10.07.2015 Views

Transmuraal pad voor borst- carcinoom - Ziekenhuis Oost-Limburg

Transmuraal pad voor borst- carcinoom - Ziekenhuis Oost-Limburg

Transmuraal pad voor borst- carcinoom - Ziekenhuis Oost-Limburg

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Dossier >“Via het project rond <strong>borst</strong><strong>carcinoom</strong>hebben we de kans gekregen om deverwachtingen van de verschillendethuiszorgdisciplines te leren kennen,waardoor we nog beter op degestelde vragen van de verschillendepartners kunnen anticiperen.”Dr. J. Conings, huisarts4 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


ZOListel<strong>Transmuraal</strong><strong>pad</strong> <strong>voor</strong><strong>borst</strong><strong>carcinoom</strong>Om de kwaliteit van zorg te optimaliseren<strong>voor</strong> patiënten met <strong>borst</strong>kankerwerkt het ZOL, samen met Listel 1 , aaneen transmuraal <strong>pad</strong> ‘<strong>borst</strong><strong>carcinoom</strong>’.Het is een project dat gestuurd wordtdoor alle partners die betrokken zijn bijde zorg van <strong>borst</strong>kankerpatiënten, zowelin het ziekenhuis als daar buiten. Hetproject is uniek in die zin dat <strong>voor</strong> deeerste keer ziekenhuiszorg, eerste lijnszorgen thuiszorg geïntegreerd worden.De zorg <strong>voor</strong> <strong>borst</strong>kankerpatiënten is multi-professioneelen dient op elkaar afgestemdte worden. De dienst Gynaecologievan het ZOL was al geruime tijd vragendepartij <strong>voor</strong> een verdere uitwerking van hetbestaande klinische <strong>pad</strong> met betrekkingtot <strong>borst</strong>chirurgie. Het bestaande klinische<strong>pad</strong> beschrijft enkel de periode dat depatiënt in het ziekenhuis verblijft en stoptbij ontslag. Uit de literatuur blijkt immersdat fouten in de organisatie van de zorgdie leiden tot een ongewenste uitkomstfrequent <strong>voor</strong>komen tijdens de ontslagprocedure.Hierbij is het essentieel om deeerste lijn vlugger te betrekken bij deopvang en opvolging van de patiënt zodatongewenste uitkomsten <strong>voor</strong>komen enknelpunten opgespoord worden.Voor het uitwerken van het project werdgekozen <strong>voor</strong> de klinisch <strong>pad</strong>-methodiek.Deze biedt een aantal methodes en instrumentenom multidisciplinaire zorgprocessente optimaliseren. Het project werdinhoudelijk uitgewerkt door een multidisciplinairewerkgroep die samengesteld is uit16 personen van de eerste lijn (inclusiefvertegenwoordigers van patiëntenorganisaties)en 8 medewerkers uit het ziekenhuis(zie kadertje).Voor het onderzoek werd gekozen<strong>voor</strong> een populatie van opeenvolgendepatiënten die opgenomen werdenin het ZOL <strong>voor</strong> <strong>borst</strong>kankerchirurgievan februari 2008 tot en met januari2009. De observatietijd liep over de eerste6 weken na ontslag uit het ziekenhuis.In totaal ging het om 194 patiënten,waarvan er 131 hun medewerking aan hetRapporteur aard totaal aantalknelpuntenArtsadministratiefwondheling 11armmobiliteitonderzoek toezegden. Hiervan ondergingen59 patiënten <strong>borst</strong>sparende chirurgiezonder okselevidement, 20 patiëntenondergingen een mastectomie zonderokselevidement en 52 tot slot een vanbeide ingrepen met okselevidement.Aan de patiënten werd gevraagd eencoördinator te kiezen die zou instaan <strong>voor</strong>de opvolging van het traject. 101 patiëntenkozen <strong>voor</strong> de huisarts, 30 verkozende gynaecoloog.Om opvolging mogelijk te maken werdeen uniek opvolgsysteem uitgewerkt. Depatiënten engageerden zich om een bundelchecklisten mee te nemen bij ontslagen aan elke zorgverlener waarmee ze inaanraking kwamen een checklist te overhandigen.Elke checklist bevatte <strong>voor</strong>gedefinieerdeknelpunten die gedistilleerd werdenuit een moederknelpuntenlijst, samengesteldvanuit de ervaring van alle betrokkenzorgverleners binnen de multidisciplinairewerkgroep.Binnen dit ‘patiënt-carried-system’ werdook gevraagd om de impact aan te gevenvan het geregistreerde knelpunt.Feedback over de dataverzameling werdop regelmatige basis verspreid naar deeerste lijn door Listel en het SIT netwerk.Uit de cijfers blijkt dat de knelpunten eengeringe impact hebben op het verderezorgverloop van de <strong>borst</strong>kankerpatiënt. Deknelpunten zijn dan ook hoofdzakelijk vanadministratieve aard (56/73) en dus <strong>voor</strong>kombaar.Intussen zijn er goede <strong>voor</strong>stellengedaan om deze problemen aan tepakken en op te lossen en worden er<strong>voor</strong>stellen uitgewerkt <strong>voor</strong> de verdereoptimalisatie van de opvolging van wondheling,wond- en redonzorg, alsook demobiliteit van de arm.De aangegeven knelpunten met majeureimpact (4/73) zijn problemen met de wondhelingen intrinsiek aan de behandeling.Impact geringApotheek administratief 35 35Verpleegkundige administratief15wondheling 2691armmobiliteit1Kinesist administratief 1 1Totaal 73 69 4512Majeure impactTabel 1: Deze tabel toont de resultaten bij afsluiting van de steekproef eind januari 2009.Op dit ogenblik komt het project in delaatste fase en zullen de <strong>voor</strong>stellen totverbetering geïmplementeerd worden inhet ontslaggebeuren van patiënten met<strong>borst</strong>kanker.ConclusiesUiteindelijk kunnen we besluiten dat deinvestering in de projectstructuur (het inkaart brengen van partners in de eerstelijn en het samenstellen van de stuurgroepen)en het ontwerp van de meetmethodiekgroot was in vergelijking met heteigenlijke uitvoeringsproces. Deze investeringrendeert verder indien er vervolgprojectenuitgevoerd worden. De expertiseverworven met het transmurale zorg<strong>pad</strong><strong>borst</strong>carcinoma dient later verder uitgebouwdte worden naar de adjuverendebehandeling van deze patiënten en naarhet ontslagbeleid van andere patiëntengroepen.Vast staat dat het project momenteel algeslaagd is vanuit samenwerkingsperspectief.De betrokkenheid van Listel was hierzeker bepalend. Maar het project is uiteindelijkpas echt geslaagd als er veranderingenin de dagdagelijkse praktijk plaatsvinden.Er is nog tijd tot juni om het plan vanaanpak verder uit te werken….1De benaming LISTEL staat <strong>voor</strong> <strong>Limburg</strong>soverleg van Samenwerkingsinitiatieven inde Thuisverzorging en multidisciplinairenavorming in deEersteLijnsgezondheidszorg. LISTEL vzwsteunt op drie grote pijlers: het SIT(Samenwerkingsinitiatief inzakeThuisverzorging); GDT (GeïntegreerdeDienst <strong>voor</strong> Thuisverzorging) en PALLION(specifieke thuiszorg bij palliatieve patiënten).Dr. Eric de Jonge, dr. Jos Vlasselaer,gynaecologenTilly Postelmans, kwaliteitsadviseur3ZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>5


eigen professionele ervaring van debetrokken groepen zorgverleners en dekennis over de patiënt en zijn omgeving.Waarom zouden zorg<strong>pad</strong>en binnen de eerstelijn en transmurale zorg<strong>pad</strong>en nuttigkunnen zijn?De klinische realiteit wordt meer complex.Patiënten worden almaar sneller uit hetziekenhuis ontslagen. Steeds meer chronischepatiënten met multipathologie wordenthuis verzorgd in bovendien vaak wisselendethuiszorgsituaties. Deze complexererealiteit vraagt om meer structuur eneen goede globale aanpak. Temeer daarwe door de frequentere interdisciplinairesamenwerking steeds meer nood hebbenaan goede communicatie met anderethuisverzorgers.Het zorg<strong>pad</strong> leert ons ook heel goed wie,wat en waar de zorg rond de patiëntlevert. Tevens kunnen we via het zorg<strong>pad</strong>in die zorg thuis ook een uniformiteitnastreven. Het is <strong>voor</strong> de patiënt en zijnomgeving altijd prettig als de verschillendezorgverleners dezelfde zorgadviezengeven.In 2006 werd vanuit Listel, na samenspraakmet verschillende actoren in dethuiszorg, beslist om te participeren aanhet project van de KoningBoudewijnstichting rond ontslag van patiëntenmet <strong>borst</strong><strong>carcinoom</strong>. We zagen hetals een kans om ervaring met zorg<strong>pad</strong>enop te doen. Tevens stelden we de betrokkenheidvan de volledige basis als een prioriteitom zorg<strong>pad</strong>en in de eerste lijn eenkans op succes te geven. Vandaar ook deuitgebreide enquêtering van de basis naarknelpunten die men tot heden ervarenhad.Wat hebben we tot op heden vanuit demultidisciplinaire werkgroep uit dit project<strong>borst</strong><strong>carcinoom</strong> geleerd?De meeste knelpunten zijn stoornissen incommunicatie tussen de betrokken partners.Er is dan ook een belangrijke vraagnaar goede communicatie. Die vraag komtvan de tweede naar de eerste lijn enomgekeerd, maar ook bij de partners binnende eerste lijn is er nood aan betereafspraken.Via het project hebben we de kans gekregenom de verwachtingen van de verschillendethuiszorgdisciplines te leren kennen,waardoor we nog beter op de gesteldevragen van de verschillende partners kunnenanticiperen.Als we de thuiszorg willen verbeterenmoeten we weten wie allemaal actief is inthuiszorgsituaties. Eén van de grote uitdagingenwaar we <strong>voor</strong> staan, en waarmomenteel via LISTEL hard aan gewerktwordt, is het in kaart brengen van allethuisverzorgers binnen een bepaalderegio.Ook de structuur van de thuiszorg in<strong>Limburg</strong> met Listel als overkoepelendorgaan, waaronder de verschillende lokaleSIT’s met vertegenwoordigers van de verschillendethuiszorgpartners te velde, biedtunieke mogelijkheden <strong>voor</strong> goede en snellebilaterale communicatie.Via het transmuraal project rond <strong>borst</strong><strong>carcinoom</strong>hebben we in de multidisciplinairewerkgroep een uniek leerproces meegemaaktrond transmurale zorg<strong>pad</strong>en. Deopgedane ervaring en kennis moet onskunnen helpen om specifieke zorg<strong>pad</strong>enbinnen de eerste lijn te ontwikkelen.Waar we <strong>voor</strong> moeten opletten is dat demeerwaarde die zorg<strong>pad</strong>en ons zeer zekerkunnen geven, niet overschaduwd wordendoor de administratieve molen die erbijzou kunnen komen kijken.De zorg rond een patiënt thuis verbeterenis en moet het belangrijkste doel blijvenvan zorg<strong>pad</strong>en in de thuiszorg.Dr. J. Conings, huisartsVoorzitter huisartsenkring LanakenZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>7


Dossier >100 %MEBCBorstkankerin cijfers80 %60 %Borstkanker is de meest <strong>voor</strong>komendemaligniteit bij vrouwen, ook inVlaanderen. Statistieken wijzen op eentoename (1). Er is weinig geweten overde uitkomst van behandeling van <strong>borst</strong>kankerin Vlaanderen. De beschikbaregegevens zijn óf deel van internationalemulticentrische studies óf van uitkomstenuit klinische experimenten met nieuweanti-tumorale middelen.De gegevensbank van het multidisciplinair<strong>borst</strong>centrum ZOL bevat echter uitkomstgebaseerdecijfers vanaf 2002 <strong>voor</strong> allevrouwen met <strong>borst</strong>kanker, behandeld volgensde op dat ogenblik geldende conventioneletherapeutische modaliteiten.40 %20 %0 %2002 2003 2004 2005 2006 2007 2002 2003 2004 200560Tabel 1 Evolutie type <strong>borst</strong>chirurgie in functie van de leeftijd:< 60 jaar versus > 60 jaar (ME: mastectomie; BC: <strong>borst</strong>sparend)20062007In de periode 2002 - 2007 werden intotaal 859 nieuwe maligne <strong>borst</strong>tumorenbij vrouwen behandeld (tumoren bij mannelijkepatiënten werden geëxcludeerd).Hiervan waren er 735 invasieve letsels, 76in situ letsels en 48 primair metastatischeletsels. We rapporteren verder in detailover de patiënten met invasieve letsels.De gemiddelde leeftijd van deze vrouwenis 58.8 jaar (22-93 jaar) met een leeftijdsdistributievergelijkbaar met de rest vanVlaanderen (2). Het merendeel van devrouwen wordt gediagnosticeerd in eenvroeg stadium (80% stadium 0 - IIB).Dankzij vroege diagnose kunnen 57% vanalle vrouwen <strong>borst</strong>sparende chirurgieondergaan. 5.6% van de vrouwen wordenniet geopereerd wegens de aanwezigheidvan viscerale of botmetastasen op hetogenblik van diagnose. Tabellen 1 en 2geven een idee over de evolutie van type<strong>borst</strong>chirurgie en hierbij kan gesteld wordendat er geen onderscheid is in de chirurgischebehandeling in functie van deleeftijd. Bij meer dan 50% van alle vrouwen(tumoren kleiner dan 3 cm in diametermet klinisch en echografisch vrijeoksel) wordt op dit ogenblik gepoogd omeen okselevidement te vermijden via eensentinelprocedure. Niettegenstaande eensteeds liberaler gebruik van de sentinelklierprocedures(steeds grotere tumorvolumes:gemiddelde tumorgrootte van 12mmnaar gemiddeld 17 mm) is er een relatieveafname van het aantal positieve sentinelklierenop peroperatoire vriescoupe (35%naar 12%) wat op een meer accuratepatiëntenselectie duidt.In de periode 2002 tot en met 2007 werdenin totaal 13 lokale recidieven (1.8 %)vastgesteld waarvan 6 ipsilateraal en 7heterolateraal en 45 vrouwen (6.1 %)recidiveerden met metastasen op afstand.In deze periode stierven 66 vrouwen. Ditkomt overeen met een algeheel overlevingscijfervan 85% volgens de Kaplan-Meier methode (tabel 3), een cijfer datuitstekend vergelijkbaar is met deAmerikaanse SEER (SurveillanceEpidemiology and End results) data.In univariaat analyse weerhouden we alleklassieke parameters (gevorderde leeftijd,stadium, tumorgrootte, nodale status, lymfovasculaireinfiltratie, hormoonreceptorstatus, her-2-neu status) met uitzonderingvan graad van tumordifferentiatie als prognostischongunstig met betrekking totalgehele overleving. Een gevorderde leeftijdblijkt in onze reeks ook een slechteprognostische factor <strong>voor</strong> ziektevrije overleving.In de multivariaat analyse blijvenleeftijd, nodale status en her-2-neu statistischbetekenisvolle, ongunstige prognostischefactoren <strong>voor</strong> ziektevrije overlevingterwijl <strong>voor</strong> de algehele overleving enkelgevorderde leeftijd en her-2-neu statusovereind blijven als onafhankelijke ongunstigeprognostische factoren.De resultaten die we tonen, vragen eensysteem van prospectief verzamelen vanpatiëntgegevens door een gedediceerdpersoon binnen de eenheid. Een uitkomstgebaseerdedatabase per centrum is inonze opinie de meest relevante wijzewaarop kwaliteit van <strong>borst</strong>kankerzorgbeoordeeld zou moet worden, veel meerdan het aantal gevallen per arts per jaarzoals nu als kwaliteitsnorm geopperdwordt.8<strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


% van alle patiënten605040302010Referenties• 1. Lousbergh D, Cloes E, Op DeBeeck L, et al. Ten years of cancer inthe Belgian Province of <strong>Limburg</strong>:1996 – 2005. LIKAR monograph2007.• 2. Huybrechts M, Hulstaert F, Neyt M,Vrijens F, Ramaekers D. Trastuzumabbij vroegtijdige stadia van <strong>borst</strong>kanker.Health Technology Assessment(HTA). Brussel: FederaalKenniscentrum <strong>voor</strong> de gezondheidszorg(KCE); 2006. KCE reports 34A(D/2006/10.273/23)02002 2003 2004 2005 2006>60 jaar


Dossier >DewelbevindenmeterPsychologische problemen bij kankerpatiëntenin remissie komen frequent <strong>voor</strong>,maar gaan nog té vaak onopgemerkt<strong>voor</strong>bij aan zorgverleners. Na de acutefase van diagnose, ingreep en nabehandeling,belanden patiënten vaak in hetgekende ‘zwarte gat’: de medische controlesverminderen, de aandacht en deondersteuning van de omgeving neemtaf. Psychologische en andere problemennemen echter toe, zo blijkt uit eenbevraging bij onze <strong>borst</strong>kankerpatiënten.Sinds eind 2007 pogen we via deWelbevindenmeter (zie onderaan*) in hetBorstcentrum continuïteit van zorg aan tebieden, tot ver na de acute fase. Ditscreeningsinstrument peilt naar het psychologisch,lichamelijk en sociaal welbevindenvan de kankerpatiënt.De welbevindenmeter wordt twee maalaan onze <strong>borst</strong>kankerpatiënten aangeboden:een eerste meting vindt plaatsgemiddeld 7 weken na de operatie. Eentweede meting volgt na gemiddeld 10maanden.De preliminaire resultaten bevestigen detoename in een aantal probleemgebieden.De meest opvallende toename situeertzich binnen de lichamelijke problemen,zoals pijn en vermoeidheid (35 à 40%).Daarnaast constateren we een toenameover de hele lijn wat betreft psychologischeproblemen en/of problemen metomgeving. Dertig à 40% van de <strong>borst</strong>kankerpatiëntengeeft bij een tweede metingaan significante zorgen, angsten, prikkelbaarheiden eenzaamheid te ervaren. Vlakna de ingreep zijn deze problemen aanwezigbij ‘slechts’ 5 à 15% van de patiënten.Bij een eerste meting ervoer 53% van depatiënten significant verhoogde algemenelast, bij een tweede meting was dit percentagetoegenomen tot 72%.In dezelfde zin constateren we ook eentoename in hulpvragen na verloop vantijd. Bij een eerste bevraging vroeg 9%naar bijkomende ondersteuning. Bij eentweede meting vroeg reeds 23% om verderehulp.Afhankelijk van de aard van de problemen,worden patiënten vervolgens gecontacteerddoor de <strong>borst</strong>- of sociaal verpleegkundigeof de psychologe. Van daaruitworden zij georiënteerd naar de meestgepaste hulp.De welbevindenmeter is een eenvoudig tegebruiken en uiterst nuttig instrumentgebleken. Hiermee slagen we erin tegemoette komen aan de noden van onzepatiënten, op een laagdrempelige engerichte wijze. Het bevordert de communicatietussen patiënt en zorgverlener enbiedt de vaak onontbeerlijke zorg aan nade acute fase. Het gebruik van dit instrumentis dan ook systematisch opgenomenin onze werking.De resultaten van dit pilootonderzoekheeft de onco-psychologen van het ZOL ertevens toe aangezet om het gebruik vandeze welbevindenmeter binnen meerdereoncologische patiëntengroepen te gaanimplementeren.Sabine Markovitz,psycholoog(*) De Welbevindenmeter is een gevalideerdscreeningsinstrument , het evalueerthet welzijn en de noden van kankerpatiënten.Het is afgeleid van de AmerikaanseDistress thermometer (NCCN, 2003).Patiënten kruisen op een lijst van 30klachten aan of deze al dan niet aanwezigzijn. Deze klachten zijn ingedeeld in 5grote probleemgebieden: psychologische,lichamelijke, sociale, geestelijke problemenen problemen met naasten.Ten tweede wordt gevraagd om op eenschaal van 0 tot 10 aan te duiden hoeveelsubjectieve last ze in het algemeen ervaren.Tot slot wordt hen gevraagd of ze verdereondersteuning wensen <strong>voor</strong> hun problemenen zo ja, van wie.10<strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


Kort >NieuweinschrijvingsbaliesOp 9 maart werden de nieuwe inschrijvingsbaliesin het ZOL in gebruik genomen.Nog meer dan vroeger zal de aandacht<strong>voor</strong> de patiënt, een klantvriendelijkonthaal en optimaal respect <strong>voor</strong> zijnprivacy centraal staan.De patiënt krijgt eerst de mogelijkheidzich zelf in te schrijven. Hier<strong>voor</strong> zijn er 5automatische inschrijvingsbalies terbeschikking: de wachttijd is er herleid totzero en de privacy is optimaal. Een derdevan alle patiënten maakt al gebruik van ditsysteem. Tegen de zomer verwachten wedat ongeveer de helft van de patiëntenmet een afspraak zich zelf zal inschrijven.Aan de nieuwe balies zijn 3 mogelijkefuncties <strong>voor</strong>zien: inschrijven <strong>voor</strong> raadplegingof onderzoek, opname en een kassafunctie.Hier<strong>voor</strong> werd een nieuw nummersysteemgeïnstalleerd. De patiëntneemt een nummer <strong>voor</strong> één van de 3hoger vermelde functies. We spelen zoactief en flexibel in op het aantal wachtendepatiënten per functie. De wachttijdenzullen drastisch verminderen. Twee balieswijken af van de open balie structuur. Hierkunnen intake gesprekken <strong>voor</strong> een opnameop een discrete manier afgehandeldworden.Om de stroom van patiënten concreet aante sturen, is er steeds een floormanageraanwezig. Deze is het aanspreekpunt <strong>voor</strong>alle mogelijke vragen van patiënten enmedewerkers.Traject van de patiëntJaarlijks ontvangt het <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> op campus Sint-Jan 400.000 patiënten<strong>voor</strong> raadplegingen en 30.000 <strong>voor</strong>opnames. Naar schatting komen er jaarlijks1.000.000 bezoekers.Het optimaliseren van het traject van depatiënt is een duidelijke optie in hetbeleidsplan van het ZOL. Doelstelling hierbijis de stroom van ambulante patiëntenzo efficiënt mogelijk te laten verlopen ende wachttijden <strong>voor</strong> de patiënten te minimaliseren.Voor patiënten die moetenopgenomen worden, is er bovendien eengoede integratie tussen de diensten patiëntenadministratieen opnameplanning<strong>voor</strong>zien.Om het optimaliseren van het traject vande patiënt ook materieel te ondersteunen,werd de dienst Patiëntenadministratie vanhet ZOL volledig verbouwd. Vanaf 9 maartbeschikt de dienst op campus Sint-Janover 8 nieuwe inschrijvingsbalies. Door deverhuis van de dienst is de stroom vanpatiënten die zich willen inschrijvenopnieuw afgescheiden van de bezoekersstroom.Hierdoor verhoogt de privacy <strong>voor</strong>de patiënten.Klantvriendelijk ziekenhuisHet ZOL wil blijven excelleren als klantvriendelijkziekenhuis. De medewerkersvan de dienst patiëntenadministratie engagerenzich om dit waar te maken vanafhet allereerste onthaal en in elk contactmet de patiënt. Daartoe onderschreven ze,naar aanleiding van de ingebruikname vanhun nieuwe dienst, een charter.Tot slot werd bij de verbouwing van dedienst patiëntenadministratie rekeninggehouden met een aantal ergonomischeaspecten, die het werken <strong>voor</strong> de medewerkersaangenamer moet maken.ZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> 11


Eponiemenkabinet >fig 1: Ernst Haeckel (1834-1919)fig 2: de beruchte (vervalste) tekening van Haeckel.Wilhelm His(1831-1904)Wilhelm His heeft het een eponiemenschrijverniet gemakkelijk gemaakt doorzijn zoon dezelfde naam te geven. Debekende ‘atrioventriculaire bundel vanHis’ is geen ontdekking van de vadermaar van de zoon, internist en cardioloog.Wilhelm His senior was patholoog,embryoloog en antropoloog. Naast zijnwetenschappelijk werk heeft hij de muzikalewereld een mooi geschenk gegeven.Hij reconstrueerde het hoofd van JohannSebastian Bach.Als telg uit een rijke patriciërsfamilie studeertWilhelm His Sr. geneeskunde bij demeest beroemde artsen uit zijn tijd. InBerlijn krijgt hij les van professorJohannes Müller, de ontdekker van hetMülleriaanse Systeem (de embryonaleaanleg van de vrouwelijke gonaden). Delessen van Müller maken een overweldigendeindruk op de jonge His. In zijnmémoires beschrijft hij ze als ongeëvenaardqua eruditie en didactische aanpak.Bij Johannes Müller leert de jonge His ookde eerste beginselen van de embryologie,een vak dat hij later verder zal ontwikkelen.Van Berlijn trekt hij in 1852 naarWürtzburg waar hij twee jaar werkt bijRudolf Virchow en Albert von Kölliker. In1854 promoveert hij in Bazel en trekt dannaar Parijs waar hij werkt in het laboratoriumvan Claude Bernard en Brown-Séquard.Nu hij zowat de ‘grand tour’ van deberoemdste coryfeeën uit zijn tijd gemaaktheeft, wordt hij op 26 jarige leeftijdbenoemd tot hoogleraar in de anatomieen fysiologie te Bazel. Mooie titel maardagelijks twee lezingen <strong>voor</strong>bereiden,diverse anatomische demonstraties gevenen daarnaast nog experimenteel werkdoen valt de jonge professor bijzonderzwaar. Al staat het water hem soms totaan de lippen (‘Das Wasser ging mir allerdingsweit an den Hals herauf’), tochklaagt hij niet. Hij werkt dag en nacht keiharddoor. De rector van de faculteit, PeterMerian, laat de jonge His maar wroetentot hij hem - niet zonder binnenpretje- opeen dag bij zich roept. ‘Wir haben sie insWasser geworfen, sie mogen nun zusehen,wie sie schwimmen.’ En Wilhelm Hiszwemt verder zonder te verdrinken. Hijhoudt het hoofd boven water tot hij in1872 verhuist naar de stad waar deberoemde musicus Johann Sebastian Bachooit organist en Thomascantor was.OntdekkingenOp het einde van de 19de eeuw isDuitsland het meest vruchtbare broeinestvan medische en wetenschappelijke ontdekkingen.Namen zoals Virchow,Röntgen, Müller en Billroth staan daargarant <strong>voor</strong>. In dat broeinest specialiseertHis zich in de neurologie en de embryologie.In 1883 ontdekt hij de neuroblast en,via die primitieve zenuwcel, dat elk axonzijn oorsprong vindt in één enkele zenuwcel.Daarmee legt hij samen met Ramon yCajal de fundamenten van de neuronentheorie.Om de weefsels onder een microscoopte kunnen onderzoeken vindt hijeen methode uit om ze te harden en ookeen snijtoestel (het microtoom) om zeultrafijn te snijden. Met die techniekenonderzoekt hij naast het zenuwstelsel ook12 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


fig 3: de oude St. Johanniskircheallerlei dierlijke en menselijke embryo’s enkomt daarbij in botsing met de meestberoemde zoöloog uit zijn tijd, ErnstHaeckel (fig 1).Ernst HaeckelVan alle dubieuze activiteiten waarmeezoöloog, filosoof en vrijdenker Haeckelzich ooit ingelaten heeft, is zijn theorie datde ontogenese een afspiegeling is van defylogenese een mooi staaltje fantasie.Volgens die theorie doorloopt het menselijkembryo in haar 9 maanden ontwikkeling(de ontogenese) stap <strong>voor</strong> stap dehele zoölogische evolutie die miljoenenjaren geduurd heeft (de fylogenese). Maardan wel in een razendsnel tempo. Inamper 9 maanden tijd van vis naar salamander,naar schild<strong>pad</strong>, kip, varken, kalf,konijn tot uiteindelijk de mens. Om zijntheorie aanschouwelijk te maken tekenthij, als begenadigd kunstenaar, daar eenplaatje van (fig 2).Voor de wetenschappers die in 1859 het‘On the Origin of Species’ gelezen hebben,en ‘The Descent of Man’ in 1871, pastHaeckels theorie perfect in het evolutionairconcept van Darwin. De mens is geenwezen dat door God zomaar op een daguit een brok klei geschapen is. Evolutionairgezien stamt hij af van apen, rat-achtigenen nog lagere diersoorten. Het mooistebewijs daar<strong>voor</strong> is -aldus Haeckel- dat eenmenselijke foetus de hele zoölogische evolutietoont in zijn eigen embryonale ontwikkeling.Met de ontsluiering van dit totdan toe goed verborgen Gods-geheimpjewordt Haeckel beroemd. Maar naast eenbegenadigd tekenaar is Haeckel ook eenfameuze ‘retoucheur’. Of om het in minderartistieke termen uit te drukken: een foefelaar.Om zijn zogenaamde ‘recapitulatiewet’ (dat de ontogenese een afspiegelingis van de fylogenese) te doen kloppenwerkt hij hier een daar een kopje of eenstaartje van een embryootje bij.Twintig jaar lang wordt die fraude nietopgemerkt totdat Wilhelm His Sr. enkeledierlijke embryootjes onder zijn eigenmicroscoop bekijkt. His is dan wel geenzo’n getalenteerd tekenaar als Haeckelmaar komt tot de conclusie dat die fameuzeartiest de zaak een beetje naar zijn(teken)hand gezet heeft. Met enig sarcasmevoegt hij eraan toe dat het toch welopmerkelijk is dat Haeckel zijn ontdekkinggedaan heeft in Jena, uitgerekend de stadwaar de meest nauwkeurige optischeinstrumenten (Zeiss) gemaakt worden.Johann Sebastian BachEen tweede verhaal waarin Wilhelm Hiseen historische rol speelt is bij de identificatievan het stoffelijk overschot van Bach.De beroemde musicus uit Leipzig was in1750 gestorven aan de gevolgen van eenmislukte cataractoperatie (*). In de <strong>voor</strong>bereidingvan de festiviteiten om Bach’s150ste sterfjaar te herdenken wou hetstadsbestuur graag weten waar hij begravenlag. Volgens de mondelinge overleveringwas het ergens op het kerkhof van deSt.-Johanniskirche (fig 3) maar een grafzerkof inscriptie wordt niet gevonden. Bijhet uitpluizen van het kerkregister verneemtmen dat Bach anno 1750 in eeneikenhouten kist begraven werd, op ongeveerzes passen ten zuiden van de kerktoren.Toevallig is in het jaar 1894 de St.-Johanniskirche aan uitbreiding toe endreigt het omliggend kerkhof opgeruimdte worden. Dé gelegenheid <strong>voor</strong> het stadsbestuurom een onderzoekscommissie opte richten met als doel: ‘die Gebeine desberühmten Thomaskantors wiederzufinden’.Als <strong>voor</strong>zitter van het zeskoppigcomité wordt professor Wilhelm His aangesteld.De andere leden zijn pastoor F.Tranzschel, beeldhouwer Carl Seffner, rectordr. Jungmann en verder dr. Wustmannen dr.Vogel.Met de vage plaatsaanduiding <strong>voor</strong> ogensteken in de ochtend van 22 oktober 1894twee grafdelvers hun s<strong>pad</strong>e in de grond.Onder het toeziend oog van de leden vande commissie stoten ze op een eikenhoutenkist. Ze lichten het deksel en vinden erhet gebeente in van een kind. Bach wasZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>13


fig 4: de 65 jarigeBach door GottliebHaussmannfig 5: reconstructie van Bachs gezicht65 jaar toen hij stierf. Dieper gravend stotenze op een tweede eikenhouten kist.Hierin ligt het skelet van iemand die blijkbaarop gewelddadige manier aan zijneinde is gekomen. Het schedelbeen vertoonteen diepe wonde. Ook dit is hetgezochte skelet niet. Bach had dan wel opjonge leeftijd ooit het mes getrokken tegeneen fagotspeler die hem beledigd had maarwas ondanks zijn opvliegend karakter eennatuurlijke dood gestorven. Weliswaarenigszins verhaast door de mislukte cataractoperatie.Verder spittend stoten dedoodgravers op een derde eikenhoutenkist. Als het deksel gelicht wordt staren dezes leden van de commissie met twaalfogen op een skelet dat wel eens –dathopen ze althans- dit van hun beroemdestadgenoot zou kunnen zijn. In eerbiedwaardigestilte wordt de kist op een kargeladen en naar de autopsiezaal van professorHis gebracht. In het Duits plechtigerverwoord: ‘Der Keller der KöniglichenAkademie’.Met de weinige middelen die een patholoog-anatoomanno 1894 ter beschikkingheeft, probeert Wilhelm His Sr. het skelet,en <strong>voor</strong>al het hoofd, nader te identificeren.Dat doet hij op twee manieren. Enerzijdsvergelijkt hij de schedel met het meestauthentieke portret dat van Bach bekendis, het olieverfdoek van GottliebHaussmann (fig 4). En daar vallen alonmiddellijk enkele gelijkenissen op. Zowelin het olieverfportret als in de schedel vindtWilhelm His dezelfde diepe oogkassen,dezelfde prominente neus en <strong>voor</strong>al dezelfde<strong>voor</strong>uitstekende onderkaak. Maar omdatzo’n vergelijking weinig wetenschappelijkewaarde heeft komt hij op het idee een aangezichts-reconstructiete doen (fig 5).Faciale reconstructieIn de ‘Keller der Königlichen Akademie’ liggennaast het skelet van Bach nog zo’n 37andere lijken op ontleding te wachten. Hetis zowat de doorsnee academische <strong>voor</strong>raadom studenten geneeskunde anatomischgemotiveerd te houden. Voor dereconstructie van Bach’s gezicht doet Hismetingen op de hoofden van de lijken. Opzo’n honderdtal <strong>voor</strong>af welbepaalde plaatsenplant hij naalden in hun gezicht enmeet op elk punt exact de dikte van despier- en vetlaag tussen het bot en deopperhuid. Die is immers niet overaldezelfde. Op het jukbeen is die veel dunnerdan net boven de kin. Met een monnikengeduldherhaalt His de metingen opelk van de overige 36 lijken en stelt daarna,<strong>voor</strong> elke coördinaat, een gemiddeldedikte op. Met dit soort faciale landschapskaartlaat hij de beeldhouwer Carl Seffnereen gipsafdruk van Bach’s schedel makenen op elke coördinaat de nauwkeurigberekende dosis was smeren. En zo verschijntna 150 jaar een gezicht dat alstwee druppels water gelijkt op dat vanBach zoals kunstschilder Haussmann hetooit in levende lijve geportretteerd had. Inzijn eindrapport concludeert Wilhelm Hisdat de gevonden schedel en het skelet ‘inhohen Grade wahrscheinlich’ het stoffelijkoverschot van Bach is.Na dit antropologisch hoogstandje vanWilhelm His worden de beenderen vanBach, inclusief de schedel, een tweedemaal begraven. Op 16 juli 1900 worden zein een zinken kist gelegd en opgebaard ineen sarcofaag in de crypte onder de inmiddelsgerestaureerde St.-Johanniskirche. Netop tijd om op 28 juli van ditzelfde jaarBach’s 150ste sterfdag te vieren.Vier jaar later overlijdt Wilhelm His aaneen uitgezaaid maag<strong>carcinoom</strong> en vindtzijn eeuwige rust. Bach niet. Veertig jaarlater vliegen bommenwerpers over Leipzigen bombarderen de St. Johanniskircheplat. Hoe Bach na zijn dood een tweedekeer het daglicht zal zien als skelet staat telezen in de rubriek ‘Dissectiekamer’ van ditZOLarium.(*) De rondreizende Engelse oogspecialist,James Taylor, had Bach’s troebele lens uitgesnedenmaar nadien het oog ingestrekenmet duivenmest. Nadat die wonderzalfhet oog compleet vernield had moestJohann Sebastian Bach zijn opus ultimum<strong>voor</strong>tijdig afbreken met de mededeling dathij niet meer zag wat hij schreef. Zo bleefzijn laatste compositie, ‘Die Kunst derFuge’, onvoltooid.Johan Van Robaysanatomopatholoog14 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


Nieuwe artsenDr. Thomas Daenekindt,neurochirurgDr. Maud Beran,anesthesisteDr. Jean-ChristopheSchobbens,gynaecoloogDr. Steven Reremoser,abdominaal chirurgDr. Eva De Cuyper,gynaecologeDr. Mouloud Kalaai,acute geneeskundeDr. Wilfried Mullens,cardioloogDr. Annelies Schurmans,oftalmologeDr. Erik Merckx,nucleaire geneeskundeZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> 15


In de wachtkamer >Nieuwe richtlijnenvalpreventie <strong>voor</strong>geriatrische patiëntenin het ziekenhuisUit een enquête van het College van Geneesheren <strong>voor</strong> de dienstGeriatrie bleek dat G-diensten in het ziekenhuis nood hadden aaneen leidraad <strong>voor</strong> een uniforme aanpak van valproblematiek. HetCollege heeft in samenwerking met enkele experts het initiatiefgenomen om een dergelijke praktijkrichtlijn op te stellen. Dr.Hugo Daniëls, lid van het College en diensthoofd algemeeninwendige geneeskunde, endocrinologie en geriatrie in het ZOL,werkte mee.Vallen is een frequent <strong>voor</strong>komend probleem in de ziekenhuizen.Zo’n 40 tot 60% van alle incidenten binnen het ziekenhuis zijnvalincidenten. Ongeveer 2 tot 17% van de patiënten valt tijdenshun hospitalisatie. Het aantal valincidenten varieert sterk van 1,4tot 17,9 valincidenten per 1.000 patiëntdagen en is afhankelijk vande patiëntenpopulatie en het type afdeling. Zo is het aantal valincidentenhet grootst op de afdeling geriatrie en de afdeling revalidatie.(Oliver et al., 2000; Hsu et al., 2004; Vassallo et al., 2004;Williams et al., 2005; Giles et al., 2006; Nakai et al., 2006,Schwendimann et al., 2006).MultidisciplinairEen valincident heeft bij een oudere zelden één enkele oorzaak. Demeest efficiënte aanpak is dan ook multifactorieel, waarbij alle oorzakelijkefactoren door het multidisciplinaire team in kaart wordengebracht en samen worden behandeld. Het is de taak van de volledigeequipe van de dienst geriatrie, maar ook van het managementen de directie van het ziekenhuis om de patiënt en zijn omgevingte motiveren om samen te werken aan een preventieve aanpak.Een valincident heeft bij eenoudere zelden één enkeleoorzaak. De meest efficiënteaanpak is dan ook multifactorieel,waarbij alleoorzakelijke factoren door hetmultidisciplinaire team inkaart worden gebracht ensamen worden behandeld.De praktijklijn is hierbij een hulp en werd opgedeeld in 4 onderdelen:case finding, multifactoriële evaluatie, multifactoriële interventiesen transfer van informatie bij ontslag. Ook fysieke fixatiemiddelenen chemische fixatie komen aan bod. Soms lopen de hoofdstukkenin het boek door elkaar: de aanpak van valpreventie startimmers al bij de screeningsvraag “Bent u recent gevallen?”.Daarnaast vraagt elke interventie een continue bijsturing op basisvan een gericht assessment. Tot slot is er ook aandacht <strong>voor</strong> ethischekant van het probleem. De zelfredzaamheid bevorderen enhet respecteren van de waardigheid en het welzijn van de oudereis hier de belangrijkste rode draad.In de periode maart-april 2008 werd de richtlijn getest op 17 geriatrischeafdelingen en door 62,3% van de respondenten diegevraagd werden naar de haalbaarheid als realistisch bevonden.Tijdsgebrek werd als belangrijkste knelpunt aangehaald.De richtlijn werd specifiek uitgewerkt <strong>voor</strong> de ziekenhuissettingmaar kan ook dienen als referentie daarbuiten, in afwachting vanspecifieke richtlijnen <strong>voor</strong> rusthuizen, RVT’s en woon- en zorgcentra.Meer uitleg is ook terug te vinden op www.valpreventie.be16 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


Dr. Martine Puylaert:“Het is vreemd maar in depijnkliniek zien wenauwelijks kankerpatiënten.Vaak is dit uit onwetendheid.Patiënten denken dat de pijnbij hun kanker hoort enklagen er niet over.”De kankerbedwongen,en wat nu metde pijn?De International Association for theStudy of Pain (IASP) werkt dit jaar rondhet themapunt ‘pijn bij de oncologischepatiënt’. Gezien de uitbreiding van demogelijkheden op het gebied van diagnostieken behandeling binnen de oncologieis de diagnose ‘kanker’ niet meerdirect gerelateerd aan een palliatiefbeleid met spoedig overlijden. Dit zettede pijnspecialisten van het <strong>Ziekenhuis</strong><strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>, het Virga Jesse en hetSalvatorziekenhuis ertoe aan om op 7februari een symposium te organiserenmet als titel: ‘De kanker bedwongen, enwat nu met de pijn?’Ondanks het feit dat de Wereldgezondheidsorganisatieeffectieve pijnbehandelingals een mensenrecht beschrijft, blijkt dit inrealiteit toch onvoldoende behandeld teworden. En spijtig genoeg niet alleen inontwikkelingslanden.“Welke prijs moet een kankerpatiënt betalen<strong>voor</strong> zijn genezing,” was ook een vraagdie ook dr. Annelies Maes, radiotherapeutaan het <strong>Limburg</strong> Oncologisch Centrum(LOC) stelde tijdens haar lezing. “Debehandelingen zijn lang en complex envaak erg toxisch, maar omdat ze erggericht zijn geven ze uiteindelijk meerkans op een definitieve genezing en minderaantasting van vlakbijgelegen organen.”Recent heeft dr. Marieke Van der Beuken,internist in het AZ Maastricht haar doctoraatsthesisverdedigd over de prevalentievan kankerpijn. Circa 25 % van de mensenmet kanker onder behandeling heeftmatige tot ernstige pijn. Dit stijgt in delaatste levensfase. Dr. Martine Puylaert,pijnspecialiste ZOL: “De resultaten zijnbehoorlijk confronterend. Een vijfde vande mensen die genezen zijn, een vierdevan de patiënten die onder behandelingzijn en de helft van de uitbehandelde kankerpatiëntenheeft last van matige tot ernstigepijn. Iedere dag. Bij 42 procentwordt de pijn te weinig aangepakt.”Ook in Belgische ziekenhuizen wordendeze cijfers beschreven.Levenskwaliteit“Het is vreemd maar in de pijnkliniek zienwe nauwelijks kankerpatiënten,” zegt dr.Puylaert. “Vaak is dit uit onwetendheid.Patiënten denken dat de pijn bij hun kankerhoort en klagen er niet over. De artsop zijn beurt is erg toegespitst op debehandeling en vraagt er niet explicietgenoeg naar. Dat is jammer want met eengoede pijnbestrijding kunnen we delevenskwaliteit van kankerpatiënten metpijn nochtans sterk verhogen.”Tijdens zijn <strong>voor</strong>dracht pleitte prof. dr. KrisVissers <strong>voor</strong> het verbeteren van de indicatorenom pijn bij patiënten met kanker temeten. “Een systematische pijnmeting volgensvaste indicatoren zijn een noodzakelijkhulpmiddel om tot een optimale strategiete komen,” aldus prof. dr.Vissers.Sabine Markoviz, psychologe, gaf een toelichtingover de Welbevindenmeter, eengevalideerd screeningsinstrument datgebruikt wordt om het welzijn en denoden van kankerpatiënten te evalueren.De resultaten van het pilootonderzoek bijhet project ZOListel (zie p. 10) heeft deonco-psychologen van het ZOL er toe aangezetom het gebruik van deze welbevindenmeterbinnen meerdere oncologischepatiëntengroepen te gaan implementeren.StudiedagBinnen <strong>Limburg</strong> vormt het <strong>Limburg</strong>sOncologisch Centrum (LOC) een entiteitwaar een grote groep <strong>Limburg</strong>se kankerpatiëntenbehandeld wordt. Het idee rijptebij de pijncentra van Hasselt en Genk enhet LOC om de zorgverleners nauwer tebetrekken in dit zorgproces en wilde viadeze studiedag de aandacht trekken ophet pijnprobleem en andere gerelateerdefactoren zoals angst en depressie.Tevens gaven ze informatie rond diversemogelijkheden om deze klachten tebehandelen: andere medicatie, verschillendecombinaties van medicatie, andere toedieningswegenvan de medicatie en interventionelebehandelingen. In de wetenschappelijkeliteratuur wordt opnieuwmeer de nadruk gelegd op het belang vande percutane interventionele behandelingstechniekenals onderdeel van eenmultidisciplinaire aanpak van de pijn.onderschrift?Met dit symposium wilden de organisatoreneen brug te slaan tussen de huisarts,de oncoloog en het pijncentrum om zo inpraktijk te streven naar een globaalbehandelplan, waarin naast de kankerbehandelingook in een vroeger stadiummeer oog is <strong>voor</strong> pijn alsook andere factorenzoals angst en depressie.ZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>17


In de wachtkamer>ZOL doet meeaan VlaamsRegistratieprojectEndoscopieDe Bijzonder Interesse Groep (BIG)Endoscopie van de Vlaamse Vereniging<strong>voor</strong> Obstetrie en Gynaecologie (VVOG)werd opgericht eind 2003 en had alsmissie ‘De bevordering van de endoscopischeheelkunde in zijn diverse facetten’.Uit deze groep groeide het idee om eenprospectieve registratie op te startenover laparoscopische en hysteroscopischeingrepen. Tussen april 2007 en februari2009 werden 2213 laparoscopischeingrepen geregistreerd en 996 operatievehysteroscopische ingrepen.Deelnemende centra• Steven Weyers, Universitair <strong>Ziekenhuis</strong> Gent• Christophe Blockeel, UZ Brussel• Jan Bosteels , Imeldaziekenhuis Bonheiden• Marc Franckx, ZNA Middelheim• Geertrui Meganck, OLV Aalst• Greet Mestdagh, ZOL Genk• Wiebren Tjalma, UZ Antwerpen• Steven Van Caelenbergh, Algemeen ziekenhuisSt. Jozef Turnhout• Bruno Van Herendael, ZNA StuivenbergAntwerpenIn de literatuur wordt slechts meldinggemaakt van drie endoscopische registratieprojecten.In België werd in 1990 dooreen aantal centra gestart met de registratievan laparoscopische hysterectomieën.Deze registratie liep enige tijd uitstekenden in totaal werden er 413 ingrepen prospectiefgeregistreerd.In Finland bestond er van 1990 tot en met1995 een nationaal register van laparoscopischehysterectomieën.In Frankrijk werd in 1994 door de SociétéFrançaise d’Endoscopie Gynaecologique(SFEG) een registratie van laparoscopischecomplicaties opgestart. Geen van dezeprojecten is nog actief.Het Vlaams registratieproject Endoscopiestelt zich als doel niet enkel de complicatieste registreren maar ook het verloopvan de ingreep zelf, evenals het gebruiktemateriaal.Op deze manier hopen we een inzicht tekrijgen in het endoscopisch landschap vanVlaanderen en hopen we tevens iets teweten te komen over de oorzakelijke factorenvan de complicaties.18 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


Materiaal en MethodeRAMIT (Research in Advanced MedicalInformatics and Telematics), een spin-offbedrijf van de vakgroep MedischeInformatica van de Universiteit Gent (UG),werd aangesproken om een webapplicatiete maken die online registratie van deingrepen mogelijk maakt. De bedoelingwas een applicatie op te stellen die van opelke PC met webtoegang veilig te bereikenwas en die eenvoudig en snel in gebruikwas.Bij de leden van de BIG Endoscopie werdgepeild naar de interesse om deel tenemen aan een pilootproject. In totaalwerd vanuit 10 ziekenhuizen interessegetoond <strong>voor</strong> het project, hierbij ook hetZOL.Centrum Laparoscopie Operatieve Hysteroscopie Registratie-periode (maanden)1 137 51 222 225 85 233 56 23 224 60 19 165 47 19 46 391 61 227 83 36 22Genk ZOL 778 551 229 436 151 22totaal 2213 996Fig. 1ernstige peroperatoire complicaties Laparoscopie %Totaal 22 2213 0,99%Genk 6 778 0,77%Fig. 2ernstige peroperatoire complicaties Op Hysteroscopie %Totaal 7 996 0,70%Genk 2 551 0,36%Onmiddellijk na de ingreep wordt onlinehet verloop van de ingreep doorgemaild,evenals het gebruikte materiaal en eventuelecomplicaties tijdens de ingreep. Ookpatiëntgegevens (BMI, ASA score en chirurgische<strong>voor</strong>geschiedenis) worden doorgestuurd.Bovendien worden de postoperatievecomplicaties online via email doorgegeven.ResultatenTussen april 2007 en februari 2009 werden2213 laparoscopische ingrepen geregistreerden 996 operatieve hysteroscopischeingrepen. Bij de operatieve hysteroscopieënwaren 24 complicaties, waarvan7 ernstige (7/1000).Bij de laparoscopieën werden 77 peroperatoirecomplicaties geregistreerd. Viercomplicaties waren anesthesiologisch vanaard, 18 insteekgebonden, 40 ingreepgebondenen 15 conversies naar laparotomiewegens ingreep niet mogelijk via laparoscopischeweg. De ingreepgebonden complicatieswaren o.m. rectumlaesies, laesiesvan de a.uterina, blaaslaesies, ureterlaesies,subcutaan emfyseem. Subcutaanemfyseem, uteriene en vaginale laesiezonder gevolg en conversie naar laparotomiewerden niet als majeure complicatieweerhouden.Fig. 3Het totaal aan ernstige complicatiesbedroeg 34/2213 (1,5 %). Daarnaastwaren er 22 peroperatoire complicaties(darmlaesie, blaaslaesie, ureterlaesie,hartstilstand) of 9,9 per 1000 ingrepen.Er waren 12 postoperatieve complicaties(heropname of revisie nodig) of 5,4 per1000 ingrepen. Er waren geen overlijdens.Het ZOL Genk registreerde de meesteingrepen. Zowel <strong>voor</strong> de laparoscopischeals <strong>voor</strong> de hysteroscopische ingrepenzaten we onder het gemiddelde van hetaantal complicaties met vergelijkbaretypen van ingrepen (fig. 1, 2 en 3).DiscussieHet opzetten van een prospectieve registratieverliep in het begin moeizaam, dochnaarmate het project liep, ging de registratiebeter. Enerzijds is er de angst datdeze registratie ingewikkeld en tijdrovendis. Anderzijds is er een weerstand tegenoverhet registreren omwille van medicolegaleredenen. Men vreest door het registrerenvan zijn activiteiten en in het bijzonderzijn complicaties zich kwetsbaarderop te stellen tegen klachten. Nochtans ishet omgekeerde waar: indien wij alsgynaecologen tegenover de wetgevendeen gerechtelijke instanties kunnen aanto-nen dat we werk maken van een gefundeerdekwaliteitscontrole, inclusief registratievan het gebruikte materiaal en decomplicaties zullen we in de toekomststerker staan ten opzichte van medischeberoepsaansprakelijkheid.Vlaanderen heeft bewezen dat een vrijblijvendegrondige registratie succesvol kanzijn: het Studiecentrum <strong>voor</strong> PerinataleEpidemiologie (SPE) verzamelt al velejaren alle gegevens van partussen inVlaanderen en bereikt een dekking van100%. Dit succes is mogelijk door de inzetvan een fulltime medewerker die systematischalle onbekende gegevens bij de artsenopvraagt.Wij hopen dit project verder uit te breidennaar alle Vlaamse ziekenhuizen. Hier<strong>voor</strong>is natuurlijk een behoorlijk budget nodig.Door middel van registratie hopen we tekomen tot een reductie van morbiditeit enmortaliteit o.a. door een beter gebruik vanmateriaal en technieken.Dr. G. Mestdagh,gynaecoloogZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>19


Nieuw >“Onze patiënten en hun familie kijken erg uitnaar de muziektherapie en beschouwen zeals een grote meerwaarde.”Pierrot Smets,verpleegkundig coördinator palliatieve eenheid20<strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


Muziektherapieop de palliatieveeenheidSinds kort is op de palliatieve eenheideen project gestart met muziektherapie.Iemand die op een palliatieve zorgeenheidwordt opgenomen, kampt vaak metvele vragen en onzekerheden. Er bestaateen veelheid aan verschillende emoties,waardoor men overspoeld kan raken.Sommigen hebben dan de behoefte ombij anderen te zijn, anderen zijn lieveralleen. Sommigen willen erover spreken,anderen vermijden dit. Muziektherapiekan vaak verlichting brengen op deze lijdensweg.Definitie muziektherapie:De psychoanalytisch georiënteerdemuziektherapie zoals ze gedoceerd en uitgeoefendwordt in Vlaanderen kan gedefinieerdworden als een psychodynamischebehandelingsmethode. De therapeutischerelatie tussen één of meerdere patiëntenen één of meerdere therapeuten, met alsdoel het behandelen van gedrags- enbelevingsstoornissen, staat centraal. Doorhet gericht aanbieden van muziek in alzijn vormen, ontstaan specifieke psychotherapeutischebehandelingsmogelijkheden<strong>voor</strong> psychische problemen. Het vormgevenen laten evolueren van deze problemenop een muzikaal-symbolisch niveau,met ondersteunende verbale reflectie, vergemakkelijkthet inzicht zodanig dat stoornissenin gedrag en beleving verminderden/of uitgesloten worden (J. De Backer enJ. Peuskens, 1993).In de klinische praktijk kan muziektherapiebij zeer uiteenlopende doelgroepen toegepastworden. Mogelijke werkvelden zijnondermeer: psychiatrische, oncologische,pediatrische en geriatrische afdelingen,palliatieve eenheden, <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong>personen met een handicap en rust- enverzorgingstehuizen.Patiënten op een palliatieve eenheid gaatmen eerder met psychodynamischemuziektherapie behandelen dan met orthoagogischemuziekbeoefening, die meergehanteerd wordt bij personen met eenhandicap. De ortho-agogische muziekbeoefeningvormt een onderdeel van demuziektherapie, maar is geen vorm vanpsychotherapie. Binnen de ortho-agogischemuziekbeoefening wordt dikwijls concreetgewerkt aan de ontwikkeling van bij<strong>voor</strong>beeldbepaalde vaardigheden. Een persoonmet een motorische beperking kan doorhet slaan op een trommelvel bij<strong>voor</strong>beeldleren om zijn armbewegingen beter te controlerenen te sturen. Bovendien wordende verschillende zintuigen gestimuleerddoor het musiceren. Bij de psychodynamischemuziektherapie gebruikt men muziekals psychotherapie. Muziek is immers ietswat elke mens beleeft, in welke vorm ook;niemand leeft zonder. De psychodynamischemuziektherapie ontleent verschillendetechnische regels en klinische conceptenuit de psychoanalyse, vandaar dat er ooksprake is van psychoanalytisch georiënteerdemuziektherapie. Voorbeelden vanzo’n technische regels zijn: neutraliteit,abstinentie, gelijkzwevende aandacht enhet aannemen van een primitieve luisterhouding.De belangrijkste klinische conceptenuit de psychoanalyse zijn de overdracht,de tegenoverdracht en de weerstand.Omdat er op een palliatieve eenheid vaakfamilieleden van patiënten aanwezig zijnSarah NauwelaertsSarah Nauwelaerts studeerde injuni 2007 af als master in demuziek, finaliteit muziektherapieaan het Lemmensinstituut inLeuven.Na haar studies werkte ze gedurendeeen jaar als muziektherapeutein het AZ Groeninge in Kortrijk opgerontopsychiatrie, de PAAZafdelingenen het psychiatrischdagziekenhuis.Momenteel werkt ze deeltijds alsmuziektherapeute bij volwassenenmet ernstige meervoudige beperkingin Stichting Marguerite-MarieDelacroix in Tienen. Daarnaastwerkt ze op de Palliatieve ZorgEenheid Minnewater in Brugge.Sinds kort werkt Sarah Nauwelaertsook vier uur per week op dePalliatieve Eenheid van het ZOL. Na3 maanden zal het project geëvalueerdworden.tijdens de sessies, is ook de systeemtheoretischebenadering van groot belang. Hetcontextuele en de communicatie in al haarmogelijke vormen zijn binnen deze benaderingde <strong>voor</strong>naamste aspecten.Wegens hun beperkte mobiliteit zijn depatiënten op een palliatieve eenheid doorgaansniet in staat om actief te improviserenmet de muziektherapeut. Daaromwordt er <strong>voor</strong>al gebruik gemaakt van communicatievereceptieve muziektherapie(Schwabe), eerder dan van actieve muziektherapie.Bij deze receptieve vorm vanmuziektherapie improviseert de muziektherapeut<strong>voor</strong> de patiënt of luisteren zesamen naar muziek. Muziek is hier eenintermediair object dat de communicatievergemakkelijkt. Er wordt daarbij vertrokkenvan hetgeen geklonken heeft. Hieropwordt vrij geassocieerd, waardoor belangrijkethema’s uit de eigen beleving automatischaan de oppervlakte komen enbenoemd kunnen worden. Dit verbaliserenis echter niet noodzakelijk <strong>voor</strong> het welslagenvan de therapie. De muziek op zichbezit immers al de capaciteit om bepaaldeaffecten of gedachtes te symboliseren en ineen draaglijke vorm te gieten, zonder datze verwoord moeten worden. Dit valt teverklaren doordat de muziek zich niet ophet niveau van de taal bevindt, maar ophet preverbale niveau van het affect zelf.De muziek die tijdens de piano-improvisatiesklinkt, verklankt wat er speelt binnenhet samenzijn in de ruimte tussen demuziektherapeut, de patiënt en eventueelook zijn familie. Ze geeft vorm aan deonzekerheid en de chaos van emoties, wathet verlies draaglijker maakt. De muziektherapeutvormt een psychische containeren helpt ‘dragen en vormgeven’ (containment,Bion), waardoor men geleid wordtnaar een gevoel van rust, vrede en acceptatie.Wanneer men tot die innerlijke rust gekomenis, kunnen heel mooie momenten vanintens geluk ontstaan. Men geniet van het‘zomaar luisteren’. Aan de eventuele herinneringenuit het verleden die bovenkomenvia de muziek, hangt telkens een heel verhaalvast. Men geniet bij<strong>voor</strong>beeld vaneen lied dat men sinds zijn kindertijd nietmeer gehoord heeft, of van een lied datmen vroeger met zijn ouders vaak zong.Dit zorgt <strong>voor</strong> momenten van nostalgie engaat gepaard met een grote verscheidenheidaan emoties.ZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> 21


Nieuw >Daarnaast zijn er ook patiënten die desessies benoemen als ‘aperitiefconcertjes’.Ze vinden het niet zomaar een aperitiefconcert,want hier mogen ze zelf kiezenwelke muziek ze het liefste horen, zonderte moeten luisteren naar wat anderenmooi vinden. De sessies zijn immers individueel,omdat iedereen eigen behoeftenheeft en zo het meest in zijn eigenheidbenaderd wordt via zorg op maat.Casus: ‘De weerspiegelingvan het leven’Wanneer ik rustig aan het improviserenben in de living van een palliatieve eenheidkomt een jongeman binnengewandeld.Ruim een week geleden mocht ikeen laatste keer piano spelen <strong>voor</strong> hem enzijn vader, die intussen overleden is. Hijzet zich <strong>voor</strong>zichtig bij de piano en vraagtzacht of ik misschien iets wil spelen dat ikook nog <strong>voor</strong> ‘zijn papa’ heb gespeeld. Wehalen samen herinneringen boven uit onzemuziektherapiesessies en zoeken naar ietswat hij heel graag hoorde. Van ‘Que sera’heeft hij echt genoten. Ik speel dit lied,maar het klinkt anders dan <strong>voor</strong>dien. Erschuilt verdriet achter, een verdriet datvoelbaar is binnen het contact tussenmezelf en de jongeman. ‘Que sera, sera’;wat moet zijn, zal zijn. Hij vraagt zich luidopaf of het echt zo moest zijn? Ze haddenimmers nog zo’n mooie toekomst <strong>voor</strong>zich liggen en plots, in enkele wekenkwam daar abrupt een einde aan. Er spelenvele vragen in dit verwerkingsproces.‘s Mans zoektocht naar een antwoord leiddehem naar de plaats waar zijn vaderoverleden is. Over de mogelijke antwoordenkunnen we enkel hypotheses maken,maar dit hoeft niet. Ik luister. Het belangrijksteis er te zijn en kenbaar te makendat ik met hem meevoel. Vanuit mijnmuziek probeer ik de veelheid aan emotiesin een vorm te gieten, wat het <strong>voor</strong> deman draaglijker kan maken.Na een aantal improvisaties krijg ik devraag of ik misschien nog één lied wil spelen.Een lied over afscheid dat ook klonkop de begrafenis van zijn vader. Ik speelhet en zie in de weerspiegeling van depiano dat op het gezicht van de man tussenzijn tranen door een warme glimlachverschijnt.Sarah NauwelaertsAanvullende therapieop de palliatieveeenheidGeïndividualiseerde zorg is in demissie van de palliatieve eenheideen zeer belangrijk thema. De veelheidaan verschillende emotiesvraagt om een passend zorgaanbod.We zien met veel waarderingdat de geneeskunde zich specialiseertin de palliatieve zorgverlening.Pijn- en symptoomcontrole, behandelenvan refractaire symptomen enmedisch begeleid sterven zijn alsstandaarden geïntegreerd en biedenpassende antwoorden <strong>voor</strong> de ongemakkenvan onze zieken en hunfamilie.Palliatieve zorg heeft ook tot doelleven en sterven bespreekbaar temaken, een zorg te bieden die dezieken en hun familie draagt in ofover de pijnen van het leven en hetsterven. Het antwoord ligt enerzijdsin een betere anamnese waarin hetfamiliegesprek centraal staat enanderzijds in aanvullende therapiezoals bij<strong>voor</strong>beeld psychotherapiemet muziek. Muziek helpt mensenom emoties te beleven wanneer zeniet meer in staat zijn taal te hanteren.Muziek helpt om innerlijke rustte vinden en zo te genieten van hetleven, de totale pijn te lenigen.Onze patiënten en hun familie kijkenerg uit naar de therapie en beschouwenze als een grote meerwaarde.Pierrot Smets,verpleegkundig coördinatorpalliatieve eenheid22 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


Behandelingvan wervelindeukingsfractuurdoorballonkyphoplastiemet stentOp de dienst Medische Beeldvorming vanhet ZOL werd in februari <strong>voor</strong> de eerstekeer in België een wervelindeukingsfractuurbehandeld door een ballon kyphoplastiemet plaatsen van stent. Dr. JanVandevenne, interventioneel radioloog,voerde de ingreep uit. “De verfijning vande techniek maakt dat het hoogteherstelvan de wervelindeuking na het weghalenvan de ballon behouden blijft. Tegelijkingenieus en eenvoudig.”Vertebroplastie en kyphoplastie zijn minimaalinvasieve technieken <strong>voor</strong> de behandelingvan wervelindeukingsfracturen.Deze fracturen ontstaan meestal door botontkalking(osteoporose) of na een traumaen leiden vaak tot langdurige bedlegerigheidvan de patiënt, met belangrijke pijnklachtengedurende meerdere maanden.Patiënten worden behandeld onder algemenenarcose ofwel onder lokale verdovingin het operatiekwartier of de interventionelesuite van de dienst MedischeBeeldvorming. Onder geleide van hoogkwalitatieveradiografische beeldvormingworden holle naalden doorheen een kleinehuidinsnede geplaatst tot <strong>voor</strong>aan in hetingedeukte wervellichaam.Bij vertebroplastie wordt vervolgenscement geïnjecteerd doorheen deze hollenaalden, met spreiding van het cement inde fractuurlijnen en het wervellichaam. Ditresulteert in stabilisatie van de fractuurfragmentenen versteviging van hetwervellichaam in zijn geheel, en daaromzijn patiënten vaak onmiddellijk na de procedurereeds pijnvrij.Bij ballon kyphoplastie wordt eerst eenballon ingebracht doorheen de werkcanules.Door inflatie van de ballon onder hogedruk wordt enerzijds een holte gecreëerdin het wervellichaam en anderzijds vaakeen gedeeltelijk herstel van hoogte vanhet wervellichaam bereikt. Het creërenvan een holte resulteert in minder kans oplekkage van cement buiten het wervellichaam,en het hoogteherstel kan leidentot een vermindering van de kromming(kyphose) van de rug. Vervolgens wordtde ballon verwijderd, en volgt de cementinjectie.Bij ballon kyphoplastie met stenting wordter rondom de ballon een stent geplaatst.Deze stent zorgt <strong>voor</strong> een betere ondersteuningvan de fractuurfragmenten dieterug op hun plaats werden geduwd bijhet opblazen van de ballon. Als de ballonwordt verwijderd om cement te kunneninjecteren, kunnen dankzij deze stent defractuurfragmenten en het wervellichaamniet opnieuw inzakken. Vervolgens wordtcement geïnjecteerd in de holte, metspreiding van het cement doorheen destent in het wervellichaam.Sinds 1 februari is deze stenttechnologiebeschikbaar in België. De eerste toepassingvond op woensdag 4 februari plaatsin het ZOL bij een 64-jarige dame met eenreeds verzwakte wervelstructuur (osteoporose)die na een val een wervelindeukingsfractuuropliep. De ingreep is goedverlopen en de patiënt kon dezelfde daghet ziekenhuis verlaten.Dr. Jan Vandevenne,radioloogZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>23


Dissectiekamer >ThomaskircheBachs laatsterustplaatsNa de plechtige festiviteiten rond zijn150ste sterfdatum geniet JohannSebastian Bach niet lang van zijn mooiecrypte en praalgraf. Op 3 december 1943vliegen bommenwerpers over Leipzig enbombarderen de St.-Johanniskirche. Decrypte wordt bedolven onder dikke laagpuin. Het had Bach gespaard kunnen blijvenals de pastoor van de St.-Johanniskirche in 1936 op het verzoekwas ingegaan om Bachs kist over te brengennaar de Thomaskirche. In die parochiehoorde Bach immers thuis. Bijna dertigjaar lang was hij er leraar Latijn, organisten Thomascantor geweest. En deThomaskirche was na het bombardement-als bij wonder- blijven rechtstaan.Na het einde van de tweede wereldoorlogruimen de inwoners van Leipzig puin.Eerst in eigen huis zodat Bach nog eenzestal jaar onder de ingestorte St.-Johanniskirche blijft liggen. Als in 1949 destad min of meer weer opgebouwd is,roept het stadsbestuur een nieuwe commissiein het leven om het gebeente vanBach een tweede maal ‘wiederzufinden’.Omdat Bach dit keer onder puin ligt wordtgeen commissie van professoren of doktorenaangesteld. Het wordt een groepbouwvakkers onder leiding van meestermetselaar Adalbert Malecki. Met zijn mannenen een arsenaal houwelen kapt hijvanuit noordelijke richting een schacht dierechtstreeks naar de bedolven crypteloopt. Een maand later vinden ze de ongeschondensarcofaag van Bach terug.Adalbert Malecki neemt de zinken kisteruit en laadt die op zijn paardenkar.Persoonlijk rijdt hij er de stad mee dooren belt aan bij de pastoor van deThomaskirche: ‘Habe hier ein Bach bei’. Inalle staten van hemelse verrukking laat depastoor de kist onmiddellijk overbrengennaar zijn kerk waar die in het achterschip<strong>voor</strong>lopig opgebaard wordt. Terwijl de zinkenkist dag en nacht onder strengebewaking staat steken de betrokken partijende koppen bijeen om <strong>voor</strong> hunberoemde stadgenoot een allerlaatsterustplaats te vinden.De pastoor van de St.-Johanniskirche (deconcurrent) ijvert er<strong>voor</strong> zijn kerk opnieuwop te bouwen en daarin een somptueusmausoleum <strong>voor</strong> Bach te <strong>voor</strong>zien. Hetlandelijk kerkenambt en de kerkfabriekvan de Thomaskirche vinden echter dathet gebeente van Bach in hún kerk thuishoort.In de Thomaskirche is Bach immersorganist en koorleider geweest. Jarenlangwordt er gebakkeleid, gedebatteerd engeruzied tot iemand op het idee komt eenarchitectuurwedstrijd uit te schrijven. Uitde vele <strong>voor</strong>stellen komt het project vanarchitect Fritz Bornmüller als het meesteenvoudige uit de bus. Bach zou niet ineen somptueus Bach-mausoleum herbegravenworden. Niet in de sacristie vanwelke kerk dan ook. En ook niet in eenaparte Bach-Kapelle. Hun grote musicusen stadgenoot zou zijn laatste rustplaatsvinden onder een platte steen in het koorgedeeltevan de kerk waar zijn onsterfelijkemuziek jarenlang de menselijke ziel ingoddelijke vervoering gebracht had, deThomaskirche.En onder die eenvoudige platte steen ligtBach tot op vandaag nog steeds begraven.Of hij het hoort of niet, maar ieder jaar–op de herdenking van zijn sterfdag, de28ste juli- klinkt in de Thomaskirche zijnonvoltooide: ‘Die Kunst der Fuge’. Of eenvan zijn allerlaatste ‘choralen’ waarmee hijaan de hemelpoort wou aankloppen omZijn Schepper te danken: ‘Vor deinenThron tret’ ich hiermit.’Dr. Johan Van Robaysanatomopatholoog24 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


Billboard >Peer-reviewed abstracts >1. Hypertens Pregnancy. 2009Feb;28(1):23-33.Doppler measurement of renal interlobarvein impedance index inuncomplicated and preeclampticpregnancies.Gyselaers W, Molenberghs G, VanMieghem W, Ombelet W.Department of Obstetrics & Gynaecology,<strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong> <strong>Limburg</strong>, Genk, Belgium.OBJECTIVE: To define normal values ofRenal interlobar vein impedance index(RIVI) throughout gestation, as a referenceto RIVI in preeclampsia (PE).METHODS: Longitudinal evaluation of 20uncomplicated pregnancies (UP) by standardrenal duplex scan, every 4 weeksduring pregnancy and postpartum.Comparison of RIVI between 40 PE andUP, and plotting of PE values against thenormal reference range at correspondinggestation. RESULTS: In PE, RIVI is significantlyhigher than in UP, the differencebeing larger at the left side and in casesof preeclampsia remote from term.CONCLUSION: Increase of RIVI in womenwith PE is gestation-dependant.2. Ultrasound Obstet Gynecol. 2008Oct;32(5):716-7.Hemodynamics of the maternalvenous compartment: a new area toexplore in obstetric ultrasound imaging.Gyselaers W.3. Ultrasound Obstet Gynecol. 2009Mar;33(3):371-3.Hyperreactio luteinalis in a spontaneouslyconceived singleton pregnancy.Van Holsbeke C, Amant F, Veldman J, DeBoodt A, Moerman P, Timmerman D.Department of Obstetrics andGynaecology, University Hospitals Leuven,Leuven, Belgium.4. Clin Cancer Res. 2009 Jan15;15(2):684-91.Prospective internal validation ofmathematical models to predictmalignancy in adnexal masses:results from the international ovariantumor analysis study.Van Holsbeke C, Van Calster B, Testa AC,Domali E, Lu C, Van Huffel S, Valentin L,Timmerman D.Department of Obstetrics and Gynecology,University Hospitals Leuven, K.U. LeuvenPURPOSE: To prospectively test the mathematicalmodels for calculation of the riskof malignancy in adnexal masses thatwere developed on the InternationalOvarian Tumor Analysis (IOTA) phase 1data set on a new data set and to comparetheir performance with that of patternrecognition, our standard method.Methods: Three IOTA centers included 507new patients who all underwent a transvaginalultrasound using the standardizedIOTA protocol. The outcome measure wasthe histologic classification of excised tissue.The diagnostic performance of 11mathematical models that had been developedon the phase 1 data set and of patternrecognition was expressed as areaunder the receiver operating characteristiccurve (AUC) and as sensitivity and specificitywhen using the cutoffs recommendedin the studies where the models hadbeen created. For pattern recognition, anAUC was made based on level of diagnosticconfidence.RESULTS: All IOTA models performed verywell and quite similarly, with sensitivityand specificity ranging between 92% and96% and 74% and 84%, respectively, andAUCs between 0.945 and 0.950. A leastsquares support vector machine with linearkernel and a logistic regression modelhad the largest AUCs. For pattern recognition,the AUC was 0.963, sensitivity was90.2%, and specificity was 92.9%.CONCLUSION: This internal validation ofmathematical models to estimate themalignancy risk in adnexal tumors showsthat the IOTA models had a diagnosticperformance similar to that in the originaldata set. Pattern recognition used by anexpert sonologist remains the best method,although the difference in performancebetween the best mathematical model isnot large.5. Pacing Clin Electrophysiol. 2009 Mar;32Suppl 1:S63-5.Analysis of 57,148 transmissions byremote monitoring of implantablecardioverter defibrillators.Theuns DA, Rivero-Ayerza M, Knops P, ResJC, Jordaens L.Department of Cardiology, Erasmus MC,Rotterdam, The Netherlands. d.theuns@erasmusmc.nlINTRODUCTION: Remote monitoring ofimplantable cardioverter defibrillators(ICD) is designed to decrease the numberof ambulatory visits and facilitate the earlydetection of adverse events. We examinedthe impact of remote monitoring on clinicalworkload by a comprehensive analysisof transmitted events.METHODS: The study population consistedof 146 recipients of ICD capable ofremote monitoring. Data were transmitteddaily or in case of pre-specified events(e.g., arrhythmia, out-of-range lead and/orshock impedance). Transmitted eventswere classified as clinical (disease-related)or system-related. Event rates/patient/month were calculated and comparedaccording to events classification and clinicalgroups.RESULTS: During a mean follow-up of 22+/- 16 months, a total of 57,148 remotetransmissions were recorded. Of thesetransmissions, 1009 (1.8%) were triggeredby a pre-specified event, including inducedventricular fibrillation (VF) episodes duringdefibrillation threshold testing. The mediannumber of events/patient/month was0.14. Event rates were similar in patientswith primary and secondary preventionZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>25


Billboard >indications for ICD (0.15 vs. 0.11). Afterexclusion of the induced VF episodes,5.6% of transmitted events were classifiedas system-related and 94.4% as clinical.The median number of clinical events/patient/month was 0.023. The clinicalevent-free rates were 62% and 45%, at 1and 4 years, respectively.CONCLUSION: Remote monitoring of ICDpatients is feasible. Despite the largenumber of data transmissions, remotemonitoring imposed a minimal additionalburden on the clinical workload. The rateof triggered data transmissions by criticalevents was, relatively, very low.6. Europace. 2009 Mar;11(3):280-2. Epub2009 Jan 22. Comment on: Europace.2009 Mar;11(3):338-42.Device therapy in heart failure: do alltreatment goals apply to all patients?Rivero-Ayerza M, Schaer B.7. J Interv Card Electrophysiol. 2009 Jan16.Electro-anatomical mapping of theleft atrium before and after cryothermalballoon isolation of the pulmonaryveins.Van Belle Y, Knops P, Janse P, Rivero-Ayerza M, Jessurun E, Szili-Torok T,Jordaens L.Clinical Electrophysiology Unit, Departmentof Cardiology, Thoraxcentre, ErasmusMedical Centre, ‘s Gravendijkwal 230.,3015 CE, Rotterdam, The Netherlands, y.vanbelle@erasmusmc.nl.INTRODUCTION: The 28 mm cryoballooncatheter is a device used for pulmonaryvein isolation (PVI). The aim of this studywas to evaluate the extent of the ablationin the antral regions of the left atrium.METHODS AND RESULTS: Eighteenpatients with drug refractory, symptomatic,paroxysmal AF were enrolled. A 3Delectroanatomic reconstruction of the leftatrium was made before and after successfulPVI with the 28 mm cryoballoon.Markers were placed at the ostium.Sixteen patients were mapped. Fourteenpatients had 4 veins each, and 2 patientshad a common ostium of the left sidedveins. All separate ostia were isolated inthe antral region. The two common ostiashowed ostial isolation. There was a significantdifference in vein size between thecommon (29 and 31 mm) and the separateostia (19 +/- 4 mm) (p < 0.01). Theperformance of an additional segmentalablation if balloon PVI did not eliminate allelectrical activity, did not influence theextent of the ablation. The earliest leftatrial activation during sinus rhythm waslocated in the superior septal regionbefore ablation in all patients. After ablation,two patients showed a substantialdownward shift towards the middle andinferior septal region respectively (NS).Four patients demonstrated a slight downwardshift of the first activation.CONCLUSIONS: In cryoballoon PVI, themajority of the veins undergo antral isolation.Veins with a diameter larger than theballoon, are isolated ostially. In individualcases, the left atrial activation sequenceappears to be altered after ablation.8. Circ Res. 2008 Nov 7;103(10):1181-9.Epub 2008 Sep 25. Comment in: Circ Res.2008 Nov 7;103(10):1053-5.Thrombospondin-1 deficiency acceleratesatherosclerotic plaque maturationin ApoE-/- mice.Moura R, Tjwa M, Vander<strong>voor</strong>t P, VanKerckhoven S, Holvoet P, Hoylaerts MF.Center for Molecular and Vascular Biology,Department of Cardiovascular Diseases,University of Leuven, Belgium.Thrombospondin (TSP)1 is implicated invarious inflammatory processes, but itsrole in atherosclerotic plaque formationand progression is unclear. Therefore, thedevelopment of atherosclerosis was comparedin ApoE(-/-) and Tsp1(-/-)ApoE(-/-)mice kept on a normocholesterolemic diet.At 6 months, morphometric analysis of theaortic root of both mouse genotypesshowed comparable lesion areas. Evenwhen plaque burden increased approximately5-fold in ApoE(-/-) and 10-fold inTsp1(-/-)ApoE(-/-) mice, during the subsequent3 months, total plaque areas werecomparable at 9 months. In contrast,plaque composition differed substantiallybetween genotypes: smooth muscle cellareas, mostly located in the fibrous cap ofApoE(-/-) plaques, both at 6 and 9months, were 3-fold smaller in Tsp1(-/-)ApoE(-/-) plaques, which, in addition,were also more fibrotic. Moreover, inflammationby macrophages was twice as highin Tsp1(-/-)ApoE(-/-) plaques. This correlatedwith a 30-fold elevated incidence ofelastic lamina degradation, with matrixmetalloproteinase-9 accumulation, underneathplaques and manifestation of ectasia,exclusively in Tsp1(-/-)ApoE(-/-) mice.At 9 months, the necrotic core was 1.4-fold larger and 4-fold higher numbers ofundigested disintegrated apoptotic cellswere found in Tsp1(-/-)ApoE(-/-) plaques.Phagocytosis of platelets by culturedTsp1(-/-) macrophages revealed theinstrumental role of TSP1 in phagocytosis,corroborating the defective intraplaquephagocytosis of apoptotic cells. Hence, thealtered smooth muscle cell phenotype inTsp1(-/-)ApoE(-/-) mice has limited quantitativeimpact on atherosclerosis, butdefective TSP1-mediated phagocytosisenhanced plaque necrotic core formation,accelerating inflammation and macrophage-inducedelastin degradation bymetalloproteinases, speeding up plaquematuration and vessel wall degeneration.26 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


9. J Am Coll Cardiol. 2008 Dec9;52(24):1957-67.Multivessel coronary revascularizationin patients with and without diabetesmellitus: 3-year follow-up ofthe ARTS-II (ArterialRevascularization Therapies Study-Part II) trial.Daemen J, Kuck KH, Macaya C, LeGrand V,Vrolix M, Carrie D, Sheiban I, Suttorp MJ,Vranckx P, Rademaker T, Goedhart D,Schuijer M, Wittebols K, Macours N, StollHP, Serruys PW; ARTS-II Investigators.Thoraxcenter, Erasmus Medical Center,Rotterdam, the Netherlands.OBJECTIVES: The purpose of this studywas to assess the 3-year outcome of coronaryartery bypass graft surgery (CABG)and percutaneous coronary intervention(PCI) using sirolimus-eluting stents (SES)in patients who had multivessel coronaryartery disease with and without diabetesmellitus.BACKGROUND: The optimal method ofrevascularization in diabetic patientsremains in dispute.METHODS: The ARTS-II (ArterialRevascularization Therapies Study-Part II)trial is a single-arm study (n = 607) thatincluded 159 diabetic patients treated withSES whose 3-year clinical outcome wascompared with that of the historical diabeticand nondiabetic arms of the randomizedARTS-I trial (n = 1,205, including 96diabetic patients in the CABG arm and 112in the PCI arm).RESULTS: At 3 years, among nondiabeticpatients, the incidence of the primarycomposite of death, CVA, myocardialinfarction (MI), and repeat revascularization(major adverse cardiac and cerebrovascularevents [MACCE]), was significantlylower in ARTS-II than in ARTS-I PCI(adjusted odds ratio [OR]: 0.41; 95% confidenceinterval [CI]: 0.26 to 0.64) andsimilar to ARTS-I CABG. The ARTS-IIpatients were at significantly lower risk fordeath, CVA, and MI as compared withboth the ARTS-I PCI (adjusted OR: 0.55;95% CI: 0.34 to 0.91) and ARTS-I CABGpatients (adjusted OR: 0.56; 95% CI: 0.35to 0.92). Among diabetic patients, theincidence of MACCE in ARTS-II was similarto that of both PCI and CABG in ARTS-I.Conversely, the incidence of death, CVA,and MI was significantly lower in ARTS-IIthan in ARTS-I PCI (adjusted OR: 0.67;95% CI: 0.27 to 1.65) and was similar tothat of ARTS-I CABG.CONCLUSIONS: At 3 years, PCI using SESfor patients with multivessel coronaryartery disease seems to be safer and moreefficacious than PCI using bare-metalstents, irrespective of the diabetic statusof the patient. Hence, PCI using SESappears to be a valuable alternative toCABG for both diabetic and nondiabeticpatients.10. Eur J Cardiothorac Surg. 2009 Mar 7Wall motion score index predictsmortality and functional result aftersurgical ventricular restoration foradvanced ischemic heart failure.Klein P, Holman ER, Versteegh MI,Boersma E, Verwey HF, Bax JJ, Dion RA,Klautz RJ.Department of Cardiothoracic Surgery,Leiden University Medical Center, Leiden,The Netherlands.Objective: Advanced ischemic heart failurecan be treated with surgical ventricularrestoration (SVR). While numerous riskfactors for mortality and recurrent heartfailure have been identified, no plain predictorfor identifying SVR patients with leftventricular damage beyond recovery is yetavailable. We tested echocardiographicwall motion score index (WMSI) as a predictorfor mortality or poor functionalresult.Methods: One hundred and one patientselectively operated between April 2002and April 2007 were included for analysis.All patients had advanced ischemic heartfailure (NYHA-class>/=III andLVEF/=III) at 1-yearfollow-up were identified by univariablelogistic regression analysis. Preoperatively,a 16-segment echocardiographic WMSIwas calculated and receiver operatingcharacteristic curve analysis was used toidentify cut-off values for WMSI in predictingpoor outcome.Results: Early mortality was 9.9%, latemortality 6.6%. NYHA class improved from3.2+/-0.4 to 1.5+/-0.7. At 1-year followup,10 patients (12%) were in NYHA classIII and the remaining patients were inNYHA class I or II (75 patients, 88%).WMSI was found to be the only statisticallysignificant predictor for poor outcome(odds ratio 139, 95% confidence interval(CI) 17-1116, p


Billboard >11. Eur J Cardiothorac Surg. 2009 Feb 26.Tranexamic acid and aprotinin in lowandintermediate-risk cardiac surgery:a non-sponsored, double-blind,randomised, placebo-controlled trial.Later AF, Maas JJ, Engbers FH, VersteeghMI, Bruggemans EF, Dion RA, Klautz RJ.Department of Cardiothoracic Surgery,Leids Universitair Medisch Centrum,Albinusdreef 2, Postbus 9600, 2300 RCLeiden, The Netherlands.Objective: Tranexamic acid has beensuggested to be as effective as aprotininin reducing blood loss and transfusionrequirements after cardiac surgery.Previous studies directly comparing bothantifibrinolytics focus on high-risk cardiacsurgery patients only or suffer from methodologicalproblems. We wanted to comparethe effectiveness of tranexamic acidversus aprotinin in reducing postoperativeblood loss and transfusion requirements inthe patient group representing the majorityof cardiac surgery patients: low- andintermediate-risk patients.Methods: We conducted a non-sponsored,double-blind, randomised, placebocontrolledtrial in which 298 patientsscheduled for low- or intermediate-risk(mean logistic EuroSCORE 4.1) first-timeheart surgery with use of cardiopulmonarybypass were randomised to receive eithertranexamic acid, high-dose aprotinin, orplacebo. All patients had preoperative normalrenal function. End points of the studywere monitored from the time of surgeryuntil patient discharge. This trial was executedbetween June 2004 and October2006.Results: Both antifibrinolytics significantlyreduced blood loss and transfusionrequirements when compared with placebo.Aprotinin was about twice as effectiveas tranexamic acid in reducing total postoperativeblood loss (estimated mediandifference 155ml, 95% confidence interval(CI) 60-260; p


13. Clin Gastroenterol Hepatol.Efficacy of the Long-ActingRepeatable Formulation of theSomatostatin Analogue Octreotide inPostoperative Dumping.Arts J, Caenepeel P, Bisschops R, DewulfD, Holvoet L, Piessevaux H, Bourgeois S,Sifrim D, Janssens J, Tack J.Department of Gastroenterology,University Hospital Gasthuisberg, Leuven,Belgium.BACKGROUND & AIMS: Several studieshave established symptomatic and mechanisticbenefits of the somatostatin analogueoctreotide in patients with dumpingsyndrome, but clinical use is hampered bythe requirement for subcutaneous administration3 times daily. We compared theefficacy of subcutaneous octreotide withthat of the long-acting repeatable (LAR)octreotide formulation, which is administeredmonthly, in patients with dumpingsyndrome.METHODS: The study included 30 consecutivepatients with postoperative dumping,evidenced by oral glucose tolerance test(OGTT) results and insufficient responseto dietary measures. OGTT, dumpingseverity score (summary of scores 0-3 for8 early and 6 late dumping symptoms),and quality-of-life data were evaluated atbaseline, after 3 days of subcutaneousadministration of octreotide (0.5 mg), andthen after 3 monthly intramuscular injectionsof octreotide LAR (20 mg).RESULTS: Both formulations of octreotidesignificantly reduced total dumping severityscores (21.7 +/- 1.6 at baseline, 11.2+/- 1.2 for subcutaneous and 14.0 +/- 1.8for LAR formulations; P < .05). Thisreduction was associated with significantimprovements in the increase in pulse rate(13.8 +/- 5.8 at baseline vs -0.3 +/- 2.2and 1.9+/-1.7; P < .05) as well as theincrease in hematocrit level (4.0 +/- 1.4 atbaseline vs 0.3 +/- 0.9. and 0.4 +/- 1.0; P< .05), and the lowest glycemia level inthe OGTT (54.1 +/- 6.7 at baseline vs98.9 +/- 7.1 and 67.8 +/- 5.9; P < .05).LAR octreotide administration significantlyimproved patients’ quality of life. Patientevaluations of their overall treatment efficacywas higher on LAR compared withthe subcutaneous formulation (83% vs52%; P = .01). Gallbladder stonesoccurred in 4 patients.CONCLUSIONS: Monthly administration ofLAR octreotide improves OGTT results,symptoms, and quality of life in patientswith postoperative dumping.14. Curr Drug Discov Technol. 2009Mar;6(1):72-81.Using pharmacologic data to planclinical treatments for patients withperitoneal surface malignancy.Van der Speeten K, Stuart OA, SugarbakerPH.Washington Cancer Institute, WashingtonHospital Center, Washington, DC 20010,USA. paul.sugarbaker@medstar.net.The surfaces of the abdomen and pelvisare an important anatomic site for the disseminationof gastrointestinal and gynecologicmalignancy. This transcoelomicspread of cancer cells gives rise to peritonealcarcinomatosis which, without specialtreatments, is a fatal manifestation ofthese diseases. In order to control peritonealcarcinomatosis cytoreductive surgeryto remove gross disease is combined withperioperative intraperitoneal and perioperativeintravenous chemotherapy to eradicatemicroscopic residual disease.Chemotherapy agents are selected to beadministered by the intraperitoneal orintravenous route based on their pharmacologicproperties. A peritoneal-plasmabarrier which retards the clearance of highmolecular weight chemotherapy from theperitoneal cavity results in a large exposureof small cancer nodules on abdominaland pelvic surfaces. Tissue penetration isfacilitated by moderate hyperthermia (41-42 degrees C) of the intraperitoneal chemotherapysolution. A constant dose ofchemotherapy agent and volume of carriersolution based on body surface areaallows prediction of systemic drug exposureand systemic toxicity. Timing of thechemotherapy as a planned part of thesurgical procedure to maximize exposureof all peritoneal surfaces is crucial to success.15. Cancer Chemother Pharmacol. 2009Apr;63(5):799-805.A pharmacologic analysis of intraoperativeintracavitary cancer chemotherapywith doxorubicin.Van der Speeten K, Stuart OA, MahtemeH, Sugarbaker PH.Department of Surgical Oncology,<strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>, Schiepse Bos 6,3600, Genk, Belgium. kurt.vanderspeeten@zol.bePURPOSE: A pharmacologic analysis ofintracavitary doxorubicin in the treatmentof patients with intracavitary cancer disseminationwas performed to further evaluatethe possible benefits of this treatmentmodality.METHODS: Twenty appendiceal malignancypatients with peritoneal carcinomatosis(PC), three appendiceal malignancypatients with direct extension into thepleural cavity, 20 patients with peritonealmesothelioma and one patient with pleuralmesothelioma were available for pharmacologicmonitoring. After intraperitoneal orintrapleural administration of doxorubicin,plasma and peritoneal fluid samples wereobtained at 15, 30, 45, 60 and 90 min inall patients. After intrapleural administration,plasma and pleural fluid sampleswere collected at similar intervals. Tumorand normal tissues were obtained whenavailable. Doxorubicin concentrations weredetermined by high-performance liquidchromatography (HPLC).RESULTS: Intraperitoneal doxorubicinshowed a prolonged retention in the peritonealcavity. Doxorubicin concentrationsZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>29


Billboard >in tumor tissue were consistently elevatedabove intraperitoneal concentrations from30 through 90 min. For appendiceal malignancy,the concentrations of doxorubicinwere significantly higher in minimallyaggressive mucinous tumors. Pleural chemotherapysolutions retained doxorubicinto a greater extent than peritoneal fluid.CONCLUSIONS: Doxorubicin shows characteristicsfavorable for intracavitaryadministration with sequestration of doxorubicinin cancer nodules.16. J Endourol. 2008 Oct;22(10):2295-8.Treatment of patients after failedhigh intensity focused ultrasound andradiotherapy for localized prostatecancer: salvage laparoscopic extraperitonealradical prostatectomy.Liatsikos E, Bynens B, Rabenalt R,Kallidonis P, Do M, Stolzenburg JU.Department of Urology, University ofPatras, Patras, Greece.INTRODUCTION: To evaluate the feasibilityand efficacy of salvage endoscopicextraperitoneal radical prostatectomy(EERPE) in recurrent prostate cancer afterfailed high intensity focused ultrasoundtherapy (HIFU), external beam radiotherapy(EBT) and brachytherapy.PATIENTS AND METHODS: Twelvepatients with mean age 63.3 years (48-74), mean preoperative PSA 12.7 ng/mland mean prostate weight 48.8 gramswere treated with salvage EERPE withcurative intent for biopsy proven locallyrecurrent prostate cancer. Our group wasconsisted of four patients who have beentreated in the past with HIFU, six with EBTand two with brachytherapy. Operativetime, estimated blood loss, conversion toopen surgery rate, transfusion rate andtransurethral catheter time were recorded.Also functional outcome and short termoncological outcome were reviewed.RESULTS: Average operative time was153 minutes. Mean blood loss was 238 ml.The procedure was completed in all caseswith no difficulty and without intraoperativecomplications. There was no need forconversion to open surgery or transfusion.Mean total urethral catheterization timewas 7.2 days. After mean follow-up of 20months, 10 patients were completely continent,and 2 needed 1-2 <strong>pad</strong>s per day.Three patients were potent before the surgicaltreatment, but no one reportedpotency postoperatively. Biochemicalrecurrence was observed in only onepatient 12 months postoperatively.DISCUSSION: In the initial experience,salvage EERPE in experienced hands hasminimal perioperative morbidity. Shortterm oncological and functional outcomesare encouraging but further studies andlonger follow-up are required in order toassess the long-term outcomes.17. J Neurosurg Pediatr. 2008Jun;1(6):488-92.Giant intracranial capillary hemangiomaassociated with enlarged headcircumference in a newborn.Daenekindt T, Weyns F, Kho KH, PeuskensD, Engelborghs K, Wuyts J.Department of Neurosurgery, <strong>Ziekenhuis</strong><strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>, Genk, University HospitalsLeuven, Belgium. thomasdaenekindt@yahoo.comThe authors describe the case of a patientwith an intracranial capillary hemangioma,and they review the recent literature onintracranial capillary hemangiomas withspecial attention to their differential diagnosisand management. The only sign inthis 7-week-old boy was head enlargement.There were no neurological deficits,and imaging revealed a large intracraniallesion in the right temporal fossa. Theresults of biopsy confirmed the diagnosis,and, after endovascular embolization, theentire lesion was resected. The incidenceof intracranial capillary hemangioma isvery low but may be underestimated. Inthe present case, the size of the tumorprompted surgical treatment. The naturalbehavior of extracranial capillary hemangiomas,however, suggests that a conservativeapproach with follow-up and steroidtherapy may also be considered.18. Acta Chir Belg. 2008 Nov-Dec;108(6):720-4.Lateral safety limits during a facialtransclival approach to the craniovertebraljunction.Daenekindt T, Van Calenbergh E, Goffin J,Depreitere B, van Loon J.Department of Neurosurgery, UniversityHospital Gasthuisberg, Catholic UniversityLeuven, Belgium. thomasdaenekindt@yahoo.comBACKGROUND: Transclival procedures areinfrequently performed and carry somedangerous complications. The carotidarteries and the hypoglossal nerves arethe most important structures at risk duringthe subperiostal lateral dissection ofthe posterior wall of the oropharynx.These lateral landmarks are, however, noteasily identified during the surgical dissection.METHODS: We measured the location ofthe foramen lacerum externum and thehypoglossal canal with respect to the midline.These measurements were performedon 76 non-pathological CT-scanned skullsthat were converted into accurate threedimensionaldigital reconstruction modelsby the use of 3D image-processing. Thesame measurements were also taken on15 non-pathological skulls by the use of aslide calliper.RESULTS: For the foramen lacerum, thedistance to the midline was 11 mm +/- 1mm SD (range 8-14 mm) on the righthandside and 11 mm +/- 1 mm SD(range 9-14 mm) on the left-hand side.For the right hypoglossal canal this distancewas 17 mm +/- 1 mm SD (range15-22 mm) and for the left hypoglossal30 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium


canal 17 mm +/- 1 mm SD (range 14-20mm). There was no significant differencebetween left and right.CONCLUSION: The posterior wall of theoropharynx can be safely dissected for atleast 8 mm from the midline at the levelof the foramen lacerum and for at least 14mm towards the hypoglossal canal fromthe midline at the level of the anteriorborder of the foramen magnum. In addition,this technique with the help of 3Dsoftware, can be very useful in the preoperativesetting when performing complexskull base procedures.19. Skeletal Radiol. 2009 Mar 18.Fast MR arthrography using VIBEsequences to evaluate the rotator cuff.Vandevenne JE, Vanhoenacker F, MahachieJohn JM, Gelin G, Parizel PM.Department of Radiology, <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>, Schiepse Bos 6, 3600, Genk,Belgium, jan.vandevenne@zol.be.PURPOSE: The purpose of this paper wasto evaluate if short volumetric interpolatedbreath-hold examination (VIBE) sequencescan be used as a substitute forT1-weighted with fat saturation (T1-FS)sequences when performing magnetic resonance(MR) arthrography to diagnoserotator cuff tears.MATERIALS AND METHODS: Eighty-twopatients underwent direct MR arthrographyof the shoulder joint using VIBE(acquisition time of 13 s) and T1-FS(acquisition time of 5 min) sequences inthe axial and paracoronal plane on a 1.0-TMR unit. Two radiologists scored rotatorcuff tendons on VIBE and T1-FS imagesseparately as normal, small/large partialthickness and full thickness tears with orwithout geyser sign. T1-FS sequenceswere considered the gold standard.Surgical correlation was available in asmall sample.RESULTS: Sensitivity, specificity, and positiveand negative predictive values of VIBEwere greater than 92% for large articularsidedpartial thickness and full thicknesstears. For detecting fraying and articularsidedsmall partial thickness tears, theseparameters were 55%, 94%, 94%, and57%, respectively. The simple kappa valuewas 0.76, and the weighted kappa valuewas 0.86 for agreement between T1-FSand VIBE scores. All large partial and fullthickness tears at surgery were correctlydiagnosed using VIBE or T1-FS MR images.CONCLUSION: Fast MR arthrography ofthe shoulder joint using VIBE sequencesshowed good concordance with the classicallyused T1-FS sequences for theappearance of the rotator cuff, in particularfor large articular-sided partial thicknesstears and for full thickness tears. Dueto its very short acquisition time, VIBEmay be especially useful when performingMR arthrography in claustrophobic patientsor patients with a painful shoulder.20. AJNR Am J Neuroradiol.Hypoplasia of L5 and Wedging andPseudospondylolisthesis in Patientswith Spondylolysis: Study with MRImaging.Wilms G, Maldague B, Parizel P, MeylaertsL, Vanneste D, Peluso J.Department of Radiology, UniversityHospitals Leuven, Leuven, Belgium;Department of Radiology, UCL Saint Luc,Woluwe Saint Lambert, Belgium;Department of Radiology, UniversityHospitals Antwerpen, Antwerpen, Belgium;and Department of Radiology, St. Elisabeth<strong>Ziekenhuis</strong>, Tilburg, the Netherlands.BACKGROUND AND PURPOSE: The associationbetween L5 hypoplasia and bilateralspondylolysis was described earlier onconventional radiographs of the lumbarspine. The purpose of this study was todescribe the findings on MR imaging inpatients with hypoplasia of L5 and to correlatethese findings with the presence ofbilateral spondylolysis of L5.MATERIAL AND METHODS: We studiedthe MR images of 22 patients with hypoplasiaand posterior wedging of L5 andwith bilateral spondylolysis at L5. Theanteroposterior diameter of L4, L5, and S1were measured and compared. Thedegree of posterior wedging of L5 wascalculated. The degree of anterolisthesiswas determined. The intervertebral disksof L4-L5 and L5-S1 were studied.RESULTS: The mean difference betweenthe anteroposterior diameter of L4 and L5was 3.0 mm, or 8.8% shortening of L5compared with L4. The mean differencebetween the anteroposterior diameter ofL5 and S1 was 4.4 mm, or 12.3% shorteningof L5 compared with S1. The meanpercentage posterior wedging was 24.7%.In 13 patients, there was no anterior vertebralslipping. True anterolisthesis grade Iwas seen in 5 patients and anterolisthesisgrade II in 4 patients. Diskarthrosis withdisk dehydration of L4-L5 was seen in 20of the 22 patients.CONCLUSIONS: It is confirmed that hypoplasiaof L5 can simulate anterolisthesis.Hypoplasia of the vertebral body of L5 canpredict the presence of bilateral spondylolysis.ZOLarium I <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong>31


Communicatie artsenNieuw Colofon > >Verantwoordelijke uitgever:Dr. H. Vandeput,hoofdgeneesheer ZOLRedactie en samenstelling:Grete BollenWerkten mee:Dr. Godfried Benijts,Dr. Johan Conings,Dr. Eric de Jonge,Sabine Markovitz,Dr. Greet Mestdagh,Sarah NauwelaertsTilly Postelmans,Dr. Martine Puylaert:Dr. Hubert Vandeput,Dr. Gregg van de Putte,Dr. Johan Van Robays,Dr. Jean-ChristophSchobbens,Dr. Jan Vandevenne,Dr. Jos Vlasselaer,Redactieadviesraad:Dr. Jef De BieDr. Jan De KosterDr. Willem OmbeletDr. Hubert VandeputDr. Johan Van RobaysDr. Luc VerresenFotografie:Mine DalemansZOLLay-outOnarRedactie:Schiepse Bos 6B 3600 Genk - BelgiumT +32 (0)89 32 17 62zolkrant@zol.beNiets uit deze uitgave magovergenomen of vereenvoudigdworden zonder schriftelijketoelating van de uitgever.32 <strong>Ziekenhuis</strong> <strong>Oost</strong>-<strong>Limburg</strong> I ZOLarium

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!