more than 6000 ordinations, included more than 1400 ordinations tothe priesthood.The article is giving moreover information about the secretaries of the bishop, about famouspriests he had ordained, about refugees (priests and monks) of France and about administering confirmation.D'Alhaus died may 24 1794, two days after he had once more ordained four priests. Seemoreover Dr. H.U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen, in Clairlieu 1962-63, p. 161,241-242 a.o.D. SNIJDERS o.s.c.RESUMEAu moment de sa consecration comme Eveque Coadjuteur en 1759J.W. d'Alhaus etait le34-me Prieur des Croisiers de Bentlage.Le couvent de Bentlage fut fonde en 1437 par la communaute de Cologne. C'est de Bentlageque sont partis plus tard les fondateurs de Ter Apel en 1465 et de Scharmer en 1489. Tout lelong de leur histoire de nombreux Croisiers de Bentlage ont ete elus a des fonctions superieures


124 WEIHBISCHOF JOANNES WILHELM d'ALHAUS O.S.C. 1759-1794dans d'autres couvents, e.a. Hoorn, Sneek, Franeker, les Pays-Bas du Sud, en Rhenanie etmeme en Angleterre.La communaute de Bentlage comptait 52 membres en 1490. Le couvent a existe pendantquelque 360 annees. L'auteur evoque l'influence bienfaisante des Croisiers sur la ville et la region dans le domaine spirituel et culturel, dans l'enseignement et par leur hospitalite enversles pauvres, les malades et les gens de passage.J.W. d'Alhaus naquit en 1716, il entra chez les Croisiers de Bentlage ou il fit profession en1735. Plus tard il fiit elu Prieur du couvent en 1756.Le Prince Electeur Clemens August von Bayern, Archeveque de Cologne, logeait de tempsen temps chez les Croisiers de Bendage et ainsi il connaissait personnellement le Prieur. En 1758il le sollicita de devenir Eveque Coadjuteur a Miinster et plus tard aussi a Osnabriick. La consecration du nouvel Eveque eut lieu a Paderborn dans l'eglise des Peres Jesuites le 4 fevr. 1759.D'Alhaus allait prendre domicile a Rheine (tout pres de Bentlage) sur la frontiere des dioceses de Minister et d'Osnabriick.D'apres les multiples sources d'Alhaus a fait plus de 6.000 ordinations pendant les 35 annees de ses activites episcopates, dont quelque 1400 ordinations sacerdotales.Le texte nous renseigne aussi sur plusieurs de ses secretaires, sur quelques ordinants devenuscelebres, sur des pretres et des religieux refugies de France, etc.D'Alhaus est mort le 24 mai 1794 ... deux jours apres avoir ordonne encore 4 pretres. (Avoir aussi: Dr. H.U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen, dans Clairlieu 1962-63, p.161,241-242, e.a.)C. BRASSEUR o.s.c.


IN MEMORIAM GERARD VAN HOORN(1919-1990)Op 2 jan. van dit jaar overleed te Oeffeltnabij Sint-Agatha onze medewerkerKruisheer Gerard Van Hoorn, Oud-Priorvan Sint-Agatha. Op 1 maart 1965 werdhij lid van Clairlieu. In jg. 1971 publiceerdehij de Index op de ,Jnventarisvan het archief van Sint-Agatha1371-1887" door dhr. H. Douma (390p.) (Index: 92 p.). In de loop derjarenverschenen van hem in de Kroniek vanClairlieu een 25-tal korte berichten.Hij werd geboren te Boxtel op 5 aug,1919, werd geprofest op 28 aug. 1939,Priester gewijd op 28 juli 1946. Hij studeerdena zijn priesterwijding enige tijd te Leuven en te Rome, o.a.aan het Vaticaans Instituut voor Kerkelijk Archief en Bibliotheekwezen.Hij was jarenlang Archivaris en Bibliothecaris te Sint-Agatha enwas ook Voorzitter van de Historische Kring in Cuyk en omgeving.Hij overleed vrijplots op 2 jan. 1990 en werd begraven te Sint-Agatha op 6 jan. 1990. Prior L. Sips sprak bij de uitvaart het volgendein Memoriam uit.Beste zusters, broers, neven en nichten van pater Van Hoorn,vrienden en kennissen, beste confraters. Eigenlijk waren onze wensenvoor het nieuwe jaar 1990 nauwelijks op onze lippen bestorvenof voor confrater Gerard van Hoorn ging de wens abrupt over in derealiteit van het zalig voor altijd rusten bij zijn hemelse Vader.Treden in het leven van een ander voor een In Memoriam is eenmooie taak om de positieve aspecten van een persoon te belichten,


126 IN MEMORIAM GERARD VAN HOORNmaar vervult je toch ook van een huiver. Je hebt te maken met eenmens, uniek in zijn wezen, en die wil je in zijn eigen karakteristiek,zijn eigenheid, niet te kort doen. Confrater Gerardus Hendrikus wasmij vanzelfsprekend bekend als lid van onze ordesgemeenschap inNederland, maar slechts vagelijk. Deze kennis heeft zich verdiept inde laatste maanden, toen ik in mei hier in St.Agatha kwam. Gerardhad toen zijn beste jaren achter de rug, sprak met uiterst zachte stemen kwam maar zelden uit zijn cocon, kwam zelden over de brug metzijn eigen roerselen, met wat hem zelf inwendig bezig hield.Toch bekende hij me in een gesprek onder vier ogen, dat hij bijzijn confraters wat inactief overkwam, wat hem enorm speet, ,,maarprior, ik kan ook niet anders, hoe graag ik het ook zou willen. Al jarenlangloopt mijn lichaam in een trage pas, geremd word ik doorhet zwakke lijf. Laat me maar gaan in mijn eigen tempo en dattempo heeft nu eenmaal niet de vaart, de dynamiek van onze snellemaatschappij, waar geldt dat tijd geld is. Ik heb mijn eigen tijd endaarmee mijn eigen pasmunt." Dit is de weerslag van een vrij recentonderhoud.Gerard heeft zich altijd ingespannen om te doen wat van hem gevraagdwerd, was goed, hartelijk en zeer meelevend voor zijn medebroeders,die hij in zijn auto graag bracht, waar ze heen wilden. Enik weet dat de confraters van St.-Agatha hem hiervoor altijd dankbaarzullen blijven.Gerard was een gezelligheidsmens. Hij moest een vriendenkringom zich heen hebben, maakte graag een praatje , of om te buurten,zoals ze hier zeggen, en heeft menig kaartje gelegd.In de vele jaren die hij hier in ons dorp doorbracht, heeft: hij kennis gemaakt met heel veel mensen. Ik denk dan met name aan Beersen later aan Oeffelt, waar hij jarenlang een vaste assistent was en waarhij ook plotseling overleed bij een onschuldig spelletje schaak.Hij was een vraagbaak voor jong en oud als het over historische onderwerpenging en over genealogie in deze regio. Menige scrip tie vanmiddelbare scholieren werd ondersteund door de eruditie van paterVan Hoorn. Zijn kennis werd gewaardeerd en zo was hij voorzittervan de historische kring in Cuyk en omgeving.Nog niet zo heel lang geleden mocht ik op een afstandje waarnemen,hoe hij enkele belangstellenden onze oude boekenschat toonde.Als in een sacrale liturgische handeling werd dan de kluis geopend


IN MEMORIAM GERARD VAN HOORN 127en toegang gegeven tot het heilige der heiligen, de oude gradualia,vooral die van Johannes van Deventer, toegang tot de handschriftenen incunabelen of wiegedrukken. Hij leidde de mensen in in de techniekvan de oude hand-geschreven werken, waarvan bepaalde gebruikenovergenomen werden in de eerste drukwerken, hoewel dat langseen heel ander procede verliep. Als Gerard daar stond te doceren, eenfraai handgeschreven bijbeltje liefdevol strelend, dan vlamde vakliefdein hem op en sprongen de vonken van zijn kennis over op zijntoehoorders.Dat waren zijn beste ogenblikken. En ik mag bekennen: we zullenzijn deskundigheid missen. Een deskundigheid die hij ook tendienste stelde van het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.Als je zijn kamer betrad, stormde er een chaos als van voor deeerste scheppingsdagen op je af, voor ons rommel en rimram, maarGerard pikte er precies uit, wat waardevol was en juist dat werd keuriSopgeborgen en gerangschikt.In 1988, het jubeljaar van zijn kloosterleven, stort Gerard in. Zijnlichaam kan niet meer, zijn hart stuwt niet voldoende en enkele organenwerken slechts minimaal. We mogen wel zeggen, dat hij toenvoor de dood is weggehaald. Hij herstelde heel langzaam, kon watdoor de tuin wandelen en durfde na verloop van tijd het stuur vanzijn auto weer te hanteren, zij het dat zijn actieradius rondomSt.Agatha lag. Als een tere vlinder fladderde hij rond, soms hoger,als het goed ging, soms lager in mineur.Op de dag van zijn overlijden waren we samen op een verjaardag.Op de terugweg vroeg ik: ,,Gerard, hoe gaat het er mee?" ,,Oh, zeihij, dezer dagen moet ik op controle en hoop ik dat ze me wat peppillengeven, maar ik voel me als een flakkerend oliepitje." Ik hebdaar verder geen aandacht meer aan besteed, totdat 's avonds dejobstijging kwam.Gerard, met respect en eerbied denken we aan je terug. In jouwomstandigheden van een lichaam dat niet mee wil, heb je met je talentengewoekerd. Dan zal de hemelse Vater, waar je een erfgenaamvan bent - we hebben het vermeld in de begroeting - je dat metrente vergoeden. Gerard, geniet van je eeuwige rust en misschien vanje ontmoeting met Johannes van Deventer. Amen.REDACTIE


KRONIEKJAARVERGADERING <strong>CLAIRLIEU</strong> 1990 Op woensdag 18 april te Maaseik.Aanwezig'. Cl. Brasseur, voorzitter van de kring en de leden: K. Cools, J. Corstjens,H. Douma, G. Reijners, W. Slangen, D. Snijders en P. Winkelmolen.Als gast woonde J. Remmerswaal, generaal-assistent te Rome en lid van deHistorische Commissie de vergadering bij.Verontschuldigd hadden zich de leden: R. Janssen en A. Zwart.De voorzitter herdacht allereerst Pater Gerard van Hoorn, die sinds 1965 lid vanonze kring geweest is en begin Januari 1990 plotseling gestorven is.Na zijn priesterwijding had hij een opleiding als bibliothecaris in Leuven enRome genoten. Daarna volgde zijn benoeming tot bibliothecaris en archivarisvan het klooster St. Agatha. In deze hoedanigheid verzorgde hij de alphabetischeindex op de inventaris van het kloosterarchief van St. Agatha, dat door deheer H. Douma beschreven en uitgegeven was in Clairlieu, jaargang 1970-1971.Hij was ook jarenlang de voorzitter van de historische kring te Cuyk.Het verslag van de jaarvergadering 1989 werd goedgekeurd. Vervolgens lichttede penningmeester, P. Winkelmolen, het financiele verslag van het boekjaar1989 toe. De rekening van de uitgave van Clairlieu, de voornaamste uitgavenpost,werd eerst in 1990 aangeboden en komt dus eerst in het volgende financiele overzicht. De voorzitter dankte hem voor zijn goed beheer.Het mandaat van R. Janssen als lid van de redactie van Clairlieu werd met driejaar verlengd.Inhoud Clairlieu 1990: De jaargang 1990 zal een lijvig artikel van mevrouw N.Vermeulen over het Kruisherenklooster van ter Apel bevatten, een artikel vanemeritus-pastoor W. Trappe over Joannes d'Alhaus, prior van Bentlage en wijbisschopvan Munster en Osnabriick alsmede een artikel van prof. J.M. Haydenover het Kruisherenklooster Saint-Georges in Bretagne.Inhoud Clairlieu 1991: voor deze jaargang mogen wij rekenen op een bijdragevan Dr. H.U. Weift over een lijst met boeken van het klooster Bentlage voor de


130 KRONIEKveiling van de boeken na de opheffing van het klooster, eventueel een tweedebijdrage over de bibliotheek van het klooster Glindfeld. Jo Corstjens zegde eenbijdrage toe over Anthonius Schenck van Nijdeggen, Kruisheer van Venlo. Mogelijkwordt ook nog een scrip tie over de kloostergoederen van St. Agatha opgenomen.Publicaties van en over Kruisheren. De voorzitter deelde mede dat jaargang1989 van Clairlieu, een uitgave van 200 bladzijden, tevens bedoeld was als eenhommage aan Dr. A. Ramaekers, de eerste en langjarige hoofdredacteur van hettijdschrift Clairlieu.In 1990 zal ook een brochure verschijnen om onze in 1964-1965 vermoordeconfraters te herdenken. Ook ,,Kruis en Wereld" zal een z.g. ,,Buta-nummer"aan hen wijden.Verder hoopt de kring zijn plan de in Cruciferana (nova series) nrs. 25-28 begonnenbibliographie voort te zetten over de jaren 1979-1989 en dit jaar te kunnenverwerkelijken. Al veel bibliographische gegevens zijn verzameld. De kringhoopt dat het generalaat der Orde te Rome de uitgave zal verzorgen.Tentoonstellingen: In het Schlofi te Wickrath (Monchengladbach) wordt van6-20 Mei een tentoonstelling over de Kruisheren gehouden naar aanleiding vanhet feit dat de Kruisheren 500 jaar geleden in Wickrath een klooster gestichthebben (zie ook Kroniek).Ook in ter Apel wordt van 30 Mei tot en met 21 October een tentoonstellinggehouden over de bouwgeschiedenis van het klooster ter Apel en het leven vande Kruisheren (zie ook Kroniek).Klooster Maastricht'. De stichting ,,La Providence" wil het klooster van de stadMaastricht overnemen en heeft contact gezocht met de moderne religieuze congregatie,,Freres de St. Jean". Met de steun van het Rijk en het Bisdom en metgiften van particulieren wil de stichting de restaurering van het klooster (geraamdekosten 6 Miljoen gld) bekostigen.Archief Clairlieu: P. Winkelmolen is doende het archief van de stichting Clairlieu en de daarin gedeponeerde dossiers te ordenen en te beschrijven. Hij zalook de voorzitter van Clairlieu en het historisch Instituut te Bonn een inventarislijstter beschikking stellen.Naar aanleiding hiervan spraken meerdere leden hun bezorgdheid uit over hettoekomstige lot van onze kloosterarchieven, waardevolle handschriften, boekenen pretiosa, dit gezien in het licht van de snelle afname van het ledenbestand


KRONIEK 131in vele van onze Europese kloosters. In Nederland bestaat sinds kort een stichting,,Kloosterarchieven'\ waarbij ook de Kruisheren aangesloten zijn. Tevensis er een overleg begonnen tussen de bibliothecarissen van St. Agatha, Uden enAmersfoort. Ook kan men gebruik maken van de diensten van het documentatiecentrumin Nijmegen. De Belgische provincie der Orde kent een bibliotheekcommissie.Bovendien wordt in Maaseik in de nieuwbouw ruimte voor archieveningericht.Daarom dringt de kring er bij de Historische Commissie op aan, de bezorgdheidvan de leden van Clairlieu voor het behoud van archivalia, handschriften,waardevolle boeken en pretiosa, bijzonder bij opheffing van huizen, in een motietot uitdrukking te brengen. Reeds in 1987 had de Historische Commissiezich op grond van een gehouden enquete daarover tot het Bestuur van de Ordegewend. Zij wil echter het provinciaal kapittel in Belgie (1990) en het GeneraalKapittel 1991 om duidelijke richtlijnen in deze verzoeken.Statutenwijzigingen-. De voorgestelde wijzigingen in de statuten van de historische kring ,,Clairlieu" werden alle door de ledenvergadering goedgekeurd. Detekst van de gewijzigde statuten zal aan de Magister Generaal ter goedkeuringworden voorgelegd en dan de leden worden toegestuurd.De volgende jaarvergadering werd vastgesteld op woensdag 3 April 1991, te beginnenom 14.30 uur, wederom in Maaseik.Gerard REIJNERS o.s.c.K. ELM (Hrsg), Reformbemuhungen und Observanzbestrebungen im spdtmittelalterlichenOrdenswesen (Berliner Historische Studien Bd 14; OrdensstudienVI), IX + 614 Seiten + Personen- und Ortsnamenregister,Berlin 1989.Ein Arbeitskreis fur vergleichende Ordensforschung hat sich unter Leitungvon Prof. Kaspar Elm von der Freien Universitat in Berlin/West mehrere Jahreintensiv mit den Ordensreformen im Spatmittelalter befafit. Zudem wurden indiesem Zusammenhang drei Kolloquien in Berlin veranstaltet, und zwar in denJahren 1978, 1979 und 1981. Die auf diesen Tagungen gehaltenen Referate behandelten:im Jahr 1978 Reformbestrebungen bei Mendikanten, Ritter- undHospitalorden, 1979 bei Monchs- und Kanonikerorden, im Jahr 1981 das Verhaltnisder Papste, Konzilien und Theologen einerseits und der Reichs- Landesoderstadtischen Obrigkeit andererseits zu diesen Ordensreformen.Dabei lag die Absicht vor, diese Beitrage in einer Weise zu veroffentlichen,,,die es erlauben sollte, diese Reformen als Gesamtphanomen zu begreifen"(Vorwort).


132 KRONIEKAuf der Tagung von 1979 hat unser leider verstorbener Pater Piet van denBosch iiber die Kreuzherrenreform im 15. Jh. referiert. Da er sowie einige andereReferenten das Erscheinen dieses Sammelbandes (1989) nicht mehr erlebthat, wurde dieses Werk pietatsvoll ihrem Andenken gewidmet.In einem einleitenden Artikel (S. 3-19) gibt Prof. Elm einen Uberblick iiberdie Reform- und Observanzbestrebungen im Spatmittelalter. Lange Zeit, soK.E., hat man diese Periode in der Studie der Spiritualitat nicht gebuhrend gewiirdigt.Erst seit einigen Jahrzehnten wird sie als bedeutende Entwicklung eingeschatzt.Aufierdem hat man zuviel die Reformen in den einzelnen Orden, zuwenig aber den Zusammenhang beachtet.Mit seiner Einleitung will Prof. Elm einen knappen Hinweis auf das Ausmafider Reform- und Observanzbewegungen geben, auf ihre Trager sowie ihrehistorische Bedeutung. Bei der Reihenfolge der nachstehenden Aufsatze hat erdie klassische Aufteilung in monastische, kanonikale und mendikantische Orden (zusatzlich Hospital- und Ritterorden) beibehalten.Schliefilich betont er, dafi diese Reformen grofie Divergenzen in der Zielsetzungaufweisen: Von Straffung der Organisation einerseits (bei den Ritterorden)bis zur Erneuerung der urspriinglichen Ideale (bei den Bettelorden). Obwohldie Reformen im allgemeinen eine Riickkehr zur anfanglichen Observanz bezweckten,sollte man nicht vergessen, dafi die Religiositat des Spatmittelaltersnicht mehr identisch sei mit der des Friih- oder Hochmittelalters.Von den 29 nachfolgenden Aufsatzen mochte ich lediglich die drei Beitrageiiber die Kanonikerorden besprechen.L. MILIS, Reformatory Attempts within the Ordo canonicus in the Late MiddleAges (S. 61-69)Professor Ludo Milis (Gent) beschrankt sich in diesem Aufsatz auf einige allgemeineBemerkungen, die die Orden von Premontre, Arrouaise und St. Viktorsowie die Kreuzbruder betreffen. Die drei erstgenannten Orden fanden im 12.Jh. eine rasche Verbreitung. Als Griinde fur einen gewissen Niedergang im 14.Jh. kommen aufier den allgemein kirchlichen, politischen und gesellschaftlichenUrsachen besonders die Abwesenheit auf den jahrlichen Generalkapiteln, dasschwindende Gemeinschaftsleben und das Nachlassen der Klosterdisziplin inBetracht. Die Orden von St. Viktor und Arrouaise habe es nicht mehr geschafft,diese Mifistande griindlich zu beseitigen, den Pramonstratensern und denKreuzbriidern ist dies wohl gelungen. Den Kreuzbriidern spendet er ein grofiesLob, da sie schon 1410 aus innerer Kraft heraus zu einer radikalen Erneuerung gefunden haben (S. 69).W. KOHL, Die Windesheimer Kongregation (S. 83-106)Die wichtigsten Gedanken von Professor Kohl (Miinster) in bezug auf Reform bestrebungen mochte ich wie folgt zusammenfassen:


KRONIEK 133Der Windesheimer Kongregation ging kein Verfall in der eigenen Ordensgemeinschaftvoraus, sondern sie war eine Neugriindung, erwachsen aus Impulsender niederlandischen Frommigkeitsbewegung der Devotio moderna. Der Urheberdieser aus der Laienwelt kommenden Erneuerungsbewegung war GeertGroote aus Deventer (1340-1384). Er selbst griindete eine erste Gemeinschaftvon Frauen (Schwestern vom Gemeinen Leben), sein Schiiler Florens Radewijnsdie erste Mannergemeinschaft (Briider vom Gemeinen Leben). Es waren religiose Gemeinschaften in der Welt, ohne Gelubde oder Klausur.Ihre grofte Ausstrahlung ist lediglich aus ihrer frommen Lebensweise 2u erklaren,die im Gegensatz zur lassigen Praxis in vielen Kldstern stand. Ihr einfaches,schlichtes Leben, ihr Einsatz fur die Armen sowie fur die religiose Bildungder Jugend beeindruckten ihre Umwelt. Ihre Spiritualitat war sehr pragmatisch,genahrt durch Lektiire der HI. Schrift, durch Betrachtung und Gebet,getragen durch ihr Gemeinschaftsleben.Aus dieser Bewegung ist die Windesheimer Kongregation als Orden in kirchenrechtlichemSinne hervorgegangen (1387). Dadurch erhielt die Devotiomoderna einen klosterlichen Stiitzpunkt. Mit der Ubernahme der Augustinerregelund mit Konstitutionen beeinflufit vom Augustinerstift Groenendael beiBrussel und von der Kartause Monnikhuizen bei Arnheim, schlojS sie sich denAugustiner-Chorherren an. Bald wurde von Windesheim aus in den Niederlandenund in Westfalen (u.a. Frenswegen), spater in ganz Deutschland, neueNiederlassungen gegriindet. Andere Augustiner-Chorherrenstifte traten derWindesheimer Kongregation bei. Fur die Reformen in den Augustiner-Chorherrenstiften bildete die Konstitution ,,Ad decorem" von Benedikt XII(1339) die Grundlage. Die Windesheimer (u.a. Johannes Busch) haben sich im15. Jh. fur diese Reformen kraftig eingesetzt. Dieser Aufschwung der Windesheimer endete jedoch im 16. Jh., auch infolge der Reformation und der darausfolgenden Aufhebung des Mutterhauses wie anderer Kloster in den nordlichenNiederlanden und in den evangelisch gewordenen Territorien Deutschlands.P. VAN DEN BOSCH, Die Kreuzherrenreform des 15. Jhs. Urheber, Zielsetzungund Verlauf, S. 71-82Dieser Beitrag ist die Niederschrift des Referats auf der Tagung fur Ordensgeschichtler,1979 in Berlin gehalten. Im Ganzen ist es eine knappe Zusammenfassungder Doktorarbeit des Referenten: ,,Studien over de observantie derKruisbroeders in de vijftiende eeuw", Diest 1968 (= Clairlieu 1968). BeimVergleich beider Texte is mir folgendes aufgefallen:Seine Untersuchungen von Handschriften und Buchern aus den Bibliothekender Kreuzbriiderkloster hat Piet van den Bosch seit 1968 intensiv weitergefiihrtl.Dabei richtete sich sein Augenmerk vor allem auf die Quellen unsereri Vgl. P. van den BOSCH, De bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de Nederlandenvoor 1550, in ,,Studies over het boekenbezit en het boekengebruik in de Nederlanden voor1600, Brussel 1974, 563-636, bes. 616-617.


134 KRONIEKSpiritualitat. In seinern Referat hat er besonders die Bedeutung von Hugo vonSt. Viktor hervorgehoben (S. 78-79)2. Auch die Passionsfrommigkeit derKreuzbriider bekommt einen starkeren Akzent (S. 81-82) als in seiner DissertationMit dem Verfasser bin ich einverstanden, dafi die Ordensreform von 1410 undihre Durchfuhrung vor allem aus der inneren Kraft des Ordens selbst hervorging.Zugegeben, daft es schon im 14. Jh. im Ordenswesen mehrere Reformbestrebungengegeben hat, frage ich mich doch, ob P.v.d.B. in seinem Referat (S. 80-81)den Einflufi der Devotio moderna auf unseren Orden nicht als zu gering einschatzt.Eine so weit um sich greifende Erneuerungsbewegung wie die Devotiomoderna in den Niederlanden, Westfalen und den Rheinlanden hat meines Erachtensnicht vor den Pforten der Kreuzbriiderkloster halt gemacht. Es ist iibrigensbekannt, dafi viele ehemalige Schuler der Fraterherren bei den Kreuzbriidern(u.a. in Huy und Bentlage) eingetreten sind. Das Jahr 1410 war erst derAnfang der Ordensreform. Wahrscheinlich waren auf dem Generalkapitel 1410nur die Prioren von acht Klostern anwesend (S. 77). Die Durchfiihrung dieserReform, die vor allem in den Niederlanden und den Rheinlanden Erfolgt hatte,dauerte bis Mitte des 15. Jhs.Mit Recht schreibt Pater P. van den Bosch: ,,Diese schnelle Verbreitung ist teilweiseauf die Reformwilligkeit der Kreuzbriider selbst, teilweise auf das energischeVorgehen des Generalkapitels und seiner Visitatoren zuriickzufiihren" (S.77). Diese Reformwilligkeit der Kreuzbriider ist, meine ich, auch dem religiosgiinstigen Klima zu verdanken, das die Devotio moderna am Ende des 14. Jhs.und in der ersten Halfte des 15. Jhs. in den Niederlanden geschaffen hat. Aufierdemsind uns die guten Beziehungen bekannt zwischen den Devoten undden Kreuzbriidern u.a. in der Person des Generalpriors Helmicus Amoris vanZutphen (1415-1433) und in Koln und Osterberg. Dieser Einflufi wird iiberdiesbestatigt durch Werke der Devoten (u.a. Geert Groote, Gerhard Zerbolt vonZutphen und Thomas von Kempen) in vielen Bibliotheken der Kreuzbriiderkloster4.Das ganze Referat von Pater van den Bosch zeugt vom grofien Sachverstandniseines Mannes, der diese Materie beherrschte. Um so mehr bedauere ich es,dafi wir ihn vermissen miissen.Bei der Lektiire dieses Sammelbandes ist mir klar geworden, wie umfangreichund vielseitig dieses Problem der Ordensreformen sei, Vollstandigkeit war unmoglich.So kann ich es verstehen, dafi u.a. Beitrage iiber Reformbemiihungenin anderen Kreuzherrenorden und bei den Pramonstratensern fehlen.2 Vgl. DERS., Hugo van St. Victor in de bibliotheken van de Kruisberen, in Clairlieu 1979,105-108.3 Vgl. DERS. Einfiihrung in die Passionsliteratur in den mittelalterlichen Kreuzherrenbibliotbeken,in Clairlieu 1980, 13-37.4 Vgl. DERS, Thomas van Kempen en de Kruisheren, in Archiefvoor de Geschiedenis vande Katholieke Kerk in Nederland13, 1971, 277-307, bes. 279-288.


KRONIEK 135Das Ziel des Berliner Arbeitskreises: auf die Bedeutung und die Vielfalt derReformbestrebungen im spatmittelalterlichen Ordenswesen als Gesamtphanomenhinzuweisen, scheint mir durch die Ausgabe dieses Sammelbandes jedenfallserreicht.Dr. Ger.Q. REIJNERS o.s.c.NIEDERRHEIN - WESTFALEN K. ELM, Mittelalterliches Ordensleben inWestfalen und am Niederrhein. Bonifatius-Verlag Paderborn 1989, 258S. Preis DM 54,-Unter diesem Titel hat Professor Kaspar Elm (Berlin) zwolf Aufsatze gesammelt,die er schon vorher gesondert in Sammelbanden oder in Zeitschriften veroffentlichthatte, Er hat sie in diesem Band in drei Gruppen aufgeteilt:I. Pramonstratenser, Zisterzienser und Wilhelmiten (S. 7-129)II. Bettelorden (S. 130-213)III. Devotio moderna und Kreuzherren (S. 214-255)Abschliefiend folgt noch eine Liste mit seinen weiteren Veroffentlichungen, diedas mittelalterliche Ordensleben in Westfalen und am Niederrhein betreffen.Den ersten Aufsatz in diesem Sammelband: Norbert von Xanten. Bedeutung,Personlichkeit, Nachleben habe ich schon erwahnt in meiner Besprechung von:Norbert von Xanten. Adliger, Ordensstifter, Kirch enftirst m Clairlieu 1989, S.191ff.Hier mochte ich mich auf die dritte Gruppe: ,,Devotio moderna und Kreuzherren" beschranken.Der erste Aufsatz dieser Gruppe: Die Bruderschaft vom gemeinsamen Leben.Eine geistliche Lebensform zwischen Kloster und Welt, Mittelalter undNeuzeitstammt aus dem Jahr 1985. Er wurde anlaftlich der sechsten Jahrhundertfeierdes Todestages von Geert Grote (1984), dem Vater der Devotio moderna, verfafit.Diese in klarem Stil geschriebene Arbeit behandelt vor allem ,,die Lebensform, genauer die Rechtsfigur der Bruderschaft vom gemeinsamen Leben" (S.216).Das Neue an dieser Bruderschaft war, daft ihre Mitglieder zwar in Gemeinschaftlebten, aber nicht in einem Orden in kirchenrechtlichem Sinn. Sie fuhrten einLeben in der Welt (in der Stadt) ohne Geliibde, ohne verpflichtende Regel undKonstitutionen, ohne einheitliches Ordensgewand. Sie lebten in Giitergemeinschaftund in Selbstbescheidung und hielten sich freiwillig an eine Hausordnung.Im Gegensatz zu den Mendikanten verdienten sie durch ihre Arbeit ihrenLebensunterhalt. All dies mutet sehr ,,modern" an und gilt auch heutenoch als eine alternative Lebensweise von Christen in der Welt. Daft die ,,Devoten''wegen dieser Lebensweise von einem Teil der Hierarchie und des Or-


136 KRONIEKdensklerus argwohnend beobachtet wurden, spricht fur sich. Aber dieser Tatsacheverdanken wir mehrere Abhandlungen von Devoten selbst iiber ihre Lebensform,u.a. von Gerhard Zerbolt von Zutphen, Johannes Busch und GabrielBiel. Glucklicherweise fanden sie auch einflufireiche Sympathisanten wie Pierred'Ailly, Jean Gerson und Nikolaus Kues.Zum besseren Verstandnis der Lebensweise der Devoten wirkt dieser Aufsatzsehr klarend.Der zweite Artikel: Die Devotio mo derna im Weserraum befafit sich kurz (S.231-235) mit der schnellen Ausbreitung der Briider vom gemeinsamen Lebenin der ersten Halfte des 15. Jhs. in Westfalen: Munster, Osnabriick (Osterberg!),Herford und Hildesheim. Auf die ,,Fraterherren" folgten die Windesheimer-Chorherren mit Niederlassungen in Boddeken, Dalheim, Mollenbeck undBlomberg. Die Windesheimer haben auch die Reform der Benediktiner vonBursfeld mitbeeinflufit und im allgemeinen wesentlich zur neuen Bliite desKlosterlebens im Weserraum beigetragen.Der dritte Aufsatz tragt als Titel: Entstehung und Reform des belgischniederl'dndischenKreuzherrenordens. Ein Literaturbericht. Er wurde 1971 in der,,Zeitschrift fur Kirchengeschichte" (S. 292-313) publiziert. In diesem Literaturberichtberiihrt Prof. Elm praktisch alle Probleme, vor denen sich unsere Ordensgeschichteheute gestellt sieht. Als ,,Aufhanger" benutzt er die Doktoratsthesisvon Pater P. van den Bosch: Studien over de observantie van de Kruisbroedersin de vijftiende eeuw. Der leider verstorbene Pater van den Bosch hatteselbst darauf schon reagiert in Clairlieu 1973, S. 116-119. Auf seine Reaktionmochte ich hier nicht mehr zuruckkommen. Was den Einflufi der Devotio modernaauf die Kreuzherren betrifft und umgekehrt, neige ich jedoch mehr zuder Meinung von Prof. Elm hin. Die Ordensreform von 1410 ist nicht isoliertvon anderen Reformbestrebungen im 14. und 15. Jh. zu sehen. Fur die Niederlandeund den Niederrhein bedeutet dies, daft die Ordensreform in diesemRaum auch von der gleichzeitigen Erneuerungsbewegung, die als Devotio modernain die Geschichte eingegangen ist, beeinflufit ist.Als eines der noch ungelosten Probleme nennt K.E. ,,Die Zuordnung derbelgisch-niederlandischen Kreuzherren zu den iibrigen nichtritterlichen Kreuzherrenorden"(S. 254). Uber dieses Thema sollte Prof. Elm selbst auf dem,,Congres on Medieval Studies" in Kalamazoo (U.S.A.) 1987 referieren. Leiderist dieses Referat damals ausgefallen. Die Redaktion von Clairlieu wiirde sichsehr freuen, wenn er bereit ware, den Text dieses Referates jetzt noch in derZeitschrift ,,Clairlieu" zu veroffentlichen.Dr.Ger. Q. REIJNERS o.s.c.


KRONIEK 137SCHALKWIJK, HJ. van, Kruisen. Een studie over het gebruik van kruistekensin de ontwikkeling van het godsdienstig en maatschappelijk leven. Gooi& Sticht Hilversum 1989, 362 biz.Onder deze titel schreef H. van Schalkwijk, directeur van de stichting Teleacte Hilversum, een breedopgezette studie, waarop hij in 1989 aan de Rijksuniversiteitte Utrecht promoveerde.Na een inleidend hoofdstuk over de leer der tekens (semiologie) en de toepassingdaarvan (semiotiek) volgt een beschouwing over de morphologie (vormleer)van het kruis-teken. Vervolgens wordt het voorkomen van het kruis-tekenin de verschillende culturen beschreven, ten dele chronologisch, overwegendechter thematisch. De behandeling spitst zich dan toe op het godsdienstige, enin het bijzonder op het christelijk gebruik. Na de Reformatie bepaalt de schrijverzich meer en meer tot Nederland en daarbij vooral tot de Protestantse Kerken.Hij besluit zijn onderzoek met een beschouwing over het hedendaags gebruik van kruissymbolen.Mij interesseerden vooral het vierde en vijfde hoofdstuk. In hoofdstuk 4 beschrijftde auteur het ontstaan en de ontwikkeling van de vroeg-christelijkekruissymboliek. In de eerste eeuwen van onze jaartelling waren dat vooral ,,verdekte"of ,,verhulde" kruissymbolen (bijv. het anker of de antieke gebedshouding),eerst later werden door Christenen kruisen ,,onverhuld" afgebeeld. Indit hoofdstuk mis ik een ruimere bespreking van Kruistypologie in het OudeTestament, zoals deze door Kerkvaders vanaf Justinus en Tertullianus geduidis. Ook is het gebruik van het kruis als liturgisch gebaar en in de volksvroomheidder Christenen ouder (reeds bij Tertullianus, Hyppolytus en in de ApokriefeHandelingen der Apostelen) als v. Sch. aangeeft.Het vijfde hoofdstuk handelt over de ontwikkelingen in de Middeleeuwen.Het verwondert mij dat de schrijver de Crux gloriae, zoals wij deze kennen uitde absis-mozaieken van S. Pudentiana in Rome en S. Apollinaris in Classe teRavenna, niet vermeldt. Verder lijkt het mij niet afdoende bewezen, dat degraphische afbeelding van het kruis zich uit het Christus-monogram ontwikkeldheeft, zoals de schrijver beweert (biz. 124-125). Dat voor de Reformatie ,,inelke kerk een kruisweg aangebracht was" (biz. 159) is historisch onjuist.Ook v. Sch. betreurt ten diepste dat de beeldenstorm in het kader van degrote hervormingsbeweging in de zestiende eeuw onhersteibaar verlies aan hetNederlandse kunstbezit heeft aangebracht. Met instemming citeert hij (biz.189) de Rijksbouwmeester C.H. Peters, die in 1901 schreef: ,,Het Protestantismeheeft in hoge mate ten schade gewerkt voor de kunstzin en de kunstontwikkelingvan ons volk." De schrijver begroet het dan ook dat de gevoeligheidvoor religieuze symboliek en dus ook voor de afbeelding van het kruis in hetNederlandse Protestantisme groeiende is.Al met al is in dit boek een massa aan materiaal verzameld; bij het lezen werktdat hier en daar zelfs ietwat verwarrend. Aan een strengere selectie uit deze


138 KRONIEKovervloed verbonden met meer plaatsruimte voor exegetische en kunsthistorischebeschouwingen zou ik de voorkeur gegeven hebben.Dr. Ger. Q. REIJNERS o.s.c.AACHEN. JOANNE NOPPIO SS. ix. Aacher Kronick (Keulen, 1632) vindplaats:Wenen Nationalbibliothek Nr. 40.C.5,, ... Dero Herren Creutzbriider Kirch und Kloster belangend haben das Klostergebawet jetzige Herren Creutzbriider die Kirch aber so damaln genant CapellaS. Juliani Martyris ist jetzigen Herrn Creutzbriideren gegeben im Jahr unsersHeyls 1353 von den Junckern von Bongardt als welche solcher Kirchen Collationemund Jus Patronatas gehabt. Nachdem nun aber zu unseren Zeiten dasKloster widerumb bawfallig worden hat jetziger Herr Prior R.D. Joannes Soyedasselb auch zu restauriren angefangen und zimblich weit albereits aufigefurtund neben dem auch die new Mauren umb die gantze umbtgelegene Wisenund Garten gezogen. Gott gebe beyden jetzt gesagten Bawen ein gliickseligenVortgang ..."Jo CORSTJENSBEYENBURG. Zweites Treffen von ,,Ordensgeschichtlern" in DeutschlandBeim ersten gelungenen Treffen in Bonn 1988, zu dem Personen mit Wohnsitzin Deutschland eingeladen waren, die sich mit der Tat fur unsere Ordensgeschichteinteressieren, wurde der Wunsch geaufiert, im nachsten Jahr wiederzusammenzukommen, am liebsten in einem traditionsreichen Kreuzherrenkloster.So traf sich eine Gruppe von 22 Personen - unter ihnen der Provinzial Nicovan Rijn und der Gastgeber Pater Gerard Vos - am 7. Oktober 1989 in Beyenburg,dem altesten Kreuzherrenkloster in Deutschland (gegriindet 1298).In einem Kurzreferat gab Bruder Dirk Wasserfuhr, selbst aus Beyenburgstammend, einen klaren Einblick in die Geschichte des Klosters. Er wiirzte seinenVortrag mit mehreren Anekdoten und Geschichten, die noch immer imVolk kursieren.Anschliefiend folgte eine rege Diskussion und ein Austausch von Informationen,die wahrend des Mittagessens in Kleingruppen fortgesetzt wurden.Am Nachmittag fiihrte Pater Vos seine Gaste durch die schone Kirche unddas Kloster/Pfarrzentrum, wo im Kreuzgang eine standige Austellung von wertvollenExponaten aus dem alten Kloster zu bewundern ist. Duch das personlicheEngagement von Pater G. Vos sind seit 1963 in der Kirche, im Kloster undInnenhof viele Restaurations- und Renovierungsarbeiten ausgefuhrt.


KRONIEK 139Beim anschlieflenden Kaffeetrinken folgte eine sehr positive Auswertung desTages. Pater Provinzial sprach ein anerkennendes Schlufiwort. Ihm selbst gebiihrtDank fiir seine moralische und finanzielle Unterstiitzung.Im Oktober 1990 hofft sich der Kreis zum dritten Male zu treffen.Ger. Q. REIJNERS o.s.c.BENTLAGE U. Kiewisch, Eentlage. Beobachtungen zur baugeschichtlichenEntwicklung, in Rheine, Gestern-Heute-Morgen 1/85, S. 6-31.In der Zeitschrift RHEINE, Gestern-Heute-Morgen verdffentlichte Frau UweKiewisch das Ergebnis ihrer grundlichen Untersuchung der Baugeschichte vonKloster Bentlage anhand der Daten aus der Bentlager Klosterchronik, die unserhalten ist, und anhand von Beobachtungen am vorhandenen Baubestand.Im Anschlufi an die kurze Besprechung von dem leider verstorbenen PaterDr. A. Ramaekers in Clairlieu 1989, S. 194-195, mochte ich hier im einzelnenauf die Baugeschichte des Klosters eingehen.Nach der Klosterchronik wurde zunachst von 1463-1466 der Ostfliigel an derEmsseite des Gelandes gebaut. Der Bau war zweigeschossig. Im Erdgeschofi befandensich die Sakristei, der Kapitelsaal und der Kreuzgang, im Obergeschofldas Dormitorium (Schlafsaal).Anschliefiend entstand auf der Siidseite von 1468-1484 die spatgotische, einschiffigeKlosterkirche. Am 29. September 1484 wurde sie geweiht. Um 1500wurde eine Trennungswand (Lettner) zwischen Chorraum und Kirchenschiffeingebaut, geschmikkt mit Apostelskulpturen, die uns grofienteils erhaltensind. Die Kirche wurde leider nach zweimaligen Brand 1828 abgerissen.Danach folgte von 1499-1503 der Bau des unterkellerten Nordflugels. Er umfafite:die Priorskammer, das Kalefaktorium (geheizter Aufenthaltsraum), dasRefektorium (Speisesaal), die Kikhe und den Kreuzgang. Im Obergeschoft befandensich die Zellen der Kreuzbriider.Frau Kiewisch meint, dafl im Kreuzgang an der Innenhofseite, dem Eingangdes Refektoriums gegeniiber, noch Spuren eines Brunnenhauses (lavatorium)vorhanden sind.Im Jahr 1511 kam es an der Westseite des Nordflugels zum Anbau einerneuen Kikhe mit geraumigem Speicher.Mit dem Bau des Westfliigels hat man anscheinend erst in der ersten Halftedes 17.Jhs. angefangen.Leider brannte fast das ganze Gebaude im 30-jahrigen Krieg (1647) nieder.Nach dem Westfalischen Frieden (1648) fing man aber unter der Leitung destiichtigen Baumeisters Albertus de Tirano aus dem Kreuzherrenkloster Marienfredeschnell mit dem Wiederaufbau (1649-1657) an. Der Westflugel wurdenun bis zur Kirche verlangert. In diesem Fliigel befinden sich noch aufier demKreuzgang: eine profilierte Haupttiir mit schonem, holzernem Treppenhaus,


140 KRONIEKdie friihere Bibliothek oder neuer Kapitelsaal und weitere representative Raumlichkeitenund Gastezimmer. In mehreren Raumen des Westfliigels wurden dekorativeKamine eingebaut und Rokoko-Stuckdecken angebracht.Nach der Auflosung des Klosters (1802) hat die herzogliche Familie vonLooz-Corswarem vor allem diesen Westfliigel bewohnt.Die Stadt Rheine kaufte 1978 Landereien und Kloster. Seit einigen Jahrenbemiiht sich ein privater Forderverein ,,Kloster-Schlofi-Bentlage" darum, dieschlimmsten baulichen Schaden zu beheben.Der Aufsatz von Frau Ute Kiewisch ist sachlich, methodisch und mit grofier Genauigkeitgeschrieben. Die Daten aus der Klosterchronik, chronologisch geordnet,gehen immer der Besprechung der einzelnen Fliigel des Klosters voran.Zeichnungen, Fotos und Grundrisse illustrieren den Text.Dafi die Kreuzbriider zu den Bettelorden gerechnet werden (S. 6) ist ein Irrtum,der sowohl im Mittelalter wie auch in der Neuzeit vielen unterlaufen ist.Frau Kiewisch konnte nicht wissen, dafi im Jahr 1989 Prof. H. Pfeiffer undIng. Ch. Ellermann im Auftrag der Stadt Rheine und des Landes Nordrhein-Westfalen ein Gutachten iiber den heutigen Zustand des Klosterbaus und iibereine eventuelle Instandsetzung und Benutzung erstellt haben1. Aus diesemBericht mochte ich nur den ersten Satz anfiihren, der auf ahnliche Weise wieder Titel des Gutachtens von grofier Achtung vor der geschichtlichen Bedeutungdes Klosters Bentlage zeugt: ,,Das Kloster Bentlage, das jahrhundertelang kulturellerund geistiger Mittelpunkt der gesamten Region war, sollte so schnell wiemoglich der Bevolkerung wieder zuganglich gemacht und zum kulturellen undgeistigen Zentrum der Region ausgebaut werden" (S. 25).Dr. Ger. Q. REIJNERS o.s.c.BENTLAGE Alfons KRAFELD, Die Geschichte der Saline Bentlage, inRHEINE, Gestern-Heute-Morgen 1/85, S. 32-49.In der gleichen Nummer der Zeitschrift ,,Rheine" finden wir noch einen interessantenAufsatz, und zwar iiber die Geschichte der Saline (Salzwerk) Bentlage.Als die Kreuzbriider sich 1437 in Bentlage niederliefien, kam die Gertrudiskapellemit all ihren Landereien in den Besitz der Klostergemeinschaft. Mit demErwerb des bischoflichen Hofes ,,Niederbentlage", der im Besitz der BentlagerSalzkoten war, ging das Eigentum - die Salzwiese, das Salzhaus und die Siedehutten- an das Kloster iiber. Die Kreuzbriider waren aber lediglich an einerDeckung ihres Eigenbedarfs an Salz interessiert, ohne auf eine gewerbsmafiigeNutzung Wert zu legen.i H. Pfeiffer - Ch. Ellermann, Ein Kunst und Kulturdenkmal ersten Ranges. Kloster-Schlofi Bentlage: Vor Verfall sichern und vielfaltig nutzen, in Rheine, Gestern-Heute-Morgen1/89, S. 25-41


KRONIEK 141Dies anderte sich aber schlagartig, als Alexander von Vehlen c. 1600 mit derErlaubnis der Kreuzbriider und der Genehmigung des Hochstifts Miinster aufder Salzwiese des Klosters ans Werk ging. Er entdeckte dort ,,durch Gottes gnadigenSegen" nutzbare Salzwerke, die in den sechs Brunnen eine betrachtlicheMenge an Sole (kochsalzhaltigem Wasser) lieferten. Im Jahr 1611 begann er miteinem Salzbetrieb, dem er den vielsagenden Namen ,,Gottesgabe" beilegte.Mit den Kreuzbriidern wurde ein Vertrag abgeschlossen, der den Gebriidernvon Vehlen gegen eine jahrliche Pacht von 13 Talern, die Lieferung von 14Tonnen Salz und eine Weide fur sechs Ochsen als Ersatz fur die Salzwiese dieAusbeutung der Salzquellen uberliefi (vgl. Chron. Bent. I, s. 17).Im Laufe der Zeit wurde dieses Salzwerk um neue Schachte, ein Gradierwerkund ein Salzsiedehaus erweitert. Ein Verbindungskanal mit der Ems (der Salinekanal),der 1745-1746 gegraben wurde, sollte durch seine Wasserkraft dessalzhaltige Wasser hochpumpen.Um 1890 konnte ein Badehaus fiir Kur- und Heilbader errichtet und c. 1900ein Kurhaus gebaut werden. Dieses Kurhaus wurde 1917 an die BarmherzigenSchwestern von Miinster verkauft, die es als Exerzitienhaus ,,Gertrudenstift"einrichteten. Spater kam noch ein Kinderheim dazu, das jedoch seit 1970 alsFachschule fiir Sozialpadagogik verwendet wird.Die Salzgewinnung wurde 1922 eingestellt. Das Salzsiedehaus ist jetzt einMuseum. Das Gradierwerk steht noch da als ein historisches Denkmal; es wurde1970 teilweise restauriert und renoviert.Dieser Aufsatz von Alf. Krafeld ist klar und ubersichtlich geschrieben. Selbstverstandlichwerden viele technische Termini verwendet, die fur ,,Laien" nichtohne weiteres verstandlich sind. Fiir uns ist interessant, daft das Kloster Bentlagebei diesem Unternehmen seine - sei es bescheidene - Rolle gespielt hat.Dr. Ger. Q. REIJNERS o.s.c.BENTLAGE Kreuzherren besuchen Rheine und BentlageAm Montag, dem 12. Juni 1989, besuchten 12 Kreuzherren, die in Deutschlandtatig sind, das Kloster Bentlage und die Saline ,,Gottesgabe". Zuvor wurdensie vom stellvertretenden Burgermeister von Rheine Helmut Kurzinsky unddem Stadtdirektor Klemens Ricken in der Gildenhalle des Falkenhofmuseumsempfangen. Danach besuchten sie unter Leitung von Pfarrer Meiners die Dionysiuskircheund folgte eine Wanderung durch die Altstadt.Am Nachmittag wurden sie von Herrn Alfons Krafeld (Bauamt Rheine)durch das Kloster Bentlage und die noch bestehenden Gebaude der Saline,,Gottesgabe" gefuhrt.Der Stadt Rheine, dem Forderverein ,,Kloster-Schloft Bentlage" und HerrnHans-Dieter Stockmann sei an dieser Stelle herzlich gedankt.Dr. Ger. Q. REIJNERS o.s.c.


142 KRONIEKBONDO — BUTA. Vijfentwintig jaar geleden richtten rebellerende Simba'seen bloedbad aan in het bisdom Bondo. Onder de talrijke slachtoffers bevondenzich ook Kruisherenmissionnarissen. Zopas verscheen een gedenkboek:BUTA 1965 — KRUISHEREN, Opglabeek, mei 1990, 60 p. De redactie vandeze rijk geillustreerde, pieteitsvolle brochure werd toevertrouwd aan een aantalKruisheren uit Nederland en Belgie.L. Graus, mag. gen. osc. bericht op p. 2: ,,Wij zijn nu vijfentwintig jaar verderen herdenken, plechtiger dan andere jaren, het feit dat zovelen van het bisdom Bondo werden vermoord. Wij doen het met pieteit en eerbied voor debeslissing van de missionarissen te blijven bij hun volk en met dankbaarheid enfierheid over de manier waarop de vermoorde Zairezen getuigd hebben van hungeloof en hun trouw. Hun stemmen mogen niet verstommen. Hun daden moeten blijven getuigen en hun namen moeten geschreven blijven in Gods handmaar ook in de hand van de volgende generatie. Hun verhaal moet verder verteldworden opdat zulke bladzijde nooit meer zal geschreven worden. (...)Moge zij bijdragen tot een beter kennen, verstaan en verwerken van wat nu vijfentwintig jaar geleden is gebeurd."Deze brochure benadert eerst het kenaspect: de feiten. Vervolgens zoeken desamenstellers naar de motieven van de missionarissen om op hun post te blijven en naar de motieven van de Simba's. Tenslotte wijzen de samenstellers eropdat, niettegenstaande nog steeds niet verwerkt verlies, de Kruisheren naar Zairezijn teruggekeerd... De brochure bevat bovendien in korte lijnen de hele geschiedenisvan de Orde van het H. Kruis. Persoonlijk vinden wij deze geschiedenisminder geslaagd... De samenstellers motiveren deze korte historiek alsvolgt: ,,Als je achteraf meerdere eeuwen kunt overzien, voel je steeds beter aan,wat in het leven van die Orde als wezenlijk werd gezien en wat als situatiegebonden...en wat aan gemeenschapszin, collegialiteit en subsidiariteit is doorgegeventot op onze dagen toe." (p. 58).Vinculum, dl.8, nr.3, mei 1990, pp.39-67, bevat een lang artikel van kruisheerGerard Kester, dat hij schreef tijdens zijn gevangenschap. Het werd in Buta teruggevonden.Kester werd op 30 mei 1965 vermoord en het manuscript werdbeeindigd op 22 april 1965. Ver van zijn eigen werkterrein heeft Gerard Kesterafstand genomen van het missioneringswerk in Bondo en ei zijn gedachten overlaten gaan. Hij maakte bedenkingen bij het verleden opdat de toekomst er vanzou leren. Het is goed dat dit manuscript bewaard wordt en in beperkte kringwordt bekend gemaakt. Er zijn immers zoveel lacunes in onze kennis, zoveelonbeantwoorde vragen, zoveel onbegrepen gebeurtenissen en feiten...Ook in KRUIS EN WERELDJG. 69, nr. 3, juni 1990 wordt aandacht geschonkenaan de gebeurtenissen van vijfentwintig jaar geleden: Toon Thijs o.s.c. interviewtJ. Kuypers o.s.c. naar aanleiding van ,,25 jaar herdenking van onze vermoorde missionarissen te Hasselt" (pp. 8-11); Peter Snijkers o.s.c. reflecteertover zijn vermoorde heerom Rik Snijkers o.s.c. (pp. 14-15) en Mark Van Ey-


KRONIEK 143gen schrijfit over zijn heeroom Fons Kuypers o.s.c. die eveneens in Buta de marteldoodstierf; uit ,,Kerk en Leven" nr.37, 28 September 1989 werd een artikelovergenomen van Jos Beel ,,25 jaar geleden. Opgejaagd door de wind" (pp.18-20), met daarin een korte historiek van Buta 1965.Vermelden we tenslotte een artikel van D. SNIJDERS o.s.c. en Mia VANDE-SANDE in de MAASEIKENAAR, jg. 21, 1990; nr. 2, pp. 46-60, met als titel:Maaseiker missionarissen in het bisdom Bondo (Uele-Zaire).R. JANSSEN o.s.c.BRUGGEN. Als nr. 18 van ,,Baarlose Sprokkelingen" verscheen in 1989 bij deStichting Historische Werkgroep ,,de Borcht" in Baarlo het boek ,,Er waseens... Stockmanshof" (108 bladz.) van de hand van mevr. N. Mulders-Thijssen. Stockmanshof is een hoeve te Baarlo die bijna 500 jaar bestaan heeften een goede honderd jaar geleden werd afgebroken. In 1466 vinden we een familie Van der Stock als eigenaar van deze hoeve. In de loop der eeuwen is dehoeve in handen geweest van diverse families. Rond 1700 is de familie Rentelerin het bezit van de hoeve. In 1704 overleed Johannes Renteler. Bij zijn overlijdenwas nog een van zijn vier zoons in leven, Johan Gabriel Renteler, dieKruisheer was in Briiggen. De executeur-testamentair, Johannes van Grevenbroeck,Het zich de hoeve behanden en verpandde deze aan de Kruisheren vanBriiggen. In 1711 kwam de prior van Briiggen persoonlijk naar Baarlo om zichzelfaan de hoeve te laten behanden. De Kruisheren lieten de hoeve, die zeervervallen was, restaureren voor een bedrag van 460 rijksdaalders.Mevrouw. N. Mulders-Thijsen heeft met veel zorg de familiegeschiedenis vande verschillende bezitters van de hoeve uitgezocht en is daarin zeer goedgeslaagd. Bij haar naspeuringen vond zij in het Rijksarchief Limburg teMaastricht onder nr. 214 van de inventaris van het Huis Scheres de volledigebouwrekening van het herstel van de hoeve door de Kruisheren tussen 1 maart1722 en 12 oktober 1723. Het boek bevat de transcriptie van deze interessantebouwrekening. Zowel Mevr. Mulders als de uitgever van ,,Er was eens... Stockmanshof" verdienen alle lof.P. WINKELMOLEN o.s.c.


144 KRONIEKBRUGGEN J. HEINRICHS (Hrsg), Heimat im Seengebiet der Schwalm. Betfragzum Verstandnis der Heimat, ihrer Geschichte, ihrer Bedeutung, ihrerAufgabe.205 S. Born 1985.Josef Heinrichs, Pfarrer am St. Peter in Born, hat dieses Buch herausgegebenmit dem Zweck: ,,Die Iiebe zur christlichen Heimat zu fordern." Das Werkenthalt die Geschichte der altehrwiirdigen Pfarrkirche St. Peter zu Born, eingebettetin die kirchliche und politische Geschichte Westeuropas. Diese Zeitgeschichtebildet den historischen Rahmen. Sie wird durch viele Bilder, Kartenund Tabellen illustriert. Auch die Landschaft mit ihrer Vogelwelt wird in diesemBuch beriicksichtigt.Da Born als Lehnsgut zur Benediktinerabtei St. Pantaleon in Koln gehdrte,wird auch die Geschichte dieser Abtei ausfuhrlich behandelt.In den uns erhaltenen Dokumenten wird 1304 erstmals ein Pfarrer namentlichgenannt. Der Indexpastorum, der heute noch im Pfarrarchiv bewahrt wird,fangt an mit Pfarrer Heinrich Schlecht (1421-1474). Dieser Index gibt die Namender Borner Pfarrer mit je einer kurzen Notiz iiber ihre Tatigkeit. Er wurdevom Kreuzherrn Adam Laden 1696 verfaftt und spater erganzt.Fur die Geschichte des Kreuzherrenordens ist das Buch von Pfarrer Heinrichsinsofern wichtig, weil es die Namen (samt Informationen) von zwanzig Kreuzherrenenthalt, die von 1487 bis 1841 als Pfarrer in Born tatig gewesen sind.Diese Pfarrei wurde namlich 1487 dem neugegriindeten Kreuzherrenklosterin Briiggen (conventus pontis caeli) inkorporiert. Der Text der papstlichenBulle, aufgenommen in ein Schreiben des Lutticher Bischofs Johannes vonHoerne (1490), wird noch im Pfarrarchiv zu Born aufbewahrt und ist im Buchauf Seite 97 teilweise abgedruckt.Die Lehnabhangigkeit zu St. Pantaleon in Koln blieb allerdings bestehen.Bei der Verteilung der Einnahmen der Pfarrei St. Peter erhielt die Abtei Vierfunfteldes Zehnten. Aber der Prior des Briiggener Klosters hatte fortan dasRecht, nach Riicksprache mit seinem Konventskapitel die Pfarrstelle Born zu besetzen(Patronatsrecht). Manchmal nahm der Prior personlich dieses Amt wahr,oft jedoch wurde ein anderer Kreuzherr ernannt. Im Index pastorum, von demmehrere Ausziige ins Buch aufgenommen sind, werden die folgenden Namenaufgefuhrt:Henricus Ridden 1487-1490Wolterus de Gravia: 1490-1505Adolf Bretten: 1505-1527Peter Kreuzberg: 1527-1579Adam Brants: 1579-1621Jacobus Roggen: 1621-1624Henricus Stramperts: 1624-1628Wilhelmus Griiter: 1628-1635


KRONIEK145Johannes Linden:Gerhardus Bidders:Johannes Beeck:Adam Laden:Udalricus Oellers:Gerhardus Moers:Lambertus van Beek:Reynerus Nelissen:Antonius Hermes:Johannes Matthaus Jorissen:Johannes Augustinus Francken:Johannes Olligschlager:1635-16541654-16721673-16931693-17011701-17111711-17201720-17351735-17581758-17721772-17901790-18121812-1841Nach der Auflosung des Briiggener Klosters (1802) wurde die Klosterkirche imJahr 1804 zur Pfarrkirche (St. Nikolaus) von Bruggen. Der letzte Prior, JohannesBoetzkes, wurde der erste Pastor.Im Jahr 1812 waren aus dem Briiggener Konvent noch folgende Priester inder Seelsorge tatig:Johannes Boetzkes: Kaplan in ElmptJohannes Esser: Pfarrer in Niederempt bei KolnJohannes Augustinus Francken: Pastor in BornLeonard Gotzen: Pastor in DilkrathJohannes Balthasar Remmerth: Pastor in SwalmenJohannes Heinrich Vassen: Pastor in MerzenichJohannes Olligschlager: Vikar in BornMit grojSer Anerkennung spricht der Verfasser iiber die Kreuzherren, die inBorn und Umgebung seelsorglich tatig waren.Was er aber iiber die Griindung und den Charakter des Ordens schreibt, istleider mangelhaft. Wenn er den einleitenden Teil der Studie von Robert Haafi,Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn 1932, benutzt hatte, waren ihmmanche Fehler nicht unterlaufen.Fur seine Arbeit konnte der Verfasser sich weitgehend stiitzen auf die Werkevon:J. DEILMANN, Geschichte des Amtes Bruggen, 2 Bde, Siichtelen 1927-1930B. ROTTGEN, Bruggen und Born im Schwalmtal, Kempen (Rh) 1934L. PETERS (Red.), Bruggen, Bracht, Born. Aufsatze zur Landschaft, Geschichteund Gegenwart (Schriftenreihe des Kreises Viersen 30. Band), Kempen(Rh) 1979.


146 KRONIEKEs ist das Verdienst von Pfarrer Heinrichs, die Geschichte der Pfarrkirche St. Peter zu Born auf eine gemeinverstandliche Weise und in einer breiten historischenPerspektive dargestellt zu haben.Dr. Ger. Q. REIJNERS o.s.c.KEULEN. Joachim VENNEBUSCH. Die theologischen Handschriften des StadtarchivsKoln. Teil 5: Handschriften des Bestandes W* und Fragmente (Mitteilungenaus dem Stadtarchiv von Koln. Sonderreihe: Die Handschriften desArchivs, Heft V). Koln-Wien: In Komm. bei Bohlau-Verlag, XIII, 197 S.Met dit deel beeindigt Joachim Vennebusch zijn voortreffelijke beschrijving vande Latijnse theologische handschriften in het Historisch Archief van de stadKeulen. Achter de behandeling van fonds W* en van de handschriftfragmentenstaan op pp. 137-140 aanvullingen en correcties op de vorige vier delen.Daarna volgen de gebruikelijke registers.Voor de Kruisheren zijn in dit deel speciaal van belang de beschrijving vanhandschrift W* 44 (in verband met het Kruisherenhandschrift HAStK, GB4/21) en van de handschriftenfragmenten B3, C4, C 13, C 57, C 66, C 81 enC 107 (afkomstig uit Kruisherenhandschriften).Nu komt de veel kleinere groep Latijnse homiletische en hagiograflsche handschriften aan de beurt. Wij wensen de deskundige bewerker een grote volhardingen evenveel succes toe als bij zijn voorafgaande publicaties.Zie ook Clairlieu 1980, pp. 119-120 voor deel I; 1981, pp. 120-121 voor deelII; 1987, pp. 101-102 voor deel III; 1988, pp. 119-121 voor deel IV.Th.VAN DEN ELSEN o.s.c.KEULEN. Een van de opmerkelijkste leden van het Keulse Kruisherenkloosteris zonder twijfel Theodoor Deghens geweest. Hij was er prior sinds 1669, tweejaar later provinciaal van de Rijnprovincie en op een bepaald moment zelfs eenernstig kandidaat voor het generaalschap van de orde (zie de kapittelbesluitenvan het kruisherenklooster te Keulen in Clairlieu, XIII, 1975, p. 31-49).Als doctor in de theologie was hij tevens professor geworden aan de universiteitvan Keulen en waarschijnlijk is het in die hoedanigheid dat hij ook totboekkeurder voor het Keulse bisdom was aangesteld. Hij bleek overigens overgoede relaties met de nuntius in Keulen te beschikken die hem opdracht gafom in 1675 de kapel in Thorn in te zegenen die de kannunikes Clara Elisabethvon Manderscheidt-Blankenheim daar naar het voorbeeld van het legendarischhuisje van Nazareth in Loreto had laten bouwen (W. SANGERS en R. JANS-SEN, Thorn, het witte stadje, 1982, p. 37).Verdoken in een klein (in 12°) maar corpulent boekje (de inleidende en afsluitendebladzijden en het register niet meegerekend telt het 732 pagina's),


KRONIEK 147komt de naam van de F.eulse kruisheer voor op de 22ste niet genummerdebladzijde waarin hij als boekencensor zijn goedkeuring verleent aan het werkjevan Dorotheus MISKENNICK. Het oprechte Roomsch Catholyck Mondtstopperken.De titelpagina van het boekje vertoont geen jaartal maar uit de dateringvan twee goedkeuringen (de andere censuur is van de Antwerpse kanunnikAntonius Hoefslagh) moet dit wel 1682 geweest zijn. Het boekje werd inAntwerpen gedrukt voor de Amsterdamse boekhandelaar Frederik van Metelen.Het is een van de vele bijna pamfletachtige geschriften die in de I6de en17de eeuw de markt overspoelden en waarin voor- en tegenstanders van de oudeof de nieuwe leer elkaar met vaak goedkope en soms grove argumenten om deoren sloegen en waarbij dan het ene woord een wederwoord uitlokte zodat erhele ,,kettingen" van polemische geschriften ontstonden die de drukpersen danigin beweging hidden.Helaas is veel van deze literatuur uit de kloosterbibliotheken verdwenen,maar boekjes als dit 'Mondstopperke' geven ons een goed beeld van het soortdiscussies die er tijdens de Contrareformatie in overstelpende mate gevoerd werden.Ook de titel is niet erg origineel, want reeds in 1651 was er een,,Mondstopper" verschenen van C. Vermeulen,.een missionaris uit Stompwijkdat veel succes had gekend (L.F. ROGIER, Geschiedenis van het katholicismein Noord-Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw, Amsterdam-Brussel,1964, p. 1043).De schrijver begint met alle aanhangers van de nieuwe leer een zalige bekeringtot het katholiek geloof toe te wensen en behandelt achtereenvolgens degeloofsverschillen, de kentekenen van de ware kerk, de eucharistie, de opvolgingvan de apostelen, de concilies en de leraren en martelaren uit de kerkgeschiedenis.Dit alles wordt opgesmukt met belerende anecdoten en een registerin ,,rijmveersen".Dat prior Deghens in Keulen zijn fiat voor het drukken moest geven hoeftgeen verwondering te wekken. In die jaren was het katholieke Keulen immerseen gastvrij toevluchtsoord voor veel noordnederlandse katholieken die de geloofsverdrukkingin eigen land waren ontweken. Het speciaal voor de Nederlandersopgerichte college Alticollense had veel priesters opgeleid die later in deHollandse Zending werden tewerk gesteld. Mogelijk behoorde de schrijver totdeze kringen. Hij heeft het boekje blijkens de waarschuwing op de laatste bladzijde schijnbaar nogal haastig moeten samenstellen want hij belooft de lezer(een zachte aansporing tot een ruime verspreiding?) een tweede druk met,,schoon papier", met een nieuwe letter, met een betere indeling en met meerduidelijke bijbelverwijzingen.Of prior Deghens de tweede druk nog heeft mogen meemaken is mij niet bekend,maar over de eerste druk is hij in ieder geval volgens zijn gedrukte goedkeuring heel tevreden:,,Het oprecbt Roomsch Catholijck Mondt-stopperken gemaeoktup vele voortreffelijcke Roomsche Catholijcke Boecken, door den


148 KRONIEKyveraer d'Heer Dorotheus Miskennick, doet in haer dwalingen demonden der Nieugesinden stoppen, ende haer aenwijsen het alleenZalighmakende Roomsch Catholijck Ge/oof, van Roomen verkondightdoor de geheele werelt, sonder dewelcke het onmogelijckis Godt te behagen.THEODORUS DEGHENS, Provinciael over de Conventen der Cruysheeren aende Neder-Rhijnstroom, Prior ende Keurder der Boecken tot Keulen, Anno1682. den 14. Sept. op onsen hoogen Feestdagh van Cruysverheffinge. "F. MARCUS DiestLUIK. In ,,La libre Belgique" van 9 dec. 1989 kondigt de gemeente Chaudfontaineaan dat ze wil overgaan tot het klasseren-als-monument van bepaalde gedeeltenvan een vroegere Kruisheren-boerderij... gelegen op het grondgebiedvan Embourg aan de Voie de I'Ardenne 56-58. Men wil laten klasseren: 1. hetgeheel van de gevels en de dakconstructies van deze in carre gebouwde hoeve2. een zaal op gelijkvloers met gewelfde plafonds en een schoorsteen uit de 17eeeuw 3. een monumentale schoorsteen uit de I6e eeuw waarop wapenschildenvan de Kruisheren en van de Prinsbisschop van Luik, Georges d'Autriche 4. eenEmpire-salon met marmeren schoorsteen en plafond in stuc-versiering. In Clairlieu1949, pp. 21-22, nota 40 vernemen we dat deze hoeve heeft toebehoordaan de Kruisheren van Luik. Ze werd gekonfiskeerd en publiek verkocht in1797.C. BRASSEUR o.s.c.MAASEIK. In 1989 verscheen ,,Het Oude Nest 1989. nieuws van het geslachtSangers". De redactie berustte bij Gerda Sangers en Nicia van Essen. De bladzijden38 t/m 73 besteden aandacht aan de in 1987 overleden kruisheer WillemSangers. Aan bod komen de reacties in de pers bij het overlijden van WillemSangers, de tekst van de uitvaartdienst en tenslotte enkele herdenkingsplechtigheden,waaronder het postume ereburgerschap van Maaseik.Ook het Limburgs Schutterstijdschrift\ nr. 5, dec 1989 besteedde grote aandachtaan Pater Sangers. Een kleurfoto van Pater Sangers siert zelfs de voorpagina...R. JANSSEN o.s.c.MAASTRICHT. De laatste vijf jaar, 1985-1990, is de Kruisherenkerk vanMaastricht in gebruik geweest als hulpkerk van de Sint Servaas tijdens de restauratie van deze baseliek. In het klooster, jarenlang in gebruik geweest alsRijkslandbouwproefstation, is thans huisvesting voor de Kunstakademie. Sindsenige tijd is er sprake van een grondige restauratie van de kloostergebouwen.In het klooster zal dan gevestigd worden de ,,Congregation Saint-Jean". DezeCongregatie werd gesticht in 1975. Daarnaast zal een gedeelte van het kloostergebruikt worden door de R.K. Stichting ,,La Providence". Deze stichting is een


KRONIEK 149met als doelstelling te voorzien in de opvang van de evenmens met problemenvan diverse aard. Uiteraard zijn met de restauratie financien gemoeid. Mochtmen voor het einde van dit jaar de financien met steun van het Rijk en het bisdomRoermond niet rond krijgen, dan zal de gemeente Maastricht de kloostergebouwenreserveren voor de huisvesting van internationale instituten.P. WINKELMOLEN o.s.c.SNEEK. In het ,,Sneeker Nieuwsblad" van 12 april 1990 verscheen een bijdrageonder de titel ,,De Sneker Kruisheren werden in menig testament begiftigd".Het is van de hand van medewerker H. Halbertsma uit Amersfoort. De auteurciteert overvloedig uit archiefmateriaal tussen de jaren 1476 en 1508: testamentenwaarin de Kruisheren bedacht worden met legaten ... schuldbekentenissenvan geld opgenomen bij de Kruisheren ... schenkingen die varieren van landerijentot geldbedragen en tonnen bier ... erflaters die hun begrafenis tijdig regelen... koopakten waarin de Kruisheren als aangrenzende eigenaars genoemdworden ... enz. De auteur vermeldt dat de Sneker Kruisheren nogal vermogendwaren, maar dat de tastbare herinneringen aan het verblijf der Kruisheren inSneek bijzonder schaars geworden zijn. Een stadsplannetje spreekt van de Kruizebroederstraat.C. BRASSEUR o.s.c.TER APEL. Sinds enige tijd heeft het voormalige kruisherenklooster van TerApel een nieuwe functie. Het is museum voor religieuze geschiedenis en kerkelijkekunst, een bestemming die zeker bij het gebouw past. Dit is de bestemmingdie de Stichting Museumklooster in de komende jaren aan het klooster wilgeven en als zodanig bekendheid geven door het gehele land. In 1465 begonde bouw van het klooster door enkele kruisheren uit het nabijgelegen kloosterBentlage. Met de komst van de reformatie in Groningen in 1594 verloor hetkloostergebouw zijn oorspronkelijke bestemming. De dominee en de schoolmeestergingen er wonen. Ook werd er een garnizoen en een school in gevestigd.Later kreeg een deel van de kerk een bestemming als timmermanswerkplaats.Hoewel delen van het klooster, zoals de westvleugel, gesloopt zijn vanwegede gebrekkige staat van onderhoud, is door de verschillende functies, diehet klooster in de loop der jaren kreeg, het grootste gedeelte van het kloosterbewaard gebleven. Vooral de prachtige monnikenkerk heeft nog veel van deoude luister bewaard. In de periode 1930-1933 hebben de stad Groningen (toeneigenaresse van het gebouw) en de Rijksmonumentenzorg het klooster grondiggerestaureerd. Op 30 mei 1990 werd door dhr. Beukema, gedeputeerde van deprovincie Groningen en R. Vaanhold, provinciaal van de kruisheren de openingverricht van de eerste tentoonstelling ,,Monnikenwerk, Klooster Ter Apel". Met


150 KRONIEKde bezegeling van een oorkonde werd een nieuw tijdperk voor dit enigste plattelandskloosterin Nederland ingeluid. Wij wensen het bestuur van de nieuweStichting veel succes met hun enthousiaste plannen.P. WINKELMOLEN o.s.c.TER APEL. In het dagblad Trouw van 19 juli 1989 schrijft ADA VAN DEIJKeen klein artikel over Sedilia lust voor het oog, kwelling voor het vlees.Het woord sedilia verwijst naar de (stenen) zetels in het priesterkoor voor depriester en zijn twee assistenten tijdens de misviering. In Nederland kunnenslechts op drie plaatsen deze sedilia bewonderd worden: in de Plechelmusbasiliekte Oldenzaal, in de Bovenkerk te Kampen en in de kerk van het voormaligKruisherenklooster in Ter Apel. In Ter Apel zijn de sedilia uitgevoerd inBaumberger zandsteen. Zij dateren uit het eerste kwart van de zestiende eeuw.Oorspronkelijk waren ze rijk met acht beeldjes versierd. Thans zijn nog overgeblevenin de boogvelden de voorstellingen van Maria Boodschap, de geboortevan Christus en de aanbidding van de Wijzen. In de uitvoering van de sediliavan Ter Apel komt een zekere rijkdom naar voren in tegenstelling met die vanOldenzaal en Kampen. Toen de Reformatie in ons land uitbrak heeft men inde meeste kerken de sedilia opgeruimd, als de katholieke kerken in handen vande Protestanten kwamen.P. WINKELMOLEN o.s.c.UDEN. Ad Otten, Congregatio Municipii Gemertianii-Anno 1728 (GemertsHeem, jg. 31, 1989), p. 101: Godefridus Wagemans werd gedoopt te Gemertop 4 januari 1705 als zoon van Hendricus Wagemans en Maria N. Als negentienjarigekomt hij naar Leuven in 1724, waar hij op 17-11-1726 promoveert totArtes-licentiaat als 122ste van de 135 kandidaten. Bij de oprichting van Congregatio Municipii Gemertianii (studentenvereniging van Gemert te Leuven) in1728, waarvan hij een periode schatbewaarder en daarna deken is, is hij noggeen geestelijke. In 1735 staat hij in ieder geval als priester te Gemert te boek,terwijl het congregatieboek van hem vermeldt: later kruisheer van Uden. Eenbroer van hem studeerde eveneens te Leuven.Jo CORSTJENSVENLO. M. EVERTS — P.A.M. GEURTS, School tussen staden klooster. HetLatijns onderwijs in Venlo tussen 1610 en 1632. in: Venlo's Mozai'ek. Hoofdstukkenuit zeven eeuwen stadsgeschiedenis. Werken uitgegeven door IimburgsGeschied- en Oudheidkundig Genootschap Gevestigd te Maastricht, nr. 12,Maastricht, 1990, pp. 143 - 166.


KRONIEK 151In de I6de en 17de eeuw waren de kerkelijke en stedelijke overheden zich bewustvan de voordelen die zij haalden uit goed Latijns onderwijs. Venlo vormdedaarop geen uitzondering. Van 1579-1586 Staats, was de stad tussen 1586 en1632 weer in Spaanse handen overgegaan. In deze handelsstad aan de Maas,waar veel vreemdelingen in- en uitgingen was het gevaar voor ,,ketterse infectie"zeer groot. Daarom drong de kerk er sterk op aan dat de stad het onderwijs zodanig organiseerde dat de katholieke religie er door werd versterkt. DeVenlose magistraat wilde aan dit streven zijn medewerking verlenen, maar onderstreeptedat het onderwijs het monopolie van de stad was! In 1611 beslistede magistraat tot de bouw van een geheel nieuwe school, annex rectorswoning.De verwachte grote vlucht van het Latijns onderwijs in Venlo bleef evenwel uit.De rector bleek meer autoritair dan een autoriteit. Na de mislukking van ditstedelijk initiatief stemde de stad in 1619 erin toe, hierin geadviseerd door EryciusPuteanus, om het Latijnse onderwijs over te dragen aan de Kruisheren, diesinds 1399 in Venlo een klooster bezaten.Everts en Geurts behandelen achtereenvolgens de voorgeschiedenis van de Venlose Latijnse School, de moeilijkheden die de stad ondervond in de periode1610-1619, de wijze waarop en de redenen waarom de Venlose Kruisheren, insamenwerking met Puteanus, rond 1620 een nieuwe Latijnse school oprichttenen tenslotte de organisatie en de situatie van de Kruisherenschool.Puteanus was sinds 1606 hoogleraar in Leuven en waarschijnlijk familie vanGodfried van Iith, die sinds 1614 prior was van de Kruisheren van Venlo. In1611 namen de Jezuieten in Roermond het Latijns onderwijs over en toen destedelijke initiatieven in Venlo dreigden te mislukken, maakten zij hun opwachtingom ook in Venlo het Latijns onderwijs te verzorgen. Dat dit onderwijs uiteindelijkaan de Kruisheren werd toevertrouwd was in niet geringe mate te dankenaan de bemoeiingen van Puteanus.In de beginperiode viel het aantal leerlingen dat de Latijnse school bezocht tegen.Kennelijk werden aanvankelijk alleen leerlingen opgenomen die reeds kondenlezen en schrijven. Die vaardigheden konden zij zich eigen maken in deoude stadsschool, die nu uitsluitend nog door ,,Duitse" leerlingen zou wordenbezocht. De meester van deze stadsschool ontving weldra het oude rectorssalarisen bracht de leerlingen ook de eerste beginselen van het Latijn bij. Dit leiddetot conflicten met de Kruisheren. Voorlopig bleven die onbeslecht omdat destadsmagistraat niet geneigd bleek de Kruisheren het monopolie op het onderwijs te verlenen. In 1632 werd Venlo overigens ingenomen door Frederik Hendrik:De stadsschool kreeg een protestants meester en vanaf 1634 werden ookde betalingen aan de Kruisheren gestaakt, zodat zij hun onderwijs moesten opgeven.Niet voor lang echter: in 1637 kwam Venlo weer in Spaanse handen envanaf dat jaar bezaten de Kruisheren het monopolie van het Latijnse onderwijs.Anders lag het met het ,,Duits" onderwijs!


152 KRONIEKDe bijdrage van Everts en Geurts over de beginjaren van de Latijnse School vande Kruisheren in Venlo is zeer verhelderend en een boeiende aanvulling op hetgeenreeds elders werd gepubliceerd, o.a. door L. HEERE, Het KruisherenkloosterteVenlo 1399-1642, in: PSHAL, jg. 92-93, 1956-1957, pp. 225-368;IDEM, Het Kruisherenklooster te Venlo 1643-1836, in: PSHAL, jg. 94-95,1958-1959, pp. 209-300.R. JANSSEN o.s.c.WICKRATH. Op het Generaal Kapittel te Hoei van 10 tot 12 mei 1490 werdde stichting van Wickrath goedgekeurd en werd een schenking aanvaard die uitgingvan Ridder Heinrich von Hompesch, Heer van Wickrath. Er was dus ditjaar reden om de 500ste verjaardag te gedenken. De Heren Kurt Jacobi en Martin Otten van de plaatselijke Heimatverein namen met enkele medewerkers hetinitiatief tot een tentoonstelling. In het paviljoen van de Heimat- und Verkehrsvereinim Wickrather Schloft werden van 6 tot 20 mei 1990 een aantal documentenen foto's bijeengebracht die herinnerden aan het vroegere Kruisherenklooster.Bij de stichting in 1491 kregen de Kruisheren ook de parochiekerk toegewezen,zodat de Prior telkens pastoor van de parochie werd. In de I6e en 17eeeuw was er een Latijnse school die in de streek een gunstige reputatie genoot.De kloostergebouwen werden opgetrokken rond een vierkante binnenkoer.Noordelijk daarvan stond de kerk (begonnen in 1200-1205) terwijl in zuidelijkerichting een imposante zijvleugel kwam voor boerderij en andere werkzaamheden.Bij het bombardement van 26 febr. 1945 werd het hele complex zwaar getroffen.Van kerk en klooster bleef nagenoeg niets meer overeind. Een modernekerk kwam later in de plaats. Van de oude gebouwen rest enkel nog een mooipoortgebouw met aanbouw (nu pastorie) en de imposante vleugel van de vroegere boerderij waarin nu administratieve diensten zijn ondergebracht.Zesentwintig Prioren volgden elkaar op in de 311 jaren dat klooster Wickrathbestond (1491-1802). De stichtingsoorkonde is tot heden gaaf bewaard gebleven.Verschillende prioren hebben bijzondere zorg besteed aan het uitbouwenvan de kloosterbibliotheek en het bewaren van de archiefstukken: Prior Matthiasvan Bree (1540-1556), Prior Johann von Bongart (1559-1570), Prior ThomasBuchlerus (1627-1636), Prior Matthias Neesen (1691-1720). Bij decreet van Napoleon op 9 juni 1802 werd het klooster opgeheven. De gebouwen werden grotendeelsverkocht. Bij de parochiekerk bleef een gedeelte van het klooster alspastorie bestemd. Wat restte van archief en bibliotheek kwam aan de parochie.Meerdere inventarissen, in de loop der jaren opgemaakt, tonen aan dat de bibliotheek zeer waardevol mag genoemd worden. Pastoor Franz Rixen had de gelukkigeidee om in 1942 een gedeelte hiervan te laten overbrengen naar een veiligeschuilkelder in Odenkirchen. Hierdoor werd dit gedeelte van archief en bibliotheek gered toen in 1945 kerk en klooster gebombardeerd werden. Praktisch


Wickrath nu: het mooie poortgebouwWickrath nu: de vroegere boerderij(foto Otten)


154 KRONIEKde hele inboedel ging verloren. Wat er nu nog rest van archief en bibliotheekheeft een veilig onderkomen gevonden in de stedeiijke archieven van Monchengladbachwaartoe Wickrath nu behoort: alle oorkonden, in totaal 24, plus23 handschriften en 473 Aktenbanden der Pfarre alsmede een 400 bewaard geblevenboeken van de vroegere Kruisherenbibliotheek.Een reeks geschilderde portretten van Prioren ging verloren in de gebombardeerdepastorie. Maar gans toevallig werden foto's van deze portretten teruggevondenbij een 81-jarige dame uit Wickrath. Haar overleden man had voor deoorlog in de pastorie die foto's gemaakt. Deze en nog vele andere details mochtenwe putten uit een begeleidende brochure van 16 p. waarin de inrichters vande tentoonstelling een beknopt geschiedkundig overzicht bieden. Kruisheer H.van Hasselt, directeur van het College te Maaseik, schreef in 1906 een studieover Wickrath in ,,Geschiedkundige Bladen, pp. 17-37 en 358-383."C. BRASSEUR o.s.c.WICKRATH. Am Welttag der Geistlichen Berufe wurde in Wickrath vomHeimat- und Verkehrs-Verein eine Auststellung eroffhet, die bis zum 20. Maivon solch einem Beruf berichtet. Gemeint ist die Ausstellung ,,500 JahreKreuzherrenkloster" in Wickrath. Seit einem halbenjahr trugen EhrenvorsitzenderKurt Jacobi und Martin Otten Mosaiksteinchen fur diese Ausstellung zusammen.Am Eroffhungstag konnte Vorsitzender Ernst Heinen, der einen kurzen geschichtlichenRiickblick iiber die segensreiche Tatigkeit der Kreuzherren in Wickrath gab, neben Pfarrer Wolfgang Kirsten von St. Antonius, Wickrath, undPfarrer Gerhard Jansen von Herz Jesu, Wickrathhahn, auch echte Kreuzherrenbegriiften. Aus Bonn-Beuel waren angereist der Leiter des Historischen Instituteder Kreuzherren, P. Dr. Gerhard Q. Reijners und Provinzial P. Nico van Rijn.Vom Kreuzherrenkloster Maaseik kamen die Patres Brasseur und Wieers. WeitereEhrengaste waren u.a. auch der im Bistum Aachen fur die Inventarisierungdes beweglichen Kunstgutes zustandige Dr. Ernst Coester sowie Hugo Aretz,Verfasser des Buches ,,Die Kreuzherren von Hohenbusch".Die Ausstellung berichtet anschaulich und in chronologischer Folge iiber dieEntstehung des Klosters, zeigt in grofiformatigen Fotos die Portrats von fiinf Prioren, Aufien- und Innenaufnahmen des Klosters und der im Jahre 1945 durchBomben zerstorten Pfarrkirche. Zu sehen sind auch alte Fotos des Voigtshofesund des Priorhofes; letzterer diente den Prioren als Urlaubsort. Eine Kartezeigte die heutigen Standorte von Kreuzherrenklostern in Europa, Afrika, Nordamerika,Lateinamerika und Asien. Tafeln informieren iiber die Ordensregelnund iiber die Ordenskleidung. Dazu hatten die Patres aus Bonn-Beuel Originalsoutaneund Skapulier mitgebracht.Vom Hauptstaatsarchiv Diisseldorf ist die Urkunde iiber die Aufhebung desKlosters im Jahre 1802 durch die franzosische Verwaltung zu sehen. Stadtarchiv


KRONIEK 155direktor Dr. Wolfgang Lohr stellte fur die Ausstellung zur Verfiigung: Urkundevon Kaiser Leopold I. vom 4. Marz 1677, daft er das Kloster unter seinen Schutzstellt; Urkunde von Papst Alexander VI. vom 26. August 1492, der die Inbesitznahmeder Pfarrkirche durch die Kreuzherren bestatigt; die Stiftungsurkundevon Heinrich von Hompesch und seiner Gemahlin vom 22Januar 1491;ein Rentbuch von 1490, in dem die Stiftung dem Orden zugesagt wurde, sowieliturgische Bucher und Gebets- und Andachtsbucher aus der ehemaligenKlosterbibliothek. Ebenfalls aus dem Stadarchiv stammt das Siegel des EhepaaresHompesch aus dem 15 Jahrhundert, das bis zur Auflosung des Klosters zugleichSiegel der Kreuzherren war. Die im Stadarchiv vorhandenen Unterlagensind Eigentum der Pfarre St. Antonius, Wickrath.Martin Otten


DRUKN.V. VONKSTEENMARKTPLEIN 338920 LANGEMARK


■■■,,C LAIR LIEU"Ii'.'W//'///?/■ a tr op angeveer 100 biz.■I, /'(>/■ Helgi.3 at 33- voor Nei/i-r/am/ :K(>An'•>•■.i-i-4)NJ.J. l-'HKMHl'UiN, lU[l.sfc fjpO BonP. U Vt&LEN, Daam ¥m ■■ 10,NlAmeafopftA'. JANSSI'N. !', ) 1),B 3000 La:C. BMSSEUR, Pehcni.r. iB 568Q Haaseik

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!