10.07.2015 Views

Klimaateffectschetsboek Drenthe en Groningen - Provincie Drenthe

Klimaateffectschetsboek Drenthe en Groningen - Provincie Drenthe

Klimaateffectschetsboek Drenthe en Groningen - Provincie Drenthe

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Klimaateffectschetsboek</strong><strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> <strong>en</strong> Groning<strong>en</strong>AlterraDHV B.V.KNMIVU<strong>Provincie</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong><strong>Provincie</strong> Groning<strong>en</strong>September 2008


2AKLIMAATEFFECTSCHETSBOEK


Alterra, DHV, KNMI, VUdossier : B1661.01.001registrati<strong>en</strong>ummer :versie : 1.2<strong>Provincie</strong>: <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong><strong>Provincie</strong> Groning<strong>en</strong>september 2008Dit klimaateffectschetsboek is e<strong>en</strong> co-productie van het KNMI, Alterra-Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> Universiteit, DHV <strong>en</strong> de provinciesGroning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>.Het project is mede mogelijk gemaakt door fi nanciering uit het programma Klimaat voor Ruimte (www.klimaatvoorruimte.nl),waar het valt onder projectnummer COM21.De resultat<strong>en</strong> van dit project zijn op<strong>en</strong>baar <strong>en</strong> door derd<strong>en</strong> te gebruik<strong>en</strong>, met bronvermelding. In het <strong>Klimaateffectschetsboek</strong>zijn verschill<strong>en</strong>de kaart<strong>en</strong> <strong>en</strong> fi gur<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Sommige van deze kaart<strong>en</strong> zijn speciaal voor dit schetsboek ontwikkeld.Voor die figur<strong>en</strong> geldt als bron e<strong>en</strong> verwijzing naar dit schetsboek. Vooral voor de kaart<strong>en</strong> uit hoofdstuk 2 van dit schetsboekis het belangrijk dat naar de juiste KNMI sc<strong>en</strong>ario’s wordt verwez<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat de opmerking<strong>en</strong> over de interpolatie van gegev<strong>en</strong>stuss<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong>de meetstations wordt mee g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Soms zijn figur<strong>en</strong> <strong>en</strong> kaart<strong>en</strong> in dit schetsboek weer overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>van andere onderzoek<strong>en</strong>. Hiervoor geldt dat de oorspronkelijke bron vermeld moet word<strong>en</strong>.A3


4AKLIMAATEFFECTSCHETSBOEK


Alterra, DHV, KNMI, VUINHOUDSOPGAVE1 INLEIDING 71.1 Het <strong>Klimaateffectschetsboek</strong> 71.2 Het klimaateffectschetsboek binn<strong>en</strong> de provincies 71.3 Het klimaat verandert 81.3.1 Klimaatverandering <strong>en</strong> het broeikaseffect 81.3.2 Klimaatsc<strong>en</strong>ario’s 81.3.3 Hoe gaan we om met de onzekerhed<strong>en</strong> over de toekomst? 101.4 Fysische-geografische k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> 132 PRIMAIRE KLIMAATEFFECTEN 212.1 Welke informatie gev<strong>en</strong> de kaart<strong>en</strong>? 212.2 Temperatuur 232.2.1 Gemiddelde temperatur<strong>en</strong> 232.2.2 Temperatuur extrem<strong>en</strong> 252.3 Neerslag 332.3.1 Gemiddelde neerslag 332.3.2 Extreme neerslag 372.4 Neerslagtekort 412.5 Zonneschijn 432.6 Wind 452.7 Zeespiegel 463 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong> 493.1 Watersysteem 493.1.1 Veiligheid/overstromingsrisico’s in Groning<strong>en</strong> 493.1.2 Effect<strong>en</strong> van klimaatverandering op de Groningse Wadd<strong>en</strong>zee 503.1.3 Prioritering bij lage rivierafvoer 513.1.4 Verandering<strong>en</strong> regionale watersystem<strong>en</strong> 513.1.5 Waterkwaliteit 533.2 Stedelijk gebied 533.2.1 Wateroverlast in stedelijk gebied 543.2.2 Watertekort in de stad 543.2.3 Hittestress in de stad 543.2.4 Luchtkwaliteit 553.3 Landelijk gebied 553.3.1 Ruimtedruk in de provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> 553.3.2 Wateroverlast Landelijk gebied 563.3.3 Verdroging in het landelijk gebied 573.4 Landbouw 583.4.1 Structurele <strong>en</strong> incid<strong>en</strong>tele klimaatverandering 593.4.2 Wateroverlast in de winter 593.4.3 Droogteschade grondgebond<strong>en</strong> landbouw 603.4.4 Verziltingschade grondgebond<strong>en</strong> landbouw 613.4.5 Ziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> plag<strong>en</strong> in de akkerbouw 613.5 Natuur 633.5.1 Effect<strong>en</strong> op natuur - algeme<strong>en</strong> 633.5.2 Gevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering voor natuur in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> 663.5.3 Adaptatiemogelijkhed<strong>en</strong> 693.6 Infrastructuur 713.6.1 Wateroverlast verkeers-infrastructuur. 723.6.2 Temperatuur <strong>en</strong> infrastructuur 723.7 Recreatie 733.8 Energiepot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> 73REFERENTIES 86BEGRIPPENLIJST 88BIJLAGE 1 KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s 89BIJLAGE 2 Interpretatie van de kaart<strong>en</strong> 93BIJLAGE 3 Het stadseffect 94BIJLAGE 4 Waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> verandering<strong>en</strong> in Nederland 95BIJLAGE 5 Primaire effect<strong>en</strong>: kaart<strong>en</strong> <strong>en</strong> additionele informatie 99BIJLAGE 6 Methodiek<strong>en</strong> klimatologische kaart<strong>en</strong> 108A5


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKDe uitkomst<strong>en</strong> van het project Klimaatschetsboek word<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ut als bouwste<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> nieuw omgevingsplan,als opvolger van het viger<strong>en</strong>de POP (2004). De vaststelling van het nieuwe omgevingsplan is voorzi<strong>en</strong> in2009.<strong>Provincie</strong> Groning<strong>en</strong>In de provincie Groning<strong>en</strong> wordt reeds sinds begin 2007 gewerkt met kaart<strong>en</strong> waarop de effect<strong>en</strong> vanklimaatverandering word<strong>en</strong> weergegev<strong>en</strong>. Deze eerste rudim<strong>en</strong>taire kaart<strong>en</strong> zijn b<strong>en</strong>ut bij het opstell<strong>en</strong> vanhet huidige derde omgevingsplan. De kaart<strong>en</strong> uit het klimaateffectschetsboek zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ut bij deuitvoering van het POP <strong>en</strong> bij alle gebiedsopgav<strong>en</strong>.1.3 Het klimaat verandert1.3.1 Klimaatverandering <strong>en</strong> het broeikaseffectWat is klimaat?Het klimaat is het gemiddelde weer in e<strong>en</strong> bepaald gebied over e<strong>en</strong> langere periode. Bij e<strong>en</strong> beschrijvingvan e<strong>en</strong> klimaat wordt informatie gegev<strong>en</strong> over o.a. de gemiddelde temperatuur in verschill<strong>en</strong>de seizo<strong>en</strong><strong>en</strong>,de neerslag, ur<strong>en</strong> zonneschijn, etc. Ook e<strong>en</strong> beschrijving van de extrem<strong>en</strong> hoort bij de beschrijving van e<strong>en</strong>klimaat.Vaak wordt e<strong>en</strong> periode van 30 jaar gebruikt om de gemiddeld<strong>en</strong> <strong>en</strong> extrem<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> klimaat te bepal<strong>en</strong>(standaard volg<strong>en</strong>s de World Meteorological Organization). E<strong>en</strong> periode van 30 jaar bevat e<strong>en</strong> groot deelvan de natuurlijke variatie tuss<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> (maar niet alles). Het KNMI maakt elke 10 jaar e<strong>en</strong> overzicht van hetklimaat op verschill<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> in Nederland. De laatst beschrev<strong>en</strong> periode is die van 1971-2000 (KNMI,2002).Klimaatverandering is van alle tijd<strong>en</strong>Het klimaat op aarde is dynamisch <strong>en</strong> is sinds het ontstaan van de aarde continu veranderd. De oorzak<strong>en</strong> vanklimaatverandering kunn<strong>en</strong> in twee groep<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ingedeeld:• Natuurlijke oorzak<strong>en</strong> (bijv. verschill<strong>en</strong> in zonneactiviteit, ijstijd<strong>en</strong>, vulkaanuitbarsting<strong>en</strong>). Deze zorg<strong>en</strong>op korte of langere tijdschal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op regionale of mondiale schaal voor tijdelijke verandering<strong>en</strong> vantemperatuur, neerslag, etc. Ze veroorzak<strong>en</strong> natuurlijke variatie;• M<strong>en</strong>selijk handel<strong>en</strong> (bijv. door verandering<strong>en</strong> in landgebruik <strong>en</strong> door de uitstoot van broeikasgass<strong>en</strong>). Doorverandering<strong>en</strong> in landgebruik kan het klimaat, meestal op regionale schaal, verander<strong>en</strong>. De grootschaligeuitstoot van broeikasgass<strong>en</strong> zorgt voor mondiale klimaatverandering. Sinds het preïndustriële tijdperk(ong. 1860) is de CO 2conc<strong>en</strong>tratie bijv. van 280 ppm (parts per million) toeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> tot ongeveer 380ppm nu.Wat is het broeikaseffect?Zonnestraling warmt de aarde op <strong>en</strong> de aarde straalt weer warmte uit. Hoe sterk de zonnestraling de aardeopwarmt, hangt af van de balans tuss<strong>en</strong> inkom<strong>en</strong>de zonnestraling <strong>en</strong> uitgestraalde warmte. Deze balanswordt beïnvloed door de hoeveelheid broeikasgass<strong>en</strong> in de atmosfeer. Van nature zitt<strong>en</strong> er verschill<strong>en</strong>debroeikasgass<strong>en</strong> in onze atmosfeer, o.a. CO 2<strong>en</strong> waterdamp. Door de natuurlijke hoeveelheid broeikasgass<strong>en</strong>in de atmosfeer is de aarde ongeveer 33 °C warmer dan zonder deze broeikasgass<strong>en</strong>, gebaseerd op deconc<strong>en</strong>traties rond 1860. Daardoor ligt de gemiddelde temperatuur op aarde rond de 15 °C <strong>en</strong> niet rond de -18°C. Door de to<strong>en</strong>ame van de hoeveelheid broeikasgass<strong>en</strong> in de atmosfeer wordt het natuurlijke broeikaseffectversterkt. Sinds het preïndustriële tijdperk (ong. 1860) is de conc<strong>en</strong>tratie van CO 2, CH 4<strong>en</strong> N 2O door m<strong>en</strong>selijktoedo<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijk gesteg<strong>en</strong> (Figuur 1.2; IPCC, 2007).1.3.2 Klimaatsc<strong>en</strong>ario’s8AKlimaatsc<strong>en</strong>ario’s zijn consist<strong>en</strong>te <strong>en</strong> plausibele beeld<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> mogelijk toekomstig klimaat. In mei 2006heeft het KNMI nieuwe klimaatsc<strong>en</strong>ario’s (KNMI’06) voor Nederland <strong>en</strong> omgeving gepres<strong>en</strong>teerd. Dezezijn gebaseerd op dezelfde bronn<strong>en</strong> als het meest rec<strong>en</strong>te rapport van het Intergovernm<strong>en</strong>tal Panel onClimate Change (IPCC, 2007). De KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s zijn min of meer de hoekpunt<strong>en</strong> waarbinn<strong>en</strong> weverwacht<strong>en</strong> dat ons toekomstig klimaat zich zal ontwikkel<strong>en</strong> tot 2050 <strong>en</strong> 2100.


Alterra, DHV, KNMI, VUFiguur 1.2 Verandering van de conc<strong>en</strong>traties CO 2(linksbov<strong>en</strong>), methaan (CH 4, rechtsbov<strong>en</strong>), <strong>en</strong> N 2O (onder)in de afgelop<strong>en</strong> 10.000 jaar (IPCC, 2007).Wat zijn klimaatsc<strong>en</strong>ario’s?Klimaatsc<strong>en</strong>ario’s zijn consist<strong>en</strong>te <strong>en</strong> plausibele beeld<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> mogelijk toekomstig klimaat. Ze gev<strong>en</strong>aan in welke mate temperatuur, neerslag, wind, etc. kunn<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>, bij e<strong>en</strong> bepaalde mondialeklimaatverandering. Klimaatsc<strong>en</strong>ario’s zijn ge<strong>en</strong> lange-termijn weersverwachting<strong>en</strong>: ze do<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> uitsprak<strong>en</strong>over het weer op e<strong>en</strong> bepaalde datum, maar alle<strong>en</strong> over het gemiddelde weer <strong>en</strong> de kans op extreem weerin de toekomst.Mondiale <strong>en</strong> regionale klimaatsc<strong>en</strong>ario’sHet Intergovernm<strong>en</strong>tal Panel on Climate Change (IPCC) 1 produceert ongeveer elke 5 jaar klimaatsc<strong>en</strong>ario’svoor de hele wereld. Deze zijn gebaseerd op emissiesc<strong>en</strong>ario’s, dat wil zegg<strong>en</strong> aannames over de uitstoot vanbroeikasgass<strong>en</strong>. Deze emissiesc<strong>en</strong>ario’s zijn weer gebaseerd op wereldbeeld<strong>en</strong> over hoe de wereldbevolkingzich ontwikkeld, maar ook de economie, technologie, etc. (sociaal-economische <strong>en</strong> technologischesc<strong>en</strong>ario’s).De mondiale klimaatsc<strong>en</strong>ario’s (Figuur 1.4) van het IPCC gev<strong>en</strong> vaak niet voldo<strong>en</strong>de informatie om deeffect<strong>en</strong> van klimaatverandering in e<strong>en</strong> kleiner gebied te bepal<strong>en</strong>. Het KNMI produceert daarom regionaleklimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor Nederland <strong>en</strong> omgeving. In 2000 is in het kader van ‘WaterBeheer 21ste Eeuw’(WB21) e<strong>en</strong> formele set van klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor Nederland gemaakt (Kors et al, 2000; Könn<strong>en</strong>, 2001). Aandeze sc<strong>en</strong>ario’s wordt vaak gerefereerd als de WB21-klimaatsc<strong>en</strong>ario’s. In mei 2006 is e<strong>en</strong> nieuwe g<strong>en</strong>eratiealgem<strong>en</strong>e KNMI-klimaatsc<strong>en</strong>ario’s gepubliceerd, de KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s.1 Begin 2007 zijn de rapport<strong>en</strong> van werkgroep<strong>en</strong> 1 t/m 3 op<strong>en</strong>baar gemaakt (1: The physical sci<strong>en</strong>cebasis; 2: Impacts. adaptation and vulnarability, 3: Mitigation of climate change), met nieuwe projecties voor hetklimaat in de toekomst. In november 2007 is het volledige rapport (Vierde assessm<strong>en</strong>t rapport) gepubliceerd(www.ipcc.ch).A9


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKDe KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’sHoe het klimaat in Nederland verandert is vooral afhankelijk van de wereldwijde temperatuurstijging <strong>en</strong>van verandering<strong>en</strong> in de stromingspatron<strong>en</strong> van de lucht in onze omgeving (West Europa) <strong>en</strong> de daarmeesam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de verandering<strong>en</strong> in de wind. De indeling van de sc<strong>en</strong>ario’s 2 is daarom op deze twee aspect<strong>en</strong>gebaseerd (Figuur 1.4).K<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van alle KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s zijn:• Opwarming zet door;• Winters gemiddeld natter;• Heviger extreme zomerbui<strong>en</strong>;• Verandering<strong>en</strong> in het windklimaat klein t<strong>en</strong> opzichte van de natuurlijke grilligheid;• Zeespiegel blijft stijg<strong>en</strong>.Figuur 1.3 De IPCC-klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor wereldgemiddelde temperatuur (=Global surface warming). Dedoorgetrokk<strong>en</strong> lijn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> de gemiddelde stijging van de wereldgemiddelde temperatuur t.o.v. 1980-1999bij verschill<strong>en</strong>de emissiesc<strong>en</strong>ario’s. De “schaduw” achter deze lijn<strong>en</strong> geeft +/- 1x de standaardafwijking. Degrijze band<strong>en</strong> rechts gev<strong>en</strong> de waarschijnlijke range per emissiesc<strong>en</strong>ario op basis van meerdere mondialeklimaatmodell<strong>en</strong>. De oranje lijn geeft de verwachte stijging van de temperatuur als de broeikasgasconc<strong>en</strong>tratiesop het niveau van 2000 waard<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> (IPCC, 2007).Sam<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> deze klimaatsc<strong>en</strong>ario’s e<strong>en</strong> groot deel van de range voor het mogelijke toekomstige klimaatin Nederland weer, op basis van onze huidige k<strong>en</strong>nis. Het zijn min of meer de hoekpunt<strong>en</strong> waarbinn<strong>en</strong> weverwacht<strong>en</strong> dat ons toekomstig klimaat zich zal ontwikkel<strong>en</strong>: op basis van onze huidige k<strong>en</strong>nis verwacht<strong>en</strong>we dat de kans groter is dat ons toekomstige klimaat zich zal ontwikkel<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> deze vier hoekpunt<strong>en</strong>, dandaarbuit<strong>en</strong>.1.3.3 Hoe gaan we om met de onzekerhed<strong>en</strong> over de toekomst?Doel van dit klimaateffectschetsboek is om e<strong>en</strong> overzicht te gev<strong>en</strong> van de range aan mogelijke klimaatverandering<strong>en</strong> de effect<strong>en</strong> daarvan tot 2050 (<strong>en</strong> evt. 2100). De mogelijke range aan onzekerhed<strong>en</strong> wordt bepaald dooronzekerhed<strong>en</strong> over de sociaal-economische ontwikkeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> over het klimaatsysteem zelf. De KNMI’06sc<strong>en</strong>ario’s zijn zodanig gekoz<strong>en</strong>, dat ze e<strong>en</strong> groot deel van de bestaande onzekerhed<strong>en</strong> in beeld br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>: hetzijn min of meer de hoekpunt<strong>en</strong> waarbinn<strong>en</strong> we verwacht<strong>en</strong> dat ons toekomstig klimaat zich zal ontwikkel<strong>en</strong>tot 2050 <strong>en</strong> 2100. De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s di<strong>en</strong><strong>en</strong> daarom als basis voor dit klimaateffectschetsboek.10A2 Voor e<strong>en</strong> uitgebreidere beschrijving van deze klimaatsc<strong>en</strong>ario’s wordt verwez<strong>en</strong> naar de brochure‘Klimaat in de 21e eeuw: vier sc<strong>en</strong>ario’s voor Nederland’ (KNMI, 2006) het bijgehor<strong>en</strong>de wet<strong>en</strong>schappelijkeachtergrondrapport (van d<strong>en</strong> Hurk et al, 2006) <strong>en</strong> de website www.knmi.nl/klimaatsc<strong>en</strong>arios/.


Hoofdstuk 1 InleidingFiguur 1.4 Schematisch overzicht van de vier KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s.Welke onzekerhed<strong>en</strong> zijn er?We wet<strong>en</strong> zeker dat er e<strong>en</strong> broeikaseffect is <strong>en</strong> dat door m<strong>en</strong>selijk toedo<strong>en</strong> de conc<strong>en</strong>traties van broeikasgass<strong>en</strong>zijn toeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (IPCC, 2007). We wet<strong>en</strong> echter niet hoe sterk ons klimaatsysteem hierop zal reager<strong>en</strong>.Vandaar dat de uitkomst<strong>en</strong> van de modelberek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van de toekomstige temperatuurstijging op aardeonderling aanzi<strong>en</strong>lijk verschill<strong>en</strong>. Dit hangt sam<strong>en</strong> met twee typ<strong>en</strong> onzekerhed<strong>en</strong>:• Onzekerheid over de toekomstige bevolkingsgroei <strong>en</strong> de economische, technologische <strong>en</strong> socialeontwikkeling<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de daarmee sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de uitstoot van broeikasgass<strong>en</strong> <strong>en</strong> stofdeeltjes;• Onvolledige k<strong>en</strong>nis van de complexe process<strong>en</strong> in het klimaatsysteem. Zo is de invloed van waterdamp,wolk<strong>en</strong>, sneeuw <strong>en</strong> ijs op de stralingshuishouding <strong>en</strong> de temperatuur nog niet goed gekwantifi ceerd.Sommige process<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> nog niet word<strong>en</strong> gemodelleerd. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zijn er ook fundam<strong>en</strong>tele gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong>aan de voorspelbaarheid van complexe system<strong>en</strong> zoals het klimaatsysteem.Voor kleinschaliger regio’s, zoals West-Europa of Nederland, is de onzekerheid nog groter. Dan speeltde luchtstroming e<strong>en</strong> belangrijke rol. De meeste klimaatmodell<strong>en</strong> berek<strong>en</strong><strong>en</strong> e<strong>en</strong> verandering in deluchtstromingspatron<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> West-Europa, maar de uitkomst<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong> sterk in de aard <strong>en</strong> groottevan die verandering. De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s gaan uit van dezelfde klimaatverandering voor heel Nederland.De gebruikte klimaatmodell<strong>en</strong> zijn niet gedetailleerd g<strong>en</strong>oeg <strong>en</strong> Nederland is te klein om e<strong>en</strong> ruimtelijkediffer<strong>en</strong>tiatie in klimaatverandering binn<strong>en</strong> Nederland te rechtvaardig<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zijn de ruimtelijke patron<strong>en</strong>in klimaatverandering niet altijd consist<strong>en</strong>t tuss<strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong>de klimaatmodell<strong>en</strong>. De ruimtelijke verschill<strong>en</strong>op de kaart<strong>en</strong> in dit rapport word<strong>en</strong> dus veroorzaakt door verschill<strong>en</strong> in het huidige klimaat. De ruimtelijkepatron<strong>en</strong> in de kaart<strong>en</strong> voor 1976-2005 <strong>en</strong> voor de toekomst zijn daarom in principe hetzelfde.Over sommige klimaatvariabel<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> we met meer zekerheid uitsprak<strong>en</strong> do<strong>en</strong> dan over andere variabel<strong>en</strong>.Tijd<strong>en</strong>s het gebruik van informatie over klimaatverandering is het zinvol hier rek<strong>en</strong>ing mee te houd<strong>en</strong>. Om e<strong>en</strong>A11


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKindruk te gev<strong>en</strong>, is hieronder aangegev<strong>en</strong> wat de relatieve zekerheid is van de uitsprak<strong>en</strong> over de verschill<strong>en</strong>deklimaatvariabel<strong>en</strong>. De relatieve zekerheid is gebaseerd op:• Consist<strong>en</strong>tie tuss<strong>en</strong> klimaatmodell<strong>en</strong> (mondiale <strong>en</strong> regionale);• Begrip waarom e<strong>en</strong> bepaalde verandering gaat optred<strong>en</strong>;• Goede onderscheiding van de verandering <strong>en</strong> de natuurlijke variatie.In het algeme<strong>en</strong> neemt de onzekerheid toe in de volg<strong>en</strong>de rijtjes van links naar rechts:Temperatuur > Zeespiegel > Neerslag > WindNeerslag winter > Neerslag zomerGemiddeld<strong>en</strong> > E<strong>en</strong>s per 10 jaar extrem<strong>en</strong>Figuur 1.5 De IPCC-klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor wereldgemiddelde temperatuur (=Global surface warming) metdaarin aangegev<strong>en</strong> de wereldgemiddelde temperatuurstijging<strong>en</strong> die gebruikt word<strong>en</strong> in de regionale KNMI’06klimaatsc<strong>en</strong>ario’s (zie ook figuur 1.3 <strong>en</strong> figuur 1.4). De mondiale temperatuurstijging in de sc<strong>en</strong>ario’s W <strong>en</strong> W+is 2x de mondiale temperatuurstijging in de sc<strong>en</strong>ario’s G <strong>en</strong> G+. De mondiale temperatuurstijging in 2100 inde sc<strong>en</strong>ario’s G <strong>en</strong> G+ is gelijk aan de mondiale temperatuurstijging in 2050 in de sc<strong>en</strong>ario’s W <strong>en</strong> W+.Omgaan met onzekerhed<strong>en</strong>E<strong>en</strong> manier om met onzekerhed<strong>en</strong> om te gaan, is gebruik mak<strong>en</strong> van sc<strong>en</strong>ario’s. De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijnzodanig gekoz<strong>en</strong>, dat ze e<strong>en</strong> groot deel van de bestaande onzekerhed<strong>en</strong> in beeld br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> (zie fi gur<strong>en</strong> 1.5<strong>en</strong> 1.6). Onzekerhed<strong>en</strong> als gevolg van sociaal-economische <strong>en</strong> technologische ontwikkeling<strong>en</strong> zijn in kaartgebracht door bij het ontwikkel<strong>en</strong> van de sc<strong>en</strong>ario’s verschill<strong>en</strong>de emissiesc<strong>en</strong>ario’s (A1, A2, B1, B2 in fi guur1.5) mee te nem<strong>en</strong>. De onzekerhed<strong>en</strong> m.b.t. het klimaatsysteem zijn in kaart gebracht door gebruik te mak<strong>en</strong>van e<strong>en</strong> zo groot mogelijk aantal mondiale <strong>en</strong> regionale klimaatmodell<strong>en</strong> (de grijze balk<strong>en</strong> aan de rechterkantin figuur 1.5). De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn stuk voor stuk aannemelijk. Met de huidige k<strong>en</strong>nis is echter niet aante gev<strong>en</strong> welk sc<strong>en</strong>ario het meest waarschijnlijk is.12AOm e<strong>en</strong> goed beeld van de mogelijke verandering<strong>en</strong> <strong>en</strong> effect<strong>en</strong> in de toekomst te krijg<strong>en</strong> is het verstandigom alle vier de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s te gebruik<strong>en</strong> <strong>en</strong> deze te vergelijk<strong>en</strong> met de huidige situatie. In dit rapportzull<strong>en</strong> uit praktische overweging<strong>en</strong> telk<strong>en</strong>s kaart<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gepres<strong>en</strong>teerd voor de huidige situatie <strong>en</strong> voor desc<strong>en</strong>ario’s W <strong>en</strong> W+. In tabell<strong>en</strong>/bijlag<strong>en</strong> word<strong>en</strong> wel gegev<strong>en</strong>s voor G <strong>en</strong> G+ gepres<strong>en</strong>teerd.


Hoofdstuk 1 InleidingDe mondiale temperatuurstijging in de sc<strong>en</strong>ario’s W <strong>en</strong> W+ is tweemaal de mondiale temperatuurstijgingin de sc<strong>en</strong>ario’s G <strong>en</strong> G+. De mondiale temperatuurstijging in 2100 in de sc<strong>en</strong>ario’s G <strong>en</strong> G+ is gelijkaan de mondiale temperatuurstijging in 2050 in de sc<strong>en</strong>ario’s W <strong>en</strong> W+ (dit geldt ook voor de de andereklimaatvariabel<strong>en</strong>, behalve voor zeespiegelstijging). De sc<strong>en</strong>ario’s W <strong>en</strong> W+ zijn de bov<strong>en</strong>gr<strong>en</strong>s binn<strong>en</strong> deKNMI’06-sc<strong>en</strong>ario’s, echter niet van wat mogelijk wordt geacht.De W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s gev<strong>en</strong> dus de bov<strong>en</strong>gr<strong>en</strong>s van de klimaatverandering in de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s.Detemperatuurstijging in het W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario voor 2050 is de temperatuurstijging in het G <strong>en</strong> G+ sc<strong>en</strong>ario in2100. Dit betek<strong>en</strong>t dat beleid dat gericht is op het W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario zich in snelheid zal onderscheid<strong>en</strong> vanbeleid gericht op het G <strong>en</strong> G+ sc<strong>en</strong>ario. Met andere woord<strong>en</strong>, als het adaptatie beleid is gebaseerd op de W<strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario, <strong>en</strong> de klimaatverandering gaat minder snel dan geeft dit meer tijd voor het uitvoer<strong>en</strong> van hetbeleid. De noodzaak van aanpassing wordt echter niet minder belangrijk.Figuur 1.6 Schematische weergave van de kansverdeling voor mondiale temperatuurstijging. De vlakk<strong>en</strong> A <strong>en</strong>B onder de rode lijn gev<strong>en</strong> respectievelijk de laagste <strong>en</strong> hoogste 10 % van de kansverdeling weer. De KNMI’06klimaatsc<strong>en</strong>ario’s zijn zo gekoz<strong>en</strong> dat ze ongeveer 80% van de range voor mondiale temperatuurstijgingopspann<strong>en</strong>.1.4 Fysische-geografische k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>Groning<strong>en</strong>In grote lijn<strong>en</strong> kan de provincie Goning<strong>en</strong> in drie verschill<strong>en</strong>de fysisch geografi sche gebied<strong>en</strong> word<strong>en</strong>ingedeeld. Het zand <strong>en</strong> keileem gebied in het zuid<strong>en</strong> van de provincie, e<strong>en</strong> zone waar ve<strong>en</strong> aan het oppervlakligt <strong>en</strong> het noordelijk geleg<strong>en</strong> zeekleigebied.In het zuid<strong>en</strong> van de provincie ligg<strong>en</strong> pleistoc<strong>en</strong>e afzetting<strong>en</strong> aan het oppervlak. Tijd<strong>en</strong>s de Saale-ijstijd heefthet landijs het keileem van het Dr<strong>en</strong>ts plateau afgezet. Dit strekt zich uit tot in de provincie Groning<strong>en</strong>. Inhet Zuidelijk Westerkwartier ligt de keileem dicht onder het oppervlak. Het landijs heeft verder verschill<strong>en</strong>derugg<strong>en</strong> (stuwwall<strong>en</strong> <strong>en</strong> mor<strong>en</strong>es) gevormd, voorbeeld<strong>en</strong> hiervan zijn de Hondsrug, de rug van Zuidhorn <strong>en</strong>Noordhorn, de hoogtes bij Winschot<strong>en</strong> <strong>en</strong> Slochter<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Hasseberg. Veel van deze hoogtes werd<strong>en</strong>later bewoond <strong>en</strong> vorm<strong>en</strong> daarmee de basis voor de locatie van veel dorp<strong>en</strong>. Het dal van de Hunze is ookdoor het landijs uitgeslet<strong>en</strong>. Tijd<strong>en</strong>s de laatste ijstijd (het Weichseli<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> dikke laag dekzand over hetkeileem afgezet, waardoor glooi<strong>en</strong>de rugg<strong>en</strong> zijn afgezet. Voorbeeld<strong>en</strong> hiervan zijn de Bouwt<strong>en</strong> t<strong>en</strong> zuid<strong>en</strong>van Bellingwolde <strong>en</strong> Vriescheloo <strong>en</strong> de Ruit<strong>en</strong> bij Slochter<strong>en</strong>.Tijd<strong>en</strong>s het Holoce<strong>en</strong> steeg de zeespiegel <strong>en</strong> hiermee werd e<strong>en</strong> groot deel van het pleistoc<strong>en</strong>e zandlandschapbedekt met zeeafzetting<strong>en</strong>. Doordat de snelheid van de zeespiegelstijging afnam <strong>en</strong> de afvoer van watermoeilijker werd, ontstond<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van de provincie ve<strong>en</strong>gebied<strong>en</strong>. Hier is later weer e<strong>en</strong> laag zeekleiop afgezet. Ontwatering t<strong>en</strong> behoeve van het landbouwkundig gebruik sinds het begin van de ontginning vandit gebied heeft gezorgd voor het inklink<strong>en</strong> van het ve<strong>en</strong>gebied. Het midd<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong> ligt dan ook lagerdan het zuidelijk <strong>en</strong> noordelijk deel van de provincie. Ook het dal van de Hunze werd met ve<strong>en</strong> gevuld. Veelvan het ve<strong>en</strong> is afgegrav<strong>en</strong> wat bepal<strong>en</strong>d is geweest voor de vorming van het ve<strong>en</strong>koloniale landschap.In het noord<strong>en</strong> van de provincie werd zeeklei afgezet <strong>en</strong> ontstond e<strong>en</strong> kwelderlandschap, dat gedur<strong>en</strong>deA13


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK<strong>en</strong>kele duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> is opgeslibt. Dit kwelderlandschap vormt de basis voor het huidige wierd<strong>en</strong>gebied. Deeerste bewoning vond plaats op de kwelderwall<strong>en</strong>, m<strong>en</strong> verhoogde de woonplaats teg<strong>en</strong> overstroming<strong>en</strong> <strong>en</strong>zo ontstond<strong>en</strong> de wierd<strong>en</strong>. Vanaf ongeveer de twaalfde eeuw is m<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> met het aanlegg<strong>en</strong> van dijk<strong>en</strong><strong>en</strong> het inpolder<strong>en</strong> van nieuw land. Voorbeeld<strong>en</strong> van het dijk<strong>en</strong>landschap dat hierdoor ontstond zijn het gebieddirect gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong>d aan de Wadd<strong>en</strong>kust <strong>en</strong> het inbraakgebied van de Dollard.De figur<strong>en</strong> 1.7 <strong>en</strong> 1.9 op de volg<strong>en</strong>de pagina’s gev<strong>en</strong> de landschapstyp<strong>en</strong> <strong>en</strong> de geomorfologie van deprovincie Groning<strong>en</strong><strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>Het relatief hooggeleg<strong>en</strong> Dr<strong>en</strong>ts Plateau heeft e<strong>en</strong> specifi eke geologische <strong>en</strong> bodemkundige opbouw. Hetwordt gek<strong>en</strong>merkt door de aanwezigheid van keileem, afgezet als grondmor<strong>en</strong>e tijd<strong>en</strong>s de voorlaatste ijstijd,het Saali<strong>en</strong>. Dit krijgt meer acc<strong>en</strong>t door de omligg<strong>en</strong>de laaggeleg<strong>en</strong> ve<strong>en</strong>ontginning<strong>en</strong>. Met de Dr<strong>en</strong>ts-Groningse Ve<strong>en</strong>koloniën als meest aansprek<strong>en</strong>d voorbeeld. Daarmee zijn tev<strong>en</strong>s de karakteristieke elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong>van de bodem van <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> gegev<strong>en</strong>: keileem, zand <strong>en</strong> ve<strong>en</strong>. <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> kan grofweg word<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> als e<strong>en</strong>omgekeerd soepbord.Deze ligging van <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> betek<strong>en</strong>t tev<strong>en</strong>s dat zij grot<strong>en</strong>deels e<strong>en</strong> inzijgings , oorsprong <strong>en</strong> afstromingsgebiedis. Vanaf het plateau strom<strong>en</strong> bek<strong>en</strong> af in zuidwestelijke, noordelijke <strong>en</strong> zuidoostelijke richting. Het bijzonderesam<strong>en</strong>spel van bodem <strong>en</strong> waterhuishouding is zowel karakteristiek als uniek in Nederland. De beïnvloedingvanuit andere gebied<strong>en</strong> is mede hierdoor veel geringer dan in andere zandprovincies in Nederland. Anderzijdsword<strong>en</strong> vanuit <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> wel de aangr<strong>en</strong>z<strong>en</strong>de gebied<strong>en</strong> beïnvloed. Het plateau <strong>en</strong> de aansluit<strong>en</strong>de beekdal<strong>en</strong>bied<strong>en</strong> in sam<strong>en</strong>hang met de aanwezige milieukwaliteit, goede perspectiev<strong>en</strong> voor het instandhoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> deontwikkeling van “kwaliteitsnatuur”.De fysisch-geografische positie van <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> is e<strong>en</strong> stevige historische ontwikkelingsbasis geblek<strong>en</strong>. Vanaf derand<strong>en</strong> van de beekdal<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijke bewoning <strong>en</strong> gebruik uiteindelijk overal het landschap bepaald.Stedelijke ontwikkeling, infrastructuur, de kwaliteit van natuur <strong>en</strong> bosgebied<strong>en</strong>, het Dr<strong>en</strong>tse landschap, ze zijnall<strong>en</strong> ook nu nog hieruit af te leid<strong>en</strong> <strong>en</strong> herk<strong>en</strong>baar.De figur<strong>en</strong> 1.8 <strong>en</strong> 1.10 op de volg<strong>en</strong>de pagina’s gev<strong>en</strong> de landschapstyp<strong>en</strong> <strong>en</strong> de geomorfologie van deprovincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>.14A


Hoofdstuk 1 InleidingFiguur 1.7 Landschapstyp<strong>en</strong> in de provincie Groning<strong>en</strong> (bron: provincie Groning<strong>en</strong>)A15


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK16AFiguur 1.8 Landschapstyp<strong>en</strong> in de provincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> (bron: provincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>)


Hoofdstuk 1 InleidingFiguur 1.9 Geomorfologie van de provincie Groning<strong>en</strong> (bron: provincie Groning<strong>en</strong>)A17


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK18AFiguur 1.10 Geomorfologie van de provincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> (bron: provincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>


Hoofdstuk 1 InleidingA19


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKTabel 2.1 Schematisch overzicht van de tr<strong>en</strong>ds in klimaatvariabel<strong>en</strong>, behandeld in dit hoofdstuk20A


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>2 PRIMAIRE KLIMAATEFFECTENTabel 2.1 geeft e<strong>en</strong> schematisch overzicht van de tr<strong>en</strong>ds in alle klimaatvariabel<strong>en</strong> die in dit hoofdstuk word<strong>en</strong>behandeld: temperatuur, neerslag, neerslagtekort, zonneschijn, wind <strong>en</strong> zeespiegelstijging. Dit zijn de primaireklimaateffect<strong>en</strong>.De tabel geeft ook aan waarvoor kaart<strong>en</strong> beschikbaar zijn. Over de andere klimaatvariabel<strong>en</strong> wordt welruimtelijke informatie gegev<strong>en</strong>, maar deze is niet in kaart<strong>en</strong> weer te gev<strong>en</strong>, bijv. omdat er te weinig gegev<strong>en</strong>szijn voor e<strong>en</strong> goede kaart2.1 Welke informatie gev<strong>en</strong> de kaart<strong>en</strong>?Ruimtelijke patron<strong>en</strong> met betrekking tot klimaat word<strong>en</strong> in ons land voornamelijk bepaald door de afstand totde zee (‘land-zee overgang’), e<strong>en</strong> noord-zuidgradiënt sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>d met de zonshoogte, hoogteverschill<strong>en</strong><strong>en</strong> verschill<strong>en</strong> in landschappelijke gesteldheid, waaronder het verschil tuss<strong>en</strong> stad <strong>en</strong> platteland (bijvoorbeeldhet urban heat island effect’, het verschijnsel dat het in stedelijk gebied vaak warmer is dan op het omring<strong>en</strong>deplatteland, bijlage 3).In dit hoofdstuk word<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong>de kaart<strong>en</strong> gepres<strong>en</strong>teerd met ruimtelijke patron<strong>en</strong> voor klimaatvariabel<strong>en</strong>.Door klimaatgegev<strong>en</strong>s op kaart<strong>en</strong> te zett<strong>en</strong> kan de indruk gewekt word<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> grote geografi sch<strong>en</strong>auwkeurigheid. Dit is niet het geval voor het huidige klimaat <strong>en</strong> ook niet voor de kaart<strong>en</strong> voor de toekomst.De contourlijn<strong>en</strong> zijn ge<strong>en</strong> exacte scheiding<strong>en</strong>.Verder is het belangrijk om te beseff<strong>en</strong> dat er ge<strong>en</strong> één op één relatie is tuss<strong>en</strong> klimaateffect<strong>en</strong>, in term<strong>en</strong>van neerslag <strong>en</strong> temperatuur, <strong>en</strong> gevolg<strong>en</strong> in term<strong>en</strong> van wateroverlast of droogte. Soms kan e<strong>en</strong> kleinehoeveelheid (extra) neerslag al voor overlast zorg<strong>en</strong>, terwijl op e<strong>en</strong> andere plek e<strong>en</strong> grote hoeveelheidneerslag ge<strong>en</strong> problem<strong>en</strong> veroorzaakt.Meer in detail is het belangrijk dat er bij het interpreter<strong>en</strong> <strong>en</strong> gebruik van de klimaatkaart<strong>en</strong> in het rapportrek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> wordt met de volg<strong>en</strong>de aspect<strong>en</strong> (zie bijlage 4):• Het kaartmateriaal in deze klimaateffectatlas is gebaseerd op automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> debeschikbare meetstations vanwege de beperkte tijd zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis. In deklimaatatlas: normaalperiode 1971-2000 (KNMI, 2002) is wel extra klimatologische k<strong>en</strong>nis gebruikt omkaart<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>;• Ruimtelijke verschill<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> veroorzaakt word<strong>en</strong> door het toepass<strong>en</strong> van de automatischeinterpolatieschema’s;• Voor temperatuur kunn<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> grootschalige patron<strong>en</strong> word<strong>en</strong> weergegev<strong>en</strong>, vanwege het beperkteaantal KNMI-stations;• Kleinschalige ruimtelijke verschill<strong>en</strong> in neerslag kunn<strong>en</strong> ook veroorzaakt word<strong>en</strong> door toevallighed<strong>en</strong>;• Contourlijn<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> niet als exacte, string<strong>en</strong>te scheiding<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> klass<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geïnterpreteerd;• De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s onderscheid<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> regionale verschill<strong>en</strong> in klimaatverandering. De ruimtelijkepatron<strong>en</strong> in de kaart<strong>en</strong> voor 1976-2005 <strong>en</strong> voor de toekomst zijn daarom in principe hetzelfde. Er wordtniet verwacht dat de verandering van de luchtstromingspatron<strong>en</strong> in de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s zal leid<strong>en</strong> totduidelijke andere ruimtelijke patron<strong>en</strong>;• De ruimtelijke verschill<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> niet aan waar de gevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering het grootst zijn.Het bov<strong>en</strong>staande betek<strong>en</strong>t dat:• De kaart<strong>en</strong> niet nauwkeurig g<strong>en</strong>oeg zijn als basis voor ruimtelijke planvorming. Wel zijn ze geschikt alsbasis voor discussies over ruimtelijke ord<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> klimaatverandering, én voor de juiste beeldvormingover wat klimaatverandering nu betek<strong>en</strong>t;• De kaart<strong>en</strong> meestal niet geschikt zijn om te bepal<strong>en</strong> wat de effect<strong>en</strong> van klimaatverandering zijn <strong>en</strong> waarde grootste effect<strong>en</strong> optred<strong>en</strong> (bijv. e<strong>en</strong> “overlay” van e<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>kaart met e<strong>en</strong> kaart met het aantaldag<strong>en</strong> met hevige neerslag, geeft niet aan waar de meeste problem<strong>en</strong> met wateroverlast op de wegvoorkom<strong>en</strong>). Er is meestal e<strong>en</strong> extra vertaalslag nodig (zie hoofdstuk 3).A21


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde aantal ijsdag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur < 0°C)1976 - 20050 - 22 - 44 - 66 - 88 - 1010 - 1212 - 14 dag<strong>en</strong>bebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations22AFiguur 2.1 Kaart<strong>en</strong> met het gemiddeld aantal ijsdag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur < 0°C) in hethuidige klimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+-sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> de beschikbareKNMI-stations, zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>2.2 TemperatuurKlimaatverandering heeft voor temperatuur de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong>:• De opwarming zet door in alle vier de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s;• De temperatuurstijging in 2100 is in de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s 2x zo groot als in 2050;• Temperatuurextrem<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> sneller stijg<strong>en</strong> dan de gemiddelde temperatuur, dit gebeurt vooral in desc<strong>en</strong>ario’s G+ <strong>en</strong> W+;• To<strong>en</strong>ame van het aantal warme, zomerse <strong>en</strong> tropische dag<strong>en</strong>;• Afname van het aantal ijsdag<strong>en</strong> <strong>en</strong> vorstdag<strong>en</strong>.2.2.1 Gemiddelde temperatur<strong>en</strong>Toekomstige tr<strong>en</strong>dsDe vier KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s lat<strong>en</strong> e<strong>en</strong> opwarming rond 2050 zi<strong>en</strong> variër<strong>en</strong>d van 0,9 °C tot 2,3 °C in de winter(december, januari <strong>en</strong> februari) <strong>en</strong> van 0,9 °C tot 2,8 °C in de zomer (juni, juli <strong>en</strong> augustus) t<strong>en</strong> opzichte vanhet klimaat rond 1990 (het gemiddelde tuss<strong>en</strong> 1976 <strong>en</strong> 2005). Het verschil in gemiddelde maximum- <strong>en</strong>minimumtemperatuur is in alle sc<strong>en</strong>ario’s vooralsnog gelijk gehoud<strong>en</strong> aan de huidige situatie (zie Bijlage 4).Voor het klimaat rond 2100 zijn de temperatuurstijging<strong>en</strong> tweemaal zo groot als voor 2050 <strong>en</strong> voor 2020 zijn deverandering<strong>en</strong> tweemaal zo klein als voor 2050. Door natuurlijke schommeling<strong>en</strong> zal de temperatuurstijgingniet in elk dec<strong>en</strong>nium ev<strong>en</strong> sterk zijn <strong>en</strong> is het goed mogelijk dat er in de toekomst tijdelijk e<strong>en</strong> periodevan relatief koel weer is (KNMI, 2006). In de winter tred<strong>en</strong> in de ‘+’ sc<strong>en</strong>ario’s (G+ <strong>en</strong> W+) frequ<strong>en</strong>terwest<strong>en</strong>wind<strong>en</strong> op <strong>en</strong> in de zomer tred<strong>en</strong> in deze sc<strong>en</strong>ario’s frequ<strong>en</strong>ter oost<strong>en</strong>wind<strong>en</strong> op. In combinatie metde mondiale temperatuurto<strong>en</strong>ame zorgt dit voor e<strong>en</strong> relatief sterkere to<strong>en</strong>ame van de gemiddelde <strong>en</strong> extrememaximum- <strong>en</strong> minimumtemperatur<strong>en</strong> in deze sc<strong>en</strong>ario’s t<strong>en</strong> opzichte van de sc<strong>en</strong>ario’s zonder veranderingin luchtstromingspatron<strong>en</strong> (G <strong>en</strong> W).Ruimtelijke patron<strong>en</strong>In het huidige klimaat is de gemiddelde temperatuur in de zomer aan de kust lager dan meer landinwaarts.In de winter is het omgekeerde het geval. Zo ervaart het noord<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong> ’s zomers e<strong>en</strong> afkoel<strong>en</strong>deffect <strong>en</strong> ’s winters e<strong>en</strong> opwarm<strong>en</strong>d effect van de aanwezigheid van de Wadd<strong>en</strong>zee. De provincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>gr<strong>en</strong>st niet aan zulke wateroppervlakt<strong>en</strong>. Daardoor wordt het daar ’s zomers warmer <strong>en</strong> ’s winters kouderdan in de kustprovincies. In sted<strong>en</strong> is het gemiddeld wat warmer dan op het omring<strong>en</strong>de platteland, dit is niette zi<strong>en</strong> in figur<strong>en</strong> 2.1 tot <strong>en</strong> met 2.5, maar wordt beschrev<strong>en</strong> in bijlage 3 ‘urban heat island effect’. Dezelfdepatron<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in de toekomst blijv<strong>en</strong> bestaan. E<strong>en</strong> verandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> zal hierin ook nietof nauwelijks verandering br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. In de KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s is de temperatuurstijging in Nederlandniet gelijk aan de wereldgemiddelde temperatuurstijging. Van belang hierbij is de ligging van ons land aan derand van e<strong>en</strong> groot contin<strong>en</strong>t dat sterker opwarmt, maar ook dicht bij het noordoostelijk deel van de AtlantischeOceaan, waarvoor de meeste klimaatmodell<strong>en</strong> e<strong>en</strong> veel minder sterke temperatuurstijging berek<strong>en</strong><strong>en</strong>.A23


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde aantal vorstdag<strong>en</strong> per jaar (minimumtemperatuur < 0°C)1976 - 20050 - 1010 - 2020 - 3030 - 4040 - 5050 - 6060 - 7070 - 80 dag<strong>en</strong>bebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations24AFiguur 2.2 Kaart<strong>en</strong> met het gemiddeld aantal vorstdag<strong>en</strong> per jaar (minimumtemperatuur < 0°C) in hethuidige klimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+-sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> de beschikbareKNMI-stations, zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>2.2.2 Temperatuur extrem<strong>en</strong>Toekomstige tr<strong>en</strong>dsDe vier KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s gev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> sterkere stijging van de temperatuurextrem<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong> dan van degemiddelde temperatur<strong>en</strong>. Rond 2050 stijgt de laagste temperatuur per jaar in de wintermaand<strong>en</strong> varier<strong>en</strong>dvan 1,0°C tot 2,9°C, <strong>en</strong> in de zomermaand<strong>en</strong> stijgt de hoogste temperatuur per jaar met 1,0°C tot 3,8°C t<strong>en</strong>opzichte van het klimaat rond 1990 (het gemiddelde tuss<strong>en</strong> 1976 <strong>en</strong> 2005). Vooral in de sc<strong>en</strong>ario’s G+ <strong>en</strong>W+ stijg<strong>en</strong> de extremere temperatur<strong>en</strong> sterker. In de winter tred<strong>en</strong> in de ‘+’ sc<strong>en</strong>ario’s (G+ <strong>en</strong> W+) frequ<strong>en</strong>terwest<strong>en</strong>wind<strong>en</strong> op. In combinatie met de mondiale temperatuurto<strong>en</strong>ame zorgt dit voor e<strong>en</strong> relatief sterkereafname van het aantal vorstdag<strong>en</strong> (minimumtemperatuur = 25 °C) <strong>en</strong> warme dag<strong>en</strong>(maximumtemperatuur >= 20 °C in deze sc<strong>en</strong>ario’s t<strong>en</strong> opzichte van de sc<strong>en</strong>ario’s zonder verandering inluchtstromingspatron<strong>en</strong> (G <strong>en</strong> W).A25


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde aantal warme dag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur >= 20°C)1976 - 200540 - 4545 - 5050 - 5555 - 6060 - 6565 - 7070 - 7575 - 8080 - 8585 - 9090 - 9595 - 100100 - 105105 - 110110 - 115115 - 120120 - 125125 - 130130 - 135135 - 140 dag<strong>en</strong>bebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations26AFiguur 2.3 Kaart<strong>en</strong> met het gemiddeld aantal warme dag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur >= 20°C)in het huidige klimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> debeschikbare KNMI-stations, zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>Ruimtelijke patron<strong>en</strong>In het huidige klimaat is het aantal vorstdag<strong>en</strong> (fi guur 2.2) <strong>en</strong> ijsdag<strong>en</strong> (fi guur 2.1) aan de kust kleiner danmeer in het binn<strong>en</strong>land. Hetzelfde geldt voor het aantal warme dag<strong>en</strong> (fi guur 2.3), zomerse dag<strong>en</strong> (fi guur2.4) <strong>en</strong> tropische dag<strong>en</strong> (figuur 2.5). Dit wordt veroorzaakt door de trage opwarming <strong>en</strong> afkoeling van grotewateroppervlakt<strong>en</strong> (Noordzee). Als gevolg hiervan is het aantal warme, zomerse <strong>en</strong> tropische dag<strong>en</strong> aan d<strong>en</strong>oordkant van Groning<strong>en</strong> lager dan aan de zuidkant van Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> in <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>, <strong>en</strong> het aantal vorstdag<strong>en</strong> isdaardoor ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s aan de noordkant van Groning<strong>en</strong> lager dan aan de zuidkant van Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> in <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>.IJsdag<strong>en</strong>, waarbij het de hele dag vriest, tred<strong>en</strong> vooral op bij noord<strong>en</strong>- tot oost<strong>en</strong>wind<strong>en</strong>, waardoor het landzee-effectminder duidelijk is. Deze ruimtelijke patron<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in de toekomst blijv<strong>en</strong> bestaan.Enkele voorbeeld<strong>en</strong> van wat dit voor u kan betek<strong>en</strong><strong>en</strong>:• U kunt vaker zonder jas naar buit<strong>en</strong> (het aantal zomerse dag<strong>en</strong>, met e<strong>en</strong> maximum temperatuur van >=25 °C stijgt);• U zult vaker last hebb<strong>en</strong> van hittestress (het aantal tropische dag<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> maximum temperatuur van>= 30 °C stijgt);• U moet het gras van uw gazon vaker maai<strong>en</strong> (door de hogere temperatuur begint het gras in het voorjaarweer eerder te groei<strong>en</strong>, <strong>en</strong> groeit het in het najaar langer door)• Uw kost<strong>en</strong> voor verwarming in huis gaan omlaag, behoefte aan koeling gaat omhoog;• De kans op Elfsted<strong>en</strong>tocht<strong>en</strong> neemt af (het aantal ijsdag<strong>en</strong>, waarop het de hele dag vriest, neemt af)• To<strong>en</strong>ame warmteminn<strong>en</strong>de plant- <strong>en</strong> diersoort<strong>en</strong>.In hoofdstuk 3 wordt meer informatie gegev<strong>en</strong> over secundaire effect<strong>en</strong>.A27


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde aantal zomerse dag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur >= 25°C)1976 - 20054 - 88 - 1212 - 1616 - 2020 - 2424 - 2828 - 3232 - 3636 - 4040 - 4444 - 4848 - 5252 - 5656 - 60 dag<strong>en</strong>bebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations28AFiguur 2.4 Kaart<strong>en</strong> met het gemiddeld aantal zomerse dag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur >= 25°C)in het huidige klimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> debeschikbare KNMI-stations, zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>Wordt de zomer van 2003 normaal rond 2050?Herinnert u zich nog de warme <strong>en</strong> droge zomer van 2003 to<strong>en</strong> er in Europa vele dod<strong>en</strong> zijn gevall<strong>en</strong> als gevolgvan hittestress? De zomer van 2003 was erg warm voor ons huidige klimaat. Gemiddeld is de temperatuur inde zomermaand<strong>en</strong> juni t/m augustus rond Eelde 16,0 °C (19 van de 20 keer ligt de gemiddelde temperatuurtuss<strong>en</strong> de 14,5 <strong>en</strong> 18,0 °C). In 2003 was de gemiddelde temperatuur rond Eelde 18,1 °C, ruim 2 °C hoger dannormaal. Rond 2050 verwacht<strong>en</strong> we dat in de W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s de zomertemperatuur 1,7 tot 2,8 °C hogerligt. Met andere woord<strong>en</strong> de zomer van 2003 zou rond 2050 vrij normaal kunn<strong>en</strong> zijn. De zomer van 2006was gemiddeld ook heel warm met e<strong>en</strong> temperatuur van 17,7 °C rond Eelde. Dat kwam vooral door de hogetemperatur<strong>en</strong> in de maand<strong>en</strong> juni <strong>en</strong> juli.Veel dag<strong>en</strong> met strandweer bij Schev<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> in de zomer van 2003 <strong>en</strong> in de maand<strong>en</strong> juni <strong>en</strong> juli in 2006A29


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde aantal tropische dag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur >= 30°C)1976 - 20050 - 22 - 44 - 66 - 88 - 1010 - 1212 - 1414 - 1616 - 1818 - 20 dag<strong>en</strong>bebouwd gebied2050 W 2050 W+30ADe kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstationsFiguur 2.5 Kaart<strong>en</strong> met het gemiddeld aantal tropische dag<strong>en</strong> per jaar (maximumtemperatuur >= 30°C)in het huidige klimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/ kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> debeschikbare KNMI-stations, zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>Wordt de herfst/winter van 2006/2007 normaal rond 2050?De hersft van 2006 <strong>en</strong> de winter van 2006/2007 war<strong>en</strong> erg warm. Waarschijnlijk herinnert u zich nog wel datde bom<strong>en</strong> lang gro<strong>en</strong> blev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat u nog tot laat in het najaar zonder jas op e<strong>en</strong> terras kon zitt<strong>en</strong>.Rond Eelde was de gemiddelde herfsttemperatuur in 2006 13,2 °C, teg<strong>en</strong> 9,8°C normaal (19 van de 20 keerligt de gemiddelde temperatuur tuss<strong>en</strong> de 7,6 <strong>en</strong> 11,4 °C), <strong>en</strong> de gemiddelde wintertemperatuur in 2006/2007was 6,1 °C, teg<strong>en</strong> 2,4 °C normaal (19 van de 20 keer ligt de gemiddelde temperatuur tuss<strong>en</strong> de -1,8 <strong>en</strong> 5,0°C). Dit verschil is meer dan we in het hoogste KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario (W+) voor 2050 verwacht<strong>en</strong>. Rond 2050 zoude herfst/winter van 2006/2007 nog steeds aan de warme kant zijn.Hoe gro<strong>en</strong> is de herfst? Verschil 1 november 2004/ 1 november 2006 (foto: Jacob Kuiper, WPI, KNMI)A31


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde jaarlijkse Neerslag1976 - 2005670 - 700700 - 730730 - 760760 - 790790 - 820820 - 850850 - 880880 - 910910 - 940940 - 970970 - 10001000 - 1030 mmbebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations32AFiguur 2.6 Kaart<strong>en</strong> met de gemiddelde neerslag per jaar (in mm) in het huidige klimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+-sc<strong>en</strong>ario (rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>sgeg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong>gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> beschikbare KNMI-neerslagstations zonderadditionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde Neerslag per winterhalfjaar1976 - 2005325 - 350350 - 375375 - 400400 - 425425 - 450450 - 475475 - 500500 - 525525 - 550550 - 575 mmbebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations34AFiguur 2.7. Kaart<strong>en</strong> met de gemiddelde winterneerslag per jaar (oktober-maart; in mm) in het huidigeklimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+-sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> beschikbareKNMI-neerslagstations zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>Gemiddelde Neerslag per zomerhalfjaar1976 - 2005275 - 300300 - 325325 - 350350 - 375375 - 400400 - 425425 - 450450 - 475475 - 500 mmbebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstationsFiguur 2.8. Kaart<strong>en</strong> met de gemiddelde zomerneerslag per jaar (april-september; in mm) in het huidigeklimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+-sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> beschikbareKNMI-neerslagstations zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.A35


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde aantal dag<strong>en</strong> met >= 1 mm per jaar1976 - 2005110 - 115115 - 120120 - 125125 - 130130 - 135135 - 140140 - 145145 - 150150 - 155 dag<strong>en</strong>bebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations36AFiguur 2.9 Kaart<strong>en</strong> met het gemiddelde aantal dag<strong>en</strong> per jaar met 1 mm of meer neerslag in het huidigeklimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+-sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> beschikbareKNMI-neerslagstations zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>2.3.2 Extreme neerslagToekomstige tr<strong>en</strong>dsNeerslagextrem<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s het IPCC (2007) zeer waarschijnlijk toe. Alle KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijnhiermee in overe<strong>en</strong>stemming: in alle sc<strong>en</strong>ario’s neemt in de zomer de gemiddelde neerslaghoeveelheidop dag<strong>en</strong> met veel reg<strong>en</strong> toe door de zwaardere bui<strong>en</strong> (het meest in het W sc<strong>en</strong>ario). Merk wel op dat inde G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s de gemiddelde zomerneerslag afneemt. Voor de winter geldt in alle sc<strong>en</strong>ario’sdat de hoeveelhed<strong>en</strong> in langere periodes met veel neerslag (extreme 10-daagse winterneerslag; belangrijkvoor de afvoer van rivier<strong>en</strong> zoals de Rijn) to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> <strong>en</strong> ongeveer ev<strong>en</strong>veel verander<strong>en</strong> als de gemiddeldewinterneerslagsom.De hoogste dagneerslagsom treedt meestal in het zomerhalfjaar op <strong>en</strong> kan voor lokale wateroverlastzorg<strong>en</strong>. Als e<strong>en</strong> maat voor het aantal dag<strong>en</strong> met veel neerslag kan het aantal dag<strong>en</strong> met minimaal 15 mmneerslag gebruikt word<strong>en</strong>. Deze maat kan bijvoorbeeld e<strong>en</strong> rol spel<strong>en</strong> bij het bepal<strong>en</strong> van de noodzakelijkegemaalcapaciteit bij polders. Dag<strong>en</strong> met minimaal 15 mm kom<strong>en</strong> aan de kust het meest voor in de herfst.Meer landinwaarts kom<strong>en</strong> deze dag<strong>en</strong> het meest voor in de zomer. Het aantal dag<strong>en</strong> per jaar met minimaal 15mm neerslag (Figuur 2.10) neemt in alle sc<strong>en</strong>ario’s toe. In de ‘+’- sc<strong>en</strong>ario’s (G+ <strong>en</strong> W+) is de to<strong>en</strong>ame gering,<strong>en</strong> in de G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s het grootst. In deze sc<strong>en</strong>ario’s zonder verandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> is deto<strong>en</strong>ame van extreme neerslag in de zomer proc<strong>en</strong>tueel ook het grootst.Ruimtelijke patron<strong>en</strong>Het aantal dag<strong>en</strong> met ≥ 15 mm verschilt ook <strong>en</strong>igszins binn<strong>en</strong> de provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>. Er isge<strong>en</strong> 1-op-1 relatie met de gemiddelde neerslag, maar die gebied<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> hogere gemiddelde neerslaglijk<strong>en</strong> wel iets meer dag<strong>en</strong> met ≥ 15 mm te hebb<strong>en</strong>. In de toekomst zull<strong>en</strong> deze ruimtelijke patron<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>bestaan.Gegev<strong>en</strong>s voor De Bilt over extreme neerslag word<strong>en</strong> vaak voor heel Nederland gebruikt. Zo valt er e<strong>en</strong>sper 10 jaar in De Bilt meer dan 54 mm in 24 uur in het huidige klimaat (1906-2003; STOWA, 2004; op basisvan de statistiek voor het hele jaar). Er is vastgesteld dat er voor de hoeveelheid neerslag die binn<strong>en</strong> 24 uurvalt <strong>en</strong> die e<strong>en</strong>s per 10 jaar wordt overschred<strong>en</strong> signifi cante verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> stations in Nederland bestaan(STOWA, 2004). Deze verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> De Bilt <strong>en</strong> de overige beschouwde stations bedrag<strong>en</strong> maximaal12%. In de toekomst zull<strong>en</strong> deze extreme neerslagsomm<strong>en</strong> in alle klimaatsc<strong>en</strong>ario’s to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, het meest inhet W sc<strong>en</strong>ario. Meer informatie wordt gegev<strong>en</strong> in Bijlage 5.Het STOWA-rapport (2004) vermeldt ge<strong>en</strong> getall<strong>en</strong> voor extreme 10-daagse somm<strong>en</strong>, maar wel voor 9-daagsesomm<strong>en</strong>. In De Bilt valt in het huidige klimaat (1906-2003) gemiddeld e<strong>en</strong>s per 10 jaar e<strong>en</strong> hoeveelheid van109 mm of meer in 9 dag<strong>en</strong> (STOWA, 2004; op basis van de statistiek voor het hele jaar). De hoogste 9-daags<strong>en</strong>eerslagsomm<strong>en</strong> word<strong>en</strong> meestal niet in de wintermaand<strong>en</strong> behaald. Op basis van e<strong>en</strong> eerste schatting kangeconcludeerd word<strong>en</strong> dat de verschill<strong>en</strong> extreme 9-daagse somm<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de KNMI-neerslagstations inde provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> (range 95-116 mm) relatief klein zijn, ook t<strong>en</strong> opzichte van station DeBilt. In de toekomst neemt deze extreme 9-daagse neerslagsom toe, maar e<strong>en</strong> schatting van de toekomstigewaard<strong>en</strong> is moeilijk te mak<strong>en</strong>Enkele voorbeeld<strong>en</strong> van wat dit voor u kan betek<strong>en</strong><strong>en</strong>:• Vaker water op straat als er ge<strong>en</strong> maatregel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (de extreme neerslag neemt in alleklimaatsc<strong>en</strong>ario’s toe);• In het geval van de sc<strong>en</strong>ario’s G+ <strong>en</strong> W+ hoeft u in de zomer minder vaak e<strong>en</strong> paraplu mee te nem<strong>en</strong><strong>en</strong> is het risico dat e<strong>en</strong> tuinfeest verreg<strong>en</strong>t minder groot (afname van het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> indeze klimaatsc<strong>en</strong>ario’s).In hoofdstuk 3 wordt meer informatie gegev<strong>en</strong> over secundaire effect<strong>en</strong>.A37


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKGemiddelde aantal dag<strong>en</strong> met >= 15 mm neerslag per jaar1976 - 20054 - 66 - 88 - 1010 - 1212 - 1414 - 1616 - 18 dag<strong>en</strong>bebouwd gebied2050 W 2050 W+De kaart<strong>en</strong> zijn gebaseerd op e<strong>en</strong> automatische interpolatie van klimaatgegev<strong>en</strong>s van individuele meetstations (zonder additioneleklimatologische k<strong>en</strong>nis). De getoonde lokale variaties kunn<strong>en</strong> mede bepaald zijn door de gehanteerde interpolatietechniek <strong>en</strong> deligging van de meetstations38AFiguur 2.10 Kaart<strong>en</strong> met het gemiddelde aantal dag<strong>en</strong> per jaar met 15 mm of meer neerslag in hethuidige klimaat (bov<strong>en</strong>; 1976-2005), <strong>en</strong> rond 2050 voor het W-sc<strong>en</strong>ario (linksonder) <strong>en</strong> het W+-sc<strong>en</strong>ario(rechtsonder). Gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/, kaart<strong>en</strong> gemaakt door middel van automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> de beschikbareKNMI-neerslagstations, zonder additionele klimatogische k<strong>en</strong>nis.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>Wordt augustus 2006 normaal rond 2050?Augustus 2006 was e<strong>en</strong> erg natte maand na e<strong>en</strong> erg warme maand juli. Misschi<strong>en</strong> herinnert u zich nog dater vooral in het west<strong>en</strong> van Nederland veel wateroverlast was: strat<strong>en</strong> die onder war<strong>en</strong> gelop<strong>en</strong>, water inkelders, etc.De gemiddelde neerslag in augustus in Groning<strong>en</strong> in de periode 1971-2000 ligt rond de 65 mm. In <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> isdat iets lager, ongeveer 60 mm. In augustus 2006 was de maandsom op e<strong>en</strong> aantal stations in het noord<strong>en</strong>van Groning<strong>en</strong> hoger dan 200 mm (figuur 2.11). Ook e<strong>en</strong> paar stations in het noord<strong>en</strong> van <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> hadd<strong>en</strong>e<strong>en</strong> maandsom van meer dan 200mm. Er war<strong>en</strong> grote regionale verschill<strong>en</strong> in neerslag, maar dat is normaalvoor de zomermaand<strong>en</strong>. Het aantal dag<strong>en</strong> met zware reg<strong>en</strong> in augustus 2006 waarbij op t<strong>en</strong>minste éénKNMI-station ≥50 mm werd afgetapt, bedroeg 11 teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> langjarig gemiddelde van twee. Sinds 1951 is ditaantal dag<strong>en</strong> nog niet zo hoog geweest. In Maasland (Zuid-Holland) is op 2 augustus zelfs 93 mm gevall<strong>en</strong>.Ook in andere provincies werd<strong>en</strong> die maand hoge dagsomm<strong>en</strong> bereikt.De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s lat<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> sterke to<strong>en</strong>ame zi<strong>en</strong> van de gemiddelde neerslag in de zomer, <strong>en</strong> tweesc<strong>en</strong>ario’s lat<strong>en</strong> zelfs e<strong>en</strong> duidelijke afname zi<strong>en</strong>. Dat betek<strong>en</strong>t dat in de toekomst zo’n grote hoeveelheidneerslag als in augustus 2006 ook nog steeds uitzonderlijk zal zijn. Alle KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s lat<strong>en</strong> wel e<strong>en</strong>to<strong>en</strong>ame van de hevigheid van extreme bui<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>. M.a.w. de hevigheid van de neerslag, zoals we die inaugustus 2006 hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, zal in de toekomst minder uitzonderlijk word<strong>en</strong>, maar ook niet mete<strong>en</strong> heelgewoon!Figuur 2.11 Maandneerslagsomm<strong>en</strong> in augustus 2006.A39


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKWater op straat: overlast?40A


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>2.4 NeerslagtekortKlimaatverandering heeft voor neerslagtekort de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong>:• To<strong>en</strong>ame van de pot<strong>en</strong>tiële verdamping in alle klimaatsc<strong>en</strong>ario’s;• Verandering<strong>en</strong> in pot<strong>en</strong>tiële verdamping in 2100 2x zo groot als in 2050;• Het neerslagtekort (neerslag - pot<strong>en</strong>tiële verdamping) neemt nauwelijks tot sterk toe;• Aan de kust is de gemiddelde pot<strong>en</strong>tiële verdamping hoger dan meer landinwaarts.Het neerslagtekort wordt gedefinieerd als de neerslag minus de pot<strong>en</strong>tiële verdamping. Het effect van e<strong>en</strong>goed doorlat<strong>en</strong>de bodem wordt hierin dus niet meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Op het KNMI wordt de pot<strong>en</strong>tiële verdampingberek<strong>en</strong>d met de formule van Makkink (op basis van straling <strong>en</strong> temperatuur). Het cumulatieve neerslagtekortwordt vaak vanaf 1 april berek<strong>en</strong>d, aangezi<strong>en</strong> 1 april ongeveer overe<strong>en</strong>komt met het begin van het groeiseizo<strong>en</strong>voor veel plant<strong>en</strong>. Bij e<strong>en</strong> groot neerslagtekort wordt de groei van plant<strong>en</strong> beperkt door watertekort. Droogtewordt soms gedefinieerd in term<strong>en</strong> van hoeveelheid neerslag, maar vaak ook in term<strong>en</strong> van neerslagtekort.Het jaar 2003 staat bek<strong>en</strong>d als e<strong>en</strong> droog jaar in het rec<strong>en</strong>te verled<strong>en</strong> (maximale cumulatieve neerslagtekortvan 217 mm gemiddeld over Nederland), maar 1976 was nog veel droger in term<strong>en</strong> van neerslagtekort (361mm; Beersma et al., 2004). Het gemiddelde maximale neerslagtekort vanaf 1 april <strong>en</strong> op basis van 13 KNMIstationsis 144 mm voor de periode 1906-2000.Toekomstige tr<strong>en</strong>dsIn de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s word<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> regionale verschill<strong>en</strong> in relatieve verandering in klimaatvariabel<strong>en</strong>meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Als gevolg van de hogere temperatur<strong>en</strong> zal de pot<strong>en</strong>tiële verdamping to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. In dezomermaand<strong>en</strong> neemt de pot<strong>en</strong>tiële verdamping in de ‘+’-sc<strong>en</strong>ario’s aanzi<strong>en</strong>lijk toe (8% tot 15%; indeze sc<strong>en</strong>ario’s stijgt de temperatuur in de zomer ook het sterkst). Tegelijkertijd neemt de neerslag in dezomermaand<strong>en</strong> in deze ‘+’ sc<strong>en</strong>ario’s ook het sterkst af. Dit heeft tot gevolg dat de droogte, in term<strong>en</strong> vanneerslagtekort, in het G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s in de zomer sterk zal to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Rond 2050 zal het gemiddeldemaximale neerslagtekort vanaf 1 april voor Nederland onder de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn gesteg<strong>en</strong>: 151 mm(G-sc<strong>en</strong>ario) tot 220 mm (W+-sc<strong>en</strong>ario).Figuur 2.12 laat zi<strong>en</strong> dat het jaarlijkse verloop van het gemiddelde neerslagtekort in Nederland (dedoorgetrokk<strong>en</strong> lijn<strong>en</strong>) in het W-sc<strong>en</strong>ario rond 2050 slechts marginaal to<strong>en</strong>eemt t<strong>en</strong> opzichte van het klimaatin de periode 1906-2000. Hetzelfde geldt voor het G-sc<strong>en</strong>ario. Met andere woord<strong>en</strong>: in deze sc<strong>en</strong>ario’s wordthet, gemiddeld gezi<strong>en</strong>, nauwelijks droger rond 2050. Min of meer hetzelfde geldt voor de extremere jar<strong>en</strong>.Echter, in de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s neemt het gemiddelde cumulatieve neerslagtekort duidelijk toe (door e<strong>en</strong>afname van de zomerneerslag <strong>en</strong> e<strong>en</strong> sterke to<strong>en</strong>ame van de verdamping). Rond 2050 komt het maximal<strong>en</strong>eerslagtekort in e<strong>en</strong> gemiddelde zomer onder het W+ sc<strong>en</strong>ario in de buurt van het maximale neerslagtekortin 2003.In de G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s verandert het gemiddelde maximale neerslagtekort weinig. Daarbij moet ook bedachtword<strong>en</strong> dat plant<strong>en</strong> het beschikbare water bij hogere CO 2conc<strong>en</strong>traties in de lucht, zoals we verwacht<strong>en</strong>voor 2050, efficiënter kunn<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong>. Dit effect wordt niet meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in de formule van Makkink voorpot<strong>en</strong>tiële verdamping. De getall<strong>en</strong> in Tabel 2.2 overschatt<strong>en</strong> dus mogelijk <strong>en</strong>igszins het gemiddelde maximal<strong>en</strong>eerslagtekort in het zomerhalfjaar in de toekomst.Ruimtelijke patron<strong>en</strong>De jaarlijkse pot<strong>en</strong>tiële verdamping verschilt binn<strong>en</strong> Nederland. Aan de kust is deze hoger dan meerlandinwaarts (KNMI, 2002 p. 59). Het gemiddelde neerslagoverschot/tekort (in de wintermaand<strong>en</strong> e<strong>en</strong>neerslagoverschot) laat ook duidelijke ruimtelijke verschill<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>. Aan de kust van Groning<strong>en</strong> is hetneerslagtekort in de zomermaand<strong>en</strong> wat groter dan meer landinwaarts. In <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> is het neerslagtekort inde zomermaand<strong>en</strong> kleiner dan in de kustprovincies. Door deze ruimtelijke verschill<strong>en</strong> wordt het maximal<strong>en</strong>eerslagtekort per jaar op de verschill<strong>en</strong>de KNMI-stations op andere tijdstipp<strong>en</strong> in het jaar behaald.Enkele voorbeeld<strong>en</strong> van wat dit kan betek<strong>en</strong><strong>en</strong>:• In het geval van de sc<strong>en</strong>ario’s G+ <strong>en</strong> W+ moet m<strong>en</strong> in de zomer vaker zijn gazon besproei<strong>en</strong> vanwegede droogte (neerslagtekort neemt flink toe)• Het water in slot<strong>en</strong> <strong>en</strong> vijvers staat in de zomer lager (vooral in de G+ <strong>en</strong> W+ klimaatsc<strong>en</strong>ario’s, <strong>en</strong> alshet grondwater niet kunstmatig op peil wordt gehoud<strong>en</strong>).In hoofdstuk 3 wordt meer informatie gegev<strong>en</strong> over secundaire effect<strong>en</strong>.A41


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 2.12 Cumulatief neerslagtekort (= verschil tuss<strong>en</strong> neerslag <strong>en</strong> pot<strong>en</strong>tiële verdamping) in Nederland(gemiddelde van 13 KNMI-stations) voor het historische klimaat (1906-2000; zwarte lijn<strong>en</strong>), <strong>en</strong> tweeklimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor 2050 (W <strong>en</strong> W+). Voor elke datum geldt steeds dat het cumulatief neerslagtekort inde helft van de jar<strong>en</strong> lager is dan de doorgetrokk<strong>en</strong> lijn <strong>en</strong> in de andere helft hoger dan de doorgetrokk<strong>en</strong> lijn.Voor de onderbrok<strong>en</strong> lijn geldt dat het cumulatieve neerslagtekort in 9 van de 10 jar<strong>en</strong> onder deze lijn ligt <strong>en</strong>in 1 op de 10 jar<strong>en</strong> erbov<strong>en</strong>.42AFiguur 2.13 Gemiddelde jaarlijkse refer<strong>en</strong>tie-gewasverdamping (=pot<strong>en</strong>tiële verdamping) volg<strong>en</strong>s Makkink(Bron KNMI, 2002), inclusief schalingsfactor<strong>en</strong> voor 6 regio’s t<strong>en</strong> opzichte van De Bilt (blauwe stip). Deformule van Makkink maakt gebruik van informatie over temperatuur <strong>en</strong> straling om de pot<strong>en</strong>tiële verdampingte berek<strong>en</strong><strong>en</strong>.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>Wordt de droogte in de zomer van 2003 normaal rond 2050?Herinnert u zich nog de warme <strong>en</strong> droge zomer van 2003 to<strong>en</strong> er in Europa vele dod<strong>en</strong> zijn gevall<strong>en</strong> alsgevolg van hittestress? In het huidige klimaat komt zo’n droge zomer e<strong>en</strong>s in de ongeveer 10 jaar voor (zietabel 2.2 (Beersma et al., 2004). Ook de jar<strong>en</strong> 1995 <strong>en</strong> 1996 war<strong>en</strong> vrij droog met e<strong>en</strong> neerslagtekort vanbijna 200 mm (herhalingstijd e<strong>en</strong>s in de 6-7 jaar). 1976 was het droogste jaar in de afgelop<strong>en</strong> eeuw met e<strong>en</strong>neerslagtekort gemiddeld in Nederland van 361 mm (herhalingstijd e<strong>en</strong>s in de 89 jaar). Rond 2050 neemthet neerslagtekort in de klimaatsc<strong>en</strong>ario’s niet sterk toe, maar wel in de sc<strong>en</strong>ario’s G+ <strong>en</strong> W+. E<strong>en</strong> zomer als2003, zou rond 2050 onder het W+ sc<strong>en</strong>ario vrij normaal word<strong>en</strong>.Tabel 2.2 Gemiddeld maximale neerslagtekort in de huidige situatie <strong>en</strong> in de vier KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s rond2050, <strong>en</strong> de verandering in herhalingstijd voor e<strong>en</strong> neerslagtekort zoals in 2003 (217 mm vanaf 1 april).2.5 ZonneschijnKlimaatverandering heeft voor zonneschijn de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong>:• In het winterhalfjaar ge<strong>en</strong> grote verandering<strong>en</strong> in ur<strong>en</strong> zonneschijn verwacht;• In het zomerhalfjaar kan het aantal ur<strong>en</strong> zonneschijn to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> of gelijk blijv<strong>en</strong>;• Verandering<strong>en</strong> in ur<strong>en</strong> zonneschijn in 2100 groter dan in 2050;• De gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid globale straling is langs de kust hoger dan landinwaarts.Toekomstige tr<strong>en</strong>dsDe KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s gev<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> informatie over de mogelijke verandering<strong>en</strong> in de zonneschijnduur.Volg<strong>en</strong>s de mondiale klimaatmodell<strong>en</strong> die voor het vierde Assessm<strong>en</strong>t Report van het IPCC word<strong>en</strong> gebruikt,ligt Nederland in het overgangsgebied tuss<strong>en</strong> Zuid-Europa, waar de bewolkingsgraad afneemt, <strong>en</strong> Noord-Europa, waar de bewolkingsgraad to<strong>en</strong>eemt (IPCC, 2007).Figuur 2.14 Jaarlijkse zonne-ur<strong>en</strong> (bron: www.knmi.nl)De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s gev<strong>en</strong> wel informatie over mogelijke verandering<strong>en</strong> in het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> inpot<strong>en</strong>tiële verdamping. Er is wel verband tuss<strong>en</strong> het aantal ur<strong>en</strong> zonneschijn <strong>en</strong> het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> (ofde neerslagduur), maar deze relatie is niet in elk seizo<strong>en</strong> of elke maand ev<strong>en</strong> duidelijk (zie ‘Klimaatatlas1971-2000’ (2002) <strong>en</strong> vergelijk neerslagduur per seizo<strong>en</strong> <strong>en</strong> het aantal ur<strong>en</strong> zonneschijn per maand). Voorde wintermaand<strong>en</strong> (december-februari) is de verandering in het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in alle gevall<strong>en</strong> klein (0%tot +2% tot 2050 t.o.v. het klimaat rond 1990). Voor de zomer (juni-augustus) is de verandering in het aantalA43


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKreg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in de G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s ook beperkt (-3% tot -2% tot 2050 t.o.v. het klimaat rond 1990). Weverwacht<strong>en</strong> daarom weinig verandering in het aantal zonneschijnur<strong>en</strong>. In de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s neemt hetaantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in de zomer aanzi<strong>en</strong>lijk af (-10% tot -19% tot 2050 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990),<strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong> we e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van het aantal ur<strong>en</strong> zonneschijn. Voor meer informatie wordt verwez<strong>en</strong> naarBijlage 5.Ruimtelijke patron<strong>en</strong>De gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid globale straling is langs de kust hoger dan landinwaarts. Hetzelfde geldtvoor de gemiddelde jaarlijkse zonneschijnduur. Op maandbasis is het gemiddeld aantal zonneschijnur<strong>en</strong>aan de kust meestal ook hoger dan landinwaarts, maar dit verschil is sterker in het zomerhalfjaar dan inhet winterhalfjaar (zie ook ‘Klimaatatlas 1971-2000’ (KNMI, 2002)). In de toekomst zal dit globale ruimtelijkepatroon niet verander<strong>en</strong>.Op 14 juni 2007 werd<strong>en</strong> sommige plaats<strong>en</strong> in Nederland getroff<strong>en</strong> door zware onweersbui<strong>en</strong>. In Hoogeve<strong>en</strong>werd flinke schade aangericht door zware windstot<strong>en</strong>, veroorzaakt door e<strong>en</strong> zog<strong>en</strong>aamde downburst. Ookontstond er wateroverlast door grote neerslaghoeveelhed<strong>en</strong> in korte tijd. De neerslag had echter e<strong>en</strong> zeerlokaal karakter: op één meetstation is ruim 50 mm gevall<strong>en</strong>, maar op e<strong>en</strong> ander station op slechts <strong>en</strong>kelekilometers afstand viel “slechts” rond de 20 mm. Onderstaand fi guur geeft e<strong>en</strong> beeld van de neerslag op diedag, vlak voor de hevige neerslag in Hoogeve<strong>en</strong>.Figuur 2.15 Neerslag-radarbeeld van 14 juni 2007, vlak voor de hevige neerslag in Hoogeve<strong>en</strong> (aangegev<strong>en</strong>met de gele cirkel; hoe donkerder, hoe heviger de neerslag).Dit soort onweersbui<strong>en</strong> ontstaan in de zomermaand<strong>en</strong> vrijwel ieder jaar. Ze hebb<strong>en</strong> echter e<strong>en</strong> sterk lokaalkarakter (zie ook figuur 2.15). Daardoor kan e<strong>en</strong> neerslaghoeveelheid die bijvoorbeeld e<strong>en</strong>s in de 50 jaarvalt voor e<strong>en</strong> individuele plaats heel bijzonder zijn, maar dit soort wateroverlast <strong>en</strong> schade door zwareonweersbui<strong>en</strong> komt vrijwel elk jaar wel erg<strong>en</strong>s in Nederland voor. Daardoor zijn er regelmatig bericht<strong>en</strong>over lokale wateroverlast door grote neerslaghoeveelhed<strong>en</strong>. Wateroverlast kan ook optred<strong>en</strong> bij niet al tegrote neerslaghoeveelhed<strong>en</strong>. Zo kan e<strong>en</strong> te klein gedim<strong>en</strong>sioneerde waterafvoer, verstopping<strong>en</strong>, te weinigbergingsmogelijkhed<strong>en</strong> op straatniveau of andere problem<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> tot wateroverlast.44AIn alle klimaatsc<strong>en</strong>ario’s neemt de kans op extreme neerslaghoeveelhed<strong>en</strong> toe. E<strong>en</strong> hoeveelheid zoals op 14juni in Hoogeve<strong>en</strong> zal in de toekomst dan ook vaker voorkom<strong>en</strong> (maar wordt ook weer niet heel normaal!). Ofmet bui<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de verschijnsel<strong>en</strong> zoals windstot<strong>en</strong>, hagel <strong>en</strong> bliksem ook zull<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, valt nogniet te zegg<strong>en</strong>. Voor e<strong>en</strong> individuele plaats in Nederland zal het optred<strong>en</strong> van zeer zware onweersbui<strong>en</strong> zoalsbij Hoogeve<strong>en</strong> ook in de toekomst uitzonderlijk blijv<strong>en</strong>.


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>2.6 WindKlimaatverandering heeft voor wind de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong>:• Verandering<strong>en</strong> in het windklimaat zijn klein t.o.v. de natuurlijke jaar-op-jaar variatie;• Verandering<strong>en</strong> in 2100 2x zo groot als in 2050 in de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s;• De gemiddelde windsnelheid in de winter is hoger dan in de zomer;• De gemiddelde windsnelheid is langs de kust groter dan landinwaarts.Toekomstige tr<strong>en</strong>dsOp basis van de huidige k<strong>en</strong>nis bestaat het vermoed<strong>en</strong> dat de verandering<strong>en</strong> in de sterkte van de storm<strong>en</strong>op de gematigde breedt<strong>en</strong> klein zull<strong>en</strong> zijn. Er bestaan echter nog veel onzekerhed<strong>en</strong> met betrekking tot wind<strong>en</strong> storm<strong>en</strong>. Voor het lokale windklimaat is e<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>tuele verandering van de ligging van de stormban<strong>en</strong>belangrijker. Het effect voor Nederland van de verschuiving van de stormban<strong>en</strong> is beperkt omdat destormbaan bov<strong>en</strong> Nederland breed is. E<strong>en</strong> verschuiving van e<strong>en</strong> paar honderd kilometer heeft daarom ge<strong>en</strong>groot effect.Volg<strong>en</strong>s de KNMI’06 klimaat sc<strong>en</strong>ario’s, die gebaseerd zijn op dezelfde modell<strong>en</strong> als gebruikt voor het 4eAssessm<strong>en</strong>t report van het IPCC (2007), is er voor twee sc<strong>en</strong>ario’s (W+ <strong>en</strong> G+) e<strong>en</strong> lichte to<strong>en</strong>ame in dehoogste daggemiddelde windsnelheid (deze treed meestal in de winter op). Deze is echter niet meer dan2% per graad temperatuurstijging. Dit is klein t<strong>en</strong> opzichte van de jaar-op-jaar variaties <strong>en</strong> de natuurlijkeschommeling<strong>en</strong> op langere termijn. In de G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s verandert de hoogste daggemiddelde windsnelheidper jaar nauwelijks (≤ 1% tot 2050).Stormvloed<strong>en</strong> aan de Nederlandse kust tred<strong>en</strong> op bij storm<strong>en</strong> uit westelijke tot noordelijke richting<strong>en</strong>.De wind zorgt dan voor extra wateropzet, dat wil zegg<strong>en</strong> de wind stuwt het water extra op teg<strong>en</strong> de kust.De modelberek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> die voor de vier KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn gebruikt gev<strong>en</strong> aan dat de veranderingvan het aantal storm<strong>en</strong> uit deze richting<strong>en</strong> gering is. Op basis hiervan wordt niet verwacht dat als gevolgvan de mogelijke verandering<strong>en</strong> in wind de stormvloed<strong>en</strong> uit westelijke <strong>en</strong> noordelijke richting<strong>en</strong> duidelijkzull<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Dat neemt niet weg dat de waterstand bij stormvloed<strong>en</strong> wel zal to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> als gevolg vanzeespiegelstijging (zie 2.8).Ruimtelijke patron<strong>en</strong>In het huidige klimaat is de gemiddelde windsnelheid in alle seizo<strong>en</strong><strong>en</strong> aan de kust het grootst <strong>en</strong> neemtlandinwaarts af (zie ook ‘Klimaatatlas 1971-2000’ (KNMI, 2002), <strong>en</strong> Bijlage 5). In de winter (december-februari)is de gemiddelde windsnelheid het hoogst, <strong>en</strong> in de zomer (juni-augustus) het laagst. Dit patroon zal in detoekomst blijv<strong>en</strong> bestaan.Figuur 2.16 Gemiddelde jaarlijkse windsnelheid (bron: www.knmi.nl)A45


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK2.7 ZeespiegelKlimaatverandering heeft voor de zeespiegel de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong>:• De zeespiegel stijgt in alle klimaatsc<strong>en</strong>ario’s;• Verandering<strong>en</strong> in 2100 zijn minimaal 2x zo groot als in 2050 in de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s;• Door de trage reactie van ocean<strong>en</strong> <strong>en</strong> ijskapp<strong>en</strong> zal de zeespiegelstijging nog eeuw<strong>en</strong> doorzett<strong>en</strong>;• De absolute zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust is overal gelijk;• Als gevolg van bodemdaling kan de relatieve zeespiegelstijging van plaats tot plaats verschill<strong>en</strong>.Toekomstige tr<strong>en</strong>dsDe KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s vermeld<strong>en</strong> e<strong>en</strong> absolute zeespiegelstijging in 2050 (dat wil zegg<strong>en</strong> zonderrek<strong>en</strong>ing te houd<strong>en</strong> met de bodemdaling in Nederland) aan de Nederlandse kust die varieert tuss<strong>en</strong> de 15 cm<strong>en</strong> 35 cm. Omstreeks 2100 varieert de stijging tuss<strong>en</strong> de 35 cm <strong>en</strong> 85 cm. Voor e<strong>en</strong> vergelijking tuss<strong>en</strong> deKNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s <strong>en</strong> de IPCC sc<strong>en</strong>ario’s wordt verwez<strong>en</strong> naar Bijlage 5.Ocean<strong>en</strong> <strong>en</strong> ijskapp<strong>en</strong> reager<strong>en</strong> erg traag op verandering<strong>en</strong> in de atmosfeer. Daarom zal de zeespiegelstijgingnog eeuw<strong>en</strong> doorzett<strong>en</strong>, zelfs als de temperatuur na 2100 niet meer zou stijg<strong>en</strong>. Alle<strong>en</strong> al door de uitzettingvan het zeewater zal het ze<strong>en</strong>iveau in 2300 ongeveer 30 tot 80 c<strong>en</strong>timeter hoger zijn dan in de 20e eeuw. Alsook ijskapp<strong>en</strong> op grote schaal gaan afsmelt<strong>en</strong> wordt op e<strong>en</strong> termijn van <strong>en</strong>kele eeuw<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zeespiegelstijgingvan <strong>en</strong>kele meters verwacht.De Gro<strong>en</strong>landse ijskap zal in het warmere klimaat blijv<strong>en</strong> slink<strong>en</strong> <strong>en</strong> dus bijdrag<strong>en</strong> aan zeespiegelstijging.Modelstudies suggerer<strong>en</strong> dat bij e<strong>en</strong> gematigde stijging van de temperatuur de ijskap vrijwel geheel zalverdwijn<strong>en</strong> in <strong>en</strong>kele duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> jar<strong>en</strong>. De Antarctische ijskap blijft zó koud dat het oppervlak nauwelijkszal gaan smelt<strong>en</strong>. In modelstudies neemt de sneeuwval toe, waardoor de ijskap de kom<strong>en</strong>de eeuw<strong>en</strong> gaatgroei<strong>en</strong>. Echter, de ijskap kan netto massa verliez<strong>en</strong> als blijkt dat de afkalving aan de rand<strong>en</strong> dominant is.Ruimtelijke patron<strong>en</strong>De absolute zeespiegelstijging is overal langs de Nederlandse kust gelijk. De wateropzet als gevolg van wind<strong>en</strong> storm<strong>en</strong> (par. 2.6) kan wel langs de kust verschill<strong>en</strong>.In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s wordt de absolute zeespiegelstijging gepres<strong>en</strong>teerd, wat ongeveer overe<strong>en</strong>komtmet de verandering in de stand t<strong>en</strong> opzichte van NAP (Figuur 2.16). Om de relatieve verandering van hetze<strong>en</strong>iveau t<strong>en</strong> opzichte van de Nederlandse bodem te verkrijg<strong>en</strong>, moet de bodembeweging nog word<strong>en</strong>opgeteld bij de sc<strong>en</strong>ario’s.Figuur 2.17 Schematische weergave van het verschil tuss<strong>en</strong> absolute <strong>en</strong> relatieve zeespiegelstijging alsgevolg van bodemdalingEnkele voorbeeld<strong>en</strong> van wat dit voor u kan betek<strong>en</strong><strong>en</strong>:• Stormvloedkering<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> vaker dichtgaan;• Het zoute water van de zee zal verder landinwaarts de rivier indring<strong>en</strong>;In hoofdstuk 3 wordt meer informatie gegev<strong>en</strong> over secundaire effect<strong>en</strong>.46A


Hoofdstuk 2 Primaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 2.18 Bodemdaling 2005-2050, gasveld<strong>en</strong> <strong>en</strong> putt<strong>en</strong>groep<strong>en</strong> in de provincie Groning<strong>en</strong> (bron: provincieGroning<strong>en</strong>)A47


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKTabel 3.1 Schematisch overzicht van klimaatveranderingseffect<strong>en</strong>, gebiedstyp<strong>en</strong>e <strong>en</strong> functies, te vind<strong>en</strong> indit hoofdstuk48A


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>3 SECUNDAIRE KLIMAATEFFECTENVerandering<strong>en</strong> in temperatuur, neerslag <strong>en</strong> zeespiegelstijging, zoals beschrev<strong>en</strong> in hoofdstuk 2, hebb<strong>en</strong>verschill<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong>. Deze gevolg<strong>en</strong> zijn ook afhankelijk van verschill<strong>en</strong>de fysisch-geografi sche aspect<strong>en</strong>in e<strong>en</strong> gebied, zoals hoogteligging, bodemtype, rivier- <strong>en</strong> bek<strong>en</strong>stelsels, <strong>en</strong> van de manier waarop e<strong>en</strong>gebied is ingericht. In dit hoofdstuk word<strong>en</strong> klimaatveranderingseffect<strong>en</strong> zoals wateroverschot, watertekort,verandering<strong>en</strong> in rivierafvoer <strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong> van temperatuurstijging<strong>en</strong> voor verschill<strong>en</strong>de gebiedstypes <strong>en</strong>functies beschrev<strong>en</strong>.De beschrijving<strong>en</strong> die in dit hoofdstuk zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zijn niet uitputt<strong>en</strong>d. Er is vaak meer te zegg<strong>en</strong> over degevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering.De beschrijving<strong>en</strong> in dit hoofdstuk over verschill<strong>en</strong>de gebiedtypes <strong>en</strong> functies beperk<strong>en</strong> zich tot de gevolg<strong>en</strong>van klimaatverandering. Sociaal-maatschappelijke <strong>en</strong> economische ontwikkeling<strong>en</strong> in het gebied <strong>en</strong> voorfuncties zull<strong>en</strong> in veel gevall<strong>en</strong> ook bepal<strong>en</strong>d zijn voor de verandering<strong>en</strong> tot 2050. In sommige gevall<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>de effect<strong>en</strong> van dergelijke ontwikkeling<strong>en</strong> zelfs invloedrijker zijn dan die van de klimaatverandering. Dit geldtbijvoorbeeld voor water in de stad.3.1 WatersysteemKlimaatverandering zal voor het watersyteem onder meer de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. In onderstaandeparagraf<strong>en</strong> word<strong>en</strong> deze punt<strong>en</strong> nader toegelicht.• De overstromingsrisico’s kunn<strong>en</strong> door klimaatverandering verander<strong>en</strong>.• Door temperatuurstijging <strong>en</strong> stilstaand water word<strong>en</strong> de omstandighed<strong>en</strong> voor blauwalg gunstiger.• Door meer int<strong>en</strong>se bui<strong>en</strong> kan het aantal riooloverstort<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, dit is slecht voor de waterkwaliteit3.1.1 Veiligheid/overstromingsrisico’s in Groning<strong>en</strong>Gaan de overstromingsrisico’s vanuit zee verander<strong>en</strong> onder invloed van klimaatverandering? Om over dievraag iets te kunn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> zijn e<strong>en</strong> aantal begripp<strong>en</strong> van belang: maatgev<strong>en</strong>de waterstand<strong>en</strong>, norm<strong>en</strong>,kans<strong>en</strong>, gevolg<strong>en</strong> <strong>en</strong> risico’s (risico = kans maal gevolg).Groning<strong>en</strong> heeft te mak<strong>en</strong> met overstromingskans<strong>en</strong> van uit de Wadd<strong>en</strong>zee, de Eems <strong>en</strong> de Dollard.De maatgev<strong>en</strong>de waterstand<strong>en</strong> in de Wadd<strong>en</strong>zee, de Eems <strong>en</strong> de Dollard verander<strong>en</strong> onder invloed vanKlimaatverandering. In de Wadd<strong>en</strong>zee, Eems <strong>en</strong> Dollard word<strong>en</strong> de waterstand<strong>en</strong> door de zeespiegelstijginghoger. Paragraaf 2.7 geeft aan dat de huidige KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s uitgaan van e<strong>en</strong> zeespiegelstijging tuss<strong>en</strong>de 15 cm <strong>en</strong> 35 cm in 2050 (35 cm <strong>en</strong> 85 cm in 2100).Voor het ontwerp van de dijk<strong>en</strong>, die het land moet<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het water, word<strong>en</strong> behalve dezemaatgev<strong>en</strong>de waterstand<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong> aantal andere factor<strong>en</strong> mee g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Afhankelijk van de economischewaarde in het ‘achterland’ zijn norm<strong>en</strong> voor ‘overschijdingskans<strong>en</strong>’ van de maatgev<strong>en</strong>de waterstand<strong>en</strong> voordijk<strong>en</strong> afgesprok<strong>en</strong>. In Groning<strong>en</strong> wordt de norm van 1/4.000 gehanteerd. E<strong>en</strong> norm van 1/4.000 wil zegg<strong>en</strong>dat de dijk e<strong>en</strong> waterstand met e<strong>en</strong> gemiddelde overschrijdingskans van 1/4.000 per jaar veilig moet kunn<strong>en</strong>ker<strong>en</strong>. Bij het dijkontwerp wordt dan niet alle<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> met de maatgev<strong>en</strong>de waterstand maaro.a. ook met golfhoogte <strong>en</strong> -oploop onder invloed van wind. Verandering<strong>en</strong> in wind <strong>en</strong> storm zijn dus ookbelangrijke red<strong>en</strong><strong>en</strong> voor het aanpass<strong>en</strong> van de kustverdediging. Vooralsnog verwacht het KNMI dat deverandering<strong>en</strong> in wind <strong>en</strong> storm gering zull<strong>en</strong> zijn (zie paragraaf 2.6).Het overstromingsrisico is de kans op de mogelijke overstroming<strong>en</strong> maal de schade van zo’n overstroming.Die schade wordt <strong>en</strong>erzijds bepaald door de hoeveelheid water, maar vooral door het gebruik van het landachter de dijk: aantal inwoners <strong>en</strong> de economische waarde. Naar de toekomst toe zal dat gebruik van landvooral beïnvloed word<strong>en</strong> door de sociaal-economische ontwikkeling<strong>en</strong> in Nederland <strong>en</strong> de beleidsmatigebesluitvorming over ruimtelijke ontwikkeling<strong>en</strong>. De overstromingsrisico’s kunn<strong>en</strong> dus to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, zelfs als dekans op overstroming<strong>en</strong> niet to<strong>en</strong>eemt.In het project Veiligheid Nederland in Kaart word<strong>en</strong> de huidige ‘kans<strong>en</strong>’ op dijkdoorbrak<strong>en</strong> berek<strong>en</strong>d (Zie www.helpdeskwater.nl/projectvnk/). Bij het berek<strong>en</strong><strong>en</strong> van deze kans<strong>en</strong> is wel rek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> met de meestA49


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKwaarschijnlijke combinatie van waterstand<strong>en</strong> <strong>en</strong> keringsituatie.Sam<strong>en</strong>vatt<strong>en</strong>dOnder invloed van klimaatverandering<strong>en</strong> verander<strong>en</strong> de overstromingsrisico’s, maar die klimaatverandering ismaar één van de vele factor<strong>en</strong> die verandering<strong>en</strong> in overstromingsrisico’s de kom<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> bepal<strong>en</strong>.Over de omvang van het (mogelijke) effect van klimaatverandering op de overstromingsrisico’s zijn op ditmom<strong>en</strong>t maar <strong>en</strong>kele studies beschikbaar.3.1.2 Effect<strong>en</strong> van klimaatverandering op de Groningse Wadd<strong>en</strong>zee 1Zeespiegelstijging leidt tot achteruitgang van typisch wadd<strong>en</strong>milieuVerwacht wordt dat de zeespiegelstijging to<strong>en</strong>eemt van de huidige 18 cm per eeuw naar 60 cm per eeuw, inhet ongunstigste sc<strong>en</strong>ario naar 85 cm per eeuw. Wanneer de zeespiegel te snel stijgt, kan de sedim<strong>en</strong>tatiedeze niet meer bijhoud<strong>en</strong>. De kritische gr<strong>en</strong>s ligt waarschijnlijk in de buurt van de door het KNMI voorspeldestijging van 3 tot 7 mm per jaar (tot 2050). Als de stormfrequ<strong>en</strong>tie <strong>en</strong> int<strong>en</strong>siteit to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, hoewel daar opbasis van de analyses voor het de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s ge<strong>en</strong> aanwijzing<strong>en</strong> voor bestaan, kan dat tot extraverhoging van waterstand<strong>en</strong> leid<strong>en</strong>. Voor de Wadd<strong>en</strong>zee wordt e<strong>en</strong> aantal belangrijke gevolg<strong>en</strong> verwacht:• Achteruitgang wadplat<strong>en</strong>. In het sc<strong>en</strong>ario van 60 cm zeespiegelstijging zal het oppervlak zandplat<strong>en</strong> met<strong>en</strong>kele proc<strong>en</strong>t<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong>, terwijl bij 85 cm stijging de aanvoer van zand vanuit de Noordzeekustzon<strong>en</strong>iet langer voldo<strong>en</strong>de is om de zandplat<strong>en</strong> op hoogte te houd<strong>en</strong>.• Achteruitgang kwelders. Door mogelijk sterkere golfwerking kan afslag plaatsvind<strong>en</strong> aan de rand<strong>en</strong> vankwelders. Bij 60 cm zeespiegelstijging kan de opslibbing van kwelders bij hoogwater de zeespiegelstijgingonvoldo<strong>en</strong>de bijhoud<strong>en</strong>. Deze kwelderregressie speelt vooral bij de eilandkwelders. Langs de Groningerkust zull<strong>en</strong> de kwelders minder last hebb<strong>en</strong> van afslag <strong>en</strong> regressie.• Achteruitgang bestaande flora <strong>en</strong> fauna. De aan wadplat<strong>en</strong> <strong>en</strong> kwelders gebond<strong>en</strong> fl ora <strong>en</strong> faunazal hierdoor achteruitgaan. Voor wadvogels word<strong>en</strong> voedseltekort<strong>en</strong> verwacht. Hierbij moet word<strong>en</strong>aangetek<strong>en</strong>d dat de natuurlijke aantalsfluctuaties in de vogelstand nu al in de orde van 25% tot 30%ligg<strong>en</strong>.Temperatuurstijging van het zeewater leidt tot verandering<strong>en</strong> in voedselket<strong>en</strong>Tot 2100 wordt e<strong>en</strong> stijging van de gemiddelde zeewatertemperatuur met 3°C verwacht. Hierdoor wordt hetvrijkom<strong>en</strong> van voedingsstoff<strong>en</strong> mogelijk versneld. De voedselket<strong>en</strong> in de Wadd<strong>en</strong>zee zal aan de basis, bijhet plantaardig plankton, verander<strong>en</strong> <strong>en</strong> het risico op (ongew<strong>en</strong>ste) alg<strong>en</strong>bloei<strong>en</strong> neemt toe. De piek<strong>en</strong> vanplantaardig <strong>en</strong> dierlijk plankton verschuiv<strong>en</strong> in de tijd <strong>en</strong> ook de synchronisatie tuss<strong>en</strong> planktonpiek<strong>en</strong> <strong>en</strong> hetlarvale stadium van vis kan ontregeld rak<strong>en</strong>. De soort<strong>en</strong>sam<strong>en</strong>stelling van de visfauna zal verander<strong>en</strong>, maarde k<strong>en</strong>nis hierover is vooralsnog beperkt.E<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van zachte winters heeft e<strong>en</strong> negatief effect op schelpdierpopulaties <strong>en</strong> op de vogelfauna. Ditkomt bov<strong>en</strong>op het nadelige effect van ‘verdrink<strong>en</strong>de’ wadplat<strong>en</strong> voor deze soortgroep<strong>en</strong>.To<strong>en</strong>ame schommeling<strong>en</strong> zoutgehalte door sterker wissel<strong>en</strong>de zoetwateraanvoerNaar verwachting wordt het klimaat natter, vooral in de winter. Hierdoor zal de afvoer van zoetwater naarde Wadd<strong>en</strong>zee to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, waarbij piekafvoer<strong>en</strong> belangrijk zijn. Door de stijg<strong>en</strong>de zeespiegel zal dit echtersteeds moeilijker word<strong>en</strong>. Verdubbeling van de spuicapaciteit vanuit het IJsselmeer is reeds in studie. Opkleinere schaal speelt dit ook bij het Lauwersmeer <strong>en</strong> de Eemsmond. In de zomer neemt het aantal extreemdroge period<strong>en</strong> waarschijnlijk toe, waardoor juist minder zoet water naar zee zal word<strong>en</strong> afgevoerd.Door to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de piekafvoer<strong>en</strong> van zoet water zull<strong>en</strong> de zoet-zoutovergang<strong>en</strong> lokaal (tijdelijk) scherperword<strong>en</strong>. Mogelijk zijn veel van de huidige soort<strong>en</strong> van de Wadd<strong>en</strong>zee hier gevoelig voor.T<strong>en</strong> slotte: verandering<strong>en</strong> in het ecosysteem van de Wadd<strong>en</strong>zee verlop<strong>en</strong> niet altijd geleidelijk, maar kunn<strong>en</strong>soms sprongsgewijs plaatsvind<strong>en</strong>.50AGevolg<strong>en</strong> voor de kustveiligheid• Dijk<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> verhoogd risico op sterke golfaanval maakt dijkversteviging noodzakelijk. De kost<strong>en</strong> hiervoorkunn<strong>en</strong> bij het sc<strong>en</strong>ario van 60 cm zeespiegelstijging sterk oplop<strong>en</strong>.• Duin<strong>en</strong> <strong>en</strong> strand: zandsuppleties zull<strong>en</strong> bij de verschill<strong>en</strong>de klimaatveranderingsc<strong>en</strong>ario’s vaker nodigzijn om het strand <strong>en</strong> de duin<strong>en</strong> van de Wadd<strong>en</strong>eiland<strong>en</strong> daar te houd<strong>en</strong> waar ze nu zijn. E<strong>en</strong> mogelijkestrategie zou kunn<strong>en</strong> zijn de zog<strong>en</strong>aamde ‘zachte kustverdediging’. Het gaat hierbij om ontwikkeling<strong>en</strong> versterking van de natuurlijke zeewering (bijvoorbeeld strand, wandel<strong>en</strong>de duin<strong>en</strong>, wash-overs <strong>en</strong>1 Onderstaande tekst is grot<strong>en</strong>deels gebaseerd op twee rec<strong>en</strong>te rapport<strong>en</strong> (MNP, 2005 <strong>en</strong> RIKZ, zonderjaartal).


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>slufters).3.1.3 Prioritering bij lage rivierafvoerWellicht is de verdeling van rivierwater in droge periodes niet meer pass<strong>en</strong>d in de toekomstige situatie.De hoeveelheid zoet water neemt in het zomerhalfjaar in de +-sc<strong>en</strong>ario’s sterk af terwijl de vraag om watersterk to<strong>en</strong>eemt. De verdeling van het water wordt e<strong>en</strong> steeds belangrijker vraagstuk. Het optred<strong>en</strong> van lagerivierafvoer<strong>en</strong> zal dit vraagstuk versterk<strong>en</strong>. De vraag is of de huidige verdringingsreeks hierin voldo<strong>en</strong>devoorziet of dat e<strong>en</strong> verfijndere afweging moet word<strong>en</strong> ontwikkeld.De huidige landelijke verdringingsreeks heeft de volg<strong>en</strong>de prioritering:1. Veiligheid <strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong> van onomkeerbare schade2. Nuts-voorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>3. Kleinschalig hoogwaardig gebruik (proceswater industrie, tijdelijke bereg<strong>en</strong>ing kapitaalint<strong>en</strong>sievegewass<strong>en</strong>, doorspoel<strong>en</strong> stadswater<strong>en</strong> als de gezondheid in gevaar is)4. Overig (aquatische ecologie <strong>en</strong> waterkwaliteit, scheepvaart, landbouw, etc).AdaptatieopgaveIncid<strong>en</strong>tele tekort<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> structureel karakter krijg<strong>en</strong>. Wellicht is de verdeling van rivierwater in drogeperiodes niet meer pass<strong>en</strong>d in de toekomstige situatie. De verdringingsreeks zal vaker toegepast word<strong>en</strong>. Ditkan leid<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> herverdeling van water over gebruikersgroep<strong>en</strong>.Mogelijk blijk<strong>en</strong> in de toekomst andere zak<strong>en</strong> prioriteit te hebb<strong>en</strong>. De huidige verdringingsreeks zal dan terdiscussie moet<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> te staan Nu al wordt irreversibele schade aan natuur, als die te droog komt te staan,e<strong>en</strong> stap hoger geplaatst op de ladder van de verdringingsreeks.3.1.4 Verandering<strong>en</strong> regionale watersystem<strong>en</strong>Grondwaterstand<strong>en</strong> <strong>en</strong> afvoer<strong>en</strong>Klimaatverandering<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gevolg<strong>en</strong> voor de regionale watersystem<strong>en</strong>. Door verandering in neerslag <strong>en</strong>verdamping verandert de grondwateraanvulling waardoor de grondwaterstand<strong>en</strong> <strong>en</strong> de grondwaterstromingverander<strong>en</strong>. Daardoor zull<strong>en</strong> de afvoer<strong>en</strong> naar slot<strong>en</strong> <strong>en</strong> bek<strong>en</strong> wijzig<strong>en</strong>. Naast deze directe hydrologischeeffect<strong>en</strong> zijn er indirecte hydrologische effect<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> voorbeeld is dat door de to<strong>en</strong>ame van de droogteschadein de landbouw bij vooral de +-sc<strong>en</strong>ario’s, de grondwateronttrekking<strong>en</strong> voor bereg<strong>en</strong>ing kunn<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>waardoor de grondwaterstand<strong>en</strong> in de zomer extra dal<strong>en</strong>.Het patroon van hydrologische verandering<strong>en</strong> in ruimte <strong>en</strong> tijd is sterk afhankelijk van de eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>van de regionale system<strong>en</strong> <strong>en</strong> kan zonder gebruik van regionale hydrologische modell<strong>en</strong> moeilijk word<strong>en</strong>gekwantificeerd. De hierna volg<strong>en</strong>de analyse is gebaseerd op e<strong>en</strong> kwalitatieve analyse van de resultat<strong>en</strong> vane<strong>en</strong> beperkt aantal regionale studies (o.a. Van Walsum, pers. meded. <strong>en</strong> Tauw, 2007)Vrij-afwater<strong>en</strong>de gebied<strong>en</strong>De hydrologische verandering<strong>en</strong> in de vrij-afwater<strong>en</strong>de gebied<strong>en</strong> van <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> <strong>en</strong> Groning<strong>en</strong> zijn sterkafhankelijk van het ‘geheug<strong>en</strong>’ van het hydrologische systeem. ‘Geheug<strong>en</strong>’ wil bijvoorbeeld zegg<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong>droog zomerhalfjaar doorwerkt in het winterhalfjaar.Gebied<strong>en</strong> met int<strong>en</strong>sieve ontwatering die niet word<strong>en</strong> gevoed vanuit hoger geleg<strong>en</strong> gebied<strong>en</strong> volg<strong>en</strong> deseizo<strong>en</strong>sverandering<strong>en</strong>: meer neerslag in de winterperiode betek<strong>en</strong>t hogere grondwaterstand<strong>en</strong> <strong>en</strong> meerafvoer in de winter; e<strong>en</strong> hoger neerstagtekort in het zomerhalfjaar betek<strong>en</strong>t lagere grondwaterstand<strong>en</strong> <strong>en</strong>minder afvoer in de zomer. Vooral bij het W+-sc<strong>en</strong>ario neemt de dynamiek van het hydrologisch systeem in dittype gebied<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijk toe. Bij het W-sc<strong>en</strong>ario resulteert de hogere neerslag in hogere grondwaterstand<strong>en</strong><strong>en</strong> hogere afvoer<strong>en</strong>.In gebied<strong>en</strong> zonder zichtbare ontwatering zal bij vooral het W+-sc<strong>en</strong>ario de grondwateraanvulling vanhet regionaal systeem afnem<strong>en</strong> waardoor de grondwaterstand<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijk dal<strong>en</strong>. Daardoor zal degrondwaterstroming naar kwelgebied<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong>. Bij het W-sc<strong>en</strong>ario overtreft de hogere neerslag de hogereverdamping waardoor de grondwateraanvulling <strong>en</strong>igszins to<strong>en</strong>eemt, met hogere grondwaterstand<strong>en</strong> totgevolg.A51


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKIn gebied<strong>en</strong> met int<strong>en</strong>sieve ontwatering die gevoed word<strong>en</strong> vanuit hoger geleg<strong>en</strong> gebied<strong>en</strong> (zoals debeekdal<strong>en</strong> in <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> <strong>en</strong> De Hunze aan de oostkant van De Hondsrug) neemt bij vooral het W+-sc<strong>en</strong>ario’sde kwelint<strong>en</strong>siteit af waardoor de grondwaterstand<strong>en</strong> in de zomer verder uitzakk<strong>en</strong> <strong>en</strong> de kans op droogvalvan bek<strong>en</strong> to<strong>en</strong>eemt. In de winter zull<strong>en</strong> de grondwaterstand<strong>en</strong> wat lager blijv<strong>en</strong> waardoor de afvoer<strong>en</strong> ook<strong>en</strong>igszins lager word<strong>en</strong> omdat de bodem droger de winter ingaat <strong>en</strong> de afname van de kwel groter is dan deto<strong>en</strong>ame van de neerslag. In het W-sc<strong>en</strong>ario neemt de kwel juist toe <strong>en</strong> neemt de kans op droogvall<strong>en</strong> vanbek<strong>en</strong> af.Door het frequ<strong>en</strong>ter optred<strong>en</strong> van zware bui<strong>en</strong> komt er vaker water op het land <strong>en</strong> op straat te staan waardoorde piekafvoer<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> conservatieve schatting is dat 10% meer neerslag overe<strong>en</strong>komt met 10 mm meer te berg<strong>en</strong> water, alsde afvoercapaciteit niet to<strong>en</strong>eemt. Geschat wordt dat dit e<strong>en</strong> verdubbeling betek<strong>en</strong>t van t<strong>en</strong> opzichte van d<strong>en</strong>u geplande bergingsmogelijkhed<strong>en</strong>.Figuur 3.1 Pot<strong>en</strong>tiële waterbergingsgebied<strong>en</strong> in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> (bron: expertmeeting, maart 2008)52APeilbeheerste gebied<strong>en</strong>In de peilbeheerste klei- <strong>en</strong> zavelgebied<strong>en</strong> in het noordelijke deel van Groning<strong>en</strong> wordt de verandering vande dynamiek van de grondwaterstand<strong>en</strong> beperkt: door de int<strong>en</strong>sieve ontwatering (via drainbuiz<strong>en</strong>) heefte<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van de neerslag e<strong>en</strong> gering effect op de hoogste grondwaterstand<strong>en</strong>. Wel kunn<strong>en</strong> door degoede capillaire eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> de grondwaterstand<strong>en</strong> in vooral het W+-sc<strong>en</strong>ario <strong>en</strong>kele decimeters word<strong>en</strong>verlaagd maar dat heeft e<strong>en</strong> gering effect op de regionale grondwaterstroming.In het peilbeheerste ve<strong>en</strong>koloniaal gebied wordt de verandering van de dynamiek van de grondwaterstanddoor de int<strong>en</strong>sieve ontwatering ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s beperkt. Wel neemt bij het W+-sc<strong>en</strong>ario de verdamping toe waardoor


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>de grondwaterstand<strong>en</strong> in de zomer extra dal<strong>en</strong>.Door het frequ<strong>en</strong>ter optred<strong>en</strong> van zware bui<strong>en</strong> komt er vaker water op het land <strong>en</strong> op straat te staan waardoorde piekafvoer<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>.Regionale watervoorzi<strong>en</strong>ingDel<strong>en</strong> van de provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> word<strong>en</strong> in de zomerperiode voorzi<strong>en</strong> van Rijnwater vanuithet IJsselmeer. De afvoer<strong>en</strong> van de Rijn bij vooral het W+-sc<strong>en</strong>ario kunn<strong>en</strong> in droge zomers lager word<strong>en</strong>waardoor de kans bestaat dat er eerder wordt gekort op de watervoorzi<strong>en</strong>ing.Drinkwatervoorzi<strong>en</strong>ingDe drinkwaterbehoefte van Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> wordt mom<strong>en</strong>teel voor het grootste gedeelte voorzi<strong>en</strong> vanuitgrondwaterwinning<strong>en</strong>. De mogelijk negatieve gevolg<strong>en</strong> van deze winning<strong>en</strong> voor landbouw <strong>en</strong> natuur zull<strong>en</strong>door de klimaatverandering vooral bij de +-sc<strong>en</strong>ario’s to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> omdat de grondwateraanvulling dan afneemt.Het aandeel grondwaterwinning in het neerslagoverschot neemt bij gelijkblijv<strong>en</strong>de omvang toe waardoor heteffect van vermindering van het neerslagoverschot volledig terecht komt in de restpost. Daardoor zull<strong>en</strong> deeffect<strong>en</strong> op grondwaterstand <strong>en</strong> kwel die er nu al zijn extra word<strong>en</strong> versterkt. Dit geldt vooral voor gebied<strong>en</strong>aan weerszijd<strong>en</strong> van gebied<strong>en</strong> zonder zichtbare ontwatering, zoals de Hondsrug.E<strong>en</strong> deel van de drinkwaterbehoefte wordt gedekt uit oppervlaktewater (bijvoorbeeld de inname van wateruit de Dr<strong>en</strong>tse Aa bij De Punt). De afvoer<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in de winter <strong>en</strong>igszins to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> maar de afvoer<strong>en</strong> inde zomer zull<strong>en</strong> vooral bij de +-sc<strong>en</strong>ario’s aanzi<strong>en</strong>lijk afnem<strong>en</strong> omdat deze afvoer zijn te relater<strong>en</strong> aanhet neerslagoverschot. Dit betek<strong>en</strong>t dat de kans bestaat op meer behoefte aan buffercapaciteit om dezomerbehoefte te kunn<strong>en</strong> dekk<strong>en</strong> of eerder uitwijk<strong>en</strong> naar de grondwaterwinning<strong>en</strong> (waardoor g<strong>en</strong>oemdeeffect<strong>en</strong> bij de grondwaterwinning word<strong>en</strong> versterkt). Ook is de verwachting dat de vraag naar drinkwater(<strong>en</strong> water voor sproei<strong>en</strong> van gazons e.d.) bij de +-sc<strong>en</strong>ario’s zal to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> waardoor de behoefte aanbuffercapaciteit groter zal word<strong>en</strong>.3.1.5 WaterkwaliteitBlauwalgIn alle sc<strong>en</strong>ario’s neemt de temperatuur toe, waarmee ook de watertemperatuur to<strong>en</strong>eemt. Hierdoor zijn deomstandighed<strong>en</strong> voor blauwalg<strong>en</strong> beter. De to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de droogte in de +-sc<strong>en</strong>ario’s zorgt voor meer stilstaandwater, waardoor de blauwalg<strong>en</strong> nog beter zull<strong>en</strong> gedij<strong>en</strong>. De int<strong>en</strong>se bui<strong>en</strong> die in alle sc<strong>en</strong>ario’s zull<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>kunn<strong>en</strong> de blauwalg mogelijk uitspoel<strong>en</strong>, maar door daaropvolg<strong>en</strong>de droge periodes zull<strong>en</strong> blauwalg<strong>en</strong> weerzonder beleidsinterv<strong>en</strong>ties to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zorgt afspoeling van nutriënt<strong>en</strong> door neerslag weer voorbetere omstandighed<strong>en</strong> voor blauwalg.Gevolg van deze blauwalgto<strong>en</strong>ame is dat zwemwaterlocaties vaker geslot<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Daarnaast zorgtblauwalg voor stankoverlast in stadswater<strong>en</strong> <strong>en</strong> jachthav<strong>en</strong>s.RiooloverstortBij int<strong>en</strong>se bui<strong>en</strong> stroomt in korte tijd e<strong>en</strong> grote hoeveelheid water in het riool. Door e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame aan int<strong>en</strong>sebui<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarbij e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van de int<strong>en</strong>siteit van de bui<strong>en</strong> zal het vaker voorkom<strong>en</strong> dat het riool dezehevige neerslag niet aan kan. Via het riooloverstort wordt dit overtollige water dan geloosd op slot<strong>en</strong> of vijvers.Bij gem<strong>en</strong>gde rioolstelsels (die in verharde gebied<strong>en</strong>, gebouwd voor 1970, word<strong>en</strong> gebruikt) is dit waterverm<strong>en</strong>gd met afvalwater. Hierdoor zal bijvoorbeeld de e.coli bacterie meer voorkom<strong>en</strong>. De waterkwaliteit zaldus afnem<strong>en</strong>.3.2 Stedelijk gebiedIn het stedelijk gebied zal klimaatverandering de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. In onderstaande paragraf<strong>en</strong>word<strong>en</strong> deze punt<strong>en</strong> nader toegelicht.• Het stedelijk gebied zal zich moet<strong>en</strong> aanpass<strong>en</strong> aan het verwerk<strong>en</strong> van extreme bui<strong>en</strong>• De drinkwatervoorzi<strong>en</strong>ing komt door temperatuurstijging <strong>en</strong> watertekort onder druk te staan.• Hittestress als gevolg van stijg<strong>en</strong>de gemiddelde temperatuur <strong>en</strong> het vaker voorkom<strong>en</strong> van extrem<strong>en</strong> zalto<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Echter de sted<strong>en</strong> in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> zijn klein, het verschijnsel zal daarom niet vaakoptred<strong>en</strong>A53


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK3.2.1 Wateroverlast in stedelijk gebiedIn alle sc<strong>en</strong>ario’s neemt de int<strong>en</strong>siteit van de hevigste bui<strong>en</strong> toe. Het aantal dag<strong>en</strong> met meer dan 15 mmneerslag neemt in alle sc<strong>en</strong>ario’s toe, met name in het W-sc<strong>en</strong>ario. De stedelijke gebied<strong>en</strong> zijn thans nietingericht op hevige bui<strong>en</strong>.De klimaatveranderingseffect<strong>en</strong> versterk<strong>en</strong> de door de commissie WB21 geformuleerde opgav<strong>en</strong> voor hetomgaan met water in het stedelijk gebied.Bij hevige bui<strong>en</strong> kan het huidige watersysteem (riolering + oppervlaktewater) in bebouwd gebied het waterniet aan. Gevolg is het ontstaan van water op straat met als gevolg overlast of zelfs schade aan woning<strong>en</strong><strong>en</strong> winkels. Deze hevige bui<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> vaker voorkom<strong>en</strong> (De bui die nu met e<strong>en</strong> herhalingstijd van e<strong>en</strong>s in de10 jaar valt zal straks e<strong>en</strong>s in de vijf jaar kunn<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>). De afvoercapaciteit van het transportsysteem(riolering + watergang<strong>en</strong>) kan niet e<strong>en</strong>voudig vergroot word<strong>en</strong>. Waterberging creër<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> de stad is daaromvaak ge<strong>en</strong> afdo<strong>en</strong>de oplossing voor de problem<strong>en</strong> in de stad. Daarnaast zal de vuilemissie uit gem<strong>en</strong>gderioolstelsels to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> als de neerslagint<strong>en</strong>siteit to<strong>en</strong>eemt.De wateroverlast die we op dit mom<strong>en</strong>t ervar<strong>en</strong> wordt vergroot door de to<strong>en</strong>ame van verhard oppervlak. Zoalsuit de Welvaart <strong>en</strong> Leefomgeving <strong>en</strong> Nederland Later studies (CPB et al., 2006; MNP, 2007) blijkt zal dataandeel verhard oppervlak in de toekomst alle<strong>en</strong> maar verder to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>.AdaptatieopgaveDe afvoercapaciteit van de transportsystem<strong>en</strong> is niet e<strong>en</strong>voudig te vergrot<strong>en</strong>, daarom is meer ruimte nodig inde ‘haarvat<strong>en</strong>’ van het stedelijke watersysteem. Het water moet opgevang<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> daar waar hetvalt. Dat kan door lokale berging van water of infi ltratie in de bodem. De opgave ligt dus in de op<strong>en</strong>bare <strong>en</strong>particuliere ruimte.Om te voorkom<strong>en</strong> dat de wateroverlast verder wordt versterkt moet bij het herstructurer<strong>en</strong> van wijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> bij deplanning van nieuwe wijk<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>ing word<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> met de stedelijke wateropgave. Inpassing van waterin de leefomgeving biedt daarbij kans<strong>en</strong> voor vergroting van de omgevingskwaliteit in de stad.3.2.2 Watertekort in de stadFluctuatie grondwaterstandDoor e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van de neerslag in de winter <strong>en</strong> e<strong>en</strong> afname van de neerslag in de zomer in de +-sc<strong>en</strong>ario’sbestaat de mogelijkheid dat e<strong>en</strong> grotere variatie ontstaat tuss<strong>en</strong> grondwaterstand<strong>en</strong> in de verschill<strong>en</strong>dejaargetijd<strong>en</strong>.AdaptatieopgaveEr zal moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> nagedacht hoe er e<strong>en</strong> ‘reserve’ voorraad aan water kan word<strong>en</strong> gevormd om het tekortaan water in droge periodes kan word<strong>en</strong> aangevuld.3.2.3 Hittestress in de stadAls gevolg van e<strong>en</strong> stijg<strong>en</strong>de temperatuur zal hittestress vaker voorkom<strong>en</strong>. In alle KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s stijgtde temperatuur van de warmste zomerdag sneller dan de gemiddelde zomertemperatuur. Dit is met name hetgeval in de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s. Vooral in deze sc<strong>en</strong>ario’s zull<strong>en</strong> de extrem<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>.54AMeteorologische waarneming<strong>en</strong> in de stadSted<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> lokaal klimaat dat afwijkt van het omring<strong>en</strong>de platteland. Het KNMI verricht echterniet standaard meting<strong>en</strong> in sted<strong>en</strong>. Sted<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zo veel variabiliteit op kleine schaal dat het niet goedmogelijk is om daar repres<strong>en</strong>tatieve meting<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong> (de WMO-standaard vereist in e<strong>en</strong> landelijkeomgeving te met<strong>en</strong>).De beperkte meting<strong>en</strong> die er wel zijn gev<strong>en</strong> bijvoorbeeld voor het c<strong>en</strong>trum van Utrecht rond 1970-1975 e<strong>en</strong>gemiddelde temperatuur die ca. 1,1 ˚C hoger is dan op het omring<strong>en</strong>de platteland.De bijdrage van de hoger<strong>en</strong>achttemperatur<strong>en</strong> is hierbij ongeveer vier keer zo groot als die van de hogere temperatur<strong>en</strong> overdag. Opindividuele dag<strong>en</strong> kan het verschil tuss<strong>en</strong> het stadsc<strong>en</strong>trum <strong>en</strong> het platteland echter veel groter zijn. Bij e<strong>en</strong>stad met 1 miljo<strong>en</strong> inwoners is het maximale verschil op dagbasis ca. 7-8 ˚C, bij 100.000 inwoners ca. 5-6 ˚C.De grootste plaats<strong>en</strong> in de provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> zijn Groning<strong>en</strong> (ruim 180.000 inwoners), Ass<strong>en</strong>(ruim 60.000 inwoners), Emm<strong>en</strong> (ongeveer 60.000 inwoners) <strong>en</strong> Hoogeve<strong>en</strong> (ruim 50.000 inwoners). Voor


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>de grootte van het hitte-eiland-effect is het relevanter om te kijk<strong>en</strong> naar agglomeraties i.p.v. de individueleplaats<strong>en</strong>. De sted<strong>en</strong> zijn dus niet echt groot <strong>en</strong> daarom zal het verschil tuss<strong>en</strong> platteland <strong>en</strong> het c<strong>en</strong>trumvan de stad niet heel groot zijn. Hittestress zal niet vaak e<strong>en</strong> probleem zijn in beide provincies. Echter hetmaximale verschil zal dus voor deze plaas<strong>en</strong>, afhankelijk van de grootte van de plaats/agglomeratie, ligg<strong>en</strong>tuss<strong>en</strong> de 4 ˚C tot iets meer dan 6 ˚C.Warmte eilandHet is bek<strong>en</strong>d dat zich bov<strong>en</strong> sted<strong>en</strong> zog<strong>en</strong>aamde warmte-eiland<strong>en</strong> (ook wel hitte-eiland<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd)ontwikkel<strong>en</strong>. De sterkte van dit effect neemt toe met de grootte van de stad. Het f<strong>en</strong>ome<strong>en</strong> is vooral ’snachts van belang. Het omring<strong>en</strong>de platteland koelt dan sneller af dan de stad, omdat de geometrie van destad ervoor zorgt dat de warmte niet goed uit kan stral<strong>en</strong> naar de ruimte erbov<strong>en</strong>. Daarnaast wordt in e<strong>en</strong>stad overdag meer warmte geabsorbeerd dan op het platteland, door opwarming van gebouw<strong>en</strong> e.d. Dezewarmte wordt ’s nachts vertraagd weer afgegev<strong>en</strong>. De grootte van het temperatuurverschil tuss<strong>en</strong> de stad<strong>en</strong> het omring<strong>en</strong>de platteland is sterk afhankelijk van de weersomstandighed<strong>en</strong>. Voor e<strong>en</strong> stad als Utrechtbijvoorbeeld kan ’s nachts bij helder weer <strong>en</strong> windstilte, het maximale temperatuurverschil tuss<strong>en</strong> het c<strong>en</strong>trumvan de stad <strong>en</strong> het omring<strong>en</strong>de platteland oplop<strong>en</strong> tot meer dan 5 ˚C. Bij bewolkte omstandighed<strong>en</strong> met veelwind zijn de verschill<strong>en</strong> echter verwaarloosbaar.3.2.4 LuchtkwaliteitWeersomstandighed<strong>en</strong> zoals windrichting <strong>en</strong> zonneschijn bepal<strong>en</strong> in belangrijke mate de luchtkwaliteit doorhun invloed op de aanvoer <strong>en</strong> vorming van verontreinig<strong>en</strong>de stoff<strong>en</strong>. Zo vall<strong>en</strong> periodes met zomersmog(hoge ozonconc<strong>en</strong>traties) vaak sam<strong>en</strong> met hittegolv<strong>en</strong> (veel zonneschijn). Bij e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van het aantaltropische dag<strong>en</strong> (maximum temperatuur ≥ 30°C) in Nederland zal vooral in het W+ sc<strong>en</strong>ario bij gelijkblijv<strong>en</strong>deemissies de kans op zomersmog groter word<strong>en</strong>. In de winter neemt de kans op wintersmog af in de G+ <strong>en</strong> W+sc<strong>en</strong>ario’s, doordat vaker relatief schone lucht wordt aangevoerd uit westelijke richting. (Bron: KNMI, 2006.Brochure klimaatsc<strong>en</strong>ario’s)3.3 Landelijk gebiedIn deze paragraaf word<strong>en</strong> de effect<strong>en</strong>, die in het landelijke gebied in zijn geheel optred<strong>en</strong>, beschouwd. Inparagraaf 3.4 <strong>en</strong> 3.5 word<strong>en</strong> landbouw <strong>en</strong> natuur apart behandeld.In het landelijk gebied zal klimaatverandering de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.• Het landelijk gebied zal meer wateroverlast krijg<strong>en</strong>.• In het landelijk gebied leidt daling van de grondwaterstand in de zomer tot e<strong>en</strong> grotere vraag naaroppervlaktewater voor peilhandhaving, bereg<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> doorspoeling voor het teg<strong>en</strong>gaan van verzilting.Tegelijkertijd stijgt de behoefte aan oppervlaktewater voor andere doeleind<strong>en</strong> (koelwater, in stand houd<strong>en</strong>natuurwaard<strong>en</strong>).In onderstaande paragraf<strong>en</strong> word<strong>en</strong> deze punt<strong>en</strong> nader toegelicht.3.3.1 Ruimtedruk in de provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>In het rapport ‘Waar gebeurt het?’(Agricola et al., 2008) zijn geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong> in Nederland getypeerd wat betreftde verwachte ruimtelijke verandering<strong>en</strong> in de nabije toekomst. Daartoe is e<strong>en</strong> d<strong>en</strong>kraam ontwikkeld waarinde vraag naar ruimte geconfronteerd wordt met het mogelijke aanbod. Ruimtevragers zijn: natuur, water,recreatie <strong>en</strong> toerisme of stedelijke druk (diffuus <strong>en</strong> concrete plann<strong>en</strong>). Het aanbod is afkomstig van de land<strong>en</strong>tuinbouw, zij het dat die meer of minder weerstand kan bied<strong>en</strong> afhankelijk van hoe sterk die is. Geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong>zijn gescoord in vijf categorieën <strong>en</strong> in e<strong>en</strong> kaartbeeld weergegev<strong>en</strong>: hot-spotgebied<strong>en</strong> (sterke landbouw,grote vraag naar ruimte), transitiegebied<strong>en</strong> (zwakke landbouw, grote ruimtevraag), luwtegebied<strong>en</strong> (zwakkelandbouw, kleine ruimtevraag), agrarische gebied<strong>en</strong> (sterke landbouw, nauwelijks vraag naar ruimte) <strong>en</strong>overige gebied<strong>en</strong>. In Groning<strong>en</strong>/<strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> kom<strong>en</strong> alle typ<strong>en</strong> gebied<strong>en</strong> voor. Elk type gebied k<strong>en</strong>t zijn eig<strong>en</strong>problematiek. Het gevecht om de ruimte is het grootst in hot-spotgebied<strong>en</strong>.Er is in het rapport ge<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> met gevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering <strong>en</strong> de consequ<strong>en</strong>tiesdaarvan voor de ruimtevraag <strong>en</strong> het aanbod aan ruimte. Per aspect van klimaatverandering <strong>en</strong> gebied waardit speelt, moet dit beoordeeld word<strong>en</strong>.A55


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 3.2 Ruimtedruk in de provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>3.3.2 Wateroverlast Landelijk gebiedWateroverlast landelijk gebied: winterDe 10-daagse neerslagsom met e<strong>en</strong> herhalingstijd van 10 jaar neemt in het W-sc<strong>en</strong>ario toe met 8% <strong>en</strong> bijhet W+-sc<strong>en</strong>ario met 12%. Hierdoor neemt de kans op wateroverlast in het landelijke gebied, als gevolg vanonvoldo<strong>en</strong>de afwateringscapaciteit toe. Dit geldt vooral voor polderachtige gebied<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> kort hydrologischgeheug<strong>en</strong>. Voor de vrij-afwater<strong>en</strong>de gebied<strong>en</strong> is de verandering in de maatgev<strong>en</strong>de afvoer<strong>en</strong> ook afhankelijkvan de hydrologische verandering<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> de maatgev<strong>en</strong>de periode.Wat dit betek<strong>en</strong>t voor de wateropgave is zonder hernieuwde berek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> niet goed aan te gev<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>conservatieve schatting is dat de 10% meer neerslag overe<strong>en</strong>komt met 10 mm vasthoud<strong>en</strong> of berg<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong>e<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijke verzwaring betek<strong>en</strong>tVeel waterschapp<strong>en</strong> zijn bezig, vóór 2015, hun watersysteem WB21-proof te mak<strong>en</strong>. In veel gevall<strong>en</strong> wordthierbij overgedim<strong>en</strong>sioneerd omdat wordt ontworp<strong>en</strong> voor de situatie die pas in 2050 zal optred<strong>en</strong>. De KNMIsc<strong>en</strong>ario’sgev<strong>en</strong> aan dat er bij het W-sc<strong>en</strong>ario 4 to 8% meer water te verwerk<strong>en</strong> zal zijn t<strong>en</strong> opzichte vanhet midd<strong>en</strong>-sc<strong>en</strong>ario van WB21. Dit sc<strong>en</strong>ario is gebruikt bij bepaling van de wateropgave <strong>en</strong> komt ongeveerovere<strong>en</strong> met het G-sc<strong>en</strong>ario. Bij overdim<strong>en</strong>sionering zal deze extra hoeveelheid water voorlopig nog teverwerk<strong>en</strong> zijn maar de kans bestaat dat in de periode na 2015 extra maatregel<strong>en</strong> nodig zijn.De grootte van het overlast is mede afhankelijk van de hoeveelheid verhard oppervlak in het gebied. Bijaanwezigheid van veel verhard oppervlak zull<strong>en</strong> waterbergingsvoorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> vaker word<strong>en</strong> gebruikt. Dit metmogelijk extra schade aan de landbouw als gevolg (afhankelijk van gewas <strong>en</strong> duur <strong>en</strong> tijd van optred<strong>en</strong>).56AWateroverlast landelijk gebied: zomerDe frequ<strong>en</strong>tie van bui<strong>en</strong> met hoge neerslaghoeveelhed<strong>en</strong> neemt toe. Hierdoor zal er meer wateroverlast zijnin het groeiseizo<strong>en</strong>.


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 3.3 Vernatting in de provincies Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> (bron: expert sessie, maart 2008)(Verslemping: dichtslaan van de bov<strong>en</strong>ste laan van de bodem)Als maat voor wateroverlast als gevolg van hevige neerslag is het aantal dag<strong>en</strong> in de zomer g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dater meer dan 15 mm neerslag valt. Bij dergelijke neerslaghoeveelhed<strong>en</strong> bestaat er e<strong>en</strong> gerede kans dat deinfiltratiecapaciteit van de bodem of de ontwateringscapaciteit van de percel<strong>en</strong> onvoldo<strong>en</strong>de is. In dat gevalkunn<strong>en</strong> er plass<strong>en</strong> op het land kom<strong>en</strong> te staan of wordt de grondwaterstand te hoog. Het aantal dag<strong>en</strong> metmeer dan 15 mm neerslag in de zomer neemt volg<strong>en</strong>s de kaart<strong>en</strong> in fi guur 2.9 in het W-sc<strong>en</strong>ario toe metcirca 3 dag<strong>en</strong> (van circa 9 tot circa 12 dag<strong>en</strong>) <strong>en</strong> in het W+-sc<strong>en</strong>ario met circa 2 dag<strong>en</strong>. Bij grasland leidt dittot het vaker verlor<strong>en</strong> gaan van snedes <strong>en</strong> bij bouwland tot het vaker geheel of gedeeltelijk verlor<strong>en</strong> gaan vande oogst. Ook recreatieterrein<strong>en</strong> (bijvoorbeeld campings of ev<strong>en</strong>em<strong>en</strong>t<strong>en</strong>terrein<strong>en</strong>) zull<strong>en</strong> vaker last hebb<strong>en</strong>van wateroverlast.3.3.3 Verdroging in het landelijk gebiedAlle sc<strong>en</strong>ario’s lat<strong>en</strong> e<strong>en</strong> opwarming zi<strong>en</strong> in 2050. Deze opwarming varieert in de zomer van 0,9 oC tot 2,8 oC,t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat in 1990. De opwarming heeft e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van de jaarlijkse verdamping van totgevolg. Maar ook de neerslag verandert. Per saldo zal betek<strong>en</strong>t dit dat het maximale neerslagtekort in e<strong>en</strong>10%-droog jaar to<strong>en</strong>eemt van 205 mm in de huidige situatie tot 225 mm bij het W-sc<strong>en</strong>ario <strong>en</strong> 300 mm bijhet W+-sc<strong>en</strong>ario (figuur 2.12). Vooral voor het W+-sc<strong>en</strong>ario zijn dit verandering<strong>en</strong> die aanzi<strong>en</strong>lijke gevolg<strong>en</strong>kunn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> voor de droogteschade in de landbouw <strong>en</strong> de verdroging van natuur.A57


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 3.4 Verdroging bij het G+- <strong>en</strong> W+-sc<strong>en</strong>ario in de provincie Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>, (bron: expertmeeting,maart 2008)3.4 LandbouwKlimaatverandering kan pot<strong>en</strong>tieel e<strong>en</strong> grote invloed hebb<strong>en</strong> op de fysieke landbouwopbr<strong>en</strong>gst<strong>en</strong> in Nederland.Het uiteindelijke effect hangt af van verscheid<strong>en</strong>e factor<strong>en</strong>• stijging temperatuur: zorgt voor to<strong>en</strong>ame pot<strong>en</strong>tiële groeiseizo<strong>en</strong>. Bij grasland zal het groeiseizo<strong>en</strong> (<strong>en</strong>daarmee de (pot<strong>en</strong>tiële) productie) to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Bij gewass<strong>en</strong> zoals tarwe, maïs, aardappel<strong>en</strong> (hoeweldeze bij temperatur<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> de 30 o C last krijg<strong>en</strong> van hittestress) verloopt de ontwikkeling sneller bijhogere temperatur<strong>en</strong>. Bij gebruik van dezelfde cultivars zou daar de l<strong>en</strong>gte van het groeiseizo<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong>(<strong>en</strong> daarmee de pot<strong>en</strong>tiële productie.).• neerslag: bij afname van de neerslag treedt er meer droogtestress op <strong>en</strong> daalt de productie (G+ <strong>en</strong> W+)als er niet geïrrigeerd wordt. In de G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s neemt de droogte stress niet of nauwelijks toe.Verandering<strong>en</strong> in extrem<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ook aanzi<strong>en</strong>lijke effect<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> op de fysieke opbr<strong>en</strong>gst<strong>en</strong>. In allesc<strong>en</strong>ario’s neemt de extreme neerslag toe, met meer kans op wateroverlast of andere schade aan gewass<strong>en</strong>.Ook de kans op hittegolv<strong>en</strong> neemt in alle sc<strong>en</strong>ario’s toe. De kans op langdurige droge period<strong>en</strong> neemt toein de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s. Voor de G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s is dat nog niet duidelijk. Hitte of langdurige droogtekunn<strong>en</strong> groeiachterstand of droogteschade aan gewass<strong>en</strong> veroorzak<strong>en</strong>. Zware reg<strong>en</strong>val kan veld<strong>en</strong> tijdelijkonberijdbaar mak<strong>en</strong> voor (oogst)machines of gewass<strong>en</strong> tijdelijk onder water zett<strong>en</strong> waardoor schade optreedt.Schrikwekk<strong>en</strong>de voorbeeld<strong>en</strong> voor de aardappelteelt in het verled<strong>en</strong> zijn bijvoorbeeld de jar<strong>en</strong> 1989 <strong>en</strong> 2000.In 1989 leidde langdurige vernatting tot 40% opbr<strong>en</strong>gstreductie van de consumptie- <strong>en</strong> zetmeelaardappel<strong>en</strong>door verrotting. In het jaar 2000 was er e<strong>en</strong> opbr<strong>en</strong>gstderving van 10%.58A


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 3.5 Nat- <strong>en</strong> droogteschade in de landbouw (Bron: expertmeeting, maart 2008)3.4.1 Structurele <strong>en</strong> incid<strong>en</strong>tele klimaatveranderingDe structurele klimaatverandering heeft op landbouw e<strong>en</strong> relatief gering effect. Over het algeme<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>de zachtere winters de groeiseizo<strong>en</strong><strong>en</strong> verl<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Dit kan productieverhoging oplever<strong>en</strong>. Ook de hogeretemperatur<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> tot productieverhoging. Daarnaast neemt echter wel de ziektedruk toe door:• Zachtere winters, waardoor de ziekt<strong>en</strong> makkelijker kunn<strong>en</strong> overlev<strong>en</strong>,• Oprukk<strong>en</strong> van nieuwe soort<strong>en</strong> uit het zuid<strong>en</strong> van zowel ziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> plag<strong>en</strong> als ook onkruid<strong>en</strong>,• Versnelling van de reproductie door verkorting van de reg<strong>en</strong>eratiecyclus bij temperatuursverhoging,• Doorbrek<strong>en</strong> van resist<strong>en</strong>ties van gewass<strong>en</strong> door de hogere temperatur<strong>en</strong>.De incid<strong>en</strong>tele gevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering hebb<strong>en</strong> echter e<strong>en</strong> veel belangrijker effect op de landbouw.Met name de to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de kans op zware bui<strong>en</strong>, hittegolv<strong>en</strong> of langdurig natte of droge period<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong>impact. Hitte of langdurige droogte kunn<strong>en</strong> groeiachterstand of droogteschade aan gewass<strong>en</strong> veroorzak<strong>en</strong>.3.4.2 Wateroverlast in de winterNatschade in de grondgebond<strong>en</strong> landbouwDoor verandering<strong>en</strong> in de neerslaghoeveelhed<strong>en</strong> zal de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) verander<strong>en</strong><strong>en</strong> daarmee de kans op natschade. In alle sc<strong>en</strong>ario’s neemt de gemiddelde neerslag per winterhalfjaar toemet 4% in het W-sc<strong>en</strong>ario tot 14% in het W+ sc<strong>en</strong>ario. De effect<strong>en</strong> op de hoogste grondwaterstand<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>daarom in het W-sc<strong>en</strong>ario beperkt zijn, maar in het W+-sc<strong>en</strong>ario duidelijk meer. Voor alle sc<strong>en</strong>ario’s geldtechter dat door aanpassing in de drainageafstand (bij vervanging van drains) de effect<strong>en</strong> op gedraineerdegrond<strong>en</strong> goed kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> opgevang<strong>en</strong>.A59


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKIncid<strong>en</strong>tele natschade in de grondgebond<strong>en</strong> landbouwIncid<strong>en</strong>tele natschade in de landbouw is vooral het gevolg van zware neerslag die de infi ltratiecapaciteit vande grond overschrijdt. Als maat voor incid<strong>en</strong>tele natschade tijd<strong>en</strong>s het groeiseizo<strong>en</strong> is het aantal dag<strong>en</strong> perjaar g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat er meer dan 15 mm/dag valt. Uit fi guur 2.9 is af te leid<strong>en</strong> dat dit aantal dag<strong>en</strong> to<strong>en</strong>eemt vanca. 10 in het huidig klimaat tot 13 bij het W-sc<strong>en</strong>ario <strong>en</strong> 12 in het W+-sc<strong>en</strong>ario. Door to<strong>en</strong>ame van de hog<strong>en</strong>eerslagpiek<strong>en</strong> zal er frequ<strong>en</strong>ter e<strong>en</strong> situatie ontstaan dat water op het land komt te staan <strong>en</strong> oppervlakkigafstroomt. Zware reg<strong>en</strong>val kan veld<strong>en</strong> tijdelijk onberijdbaar mak<strong>en</strong> voor (oogst)machines of gewass<strong>en</strong> tijdelijkonder water zett<strong>en</strong> waardoor schade optreedt. In het jaar 2000 bijvoorbeeld was er e<strong>en</strong> opbr<strong>en</strong>gstdervingvan 10% door incid<strong>en</strong>tele wateroverlast. Bij grasland leidt dit tot het vaker verlor<strong>en</strong> gaan van snedes <strong>en</strong> bijbouwland tot het vaker geheel of gedeeltelijk verlor<strong>en</strong> gaan van de oogst. Buit<strong>en</strong> het groeiseizo<strong>en</strong> is dit voorde landbouw niet zo bezwaarlijk, maar de kans op piekbelasting van nutriënt<strong>en</strong> op het oppervlaktewater neemtwel toe. E<strong>en</strong> deel van de akkerbouwgewass<strong>en</strong> <strong>en</strong> vollegrondsgro<strong>en</strong>tegewass<strong>en</strong> wordt in het winterhalfjaargeoogst. De kans dat er door te natte omstandighed<strong>en</strong> niet kan word<strong>en</strong> geoogst neemt toe.3.4.3 Droogteschade grondgebond<strong>en</strong> landbouwVooral in de W+-sc<strong>en</strong>ario’s neemt het neerslagtekort in het zomerhalfjaar aanzi<strong>en</strong>lijk toe. Dit heeft gevolg<strong>en</strong>voor de landbouw.In de Droogtestudie (RIZA, 2006) is de droogteschade berek<strong>en</strong>d die in 2050 kan optred<strong>en</strong> bij de 4klimaatsc<strong>en</strong>ario’s. Daarbij is rek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> met de verschuiving<strong>en</strong> in landbouwareal<strong>en</strong> als gevolg vanmaatschappelijke ontwikkeling<strong>en</strong>. Er is ge<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> met de effect<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> hoger CO 2 -gehalteop de watergebruikefficiëntie waardoor minder water nodig is om dezelfde gewasopbr<strong>en</strong>gst<strong>en</strong> te behal<strong>en</strong>.In figuur 3.6 is per district de verandering van de jaarlijkse verwachtingswaarde (JVW) van de geldelijkelandbouwkundige droogteschades t<strong>en</strong> opzichte van het G-sc<strong>en</strong>ario (waarbij de effect<strong>en</strong> op de droogteschadebeperkt zijn) weergegev<strong>en</strong>. Vergelijking met de huidige situatie is helaas niet mogelijk omdat is gerek<strong>en</strong>d mette verwacht<strong>en</strong> verandering<strong>en</strong> in landbouwareal<strong>en</strong> <strong>en</strong> prjiz<strong>en</strong> van landbouwprodukt<strong>en</strong>.Het W+-sc<strong>en</strong>ario laat e<strong>en</strong> behoorlijke to<strong>en</strong>ame zi<strong>en</strong> van de droogteschade. Daarbij is gerek<strong>en</strong>d met de huidigemogelijkhed<strong>en</strong> van bereg<strong>en</strong>ing. Indi<strong>en</strong> door restricties t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van grondwateronttrekking of verminderdewateraanvoermogelijkhed<strong>en</strong> de bereg<strong>en</strong>ing niet op het huidige peil kan blijv<strong>en</strong> neemt de droogteschade,vooral bij het W+-sc<strong>en</strong>ario, nog meer toe.60AFiguur 3.6 Verandering van de jaarlijkse verwachtingswaarde per district voor droogteschade in het W+sc<strong>en</strong>ariot<strong>en</strong> opzichte van het G-sc<strong>en</strong>ario (Bron: Royal Haskoning, 2007)


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>3.4.4 Verziltingschade grondgebond<strong>en</strong> landbouwIn de Droogtestudie is ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s berek<strong>en</strong>d welke schade de landbouw ondervindt als gevolg van verzilting vanhet oppervlaktewater, doordat de zoute kwel (als gevolg van zeespiegelrijzing <strong>en</strong>/of maaiveldsdaling) <strong>en</strong> dezoetwatervoorvoorzi<strong>en</strong>ing verandert) In het kader van de Droogtestudie (RIZA, 2006) zijn verziltingsschadesvoor de 4 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s berek<strong>en</strong>d. De schades zijn over het algeme<strong>en</strong> verwaarloosbaar.3.4.5 Ziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> plag<strong>en</strong> in de akkerbouwVernatting heeft ook e<strong>en</strong> belangrijk effect op de to<strong>en</strong>ame van ziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> plag<strong>en</strong>.Het is echter moeilijk aan te gev<strong>en</strong> hoe groot deze effect<strong>en</strong> zijn. De schade hangt sterk af van meerderefactor<strong>en</strong>, zoals het groeistadium van de plant, de omgevingstemperatuur, verspreidingsmogelijkhed<strong>en</strong>, etc.Op zich hoeft e<strong>en</strong> ziekte voor de plant of het gewas niet erg te zijn, mits ze goed overlev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de schade ofproductiederving binn<strong>en</strong> aanvaardbare gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> blijft.GrasDit is redelijk bestand teg<strong>en</strong> vernatting. Wel kunn<strong>en</strong> in het najaar problem<strong>en</strong> optred<strong>en</strong> bij het maai<strong>en</strong>, alsde veld<strong>en</strong> onderwater langere tijd onder water. Dit zal voornamelijk op kleigrond<strong>en</strong> e<strong>en</strong> probleem vorm<strong>en</strong>.Droogte is ge<strong>en</strong> echt knelpunt. Wel neemt de kans op uitspoeling van mineral<strong>en</strong> op droge grond<strong>en</strong> toe.Klimaatverandering verhoogt de ziektedruk (nematod<strong>en</strong>, <strong>en</strong>gerling<strong>en</strong>) in grasland<strong>en</strong>.MaïsDit gewas is gevoelig voor verdroging, waardoor productieverlies kan optred<strong>en</strong>. De ziekt<strong>en</strong> die to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> zijn:maïswortelboorder, nematod<strong>en</strong> (zoals Meloidogyne) <strong>en</strong> bladvlekziekte.Aardappel<strong>en</strong>Dit gewas is zeer gevoelig voor vernatting. Dit wordt e<strong>en</strong> probleem wanneer de aardappels meer dan 24ur<strong>en</strong> onder water staan. Aardappelknoll<strong>en</strong> gaan dood <strong>en</strong> verrott<strong>en</strong>. Op kleigrond<strong>en</strong> is dit risico groter dan opzandgrond<strong>en</strong>.Ziekt<strong>en</strong> waarvoor aardappel<strong>en</strong> zeer gevoelig zijn, zijn: schimmels (zoals Phytophtora), bacteriën (bruinrot),aaltjes (waaronder st<strong>en</strong>gelaaltjes), erwinia <strong>en</strong> de luisdruk.Boomgaard<strong>en</strong>Deze kom<strong>en</strong> door de zachter word<strong>en</strong>de winters steeds vroeger in bloei. Daardoor neemt de gevoeligheid voor latevorst toe <strong>en</strong> kan asynchronisatie optred<strong>en</strong> met betrekking tot de aanwezigheid van insect<strong>en</strong> (verantwoordelijkvoor de bestuiving van bloem<strong>en</strong>). Zware reg<strong>en</strong>bui<strong>en</strong> <strong>en</strong> hagel kunn<strong>en</strong> vrucht<strong>en</strong> beschadig<strong>en</strong>. Hierdoor neemtde kans op infecties toe. Vernatting verhoogd ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s de gevoeligheid voor schimmelziekt<strong>en</strong> (zoals schurftbij appel).GlastuinbouwDe glasteelt is gevoelig voor hagelschade. Daarnaast zal de ziektedruk to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. In de int<strong>en</strong>sieve tuinbouwis over het algeme<strong>en</strong> sprake van monocultuur. Hierdoor neemt in de kas het risico op ziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> plag<strong>en</strong> metde jar<strong>en</strong> toe. Het overstapp<strong>en</strong> op wisselteelt<strong>en</strong> <strong>en</strong> het werk<strong>en</strong> met rotaties van gewass<strong>en</strong> is op dit mom<strong>en</strong>tlastig, omdat de teelt<strong>en</strong> nogal specialistisch zijn (zowel wat betreft de vakk<strong>en</strong>nis van de telers als de gebruiktetechniek<strong>en</strong> <strong>en</strong> oogstapparatuur). Switch<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> twee verwante teelt<strong>en</strong> (zoals paprika <strong>en</strong> tomaat) helptechter niet voldo<strong>en</strong>de om de ziektedruk te verminder<strong>en</strong>, omdat beide gewastyp<strong>en</strong> ‘gevoelig zijn voor dezelfdeziektes’.Biet<strong>en</strong>Verhoging van de temperatuur <strong>en</strong> droogte kunn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> positief hebb<strong>en</strong> op suikerbiet<strong>en</strong>, omdat het suikergehalteto<strong>en</strong>eemt <strong>en</strong> daarmee de kwaliteit. De ziektedruk neemt echter ook toe, met name door to<strong>en</strong>ame van debiet<strong>en</strong>cysteaaltjes bij hogere waterstand<strong>en</strong>.Gran<strong>en</strong>Dit gewas is gevoelig voor zware reg<strong>en</strong> <strong>en</strong> hagelschade, met name aan het eind van het groeiseizo<strong>en</strong>. Dankunn<strong>en</strong> de bijna afgerijpte ar<strong>en</strong> makkelijk omknakk<strong>en</strong> (legering). Klimaatverandering zal ook de ziektedrukverhog<strong>en</strong>. Voor gran<strong>en</strong> zijn dat met name: schimmelziekt<strong>en</strong> <strong>en</strong> nematod<strong>en</strong> (zoals Meloidogyne).A61


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 3.7 Verzilting in de provincie Groning<strong>en</strong>62A


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>3.5 Natuur3.5.1 Effect<strong>en</strong> op natuur - algeme<strong>en</strong>Klimaatverandering heeft effect op de fysiologie, de f<strong>en</strong>ologie (de leer van de invloed van klimaat <strong>en</strong> bodemop de groei van plant<strong>en</strong> <strong>en</strong> dier<strong>en</strong>), de geografi sche verspreiding <strong>en</strong> de g<strong>en</strong>etische adaptatie van soort<strong>en</strong>(zie Figuur 3.8), maar ook op de abiotische omstandighed<strong>en</strong> in hun leefgebied. Al deze verandering<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>leid<strong>en</strong> tot verandering<strong>en</strong> in functionele relaties tuss<strong>en</strong> soort<strong>en</strong>. Het gevolg is dat de soort<strong>en</strong>sam<strong>en</strong>stelling, destructuur <strong>en</strong> daarmee ook het functioner<strong>en</strong> van ecosystem<strong>en</strong> zal verander<strong>en</strong>.Klimaatverandering zal voor Nederland naar verwachting e<strong>en</strong> aantal belangrijke gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Dezeword<strong>en</strong> in onderstaande paragraf<strong>en</strong> nader toegelicht <strong>en</strong> gespecifi ceerd voor Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>.• Versterkte verdroging: verdroging speelt al dec<strong>en</strong>nia in Nederland <strong>en</strong> is gedefi nieerd als e<strong>en</strong> doorm<strong>en</strong>selijk handel<strong>en</strong> veroorzaakt structureel aanvullingstekort van het grondwater. De gevolg<strong>en</strong> vanbestaande verdroging word<strong>en</strong> versterkt door klimaatverandering. Verwacht wordt dat frequ<strong>en</strong>tie, l<strong>en</strong>gte<strong>en</strong> int<strong>en</strong>siteit van droogteperiod<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Hierdoor zull<strong>en</strong> de negatieve effect<strong>en</strong> van verdroging opgrondwaterafhankelijke natuur versterkt word<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> afgeleid effect van verdroging in laag Nederlandis verzilting. In droge period<strong>en</strong> neemt brakke kwel in veel zeekleipolders toe. Wanneer dit onvoldo<strong>en</strong>degecomp<strong>en</strong>seerd kan word<strong>en</strong> door de aanvoer van zoet water, treedt verzilting op. Te hoge zoutconc<strong>en</strong>tratieskunn<strong>en</strong> problem<strong>en</strong> veroorzak<strong>en</strong> in zoetwaterafhankelijke natuur, zoals moerasheide <strong>en</strong> zwakgebufferdeslot<strong>en</strong> (Pauliss<strong>en</strong> et al., 2007). Echter, verzilting kan ook e<strong>en</strong> kans zijn. In dit gebied kom<strong>en</strong> van naturebrakke milieus voor, die door doorspoeling zijn verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>.• Periodieke vernatting: De verwachting is dat er meer int<strong>en</strong>se bui<strong>en</strong> optred<strong>en</strong>, waardoor gebied<strong>en</strong> vaker<strong>en</strong> langer zull<strong>en</strong> inunder<strong>en</strong> dan nu het geval is. Overstroming met reg<strong>en</strong>water heeft naar verwachtingbeperkte effect<strong>en</strong> op de vegetatie, hoewel diepe indundatie tijd<strong>en</strong>s het groeiseizo<strong>en</strong> negatief kan uitpakk<strong>en</strong>.Voor fauna (m.n. insect<strong>en</strong>) kunn<strong>en</strong> inundaties tot verdrinking leid<strong>en</strong>. Inundatie met oppervlaktewater kaningrijp<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, bijvoorbeeld als gevolg van interne eutrofi ëring (Lucass<strong>en</strong>, 2004).• Biodiversiteit: E<strong>en</strong> ander klimaat heeft tot gevolg dat de geschikte klimaatzone voor soort<strong>en</strong> naar hetnoord<strong>en</strong> of oost<strong>en</strong> verschuift. Deze effect<strong>en</strong> word<strong>en</strong> nu al in het veld waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Dit betek<strong>en</strong>t opEuropese schaal dat voor veel soort<strong>en</strong> hun leefgebied in het zuid<strong>en</strong> van hun verspreidingsgebiedongeschikt zal word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong>/oost<strong>en</strong> van hun huidige verspreidingsgebied nieuw habitatbeschikbaar komt. Of soort<strong>en</strong> in staat zijn om dit habitat ook daadwerkelijk te koloniser<strong>en</strong> is afhankelijkvan de versnippering van habitat <strong>en</strong> het dispersievermog<strong>en</strong> van de soort (de afstand die e<strong>en</strong> soort afkan legg<strong>en</strong>, op zoek naar nieuw voortplantingshabitat; zie fi guur 3.10). De mate waarin soort<strong>en</strong> zichkunn<strong>en</strong> aanpass<strong>en</strong> <strong>en</strong> verplaats<strong>en</strong> hangt echter ook sam<strong>en</strong> met de snelheid waarmee het klimaat zalverander<strong>en</strong>. De algem<strong>en</strong>e wet<strong>en</strong>schappelijke verwachting is afname van de biodiversiteit, er zull<strong>en</strong> meersoort<strong>en</strong> verdwijn<strong>en</strong> dan dat er zull<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Om dit effect zo klein mogelijk te houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> verschuivingvan soort<strong>en</strong> optimaal mogelijk te mak<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> goed werk<strong>en</strong>de <strong>en</strong> complete EHS noodzakelijk.E<strong>en</strong> ander aspect van e<strong>en</strong> ander klimaat met meer extrem<strong>en</strong>, is dat soort<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>met grotere aantalsfluctuaties, <strong>en</strong> de kans op uitsterv<strong>en</strong> van lokale populaties, met name in klein<strong>en</strong>atuurgebied<strong>en</strong>, groter wordt. Grote aane<strong>en</strong>geslot<strong>en</strong> natuurgebied<strong>en</strong> zijn belangrijk voor het overlev<strong>en</strong>van soort<strong>en</strong>. De oppervlaktebehoefte van soort<strong>en</strong> voor duurzame populaties of sleutelgebied<strong>en</strong> zal voorsoort<strong>en</strong> fors to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>, ook in het geval van “neutrale” soort<strong>en</strong> (soort<strong>en</strong> in het gro<strong>en</strong>e gebied in hetvoorbeeld in figuur 3.9). Het behoud<strong>en</strong> of creër<strong>en</strong> van goed verbond<strong>en</strong> natuurgebied<strong>en</strong> is ook om dezered<strong>en</strong> van belang. Het creër<strong>en</strong> van interne heterog<strong>en</strong>iteit binn<strong>en</strong> (grote) natuurgebied<strong>en</strong> (nat-droog,op<strong>en</strong>-beschaduwd) kan soort<strong>en</strong> ook help<strong>en</strong> om extreme weersomstandighed<strong>en</strong> beter te overlev<strong>en</strong>, <strong>en</strong>de grote aantalsfluctuaties te demp<strong>en</strong>. Voor e<strong>en</strong> compleet overzicht voor adaptatiestrategieën wordtverwez<strong>en</strong> naar het overzicht b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>.A63


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 3.8 Sam<strong>en</strong>vatting process die direct <strong>en</strong>/of indirect doorwerk<strong>en</strong> op de biodiversiteit (gewijzigd naarHughes 2000; uit Vos et al., 2007).64A


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 3.9 Verwachte verandering van de ligging van de klimaat<strong>en</strong>velop van de Middelste Bonte specht bije<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>d klimaat (Berry et al., 2007).Figuur 3.10 Verwachte klimaatrespons van 60% van de Nederlandse natuurdoelsoort<strong>en</strong> (fl ora <strong>en</strong> fauna). Vande overige 40 % is de klimaatrespons onbek<strong>en</strong>d (van Ve<strong>en</strong> et al., in voorbereiding). Voor 63% van de 60%van de Nederlandse doelsoort<strong>en</strong> waarvan iets over de respons bek<strong>en</strong>d is, wordt verwacht dat Nederland dusredelijk c<strong>en</strong>traal geleg<strong>en</strong> is <strong>en</strong> blijft in zijn verspreidingsgebied. Echter, door de gevolg<strong>en</strong> van de to<strong>en</strong>ame vanweersextrem<strong>en</strong> (grotere fluctuaties van aantall<strong>en</strong> van soort<strong>en</strong>) <strong>en</strong>/of grote lokale verandering<strong>en</strong> in de abiotiekkunn<strong>en</strong> soort<strong>en</strong> toch negatieve gevolg<strong>en</strong> ondervind<strong>en</strong> van klimaatverandering.A65


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKTabel 3.2 Input variabel<strong>en</strong> gebruikt in het SPECIES model. Met dit model is voor zo’n 400 soort<strong>en</strong> op Europeesschaalniveau de verschuiving van klimaat<strong>en</strong>velopp<strong>en</strong> gemodelleerd (Berry et al., 2007).Tabel 3.3 Verandering<strong>en</strong> in gemiddelde temperatuur <strong>en</strong> neerslag, gemiddeld voor Europese 10’ gridcell<strong>en</strong>, inhet gebruikte klimaatsc<strong>en</strong>ario voor het g<strong>en</strong>er<strong>en</strong> van de resultat<strong>en</strong> met SPECIES. Dit sc<strong>en</strong>ario ligt t<strong>en</strong> grondslagaan de resultat<strong>en</strong> in Vos et al., in voorbereiding (waaronder de knelpunt<strong>en</strong>kaart<strong>en</strong> voor natuurdoelsoort<strong>en</strong>) 2Gebruikt klimaatsc<strong>en</strong>ario <strong>en</strong> variabel<strong>en</strong>Voor het aangev<strong>en</strong> van de effect<strong>en</strong> van klimaatverandering op natuur is gebruik gemaakt van de resultat<strong>en</strong>uit het BRANCH project. In dit project zijn voor zo’n 400 soort<strong>en</strong> de klimaatzones waar e<strong>en</strong> soort nu voorkomt(“klimaat<strong>en</strong>velop”) gecorreleerd met e<strong>en</strong> aantal klimaat- variabel<strong>en</strong> (tabel 3.2). Met de invoer van e<strong>en</strong> nieuwklimaatsc<strong>en</strong>ario in het model kunn<strong>en</strong> met dit model de verwachte klimaat<strong>en</strong>velopp<strong>en</strong> voor deze soort<strong>en</strong>word<strong>en</strong> geg<strong>en</strong>eerd.3.5.2 Gevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering voor natuur in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>Figuur 3.11 geeft de in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> voorkom<strong>en</strong>de fysisch-geografi sche regio’s weer. De belangrijkstezijn de Hogere zandgrond<strong>en</strong> (geel), het Zeekleigebied (donkergro<strong>en</strong>) <strong>en</strong> het Getijd<strong>en</strong>gebied (zeegro<strong>en</strong>).Verder kom<strong>en</strong> voor het Laagve<strong>en</strong>gebied (bruin), Afgeslot<strong>en</strong> zeearm<strong>en</strong> (Lauwersmeer) <strong>en</strong> de Duin<strong>en</strong>.Versterkte verdrogingGroning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> e<strong>en</strong> groot aantal natte gebied<strong>en</strong> met hoge natuurwaard<strong>en</strong>, zoals deNatura2000 gebied<strong>en</strong> Fochteloërve<strong>en</strong>, het Leekstermeergebied, het Zuidlaardermeergebied, het Bargerve<strong>en</strong><strong>en</strong> Dwingelderveld. Eén van de problem<strong>en</strong> waarmee deze gebied<strong>en</strong> te kamp<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> is de verdroging alsgevolg van ontwatering van omligg<strong>en</strong>d (landbouw)gebied.Verdroging blijft –in ieder geval op de korte termijn– e<strong>en</strong> bedreiging, waarvoor maatregel<strong>en</strong> nodig zijn.Verwacht kan word<strong>en</strong> dat natuur in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> die nu al te lijd<strong>en</strong> heeft onder deze verdroging,als gevolg van klimaatverandering in nog sterkere mate hieronder zal lijd<strong>en</strong>. Natuurtyp<strong>en</strong> als beeksystem<strong>en</strong>,boss<strong>en</strong> op arme grond<strong>en</strong>, moeras, natte heide <strong>en</strong> hoogve<strong>en</strong> zijn hier zeer gevoelig voor.66A2 Het gebruikte klimaatsc<strong>en</strong>ario is het sc<strong>en</strong>ario geg<strong>en</strong>ereerd door het Hadley CM3model onder het A2emissie sc<strong>en</strong>ario van het IPCC (Special Report on Emissions Sc<strong>en</strong>arios; www.grida.no/climate/ipcc/emission/index.htm).


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Verder kan verdroging afgeleide effect<strong>en</strong> met zich meebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, zoals eutrofi ering, verzuring (Lamers, 2001<strong>en</strong> Lucass<strong>en</strong>, 2004). Deze effect<strong>en</strong> tred<strong>en</strong> in vrijwel alle natuurgebied<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> hoge sulfaatbelasting (dooraanvoer van oppervlaktewater of vervuild grondwater) op.De verwachting is dat extreem warme <strong>en</strong> droge period<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Veel natuurtyp<strong>en</strong> zijn hiervoor inmeer of mindere mate gevoelig. In <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> <strong>en</strong> Groning<strong>en</strong> behor<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>, boss<strong>en</strong> van bron <strong>en</strong> beek, boss<strong>en</strong>van laagve<strong>en</strong> <strong>en</strong> klei, moeras, natte schraalland<strong>en</strong>, natte heide <strong>en</strong> hoogve<strong>en</strong> <strong>en</strong> zoete stilstaande water<strong>en</strong> totde gevoeligste natuurtyp<strong>en</strong> voor warmtestress <strong>en</strong> droogtestress.Boss<strong>en</strong> van bron <strong>en</strong> beek kom<strong>en</strong> vooral op de hogere zandgrong<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> voor. Opde natuurtyp<strong>en</strong>kaart (let op: dit gaat over de EHS <strong>en</strong> hoeft nog niet e<strong>en</strong> gerealiseerd natuurtype te zijn)zijn voorbeeld<strong>en</strong> van bos van bron <strong>en</strong> beek in <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>: Oosterbos nabij Emm<strong>en</strong>/Klazi<strong>en</strong>ave<strong>en</strong>, ZoerscheLand<strong>en</strong> (Exloosche Lang<strong>en</strong>) t<strong>en</strong> oost<strong>en</strong> van Exloo <strong>en</strong> Oosterholt<strong>en</strong>/Weesplag<strong>en</strong> t<strong>en</strong> WZW van Wezuperbrug.In Groning<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> we dit natuurtype bijvoorbeeld t<strong>en</strong> noordwest<strong>en</strong> van Oude Pekela. Blom et al. (2008)karakteriseert dit natuurtype als zeer gevoleig voor warmte- <strong>en</strong> droogtestress met als toelichting: ‘To<strong>en</strong>ameverdamping, verruiging door droogval <strong>en</strong> mogelijk oppervlakteverlies.’Boss<strong>en</strong> van laagve<strong>en</strong> <strong>en</strong> klei ligg<strong>en</strong> vooral in de provincie Gronign<strong>en</strong>. Grotere e<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> we inhet Lauwersmeergebied <strong>en</strong> kleinere gebiedsje ligg<strong>en</strong> verspreid over het Noord-Groningse kleigebied. Inhet Gronings/Dr<strong>en</strong>thse laagve<strong>en</strong>gebied vind<strong>en</strong> we bos van laagve<strong>en</strong> in onder meer de Onnerpolder <strong>en</strong>de Oostpolder, t<strong>en</strong> zuidoost<strong>en</strong> van Har<strong>en</strong> respectievelijk te noornd<strong>en</strong> van Noordlar<strong>en</strong>. Blom et al. (20080karakteriseert dit natuurtype als zeer gevoleig voor warmte- <strong>en</strong> droogtestress met als toelichting: ‘to<strong>en</strong>ameverdamping kan leid<strong>en</strong> tot verdroging (ongunstig voor vochtige boss<strong>en</strong>) <strong>en</strong> verruiging of tot meer toestroomvan oppervlaktewater (vaak van minder goede kwaliteit).’Figuur 3.11 Fysisch-geografische regio’s in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> (naar Bal et al., 2001).Geel=hogezandgrond<strong>en</strong>; donkergro<strong>en</strong>=zeekleigebied; zeegro<strong>en</strong>=getijdegebied; bruin= laagve<strong>en</strong>gebied.OverstromingBeekdal<strong>en</strong> –vaak met hoge natuurwaard<strong>en</strong>– zijn karakteristiek voor <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> <strong>en</strong> in mindere mate ook Groning<strong>en</strong>.Voorbeeld<strong>en</strong> hiervan zijn de Dr<strong>en</strong>tse Aa, Hunze <strong>en</strong> Westerwoldse Aa. Hogere overstromingsfrequ<strong>en</strong>ties alsA67


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKgevolg van klimaatverandering of berging van oppervlaktewater in beekdal<strong>en</strong> (adaptatie voor water) vormt metname e<strong>en</strong> bedreiging voor gevoelige natuur in beekdal<strong>en</strong>, zoals blauwgrasland<strong>en</strong> <strong>en</strong> broekboss<strong>en</strong> (Lucass<strong>en</strong>,2004). De kwaliteit van het overstromingswater is hiervoor onvoldo<strong>en</strong>de, waardoor interne eutrofi ëring kanoptred<strong>en</strong>. Overstroming met water van reg<strong>en</strong>waterkwaliteit is naar verwachting voor veel natuurtyp<strong>en</strong> minderproblematisch waar het gaat om ongew<strong>en</strong>ste effect<strong>en</strong> als interne eutrofi ëring. Diepe overstroming metreg<strong>en</strong>water kan echter voor met name minder mobiele faunasoort<strong>en</strong> (of tijd<strong>en</strong>s broedseizo<strong>en</strong>) problem<strong>en</strong>oplever<strong>en</strong>.BiodiversiteitHet verschuiv<strong>en</strong> van areal<strong>en</strong> van soort<strong>en</strong> op (inter)nationaal niveau, betek<strong>en</strong>t op regionaal/lokaal niveau datsommige soort<strong>en</strong> het slechter zull<strong>en</strong> gaan do<strong>en</strong> (als Nederland in de rode zone van fi guur 3.9 is geleg<strong>en</strong>;koudeminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong>), sommige beter (als Nederland in de blauwe zone van fi guur 3.9 is geleg<strong>en</strong>;warmteminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong>) <strong>en</strong> het klimaat zal voor sommig<strong>en</strong> soort<strong>en</strong> geschikt blijv<strong>en</strong> (in de gro<strong>en</strong>e zonevan figuur 3.9; neutrale soort<strong>en</strong>). Het verschuiv<strong>en</strong> van areal<strong>en</strong> van soort<strong>en</strong> kan lokaal effect hebb<strong>en</strong> op hetbehal<strong>en</strong> (of niet) van Natura 2000 <strong>en</strong> EHS doel<strong>en</strong>.Tabel 3.4 Enkele voorbeeld<strong>en</strong> van soort<strong>en</strong> behor<strong>en</strong>d bij hoge zandgrond<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun verwachtte respons opklimaatverandering (voor zover bek<strong>en</strong>d). In rood: afnem<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong> (koudeminn<strong>en</strong>d), in gro<strong>en</strong>: to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>desoort<strong>en</strong> (warmteminn<strong>en</strong>d) <strong>en</strong> in blauw: soort<strong>en</strong> waarvan het leefgebied in de klimaat<strong>en</strong>velop blijft geleg<strong>en</strong>; inzwart:onbek<strong>en</strong>de respons (uit: van der Ve<strong>en</strong> et al., in voorbereiding).Ecosystem<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> groot aandeel koudeminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong> lop<strong>en</strong> het risico dat er soort<strong>en</strong> verdwijn<strong>en</strong>waardoor het functioner<strong>en</strong> van het ecosysteem verandert, wanneer de niches niet word<strong>en</strong> opgevuld doorbinn<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong>. Voor typische ecosystem<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong> / <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> zijn de onderstaande effect<strong>en</strong>te verwacht<strong>en</strong>:68AGrote hoogve<strong>en</strong>complex<strong>en</strong> <strong>en</strong> natte heideDe ecosystem<strong>en</strong> hoogve<strong>en</strong> <strong>en</strong> natte heide k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> zich door e<strong>en</strong> relatief groot aandeel koudeminn<strong>en</strong>dedoelsoort<strong>en</strong>. Met het verander<strong>en</strong>de klimaat word<strong>en</strong> de omstandighed<strong>en</strong> voor deze soort<strong>en</strong> ongunstiger <strong>en</strong> is ere<strong>en</strong> risico op afnem<strong>en</strong>de dichthed<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarmee op plaatselijk verdwijn<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zijn deze ecosystem<strong>en</strong>relatief soort<strong>en</strong>arm <strong>en</strong> dan het effect van het ev<strong>en</strong>tuele verdwijn<strong>en</strong> van deze soort<strong>en</strong> relatief groot zijn op hetfunctioner<strong>en</strong> van het ecosysteem.


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Het is niet geheel duidelijk of er bij het verander<strong>en</strong>de klimaat in de huidige hoogve<strong>en</strong>- <strong>en</strong> heide gebied<strong>en</strong> deb<strong>en</strong>odigde abiotische (hydrologische) omstandighed<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gehandhaafd (zie b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> onder‘adaptatiemogelijkhed<strong>en</strong>’). Als dat mogelijk is, zull<strong>en</strong> de koudeminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong> zich waarschijnlijk hetlangste handhav<strong>en</strong> in de grootste /sterkste gebied<strong>en</strong>.Hoge zandgrond<strong>en</strong>Ook het ecosysteem droge boss<strong>en</strong> k<strong>en</strong>t relatief veel koudeminn<strong>en</strong>de natuurdoelsoort<strong>en</strong>, waarvan deverwachting is dat ze het slechter zull<strong>en</strong> gaan do<strong>en</strong> als gevolg van klimaatverandering. Voor e<strong>en</strong> aantalsoort<strong>en</strong>, behor<strong>en</strong>d bij hoge zandgrond<strong>en</strong>, zoals die ook voorkom<strong>en</strong> in <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> <strong>en</strong> Groning<strong>en</strong>, is de responsop klimaatverandering opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in tabel 3.4.BeeksysteemIn beekdal<strong>en</strong> is het aandeel van koudeminn<strong>en</strong>de natuurdoelsoort<strong>en</strong> kleiner dan in bov<strong>en</strong>g<strong>en</strong>oemdeecosystem<strong>en</strong> <strong>en</strong> meer ‘gemiddeld’ t<strong>en</strong> opzichte van andere ecosystem<strong>en</strong> in Nederland. Deze zijn niet inde responsanalyse meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> omdat ze ge<strong>en</strong> natuurdoelsoort zijn. Voor deze soort<strong>en</strong> kan ook word<strong>en</strong>verwacht dat ze te lijd<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> van klimaatverandering. Verwacht wordt dat het effect op hetbeeksysteem in Groning<strong>en</strong>/<strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> dus groter is dan uit de huidige analyse blijkt.Moerass<strong>en</strong>Op Europees nivo is de verwachting dat soort<strong>en</strong> van moeras de grootste problem<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong> met het verschuiv<strong>en</strong>van geschikte klimaat<strong>en</strong>velopp<strong>en</strong>. Er is weinig moerashabitat aanwezig, <strong>en</strong> de moerasgebied<strong>en</strong> die er zijnzijn vaak klein <strong>en</strong> versnipperd. Met name in Groning<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> veel moerasgebied<strong>en</strong> voor, echter vaak klein<strong>en</strong> versnipperd. Het Lauwersmeergebied is hiervoor e<strong>en</strong> belangrijk gebied.Er is nog ge<strong>en</strong> informatie over soort<strong>en</strong> die mom<strong>en</strong>teel nog niet in Nederland voorkom<strong>en</strong>, maar in de toekomstNederland zull<strong>en</strong> bereik<strong>en</strong>. Het binn<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> van nieuwe soort<strong>en</strong> kan van belang zijn voor bestaandeecosystem<strong>en</strong>, omdat verwacht wordt (<strong>en</strong> ook gesignaleerd wordt) dat hierdoor ook soort<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>verdwijn<strong>en</strong>. Het tempo waarin koudeminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong> verdwijn<strong>en</strong> ligt hoger dan het tempo waarin nieuwe,warmteminn<strong>en</strong>de, soort<strong>en</strong> binn<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>. Per saldo kan er e<strong>en</strong> afname van biodiversiteit plaatsvind<strong>en</strong>. Ookkunn<strong>en</strong> door areaalverschuiving<strong>en</strong> plaagsoort<strong>en</strong> vanuit het zuid<strong>en</strong> binn<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> of vaker e<strong>en</strong> probleem zijnHoogve<strong>en</strong>Voor meer informatie over de gevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering, in combinatie met stikstofdepositie, ophoogve<strong>en</strong> wordt verwez<strong>en</strong> naar Heijmans et al.2008.3.5.3 Adaptatiemogelijkhed<strong>en</strong>De EHS is e<strong>en</strong> ruimtelijke strategie t<strong>en</strong> behoeve van behoud, herstel <strong>en</strong> ontwikkeling van natuur <strong>en</strong> landschap.Zij moet voldo<strong>en</strong>de garantie bied<strong>en</strong> voor de duurzame instandhouding van de erin voorkom<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong>(flora <strong>en</strong> fauna). Klimaatverandering is ongunstig voor de overleving van soort<strong>en</strong>. In het algeme<strong>en</strong> geldt datde uitvoering van de EHS <strong>en</strong> de Robuuste Verbinding<strong>en</strong> (waaronder de natte as in Groning<strong>en</strong>) e<strong>en</strong> goedestrategie vorm<strong>en</strong> voor adaptatie van het landschap voor natuur. Klimaatverandering maakt het echter nodigdat er meer maatregel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dan dat.Hieronder volgt e<strong>en</strong> overzicht van de adaptatiestrategieën:1. Verbind<strong>en</strong> natuurgebied<strong>en</strong>2. Vergrot<strong>en</strong> van natuurgebied<strong>en</strong>3. Meer interne heterog<strong>en</strong>iteit (gradi<strong>en</strong>t<strong>en</strong>) binn<strong>en</strong> natuurgebied<strong>en</strong>4. Verbeter<strong>en</strong> abiotische condities binn<strong>en</strong> natuurgebied<strong>en</strong>5. Multifunctionele klimaatmantel rondom natuurgebied<strong>en</strong>.- abiotiek,- verbind<strong>en</strong> (gro<strong>en</strong>-blauwe dooradering)6. Natuur onderdeel Integrale adaptatie- kustverdediging,- ruimte voor rivierAdaptatie aan klimaatverandering binn<strong>en</strong> de EHS kan betek<strong>en</strong><strong>en</strong> dat areal<strong>en</strong> van sleutelgebied<strong>en</strong> vanwaardevol geachte soort<strong>en</strong> vergroot moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De k<strong>en</strong>nis op dit vakgebied is mom<strong>en</strong>teel volop inontwikkeling. In het rapport Optimalisatie sam<strong>en</strong>hang ecologische hoofdstructuur (Reijn<strong>en</strong> et al., 2007) isA69


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKhet aantal sleutelgebied<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> de EHS voor alle faunadoelsoort<strong>en</strong> in beeld gebracht. E<strong>en</strong> ander rapportis in voorbereiding: Vos, C.C., H. Kuipers <strong>en</strong> R. Wegman: Klimaatverandering <strong>en</strong> natuur: zoekgebied<strong>en</strong> voorruimtelijke adaptatie van de EHS.Uit onderzoek (o.a. weergegev<strong>en</strong> in “Effect<strong>en</strong> van klimaatverandering in Nederland”, MNP i.s.m. KNMI, RWS-RIZA, Alterra, VU <strong>en</strong> ICIS, okt 05) blijkt dat de snelheid van temperatuurverandering in Nederland in deafgelop<strong>en</strong> 30 jaar (1 o C) voor de niet-mobiele soort<strong>en</strong> te hoog is om bij te kunn<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>. Daarom is het vangroot belang om de connectiviteit tuss<strong>en</strong> natuurgebied<strong>en</strong> (in het tuss<strong>en</strong>ligg<strong>en</strong>de landschap) te vergrot<strong>en</strong>, <strong>en</strong>de barrièrewerking van weg<strong>en</strong> <strong>en</strong> spoorlijn<strong>en</strong> op te heff<strong>en</strong>. Hiermee kan de verschuiving van binn<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>desoort<strong>en</strong> zo goed mogelijk word<strong>en</strong> geaccomodeerd, <strong>en</strong> kan de afname van de biodiversiteit word<strong>en</strong> verminderd.Door het conc<strong>en</strong>trer<strong>en</strong> van maatregel<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> goed geplande “adaptatiezone” kan de kost<strong>en</strong>effectiviteit vandeze maatregel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vergroot (van Rooij et al., 2007).Het is te verwacht<strong>en</strong> dat klimaatverandering zal leid<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van weerextrem<strong>en</strong>. Dit kan leid<strong>en</strong> totmeer <strong>en</strong> grotere aantalsfluctuaties in populaties van soort<strong>en</strong>. Om te verkom<strong>en</strong> dat populaties hierdoor lokaaluitsterv<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> gebied<strong>en</strong> voldo<strong>en</strong>de groot zijn. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> bevatt<strong>en</strong> grotere gebied<strong>en</strong> doorgaans meergradi<strong>en</strong>t<strong>en</strong> waardoor populaties beter kunn<strong>en</strong> overlev<strong>en</strong>. In heterog<strong>en</strong>e gebied<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> bijvoorbeeld voorsoort<strong>en</strong> die dat nodig hebb<strong>en</strong> in droge period<strong>en</strong> doorgaans nog voldo<strong>en</strong>de natte plekk<strong>en</strong> aanwezig zijn.Voor e<strong>en</strong> effectief adaptatiebeleid ligg<strong>en</strong> voor Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> nog de volg<strong>en</strong>de opgav<strong>en</strong> <strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>voor:Grote hoogve<strong>en</strong>complex<strong>en</strong> <strong>en</strong> natte heideE<strong>en</strong> belangrijke vraag is of de b<strong>en</strong>odigde abiotische (hydrologische) omstandighed<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>dklimaat in de huidige hoogve<strong>en</strong>- <strong>en</strong> heide gebied<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gehandhaafd. Uit e<strong>en</strong> rec<strong>en</strong>te studie(Heijmans et al., 2008) blijkt dat grote verandering<strong>en</strong> in de vegetatiesam<strong>en</strong>stelling van Nederlandse hoogv<strong>en</strong><strong>en</strong>niet per sé hoev<strong>en</strong> op te tred<strong>en</strong>. Vaatplant<strong>en</strong> <strong>en</strong> ve<strong>en</strong>moss<strong>en</strong> houd<strong>en</strong> elkaar in ev<strong>en</strong>wicht. Vaatplant<strong>en</strong> word<strong>en</strong>bevoordeeld door de verwachte temperatuurstijging, waardoor de beschikbaarheid van nutriënt<strong>en</strong> to<strong>en</strong>eemt.Ve<strong>en</strong>moss<strong>en</strong> daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> profiter<strong>en</strong> in sterkere mate van de stijging in de conc<strong>en</strong>tratie CO2 <strong>en</strong> de verwacht<strong>en</strong>eerslagto<strong>en</strong>ame. Hoge stikstofdepositi<strong>en</strong>iveaus kunn<strong>en</strong> echter verstor<strong>en</strong>d werk<strong>en</strong>, omdat ze vaatplant<strong>en</strong>zoals Pijp<strong>en</strong>strootje extra bevoordel<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> goede strategie kan zijn om primair in te zett<strong>en</strong> op de grootste gebied<strong>en</strong> met de beste kwaliteit; daarmeekunn<strong>en</strong> karakteristieke koudeminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong> zich waarschijnlijk het langste handhav<strong>en</strong>.Voor alle ecosystem<strong>en</strong>Wat is het effect van verander<strong>en</strong>de (hydrologische) omstandighed<strong>en</strong> op de droge boss<strong>en</strong>, bek<strong>en</strong> <strong>en</strong>moeraszones etc.? Hier vind mom<strong>en</strong>teel modelonderzoek aan plaats, <strong>en</strong> binn<strong>en</strong>kort kom<strong>en</strong> de resultat<strong>en</strong>hiervan beschikbaar (van der Gaast, WUR).Moerass<strong>en</strong>Nederland is voor het behoud van moerassoort<strong>en</strong> op europese schaal erg belangrijk. De b<strong>en</strong>odigdeadaptatie is vergrot<strong>en</strong>, verbind<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook kwaliteit handhav<strong>en</strong> / verbeter<strong>en</strong>. Het realiser<strong>en</strong> van de natte as alsvergroting van leefgebied <strong>en</strong> om grote moerasgebied<strong>en</strong>, zals het Lauwersmeergebied, te verbind<strong>en</strong> <strong>en</strong> aante sluit<strong>en</strong> op habitat in het Duitsland is voor dit ecosysteem van belang om de biodiversiteit te bescherm<strong>en</strong>.Adaptatiemogelijkhed<strong>en</strong> zijn het b<strong>en</strong>utt<strong>en</strong> van de ontwikkelingsmogelijkhed<strong>en</strong> voor moerasgebied<strong>en</strong> met,ook in de toekomst, de b<strong>en</strong>odigde hydrologische condities. Deze zijn waarschijnlijk geleg<strong>en</strong> in lage del<strong>en</strong>van de provincie Groning<strong>en</strong>, de studie van van der Gaast et al zal meer specifi ek kunn<strong>en</strong> aangev<strong>en</strong> waarde meest geschikte plekk<strong>en</strong> zich zull<strong>en</strong> bevind<strong>en</strong>. In de kleinere moerasgebied<strong>en</strong>, zoals die met name inGroning<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, is de kans op het lokaal verdwijn<strong>en</strong> van soort<strong>en</strong>, die vervolg<strong>en</strong>s gekoloniseerd rak<strong>en</strong>met nieuwe soort<strong>en</strong>, groot, <strong>en</strong> kan e<strong>en</strong> daling van de biodiversiteit word<strong>en</strong> verwacht. Verwacht kan word<strong>en</strong>dat het vergrot<strong>en</strong> <strong>en</strong> onderling verbind<strong>en</strong>, of het in verbinding br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> met de natte as, e<strong>en</strong> belangrijk positiefeffect heeft op de biodiversiteit in deze gebied<strong>en</strong>.70ABek<strong>en</strong>Korte termijn maatregel<strong>en</strong> in bijvoorbeeld het Hunzesysteem, zijn maatregel<strong>en</strong> die de ruimtelijke knelpunt<strong>en</strong>(te kleine gebied<strong>en</strong>, verbinding<strong>en</strong>) kunn<strong>en</strong> oploss<strong>en</strong>. Of dit voldo<strong>en</strong>de is, is nog niet bek<strong>en</strong>d.Voor de bek<strong>en</strong> in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> geldt in het algeme<strong>en</strong> dat er e<strong>en</strong> aantal ruimtelijke knelpunt<strong>en</strong>voorkomt, met name wanneer bek<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> in stedelijk gebied, bijvoorbeeld de Reest <strong>en</strong> de OudeVaart, die sam<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> bij Meppel. Ook bij Coevord<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong> zuid<strong>en</strong> de stad Groning<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> waterlop<strong>en</strong>


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>sam<strong>en</strong> in stedelijk gebied. Hier ligt e<strong>en</strong> opgave voor de combinatie van stad <strong>en</strong> natuur. Tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> aantalbeekdalsystem<strong>en</strong> (bijvoorbeeld bij Groning<strong>en</strong> stad, Westerwolde <strong>en</strong> zuidelijk Westerkwartier) ligg<strong>en</strong> opgav<strong>en</strong>voor connectiviteit die interprovinciaal moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> opgepakt.Wanneer deze stedelijke gebied<strong>en</strong> passeerbaar gemaakt kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> voor beeksoort<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> populatiesuit verschill<strong>en</strong>de bek<strong>en</strong>/waterlop<strong>en</strong> met elkaar verbond<strong>en</strong> (grotere populaties betek<strong>en</strong><strong>en</strong> e<strong>en</strong> kleinere kansop uitsterv<strong>en</strong>) kunn<strong>en</strong> koudeminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong> langer standhoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> warmteminn<strong>en</strong>de soort<strong>en</strong> hunleefgebied makkelijker uitbreid<strong>en</strong>.Het Handboek Robuuste Verbindinszones geeft de b<strong>en</strong>odigde randvoorwaard<strong>en</strong> van robuuste verbinding<strong>en</strong>voor onder andere soort<strong>en</strong> van bek<strong>en</strong> (Broekmeyer <strong>en</strong> Steingrover, 2001). E<strong>en</strong> effectieve verbinding hoeftniet voor alle soort<strong>en</strong> te bestaan uit e<strong>en</strong> aane<strong>en</strong>geslot<strong>en</strong> corridor van natuurlijke beek oevers, maar kan ook(voor beperkte l<strong>en</strong>gtes) bestaan uit “stapst<strong>en</strong><strong>en</strong>” die binn<strong>en</strong> bepaalde afstand<strong>en</strong> van elkaar zijn geleg<strong>en</strong>Figuur 3.12 Natuurgebied<strong>en</strong> in Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>3.6 InfrastructuurVoor infrastructuur zal klimaatverandering de volg<strong>en</strong>de gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. In onderstaande paragraf<strong>en</strong> word<strong>en</strong>deze punt<strong>en</strong> nader toegelicht.• Het wegverkeer zal méér hinder ondervind<strong>en</strong> als gevolg van neerslag.• Hogere extreme temperatur<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> tot meer onderhoud <strong>en</strong> (in combinatie met droogte) tot meerbermbrand<strong>en</strong>A71


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK• To<strong>en</strong>ame hoge temperatur<strong>en</strong> in de zomer kunn<strong>en</strong> andere eis<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> aan het materiaal (voorkomsmelt<strong>en</strong>d asfalt)• Afname van het aantal vorstdag<strong>en</strong>/winterse dag<strong>en</strong> waardoor de winterse neerslag (=gladheid/verkeershinder) zal afnem<strong>en</strong>. Daarom zal er minder gestrooid hoev<strong>en</strong> word<strong>en</strong><strong>en</strong> zull<strong>en</strong> kapotgevror<strong>en</strong>weg<strong>en</strong> door opdooi minder voorkom<strong>en</strong>.3.6.1 Wateroverlast verkeers-infrastructuur.In alle sc<strong>en</strong>ario’s neemt de gemiddelde neerslag per winterhalfjaar toe <strong>en</strong> is er e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame aan extremebui<strong>en</strong> in de zomer. Dit leidt tot:• To<strong>en</strong>ame van bui<strong>en</strong>int<strong>en</strong>siteit leidt tot grotere verkeershinder, overlast <strong>en</strong> verkeersonveilige situaties alsgevolg van water op de weg.• To<strong>en</strong>ame van bui<strong>en</strong>int<strong>en</strong>siteit <strong>en</strong> winterneerslag zal e<strong>en</strong> negatief effect hebb<strong>en</strong> op deverkeersdoorstroming.Voorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> voor waterafvoer rond de weg <strong>en</strong> bij kunstwerk<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gedim<strong>en</strong>sioneerd op basis van e<strong>en</strong>standaard ‘maatgev<strong>en</strong>de bui’. De verwachte to<strong>en</strong>ame van int<strong>en</strong>siteit van bui<strong>en</strong> in de zomer is mogelijk zogroot dat deze standaard ‘maatgev<strong>en</strong>de bui’ aangepast di<strong>en</strong>t te word<strong>en</strong>. Aanpassing heeft gevolg<strong>en</strong> voorontwerpspecificaties (zoals afwateringshoek, pomp<strong>en</strong>, waterberging<strong>en</strong> e.d). Nader onderzoek is nodig.Naast e<strong>en</strong> onvoldo<strong>en</strong>de afwatering van weg<strong>en</strong> met de daarbij optred<strong>en</strong>de overlast kunn<strong>en</strong> ookstabiliteitsproblem<strong>en</strong> ontstaan door erosie van wegberm<strong>en</strong> <strong>en</strong> taluds, met name na lange period<strong>en</strong> vandroogte. De to<strong>en</strong>ame van de neerslag in combinatie met e<strong>en</strong> mogelijke to<strong>en</strong>ame van spoorvorming (zieparagraaf 3.6.2 Temperatuur <strong>en</strong> infrastructuur) kan het probleem van verkeershinder groter mak<strong>en</strong>.AdaptatieopgaveMogelijk zal in de toekomst de standaard ‘maatgev<strong>en</strong>de bui’ moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangepast aan nieuweklimaatcondities. Dit leidt dan vervolg<strong>en</strong>s ook weer tot andere eis<strong>en</strong> aan weg<strong>en</strong> <strong>en</strong> kunstwerk<strong>en</strong>. De combinatievan de effect<strong>en</strong> van extreme bui<strong>en</strong>, droogte in de zomer, erosie <strong>en</strong> bermbrand<strong>en</strong> stelt andere eis<strong>en</strong> aanweg<strong>en</strong>, kunstwerk<strong>en</strong> <strong>en</strong> de gro<strong>en</strong>e inrichting eromhe<strong>en</strong>.3.6.2 Temperatuur <strong>en</strong> infrastructuurMeer onderhoud aan weg<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gevolg<strong>en</strong> van spoorvormingIn de toekomst is meer onderhoud aan de weg<strong>en</strong> te verwacht<strong>en</strong> vooral als gevolg van meer spoorvorming.Spoorvorming op asfaltweg<strong>en</strong> ontstaat vooral in period<strong>en</strong> met tropische warmte, als het ook ‘s nachts weinigafkoelt. Hierbij is het niet de eerste toplaag die vervormd, maar onderligg<strong>en</strong>de lag<strong>en</strong>. Andere effect<strong>en</strong> vanextreme warmte voor infrastructuur zijn het vast kom<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong> van beweg<strong>en</strong>de brugg<strong>en</strong> <strong>en</strong> problem<strong>en</strong> metdilatatievoeg<strong>en</strong> bij vaste brugg<strong>en</strong>.Meer spoorvorming <strong>en</strong> problem<strong>en</strong> met dilatatievoeg<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> tot meer onderhoud leid<strong>en</strong> op de provincialeweg<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> mogelijke oplossing is toepassing van hardere onderlag<strong>en</strong>.Vaker bermbrand<strong>en</strong>Door hoge temperatur<strong>en</strong> <strong>en</strong> lange periodes van droogte neemt de kans op bermbrand<strong>en</strong> toe.De hete, droge zomer van 2006 heeft e<strong>en</strong> groot aantal berm- <strong>en</strong> bosbrand<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>. Dergelijke zomerskunn<strong>en</strong> veel vaker op gaan tred<strong>en</strong>.Bermbrand<strong>en</strong> langs weg <strong>en</strong> spoor hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> lange, onverwachte fi les <strong>en</strong> vertraging<strong>en</strong> veroorzak<strong>en</strong>.Voorbosrijke provincies kunn<strong>en</strong> bosbrand<strong>en</strong> e<strong>en</strong> grote impact hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> waardevol natuur- <strong>en</strong> recreatiegebiedverlor<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> gaan72A


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>3.7 RecreatieKlimaatverandering biedt veel kans<strong>en</strong> voor meer buit<strong>en</strong>recreatie. Hogere extreme temperatur<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>het verantwoord gebruik van zwemwater echter ook risicovoller. E<strong>en</strong> warmer klimaat kan de toeristischeattractiviteit verhog<strong>en</strong>.Temperatuur <strong>en</strong> recreatieIn alle sc<strong>en</strong>ario’s zal de temperatuur to<strong>en</strong>em<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarbij het aantal warme, zomerse <strong>en</strong> tropische dag<strong>en</strong>to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>.Bij e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de temperatuur zull<strong>en</strong> er meer dag<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> die geschikt zijn voor recreatie. De mogelijkheidtot verantwoord gebruik van zwemwater wordt kritischer, vanwege de to<strong>en</strong>ame aan blauwalg.Voor de recreatiesector is klimaatverandering overweg<strong>en</strong>d positief. Er zull<strong>en</strong> meer dag<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> die geschiktzijn voor strand <strong>en</strong> vakantiepark. Dit kan e<strong>en</strong> positief effect hebb<strong>en</strong> op de recreatiesector <strong>en</strong> het toerisme.In de zomervakantie zull<strong>en</strong> er meer aang<strong>en</strong>ame dag<strong>en</strong> zijn om bijvoorbeeld naar de sprookjesbos Zuidlar<strong>en</strong>te gaan. Kanttek<strong>en</strong>ing is wel dat er ook meer tropische dag<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zijn, waarop e<strong>en</strong> dagje in e<strong>en</strong> pretparkwellicht te warm is. Het aanlegg<strong>en</strong> van meer watergerelateerde attracties kan hieraan tegemoet kom<strong>en</strong>.Bij e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de temperatuur neemt in stilstaande water<strong>en</strong> de kwaliteit van zwemwater af. Daarnaastnem<strong>en</strong> de zwembehoeft<strong>en</strong> toe bij warm weer. M<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> meer geconc<strong>en</strong>treerd van de zwemwaterlocatiesgebruik mak<strong>en</strong>. Hierdoor wordt de mogelijkheid tot verantwoord gebruik risicovoller. De waterkwaliteit zalechter door de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water wel verbeter<strong>en</strong>. Het uitgangspunt zal dan beter zijn.Daarnaast neemt de aanwezigheid van tek<strong>en</strong>, processierups<strong>en</strong> <strong>en</strong> mogelijk nieuwe soort<strong>en</strong> toe. Blootstellingaan deze soort<strong>en</strong> bij buit<strong>en</strong>recreatie kan e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame aan specifi eke ziekt<strong>en</strong>, zoals de ziekte van Lyme,betek<strong>en</strong><strong>en</strong>.3.8 Energiepot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> 3Tijd<strong>en</strong>s het onderzoek van Grounds for Change [Noorman et al., 2006; Roggema et al., 2006] is de methodiekvan <strong>en</strong>ergiepot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> ontstaan. Dat zijn kaart<strong>en</strong> waarop wordt aangegev<strong>en</strong> waar verschill<strong>en</strong>de<strong>en</strong>ergetische kans<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>, gebaseerd op klimatologische, geofysische <strong>en</strong> cultuur-technische eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>van e<strong>en</strong> gebied. In Grounds for Change werd<strong>en</strong> voor Noord-Nederland e<strong>en</strong> zonnepot<strong>en</strong>tiekaart, e<strong>en</strong>windpot<strong>en</strong>tiekaart, e<strong>en</strong> waterpot<strong>en</strong>tiekaart, e<strong>en</strong> biomassapot<strong>en</strong>tiekaart <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ondergrondpot<strong>en</strong>tiekaartgemaakt. De <strong>en</strong>ergiemixkaart t<strong>en</strong> slotte gaf e<strong>en</strong> overlap van alle pot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> bij elkaar. Zie fi guur 3.13.Figuur 3.13 Energiepot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> vanuit het Grounds for Change project, van links naar rechts <strong>en</strong> vanbov<strong>en</strong> naar onder: zonnepot<strong>en</strong>tiekaart, windpot<strong>en</strong>tiekaart, biomassapot<strong>en</strong>tiekaart, ondergrondpot<strong>en</strong>tiekaart3 Kaart<strong>en</strong> <strong>en</strong> tekst<strong>en</strong> uit deze paragraaf kom<strong>en</strong> voort uit Dobbestee<strong>en</strong> et al, (2007) <strong>en</strong> Roggema(2008)A73


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK<strong>en</strong> de <strong>en</strong>ergiemixkaart, e<strong>en</strong> overlapkaart van alle voorgaande pot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong>. (Dobbelste<strong>en</strong> et al, 2007)De <strong>en</strong>ergiepot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> met name in de <strong>en</strong>ergiemixkaart e<strong>en</strong> aardig beeld van hoe ‘rijk’ <strong>en</strong> streekis aan <strong>en</strong>ergiepot<strong>en</strong>ties. Uit deze <strong>en</strong>ergiemixkaart van Noord-Nederland bleek al dat het noordoost<strong>en</strong> vanGroning<strong>en</strong> zowel geschikt is voor zon, wind, biomassa <strong>en</strong> gas uit de ondergrond. Grote del<strong>en</strong> van <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zich beperk<strong>en</strong> tot hoogst<strong>en</strong>s biomassa.Over de methode van <strong>en</strong>ergiepot<strong>en</strong>ties <strong>en</strong> de resultat<strong>en</strong> daarvan in Grounds for Change is inmiddelswet<strong>en</strong>schappelijk gepubliceerd [Dobbelste<strong>en</strong> et al., 2006a; Dobbelste<strong>en</strong> et al., 2006b]. Dit POP<strong>en</strong>ergieonderzoekbood de mogelijkheid om de nog rudim<strong>en</strong>taire methode nader uit te werk<strong>en</strong> <strong>en</strong> toe te spits<strong>en</strong>op de provincie Groning<strong>en</strong>. Daarvoor is de methodiek ook <strong>en</strong>igszins aangepast: voor het POP hebb<strong>en</strong> we depot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> niet gebaseerd op de bron (zon, wind, water, etc.) – deze zijn uitgewerkt als basiskaart<strong>en</strong> diealgem<strong>en</strong>e karakteristiek<strong>en</strong> aangev<strong>en</strong> – maar op het doel (het lever<strong>en</strong> van elektriciteit <strong>en</strong> warmte bijvoorbeeld,ongeacht van welke bron afkomstig). In feite zijn de pot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong> voor het POP daarmee e<strong>en</strong> uitsplitsingvan de <strong>en</strong>ergiemixkaart<strong>en</strong> uit Grounds for Change.Elektriciteit uit windGroning<strong>en</strong> heeft relatief grote windsnelhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t<strong>en</strong>gevolge ook e<strong>en</strong> groot pot<strong>en</strong>tieel voor winningvan elektriciteit uit wind. Figuur 3.14 geeft e<strong>en</strong> beeld van de <strong>en</strong>ergie die jaarlijk kan word<strong>en</strong> gewonn<strong>en</strong> metgrote turbines die gemiddeld 100 m hoog zijn (met e<strong>en</strong> rotordiameter van ongeveer 100 m). De blauwewinddiagramm<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> de pot<strong>en</strong>tiële windopbr<strong>en</strong>gst<strong>en</strong> uit verschill<strong>en</strong>de windrichting<strong>en</strong> op drie locaties:Eelde, Lauwersoog <strong>en</strong> Huibertgat. Te zi<strong>en</strong> is dat de pot<strong>en</strong>ties het grootst zijn aan de Wadd<strong>en</strong>kust, vooral bijhet Lauwersmeer, <strong>en</strong> verder in Hunsingo, het Westerkwartier <strong>en</strong> Fivelingo. Grote windpark<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> daaromhet beste in deze strek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gerealiseerd.Figuur 3.14 De <strong>en</strong>ergie die jaarlijks uit de windsnelheid gehaald kan word<strong>en</strong>, berek<strong>en</strong>d voor 100 m hoogte(o.b.v. S<strong>en</strong>ternovem) <strong>en</strong> windroz<strong>en</strong> met de <strong>en</strong>ergieopbr<strong>en</strong>gst per windrichting, voor Eelde, Lauwersoog <strong>en</strong>Huibertgat (Bron: Dobbelste<strong>en</strong> et al, 2007)74AElektriciteit uit waterGroning<strong>en</strong> heeft door zijn ligging aan zee e<strong>en</strong> gunstige positie in Nederland om iets met water te do<strong>en</strong>,maar daarmee is de provincie gelijkertijd ook kwetsbaar. Zeker in het proces van klimaatverandering <strong>en</strong>zeespiegelstijging wordt de dreiging van de zee steeds groter. Zoals al besprok<strong>en</strong> in hoofdstuk 01 is niet dezeespiegelstijging in e<strong>en</strong> stabiele situatie e<strong>en</strong> probleem, maar geldt dat voor extreme stormsituaties. Het zouwat dat betreft gunstig zijn als bescherming teg<strong>en</strong> klimaatcalamiteit<strong>en</strong> gepaard kan gaan met <strong>en</strong>ergiewinning.


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 3.15 geeft e<strong>en</strong> aantal mogelijkhed<strong>en</strong> daarvoor. Op deze kaart staan aangegev<strong>en</strong>:• E<strong>en</strong> getijdec<strong>en</strong>trale bij het Lauwersmeer, gecombineerd met e<strong>en</strong> c<strong>en</strong>trale voor blue <strong>en</strong>ergy bij Zoutkamp,waar het zoete water van het Reitdiep in de dan zoute Lauwerszeearm stroomt.• Andere locaties voor blue <strong>en</strong>egy ligg<strong>en</strong> bij andere uitstroompunt<strong>en</strong> van zoet in zout water, met name inDelfzijl, waar het Eemskanaal uitstroomt in de Dollard.• E<strong>en</strong> inundatiec<strong>en</strong>trale tuss<strong>en</strong> Delfzijl <strong>en</strong> Termunt<strong>en</strong>; het achterligg<strong>en</strong>de gebied is het laagst geleg<strong>en</strong> vande hele provincie <strong>en</strong> daamee het meest geschikt als overloopgebied voor calamiteit<strong>en</strong>.Figuur 3.15 Pot<strong>en</strong>ties voor winning van elektriciteit uit waterElektriciteit uit biomassa, afval <strong>en</strong> schoon fossielFiguur 3.16 geeft de pot<strong>en</strong>ties weer van elektriciteitsproductie uit biomassa, afval <strong>en</strong> schone fossielevergassingstechniek<strong>en</strong>. Op deze kaart staan de mogelijke c<strong>en</strong>trales met hun specifi eke brandstoff<strong>en</strong> alspunt<strong>en</strong> aangegev<strong>en</strong>. Voor de multifuelc<strong>en</strong>trale (ev<strong>en</strong>tueel e<strong>en</strong> schoon fossiele vergasser) is e<strong>en</strong> locatie bij deEemshav<strong>en</strong> (naast de al aanwezige gasgebaseerde Eemsc<strong>en</strong>trale) vanwege de bulkaanvoer van kol<strong>en</strong> <strong>en</strong>biomassa het meest voor de hand ligg<strong>en</strong>d. Op het niveau van de stad zijn afvalgebond<strong>en</strong> c<strong>en</strong>trales mogelijk inGroning<strong>en</strong>-stad <strong>en</strong> Delfzijl. Waarschijnlijk hebb<strong>en</strong> afvalc<strong>en</strong>trales in kleinere kern<strong>en</strong> (bijvoorbeeld Hoogezand-Sappemeer, Winschot<strong>en</strong>, Ve<strong>en</strong>dam, Stadskanaal <strong>en</strong> Leek) e<strong>en</strong> te klein toeleveringsgebied voor e<strong>en</strong> r<strong>en</strong>dabelec<strong>en</strong>trale, t<strong>en</strong>zij in de toekomst kleinere WKK-achtige c<strong>en</strong>trales mogelijk zijn.Figuur 3.16 laat op de ondergrond de Ecologische Hoofdstructuur <strong>en</strong> landbouwgebied<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, kortom deplekk<strong>en</strong> waar biomassa vandaan komt. De kaart geeft ook e<strong>en</strong> zoeklocatie weer voor e<strong>en</strong> bioc<strong>en</strong>trale, <strong>en</strong>daaraan verbond<strong>en</strong> biocluster. Zoals al besprok<strong>en</strong> kan bio-<strong>en</strong>ergie word<strong>en</strong> gedistribueerd via het bestaandeelektriciteitsnet, aardgasnet, weg<strong>en</strong> <strong>en</strong> kanal<strong>en</strong>. De bestaande kanal<strong>en</strong> in de Ve<strong>en</strong>koloniën kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>gebruikt als hoofdinstructuur voor biomassa uit het achterland. E<strong>en</strong> grote bio-<strong>en</strong>ergiec<strong>en</strong>trale (<strong>en</strong> hetbiocluster) zou nabij de kanal<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gesitueerd. Erg<strong>en</strong>s aan de A7-zone lijkt dan e<strong>en</strong> logischekeuze. Om het gebied t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong> van de A7 te verbind<strong>en</strong> met deze nieuwe bioc<strong>en</strong>trale, zou e<strong>en</strong> verl<strong>en</strong>gingvan het Musselkanaal w<strong>en</strong>selijk zijn.E<strong>en</strong> biocluster rondom e<strong>en</strong> bioc<strong>en</strong>trale kan ook bij Eemshav<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gesitueerd, vanwege de industriëleafnemers van bio-<strong>en</strong>ergie of bioproduct<strong>en</strong> [Welle, 2007]. In dat geval ligt het cluster echter minder c<strong>en</strong>traalvoor 48 Naar e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ergiegestuurd Omgevingsplan Groning<strong>en</strong> regionale aanvoer van eig<strong>en</strong> biomassa. En dedoor industrie afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> bio-<strong>en</strong>ergie beperkt zich vooralsnog tot stroom, <strong>en</strong> daarvoor is situering nabij nietnodig. Dit blijft e<strong>en</strong> discussiepunt. T<strong>en</strong> slotte zijn er op dec<strong>en</strong>traal niveau, op de schaal van dorpskern<strong>en</strong> <strong>en</strong>boerderijcomplex<strong>en</strong> kleinere bio-WKK’s mogelijk, of WKK’s die draai<strong>en</strong> op multifuel in de zin van biomassa<strong>en</strong> afval. Ook als in de grotere kern<strong>en</strong> in de toekomst minder onbruikbaar afval wordt geproduceerd, kan inA75


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKplaats van grote c<strong>en</strong>trales gedacht word<strong>en</strong> aan kleinere dec<strong>en</strong>trale e<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>.Figuur 3.16 Pot<strong>en</strong>ties voor winning van elektrictieit uit fossiele bronn<strong>en</strong>, biomassa <strong>en</strong> afval <strong>en</strong> locaties voorverschill<strong>en</strong>de krachtc<strong>en</strong>trales daarvoor.76AFiguur 3.17 Pot<strong>en</strong>ties voor winning van elektriciteit door verschill<strong>en</strong>de krachtc<strong>en</strong>trales.


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Pot<strong>en</strong>tiekaart voor elektriciteitFiguur 3.17 geeft e<strong>en</strong> overlapbeeld van de belangrijkste elektriciteitspot<strong>en</strong>ties. Daarin is het gebied met degrootste windpot<strong>en</strong>tie langs de kust aangegev<strong>en</strong>, de zoeklocatie voor de biomassac<strong>en</strong>trale <strong>en</strong> het bijbehor<strong>en</strong>decluster <strong>en</strong> ook zijn de locaties voor watergerelateerde c<strong>en</strong>trales aangegev<strong>en</strong>. Met blokjes zijn de verschill<strong>en</strong>dec<strong>en</strong>trale elektriciteitsinstallaties aangegev<strong>en</strong>.Warmte <strong>en</strong> koudeopslag in de ondiepe bodemUit figuur 3.18 blijkt e<strong>en</strong> pot<strong>en</strong>tieverloop vanuit het zuidoost<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong> naar het Lauwersmeergebied.Dat betek<strong>en</strong>t dat rondom het Lauwersmeer meer mogelijkhed<strong>en</strong> bestaan om warmte <strong>en</strong> koude in de ondergrondop te slaan, <strong>en</strong> dus om hier functies te situer<strong>en</strong> die e<strong>en</strong> wissel<strong>en</strong>d patroon van vraag <strong>en</strong> aanbod van warmte<strong>en</strong> koude. Daarbij kan word<strong>en</strong> gedacht aan woning<strong>en</strong>, vakantiewoning<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere recreatievoorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>,maar ook bepaalde seizo<strong>en</strong>sgebond<strong>en</strong> industriële activiteit<strong>en</strong>. De ongeschiktheid voor warmte/koudeopslag inhet oost<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong> wijst er omgekeerd op dat daar vraag- <strong>en</strong> aanbodpatron<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> weloverwog<strong>en</strong>mix van ruimtelijke functies op elkaar moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> afgestemd, dus dat restwarmte- of –koudestrom<strong>en</strong>optimaal moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ontworp<strong>en</strong> door ruimtelijke ingrep<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> tweede mogelijkheid is het transport vanwarmte <strong>en</strong> koude naar gebied<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> reversibel vraagpatroon. E<strong>en</strong> derde mogelijkheid t<strong>en</strong> slotte is vastewarmte <strong>en</strong> koudeopslag in de ondergrond, waarbij aquifers niet nodig zijn.FIguur 3.18 Geschiktheid van de bodem voor warmte- <strong>en</strong> koudeopslag in ondiepe aquifers (o.b.v. TNO)Figuur 3.19 geeft het op<strong>en</strong> WKO-systeem voor de provincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>.A77


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 3.19 Op<strong>en</strong> WKO-systeem van de provinice <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>.Geothermie uit diepere aardlag<strong>en</strong>Figuur 3.20 is belangrijk in die zin, dat te zi<strong>en</strong> is dat nabij het Lauwersmeer goede mogelijkhed<strong>en</strong> aanwezigzijn voor het hal<strong>en</strong> van aardwarmte uit de diepe bodem. Die kan gedaan word<strong>en</strong> via gasveld<strong>en</strong> – <strong>en</strong> dus dedaarvoor aangelegde gaslocaties - die in de loop der tijd verlat<strong>en</strong> word<strong>en</strong> <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s volstrom<strong>en</strong> (inwater<strong>en</strong>)met water uit diepe aquifers. Blijft e<strong>en</strong> gasveld droog, dan is ook onttrekking van aardwarmte mogelijk, maardan indirect, via het invoer<strong>en</strong> <strong>en</strong> weer terugpomp<strong>en</strong> van water vanaf de oppervlakte. Bij droogblijv<strong>en</strong>de veld<strong>en</strong>ligt het echter voor de hand om deze in te zett<strong>en</strong> voor CO 2 -opslag of opslag van andere gass<strong>en</strong>.Ruimtelijke consequ<strong>en</strong>tie van het ophal<strong>en</strong> van aardwarmte is dat er rondom de voormalige gaslocatiespot<strong>en</strong>ties ontstaan voor woningbouw, vakantiepark<strong>en</strong>, küroord<strong>en</strong>, tropische zwembad<strong>en</strong> <strong>en</strong> warmtevrag<strong>en</strong>deindustriële process<strong>en</strong>. Omdat we al zag<strong>en</strong> dat ook de opslagpot<strong>en</strong>tie voor warmte <strong>en</strong> koude nabij hetLauwersmeer groot is, kan het hoogwaardige water van rond de 100 o C na e<strong>en</strong> paar gebruiksstapp<strong>en</strong> ookword<strong>en</strong> opgeslag<strong>en</strong> in ondiepe aquifers.Geothermie kan op meer plekk<strong>en</strong> word<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ut dan alle<strong>en</strong> rondom aardgasboorpunt<strong>en</strong>; overal kan e<strong>en</strong>leiding word<strong>en</strong> geslag<strong>en</strong> naar 1 km <strong>en</strong> dieper. Dan wordt de investering in geothermische winning echter e<strong>en</strong>stuk duurder, waarmee de economische haalbaarheid afneemt.Figur<strong>en</strong> 3.21 <strong>en</strong> 3.22 gev<strong>en</strong> de pot<strong>en</strong>tie van aardwarmte uit de aquifers van respectievelijk Slochter<strong>en</strong> <strong>en</strong>Trias weer voor de provincie <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>.78A


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 3.20 Geschiktheid van de bodem voor aardwarmte uit diepe aquifers (o.b.v. TNO <strong>en</strong> NAM)Figuur 3.21 Aardwarmte pot<strong>en</strong>tie uit Slochter<strong>en</strong> aquifers (GJ/m 2 )A79


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 3.22 Aardwarmte pot<strong>en</strong>tie uit Trias aquifers (GJ/m 2 )Warmte van biomassa <strong>en</strong> mestWarmte kan ook word<strong>en</strong> geownn<strong>en</strong> uit verbranding van biomassa (direct of via vergisting van mest ofplantaardig materiaal). Daarvoor is inzicht nodig of er lokaal e<strong>en</strong> overschot of tekort aan warmte bestaat, of erpot<strong>en</strong>tiële afnemers zijn <strong>en</strong> of e<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>tueel overschot aan warmte ander kan word<strong>en</strong> afgezet. Dit pleit voore<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ging van agribedrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> woning<strong>en</strong> in de buurt van veehouderij<strong>en</strong>: dus niet alle<strong>en</strong> veehouderij<strong>en</strong>,maar ook woning<strong>en</strong> <strong>en</strong> akkerbouwers die gebruik kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> van de product<strong>en</strong> van mestvergisting.In figuur 3.23 zijn warmte overschott<strong>en</strong> <strong>en</strong> -tekort<strong>en</strong> per Groningse geme<strong>en</strong>te weergegev<strong>en</strong>. Hierin is tezi<strong>en</strong> dat met name in het noordwest<strong>en</strong> van de provincie e<strong>en</strong> overschot aan warmte bestaat, terwijl deverstedelijkte kern rondom de stad Gronign<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tekort k<strong>en</strong>t. Juist in het westlijke deel van de provinciezijn veel melkveehouderij<strong>en</strong>, zodat daar mestvergistingsinstallaties gebouwd zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maardan moet<strong>en</strong> wel warmtevrag<strong>en</strong>de woning<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gebouwd die deze warmte kunn<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong>, want op ditmom<strong>en</strong>t is er blijkbaar e<strong>en</strong> overschot. Dat overschot betek<strong>en</strong>t overig<strong>en</strong>s niet dat alle restwarmte nuttig wordtbesteed. Dat betek<strong>en</strong>t dat in dit deel nieuwbouwontwikkeling<strong>en</strong> mogelijk zoud<strong>en</strong> zijn, nabij deze leveranciersvan warmte <strong>en</strong> stroom. Dit sluit aan bij de lokale mogelijkhed<strong>en</strong> om warmte uit geothermie te hal<strong>en</strong>.80A


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 3.23 Warmtesaldo van de verschill<strong>en</strong>de Groningse geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, voor mestvergistingsaanvrag<strong>en</strong> (KNNMilieu, 2006a)Pot<strong>en</strong>tiekaartFiguur 3.24 geeft e<strong>en</strong> totaaloverzicht van de warmte- <strong>en</strong> koudevraag (holle rode eof blauwe cirkels) pergeme<strong>en</strong>te (woning<strong>en</strong> <strong>en</strong> bedrijv<strong>en</strong> opgeteld) <strong>en</strong> het warmte- <strong>en</strong> koudeaanbod (volle rode of blauwe cirkels)vanuit de industriegebied<strong>en</strong>. De grootte van de cirkel geeft het <strong>en</strong>ergi<strong>en</strong>iveau aan <strong>en</strong> zegt dus niets over detemperatuur waar vraag naar is. Duidelijk herk<strong>en</strong>baar is het <strong>en</strong>orme warmteoverschot van de Eemshav<strong>en</strong> (diedoorgaans in lucht of zee verdwijnt), maar ook is daar al de LNG-aanlanding geplaatst, waardoor e<strong>en</strong> stukjevan het overschot kan word<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Er bestaan vermoed<strong>en</strong>s dat vanuit de industrie die direct aanGroning<strong>en</strong> gr<strong>en</strong>st ook warmteaanbod mogelijk is, maar daarover zijn ge<strong>en</strong> concrete gegev<strong>en</strong>s gevond<strong>en</strong>.Hetzelfde geldt voor lokale industrie op kleine bedrijv<strong>en</strong>terrein<strong>en</strong>.Met figuur 3.24 is voor te stell<strong>en</strong> dat veel <strong>en</strong>ergie kan word<strong>en</strong> bespaard door overschott<strong>en</strong> <strong>en</strong> tekort<strong>en</strong> beterop elkaar af te stemm<strong>en</strong>, maar dat vereist ruimtelijke ingrep<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> overschot aan warmte kan word<strong>en</strong>wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> door functies zoals warmtebehoev<strong>en</strong>de bedrijv<strong>en</strong>, glastuinbouw <strong>en</strong> woning<strong>en</strong>. Dat is opdec<strong>en</strong>traal niveau, in de kleinere kern<strong>en</strong> in de ommeland<strong>en</strong>, goed mogelijk door e<strong>en</strong> juiste combinatie vanwoning<strong>en</strong> <strong>en</strong> bedrijv<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> stad als Groning<strong>en</strong> moet eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> grote warmteproduc<strong>en</strong>t aan zich gekoppeld krijg<strong>en</strong> of de stad zouhet overschot uit de Eemshav<strong>en</strong> naar haar toe getransporteerd moet<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>. Met huidige techniek<strong>en</strong> treedtdaarbij teveel warmteverlies op, maar nieuwe techniek<strong>en</strong> gebaseerd op warmteconc<strong>en</strong>tratie zoud<strong>en</strong> dat in detoekomst mogelijk kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>.Langs de A7, waarbij voor het gemak Ve<strong>en</strong>dam <strong>en</strong> de Pekela’s word<strong>en</strong> betrokk<strong>en</strong>, is nu al tegelijkertijdaanbod <strong>en</strong> vraag van warmte te constater<strong>en</strong>. Die zoud<strong>en</strong> met elkaar in balans gebracht kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.Bij e<strong>en</strong> reus als de Eemshav<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Delfszijlse industiegebied<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> gerichter ruimtelijk beleid word<strong>en</strong>gevoerd, waarbij grootschalige kass<strong>en</strong>bouw <strong>en</strong> woningbouwproject<strong>en</strong> geïnitieerd kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> om dewarmtebalans te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>. In Delfzijl is m<strong>en</strong> daar ook nadrukkelijk naar op zoek. Echter, om dit aanbod ookte leid<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> vraag uit de markt, zull<strong>en</strong> het voor de gew<strong>en</strong>ste ondernemers <strong>en</strong> bewoners aantrekkelijkegebied<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat is nu nog niet altijd het geval. Hier ligt e<strong>en</strong> grote kans.A81


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur 3.24 Vraag <strong>en</strong> aanbod van warmte <strong>en</strong> koude, door woning<strong>en</strong>, bedrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> de groteindustriegebied<strong>en</strong>.Pot<strong>en</strong>tiekaart voor warmte <strong>en</strong> koude82AFiguur 3.25 Pot<strong>en</strong>tiekaart voor warmte <strong>en</strong> koude


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>Figuur 3.25 geeft e<strong>en</strong> overlapbeeld van de belangrijkste pot<strong>en</strong>ties voor warmte <strong>en</strong> koude. Vanuit deze kaartis gebiedsgericht te constater<strong>en</strong>:• Het noordwest<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong> rondom het Lauwersmeer heeft veel warmtepot<strong>en</strong>tie: er kan warmte uitgeothermie word<strong>en</strong> gehaald <strong>en</strong> warmte <strong>en</strong> koude kan goed word<strong>en</strong> opgeslag<strong>en</strong> in ondiepe aquifers. Datmaakt functies mogelijk met voornamelijk warmtebehoefte <strong>en</strong> wissel<strong>en</strong>de warmte- <strong>en</strong> koudevraagpatron<strong>en</strong>mogelijk, zoals warmtevrag<strong>en</strong>de industrie, kass<strong>en</strong>, (recreatieve) woning<strong>en</strong> <strong>en</strong> tropische zwembad<strong>en</strong>.• In Middag-Humsterland <strong>en</strong> het Zuidelijk Westerkwartier is zoals al besprok<strong>en</strong> is ook veel warmteaanbodvanuit voornamelijk veehouderij<strong>en</strong> aanwezig. Dat maakt lokaal kleine nieuwbouw nabij veehouderij<strong>en</strong>mogelijk. Lokale voorzi<strong>en</strong>ing van warmte gebaseerd op biomassa kan ook word<strong>en</strong> bereikt op het Hogeland<strong>en</strong> in het C<strong>en</strong>traal Weidegebied.• In Groning<strong>en</strong> zou e<strong>en</strong> warmteaanbieder gesitueerd moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> om in de warmtevraag binn<strong>en</strong> destad te kunn<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>. Groning<strong>en</strong>-stad kan ook nog gebruik mak<strong>en</strong> van warmte <strong>en</strong> koude-opslag inondiepe aquifers.• Het <strong>en</strong>orme warmteoverschot in de Eemshav<strong>en</strong> kan alle<strong>en</strong> duurzaam word<strong>en</strong> opgelost door het toevoeg<strong>en</strong>van functies die veel warmte vrag<strong>en</strong>, zoals zware industrie, glastuinbouw <strong>en</strong> woning<strong>en</strong>. Maar er valt ookte d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan tropische zwembad<strong>en</strong> <strong>en</strong> küroord<strong>en</strong>. Seizo<strong>en</strong>sopslag in de bodem is bij Eemshav<strong>en</strong>mogelijk.• In Delfzijl kan het warmteoverschot het beste word<strong>en</strong> afgevang<strong>en</strong> door glastuinbouw <strong>en</strong> woning<strong>en</strong>.• Langs de A7-zone kunn<strong>en</strong> vraag <strong>en</strong> aanbod van warmte word<strong>en</strong> afgestemd door de aanwezigewarmteproductie <strong>en</strong> -vraag.• De Ve<strong>en</strong>koloniën <strong>en</strong> Westerwolde verton<strong>en</strong> weinig warmtevraag <strong>en</strong> -aanbod. In dit gebied kunn<strong>en</strong>warmtestrom<strong>en</strong> het beste dec<strong>en</strong>traal geslot<strong>en</strong> word<strong>en</strong> door biomassa uit de landbouw plaatselijk in tezett<strong>en</strong> in vergistings- <strong>en</strong> WKK-installaties.Pot<strong>en</strong>tiekaart voor CO 2-afvangFiguur 3.26 vat de pot<strong>en</strong>ties voor CO 2-afvang sam<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> overzichtskaart met aan te legg<strong>en</strong> gro<strong>en</strong>,glastuinbouw <strong>en</strong> opslag in gasveld<strong>en</strong>.Figuur 3.25 Pot<strong>en</strong>ties voor CO 2-gebruik in glastuinbouw, CO 2-comp<strong>en</strong>satie door gro<strong>en</strong>aanleg <strong>en</strong> CO 2-opslagin lege aardgasveld<strong>en</strong>.A83


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKDe ingrep<strong>en</strong>kaartFiguur 3.26 geeft e<strong>en</strong> overzicht van geselecteerde ingrep<strong>en</strong> die word<strong>en</strong> voorgesteld in het ProvinciaalOmgevingsplan van Groning<strong>en</strong>. Deze ingrep<strong>en</strong> zijn gebaseerd op de grootste pot<strong>en</strong>ties voor verschill<strong>en</strong>de<strong>en</strong>ergievorm<strong>en</strong> - brandstoff<strong>en</strong>, elektriciteit <strong>en</strong> warmte of koude. De voorgestelde maatregel<strong>en</strong> zijn het logischegevolg van het analyseproces van basiskaart<strong>en</strong> naar pot<strong>en</strong>tiekaart<strong>en</strong>, waarbij de grootste pot<strong>en</strong>ties inruimtelijke ingrep<strong>en</strong> zijn vertaald.Figuur 3.26 Voorgestelde ingrep<strong>en</strong> vanuit het oogpunt van <strong>en</strong>ergiepot<strong>en</strong>ties <strong>en</strong> optimale inzet van restwarmte<strong>en</strong> -koudeDe ingrep<strong>en</strong> in deze figuur vall<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> te vatt<strong>en</strong> in de volg<strong>en</strong>de onderdel<strong>en</strong>:• Nieuwe krachtc<strong>en</strong>trales• Biomassagebaseerde ingrep<strong>en</strong>• Warmtecascades <strong>en</strong> woningbouw• CO -afvangmaatregel<strong>en</strong>2Nieuwe krachtc<strong>en</strong>tralesOp de kaart van figuur 3.26 word<strong>en</strong> langs de kust zones met nieuwe elektriciteitsopwekk<strong>en</strong>de maatregel<strong>en</strong>voorgesteld: windpark<strong>en</strong>, getijdec<strong>en</strong>trale <strong>en</strong> osmosec<strong>en</strong>trales. Door middel van blokjes word<strong>en</strong> locatiesaangegev<strong>en</strong> voor krachtc<strong>en</strong>trales: multifuel (gro<strong>en</strong>) in Eemshav<strong>en</strong> vanwege de aanvoer van verschill<strong>en</strong>de<strong>en</strong>ergiebronn<strong>en</strong> <strong>en</strong> productie van syngas, of afval (rood) in de grootste bebouwingskern<strong>en</strong> van Groning<strong>en</strong>-Stad <strong>en</strong> Delfzijl. Kleine gro<strong>en</strong>e kruisjes gev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> indicatie van dec<strong>en</strong>trale <strong>en</strong>ergieopwekking (via biovergisting<strong>en</strong> bio- WKK) op dorpskern- of boerderijniveau.Biomassagebaseerde ingrep<strong>en</strong>De gro<strong>en</strong>e zone langs de A7 geeft de zoeklocatie voor e<strong>en</strong> bioc<strong>en</strong>trale <strong>en</strong> bijbehor<strong>en</strong>d biocluster: de meestgeschikte locatie uit oogpunt van transport vanuit de Noord-Nederlandse landbouwgebied<strong>en</strong> <strong>en</strong> voordoortransport naar de Eemshav<strong>en</strong>, naar de rest van Nederland <strong>en</strong> Duitsland.84AWarmtecascades <strong>en</strong> woningbouwGr<strong>en</strong>z<strong>en</strong>d aan de industriegebied<strong>en</strong> van Eemshav<strong>en</strong> <strong>en</strong> Delfzijl wordt glastuinbouw voorgesteld voor de inzetvan CO2 <strong>en</strong> afname van warmte. Deze kunn<strong>en</strong> op <strong>en</strong>ergie- <strong>en</strong> CO2-neutrale wijze hoogwaardig voedselproducer<strong>en</strong> om het verlies aan landbouwgrond voor voedsel - vanwege de verbouw van <strong>en</strong>ergiegewass<strong>en</strong> - te


Hoofdstuk 3 Secundaire klimaateffect<strong>en</strong>comp<strong>en</strong>ser<strong>en</strong>. Gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong>d aan of verbond<strong>en</strong> met de kass<strong>en</strong> zijn nieuwe woningbouwgebied<strong>en</strong> bij Eemshav<strong>en</strong><strong>en</strong> Delfzijl, die restwarmte uit de kass<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong>. Deze twee gebied<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> met elkaar word<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong>langs ‘het balkon van de Dollard’. E<strong>en</strong> deel van de Delfzijlse nieuwsbouw kan als experim<strong>en</strong>tele bouw word<strong>en</strong>gesitueerd in het calamiteit<strong>en</strong>overloopgebied van het Duurswold <strong>en</strong> Noordelijke Oldambt.E<strong>en</strong> derde nieuwbouwgebied voor met name vakantie- <strong>en</strong> recreatiewoning<strong>en</strong> kan vanwege de goedemogelijkhed<strong>en</strong> voor warmtewinning <strong>en</strong> –opslag word<strong>en</strong> gesitueerd aan het Lauwersmeer, bij Zoutkamp. E<strong>en</strong>vierde gebied voor nieuwbouw strekt zich uit langs de A7. Deze zone le<strong>en</strong>t zich voor m<strong>en</strong>ging van bedrijv<strong>en</strong><strong>en</strong> woning<strong>en</strong>, waarbij warmte- <strong>en</strong> koudevraag op elkaar kan word<strong>en</strong> afgestemd.CO2-afvangmaatregel<strong>en</strong>T<strong>en</strong> slotte geeft figuur 45 gebied<strong>en</strong> waar uitbreiding van natuurgro<strong>en</strong> voor CO2-binding <strong>en</strong> biomassaproductiekan plaatsvind<strong>en</strong>: in het Zuidelijk Westerkwartier, met ve<strong>en</strong>weidebegroeiing (bijv. populier<strong>en</strong>, wilg<strong>en</strong>, elz<strong>en</strong> <strong>en</strong>riet), de Westerwolde, met beekzandgrondbegroeiing (bijv. eik<strong>en</strong>, esdoorns <strong>en</strong> beuk<strong>en</strong>), <strong>en</strong> het Duurswold <strong>en</strong>Noordelijke Oldambt, met brakkegrondbegroeiing (bijv. duinvalleibegroeiing, grass<strong>en</strong> <strong>en</strong> wadd<strong>en</strong>plant<strong>en</strong>), ditvanwege de overloopfunctie van het gebied.A85


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKREFERENTIESBakel, P.J.T. van, M. van de Wouw, A. Poelman <strong>en</strong> Stuyt, L.C.P.M., 2007. Water vasthoud<strong>en</strong> aan de bron:inzicht door modelberek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>. H2O 40(2007)14/15:35-38.Bal, D., Beije H.M., Fellinger M., Haveman R., Van Opstal A.J.F.M. & Van Zadelhoff F.J. 2001. HandboekNatuurdoeltyp<strong>en</strong>. Tweede, geheel herzi<strong>en</strong>e editie. Expertisec<strong>en</strong>trum LNV, Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>.Beersma, J., T.A. Buishand, & H. Buiteveld, 2004. Droog, droger, droogst. KNMI/RIZA bijdrage aan de tweedefase van de droogtestudie Nederland. KNMI-publicatie 199-II.Beijk, V., Effect<strong>en</strong> van de KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s op de verzilting in de noordwestelijke delta, 2007Berry, P.M., Jones, A.P., Nicholls, R.J. and Vos, C.C. (eds.) 2007. Assessm<strong>en</strong>t of the vulnerability of terrestrialand coastal habitats and species in Europe to climate change, Annex 2 of Planning for biodiversity in achanging climate - BRANCH project Final Report, Natural England, UK.Bloem<strong>en</strong>daal F.H.J.L., Roelofs J.G.M. & De Lyon M.J.H. 1988. Saliniteit <strong>en</strong> chemische typologie. In:Bloem<strong>en</strong>daal F.H.J.L. & Roelofs J.G.M. (red.). Waterplant<strong>en</strong> <strong>en</strong> waterkwaliteit. KNNV, Utrecht.Blom-Zandstra, M.; Pauliss<strong>en</strong>, M.P.C.P.; Vos, C.C.; Agricola. H.J. (2008), Effect<strong>en</strong> van klimaatveranderingop landbouw <strong>en</strong> adaptatiestrategieën, Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>: Plant Research Internation, (Rapport/Plant ResearchInternation 182), 38p.Broekmeyer, M. & E. Steingröver (eds.) 2001. Handboek Robuuste Verbinding<strong>en</strong>; ecologische randvoorwaard<strong>en</strong>[Manual Robust Corridors; ecological guidelines]. Alterra, Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, The Netherlands.Dobbelste<strong>en</strong>, Dr. A.A.J.F. van d<strong>en</strong>, Ir. S.C. Jans<strong>en</strong>, Dr.Ir. A. van Timmer<strong>en</strong>, Naar e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ergiegestuurdomgevingsplan Groning<strong>en</strong>, 2007.Giess<strong>en</strong>, A. van der (ed.), 2005. Naar e<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijk nationaal hydrologisch modelinstrum<strong>en</strong>tarium.Eindrapport van de werkgroep Cons<strong>en</strong>sus Hydrologie (WUR/Alterra; RIVM/MNP; RWS/RIZA). Rapport500026002/2005, MNP, Bilthov<strong>en</strong>.Heijmans, M.M.P.D., D. Mauquoy, B. van Geel & F. Ber<strong>en</strong>dse (2008). Long-term effects of climate change onvegetation and carbon dynamics in peat bogs, Journal of Vegetation Sci<strong>en</strong>ce, 19(3): 307-320.Hughes, L. 2000. Biological consequ<strong>en</strong>ces of global warming: is the signal already appar<strong>en</strong>t? Tr<strong>en</strong>ds inEcology and Evloution 15: 56-61.Hurk, B.J.J.M. van d<strong>en</strong>, A.M.G. Klein Tank, G. L<strong>en</strong>derink, A.P. van Uld<strong>en</strong>, G.J. van Old<strong>en</strong>borgh, C.A. Katsman,H.W. van d<strong>en</strong> Brink, F. Keller, J.J.F. Bessembinder, G. Burgers, G.J. Kom<strong>en</strong>, W. Hazeleger <strong>en</strong> S.S. Drijfhout,KNMI Climate Change Sc<strong>en</strong>arios 2006 for the Netherlands. KNMI-publicatie: WR-2006-01, pp82.Janss<strong>en</strong> J.A.M. & Schaminée J.H.J. 2003. Europese natuur in Nederland. Habitattyp<strong>en</strong>. KNNV Uitgeverij,Utrecht.Jans<strong>en</strong>, H.C., M.E. Sicco Smit, T.P. Le<strong>en</strong>ders, F.J.E. van der Bolt <strong>en</strong> L.V. R<strong>en</strong>aud, 2006. Systeemanalysevoor het stroomgebied van de Schuit<strong>en</strong>beek. Monitoring stroomgebied<strong>en</strong> 8-II. Rapport 1387 Alterra,Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>.KNMI, 2002. Klimaatatlas van Nederland. De normaalperiode 1971-2000. KNMI, De Bilt.KNMI, 2006. Klimaat in de 21e eeuw. Vier sc<strong>en</strong>ario’s voor Nederland. Brochure. KNMI, De Bilt.86AKroon, T., W. Werkman <strong>en</strong> A. Biesheuvel, 2004. Modeling the impact of climate change on drought in theNetherlands. Int. Conf. on Climate change: a chall<strong>en</strong>ge or a threat for water managem<strong>en</strong>t? Amsterdam, theNetherlands, September 27-29, 2004


Alterra, DHV, KNMI, VULamers LPM 2001. Tackling some biogeochemical questions in peatlands. Proefschrift, Radboud UniversiteitNijmeg<strong>en</strong>.Linde, A. te, 2007, Effect of climate change on the rivers Rhine and Meuse, WL Delft Hydraulics.Louw, P. de, 2007. Brakke kwel in diepe polders: Case polder de Noordplas. In: Verzilting in Nederland, NHVspecial7 (Ed. Perry de Louw), Nederlandse Hydrologische Ver<strong>en</strong>iging, Utrecht.Lucass<strong>en</strong> ECHET 2004. Biogeochemical constraints for restoration of sulphate-rich f<strong>en</strong>s. Proefschrift,Radboud Universiteit Nijmeg<strong>en</strong>MNP (2005). Effect<strong>en</strong> van klimaatverandering in Nederland. Rapport 773001034. Milieu- <strong>en</strong> Natuurplanbureau,Bilthov<strong>en</strong>.Massop, H.Th.L., L.C.P.M. Stuyt, P.J.T. van Bakel, J.M.M. Bouwmans <strong>en</strong> H. Prak. 1997. Invloed van degrondwaterstand op de oppervlaktewaterstand. Leidraad voor kwantifi cering van de effect<strong>en</strong> van deverandering<strong>en</strong> in de oppervlaktewaterstand op de grondwaterstand. Rapport 527.1, DLO-Staring C<strong>en</strong>trum,Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>.Oude Essink, G, 2007. Regionale modellering zoet-zout grondwater in het Nederlandse kustgebied. In: Verziltingin Nederland, NHV-special 7 (Ed. Perry de Louw), Nederlandse Hydrologische Ver<strong>en</strong>iging, Utrecht.Pauliss<strong>en</strong>, M.P.C.P. <strong>en</strong> E.P.A.G. Schouw<strong>en</strong>berg, 2007. Zouttolerantie van zoetwatergevoede natuurdoeltyp<strong>en</strong>.Rapport 1545, Alterra, Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>Pauliss<strong>en</strong> M., Schouw<strong>en</strong>berg EPAG, Velstra J & Wamelink W, 2007, Hoe gevoelig is de Nederlands<strong>en</strong>atuur voor verzilting? H2O 18: 40-44.RIKZ (zonder jaartal). Klimaatverandering <strong>en</strong> de Wadd<strong>en</strong>zee. Sam<strong>en</strong>vatting van het rapport ‘Het klimaat hetprimaat?’. RIKZ, Har<strong>en</strong>.Roggema, Rob (2008), Teg<strong>en</strong>houd<strong>en</strong> of meebeweg<strong>en</strong>, WEKA Uitgeverij B.V./NIBE Publishing bv.Rooij, Sabine van, Hans Baveco, Rob Bugter, Michiel van Eup<strong>en</strong>, Paul Opdam & Eveli<strong>en</strong>e Steingröver, 2007.Adaptation of the landscape for biodiversity to climate change. BRANCH - Terrestrial case studies Limburg(NL), K<strong>en</strong>t and Hampshire (UK). Alterra rapport nummer 1543. Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> UR.Royal Haskoning (2007), Investeringsruimte voor het toekomstige klimaat. Verk<strong>en</strong>ning van de hydrologischeeffect<strong>en</strong> <strong>en</strong> economische schade in de KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s. Rijkswaterstaat/RIZA, Eindrapport9S6323STOWA, 2004. Statistiek van extreme neerslag in Nederland. Rapport nr. 26. STOWA.Stuyt, L.C.P.M., P.J.T. van Bakel, J.G. Kroes, E.J. Bos, M. van der Elst, B. Pronk, P.J. Rijk., O.A. Clevering,A.J.G. Dekking, M.P.J. van der Voort, M. de Wolf <strong>en</strong> W.A. Brand<strong>en</strong>burg. 2006. Transitie <strong>en</strong> toekomst vanDeltalandbouw; indicator<strong>en</strong> voor de ontwikkeling van de land- <strong>en</strong> tuinbouw in de Zuidwestelijke Delta vanNederland., Alterra-rapport 1132, Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>.Stuyt, L.C.P.M., 2007. Kans<strong>en</strong> voor zilte aquacultuur in Nederland, met speciale aandacht voor visteelt opland. Rapport Alterra (in voorbereiding).Ve<strong>en</strong>, M. et al., in voorbereiding. Klimaat respons database. Alterra, Wag<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> UR.Vries, C.J. de, 2007, Zeehav<strong>en</strong>s blijv<strong>en</strong> goed bereikbaar ondanks klimaatverandering, Bureau VoorlichtingBinn<strong>en</strong>vaart.Werkgroep HELP-tabel, 1987. De invloed van de waterhuishouding op de landbouwkundige productie.Landinrichtingsdi<strong>en</strong>st, Utrecht.A87


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKBEGRIPPENLIJSTEcotoop: e<strong>en</strong> ruimtelijk begr<strong>en</strong>sde, min of meer homog<strong>en</strong>e landschappelijke e<strong>en</strong>heid, waarvan de sam<strong>en</strong>stelling<strong>en</strong> ontwikkeling wordt bepaald door abiotische, biotische <strong>en</strong> anthropog<strong>en</strong>e condities ter plaatse (uit Bal et al.2001).Ell<strong>en</strong>berggetal: indicatiegetall<strong>en</strong> voor plant<strong>en</strong>soort<strong>en</strong>, ontwikkeld door de Duitser Heinz Ell<strong>en</strong>berg (1913-1997).Het ‘Ell<strong>en</strong>bergsysteem’ classificeert standplaatsk<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> waarbij plant<strong>en</strong>soort<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong> <strong>en</strong> berust opveldbiologische (<strong>en</strong> t<strong>en</strong> dele experim<strong>en</strong>tele) waarneming<strong>en</strong>. Er zijn Ell<strong>en</strong>berggetall<strong>en</strong> voor de klimaatfactor<strong>en</strong>licht, temperatuur <strong>en</strong> contin<strong>en</strong>taliteit <strong>en</strong> de bodemfactor<strong>en</strong> vocht, zuurgraad, stikstofgehalte, zoutgehalte <strong>en</strong>resist<strong>en</strong>tie teg<strong>en</strong> zware metal<strong>en</strong>. Elke plant<strong>en</strong>soort heeft voor deze factor<strong>en</strong> e<strong>en</strong> getal toegewez<strong>en</strong> gekreg<strong>en</strong>dat correspondeert met één van de klass<strong>en</strong> waarin de betreff<strong>en</strong>de factor is ingedeeld. Hierdoor is het mogelijk“gemiddelde” standplaatscondities af te leid<strong>en</strong> uit de Ell<strong>en</strong>berggetall<strong>en</strong> voor de individuele plant<strong>en</strong>soort<strong>en</strong> dieop e<strong>en</strong> bepaalde plek voorkom<strong>en</strong>.Fysisch-Geografische Regio (afgekort FGR): deel van Nederland dat op macroschaal te onderscheid<strong>en</strong> isop basis van k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>de eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> van geomorfologie, bodem <strong>en</strong> oppervlaktewater (uit Bal et al.2001).Glycofyt: e<strong>en</strong> plant die is aangepast aan milieus met e<strong>en</strong> laag zoutgehalte <strong>en</strong> niet kan groei<strong>en</strong> of zichvoortplant<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> omgeving met e<strong>en</strong> hoog zoutgehalte.Habitat: k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>d leefgebied van e<strong>en</strong> soort (uit Bal et al. 2001).Habitatrichtlijn: de Habitatrichtlijn van de Europese Unie richt zich, ev<strong>en</strong>als de Vogelrichtlijn, op natuurwaarvoor Europa op wereldschaal e<strong>en</strong> bijzondere verantwoordelijkheid draagt, bijvoorbeeld omdat beoogdedier- <strong>en</strong> plant<strong>en</strong>soort<strong>en</strong> niet buit<strong>en</strong> dit werelddeel voorkom<strong>en</strong>. De regeling omvat e<strong>en</strong> lijst van natuurtyp<strong>en</strong>(habitattyp<strong>en</strong>, Bijlage I) <strong>en</strong> soort<strong>en</strong> (onder meer Bijlage II) die internationaal bescherming behoev<strong>en</strong> (Janss<strong>en</strong>& Schaminée 2003).Halofyt: e<strong>en</strong> plant die kan groei<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich voortplant<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> milieu met e<strong>en</strong> hoog zoutgehalte.Natuurdoeltype (afgekort NDT): e<strong>en</strong> in het natuurbeleid nagestreefd type ecosysteem dat e<strong>en</strong> bepaaldebiodiversiteit <strong>en</strong> e<strong>en</strong> bepaalde mate van natuurlijkheid als kwaliteitsk<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> heeft. In nag<strong>en</strong>oegnatuurlijketyp<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong> grootschalige, landschapsvorm<strong>en</strong>de natuurlijke process<strong>en</strong> (bijvoorbeeld erosie- <strong>en</strong>sedim<strong>en</strong>tatieprocess<strong>en</strong>) de vrije loop. Begeleid-natuurlijke typ<strong>en</strong> wijk<strong>en</strong> hiervan af doordat de m<strong>en</strong>s één of<strong>en</strong>kele landschapsvorm<strong>en</strong>de process<strong>en</strong> bijstuurt, zonder in detail in te grijp<strong>en</strong> op het niveau van ecotop<strong>en</strong>.Bij half-natuurlijke typ<strong>en</strong> staat het kleinschalig bevorder<strong>en</strong> van specifi eke successiestadia <strong>en</strong> de daarvanafhankelijke doelsoort<strong>en</strong> c<strong>en</strong>traal. Dit leidt tot e<strong>en</strong> landschapspatroon dat tot op ecotoopniveau door de m<strong>en</strong>swordt bepaald. In natuurgebied<strong>en</strong> op het land is dit de meest voorkom<strong>en</strong>de beheersstrategie.Multifunctionele afgeleid<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> zich van de andere natuurdoeltyp<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> zodanige mate vanm<strong>en</strong>selijk gebruik dat de natuurkwaliteit die er gerealiseerd kan word<strong>en</strong>, geringer is dan bij e<strong>en</strong> optimaalbeheer volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> van de eerste drie beheersstrategieën. Multifunctionele afgeleid<strong>en</strong> zijn afgeleid van deoverige drie categorieën natuurdoeltyp<strong>en</strong> (uit Bal et al. 2001).Saliniteit: totale ion<strong>en</strong>conc<strong>en</strong>tratie van e<strong>en</strong> watermonster of waterlichaam. De saliniteit wordt bijna volledigbepaald door de kation<strong>en</strong> Ca2+, Mg2+, Na+ <strong>en</strong> K+ <strong>en</strong> de anion<strong>en</strong> HCO3- of CO32-, SO42- <strong>en</strong> Cl- (Bloem<strong>en</strong>daalet al. 1988).Zoutindicer<strong>en</strong>de (plant<strong>en</strong>)soort<strong>en</strong>: soort<strong>en</strong> die voorkom<strong>en</strong> op locaties waar meer of minder hogezoutconc<strong>en</strong>traties in de bodem aanwezig zijn. Bij hoge zoutconc<strong>en</strong>traties in bodem(vocht) word<strong>en</strong> dezoutindicer<strong>en</strong>de plant<strong>en</strong>soort<strong>en</strong> ook wel halofyt<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd.88A


Bijlag<strong>en</strong>BIJLAGE 1 KNMI’06 KLIMAATSCENARIO’STabel B1 1. Klimaatverandering in Nederland rond 2050 t<strong>en</strong> opzichte van het basisjaar 1990 volg<strong>en</strong>s de vierKNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s.1.2.3.gegev<strong>en</strong>s over de verandering<strong>en</strong> in 2100 zijn te vind<strong>en</strong> op www.knmi.nl/klimaatsc<strong>en</strong>ario’shet klimaat in het basisjaar 1990 is beschrev<strong>en</strong> met gegev<strong>en</strong>s van 1976 tot <strong>en</strong> met 2005onder ‘winter’ wordt hier verstaan december, januari <strong>en</strong> februari; ‘zomer’ staat gelijk aan juni, juli <strong>en</strong>augustusIn het waterbeleid is gebruik gemaakt van de WB21 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s uit 2000. In bov<strong>en</strong>staande tabel zijnde WB21 <strong>en</strong> de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s naast elkaar gezet. De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s G <strong>en</strong> W lijk<strong>en</strong> vrij veel op deWB21 sc<strong>en</strong>ario’s, respectievelijk “midd<strong>en</strong>/c<strong>en</strong>traal” <strong>en</strong> “hoog”.WB21 <strong>en</strong> KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s: overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> <strong>en</strong> verschill<strong>en</strong>Overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong>• De IPCC (Intergouvernam<strong>en</strong>tal Panel on Climate Change) projecties voor mondiale temperatuurstijgingzijn als uitgangspunt gebruikt. De mondiale temperatuurstijging van +2 °C in 2100 (of +1 °C in 2050) t<strong>en</strong>opzichte van 1990 wordt zowel in het oude ‘c<strong>en</strong>trale’ WB21-sc<strong>en</strong>ario gebruikt als in de nieuwe G <strong>en</strong> G+sc<strong>en</strong>ario’s. E<strong>en</strong> temperatuurstijging van +4 °C in 2100 (of +2 °C in 2050) t<strong>en</strong> opzichte van 1990 wordtzowel in het oude ‘hoge’ WB21-sc<strong>en</strong>ario gebruikt als in de nieuwe W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s (echter voor deKNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn de projecties uit het IPCC AR4 gebruikt (IPCC, 2007));• Als basisjaar wordt 1990 gebruikt (de gebruikte refer<strong>en</strong>tieperiode om het klimaat rond 1990 te beschrijv<strong>en</strong>,verschilt wel).A89


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKTabel B1 2. Beknopte vergelijking van de WB21 <strong>en</strong> KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s voor 2050. * Data voor het “Hoog <strong>en</strong>droog sc<strong>en</strong>ario” zijn de data gebruikt in de “Droogtestudie”.90A


Bijlag<strong>en</strong>Verschill<strong>en</strong>• In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn zowel de wereldwijde temperatuurstijging als ook de mogelijke veranderingin luchtstromingspatron<strong>en</strong> gebruikt voor de indeling van de sc<strong>en</strong>ario’s. In de WB21 sc<strong>en</strong>ario’s werdalle<strong>en</strong>de wereldwijde temperatuurstijging gebruikt als ‘stuurparameter’, <strong>en</strong> werd verondersteld dat deluchtstromingspatron<strong>en</strong> niet zoud<strong>en</strong> wijzig<strong>en</strong>;• Voor de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn rec<strong>en</strong>te uitkomst<strong>en</strong> geanalyseerd van e<strong>en</strong> groot aantal klimaatmodell<strong>en</strong>.Voor de WB21 sc<strong>en</strong>ario’s was slechts e<strong>en</strong> beperkt aantal klimaatmodell<strong>en</strong> beschikbaar <strong>en</strong> daaruitwerd alle<strong>en</strong> de wereldwijde opwarming <strong>en</strong> zeespiegelstijging gebruikt. Met de nieuwe analyses is desam<strong>en</strong>hang tuss<strong>en</strong> de wereldwijde opwarming, verandering<strong>en</strong> in de luchtstroming bov<strong>en</strong> West Europa<strong>en</strong> klimaatverandering in Nederland systematisch in kaart gebracht. Het is voor het eerst dat dit gedaanis door de uitkomst<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> scala aan mondiale <strong>en</strong> regionale klimaatmodell<strong>en</strong> <strong>en</strong> meetreeks<strong>en</strong> tecombiner<strong>en</strong>;• Het ‘lage’ WB21 sc<strong>en</strong>ario is vervall<strong>en</strong>. Deze waarde ligt buit<strong>en</strong> de range in de IPCC rapport<strong>en</strong> uit 2001 <strong>en</strong>2007. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> is de waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> wereldwijde temperatuurstijging sinds 1990 zo sterk dat dit ‘lage’sc<strong>en</strong>ario (+0,5 °C tot 2050) weinig waarschijnlijk lijkt;• In de WB21 sc<strong>en</strong>ario’s is de temperatuurstijging in Nederland gelijk aan de wereldwijdetemperatuurstijging. In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s is dit niet het geval. Vooral in de sc<strong>en</strong>ario’s metverandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> is de temperatuurstijging in Nederland groter dan de wereldwijdetemperatuurstijging;• De hevige neerslag in de winter neemt in de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s minder toe dan in de WB21 sc<strong>en</strong>ario’s;• In de WB21 sc<strong>en</strong>ario’s werd nog de relatieve zeespiegelstijging (inclusief bodemdaling) gegev<strong>en</strong>. Dewaarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> bodemdaling in de 20e eeuw varieerde echter zo sterk per locatie (0-40 cm), dat hetweinig relevant lijkt e<strong>en</strong> gemiddelde bodemdaling voor Nederland te gebruik<strong>en</strong>Relatie met MNP-sc<strong>en</strong>ario’s (sociaal-economische sc<strong>en</strong>ario’s)Klimaatmodell<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong> veronderstelling<strong>en</strong> over de uitstoot van broeikasgass<strong>en</strong> <strong>en</strong> stofdeeltjes in de21e eeuw. Daarbij hor<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong> van hoe de wereldbevolking, economie, <strong>en</strong> techniek zich ontwikkel<strong>en</strong>.Het Milieu <strong>en</strong> Natuurplanbureau (MNP) gebruikt dergelijke wereldbeeld<strong>en</strong> voor het mak<strong>en</strong> van sociaaleconomischetoekomstsc<strong>en</strong>ario’s voor Nederland. Deze wereldbeeld<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> echter niet 1 op 1 aan deKNMI klimaatsc<strong>en</strong>ario’s word<strong>en</strong> gekoppeld.Onzekerheid over toekomstige emissies van broeikasgass<strong>en</strong> <strong>en</strong> stofdeeltjes veroorzaakt slechts e<strong>en</strong> kleindeel van de verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de KNMI klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor 2050. De grootste onzekerheid is te wijt<strong>en</strong>aan verschill<strong>en</strong> in modelberek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gevolge van de beperkte k<strong>en</strong>nis van het klimaatsysteem. Grofwegkan wel word<strong>en</strong> gezegd dat de G <strong>en</strong> G+ sc<strong>en</strong>ario’s beide beter pass<strong>en</strong> bij de wereldbeeld<strong>en</strong> B1 (mondialesolidariteit) <strong>en</strong> B2 (zorgzame regio) van het MNP, terwijl de W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s beide beter pass<strong>en</strong> bij dewereldbeeld<strong>en</strong> A1 (mondiale markt) <strong>en</strong> A2 (veilige regio).A91


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur B2.1 Fictief voorbeeld met het verschil tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kaart met globale patron<strong>en</strong> (links) <strong>en</strong> de mogelijkewerkelijke situatie die afhang van lokale factor<strong>en</strong> (rechts)92A


Bijlag<strong>en</strong>BIJLAGE 2 INTERPRETATIE VAN DE KAARTENDoor klimaatgegev<strong>en</strong>s op kaart<strong>en</strong> te zett<strong>en</strong> kan de indruk gewekt word<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> grote geografi sch<strong>en</strong>auwkeurigheid. Dit is niet het geval, ook niet voor het huidige klimaat voor de toekomst. De contourlijn<strong>en</strong>zijn ge<strong>en</strong> exacte scheiding<strong>en</strong>. Verder is het belangrijk om te beseff<strong>en</strong> dat er ge<strong>en</strong> één op één relatie is tuss<strong>en</strong>klimaateffect<strong>en</strong>, in term<strong>en</strong> van neerslag <strong>en</strong> temperatuur, <strong>en</strong> gevolg<strong>en</strong> in term<strong>en</strong> van wateroverlast of droogte.Soms kan e<strong>en</strong> kleine hoeveelheid (extra) neerslag al voor overlast zorg<strong>en</strong>, terwijl op e<strong>en</strong> andere plek e<strong>en</strong>grote hoeveelheid neerslag ge<strong>en</strong> problem<strong>en</strong> veroorzaakt.Meer in detail is het belangrijk dat er bij het interpreter<strong>en</strong> <strong>en</strong> gebruik van de klimaatkaart<strong>en</strong> in het rapportrek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> wordt met de volg<strong>en</strong>de aspect<strong>en</strong>:• Het kaartmateriaal in deze klimaateffectatlas is gebaseerd op automatische interpolatie tuss<strong>en</strong> debeschikbare meetstations zonder additionele klimatologische k<strong>en</strong>nis. Voor dit rapport zijn voor temperatuur19 KNMI-stations gebruikt <strong>en</strong> voor neerslag 280 KNMI-neerslagstations. Om voor punt<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> dezestations e<strong>en</strong> waarde te bepal<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> interpolatieschema gebruikt (zie bijlage 6). Sommige stationszijn repres<strong>en</strong>tatief voor e<strong>en</strong> groter gebied dan andere stations. De automatische interpolatieschema’shoud<strong>en</strong> hier ge<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>ing mee <strong>en</strong> weg<strong>en</strong> alle stations ev<strong>en</strong> zwaar mee.• Ruimtelijke verschill<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> veroorzaakt word<strong>en</strong> door het toepass<strong>en</strong> van de automatischeinterpolatieschema’s. Het toepass<strong>en</strong> van de automatische interpolatieschema’s veroorzaakt soms lokaleverschill<strong>en</strong> die geheel berust<strong>en</strong> op de numerieke bewerking van de data. De positie van contourlijn<strong>en</strong>wordt voor e<strong>en</strong> deel bepaald door subjectieve keuzes in de interpolatietechniek<strong>en</strong>. In deze atlas zijnge<strong>en</strong> kaart<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> waarvan de globale ruimtelijke patron<strong>en</strong> niet goed zijn, maar om e<strong>en</strong> indruk tekrijg<strong>en</strong> van de betrouwbaarheid van de lokale patron<strong>en</strong> wordt verwez<strong>en</strong> naar ‘Klimaatatlas 1971-2000’(KNMI, 2002).• Voor temperatuur kunn<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> grootschalige patron<strong>en</strong> word<strong>en</strong> weergegev<strong>en</strong>, vanwege het beperkteaantal KNMI-stations. Het aantal van 19 meetpunt<strong>en</strong> in Nederland is onvoldo<strong>en</strong>de om kleinschaligeruimtelijke patron<strong>en</strong> in beeld te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Dit betek<strong>en</strong>t dat alle<strong>en</strong> grootschalige patron<strong>en</strong> (Figuur B2.1)kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> weergegev<strong>en</strong>, zoals land-zee-overgang<strong>en</strong>. Op kleinere schaal speelt ook de aanwezigheidvan bijvoorbeeld mer<strong>en</strong>, rivier<strong>en</strong>, sted<strong>en</strong> <strong>en</strong> infrastructuur e<strong>en</strong> rol. Dit wordt dus niet weergegev<strong>en</strong> in dekaart<strong>en</strong> in deze atlas.• Kleinschalige ruimtelijke verschill<strong>en</strong> in neerslag kunn<strong>en</strong> ook veroorzaakt word<strong>en</strong> door toevallighed<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> deel van de ruimtelijke verschill<strong>en</strong> in neerslag kan verklaard word<strong>en</strong> door bijv. orografi e (bijv. meerneerslag bij de Utrechtse Heuvelrug), <strong>en</strong> sted<strong>en</strong> (bijv. lokale maxima bij Rotterdam <strong>en</strong> Amsterdam).Ruimtelijke verschill<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ook veroorzaakt word<strong>en</strong> door toevallighed<strong>en</strong>. Toevallige treklijn<strong>en</strong> vanbui<strong>en</strong>, front<strong>en</strong> <strong>en</strong> lagedrukgebied<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong> veroorzak<strong>en</strong>.• Contourlijn<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> niet als exacte, string<strong>en</strong>te scheiding<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> klass<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geïnterpreteerd.De locatie van e<strong>en</strong> contourlijn op de kaart wordt beïnvloed door het interpolatieproces, <strong>en</strong> de kaart<strong>en</strong>gev<strong>en</strong> slechts e<strong>en</strong> globaal ruimtelijk patroon weer (Figuur B2.1) dat voor e<strong>en</strong> deel sam<strong>en</strong>hangt met detoevallige ligging van de KNMI-stations (de lokale omgevingskarakteristiek<strong>en</strong> van de stations).• De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s onderscheid<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> regionale verschill<strong>en</strong> in klimaatverandering. De ruimtelijkepatron<strong>en</strong> in de kaart<strong>en</strong> voor 1976-2005 <strong>en</strong> voor de toekomst zijn daarom in principe hetzelfde. Derelatieve verandering<strong>en</strong> (neerslag) of absolute verandering<strong>en</strong> (temperatuur) zijn in de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’svoor heel Nederland gelijk. De gebruikte klimaatmodell<strong>en</strong> zijn niet gedetailleerd g<strong>en</strong>oeg <strong>en</strong> Nederlandis te klein om e<strong>en</strong> ruimtelijke differ<strong>en</strong>tiatie in klimaatverandering te rechtvaardig<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zijn deruimtelijke patron<strong>en</strong> in klimaatverandering rond Nederland niet altijd consist<strong>en</strong>t tuss<strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong>deklimaatmodell<strong>en</strong>. De ruimtelijke verschill<strong>en</strong> in de onderstaande kaart<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dus veroorzaakt doorverschill<strong>en</strong> in het huidige klimaat. Kaart<strong>en</strong> met verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de huidige <strong>en</strong> toekomstige situatie zijndaarom niet zinvol.• De ruimtelijke verschill<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> niet aan waar de gevolg<strong>en</strong> van klimaatverandering het grootst zijn.Bijvoorbeeld op de natste locaties rond 2050 ontstaan niet automatisch ook de grootste problem<strong>en</strong> metwateroverlast. Voor de vertaling van de gevolg<strong>en</strong> van de klimaatverandering<strong>en</strong> is het belangrijk dat erextra k<strong>en</strong>nis wordt toegevoegd, die verandering<strong>en</strong> in temperatuur, neerslag, etc. op e<strong>en</strong> juiste wijzevertaald naar gevolg<strong>en</strong> voor de natuur, maatschappij <strong>en</strong> ruimtelijke ord<strong>en</strong>ing (zie ook Hoofdstuk 3).A93


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKBIJLAGE 3 HET STADSEFFECTMeteorologische waarneming<strong>en</strong> in de stadSted<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> lokaal klimaat dat afwijkt van het omring<strong>en</strong>de platteland. Het KNMI verricht echterge<strong>en</strong> meting<strong>en</strong> in sted<strong>en</strong>. Sted<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zo veel variabiliteit op kleine schaal dat het niet goed mogelijk is omdaar repres<strong>en</strong>tatieve meting<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong>. Daarnaast is het volg<strong>en</strong>s de WMO-standaard vereist dat er in delandelijke omgeving gemet<strong>en</strong> wordt. Dit betek<strong>en</strong>t dat alle gegev<strong>en</strong>s die in dit rapport gepres<strong>en</strong>teerd word<strong>en</strong>,gebaseerd zijn op meting<strong>en</strong> in landelijke omgeving<strong>en</strong>. Effect<strong>en</strong> van bebouwing <strong>en</strong> sted<strong>en</strong> op temperatuur zijndaarom niet zichtbaar in het kaartmateriaal dat gebaseerd is op deze meting<strong>en</strong>.Warmte eilandHet is bek<strong>en</strong>d dat zich bov<strong>en</strong> sted<strong>en</strong> zgn. warmte eiland<strong>en</strong> ontwikkel<strong>en</strong>, waarvan de sterkte voor e<strong>en</strong>belangrijk deel afhankelijk is van de grootte van de stad. Het f<strong>en</strong>ome<strong>en</strong> is vooral ’s nachts van belang. Hetomring<strong>en</strong>de platteland koelt dan sneller af dan de stad omdat de geometrie van de stad ervoor zorgt dat dewarmte niet goed uit kan stral<strong>en</strong> naar de ruimte erbov<strong>en</strong>. Daarnaast wordt in e<strong>en</strong> stad overdag meer warmtegeborg<strong>en</strong> dan op het platteland, door opwarming van gebouw<strong>en</strong> e.d. Deze warmte wordt ’s nachts vertraagdweer afgegev<strong>en</strong>. De grootte van het temperatuurverschil tuss<strong>en</strong> de stad <strong>en</strong> het omring<strong>en</strong>de platteland is sterkafhankelijk van de weersomstandighed<strong>en</strong>. Voor e<strong>en</strong> stad als Utrecht bijvoorbeeld kan ’s nachts bij helderweer <strong>en</strong> windstilte, het maximale temperatuurverschil tuss<strong>en</strong> het c<strong>en</strong>trum van de stad <strong>en</strong> het omring<strong>en</strong>deplatteland oplop<strong>en</strong> tot meer dan 5oC. Bij bewolkte omstandighed<strong>en</strong> met veel wind zijn de verschill<strong>en</strong> echterverwaarloosbaar. Gemiddeld is het c<strong>en</strong>trum van de stad Utrecht ca. 1,1oC warmer dan het omring<strong>en</strong>deplatteland. De bijdrage van de hogere nachttemperatur<strong>en</strong> is hierbij ongeveer vier keer zo groot als die van dehogere temperatur<strong>en</strong> overdag.NeerslagE<strong>en</strong> stad kan ook effect hebb<strong>en</strong> op de neerslag daaromhe<strong>en</strong>. Dit is o.a. terug te zi<strong>en</strong> in de neerslagmeting<strong>en</strong>aan de lijzijde (stroomafwaarts van de overweg<strong>en</strong>d zuidwestelijke wind) van grote sted<strong>en</strong> (Rotterdam,Amsterdam <strong>en</strong> Utrecht). De neerslagsomm<strong>en</strong> zijn t<strong>en</strong> noordoost<strong>en</strong> van deze sted<strong>en</strong> net wat hoger dan aan dezuidwest kant. De opstijg<strong>en</strong>de warme lucht bov<strong>en</strong> e<strong>en</strong> stad <strong>en</strong> de aanwezigheid van extra cond<strong>en</strong>satiekern<strong>en</strong>,versterkt de vorming van neerslag. Dit effect is het sterkst in de zomer.WindDe bebouwing in sted<strong>en</strong> heeft ook e<strong>en</strong> invloed op de wind. Hoge gebouw<strong>en</strong> zorg<strong>en</strong> voor grote ruimtelijkeverschill<strong>en</strong> in windrichting <strong>en</strong> windsnelheid. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> kan de wind rond deze gebouw<strong>en</strong> versnelling<strong>en</strong>ondergaan die ertoe leid<strong>en</strong> dat de windsnelhed<strong>en</strong> groter word<strong>en</strong> dan gemet<strong>en</strong> in de landelijke omgeving. Aande ander kant zorgt lage bebouwing ervoor dat de wind bij het aardoppervlak sterker afneemt dan bov<strong>en</strong> delandelijke omgeving. Hierdoor m<strong>en</strong>gt de lucht dichtbij het oppervlak minder goed met de bov<strong>en</strong>ligg<strong>en</strong>de luchtdan op het platteland het geval is.94AFiguur B3 1 Schematische weergave van het temperatuur profi el van e<strong>en</strong> ‘Urban Heat Island’.


Bijlag<strong>en</strong>BIJLAGE 4 WAARGENOMEN VERANDERINGEN IN NEDERLANDTemperatuurIn ons land is de temperatuur sinds 1900 met gemiddeld 1,2°C gesteg<strong>en</strong> (Figuur B5 1). Hetzelfde patroon aanverandering<strong>en</strong> in de gemiddelde jaartemperatuur is terug te vind<strong>en</strong> in de meting<strong>en</strong> in Eelde (meting<strong>en</strong> vanaf1945). De stijging van de temperatuur resulteerde in e<strong>en</strong> afname van het aantal vorstdag<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>amevan het aantal zomerse dag<strong>en</strong>.De top ti<strong>en</strong> van de warmste jar<strong>en</strong> sinds 1900 bestaat volledig uit jar<strong>en</strong> na 1988. Vooral februari <strong>en</strong> maart zijnde afgelop<strong>en</strong> 20 jaar aanzi<strong>en</strong>lijk warmer geword<strong>en</strong>. Behalve door de wereldwijde opwarming komt dit doore<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van het aantal dag<strong>en</strong> waarop de wind uit het zuidwest<strong>en</strong> waait.De temperatuur in ons land wordt sterk beïnvloed door de overheers<strong>en</strong>de wind. West<strong>en</strong>wind, die luchtaanvoert vanaf de zee, zorgt in de winter voor zacht weer. Oost<strong>en</strong>wind (over land dus) leidt in de zomertot relatief hoge temperatur<strong>en</strong>. Onduidelijk is of de to<strong>en</strong>ame van ‘warme’ wind<strong>en</strong> in februari <strong>en</strong> maart deelssam<strong>en</strong>hangt met m<strong>en</strong>selijke invloed op het klimaat of dat die verandering uitsluit<strong>en</strong>d wordt veroorzaakt doornatuurlijke schommeling<strong>en</strong>.Figuur B4.1 Gemiddelde jaartemperatuur in De Bilt tuss<strong>en</strong> 1900 <strong>en</strong> 2005. De dikke zwarte lijn volgt e<strong>en</strong>voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaar gemiddelde.A95


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKNeerslagIn Nederland is de jaarlijkse neerslag vanaf 1906 toeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> met 18% (Figuur B5 2). Dit komt vooral voorrek<strong>en</strong>ing van de winter (+26%), het voorjaar (+21%) <strong>en</strong> de herfst (+26%). In de zomer is de neerslaghoeveelheidnauwelijks veranderd (+3%).In de winter nam ook de neerslaghoeveelheid in lange periodes met veel reg<strong>en</strong> toe. De hoogste 10-daags<strong>en</strong>eerslagsom per winter is sinds 1906 met 29% gesteg<strong>en</strong>. In de zomer is ge<strong>en</strong> duidelijke tr<strong>en</strong>d in extrem<strong>en</strong>eerslag vastgesteld.Figuur B4.2 Jaarlijkse neerslag in Nederland (gemiddelde van 13 KNMI-neerslagstations) tuss<strong>en</strong> 1906 <strong>en</strong>2005. De dikke zwarte lijn volgt e<strong>en</strong> voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaar gemiddelde.96A


Bijlag<strong>en</strong>WindUit meting<strong>en</strong> op KNMI-stations blijkt dat het totale aantal ‘storm<strong>en</strong>’ (vanaf windkracht 6 in het binn<strong>en</strong>land<strong>en</strong> 7 aan de kust) in Nederland sinds 1962 is afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (Figuur B5 3). Dergelijke gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>gewoonlijk gemiddeld 10 keer per jaar voor, maar mom<strong>en</strong>teel hebb<strong>en</strong> we 20-40% minder ‘storm<strong>en</strong>’ dan beginjar<strong>en</strong> zestig.Nederland is te klein <strong>en</strong> de meetreeks<strong>en</strong> zijn te kort om verandering<strong>en</strong> in het aantal zware storm<strong>en</strong> (minst<strong>en</strong>swindkracht 10 à 11) bij ons vast te stell<strong>en</strong>. Daarvoor kom<strong>en</strong> ze te weinig voor: gemiddeld namelijk minder dan1 keer per jaar.Figuur B4 3 Aantal ‘storm<strong>en</strong>’ in Nederland (vanaf windkracht 6 in het binn<strong>en</strong>land <strong>en</strong> 7 aan de kust) tuss<strong>en</strong> 1962<strong>en</strong> 2005 (gemiddelde van 13 stations). De dikke zwarte lijn volgt e<strong>en</strong> voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaar gemiddelde.A97


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKZeespiegelVoor de periode vanaf 1900 was de stijging in de Noordzee gemiddeld 2 mm per jaar, ofwel 20 cm in de 20eeeuw (Figuur B5 4). De waterstand in de Noordzee wordt niet alle<strong>en</strong> bepaald door de zeespiegelstijging in deAtlantische Oceaan, maar ook door verandering<strong>en</strong> in de opstuwing van het water in de Noordzee.Het totale effect aan de Nederlandse kust (= relatieve zeespiegelstijging) is groter door de opgetred<strong>en</strong>bodemdaling. In Nederland varieerde de bodemdaling in de 20e eeuw afhankelijk van de plaats gemiddeld tuss<strong>en</strong>0 <strong>en</strong> 4 mm per jaar. De zeespiegelstijging t.o.v. NAP is ongeveer gelijk aan de absolute zeespiegelstijging.Figuur B4 4 Gemiddelde zeespiegelstand langs de Nederlandse kust tuss<strong>en</strong> 1900 <strong>en</strong> 2004 t<strong>en</strong> opzichte vanNAP (≈ absolute zeespiegelstijging). De dikke zwarte lijn volgt e<strong>en</strong> voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaar gemiddelde in dewaarneming<strong>en</strong>. De grijze band illustreert de jaar-op-jaar variatie. Bron waarneming<strong>en</strong>: RWS-RIKZ.98A


Bijlag<strong>en</strong>BIJLAGE 5 PRIMAIRE EFFECTEN: KAARTEN EN ADDITIONELEINFORMATIEVoor de interpretatie van de kaart<strong>en</strong> wordt sterk aangerad<strong>en</strong> eerst paragraaf 2.1 <strong>en</strong> bijlage 2 te lez<strong>en</strong>. Voormeer informatie over hoe de kaart<strong>en</strong> zijn gemaakt wordt verwez<strong>en</strong> naar Bijlage 6 (Methodiek<strong>en</strong> klimatologischekaart<strong>en</strong>).TemperatuurGemiddelde temperatur<strong>en</strong>Figuur B5.1 laat de vier sc<strong>en</strong>ario’s tot 2100 zi<strong>en</strong>. De waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> temperatuurstijging tuss<strong>en</strong> 1990 <strong>en</strong> 2005is naar verhouding groot <strong>en</strong> bedraagt gemiddeld meer dan 0,5°C. Dit betek<strong>en</strong>t niet noodzakelijkerwijs datde laagste sc<strong>en</strong>ario’s voor 2050 te conservatief zijn. In de waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> temperatuurstijging spel<strong>en</strong> ooknatuurlijke schommeling<strong>en</strong> e<strong>en</strong> grote rol. Doordat die schommeling<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, is het goedmogelijk dat er in de kom<strong>en</strong>de dec<strong>en</strong>nia tijdelijk e<strong>en</strong> periode van relatief koel weer zal volg<strong>en</strong> (KNMI, 2006).Figuur B5.1 Temperatuur in De Bilt tuss<strong>en</strong> 1900 <strong>en</strong> 2005, <strong>en</strong> de vier klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor 2050 (gekleurdestipp<strong>en</strong>). De dikke zwarte lijn volgt e<strong>en</strong> voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaar gemiddelde in de waarneming<strong>en</strong>. De dikkegekleurde gestippelde lijn<strong>en</strong> verbind<strong>en</strong> elk klimaatsc<strong>en</strong>ario met het basisjaar 1990. De grijze band illustreertde jaar-op-jaar variatie die is afgeleid uit de waarneming<strong>en</strong>.A99


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKTabel B5.1geeft e<strong>en</strong> vertaling van de klimaatsc<strong>en</strong>ario’s naar gemiddelde minimum- <strong>en</strong> maximumtemperatur<strong>en</strong>per seizo<strong>en</strong> rond Eelde. Deze gegev<strong>en</strong>s zijn geg<strong>en</strong>ereerd met behulp van het transformatieprogramma ophttp://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/. De tabel laat zi<strong>en</strong> dat de temperatuurstijging in het W+ sc<strong>en</strong>ariohet grootst is in alle seizo<strong>en</strong><strong>en</strong>. Het verschil in gemiddelde maximum- <strong>en</strong> minimumdagtemperatuur is in allesc<strong>en</strong>ario’s vooralsnog gelijk gehoud<strong>en</strong> aan de huidige situatie. Uit waarneming<strong>en</strong> van de afgelop<strong>en</strong> 25 jaarblijkt dat de minimum- <strong>en</strong> maximumtemperatuur ongeveer ev<strong>en</strong> snel stijg<strong>en</strong> (IPCC, 2007), maar het is nietonmogelijk dat de temperatuurschommeling per etmaal wel verandert in de toekomst. De bewolkingsgraadheeft e<strong>en</strong> duidelijke invloed op de temperatuurschommeling per etmaal. Volg<strong>en</strong>s de mondiale klimaatmodell<strong>en</strong>die voor het vierde Assessm<strong>en</strong>t Report van het IPCC word<strong>en</strong> gebruikt, ligt Nederland in het overgangsgebiedtuss<strong>en</strong> Zuid-Europa, waar de bewolkingsgraad afneemt, <strong>en</strong> Noord-Europa, waar de bewolkingsgraadto<strong>en</strong>eemt. Op basis van deze gegev<strong>en</strong>s <strong>en</strong> de geringe verandering van het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in alleseizo<strong>en</strong><strong>en</strong> voor het G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario (KNMI, 2006) lijkt de aanname gerechtvaardigd dat de verschill<strong>en</strong>tuss<strong>en</strong> de minimum- <strong>en</strong> maximumtemperatuur in de toekomst niet echt verander<strong>en</strong>. Ook in het G+ <strong>en</strong> W+sc<strong>en</strong>ario verandert het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in de winter weinig, <strong>en</strong> op basis hiervan verwacht<strong>en</strong> we ook ge<strong>en</strong>grote verandering in dagelijkse gang van de temperatuur. In de zomer in de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s veranderthet aantal dag<strong>en</strong> met neerslag wel aanzi<strong>en</strong>lijk. In die gevall<strong>en</strong> is de kans het grootst dat de verschill<strong>en</strong>tuss<strong>en</strong> minimum- <strong>en</strong> maximumtemperatur<strong>en</strong> toch verander<strong>en</strong>. De afname van het aantal natte dag<strong>en</strong> in dezomer in deze sc<strong>en</strong>ario’s <strong>en</strong> de daarbij mogelijke afname van de bewolking leidt mogelijk tot e<strong>en</strong> sterkereto<strong>en</strong>ame van de maximumtemperatuur (door extra instraling overdag) <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> minder sterke to<strong>en</strong>ame vande minimumtemperatuur (door extra uitstraling ’s nachts), met als gevolg e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van de dagelijksegang. De relatie tuss<strong>en</strong> hoeveelheid straling <strong>en</strong> de neerslagduur in de zomermaand<strong>en</strong> (juni-augustus) is nieterg e<strong>en</strong>duidig in het huidige klimaat (zie ‘Klimaatatlas 1971-2000’ (KNMI, 2002) p. 55 <strong>en</strong> p. 78)Tabel B5.1 Gemiddelde <strong>en</strong> extreme minimum- <strong>en</strong> maximumtemperatur<strong>en</strong> rond Eelde in het huidige klimaat(1976-2005) <strong>en</strong> rond 2050* voor de verschill<strong>en</strong>de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s (gegev<strong>en</strong>s geg<strong>en</strong>ereerd met hettransformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/).* De verandering in 2100 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990 is twee maal zo groot als de verandering in2050 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990.100A


Bijlag<strong>en</strong>Temperatuur extrem<strong>en</strong>Voor de warmste zomerdag<strong>en</strong> <strong>en</strong> de koudste winterdag<strong>en</strong> neemt de temperatuur relatief sterker toe,vooral in de sc<strong>en</strong>ario’s met verandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> (zie ook Figuur 6). De fi gur<strong>en</strong> 2........lat<strong>en</strong> de verandering<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> in het gemiddeld aantal ijsdag<strong>en</strong> (maximumtemperatuur < 0 °C), vorstdag<strong>en</strong>(minimumtemperatuur = 20 °C), zomerse dag<strong>en</strong>(maximumtemperatuur >= 25 °C) <strong>en</strong> tropische dag<strong>en</strong> (maximumtemperatuur >= 30 °C) per jaar rond 2050 voorhet W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990 (1976-2005). Deze fi gur<strong>en</strong> zijn geg<strong>en</strong>ereerdop basis van gegev<strong>en</strong>s van 17 KNMI-stations in Nederland, waarvan station Eelde in de buurt van de gr<strong>en</strong>stuss<strong>en</strong> Groning<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong> ligt. Dit is onvoldo<strong>en</strong>de om alle ruimtelijke patron<strong>en</strong> goed met behulp van e<strong>en</strong>GIS te g<strong>en</strong>erer<strong>en</strong>. De figur<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> het ruimtelijk patroon binn<strong>en</strong> Groning<strong>en</strong> wel redelijk weer (om e<strong>en</strong> indrukte krijg<strong>en</strong> van de betrouwbaarheid kunn<strong>en</strong> de kaart<strong>en</strong> het best vergelek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met de kaart<strong>en</strong> uit de“Klimaatatlas 1971-2000” (KNMI, 2002; p. 40 <strong>en</strong> 44).In het huidige klimaat is het aantal warme, zomerse, tropische <strong>en</strong> vorstdag<strong>en</strong> aan de kust kleiner dan meerin het binn<strong>en</strong>land (Figur<strong>en</strong> 2.1-2.5). Voor ijsdag<strong>en</strong> is er e<strong>en</strong> minder duidelijk land-zee-effect, doordat ijsdag<strong>en</strong>vooral optred<strong>en</strong> bij noord<strong>en</strong>- tot oost<strong>en</strong>wind (terwijl in Nederland de overheers<strong>en</strong>de windrichting zuid-west is).Afwijking<strong>en</strong> van dit globale patroon word<strong>en</strong> veroorzaakt door de toevallige condities op e<strong>en</strong> KNMI-station.De KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s gaan uit van dezelfde verandering in temperatuur voor heel Nederland. De gebruikteklimaatmodell<strong>en</strong> zijn niet gedetailleerd g<strong>en</strong>oeg <strong>en</strong> Nederland is te klein om e<strong>en</strong> ruimtelijke differ<strong>en</strong>tiatiein klimaatverandering binn<strong>en</strong> Nederland te rechtvaardig<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zijn de ruimtelijke patron<strong>en</strong> inklimaatverandering niet altijd consist<strong>en</strong>t tuss<strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong>de klimaatmodell<strong>en</strong>. De ruimtelijke verschill<strong>en</strong>in de onderstaande kaart<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dus veroorzaakt door verschill<strong>en</strong> in het huidige klimaat. Vandaar dat deruimtelijke patron<strong>en</strong> in de kaart<strong>en</strong> voor 1976-2005 <strong>en</strong> voor de toekomst (in principe) hetzelfde zijn.A101


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKFiguur B5.2 Neerslag in Nederland (gemiddelde van 13 KNMI-neerslagstations) tuss<strong>en</strong> 1906 <strong>en</strong> 2005, <strong>en</strong> devier klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor 2050 (gekleurde stipp<strong>en</strong>). De dikke zwarte lijn volgt e<strong>en</strong> voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaargemiddelde in de waarneming<strong>en</strong>. De dikke gekleurde gestippelde lijn<strong>en</strong> verbind<strong>en</strong> elk klimaatsc<strong>en</strong>ario methet basisjaar 1990. De grijze band illustreert de jaar-op-jaar variatie die is afgeleid uit de waarneming<strong>en</strong>.102A


Bijlag<strong>en</strong>NeerslagGemiddelde neerslagFiguur B5 2 laat de verandering<strong>en</strong> in gemiddelde zomer- <strong>en</strong> winterneerslag onder de verschill<strong>en</strong>de sc<strong>en</strong>ario’szi<strong>en</strong>.Figuur 2.1-2.11 zijn geg<strong>en</strong>ereerd op basis van gegev<strong>en</strong>s van 280 KNMI-neerslagstations in Nederland,waarvan e<strong>en</strong> redelijk aantal in de provincie Groning<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>. Dit is voldo<strong>en</strong>de om e<strong>en</strong> vrij goed beeld teschets<strong>en</strong> van de ruimtelijke patron<strong>en</strong>. Om e<strong>en</strong> indruk te krijg<strong>en</strong> van de betrouwbaarheid kunn<strong>en</strong> de kaart<strong>en</strong>het best vergelek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met de kaart<strong>en</strong> uit de ‘Klimaatatlas 1971-2000’ (KNMI, 2002). Merk op dat deruimtelijke verschill<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> Nederland niet alle<strong>en</strong> het gevolg zijn van klimatologische verschill<strong>en</strong> maar, doorhet grillige karakter van de neerslag, voor e<strong>en</strong> deel ook het gevolg van toevallige verschill<strong>en</strong>.De figur<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> de verandering<strong>en</strong> in de gemiddelde jaarneerslag <strong>en</strong> de neerslag per winter- <strong>en</strong> zomerhalfjaarzi<strong>en</strong> voor het W <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990 (beschrev<strong>en</strong> met data voor deperiode 1976-2005) zi<strong>en</strong>.In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s word<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> regionale verschill<strong>en</strong> in relatieve verandering<strong>en</strong> in de gemiddelde<strong>en</strong> extreme neerslag binn<strong>en</strong> Nederland meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De gebruikte klimaatmodell<strong>en</strong> zijn niet gedetailleerdg<strong>en</strong>oeg <strong>en</strong> Nederland is te klein om e<strong>en</strong> ruimtelijke differ<strong>en</strong>tiatie in klimaatverandering binn<strong>en</strong> Nederland terechtvaardig<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> zijn de ruimtelijke patron<strong>en</strong> in klimaatverandering niet altijd consist<strong>en</strong>t tuss<strong>en</strong> deverschill<strong>en</strong>de klimaatmodell<strong>en</strong>. De ruimtelijke verschill<strong>en</strong> in de onderstaande kaart<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dus veroorzaaktdoor verschill<strong>en</strong> in het huidige klimaat. Vandaar dat de ruimtelijke patron<strong>en</strong> in de kaart<strong>en</strong> voor 1976-2005 <strong>en</strong>voor de toekomst (in principe) hetzelfde zijn.Neerslagextrem<strong>en</strong>In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s kom<strong>en</strong> de relatieve verandering<strong>en</strong> van de gemiddelde <strong>en</strong> extreme neerslagniet overe<strong>en</strong>. Het duidelijkst is dit te zi<strong>en</strong> bij de zomerneerslag. In de ‘+’-sc<strong>en</strong>ario’s (G+ <strong>en</strong> W+) neemt degemiddelde neerslag in de maand<strong>en</strong> juni t/m augustus af, terwijl de extreme neerslag to<strong>en</strong>eemt (dagsom diee<strong>en</strong>s per 10 jaar wordt overschred<strong>en</strong>). De hoogste dagneerslagsom treedt meestal in het zomerhalfjaar op. Inde zomermaand<strong>en</strong> zijn, bij gelijke overschrijdingsfrequ<strong>en</strong>tie (bijvoorbeeld e<strong>en</strong>s per 10 jaar), de dagsomm<strong>en</strong>van de neerslag ongeveer 1,5 maal zo groot (50% groter) dan in de wintermaand<strong>en</strong> (STOWA, 2004). Dezeextreme neerslag kan voor lokale wateroverlast zorg<strong>en</strong>. Dit speelt vooral in het stedelijk gebied, maar ook inhet landelijk gebied kan dan lokale wateroverlast optred<strong>en</strong> bijvoorbeeld als de gemaalcapaciteit in poldersniet voldo<strong>en</strong>de is om het water snel af te voer<strong>en</strong>. Om e<strong>en</strong> indruk te gev<strong>en</strong> van de verandering in extrem<strong>en</strong>eerslag is in Figuur 2.9 het aantal dag<strong>en</strong> met meer dan 15 mm afgebeeld. Uit deze fi guur is af te leid<strong>en</strong> dathet aantal dag<strong>en</strong> per jaar met minimaal 15 mm neerslag in alle sc<strong>en</strong>ario’s to<strong>en</strong>eemt. In de “+”- sc<strong>en</strong>ario’s (G+<strong>en</strong> W+) is de to<strong>en</strong>ame gering, <strong>en</strong> in de G <strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s het grootst. In deze sc<strong>en</strong>ario’s zonder veranderingin luchtstromingspatron<strong>en</strong> is de to<strong>en</strong>ame van extreme neerslag in de zomer proc<strong>en</strong>tueel ook het grootst.Ruimtelijke patron<strong>en</strong> neerslagextrem<strong>en</strong>In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s wordt onder andere de verandering in de dagsom die e<strong>en</strong>s per 10 jaar voorkomtin de zomermaand<strong>en</strong> (juni-augustus) g<strong>en</strong>oemd. In De Bilt valt in het huidige klimaat (1906-2003) gemiddelde<strong>en</strong>s per 10 jaar e<strong>en</strong> hoeveelheid van 54 mm of meer in 24 uur (STOWA, 2004; op basis van de statistiekvoor het hele jaar). Aangezi<strong>en</strong> er voor te weinig stations in Nederland lange tijdreeks<strong>en</strong> bestaan, is hetmoeilijk om ev<strong>en</strong>tuele. ruimtelijke verschill<strong>en</strong> hierin vast te stell<strong>en</strong>. Er kan ook niet zonder meer word<strong>en</strong>aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat de afgeleide statistiek voor De Bilt in het STOWA-rapport (2004) repres<strong>en</strong>tatief is voor heelNederland. Hoewel Nederland maar e<strong>en</strong> klein land is, bestaan er grote verschill<strong>en</strong> in het neerslagklimaatdoor verschill<strong>en</strong> in verschill<strong>en</strong> in land-/zeeligging, grondsoort<strong>en</strong>, landgebruik, <strong>en</strong> in mindere mate orografi e Bije<strong>en</strong> overschrijdingsfrequ<strong>en</strong>tie van e<strong>en</strong>s per 10 jaar is vastgesteld dat de neerslag die in 24 uur of langer valtsignificant verschilt tuss<strong>en</strong> stations in Nederland, waarbij is vastgesteld dat de verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> De Bilt <strong>en</strong> deoverige beschouwde stations maximaal 12% is. Het STOWA-rapport (2004) vermeldt dat e<strong>en</strong> eerste schattingvoor andere locaties in Nederland is te mak<strong>en</strong> door lineaire schaling met de jaarlijkse neerslaghoeveelheid(door de resultat<strong>en</strong> voor De Bilt te verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong> met de ratio van de gemiddelde jaarsom van de gew<strong>en</strong>stelocatie <strong>en</strong> die van De Bilt). Tabel 5.2 geeft voor <strong>en</strong>kele stations in Groning<strong>en</strong> e<strong>en</strong> schatting met deze methodevan de neerslaghoeveelheid in 24 uur die e<strong>en</strong>s per 10 jaar wordt overschred<strong>en</strong> voor het huidige klimaat <strong>en</strong>voor alle vier de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s rond 2050. Daarbij is de verandering in de zomermaand<strong>en</strong> gebruikt,omdat jaarmaxima meestal in deze maand<strong>en</strong> vall<strong>en</strong> (zie fi guur 3B in STOWA-rapport, 2004), <strong>en</strong> de lineaireA103


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKschaling is gebaseerd op de gemiddelde jaarneerslag in de periode 1976-2005. De verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> deKNMI-neerslagstations zijn zeer klein, ook t<strong>en</strong> opzichte van station De Bilt. Vandaar dat de gegev<strong>en</strong>s van DeBilt vaak wel als repres<strong>en</strong>tatief voor Nederland word<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>. In e<strong>en</strong> artikel in H2O (2005, pp. 25-27) stell<strong>en</strong>Diermanse e.a. dat de schaling met de gemiddelde jaarneerslag voor Delfl and e<strong>en</strong> onderschatting geeft. Deeerste resultat<strong>en</strong> van onderzoek op het KNMI in het kader van het project ‘Neerslag tot Schade’ bevestig<strong>en</strong>de resultat<strong>en</strong> van Diermanse e.a. (2005).Het STOWA-rapport (2004) vermeldt ge<strong>en</strong> getall<strong>en</strong> voor extreme 10-daagse somm<strong>en</strong>, maar wel voor9-daagse somm<strong>en</strong>. In De Bilt valt in het huidige klimaat (1906-2003) gemiddeld e<strong>en</strong>s per 10 jaar e<strong>en</strong>hoeveelheid van 109 mm of meer in 9 dag<strong>en</strong> (STOWA, 2004; op basis van de statistiek voor het hele jaar).De hoogste 9-daagse neerslagsomm<strong>en</strong> word<strong>en</strong> meestal niet in de wintermaand<strong>en</strong> behaald. Het STOWArapport(2004) vermeldt dat ook voor de 9-daagse extreme neerslagsom e<strong>en</strong> eerste schatting voor anderelocaties in Nederland is te mak<strong>en</strong> door lineaire schaling met de jaarlijkse neerslaghoeveelheid. Ook hiergeldt dat dan de verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de KNMI-neerslagstations in Groning<strong>en</strong> (range 113-108 mm) klein zijn,ook t<strong>en</strong> opzichte van station De Bilt. E<strong>en</strong> schatting van de toekomstige waard<strong>en</strong> is moeilijker te mak<strong>en</strong>. Metbehulp van het transformatieprogramma (http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/) word<strong>en</strong> er voor De Biltverandering<strong>en</strong> van -1% (W+) tot +14% (W) rond 2050 voor deze 9-daagse neerslagsomm<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong>.Echter, het transformatieprogramma onderschat de extreme dagsomm<strong>en</strong> met lange herhalingstijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong>daarmee wellicht ook de extreme 9-daagse neerslagsomm<strong>en</strong>.Tabel B5.2 Schatting van de neerslaghoeveelheid (mm) in 24 uur die e<strong>en</strong>s per 10 jaar wordt overschred<strong>en</strong>voor het huidige klimaat (1906-2003) <strong>en</strong> rond 2050 voor de verschill<strong>en</strong>de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s (zie voormethode bov<strong>en</strong>staande tekst).* De verandering<strong>en</strong> in 2100 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990 zijn twee maal zo groot als de verandering<strong>en</strong>in 2050 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990.WindVoor het windklimaat in West-Europa is het van belang te wet<strong>en</strong> in hoeverre de wereldwijde opwarming zalleid<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> verandering van de luchtstromingspatron<strong>en</strong>. Die zijn bepal<strong>en</strong>d voor het aantal, de sterkte <strong>en</strong> degemiddelde baan van depressies, <strong>en</strong> daarmee voor het toekomstige stormklimaat. De modelberek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>voor de stromingspatron<strong>en</strong> in onze regio verschill<strong>en</strong> onderling behoorlijk.Op basis van de huidige k<strong>en</strong>nis bestaat het vermoed<strong>en</strong> dat de verandering<strong>en</strong> in de sterkte van de storm<strong>en</strong> opde gematigde breedt<strong>en</strong> klein zull<strong>en</strong> zijn. Echter er bestaan nog veel onzekerhed<strong>en</strong> met betrekking tot wind <strong>en</strong>storm<strong>en</strong>. Voor het lokale windklimaat is daarom e<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>tuele verandering van de ligging van de stormban<strong>en</strong>belangrijker. De meeste klimaatmodell<strong>en</strong> simuler<strong>en</strong> e<strong>en</strong> poolwaartse verschuiving van de stormban<strong>en</strong> metmaximaal <strong>en</strong>kele honderd<strong>en</strong> kilometers. Dit is in overe<strong>en</strong>stemming met de waarneming<strong>en</strong>, die over deafgelop<strong>en</strong> 40 jaar e<strong>en</strong> noordwaartse verschuiving van 100 kilometer over de Atlantische oceaan lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>.Het effect voor Nederland van de verschuiving van de stormban<strong>en</strong> is beperkt omdat de stormbaan bov<strong>en</strong>Nederland breed is. E<strong>en</strong> verschuiving van e<strong>en</strong> paar honderd kilometer heeft daarom ge<strong>en</strong> groot effect.104AFiguur B5 3 geeft de verandering<strong>en</strong> tot 2100 voor de vier KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s. In ge<strong>en</strong> van de sc<strong>en</strong>ario’s zetde waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dal<strong>en</strong>de tr<strong>en</strong>d van het totale aantal storm<strong>en</strong> in Nederland in dezelfde mate door.


Bijlag<strong>en</strong>Ruimtelijke patron<strong>en</strong>Om e<strong>en</strong> indruk te krijg<strong>en</strong> van de ruimtelijke verdeling van de gemiddelde windsnelheid wordt verwez<strong>en</strong> naarde ‘Klimaatatlas 1971-2000’ (KNMI, 2002). Op het KNMI-station Eelde is de gemiddelde windsnelheid overhet jaar 4,5 m/s (periode 1971-2000). De hoogste daggemiddelde windsnelheid per jaar ligt voor dit stationhoger dan voor De Bilt (figuur 5.10).Figuur B5.3 Hoogste daggemiddelde windsnelheid in De Bilt per jaar tuss<strong>en</strong> 1962 <strong>en</strong> 2005, <strong>en</strong> de vierklimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor 2050 (gekleurde stipp<strong>en</strong>). De dikke zwarte lijn volgt e<strong>en</strong> voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaargemiddelde in de waarneming<strong>en</strong>. De dikke gekleurde gestippelde lijn<strong>en</strong> verbind<strong>en</strong> elk klimaatsc<strong>en</strong>ario methet basisjaar 1990. De grijze band illustreert de jaar-op-jaar variatie die is afgeleid uit de waarneming<strong>en</strong>.NeerslagtekortHet neerslagtekort wordt gedefinieerd als de neerslag minus de pot<strong>en</strong>tiële verdamping. Op het KNMI wordtde pot<strong>en</strong>tiële verdamping berek<strong>en</strong>d met de formule van Makkink (op basis van straling <strong>en</strong> temperatuur). Hetcumulatieve neerslagtekort wordt vaak vanaf 1 april berek<strong>en</strong>d, aangezi<strong>en</strong> 1 april ongeveer overe<strong>en</strong>komt methet begin van het groeiseizo<strong>en</strong> voor veel plant<strong>en</strong>. Bij e<strong>en</strong> groot neerslagtekort wordt de groei van plant<strong>en</strong>beperkt door watertekort. Droogte wordt soms gedefi nieerd in term<strong>en</strong> van hoeveelheid neerslag, maar vaakook in term<strong>en</strong> van neerslagtekort. Het jaar 2003 staat bek<strong>en</strong>d als e<strong>en</strong> droog jaar in het rec<strong>en</strong>te verled<strong>en</strong>(maximale cumulatieve neerslagtekort van 217 mm gemiddeld over Nederland), maar 1976 was nog veeldroger in term<strong>en</strong> van neerslagtekort (361 mm; Beersma et al., 2004). Het gemiddelde maximale neerslagtekortvanaf 1 april <strong>en</strong> op basis van 13 KNMI-stations is 144 mm voor de periode 1906-2000.Als gevolg van de hogere temperatur<strong>en</strong> zal de pot<strong>en</strong>tiële verdamping to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. In de zomermaand<strong>en</strong> neemtde pot<strong>en</strong>tiële verdamping in de ‘+’-sc<strong>en</strong>ario’s aanzi<strong>en</strong>lijk toe (met 8% tot 15%; in deze sc<strong>en</strong>ario’s stijgt detemperatuur in de zomer ook het sterkst). In de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s is van de respectievelijke 8 (7,6)% <strong>en</strong>15 (15,2)% to<strong>en</strong>ame in de pot<strong>en</strong>tiële verdamping rond 2050 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990 3,6 <strong>en</strong>7,2% to<strong>en</strong>ame het gevolg van de bijbehor<strong>en</strong>de verandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> (de rest is het gevolgvan de temperatuurto<strong>en</strong>ame: 4% per graad; van d<strong>en</strong> Hurk et al, 2006: Hoofdstuk 5). Tegelijkertijd neemt d<strong>en</strong>eerslag in de zomermaand<strong>en</strong> in deze ‘+’ sc<strong>en</strong>ario’s ook het sterkst af. Dit heeft tot gevolg dat de droogte, interm<strong>en</strong> van neerslagtekort, in het G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s in de zomer sterk zal to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>. Rond 2050 zal hetgemiddelde maximale neerslagtekort vanaf 1 april voor Nederland onder de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn gesteg<strong>en</strong>van 151 mm (G-sc<strong>en</strong>ario) tot 220 mm (W+-sc<strong>en</strong>ario).Ruimtelijke patron<strong>en</strong>De jaarlijkse pot<strong>en</strong>tiële verdamping verschilt binn<strong>en</strong> Nederland. Aan de kust is deze hoger dan meer landinwaarts(KNMI, 2002; p. 59). Het gemiddelde neerslagoverschot/tekort (in de wintermaand<strong>en</strong> e<strong>en</strong> neerslagoverschot)laat ook duidelijke ruimtelijke verschill<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>. Aan de kust van Groning<strong>en</strong> is het neerslagtekort in deA105


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKzomermaand<strong>en</strong> wat groter dan meer landinwaarts. Door temporele <strong>en</strong> ruimtelijke verschill<strong>en</strong> wordt hetmaximale neerslagtekort per jaar op de verschill<strong>en</strong>de KNMI-stations op andere tijdstipp<strong>en</strong> in het jaar behaald.In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s word<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> regionale verschill<strong>en</strong> in relatieve verandering in klimaatvariabel<strong>en</strong>meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.ZonneschijnDe KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s gev<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> informatie over de mogelijke verandering<strong>en</strong> in de zonneschijnduur,maar wel over mogelijke verandering<strong>en</strong> in het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> in pot<strong>en</strong>tiële verdamping. Er is welverband tuss<strong>en</strong> het aantal ur<strong>en</strong> zonneschijn <strong>en</strong> het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> (of de neerslagduur), maar deze relatieis niet in elk seizo<strong>en</strong> of elke maand ev<strong>en</strong> duidelijk (zie ‘Klimaatatlas 1971-2000’ (KNMI, 2002) <strong>en</strong> vergelijkneerslagduur per seizo<strong>en</strong> <strong>en</strong> het aantal ur<strong>en</strong> zonneschijn per maand. Voor de wintermaand<strong>en</strong> (decemberfebruari)is de verandering in het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in alle gevall<strong>en</strong> klein (0% tot +2% tot 2050 t<strong>en</strong> opzichtevan het klimaat rond 1990). Voor de zomer (juni-augustus) is de verandering in het aantal reg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in de G<strong>en</strong> W sc<strong>en</strong>ario’s ook beperkt (-3% tot -2% tot 2050 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990), <strong>en</strong> we verwacht<strong>en</strong>daarom weinig verandering in het aantal zonneschijnur<strong>en</strong>. In de G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s neemt het aantalreg<strong>en</strong>dag<strong>en</strong> in de zomer aanzi<strong>en</strong>lijk af (-10% tot -19% tot 2050 t<strong>en</strong> opzichte van het klimaat rond 1990), <strong>en</strong>verwacht<strong>en</strong> we e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame van het aantal ur<strong>en</strong> zonneschijn.Om e<strong>en</strong> kwantitatieve inschatting van de verandering in straling te mak<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> we gebruik mak<strong>en</strong> vande informatie over verandering in de pot<strong>en</strong>tiële verdamping. Van d<strong>en</strong> Hurk et al. (2006) vermeld<strong>en</strong> dat opbasis van modelresultat<strong>en</strong> van het PRUDENCE-project is bepaald dat als gevolg van temperatuurstijging depot<strong>en</strong>tiële verdamping met ongeveer 4% per °C to<strong>en</strong>eemt, <strong>en</strong> als gevolg van verandering in luchtstromingmet 6% per m/s verandering in Ugeo 1 (er treedt e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>ame op van de pot<strong>en</strong>tiële verdamping <strong>en</strong> straling bije<strong>en</strong> lagere Ugeo, de maat die is gebruikt om de verandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> weer te gev<strong>en</strong>). In deG+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario’s is van de respectievelijk 8 (7,6)% <strong>en</strong> 15 (15,2)% to<strong>en</strong>ame in de pot<strong>en</strong>tiële verdampingin de zomermaand<strong>en</strong> rond 2050 t<strong>en</strong> opzichte van 1990 3,6% <strong>en</strong> 7,2% van deze to<strong>en</strong>ame het gevolg van deverandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> <strong>en</strong> de bijbehor<strong>en</strong>de verandering in straling. In de wintermaand<strong>en</strong> treedin het G+ <strong>en</strong> W+ sc<strong>en</strong>ario ook e<strong>en</strong> verandering in luchtstromingspatron<strong>en</strong> op (meer west<strong>en</strong>wind). Dit zou bijdezelfde regels e<strong>en</strong> vermindering van de straling met respectievelijk 3% <strong>en</strong> 6% rond 2050 t<strong>en</strong> opzichte van1990 tot gevolg hebb<strong>en</strong>.ZeespiegelDe KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s vermeld<strong>en</strong> e<strong>en</strong> absolute zeespiegelstijging in 2050 (dat wil zegg<strong>en</strong> zonderrek<strong>en</strong>ing te houd<strong>en</strong> met de bodemdaling in Nederland) aan de Nederlandse kust die varieert tuss<strong>en</strong> de 15 cm<strong>en</strong> 35 cm (Figuur B5.4). Omstreeks 2100 varieert de stijging tuss<strong>en</strong> de 35 cm <strong>en</strong> 85 cm.Vergelijking IPCC <strong>en</strong> KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’sDe zeespiegelstijging<strong>en</strong> uit de klimaatsc<strong>en</strong>ario’s van het KNMI zijn gebaseerd op dezelfde modelstudieswaarop het IPCC (2007) zich baseert. Toch komt het KNMI uit op e<strong>en</strong> grotere bandbreedte: 35 tot 85 c<strong>en</strong>timeterzeespiegelstijging in 2100 t<strong>en</strong> opzichte van 1990. Dit verschil van ruim 25 c<strong>en</strong>timeter voor de bov<strong>en</strong>gr<strong>en</strong>s ishet gevolg van e<strong>en</strong> iets andere aanpak.106A1 De geostrofe wind is e<strong>en</strong> eerste orde b<strong>en</strong>adering van de wind in de vrije atmosfeer (vanaf ca. 1-2 kmhoogte). Ugeo is de west-oost compon<strong>en</strong>t van de geostrofe wind.


Bijlag<strong>en</strong>Figuur B5.4 Gemiddelde zeespiegelstand langs de Nederlandse kust tuss<strong>en</strong> 1900 <strong>en</strong> 2004 t<strong>en</strong> opzichte vanNAP (“ absolute zeespiegelstijging), <strong>en</strong> de klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voor 2050 (gekleurde stipp<strong>en</strong>). De dikke zwartelijn volgt e<strong>en</strong> voortschrijd<strong>en</strong>d 30-jaar gemiddelde in de waarneming<strong>en</strong>. De dikke gekleurde gestippelde lijn<strong>en</strong>verbind<strong>en</strong> elk klimaatsc<strong>en</strong>ario met het basisjaar 1990. De grijze band illustreert de jaar-op-jaar variatie die isafgeleid uit de waarneming<strong>en</strong>. Bron waarneming<strong>en</strong>: RWS-RIKZ.In de KNMI’06 sc<strong>en</strong>ario’s zijn regionale effect<strong>en</strong> meeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> voor de uitzetting van het zeewater: de cijfersrepres<strong>en</strong>ter<strong>en</strong> niet het wereldgemiddelde maar de zeespiegelstijging door uitzetting in het noordoost<strong>en</strong> vande Atlantische Oceaan. Naar verwachting zal de zeespiegel daar ongeveer 0 tot 15 c<strong>en</strong>timeter meer stijg<strong>en</strong>dan het wereldgemiddelde. In het noord<strong>en</strong> br<strong>en</strong>gt de ‘Warme Golfstroom’ water van het oppervlak naar dediepte. In het noord<strong>en</strong> warmt daarom niet alle<strong>en</strong> het zeewater aan het oppervlak maar ook dat op groterediepte op in reactie op e<strong>en</strong> stijg<strong>en</strong>de atmosfeertemperatuur. Het gevolg is meer uitzetting in het noord<strong>en</strong> danin de trop<strong>en</strong> <strong>en</strong> subtrop<strong>en</strong>. De extra opwarming <strong>en</strong> de verwachte afzwakking van de “Warme Golfstroom”hang<strong>en</strong> met elkaar sam<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> ander belangrijk verschil tuss<strong>en</strong> de cijfers van het KNMI <strong>en</strong> het IPCC is de bijdrage van de Gro<strong>en</strong>landse<strong>en</strong> West-Antarctische ijskap. De laatste jar<strong>en</strong> neemt bij beide ijskapp<strong>en</strong> de afkalving aan de rand<strong>en</strong> sterktoe. Deze waarneming<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> belangrijke beperking van de huidige ijskapmodell<strong>en</strong> blootgelegd: deprocess<strong>en</strong> die deze to<strong>en</strong>ame kunn<strong>en</strong> veroorzak<strong>en</strong> ontbrek<strong>en</strong> nog in de modell<strong>en</strong>. Het IPCC stelt daarom datde gevoeligheid van de ijskapp<strong>en</strong> voor opwarming van de atmosfeer groter kan zijn dan tot nu toe gedacht.De bijdrage van 10 tot 20 c<strong>en</strong>timeter wordt apart g<strong>en</strong>oemd, <strong>en</strong> niet opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in de schatting voor de totalezeespiegelstijging. Gezi<strong>en</strong> de mogelijk grote gevolg<strong>en</strong> voor Nederland acht het KNMI het van belang om debijdrage van versneld afkalv<strong>en</strong> mee te nem<strong>en</strong> in de bepaling van de bov<strong>en</strong>gr<strong>en</strong>s.A107


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKBIJLAGE 6 METHODIEKEN KLIMATOLOGISCHE KAARTENKlimaatatlasElke 10 jaar maakt het KNMI e<strong>en</strong> klimaatatlas met e<strong>en</strong> beschrijving van het huidige klimaat in Nederland.De laatst versch<strong>en</strong><strong>en</strong> atlas beschrijft de periode 1971-2000. Gegev<strong>en</strong>s uit deze atlas word<strong>en</strong> bijvoorbeeldtijd<strong>en</strong>s het journaal gebruikt bij “het weer” als “de normale temperatur<strong>en</strong>” voor e<strong>en</strong> bepaalde tijd in het jaar.De volg<strong>en</strong>de klimaatatlas zal de periode 1981-2010 beschrijv<strong>en</strong>.Beschikbare historische klimaatgegev<strong>en</strong>sVoordat iets gezegd kan word<strong>en</strong> over de verandering<strong>en</strong> in de toekomst heeft m<strong>en</strong> eerst e<strong>en</strong> goede beschrijvingvan de huidige situatie nodig. In de huidige klimaatatlas staan vele kaart<strong>en</strong>. Deze kaart<strong>en</strong> zijn gemaakt metbehulp van puntgegev<strong>en</strong>s van KNMI-meetstations met voldo<strong>en</strong>de gegev<strong>en</strong>s (30 jaar). De daggegev<strong>en</strong>s vanalle weerstations van het KNMI zitt<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> database, die zeer regelmatig met de meest rec<strong>en</strong>te gegev<strong>en</strong>swordt aangevuld. Het KNMI heeft weerstations (waarvan 15 met voldo<strong>en</strong>de lange tijdreeks<strong>en</strong>), waar e<strong>en</strong> groteverscheid<strong>en</strong>heid aan gegev<strong>en</strong>s wordt verzameld, <strong>en</strong> neerslagstations (283), waar alle<strong>en</strong> de neerslag per dagwordt gemet<strong>en</strong> (figuur B6.1). De historische periode waarover gemet<strong>en</strong> waard<strong>en</strong> aanwezig zijn verschilt perstation.Figuur B6.1 Locatie KNMI-weerstations (links) <strong>en</strong> -neerslagstations (rechts; zie website KNMI, onderKlimatologie/verled<strong>en</strong> weer).108ABij het mak<strong>en</strong> van de kaart<strong>en</strong> in de Klimaatatlas is indertijd gebruik gemaakt van e<strong>en</strong> GIS, maar vooral bijtemperatuur moest<strong>en</strong> de kaart<strong>en</strong> met de hand word<strong>en</strong> aangepast (te weinig punt<strong>en</strong> voor goede ruimtelijkepatron<strong>en</strong>) op basis van klimatologische k<strong>en</strong>nis. Ook zijn gegev<strong>en</strong>s van stations gebruikt die e<strong>en</strong> tijdreekshadd<strong>en</strong> die eig<strong>en</strong>lijk niet lang g<strong>en</strong>oeg was. In die gevall<strong>en</strong> is de volg<strong>en</strong>de methode gebruikt. Stel e<strong>en</strong> station(bijvoorbeeld Delfzijl) heeft slecht 20 jaar met data <strong>en</strong> we will<strong>en</strong> het aantal zomerse dag<strong>en</strong> bepal<strong>en</strong>:• bepaal het gemiddeld aantal zomerse dag<strong>en</strong> op basis van de 20 jaar voor Delfzijl;• bepaal het aantal zomerse dag<strong>en</strong> voor <strong>en</strong>kele stations dicht bij Delfzijl met minimaal 30 jaar gegev<strong>en</strong>s opbasis van 30 jaar <strong>en</strong> op basis van dezelfde 20 jaar als beschikbaar voor Delfzijl;• bepaal de verhouding tuss<strong>en</strong> het aantal zomerse dag<strong>en</strong> op basis van 20 jaar <strong>en</strong> 30 jaar;• gebruik deze verhouding op het aantal zomerse dag<strong>en</strong> voor Delfzijl op basis van 20 jaar gegev<strong>en</strong>s aan tepass<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> schatting van het aantal dag<strong>en</strong> op basis van e<strong>en</strong> langere (30 jaar) reeks voor Delfzijl.Voor <strong>en</strong>kele stations met e<strong>en</strong> te korte tijdreeks kan deze reeks gecombineerd word<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> nabijgeleg<strong>en</strong>station. Dit is bijvoorbeeld gebeurd voor Lelystad <strong>en</strong> voor Westdorpe.


Bijlag<strong>en</strong>Klimaatgegev<strong>en</strong>s voor de toekomstVoor de toekomst data is gebruik gemaakt van het transformatieprogramma op http://climexp.knmi.nl/Sc<strong>en</strong>arios_monthly/.Het doel van dit programma is het omzett<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> historische neerslag- of temperatuurreeksop dagbasis in e<strong>en</strong> reeks die past bij het klimaat onder één van de vier KNMI’06 klimaatsc<strong>en</strong>ario’s voore<strong>en</strong> bepaalde tijdshorizon. Via het m<strong>en</strong>u op de webpagina kan er gekoz<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uit verschill<strong>en</strong>deklimaatsc<strong>en</strong>ario’s, stations <strong>en</strong> tijdhorizont<strong>en</strong>. Het is ook mogelijk eig<strong>en</strong> historische tijdreeks<strong>en</strong> in te voer<strong>en</strong>.Dit programma houdt er expliciet rek<strong>en</strong>ing mee dat de gemiddeld<strong>en</strong> anders kunn<strong>en</strong> verander<strong>en</strong> dan deextrem<strong>en</strong>.Op basis van de getransformeerde tijdreeks<strong>en</strong> voor het klimaat rond 2050 zijn de verschill<strong>en</strong>de klimaatvariabel<strong>en</strong>voor de toekomst berek<strong>en</strong>d. Voor temperatuur war<strong>en</strong> er 15 stations met voldo<strong>en</strong>de lange tijdreeks<strong>en</strong>.Daarnaast is voor 3 stations met kortere tijdreeks<strong>en</strong> (Lelystad, Westdorpe <strong>en</strong> Arc<strong>en</strong>) de reeks verl<strong>en</strong>gd metdie van e<strong>en</strong> nabijgeleg<strong>en</strong> station. Dit leverde e<strong>en</strong> goed beeld op van de landelijke ruimtelijke patron<strong>en</strong>. Alle<strong>en</strong>voor noord Nederland bleek deze methode niet afdo<strong>en</strong>de. T<strong>en</strong> noord<strong>en</strong> van de stad Groning<strong>en</strong> is er ge<strong>en</strong>station dichtbij de kust beschikbaar, ook niet met e<strong>en</strong> reeks korter dan 30 jaar. Met behulp van de klimaatatlas1971-2000 is gekek<strong>en</strong> welk station in noord Nederland repres<strong>en</strong>tatief zou zijn voor het klimaat t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong>van de stad Groning<strong>en</strong>. Leeuward<strong>en</strong> kwam hiervoor in aanmerking <strong>en</strong> daarom is het station Leeuward<strong>en</strong>twee keer gekopieerd naar e<strong>en</strong> locatie in de buurt van Warffum <strong>en</strong> de Ems, zodat het kusteffect beter wordtweergegev<strong>en</strong>. Voor neerslag war<strong>en</strong> er ongeveer 280 stations met voldo<strong>en</strong>de lange tijdreeks<strong>en</strong>.Klimaatkaart<strong>en</strong>Voor de interpolatie van meetgegev<strong>en</strong>s van individuele stations naar vlakdekk<strong>en</strong>de bestand<strong>en</strong> is gebruikgemaakt van de “thin-plate splines (TPS)” interpolatie techniek. TPS behoort tot de familie van Radial BasisFunction (RBF) interpolatietechniek<strong>en</strong>. RBF interpolaties zijn exacte interpolaties. Dat betek<strong>en</strong>t dat hetgeg<strong>en</strong>ereerde vlak door alle meetwaard<strong>en</strong> gaat. Conceptueel gezi<strong>en</strong> prober<strong>en</strong> de RBF interpolatietechniek<strong>en</strong>e<strong>en</strong> rubbber<strong>en</strong> vel door de meetwaard<strong>en</strong> te fi tt<strong>en</strong>.Zoals in de figuur te zi<strong>en</strong> is kan dit betek<strong>en</strong><strong>en</strong> dat de resultat<strong>en</strong> lokaal hoger (zie bijvoorbeeld tuss<strong>en</strong>waarneming 3 <strong>en</strong> 4 in de figuur) zijn dan de maximum meetwaard<strong>en</strong> in de dataset <strong>en</strong> ook lager dan de lokaleminimum meetwaard<strong>en</strong> in de dataset. RBF interpolatie is vooral geschikt voor het interpoler<strong>en</strong> van geleidelijkverander<strong>en</strong>de f<strong>en</strong>om<strong>en</strong><strong>en</strong> op basis van relatief veel waarneming<strong>en</strong>.A109


KLIMAATEFFECTSCHETSBOEKOpdrachtgever : <strong>Provincie</strong> GelderlandProject : KlimaatschetsboekDossier : B1661.01-001Redactie : Ir. Annemarieke Verbout, DHV B.V.Auteurs : Dr. P.J.T. (Jan) van Bakel, Alterra Regionale waterhuishoudingDr. Janette Bessembinder, KNMI, adviseur, Afdeling Klimaatdata <strong>en</strong> -adviesDr.Ir. M. (Greet) Blom-Zandstra, Plant Research International, Plantaardigeproductiesystem<strong>en</strong>Ir. C.M.L. (Tia) Hermans, Alterra Ruimtelijke Ord<strong>en</strong>ing; dynamiek van het ruimtegebruikWillem Huizing, <strong>Provincie</strong> <strong>Dr<strong>en</strong>the</strong>Dr.ir. Annemarth Id<strong>en</strong>burg, DHV B.V. S<strong>en</strong>ior consultant duurzaamheidIr. Jan Willem Kooiman, Kiwa Water Reseach, Teamleider Geohydrologie; dieperegrondwater- <strong>en</strong> bodemsystem<strong>en</strong>Dr.ir. G.H.P. (Gualbert) Oude Essink, Deltares, Hydrogeologie, zoet-zout grondwaterDr. Maurice P.C.P. Pauliss<strong>en</strong>, Alterra, Gevolg<strong>en</strong> van abiotische verandering<strong>en</strong> <strong>en</strong>verzilting voor natuurRob Roggema, <strong>Provincie</strong> Groning<strong>en</strong>Drs. Sabine van Rooij, Alterra LandschapsecologieDr. Eveli<strong>en</strong>e Steingröver, Alterra LandschapsecologieDr.Ir. Lodewijk C.P.M. Stuyt, Alterra Integraal waterbeheer, verziltingIr. Annemarieke Verbout, DHV B.V. AdviseurDr. Claire C. Vos, Alterra LandschapsecologieDrs. Nander Wever, KNMI, klimaatonderzoeker, Afdeling Klimaatdata <strong>en</strong> -adviesNaam/paraaf :Layout : Hanneke BusscherInterne controle :Projectleider : Job van d<strong>en</strong> BergProjectmanager : Marjolein DemmersDatum : 17 september 2008110A

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!