10.07.2015 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>CLAIRLIEU</strong>TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DEGESCHIEDEN1S VAN DE KRUISHERENIN H O U DDr. A. RAMAEKERS, Doctor Anton van Asseldonk os.crucis1892-1973 p. 5Dr. A. VAN ASSELDONK t, Handschrift LL238 van het KleinAichief van Sint-Agatha . . . . . . . p. 53A. PUT, Homilie bij de Uitvaart van Matthieu Vinken . . p. 95Dr. A. RAMAEKERS, M. Vinken en de kruisherenspiritualiteit . p. 98M. ViiN'KIiN t. Le Culte Marial chez les Croisic-rs ... p. 109Mgr. Dr. W. VAN HEES, Homilie bij de Uitvaart van dr. Antoonvan de Pasch o.s.c p. 115L. SIPS, Zo blijf ik me hem lierinneren . . . . . p, 119Dr. A. RAMAEKERS, De Historicus dr. A. van de Pasch . . p. 122Dr. A. VAN DE PASCH f. Godsvrucht in de handschriften derKruisheren . p. 137KRONIEK p. 149ZESENDERT1GSTE19 7 8JAARGANG<strong>CLAIRLIEU</strong> — ACHEL


<strong>CLAIRLIEU</strong>TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DEGESCHIEDENISVAN DE KRUISHERENZESENDERTIGSTE1978JAARGANG<strong>CLAIRLIEU</strong> — ACHEL


Van deze jaargang hebben we een herdenkingsjaargang willentnaken. De laatste jaren zijn meerdere leden van de geschiedkundigekring ,,Clairlieu" overleden. De confraters Louis Heere enMarcel Colson werden herdacht in jaargang 30 van 1972. Nuwillen we in dankbare herinnering onze gedachten laten gaan naarde medebroeders dr. Anton van Asseldonk, Matthieu Vinken endr. Antoon van de Pasch. We denken terug aan hun leven en werken plaatsen van ieder een artikel dat tot nu toe onuitgegeven oftnoeilijk toegankelijk bleef. Jarenlange samenwerking en vriendschapmaakte dit voor ons tot een plicht van dankbaarheid.De Redaktie


Dr. Anton van Asseldonk 1892-1973


DOCTOR ANTON VAN ASSELDONKO.S.CRUCIS 1892-1973Een in memonam verschijnt gewoonlijk kort na de dood vaniemand, die men om zijn verdiensten gedenken wil. Dat was ookde bedoeling bij de dood van dr. A. van Asseldonk. Maar als menzijn leven nagaat, blijkt het een moeilijker opgave dan eerst werdvoorzien. Beperking immers tot een korte levensbeschrijving enbibliografie zou deze man tekort doen. Hij verdient meer, ook indit tijdschrift, dan alleen zijn verdiensten schetsen voor de studievan de ordesgeschiedenis. Want hij heeft geschiedenis geschrevenen geschiedenis gemaakt. Door verschillende mensen die hem zeergoed gekend hebben, wordt hij ook nu nog verschillend beoordeeld.Maar iedereen zal het erover eens zijn dat hij ,,iemand" was, eenpersoonlijkheid, iemand die men niet meer vergat als men hemeens van naderbij ontmoet had \Mijn eerste ontmoeting met hem was niet van nabij. En tochis ze me bijgebleven en zie ik hem als 't ware nog voor me, zoalshij daar bij ons stond die middag, op de speelpaats van hetkruisherenkollege te Maaseik. 't Moet kort voor zijn vertrek naarJava geweest zijn, in 1930. Bij een bezoek aan zijn konfraters teMaaseik, kwam hij ook even op de speelplaats de studenten begroeten.Een van de rhetorikastudenten hield een korte toespraak,die hij beantwoordde met een voor ons boeiend woordje over dei Dr. H. van Rooijen schreef over hem in Cellesiana, nieuwsbulietin van deBelgische provincie der kruisheren, 1974, p. 103-110. Daar hij werkt aan eenm^gwifc /c!Ogr e van de pater> bePerken wii ons hier tot het essentiele. Zieook W.S. (Slangen), Konfrater Anton van Asseldonk overleden, in Cellesiana, X,i?J3>/.P* 256i ^ het Bulletm van de Nederlandse kruisherenprovincie van Rooijen'The heart of the matter, 1974, p. 4-5 en in aansluiting daarop F. Villevoye, Theheart of the matter »//, ibidem, p. 13 ; zie ook uittreksels uit een brief van zijnneef A. van Dooren over laatste 2iekte en dood in Cellesiana, X, 1973 p 258


6 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973eucharistie en de waarde daarvan in ons studentenleven. Diepater had iets imponerends, maar was toch tegelijk vriendelijk eninnemend. We spraken er later nog over onder elkaar. Na jaren,toen men hem meer persoonlijk leerde kennen, wist men dat zijnpersoonlijkheid ook zijn overtuigingskracht was.Pater van Asseldonk had toen al veel meegemaakt. Hij hadvruchtbare maar ook moeilijke jaren achter zich. Geboren te Erpin Noord-Brabant, als kind van een groot gezin op 11 november1892, ging hij op 25 april 1904 naar het kruisherenkollege teUden, een bekend priesterkollege. Zes jaar later, op 6 September1910, trad hij als novice in bij de kruisheren te Sint-Agatha, waarhij op het feest van Kruisverheffing, 14 September 1911 de kloostergeloftenaflegde. Samen met zijn twee klasgenoten, E. Fontaineen J. Snijers ging hij naar Diest voor de filosofie. Twee jaar laterkeerden ze naar Sint-Agatha terug voor de theologische opleiding2.Prior van Mil te Uden was in die tijd al begonnen met de verwezenlijkingvan zijn plannen om het intellektuele peil van deorde te verhogen. Om later studenten naar universiteiten te kunnensturen, gingen elke week 'n groepje fraters vanuit Sint-Agathanaar Uden, o.a. ook van Asseldonk, om daar bij de leraarsLinnebank en Meijer speciale lessen te volgen3. Op nieuwjaarsdag1914 werd zijn moeder ernstig ziek, het begin van een lang lijdendat haar op 15 September van dat jaar naar de dood voerde. Voorfrater van Asseldonk is dit een zware beproeving geweest. Hij waserg gevoelig van aard, en het tekent hem dat hij meer dan vijftigjaar later bij zijn levensdata ook deze twee optekende, de ziekteen de dood van zijn moeder. In 1944 zal hij aan haar zijn studieopdragen over het brevier van de kruisherenorde, met de woorden :,,Aan mijne Moeder, bij wier lijk ik A° 1914 mijn eerste Brevierprivatim uit verplichting heb gebeden4 ".2 Emile Fontaine, een Waal, ging na zijn studies naar Hannut waar hij leraar enlater prior was. Jos Snijers ging naar de U.S.A. als ,,missionaris".3 J. Scmeerder, Hetiricus Martinus Franciscus Hollmann, 1853-1927, in Clairlieu,XXIII-XXIV, 1965-1966, p. 140-151.4 Deze opdracht staat niet in het nummer van Clairlieu, 1944, waarin deze studieverscheen, maar in het apart uitgegeven boek, p. 5. Zie verder de Kronologischebibliografie. De kruisheren waren verplicht het koorgebed te houden ; kon men daarniet aanwezig zijn, dan moest men, eenmaal solemneel geprofest, privatim aanvullenwat men niet in het koor gebeden had ; zie C.I.C., can. 610, § 3.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 7Na zijn priesterwijding, hem door Mgr. Diepen in den Bosch op17 juni 1916 toegediend, werd hij naar de universiteit van Freiburgin Zwitserland gezonden. Hij was er samen met zijn konfraterHein van Lieshout5 die daar zijn studies afmaakte en in 1921doctoreerde. Maar van Asseldonk ging in 1918, na zijn licentiaatin theologie te Freiburg, naar Rome. Aan het Angelicum, deuniversiteit van de dominikanen, doctoreerde hij op 19 juni 1919op een proefschrift: De Inspiratione Sacrae Scripturae ad mentemS. Thomae. Hij moest gaan verder studeren aan het pauselijkbijbelinstituut te Rome en behaalde daar de titel van licentiaatin de bijbelwetenschappen in 1921, met een scriptie over debevolkingsgroepen van Samaria, aan de hand van Assyrischeteksten. Generaal Hollmann heeft altijd verlangd dat van Asseldonk zou doctoreren in de bijbelwetenschappen, zoals uit meerderebrieven van die tijd blijkt; daarop zou dan normaal een professoraataan het theologicum van Sint-Agatha gevolgd zijn. Maarintussen was er een en ander gebeurd dat een heel ander wendingaan zijn leven zou geven. A. van Asseldonk en daarna ook zijnkonfrater Piet Rutten, die kerkelijk recht studeerde, waren ondergebrachtin de prokuur van Saint Sulpice, omdat de kruisherengeen eigen huis en ook geen eigen prokurator in Rome hadden.De prokurator-generaal van de witheren zorgde tegelijkertijd voorde zaken van de kruisheren. De Franse prokuur Saint Sulpicewas blijkbaar een goed midden om met vooraanstaande kerkelijkepersonen in kontakt te komen, iets dat voor de toekomstige taakvan van Asseldonk zeker zijn waarde gehad heeft. Of het eroverigens voor jonge mensen, die hard moesten studeren, zo'ngeschikt verblijf was, is iets anders. Pater Rutten schreef in dietijd aan generaal Hollmann over een vijfdaagse voettocht die hijsamen met de dominikanen van den Oudenrijn en Suermondt gemaakthad in de bergen buiten Rome: ,,We hebben vijf dagenlang goed gegeten en ik verzeker U, dat dat iets betekent voormensen die in de prokuur der Sulpitianen in de kost zijn/'65 A. Ramaekers, Oudheidkundige Dr. H. van Lieshout, kruisheer, in Het OudeLand van Loon, Hasselt, 1949, p. 3-7.6 De hier en verder geciteerde brieven, meestal van Mgr. Hollman en dr. A. vanAsseldonk bevinden zich in het archief van het generalaat en van de prokuur teRome; niet genummerd.


8 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973Nu schreef de nieuwe codex van kerkelijk recht, die in 1918verplichtend werd gesteld, voor dat elke mannelijke orde ofcongregatie van pauselijk recht een eigen prokurator in Romemoest hebben om de belangen van het eigen instituut bij deH. Stoel te behartigen. In een in 1920 verschenen monitum werddit nog eens nadrukkelijk herhaald7. Generaal Hollmann washier erg voor, maar zag blijkbaar moeilijk hoe hij het allemaalgerealizeerd moest krijgen met de weinige mensen en de geringefinanciele middelen die hij ter beschikking had. Zijn gedachtenwerden trouwens vanaf het verschijnen van de codex grotendeelsin beslag genomen door het opstellen van nieuwe constituties,aangepast aan het kerkelijk recht. Een eigen prokurator zouspoedig ook een eigen prokuur eisen. Trouwens, voor de naastetoekomst met het ideaal ,,meer studenten aan de universiteiten"zou in Rome een eigen studiehuis toch noodzakelijk worden.PROKURATOR VAN DE ORDEToen generaal Hollmann begin 1920 naar Rome kwam inverband met de statutenhervorming, bracht hij samen met vanAsseldonk en Rutten een bezoek bij Kardinaal van Rossum, deprotector van de kruisheren, en als Nederlands kardinaal ook eengoede kennis en vriend. Onderweg in het open rijtuigje, - vanAsseldonk heeft dit later meermalen verteld - sprak Hollmannerover om de eerwaarde heer Noots van de witheren, de opvolgerals prokurator van Nouwens, maar weer te vragen om ook dezaken van de kruisheren te behartigen. Erg spontaan reageerdevan Asseldonk hiertegen. Het zou immers het bestendigen zijn vaneen oude toestand die in strijd was met het nieuwe kerkelijk recht.Bij het aparte onderhoud dat Hollmann met van Rossum had,sprak deze zich ook uit voor een eigen prokurator, die volgens hemniemand anders kon zijn dan van Asseldonk8. Daarmee was dekwestie geregeld en werd van Asseldonk benoemd.Eigenlijk had deze de taak van prokurator de facto al gedeeltelijkvervuld vanaf het voorjaar van 1919, toen hij als bemiddelaar wasopgetreden voor het verkrijgen van de Congomissie. Zijn vriend-7 C.I.C., can. 517 en A.A.S., 1920, p. 301.8 SCHEERDER, O.C., p. 167-168.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 9schap met kardinaal van Rossum was de aanleiding dat deze hembij een toevallig bezoekje vroeg naar de missie-aktiviteit van deorde en de eventuele bereidheid van de kruisheren om een gedeeltevan het missiegebied van de witheren van Tongerlo in het Noordoostenvan Congo op zich te nemen. Generaal Hollmann durfdeer niet op ingaan, tenzij de Propaganda zelf een verzoek hiertoeaan de orde zou richten. Maar het onderzoek dat de Propagandainstelde naar de mogelijkheden van de orde wat mensen enmiddelen betrof, was blijkbaar zo teleurstellend dat zij dat uitgebreidegebied niet aan de kruisheren durfde toevertrouwen.Van Asseldonk werd bij Kardinaal van Rossum geroepen die hemdat negatieve besluit meedeelde. ,,Maar Eminentie, zei van Asseldonk, U meent de missie niet te kunnen geven omdat wij geenvolk hebben ; geef ze ons dan opdat we volk zouden krijgen." DeKardinaal dacht na en zei toen : ,,Ge zult ze krijgen" 9. De relatievan van Asseldonk met Kardinaal van Rossum was toen reeds toteen hechte band gegroeid. Dit is ook in latere jaren gebleken, inde vele moeilijke omstandigheden waarin van Asseldonk spontaanmet zijn problemen zijn eminente landgenoot opzocht en om raadvroeg 10. Het was geen officiele relatie meer maar die van eenoudere en wijze vriend die de jongere hoogacht en helpen wil.Toen van Asseldonk na de audientie bij Kardinaal van Rossumpraktisch tot prokurator van de orde in Rome benoemd was, zeigeneraal Hollmann hem : ,,Het eerste wat ge doen moet, is deStatuten bij de Congregatie indienen". Voor iemand die nog volopin de studies zat, was dit een zware taak. Niet zozeer dit alleen,maar de vele beslommeringen die hierbij te pas kwamen. Hij gingnaar Kardinaal van Rossum om raad, hoe de vlugst mogelijke wegdaarbij gevolgd zou kunnen worden. Op 25 januari 1921 bracht hijhem een exemplaar van de oude en een van de nieuwe constituties.Van Rossum zou ze aan een bevriende konsultor ter inzage geven,zodat deze een beredeneerd verslag zou kunnen maken en dit danbij de samenkomst van de Congregatie zou kunnen verdedigen.Voor de indiening moest van Asseldonk 24 exemplaren laten typenen er daarvan twaalf samen met een begeleidend schrijven van de9 Ibidem, p. 186 vv. en Ter nagedachtenis van Z. Em. Kard. van Rossum, inDe Zegepraal des Kruises, XII, 1932-1933, p. 6-7.10 In de vele brieven komt dit herhaaldelijk naar voren.


10 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973generaal bij de Congregatie van de Religieuzen brengen. Het zounog tot april duren eer dat officiele indienen gebeurde. Juist dedag dat hij ze had ingediend, 14 april 1921, kreeg hij van generaalHollmann een brief met ingesloten een hoofdstuk over de prokurator-generaal.Hij zorgde dat het vlug op twaalf exemplarengetypt werd, ging naar de Congregatie waar hij heel de bundelterugvroeg, het kapitteltje op de aangegeven plaats inlaste en allesweer onmiddellijk inleverde. Het zou duren tot mei 1922 voordathet met de nodige aanwijzingen tot verbetering terugkwam en totbegin 1926 voordat de gedrukte exemplaren in de orde kondenverspreid worden. Het Roma mora werd weer eens tenvolle bewaarheid11.Tussen deze data ligt een voortdurende korrespondentievan prokurator aan generaal en omgekeerd, waaruit men deindruk krijgt dat de generaal hoe langer hoe meer aan van Asseldonkoverlaat en vraagt. Maar van het begin af kwamen daar,- naast de gewone taken als relaties opbouwen en onderhouden,beleefdheidsbezoeken afleggen, dispensatie-aanvragen, pauselijkezegens met of zonder handtekening in fotocopie erop - de zorgenbij voor een eigen vestiging in Rome. Vanaf december 1920 gaathet er in elke brief over. Eerst natuurlijk Kardinaal van Rossumraadplegen, die hem aanraadt de superior van Saint Sulpice, Mgr.Hertzog, in de arm te nemen. Reeds de volgende dag weet dezeeen geschikt huis dat te koop staat en niet te duur is. In de korrespondentiekrijgen we er alle bijzonderheden over te horen, vanafde ligging bij de kerk van de H. Pudentiana en het aantal ramenaan de straat tot de prijs in lires en guldens en de mogelijkhedenom geld op te nemen aan voordelige interesten. Kort daarop waser een ander huis, maar veel te groot, vijf verdiepingen en tachtigkamers. Verder nog een aanbod van een parochiekerkje en pastorieaan de rand van de stad, die echter niet dienen kon voor prokuur,studentaat en eventueel generalaat. Het eerste aanbod bleef hetmooiste, maar kon tenslotte door generaal en definitoren nietworden aanvaard. De kosten waren ,,voor ons" te hoog. PaterNoots van de witheren besloot toen dat huis voor hen aan te kopen,zodat hun prokuur vrij kwam. Na lang wachten en onderhandelenwerd de knoop doorgehakt en kochten de kruisheren in november11 Scheerder, o.c, p. 166-172 die dit uitgebreid behandelt. De datum van deeerste indiening is echter onjuist en moet zijn 14 april 1921.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 111921 het huis van de witheren12. Door het vertrek van eenMonseigneur in Saint Sulpice kon van Asseldonk ook nog goedkoopaan mooie meubels komen en konden de konfraters zodoende eeneigen huis betrekken.Het is te begrijpen dat studeren met zoveel verstrooiingen ergmoeilijk was. Terwijl van Asseldonk over pater Rutten kon schrijvendat deze op 18 juni 1921 magna cum laude slaagde voor hetlicentiaat in kerkelijk recht, liet hij over zichzelf weten: ,,Ikslaagde gisteren voor mijn licentiaat in de H. Schrift ,,bene receptus".Ik weet niet wat de hoogste nota is op het bijbelinstituut,maar weet best dat ik de hoogste onderscheiding voor mijn examenniet verdiende. Ik was te moei en afgewerkt om 'n eerste klasexamen te kunnen doen" 13. Over hem als prokurator kon zijnkonfrater meermalen aan de generaal bij gelegenheid schrijven dathet hem goed af ging. ,,Aan onze nieuwe prokurator hier naastme hebt U, zoals U trouwens wel weet... een uitstekende keuzegedaan. Overal waar hij komt is hij persona grata, en dit wil inRome wat zeggen." 14 De generaal wist dit inderdaad en liet hetmeermalen goed blijken, al reageerde hij soms scherp als hij hetvele schrijven van van Asseldonk, zeker ten onrechte, beschouwdeals ongepast aandringen in zijn zaken. Het was niet te verwonderenvoor een generaal die tegelijk met zoveel problemen zat: de beginnendeCongomissie en de moeilijkheden van de eerste oversteKonings met Mgr. Derikx van Buta, de prokuur in Rome die moestworden gekocht en ingericht, de parochie te Rotterdam waaroverhij onderhandelen moest met de bisschop, het oude moederhuisvan Hoei dat juist toen, naar men vermoedde, te koop werd aangeboden,al bleek dat naderhand maar een klein stuk van de grondte zijn. ,,Geen volk en geen geld", dat is de steeds terugkerendeklacht.Voordat van Asseldonk in oktober 1921 triomfantelijk met groteletters het nieuwe adres onderaan zijn brief naar de generaalplaatste, Procura de' Crocigeri, Via di Monte Tarpeo 54, Roma 18,gebeurde er dat jaar nog een en ander dat hier vermelding verdient.12 Uitgebreide correspondence archief generalaat.13 Brief van 23-6-1921, archief generalaat.14 Brief van 14-12-1920, archief generalaat.


12 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973Toen hij 13 februari, bij Kardinaal van Rossum op bezoek, verteldedat de giften voor de Congomissie verminderden, vroeg deze ofde kruisheren geen missietijdschriftje hadden. Uit het antwoordvan van Asseldonk blijkt dat er in Belgie weinig animo voor bestond.,,Dat moet ge zeker hebben en gauw. En als ze het inBelgie niet doen, dan maar in Holland. Echter moet U in mijnnaam aan Hoogwaardig Heer zeggen dat ik eraan houd, dat zospoedig mogelijk zo n boekje wordt uitgegeven. Dat wekt belangstellingen weldoeners". Van Asseldonk schrijft dit daags daarnaaan de generaal. Zelf meent hij dat men dat best in Diest zoudoen, waar het bij de drukker Uten wellicht goedkoop zou gedruktkunnen worden ; prokurator Noots van de witheren raadde dedrukkerij van Averbode aan. Van Asseldonk geeft al meteen eenserie rubrieken die men in dat boekje zou kunnen behandelen :godsdienstige artikelen, vooral over de verering van het Kruis enLijden, over de H. Odilia, godvruchtige legenden uit onze geschiedenis; een tweede rubriek met missie-artikels uit Amerika enCongo, een derde met schetsen uit de geschiedenis van de orde;verder nieuws van de kolleges, vertellingen, gedichten enz. Tegende winteravonden zou het moeten kunnen beginnen. De generaalreageert gunstig. ,,De kardinaal is blij dat U ernstig over hetmissietijdschriftje nadenkt en drong er nog eens op aan", schrijftvan Asseldonk op 28 februari 1921. Het duurt tot de vakantie vandat jaar, als van Asseldonk vanuit Erp naar de generaal schrijftdat het missietijdschriftje gesticht is en konfrater van Lieshoutbereid is de redaktie op zich te nemen. Helemaal zonder moeilijkhedenschijnt het niet gegaan te zijn, maar het kwam er, meeromvangrijk als van Asseldonk zelf bedoeld had, onder de naamKruistriomf, terwijl in Diest tegelijkertijd met De Zegepraal desKruises begonnen werd15.Een ander vermeldenswaardig feit is het begin van het terug*ontvangen van de eigen feesten in missaal en brevier. Op het feestvan Kruisvinding, 3 mei 1921, ging van Asseldonk naar Kardinaalvan Rossum, om hem te bedanken voor de werkelijk royale subsidiedie de orde voor de missie van Congo ontvangen had. Het gesprekkwam ook op het feest, en van Asseldonk liet zijn spijt blijken datde orde dit feest niet meer als eerste klas mocht vieren, omdat de15 Correspondentie van Asseldonk-Hollmann, archief generalaat.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 13Ritencongregatie maar een feest als eerste-klasfeest toeliet en deorde daarom Kruisverheffing gekozen had. ,,'t Vermindert bijmij, en wellicht ook bij anderen, enigszins de devotie, want ook deliturgische blijdschap" zei hij. De Kardinaal raadde aan een suppliekte schrijven. Hij zou ze aanbevelen. De generaal zou dedata van de verandering van ons directorium moeten opgeven, meteen lijstje van de feesten die hij graag zou terughebben. ,,DeFeestenstormwoede heerst niet meer zoals vroeger in de Ritencongregatie." Van Asseldonk was er blij mee: ,/t helpt mijnsinziens voor de geest van ons als kruisheer dat wij een en andereigen hebben, en vooral de Passiefeesten en de H. Kruisfeestennazoeken en zo plechtig mogelijk vieren". Generaal Hollmann ishier onmiddellijk op ingegaan en stuurde een lijstje op van defeesten die hij graag bijzonder in de orde gevierd zou zien. ,,Uwfesta-program zal voor de prokurator een program zijn, langzamerhandgeheel uit te voeren", schreef van Asseldonk terug. In overlegmet de kardinaal-protektor zou hij beginnen met Kruisvinding enSint Augustinus te vragen. Helemaal is dit toch niet gelukt, maarwel kreeg de orde door indult van de Ritencongregatie van 10januari 1923 de vroegere zeven passiefeesten terug16.Juist in die tijd werd te Rome een nieuw tijdschrift gesticht voorbijbelwetenschappen, omdat Biblica blijkbaar voor een brederelezerskring te geleerd was. De redaktie van Verbum Domini riepook de hulp van van Asseldonk in, die in het eerste nummer eenartikel publiceerde en zijn geregelde medewerking toezei. Zijnabonnement stuurde hij naar Sint-Agatha door voor de fraterstheologanten 17. Ook van Kruistriomf was hij een regelmatig medewerker.Hoe hij al deze werkzaamheden wist samen te brengenkan men verstaan uit een uitlating van pastoor Mulder toen vanAsseldonk in 1929 in Rotterdam benoemd werd : ,,Toen hij kwam,zei Mulder, begreep ik pas wat werken was 18." Brieven van 5 en 14-5-1921, archief generalaat. A. van Asseldonk, HetBrevter van de Kruisheren, in Clairlieu, II, 1944, p. 27 en 94. Intussen 2ijn dezereesten door een andere ,,Feestenstormwoede" weer afgeschaft.j ^-S?^ van van Asseldonk aa" Hollmann, 14 febr. 1921, archief generalaat Opde bibhotheek te St-Agatha is Verbum Domini echter niet te vinden. '18 Van Rooijen, a.c. in Cellesiana, p. 105.


14 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973AMICI ISRAELZo zou dr. Anton van Asseldonk wellicht een groot gedeeltevan zijn verder leven in Rome als prokurator en consultor van deCongregatie van de Religieuzen, en misschien nog in andere funktieshebben doorgebracht, als er geen bijzondere gebeurtenissen inzijn leven gekomen waren. Hij was in de romeinse kringen stilaaneen bekende figuur geworden. Bij gelegenheid van de Vatikaansemissietentoonstelling van 1925 had hij voor zijn erg gewaardeerdemedewerking de onderscheiding pro ecclesia et pontifice gekregen19,terwijl hij ook zijn aandeel had in de zestiende eeuwfeestvieringvan Kruisvinding, waarbij Mgr. Hollmann en van Asseldonklid werden van het komitee ; het had de zorg voor de plechtigeviering van dit feest in de titelkerk van Kardinaal van Rossum,de kerk van het H. Kruis in Jeruzalem, en tevens de zorg om eenwaardige bewaarplaats in te richten voor de lijdensrelieken vandeze kerk20. Van Asseldonk deed een oproep in Kruistriomf enDe Zegepraal des Kruises om steun voor ,,dit ter ere van Jezus'voornaamste Lijdensrelikwieen te Rome op te richten heiligdom" 21.Maar zijn innerlijk leven onderging stilaan een verandering engroei die zich op de duur ook naar buiten moest manifesteren. Hijbleef zijn werk doen als altijd, zo bv. bij de onderhandelingen overde Javamissie in 1925. Maar zijn hart trok hem tot een ander werk,dat in 1926 onder de naam Amici Israel grote bekendheid verwervenzou. Zelf heeft hij in drie autobiografische artikels zijn innerlijkegroei tot die bijzondere roeping beschreven. Van jongsafbekend en geinteresseerd voor joodse families die in Uden woonden,vergat hij deze interesse onder noviciaat en volgende studiejaren.Zijn aandacht richtte zich toen op de vrijmetselarij, waarvoorhij wilde bidden en later werken om de schadelijke invloeden ervantegen te gaan. Door kennismaking en vriendschap met een priesterte Freiburg die hevig antisemiet was, en door de studie van dekwesties bij Sint Thomas over menswording en verlossing van19 Steekkaart archief provincialaat te Leuven. Zijn consultor-zijn blijkt uit eenlatere brief aan Hollmann 13-11-1926, archief generalaat en uit de A.A.S., XVI,1924, p. 173.20 SCHEERDER, O.C., p. 211-212.21 Kruistriomf, V, 1925-1926, p. 65-67, De Zegepraal, V, 1925-1926, p. 4-5 ; 2ieook p. 217-223 en 223-224 voor de brieven van Pius XI aan Kard. van Rossum engen. Hollmann.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 15Christus groeide bij hem een grote liefde voor het volk waaruitMaria en Jezus waren voortgekomen. De behoefte om te biddenvoor de joden werd sterker door de studie van Sint Paulus, ,,werdapostolisch" schrijft hij zelf. Maar het diepe verlangen om voorhen dies te zijn zoals Christus dat geweest was, dateert van zijnbegintijd in Rome in 1918 22. Zijn studie en werkzaamheid gaf hemtoen geen gelegenheid, ofwel achtte hij de tijd nog niet gekomen,om een werk naar buiten te beginnen. Wel heeft hij zich op24 maart 1925, als antwoord op die roeping voor Israel, in dekerk van de H. Laurentius in Panisperna te Rome aan God opgedragenom alles te doen en te lijden voor Israel23. Voor zover dituit voorliggende dokumentatie blijkt begon het werk naar buitendoor een ontmoeting met Francisca van Leer in de herfst van 1925,een joodse die tot het katholicisme was overgegaan. Voor zoverwe kunnen nagaan is het voor het eerst in december 1925 dat vanAsseldonk aan generaal Hollmann schrijft dat hij graag iets overIsrael zou schrijven en er een konferentie over houden. Het antwoord van de generaal is, hoewel affirmatief, niet erg bemoedigend: ,,U kunt iets over Israel in de Osservatore Romano of eldersplaatsen en ik wil ook wel mijn zegen geven over de conferentiedaarover door U te houden, doch dit wil ik U zeggen : dat ik geenjood vertrouw al zijn ze ook jaren bekeerd. Ik heb er treurigebevindingen van opgedaan. Verder zal ik zwijgen, ofschoon hetbijna zeker is dat er lawaai over ontstaat" 24. Dit antwoord tekental enigszins de heersende sfeer in die tijd. In de eigen orde propageerdevan Asseldonk het gebed voor de bekering der joden.Blijkbaar had hij er ook de redakteur van Kruistriomf gevoeligvoor gemaakt. Deze kondigde reeds op het einde van de vierdejaargang, dus einde 1925, in het programma voor de volgendejaargang een heel nieuwe rubriek aan, gewijd aan de bekering vande joden. ,,Den laatsten tijd is er onder de katholieken een bewegingontstaan om, meer dan tot nu toe geschied is, te werken voorde redding van Israel. Met die nieuwe strooming meende Kruis-22 Kruistriomf, V, p. 339-345, 372-375 en VI, 1926-1927, p. 22-27.23 H. van Rooijen is op de groei van deze roeping enigszins ingegaan in zijn art.in Cellesiana. Een prentje met een gebed voor de terugkeer van de Joden tot Christusgeeft een afbeelding van het kruisbeeld uit deze kerk, dat tot de H. Brigitta vanZweden zou gesproken hebben. Archief Diest.24 Brief van 5-12-1925, archief prokuur Rome.


16 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973triomf rekening te moeten houden en een zijner trouwste medewerkersdie voor de Joden voelt, verklaarde zich bereid de bewegingte volgen en de rubriek geregeld te vullen. Zoo willen we nietslechts werken voor de bekeering van heidenen en andersdenkenden,maar ook voor de terugkeer der verloren schapen van Israel." 25Deze trouwe medewerker is pater van Asseldonk, die in vorigejaargangen geregeld zijn artikels over Rome had ingestuurd onderde naam Romanus. Vanaf de vijfde jaargang zal deze rubriek doorhem verzorgd worden met de reeks Volk van Vloek en Zegeningen Naar Israel, terwijl daarna meerdere andere medewerkers,waaronder dr. Frans Verhoeven de zorg daarvoor overnemen. Dedaarin uitgedrukte gedachten hebben in de orde zelf en verdaarbuiten zeker hun invloed uitgeoefend, evenals in Vlaanderenwaar De Zegepraal des Kruises de artikels van van Asseldonkovernam26.In het voorjaar 1926 ontstaat dan te Rome het Opus AmicorumIsrael, dat in het eerste blaadje dat verschijnt de oprichting aankondigt.De priestergroep die gekontakteerd door van Asseldonkvoor de oprichting bijeengekomen is, wil de zending van Christusvoor ,,de verloren schapen van het huis Israel" voortzetten. DeJoden, over heel de aarde verspreid, komen zo hevig op tegen derechten van Christus en Zijn Kerk, dat wij ervoor moeten werkendat de Vader, die zijzelf ook aanbidden en vereren, hen mogebrengen tot de Zoon, hun bloedverwant en hun Koning. Daarommoeten we van hun roeping in de geschiedenis op de hoogte zijn,hen welwillend en met eerbied tegemoet komen, want we wetenuit ons geloof dat ze eens tot de Heer terugkeren. We zien nureeds dat velen zich bekeren en anderen ,,op de weg naar Damascus" reeds zoeken naar Ananias, nl. de liefde en moeite van depriesters van Christus. Juist wij, de ,,vrienden van Israel", moeteneerbied en respekt opbrengen voor dit volk (Rom. 10, 2 ; 9, 4-5)voor hen bidden (10, 1), met hen mee-lijden (9, 1-2), onszelf voorhen als slachtoffer aan God opdragen (9, 3) en ons priesterwerkvoor hen uitoefenen (11, 13-14). Om die terugkeer van Israel tebevorderen werd op 24 februari te Rome het werk gesticht. Het25 Kruistriomf, IV, 1925-1925, p. 353. Zie ook V, 1925-1926, p. 28.26 Zie bibliografische lijst nrs. 36-38.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 17is een werk voor priesters die werkelijk vrienden van Israel willenzijn en daarom op zich nemen : een dagelijks memento in deh. mis, vaak in predikatie en onderricht de gelovigen spreken overIsrael, voor hen die dit kunnen nu en dan erover schrijven oftenminste de geschriften over hen verspreiden, de joden opzoekenzodat Israel spoedig overal zijn apostels heeft, en tenslotte zichzelfopofferen en eigen leven hiertoe heiligen27. Onder de eerste ledenwaren de kardinalen van Rossum, Bonzano en Friihwirth. Hetbestuur bestond uit de generaal-abt van de benedictijnen Gariadorvoorzitter, Vedastus Vaneufville, kanunnik van de basiliek vanLateranen vice-voorzitter, van Asseldonk sekretaris, en vier anderevan de stichtende leden als raad, nl. Garrigou-Lagrange, dominikaanen professor aan het Angelicum, C. Damen, redemporist enprofessor aan het college van de Propaganda, L. Himmelreich,franciskaan en secretaris van de generaal, C. Chuard, regulierkanunnik van de Onbevlekte Ontvangenis. Het werk werd onderde bescherming gesteld van Maria Middelares. Het sekretariaatwas gevestigd Via di Monte Tarpeo 34, de prokuur van de kruisheren28.Het tweede blaadje verschijnt in juni 1926 en omschrijft naderde termen amici en Israel. Uitdrukkelijk wordt gezegd dat het eentotaal onbaatzuchtig werk moet zijn, waarmee geen geestelijkegunsten, fakulteiten of aflaten gemoeid zijn, evenmin als eretitels.Even uitdrukkelijk wordt verwezen naar uitgaven van Notre Damede Sion en andere, die aanbevolen worden. Ook de instituten zelfworden aan de priesters aanbevolen, heel bijzonder de paters enzusters van Sion, opdat zij ze zouden helpen en steunen. Voorleken worden meerdere broederschappen opgegeven waarbij zezich kunnen aansluiten. Van de Amici wordt ook geen enkelegeldelijke bijdrage gevraagd als lidgeld ; alleen spontane giftenworden aangenomen29. Blijkbaar wil men geen enkele anderegroep die voor of onder de joden werkt op een of andere manierbemoeilijken maar integendeel met hen meewerken.27 Pax super Israel, eerste blaadje (4 biz. in 4°), p. 1-2. Na dit eerste levenstekenvolgde in juni 1926 een enkel blad. Daarna begon een tijdschriftje met dezelfdetitel, formaat 10X15 cm., dat drie maal verscheen, respektievelijk op 36, 32 en18 biz. Apart verscheen nog een dubbel blad met de status wat leden en moderatorenbetrof. Exemplaren in het kloosterarchief van Diest.28 Pax super Israel, eerste blaadje, p. 2-3.29 Pax super Israel, tweede blaadje, p. 1-2.


18 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973De Amici Israel hebben in korte tijd een geweldige uitbreidinggekend. In het eerste nummer van het tijdschriftje van maart 1927,dat van tijd tot tijd zal verschijnen, staat eerst een dokument, datin de plenaire vergadering was verbeterd en goedgekeurd. Hetonderwerp ervan is : bepaalde uitdrukkingen achterwege laten inhet spreken over joden en jodendom (bv. termen als Godsmoord,overdreven verhalen die de ronde doen, oneerbiedigheid tegenoverde joodse riten), en andere gebruiken (vooral die van de H.Schrift) als we over hen spreken. Dan komt de status operis primoanno exacto : achttien kardinalen, tweehonderd aartsbisschoppen enbisschoppen en tweeduizend priesters. Bij de kardinalen waren, ommaar enkele bekende namen te noemen, van Rossum, Gasparri enFaulhaber ; bij de bisschoppen het hele Nederlandse episkopaat enverder bisschoppen uit heel de wereld. Pater van Asseldonk zelfreisde ervoor in Nederland, in het bisdom Milaan, in Duitsland,Oostenrijk, Hongarije en Polen. In meerdere diocesen werden bestaandepiae uniones met de Amici Israel verenigd. Francisca vanLeer gaf voordrachten in Nederland en Duitsland. Vooral in Polenen Hongarije ervoer hij een onvoorstelbaar antisemitisme, zelfs bijde geestelijkheid, wat hem sterkte in zijn apostolische voornemens.Ook trouwens in Oostenrijk. Pater van Asseldonk heeft laterverteld, dat hij daar naar een deken gestuurd werd, die zichzodanig over de Joden uitliet, dat de pater tot hem zei: ,,Alsik in een dergelijke gesteltenis verkeerde, zou ik het niet aandurvenom morgen naar het altaar te gaan" 30. Einde 1927 washet ledenaantal uitgegroeid tot 19 kardinalen, 278 bisschoppen en3000 priesters. In tijdschriften die speciaal voor priesters bestemdwaren, werd het werk aangekondigd en aanbevolen, zo bv. in deNederlandse Katholieke Stemmen, terwijl in de Sint Jansklokkeneen brief van Mgr. Diepen, de bisschop van den Bosch verscheen.Hij wenste het werk verspreid te zien onder zijn priesters en ereen diocesane afdeling voor op te richten. Hij wees erop dat dekruisherenorde, waarvan het hoofdklooster in het bisdom gevestigdwas, dit werk officieel erkend had als ,,geheel in overeenstemmingmet haren geest". Daarom werd dit diocesaan bureelgevestigd in het kruisherenklooster van Sint-Agatha, terwijl30 Pax super Israel, I, nr. 1, p. 22-25. Brief dr. O. Schwarz aan A. Ramaekers1-3-1974.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 19de prior van het klooster in zijn hoedanigheid van priorals ,,hoofd van dit Priesterwerk voor ons Bisdom" werd aangesteld.De orde had inderdaad op het generaal kapittel van1926 het werk van de Amici aan haar leden aanbevolen31. Ophet generaal kapittel van de Franciskanen in 1927, waar ook paterHimmelreich aanwezig was en er sprak over de Amici Israel, gavenalle provinciaals van de orde, een honderdtal, zich op als lid voorde vereniging32. Pater van Asseldonk drukt meermalen op heternstig opvatten van de verplichtingen der Amici. Geen lidmaatschapin naam, maar door in al zijn strengheid te voldoen aan deopgenomen verplichtingen, waarin de eigen heiliging voor deovergang van de Joden naar het Christendom een grote rol speelt.Zelf heeft hij dat allerernstigst opgenomen, zowel door de betrachtingvan een grote soberheid en levenseenvoud, als door hetuiting geven tegenover generaal Hollmann van zijn speciale roeping,die hij diep in zijn hart aanvoelde, om in Palestina te gaanwerken. Dit heeft hem, reeds einde 1926, zijn eerste moeilijkhedenbezorgd. De kruisherenprokuur, die altijd gastvrij speciaal deNederlanders ontving, - hoe gaat dat als men in een ander landverblijft - heeft de weerslag ondergaan van de persoonlijke soberheid en offerbereidheid van de prokurator. Zijn ,,charismatische"levenshouding en ascetische praktijken begonnen sterk af te stekentegen de meer gemoedelijke en landelijke geest die toen bij dekruisheren heerste. Op de prokuur gaf Francisca van Leer eenretraite. Zij was er, door haar samenwerking met van Asseldonk,trouwens voortdurend aanwezig. De vroegere vrienden blevener weg. Het is juist daarover dat generaal Hollmann hemschrijft en vraagt ,,terug te keeren tot mijn vroegere omgang".Voor van Asseldonk betekende dit ,,een terugkeer tot mijnvroegere onvolmaaktheden", zodat hij meende dat de generaalzijn bevoegdheden te buiten ging. Hij schreef hem dit danook vrij en rechtuit, zoals hij het ook vroeger over anderezaken meermalen gedaan had. Tevens vroeg hij raad bij31 Het ledenaantal op los blad, zie noot 27 ; verder N.K. Stemmen, XXVI,1926, p. 186 ; St Jansklokken, IV, 1926, n. 173 van 24-4, p. 66. Gen. Kap. 1926,relikt in Chrontcon Cruciferorum, III, fasc. 1, Diest, 1969, p. 110 : ,,Capitulumunanimiter agnovit, Opus pro reditu Israel ad Ovile Christi esse juxta men ternOrdinis et omnes confratres subscribere huic operi in votis habet".32 Pax super Israel, nr. 2, p. 66.


20 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973zijn biechtvader en bij Kardinaal van Rossum. Van beiden kreeghij het antwoord, dat de generaal hem wel eisen kon stellen alsprokurator, maar bij verdergaan inderdaad zijn macht te buitenging. Ook waar hij van andere konfraters te Rome dergelijke eisenstelde (het gaat over roken en drinken) smeekt van Asseldonkhem: ,,Laat gewetensvrijheid en beweeg niemand... om verstervingenna te laten waartoe zij na rijp beraad en door Genade zijngekomen... Laat mij aan mijn Jodenwerk en houdt rekening metde mogelijkheid eener toestemming tot een Apostolaat onder deJoden." Van Asseldonk is bereid als prokurator helemaal te doenwat van hem verlangd wordt, ,,uit liefde tegemoetkomen aan alleeischen van de gastvrijheid en conversatie en alle belangen derOrde en der prokuur behartigen, en onberispelijk zijn" 33.Intussen gaat hij onvermoeibaar door met zijn werk ; een verboddaartoe is hem blijkbaar niet gegeven. Ook de korrespondentiemet de generaal gaat gewoon door. Van Asseldonk vertelt over deJava-missie en over de eerste konfraters die erheen gingen ; enkeledagen verbleven ze te Rome waar ze uit zijn hand het missiekruisontvingen, terwijl op diezelfde dag het schilderij van de H. Odiliawerd ingezegend boven het tweede altaar. Vol bezorgdheid vraagthij ook naar de gezondheid van de generaal en belooft het gebedvan de kleine kommuniteit34. Bij de jaarlijkse kaarsaanbieding aande Paus, vraagt hij deze om een aparte zegen voor de ziekegeneraal. ,,De H. Vader schrok en zei: toch niet ernstig ? Ikantwoordde: neen, maar 't duurt ! Waarop de H. Vader zeervaderlijk U zijnen bijzonderen zegen mededeelde en U een spoedigherstel toewenste. Ook Kardinaal van Rossum, bij wien ik gisterenwas, informeerde bezorgd naar Uwen toestand en wenscht U allebeterschap. En wij blijven bidden !" 35 In een brief van 8 april33 Brief van 13-11-1926 aan gen. Hollmann ; de brief waar op dit een antwoordis, noemt van Asseldonk een ,,gezamenlijk schrijven" ; zodat het wel van generaalen definitoren samen zal zijn uitgegaan. Hij laat ook duidelijk uitkomen wat hijvindt van de methode ; vlak voor zijn vertrek naar Rome had hij alles met degeneraal besproken en daarop geen aanmerking gekregen ; een schrijven vlakdaarop met strcnge bevelen, na dat openhartig gesprek met de generaal, vindt hijdan ook laf. Al is de stijl van heel deze brief onderdanig, toch neemt van Asseldonkgeen blad voor de mond om zijn mening uit te drukken.34 Brieven van januari 1927, archief generalaat. Het schilderij van de H. Odilialiet van Asseldonk maken en werd betaald door prior Fontaine van Hannut (FondsClairlieu Achel 164, 5, VIII).35 Brief van 4-2-1927, ibidem.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 18921973 21schrijft hij nog eens heel openhartig naar generaal Hollmann overde voorbije maanden die ,,wel de zwaarste, en dus de vruchtbaarste"van zijn leven zijn geweest. Maar de crisis is nu over, hij voeltdat hij weer de rust en het vertrouwen vindt bij zijn ,,vader". Bijhet schrijven van die brief was van Asseldonk overtuigd dat Mgr.Hollmann het niet meer lang zou maken en hij laat dat ookuitschijnen als hij schrijft: ,,Dit alles schrijf ik U alleen opdat Ude waarheid zoudt weten nog voor U ze zien zult in God, enopdat Uw hart zou kunnen rusten op mij wijl in mij geen rancune,geen bitterheid, doch niets dan liefde en gereede gehoorzaamheidis, ... opdat alle kommer over mijn persoon verre zij van U enopdat U wete en erin ruste hoezeer ik U bemin en hoezeer ik deorde draag in mijn hart." Mgr. Hollmann was toen inderdaaddood ziek en zou op 28 mei sterven. Hoe graag van Asseldonkook nog vele dingen met hem had willen bespreken, - ,,ik moetdat alles aan Gods lieve Voorzienigheid overlaten" 36 - hij zou deman die hem werkelijk dierbaar was en bleef, ondanks vele moeilijkhedenen meningsverschillen, niet meer levend terugzien.De vrees voor het dreigende antisemitisme is in het hart vanvan Asseldonk, ondanks de groei van de Amici Israel, niet gedoofd.Hij ziet meer dan ooit de noodzaak in om hier door gebed,door gedrag en door apostolaat tegenin te gaan. In Pax super Israelkomt dit tot uiting. Naast een aanbeveling voor het werk vanO.-L.-Vrouw van Sion en een aansporing om over de Joden tedenken en hen aan te voelen niet vanuit de pers en profaneboeken maar vanuit het boek, de H. Schrift waaxuit de H. Geestons hen doet kennen, bevat dit boekje een korte rubriek Antisemitica,waarin op het einde twee frappante voorbeelden wordengegeven, nl.van de echtgenote van Ludendorff die onlangs dejoden, de jezuieten en de vrijmetselaars aansprakelijk stelde voorde voorbije wereldoorlog, en van Hitler en zijn volgelingen inDuitsland, waar door christenen en zelfs door katholieken de begraafplaatsenvan de joden worden onteerd en vernield37.36 Laatste brief van deze korrespondentie, ibidem .37 Pax super Israel, I, 1927, nr. 2, p. 52. Bij de rubriek Necrologium wordt hetoverhjden van kruisheer Linnebank vermeld, qui Operi erat addictissimus et dejudaeorum reditu Lovanii sermonem habuit cut titulus: Crux super Synagogam. Dehier volgende brief van 15-11-1927 stond op de formulieren van de eucharistievienngtot zijn nagedachtenis te Erp 12-10-1973.


22 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973't Moet in de zomer van het jaar 1927 geweest zijn, dat hij zijneerste reis maakte naar het H. Land. Het heeft hem geweldiggetroffen, alles wat hij daar zag en bemediteerde, het kontakt methet uitverkoren volk, zijn daardoor groeiende drang om juistonder die mensen te blijven werken. De uitdrukking van zijngevoelens in een brief naar zijn famiile kan ons wellicht overdrevenlijken, maar ik ben ervan overtuigd dat hij elk woord meende dathij daarin neerschreef. Het doet ons hemzelf en ook zijn laterehouding wellicht beter begrijpen. ,,Ik was op plaatsen, schrijft hij,waar Jezus' Menschwording aan Maria werd aangekondigd, teNAZARETH ; ik was ook te BETHLEHEM : en ik was aan hetmeer van GENESARETH. Voor de rest leefde ik daar onder Jezus'bloedeigen Volk, onder de JODEN. En God zegende mijn Priesterlijkbezoek wonderbaar !Onafgebroken blijft mijn hart gewend naar het land, dat ikbezocht en helaas nog weer verlaten moest; onafscheidelijk blijfik gebonden aan JERUSALEM ; onverbroken en onverbreekbaar isde liefde die mij reeds gebonden heeft aan zoovele Joodsche Zielen,die daar aanstonds met Gods Genade mijn woord hebben aanhoorden naar mij terugverlangen !Wilt ook Gij voor hen bidden, opdat het Heil onder Israelspoedig moge terugkeeren. Wat het is, om op die plaatsen te komen,waar JEZUS zelf geleefd heeft, geleden, gepredikt, en danvooral daar waar Hij stierf en begraven werd en verrezen is, tenderden dage, dat kan ik U niet zeggen : ik kan alleen maar zeggen,dat het haast een wonder is, dat ik er niet van ben gestorven...En wat zal het dan zijn, HEMZELF te zien ! ?"Van Pax super Israel verscheen een laatste nummertje in januari1928, waarin o.a. het overlijden wordt gemeld van een der kardinalendie vanaf het allereerste begin aangesloten was bij de AmiciIsrael, Johannes Bonzano, voor wie door de zorg van van Asseldonkeen pontifikale mis werd opgedragen. Bij de mededelingen wordtde speciale gebedsdag vermeld die onder de internationale bidweekplaats had pro Reditu Israel In de kerk van S. Paulus ad Regulambegon die dag het veertiguurgebed. Het centrale komitee van deAmici vroeg aan zijn leden om elk die dag een half uur aanbiddingte houden in die kerk, en zo werd heel de dag door priesters uit


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 23alle delen van de wereld gebeden opdat de Koning van Israel zijnvolk tot zich zou roepen. Ook de zusters van O.-L.-Vrouw van Sionsloten zich bij die aanbidding aan, evenals de aartsbroederschapvan het gebed voor de terugkeer van Israel. In de rubriek antisemiticawordt de reeds lang durende jodenvervolging in Roemenieen de onwaardige behandeling door Europeanen, bijzonder inZuid-West-Afrikavermeld38.Reeds toen moet het H. Officie bezig geweest zijn met devoorbereiding van de veroordeling van de Amici Israel, die kortdaarna, op goede vrijdag 25 maart 1928 volgde39. Het H. Officieerkent in de aard en het doel van de Amici en in het boekje Paxsuper Israel de bedoeling de gelovigen aan te sporen tot gebed enwerk voor de bekering van Israel tot het Rijk van Christus. Waarde Amici herhaaldelijk werden aangespoord in hun spreken hetwoord ,,bekering" te vermijden en het boekje steeds spreekt van,,reditus", terugkeer tot het Rijk van Christus, wordt het woord,,bekering" hier (opzettelijk ?) gebruikt. Volgens het dekreet vanhet H. Officie heeft de Kerk altijd voor het volk Israel gebeden,ondanks en zelfs vanwege zijn verblinding. Zij beschermde hettegen onrecht en veroordeelt het anti-semitisme. Maar omdat devereniging Amici Israel ,,een manier van doen en van sprekenbegon aan te nemen die van de sensus Ecclesiae, van de geest vande Vaders en van de Liturgie afwijkt (abhorrens staat er letterlijk),besloten de Vaders, na het votum van de konsultoren, in eenvolledige zitting van woensdag 21 maart 1928, de vereniging AmiciIsrael op te heffen en ze verklaarden ze de facto als afgeschaft. Inde toekomst mag niemand meer boeken en geschriften schrijvenen uitgeven die dergelijke dwalingen begunstigen. In de gewoneaudientie van Pius XI met de Assessor van het H. Officie van22 maart werd dit besluit goedgekeurd, bevestigd en werd bevolenhet te publiceren. Rome 25 maart 1928.Iemand die dit leest vraagt zich af wat er, en dan toch zeker algeruime tijd, gebeurd is om tot zulk een dekreet te leiden. Determen zijn vaag en weinig zeggend. De verschillende nummersvan het tijdschriftje werden telkens voorzien van het Imprimatur38 Ibidem, II, 1928, nr. 1, p. 15, 16, 14.39 A.A.S., XX, 1928, p. 103-104.


24 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973van het bisdom Rome. De dominikaan professor van der Ploeg vanNijmegen vroeg in de jaren 1947, deze nummers te leen, om zenader te bestuderen omtrent de theologische inhoud. Ze zijn mepas veel later langs een omweg - dit buiten de schuld van patervan der Ploeg - teruggestuurd. Hij schreef zelf, dat hij ,,nietsafkeurenswaardigs in dat kleine blad gevonden" had. Wei had hijkort na zijn thuiskomst uit Palestina einde 1947 bezoek gehadvan Francisca van Leer. ,,Wat die bij die gelegenheid verteldekon niet allemaal door de beugel en hebben mij het ingrijpen vanhet H. Officie, dat toen waakte over de zuiverheid van de geloofsleer,doen begrijpen" 40. In Kruistriomf en De Zegepraal wordtmet geen woord gerept over het dekreet van het H. Officie. InKruistriomf gaan de artikels van Frans Verhoeven over Het uitverkorenvolk gewoon door, in De Zegepraal die van van Asseldonkzelf.Zoals het gewoonlijk gaat bij dergelijke veroordelingen, trokkende leden zich terug en bleef heel het odium over voor de sekretarisen het sekretariaat bij de kruisheren. Het is ons niet bekend^hoevervoorzitter en andere leden van het hoofdkomitee eronder geledenhebben. Prof. Damen, redemptorist, had zich al voor de veroordelingteruggetrokken, wellicht door zijn land- en congregatiegenootKardinaal van Rossum tijdig verwittigd. Van Asseldonk heeft erin elk geval vreselijk onder geleden, toen en later. Hij was eenfijngevoelig man, soms op het sentimentele af. Hij heeft, zoalsiemand schreef van een ontslagnemend professor te Leuven, ,,depijnlijke rijkdom van een intens gevoelsleven ervaren41. Die veroordelingis als een smaad op hem blijven rusten, jarenlang. Uitboven geciteerde korrespondentie met generaal Hollmann kan menal zo vaak merken dat hij er niet tegen kon als de generaal watbars antwoordde of als er tussen hen meningsverschillen bestondenwaardoor hij meende dat hun vriendschap zou kunnen lijden. Ruimdertig jaar later, het was in 1959, heeft hij geprobeerd te Romedie veroordeling te doen intrekken en eerherstel te verkrijgen.Zelf heb ik dit nooit begrepen van een man, die zulke positie in40 Brief van der Ploeg van 24-10-1973, eigen archief.41 Alumni Leuven, IV, 1973, nr. 3, p. 19.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 25Rome bekleed had en dus toch moest weten dat Rome nooit ietsterugtrekt42.Intussen blijft de vraag: wat was de eigenlijke reden voor deveroordeling van de Amici Israel ? Van tijdgenoten, die toen op deprokure te Rome woonden, weten we, dat de vroegere vrienden vanvan Asseldonk, die door de veranderingen op de prokure en inzijn persoon zijn tegenstanders werden, zich bij Kardinaal vanRossum hierover beklaagden en ook sommige bewoners van deprokuur (buiten van Asseldonk om) bij Kardinaal van Rossumlieten roepen om hen over het gedrag van van Asseldonk te ondervragen.Rechtstreeks verband met de ,,methode en wijze van spreken'van de Amici kan men hier moeilijk in zien. Zijn er invloedengeweest van buitenaf, politieke inmenging, antisemitische bewegingen,hogere kerkelijke personen die antisemitisch dachten en diehier hun invloed hebben gebruikt ? Alleen latere studie, als dearchieven van het Vatikaan in 2028 hierover worden opengesteld,zullen daar wellicht definitieve antwoorden op kunnen geven.Meerdere tijdschriften van die tijd stelden zich tevreden met hetpubliceren van de letterlijke tekst van het dekreet, zonder verderekommentaar, zoals bv. de Nederlandsche Katholieke Stemmen. Erzijn echter ook andere. In de Nouvelle Revue theologique schreefpater J. Levie s.j. een zeer objektief artikel waarin hij de woordenvan het dekreet van het H. Officie interpreteert. Hij noemt pater42 In februari 1957 vroeg hij om een professoraat te mogen aanvaarden op hetgroot seminarie bij Mgr. Hakim te Haifa, wat geweigerd werd. Mgr. Hakimherhaalde dit verzoek in September van dat jaar, maar toen ging het over hetovernemen van het seminarie wat professoren betreft, waarvoor de pas opgerichteBelgische provincie geen krachten genoeg bezat. In oktober 1959 schreef hij aanPaus Johannes XXIII om de diskwalifikatie die tegenover hem bestond weg tenemen. Rechtstreeks antwoord is er niet op gekomen. Wei heeft het hem, vermoedik, veel last berokkend bij het werk dat hij sinds 1957, samen met Frau DoctorO. Schwarz, in Wenen begon voor de eenheid van de kerk, waarbij de aandachtspoedig al tamelijk uitsluitend naar Israel ging. Een van de hulpbisschoppen vanhet Weense diocees verbood de zusters van Sion met hem samen te werken. Bijeen audientie kwam het dossier te voorschijn over de Amici Israel en grieven overeen voordracht die Francisca van Leer in 1927 in Wenen gehouden had. Dehulpbisschop verwarde toen blijkbaar dr. O. Schwarz met Francisca van Leer. Laterwerd de verhouding beter en zelfs vriendschappelijk (korrespondentie in archiefprovincialaat Leuven en in eigen archief). Paus Johannes XXIII heeft de brief vanvan Asseldonk en een schrijven van Dr. O. Schwarz doorgegeven aan het H. Officie,dat verdere inlichtingen vroeg bij Kardinaal Konig van Wenen ; deze heeft geantwoorddat men de pater en Dr. Schwarz rustig moest laten werken (korrespondentie in eigen archief).


26 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973van Asseldonk, prokurator generaal van de kruisheren te Romede voornaamste stichter en Francisca van Leer de voornaamstepropagandiste van de Amici, waarvan hij het doel als zeker prijzenswaardigerkent. De voornaamste reden voor de veroordeling zoekthij in het eer§te artikel van Pax super Israel, juist in dat door hetalgemeen congres van de Amici goedgekeurd dokument. Als mendit dokument nu leest is dit moeilijk te begrijpen. Er wordt inderdaadeen manier van spreken aanbevolen die erop gericht is dejoden niet meer van Godsmoord te beschuldigen. Maar volgenspater Levie kan men de ontrouw van Israel aan zijn roeping nietloochenen noch zijn verantwoordelijkheid voor de dood van Christus.Men kan voor de joden het woord bekering niet vervangendoor reditus of transitus van het Rijk van de Vader naar dat vande Zoon. Het zou ook een blaam zijn voor de Kerkvaders diegeschreven hebben adversus Judaeos, over hun hardheid van harten het zich afkeren van Christus. Is het ook niet overdreven, zegtLevie, om het joodse ras een soort ereplaats te geven in het Christendom, een plaats die tot de bekering van Israel leeggebleven was ?Ook de methode was verkeerd. Men mag natuurlijk geen minachtinghebben voor het joodse volk, maar een voortdurende verheerlijkingervan en daardoor een soort separatisme van de joodsegroep in het Christendom is niet verantwoord. In het Christendommag er geen voorkeur zijn voor een bepaald ras. Als men de joden,die toch al zo nationalistisch zijn, hierin ook nog aanmoedigt, isdit geen voorbereiding voor de bekering tot het Christendom. Uitdrukkelijkbevestigt pater Levie dat het helemaal niet de bedoelingkon zijn ook maar in iets de verdiende achting voor de promotorenvan de Amici te verminderen, waarvan doel en intentie onberispelijkzijn43.Dit artikel is sereen geschreven, maar het is moeilijk aanneembaardat juist in het algemeen goedgekeurde dokument, dat reedsin maart 1927 van de pers kwam en door zoveel kardinalen enbisschoppen, ook door leden van het H. Officie ontvangen werd,de reden tot veroordeling zou liggen. Kardinaal Faulhaber, lidvan de Amici en propagandist, gaf er in een homiletische cursus43 Nouvelle Revue theologique, LV, 1928, p. 532-537. Zie ook N.K.St., XXVIII,1928, p. 129-130 ; 5/. Jansklokken, VI, 1928, n. 276, 14-4, p. 191 waarin Mgr.Diepen de opheffing meedeelt ; ibidem, p. 216 ; C.F.P. (== Pauwels o.p.) inTheol. Woordenboek, I, Roermond-Maaseik 1952, kol. 131.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 27voor priesters uit zijn bisdom citaten uit, nam de manier vanspreken van de Amici over en prees de geschriften aan44. Weigeeft pater Levie in een nota een andere reden, die meer kanaanspreken, nl. dat er elders (dus niet in Pax super Israel) ongelukkigeuitdrukkingen gebezigd worden, vooral waar het over deincarnatie en de eucharistie gaat; daar hoeft het juda'isme nietgeaccentueerd te worden, daar dit met de religieuze werkelijkheidniets te maken heeft45. Wat pater Levie hier bedoelt is niet uitdrukkelijkaangegeven, maar onwillekeurig denkt men aan eenartikel van Francisca van Leer waar ze schrijft over het heiligSacrificie waar , Joodsch Vleesch en Bloed" worden gekonsakreerdengenuttigd46.Volgens de konfraters die toen in Rome studeerden, zou een vande aanleidingen tot het dekreet van het H. Officie een voorstelgeweest zijn dat pater van Asseldonk gedaan had aan de Ritencongregatie,om in het gebed dat in de voorbeden van de Goede-Vrijdagliturgie gebeden werd pro perfidis Judaeis, voor de trouwelozejoden, het woord perfidis te laten wegvallen. Daar dit blijkbaarook tegen de geest van vele Kerkvaders was evenals tegen degeest van de toenmalige liturgie, stuurde de Ritencongregatie dezeaanvraag naar het H. Officie. Het tweede Vatikaans concilie heefter toch wel anders over gedacht en heel dit gebed door een mooiervervangen47.44 Blaadje, uitgegeven door de Amici, onder de titel Materia Praedicabilis, z.p.,z.j., met citaten uit de cursus van Kard. Faulhaber. Er schijnen meer van dergelijkeblaadjes verschenen te zijn bv. de Oratio Jeremiae, tekst van motet van Palestina.Alleen deze twee zijn ons bekend.45 a.c, p. 536, noot 1.46 Francisca van Leer, Gij zip de Vreugde van Israel, uittreksel uit De Standaardvan Maria, 1926, en door het centraal komitee van de Amici onder alle leden inBelgie en Nederland verspreid.47 Vergelijk het missaal van voor en van na Vaticanum II bij de voorbedenvan de goede uitslag. Wij vermoedden helemaal niet, schrijft van Asseldonk in diebrief van 14-6-1968 (kopie in eigen archief) : vooreerst dat hij de redenen nooitheeft kunnen begrijpen, en vervolgens, dat de idee om de woorden ,,perfidisJudaeis" en ,,perfidiam" uit de Goede-Vrijdagsteksten weg te laten, aan de voorzitteren sekretaris (van Asseidonk) van de Amici, werd gesuggereerd door eenvooraanstaand lid van de Congregatie van de Riten, Mgr. Di Fava, die zeker wasvan de goede uitslag. Wij vermoedden helemaal niet, schrijft van Asseldonk in diebrief, daarmee iets revolutionairs te doen of dat dit voorstel als een atoombom zouinslaan bij het H. Officie en ons werk zou verpletteren. Hij geeft meerdere bijzonderhedendie we hier niet allemaal kunnen aanhalen. De brief is gericht aandr. W. P. Eckert, die in de Freiburger Rundbrief van 1 dec. 1967 (Beitrage zurChristlichen-Judischen Begegnung)y een gunstige recensie schreef op het boek vanFriedrich Heer, Gottes erste Lie be, waarin de Amici Israel op meerdere plaatsen


28 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973Scherper waren artikels in De Maasbode ; eerst de reeds tendentieuzevertaling op 11 april, daarna nog drie vervolgartikels omde ,,dwalingen" van de Amici Israel zo duidelijk mogelijk te doenuitkomen48. De schrijver is er erg op uit eerst andere organizatiesveilig te stellen, waarbij m.i. de waarheid geweld wordt aangedaan.Van Asseldonk heeft van het begin af aan geen konkurrerendepositie willen innemen maar integendeel de bestaande organizatiesgeprezen en aanbevolen49. Hier wordt het voorgesteld alsof erjuist vanwege de Amici ,,weinig toeschietelijkheid aan de dag werdgelegd" en zij hun eigen weg wilden gaan ,,met een aanvankelijksucces dat de concurrerende lichamen verblijdde en verbijsterde".De Amici ,,namen een koele houding aan, zochten geen contact",ja ,,vermeden zelfs dit contact op bijna hinderlijke wijze" omdatzij zich ,,door de laksheid der oudere organizaties niet in hunwerk wilden laten belemmeren".Het zijn erg onsympathieke woorden die met de briefjes enartikels van de Amici Israel apert in tegenspraak zijn 50. Daarnakomt hij aan de eigenlijke reden van ,,hun bezorgdheid" voor deAmici Israel. We zouden ze in drie punten kunnen samenvatten :1. De stichters van de Amici waren - terecht - vurige bewonderaarsvan het volk waaruit Jezus en Maria, Sint Jozef en deapostelen waren voortgekomen ; ook van het Land waar Jezusleefde, gekruisigd werd en verrees. Maar die liefde was ,,sentimenteeren niet realistisch. De organizatie werd steeds aantrekkelijkervoor fanatieke en eenzijdige Jodenvereerders, terwijl zulk werkworden vernoemd en de opheffing betreurd wordt; aansluitend daarbij handeldeEckert nog over het werk van Pinchas Lapide, Rom und die Juden (De drie laatstePausen en de Joden, Hilversum, 1967), waar de houding van de drie laatste Pausentegenover de joden behandeld wordt. Zijn mening is dat, als de ideeen vanvan Asseldonk toen hadden kunnen doorwerken, Hitler nooit had kunnen doen wathij nu gedaan heeft. Pinchas Lapide had in 1970 plannen om de geschiedenis vande Amici 'Israel te schrijven, maar heeft daar op verzoek van van Asseldonk zelfvoorlopig van afgezien. Vanwege zijn ,,onvoorwaardelijke onderwerping" van 1928wilde hij nu niet, achter het H. Officie om, door derden verdedigd worden. Hetzou de schijn kunnen wekken dat hij zich op die manier zou willen wreken op hetH. Officie (kopie van briefwisseling 1970 van Asseldonk-Lapide in eigen archief).Hopen we dat hij nu, na de dood van de pater zijn plannen herneemt om een apartestudie te schrijven over de Amici Israel, die echter tot nu toe niet verschenen is.48 J.H.B. in De Maasbode van 17, 19 en 20 mei 1928, drie uitgebreide artikelsdie samen ongeveer vier en een halve kolom vormen. Schrijver is waarschijnlijkJ. H. Boas, zelf een bekeerde jood, medewerker aan De Maasbode en schrijver vanhet werk Israels Uur, Roermond, 1924.49 Zie boven biz. 17.50 Zie noot 27.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 29uitsluitend moet geinspireerd zijn door liefde tot Jezus. ,,Niet omhenzelve maar om Jezus zullen wij de Joden beminnen ; niet alsvrienden van Israel, Amici Israel, maar als vrienden van Jezusvragen we om de terugkeer der Joden". Anders ,,zullen wij tot deernstige dwalingen vervallen, gelijk de Priesterbond te Rome toternstige dwalingen vervallen is".2. De ,,onevenwichtige" propaganda welke reeds te Wenen,Minister en elders gevoerd was" dreigde zich uit te breiden totlanden waar men de specifieke moeilijkheden van het werk onderde Joden niet kende. Meermalen erkent de schrijver van dezeartikels ,,het heerlijk idealisme en de oprechtheid van het enthousiasmeder propagandisten".3. De fundamentele dwaling is dat de Amici geen rekeninghebben gehouden met de z.g. Judaisch-katholieke beweging waarvanhet gevaar in elk jodenwerk aanwezig is. Bekeerlingen willenspoedig hervormen, ze maken 'n tijd van ontnuchtering door inhun nieuwe godsdienst, terwijl ze pas na jaren leren ontdekken datde onvolmaaktheid van het instituut en van de personen de volmaaktheidvan de Kerk niet aantast. De kritische semiet is zichbewust van zijn eigen veel oudere maatschappij en religieuze kultuur.Hij voelt zich superieur en gaat zijn overgang naar dekatholieke kerk als een aanwinst voor zijn medekatholieken beschouwen.Hij zal op de duur gaan verlangen dat het jodendom,,christendom bij uitnemendheid" zal worden : een veredelde christelijkesamenleving onder joodse leiding. Neen, de jood moetnederig en klein en boetvaardig Gods kerk binnengaan, al zal hetnormaal zijn dat hij zijn nationale trots behoudt. Anders zou eensterke toename van joodse bekeerlingen het Christendom niet totzegen strekken." Het is de jood die moet opgaan in de katholiekekerk en niet de katholieke kerk die iets moet aannemen van dejood. Dit wordt vaak uit het oog verloren door geestdriftige bewonderaarsder Joden en niet alleen door eenige leiders der AmiciIsrael". Andere organizaties vervullen haar taak met bescheidenheiden geinspireerd door geen andere liefde dan die tot Christus,,,Hierop was de mentaliteit welke aanleiding gaf tot de debacleder Amici Israel de reactie".


30 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973Uit de kleine publikaties van de Amici Israel kan men dit allesmoeilijk opmaken. Over de propaganda door van Asseldonk enFrancisca van Leer in hun voordrachten in meerdere landen gemaakt,weten we niets, tenzij dat men in Wenen in 1961 het,,dossier Amici Israel" bovenhaalde en aan van Asseldonk passagestoonde uit voordrachten van Francisca van Leer51 om de ongewenstheidvan zijn werk in Wenen te bewijzen. De passages overde judaisch-katholieke beweging lijken ons erg overdreven, almoeten we bij gebrek aan ervaring op dit gebied daarover onsoordeel opschorten.Er is een ander artikel waarin ik persoonlijk meer grond vanwaarheid zie al zal men er niet direkt de oorzaak van het Officiedekreetmoeten zoeken. Daarom volgend citaat: Bij alle blijkenvan waardering die het jodendom van katholieke zijde ondervond,,,is 't jammer dat sommige katholieke Amici Israel al te hartstochtelijkom joodsche sympathieen bedelden en in hun prosemitismezoo sentimenteel werden, dat van hogerhand tegen dergelijkevriendschap met het Jodendom moest opgetreden worden. Sentimentelevriendschap tusschen Joden en christenen is al te onnatuurlijken dat kon of mocht geen stand houden. Doch helaasheeft door het ingrijpen van het kerkelijk gezag ook de gezonde enwelgemeende toenadering tusschen de Kerk en Israel een knakgekregen. Want de smet die op de al te sentimenteele vriendenvan Israel ligt, dreigt in de publieke opinie tot een blaam teworden voor elkeen, die zich voor de Joodsche natie interesseert." 52We hebben er boven al op gewezen dat van Asseldonk erg gevoeligwas, op het sentimentele af. Het was zijn aard. Maar het is vaakmoeilijk de grens te trekken tussen meevoelen en gevoelig zijn, ofsentimenteel zijn in de minder gewaardeerde betekenis van datwoord. Even moeilijk is het dan zich te hoeden voor overdrijving.Ook wat oprecht gemeend en uit overtuiging gezegd en gedaanwordt, kan dan gemakkelijk bij anderen een minder gunstigeindruk maken. Van Asseldonk was voor wat men nu zou noemen51 Brief van van Asseldonk aan A. Ramaekers van einde 1961, niet na


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 31,,een hartelijke kerk" 53. Waar ligt dan de juiste grens ? Hij waseen diep gelovig man, daaraan zal wel nooit iemand getwijfeldhebben. Evenzeer een deugdzaam man, die leefde uit zijn geloof,maar dan niet alleen met zijn verstand maar ook of nog meer metzijn hart. Men hoeft zijn artikels maar te lezen die hij onder deschuilnaam Beniamin schreef om dit aan te voelen 54. Maar hijheeft het ook uitdrukkelijk neergeschreven in een van zijn brievenaan generaal Hollmann. Op de verjaardag van de generaal was hetgebruikelijk dat in elk klooster de kommuniteit na de eerste vesperssamenkwam op de kamer van de prior of rektor ; de subpriorfeliciteerde de prior dan met het feest van de generaal en beloofdehet gebed van de kommuniteit voor de jarige 55. De overste sprakdan een woordje, wat meteen het begin van de feestelijkhedeninluidde. In Rome was dat gebruik ook ingeburgerd en kwamenalien samen op de kamer van van Asseldonk die 30e januari 1927.Frater van de Pasch sprak de gelukwensen uit en van Asseldonkantwoordde. Enkele dagen later schrijft hij erover naar generaalHollmann : ,,Ik heb hun bedankt en opnieuw gebed gevraagd voorUw behoud en gezondheid en hun er dan op gewezen hoe het bestegebed voor oversten altijd een gebed tot God de H. Geest is,opdat Hij ons, oversten, steeds beheersche, verlichte en totaalbezitte, zoo dat wij vaardige en goede speeltuigen zijn in Zijnhand : Hem te bidden vooral dat Hij ons meer met Zijne Liefdedan met Zijne Wijsheid moge verlichten, opdat wij in Zijn plaatsde kinderen Gods heilig en veilig zouden geleiden en besturen enslechts Zijn werk beschermen en openbaren 56. Hier lijkt het geheimte liggen van zijn geestelijk leven en van zijn leiding bij anderen ;hij kon wijze raad geven, maar hij kon dit doen met zijn woorden zijn hart. Heel zijn liefde voor Israel was er een die diep enhartstochtelijk was. Zo was ook zijn liefde voor de orde, die hijherhaaldelijk in zijn brieven uitdrukt. Ook de mensen had hij zolief. Zijn echte belangstelling, echte hulpvaardigheid en dienstbaarheid,echte offerbereidheid kon samengaan met strengheid enveeleisendheid maar ook met gevoeligheid of zelfs gevoelerigheid.53 Ondertitel van het boekje Dag vriendelijk Licht van Mgr. De Smet Tielt-Amsterdam, 1975. '54 Bibliografische lijst nr. 38.55 Ook met de verjaardag en het naamfeest van de prior was dit het gebrutkin Diest zeker nog tot na 1955. '56 Brief van 1-2-1927. Cursivering van ons ; archief generalaat.


32 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973Maar ze was er. Men voelde ze aan. Hij drukte ze in zijn brievenuit in termen die overdreven kunnen lijken maar die gemeendwaren. Dit is geen fout maar het kan een fout lijken in de ogenvan mensen die hem zo niet kenden of die zelf zo niet zijn ; hetkan een fout worden als het bepaalde grenzen te buiten gaat.Me dunkt dat men in de kwestie van de Amici Israel hier hetgeschilpunt moet zoeken waardoor van Asseldonk een ,,teken vantegenspraak" werd. In onze tijd zouden de enen het een charismanoemen, de anderen zouden spreken van sentimentaliteit. Sommigemensen, toen en nu, hielden of houden niet van uitspraken waariningevingen van de H. Geest telkens weer als motieven tot gebed,boete of aktie worden aangehaald. Anderen kunnen dat meevoelenen meemaken. Naargelang men tot de ene of de andere groepbehoort zal men met voorbehoud tegenover of met overtuigingachter van Asseldonk staan. M.i. speelt dit een veel grotere roldan de z.g. motieven die in het dekreet van het H. Officie wordenaangehaald. Zou, zonder intriges, een zaak als die van de AmiciIsrael niet met een waarschuwing kunnen afgehandeld zijn, zonderdaarom een veelbelovende beweging van gebed, zelfheiliging enbescheiden aktie (want dat was het toch, niet wat omvang maarwat handelen betrof) te likwideren ? Sommigen hebben aan vanAsseldonk gezegd, en zeggen nu nog dat hij te vroeg geweest is,dat hij zijn tijd vooruit was of dat hij in een zo kleine orde alsdie van de kruisheren toen was, de noodzakelijke achterban enbegeleiding miste.Hoe was de reaktie van van Asseldonk tegenover het dekreet ?Hij meende oprecht dat zijn werk gesteund werd door de veleleden, waarvan negentien kardinalen. In de zomer van 1927 hadhij op een persoonlijke audientie bij Paus Pius XI gevraagd, of hijals sekretaris van de Amici Israel met de Paus over deze kwestiemocht spreken. Als het evangelie al overal ter wereld aan deheidenen gepreekt was, was dan de tijd niet gekomen om meer dantot dan toe het geval was, zich tot het uitverkoren joodse volk tekeren ? De Paus heeft daar geen direkt antwoord op gegeven. Hetwas hem niet mogelijk, zei hij, deze kwestie zo maar even op telossen. ,,Waarschijnlijk, zo schreef van Asseldonk in 1970, heeftde Paus toen gedacht aan de vele met deze kwestie verbonden


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 33komplikaties en aan de vele hindernissen die hierbij te overwinnenwaren". Alleen wees hij er in algemene termen op, hoezeer deheiliging van de priesters en een diep geestelijk leven voor de Kerknoodzakelijk waren.Dit onderhoud kon geen beletsel zijn om door te werken. Maarenkele weken voordat het dekreet van het H. Officie verscheen,werd de komende opheffing van de Amici aan van Asseldonkvanwege het H. Officie meegedeeld, en werd van hem een voUedige,,blinde" onderwerping gevraagd, zonder dat de redenen werdenbekend gemaakt. De pater dominikaan, die altijd in de anticameravan het H. Officie aanwezig is drukte tegenover van Asseldonkzijn leedwezen uit dat hij deze weg gaan moest. Zijn antwoord wasdat hij dit, in het licht van het geloof, als een Kruis beschouwdeen zich gesterkt voelde door de woorden van Christus : ,,als degraankorrel niet in de aarde valt en sterft...". Bij het binnenkomenvan Kardinaal Merry del Val knielde hij neer en bood zijn onvoorwaardelijkeonderwerping aan, zonder te vragen naar deredenen. Wei vroeg hij of hij nu zijn ambt van prokurator der ordemoest neerleggen. De kardinaal antwoordde dat deze kwestie metzijn persoon niets te maken had en hij in Rome goed aangeschrevenstond, zodat zijn prokuratorschap hier niet in het geding kwam.Wei stond ik verstomd, vertelt van Asseldonk verder, toen ik bijhet verschijnen van het dekreet de aangehaalde redenen las. Eenvan de medeleden van het bestuur kwam die dag wenend bijvan Asseldonk (hij noemt de naam er niet bij). Beiden hebben zedan alles als offer aan God opgedragen.Van Asseldonk kwam toen tot het besef, schrijft hijzelf, dat eenvloed van anti-semitisme de Kerk zou overspoelen.Tot het einde van het schooljaar, dus juni 1928, is hij heel gewoonals prokurator in Rome gebleven. De konfraters die er toenstudeerden en waarvan hij de overste was, getuigen eenstemmigdat over heel de kwestie van de Amici praktisch nooit werd gepraat,dat van Asseldonk ,,gewoon was zoals anders". Aan de oprechtheidvan zijn onderwerping kan men tot dan toe moeilijk twijfelen.Maar toen de laatste studenten op vakantie waren gegaan naarNederland, is van Asseldonk vertrokken naar Palestina. Daar dithelemaal zonder medeweten van zijn overste gebeurde, kon het


34 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973door deze moeilijk anders worden uitgelegd dan als een aperteongehoorzaamheid. Ook wist Generaal van Dinter, sinds kort deopvolger van Hollmann, helemaal niet met welke bedoelingenvan Asseldonk vertrokken was. Wilde hij ginds blijven ? als kruisheer? Mgr. van Dinter heeft geprobeerd met van Asseldonk inkontakt te komen langs de patriarch van Jeruzalem. Blijkbaar isdit niet onmiddellijk gelukt. Van Asseldonk is ongeveer viermaanden in Haifa gebleven en wendde zich toen tot de Latijnsepatriarch van Jeruzalem met het verzoek onder de Joden te mogenwerken. Deze verwees hem naar de romeinse instanties.In Sint-Agatha was intussen aan de konfraters meegedeeld datpater van Asseldonk de prokuur te Rome met onbekende bestemmingverlaten had. Mgr. van Dinter benoemde de eerw. heer dr.P. Rutten voorlopig tot prokurator. Toen de studenten te Rometerugkwamen na de vakantie vonden ze er die situatie, een nieuweprokurator en overste. Kort daarna, in november, is van Asseldonkop de prokuur teruggekeerd en enkele weken later naar Sint-Agathavertrokken.Zo te zien kan men het oordeel en het gedrag van Generaalvan Dinter heel goed begrijpen. Men zou zich echter ook moeteninleven in de gevoels- en gedachtenwereld van van Asseldonk zelf.Volgens objektieve normen was zijn gedrag niet goed te keuren.Maar hij zelf was, zo schrijft hij, enkele weken na het dekreet tothet bewustzijn gekomen dat hij de plicht had een teken te stellenin de Kerk, dat de ,,zaak Israel" voor Kerk en wereld primairmoest zijn. Daarom wilde hij naar Palestina gaan om temidden vande joodse bevolking samen na te denken hoe Gods wil aan Israelzou kunnen geschieden. Hij vroeg raad aan zijn biechtvader, diehem zei dat hij moest gaan. Later vertelde hij, dat dit besluit hemverpletterde, maar dat hij meende dat hij zijn roeping voor Israeltrouw moest blijven57. Sommigen zullen hier spreken van ,,onevenwichtigheid",anderen van ,,charisma" !57 De gegevens vanaf de veroordeling der Amici steunen op brieven van vanAsseldonk en brieven of getuigenissen van de konfraters (juni-juli 1978) dievan Asseldonk te Rome meemaakten tussen de jaren 1924-1928 op de prokuur,en van anderen die voor het schooljaar 1928-1929 naar Rome kwamen. De eerstenA. Ceyssens, M. Deckers, H. van Rooijen en E. Peeters maakten van Asseldonkmeerdere jaren te Rome mee; de anderen, mgr. W. van Hees en J. Bus6 Jeerdenvan Asseldonk oppervlakkig kennen toen hij vanuit het H. Land naar Rome terugkwam.De data ontlenen we meestal aan een lijst die van Asseldonk zelf opmaakte


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 35In Nederland teruggekeerd werd van Asseldonk praktisch onmiddellijkbenoemd als kapelaan in de kruisherenparochie teRotterdam waar hij reeds in januari met zijn werk begonnen is ener tot ieders voldoening zijn taak heeft vervuld. Vele mensenwerden door hem beinvloed. Zijn begeesterende persoonlijkheidtrok hen mee, en iedereen had spijt toen hij ruim een jaar later,in januari 1930 voor de Javamissie benoemd werd.SUPERIORREGULARIS VAN DE JAVAMISSIEEinde 1929 of begin 1930 heeft van Asseldonk zichzelf aangebodenom naar de Javamissie te worden gestuurd58. Generaalvan Dinter nodigde hem einde januari 1930 uit om naar Sint-Agatha te komen voor nader overleg, waarbij waarschijnlijk meteende benoeming gevolgd is. Als hij niet de apostel van de joden konzijn, dan wilde hij toch die van de heidenen worden. Lumen adrevelationem gentium, schreef Mgr. Lemmens hem. Ook van veleandere vrienden ontving hij bemoedigende brieven, o.a. van Mgr.Diepen die hem op een afscheidsdineetje uitnodigde, van Kardinaalvan Rossum en Kardinaal Laurent, de Latijnse patriarch vanJeruzalem en vele anderen69. Van Asseldonk wilde zijn jodenideaalvervullen door dit offer, nu hij niet rechtstreeks eraan werken kon.Terecht schreef een van zijn kennissen : ,,een absolute overwinningover uzelf, een dooden van een zielsverlangen, direct contact endeelname aan het werk van Israel om Uw werk, het werk vanIsrael door het offer veel meer te dienen dan anderzijds mogelijkware". Ook van de kruisheren was er veel sympathie en belangstelling.Iedereen wist blijkbaar dat de Javamissie, nauwelijks vijfjaar geleden begonnen, een zorgenkind was. Met de weinigen dieer waren, op dat ogenblik vijf kruisheren die voor een onmetelijketaak stonden, was ,,er iets bijzonders nodig", schreef prior vande Braak vanuit Uden59. Pater J. Goumans, die er overste was,voor Frau Doctor O. Schwarz in Wenen. Hen alien danken we voor deze en anderehulp bij het schrijven van dit artikel. Veel meer interessante gegevens hopen welater in het boek van H. van Rooijen terug te vinden, daar we er hier niet verderop kunnen ingaan.58 Van Rooijen, a.c, p. 108. Volgens dr. O. Schwarz, die dit van van Asseldonkvernam, deed de generaal een oproep voor vrijwiligers, waarna van Asseldonkzich gemeld heeft.59 Brieven in eigen archief.


36 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973had blijkbaar niet het talent om te organizeren en de initiatieven tenemen die bij deze jonge onderneming nodig waren. Samen metGeneraal van Dinter, die er van 25 april tot 5 mei zijn eerstevisitatie ging houden, vertrok van Asseldonk naar Java. Bij debeeindiging van de visitatie ontving hij van de generaal zijnbenoemingsbrief als regulier overste. Hij liet dit in een officielebrief weten aan de Propaganda, waar Kardinaal van Rossum watteleurgesteld reageerde dat zijn briefje zo onpersoonlijk was en ergeen nieuws over hemzelf instond. Uit de schaarse korrespondentiedie bewaard gebleven is60, blijkt duidelijk de waardering dieGeneraal van Dinter voor zijn werk had. De vele Nederlanderseisten natuurlijk in Bandung voor een groot gedeelte de aandachtvan de paters op. De bedoeling van van Asseldonk was, meer dantot dan toe gebeurde, te werken onder de eigen bevolking, al brachtdit veel moeilijkheden met zich mee. Zelf was hij pastoor in eenvan de kerken van Bandung, terwijl hij de dagen van maandag totwoensdag besteedde aan reizen, bestudering van de toestand enadministratie, zijn eigenlijk werk als superior regularis. Begin 1933kon hij aan Generaal van Dinter schrijven, dat hij in juli eindelijkeen pastoor zou hebben ,,die Soendasch spreekt. EINDELIJK.GODDANK.". Half maart 1933 benoemde de generaal hem opnieuwvoor de normale tijd van drie jaar, te beginnen vanaf 5 mei,tot superior regularis, met de wens dat hij konferenties en ookexamens zou invoeren om de studiegeest bij de konfraters wakkerte houden61.Het werk groeide. Elk jaar kwamen er kruisheren van Nederlandbij ; enkelen moesten terugkeren. Maar het groepje van vijf dater was bij de aankomst van van Asseldonk, was uitgegroeid tottwintig in 1937, zodat er steeds meer werk kon worden aangenomenen gepresteerd. Tot dan toe krijgt men de indruk dat de superiorregularis, beter dan de apostolische prefekt Mgr. Goumans, demagister-generaal geregeld op de hoogte hield van de toestand inde missie. Begin 1936 laat van Asseldonk weten dat zijn tweedetermijn als superior bijna verstreken is en dat hij zich helemaal ter60 Archief generalaat. Zie over de aankomst J. de Rooy, Hoogwaardig Heer opJava, in Kruistriomf, X, 1930-1931, p. 135-138. Ibidem, p. 8 een mooie groepsfotovan generaal van Dinter, Mgr. van Velzen en de missionarissen, waaronder vanAsseldonk.61 Brieven archief generalaat, ongenummerd.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 37beschikking houdt voor eender welke taak. Op 15 maart 1936wordt hij, weer vanaf 5 mei d.a.v., voor een derde keer benoemd,omdat, zo schrijft Generaal van Dinter, ,,er geen redelijke klachtenmaar integendeel de meest gunstige getuigenissen kwamen". Hetonderzoek, dat de hogere overste elke drie jaar moet doen voorde benoeming van de superior, is dus helemaal ten gunste vanvan Asseldonk afgelopen. Tot einde 1936 kan men de briefwisselingtussen generaal en superior normaal noemen. Abnormaal isdat, zoals de generaal op 20 juni 1937 aan de prokurator in Romeschrijft, hij in het jaar 1937 noch van van Asseldonk, noch vanMgr. Goumans-ook maar iets ontvangen mocht, ofschoon hijzelfvier of vijf weken geleden nog per vliegpost gevraagd had of erdat jaar (bij de aanstaande benoemingen) priesters op Java werdenverwacht62.In een brief van 3 maart 1938 wordt van Asseldonk uit Javanaar Nederland teruggeroepen en wordt Jan de Rooy tot superiorbenoemd. Wat er intussen gebeurd is, kunnen we heel kort samenvatten.Er is een geestelijke stroming ontstaan, bij leken zowel alsbij priesters, die de uiterste radikaliteit eist, ,,het geven van de100 %", zoals sommige missionarissen het hebben genoemd. Tussende konfraters heeft dit, afgezien van een oordeel over de stromingzelf, een diepe kloof geschapen. Die kloof ontstond niet door dez.g. ,,laksen" maar juist door hen die zich ,,Paulisten" noemden.Waar vroomheid en inzet samengaat met een zekere geexalteerdheiden onverdraagzaamheid tegenover hen die anders denken,ontstaat verdeeldheid die nooit gunstig kan inwerken op hetapostolisch werk. Van Asseldonk heeft tegenover sommigen ontkenddat hij de auctor intellectualis van deze stroming was, maartevens gezegd dat hij er achter stond. Mgr. Goumans was erradikaal tegen. Persoonlijk meen ik, zonder over bedoelingen vanmensen een oordeel te willen uitspreken, dat voor Generaal vanDinter geen andere oplossing mogelijk was dan het besluit dathij na lang aarzelen en na veel raadplegen en nadenken genomenheeft. Waar de eigenlijke overste van het missiewerk, de ApostolischeVikaris, en de overste van de kruisheren als religieuzen, desuperior regularis, zo tegenover elkaar staan, kan een generateoverste niet anders handelen. Pater van Asseldonk heeft zich ver-62 Ibidem.


38 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973ongelijkt gevoeld ; het rechtsprincipe : audiatur et altera pars, wasniet toegepast. Dit is het grootste onrecht dat mij ooit is aangedaan,heeft hij later meermalen gezegd en geschreven. Hij is ditzo blijven zien, heel zijn verder leven lang. Maar hij heeft zichonderworpen aan zijn overste. Evenals na de zaak van de AmiciIsrael, tien jaar tevoren, kon men ook nu niets aan hem merken.Hij was altijd welgemoed. Hij heeft ook dit zware kruis aan Godopgedragen, en is leraar geworden te Hannut, waar een Waalskollege van de Kruisheren gevestigd is. Het moet voor van Asseldonkeen verbanning betekend hebben ; een ander land, een anderetaal waarin hij les moest geven. Hij ging er voordat hij zijn lessenmoest beginnen heen om er retraite te maken. ,,Allereerst dankik U, o God, voor de bizondere vreugde waarmee Gij mij tot dezeretraite hebt aangetrokken: quam dilecta tabernacula tua concupiscitanima mea", schreef hij63. Hij gaf er bijna twintig jaar lesin klassieken op de Latijns-Griekse humaniora, na de eerste jarensteeds op de hoogste klas. Daar is hij ook begonnen met de studieen het schrijven van artikels over de geschiedenis van zijn orde64.DE HISTORICUSPersoonlijk leerde ik pater van Asseldonk daar kennen, toen ikte Leuven een doctorsthesis maakte over de privileges van dekruisherenorde vanaf de stichting tot aan het concilie van Trente.Het was oorlog en materiaal uit buitenlandse archieven was on«bereikbaar. De enigen die me daadwerkelijk konden helpen warende konfraters dr. H. van Rooijen te Zoeterwoude, P. Winkelmolente St-Agatha en dr. van Asseldonk te Hannut. Voor mij was ditproefschrift eigenlijk de eerste diepere kennismaking met de ordesgeschiedenisen speciaal met de bronnen zelf daarvan. Konfratervon Rooijen hielp me schriftelijk, Winkelmolen stuurde afschriftenvan documenten uit St-Agatha op. Maar met van Asseldonk63 Van Rooiijen, a.c, p. 109. Op het generaal kapittel van 1938 werd in hetrelikt n.r. 10 {Chronicon Crudferorum, III, fasc. 1., p. 119) in voor een goedverstaander duidelijke woorden de strekking op Java afgekeurd. Na een aansporingom te streven naar de volmaaktheid door het strikt onderhouden van regel enstatuten en in volledige gehoorzaamheid aan de oversten, volgen de woorden:,,devitantes falsum quemdam mysticismum ac periculosissimum, subjicientes propriuxnsensum ac judicium, etiam si inspiratum credatur a Spiritu Sancto".64 Zie bibliografische lijst vanaf nr. 77.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 39ontstond een voortdurend kontakt. Hij had, toen al, de handschriftenvan de Luikse bibliotheken bestudeerd, waarbij er een was metde teksten van pauselijke oorkonden, waarin de privileges bevatwaren. Telkens als ik met een hoofdstuk klaar was, stuurde ik hetnaar Hannut op, waar we het dan naderhand bespraken. Hij heeftme voor veel fouten behoed en me veel gegevens bezorgd die ikanders zeker niet zou hebben kunnen benutten. Hij beschouwdemijn werk als z'n eigen werk en hielp waar hij kon. Door geregeldeontmoetingen enkele jaren lang leert men zo iemand kennen inaard en karakter ; ook in zijn hoge opvattingen van het religieuzeleven en in zijn diepe liefde voor de orde. Over vroegere periodenuit zijn leven sprak hij nooit, tenzij dat toevallig te pas kwam endan toch niet over de eigenlijke gebeurtenissen die we hierbovengeschetst hebben. Bij de plechtige promotie in Leuven was hijaanwezig, blij om wat hij had kunnen bijdragen om mijn pogingente doen slagen. Zoals altijd was hij hartelijk, charmant en attent.Na de plechtigheid overhandigde hij me een door hem vervaardigden met zwarte en rode inkt getekend chronogram, dat ik tot nu toealtijd als mooie herinnering bewaard heb : rotarlUs rotaM VerUsnUnC feLIX DoCtor ConVoLVes05. Onze relatie ging door enwerd door briefwisseling en ontmoetingen hechter toen ik in 1943lid werd van de historische kring Clairlieu die het jaar van te vorenmede door van Asseldonk gesticht was en waarvan de vergaderingenmeestal te Hannut plaats hadden. We genoten er telkenseen guile gastvrijheid, hielden er prettige en verrijkende vergaderingen,waartoe van Asseldonk steeds ruim zijn deel bijdroeg.Verschillende jaren was hij lid van de redaktieraad, zodat we ookdaardoor veel kontakt hadden, zowel door briefwisseling als doorde bijdragen die hij zelf van het begin af voor het tijdschriftClairlieu leverde. Bij de oorspronkelijke opzet dat het tijdschriftdrie rubrieken zou bevatten, nl. studies, teksten en kroniek, washij van het begin af de verantwoordelijke voor de tweede rubriek ;een strenge verantwoordelijke, want hij heeft meermalen tekstengeweigerd omdat ze niet kritisch genoeg behandeld waren. Eensschreef hij, dat we hem maar als redaktielid moesten vervangen,daar hij veel te streng was en daardoor medewerkers afstootte.65 Toespeling op mijn naam, vrij vertaald ,,Gij, rademaker, vervult nu als eenechte gelukkige doctor uw taak".


40 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973Van de andere kant was hij ook wel bereid om rekening te houdenmet aanmerkingen die op zijn eigen werk gemaakt werden. Hetwas jarenlang een prettige samenwerking. Hij schreef nogal stroef,wat te wijten was, zoals hij zelf dacht, aan de vroegere studie enlektuur van Potgieter en tijdgenoten. Maar met wat geven ennemen kwamen we toch meestal tot een akkoord, al kon hij somsonverzettelijk op zijn stellingen blijven staan.Ik kreeg niet de indruk dat hij graag les gaf in Hannut; hijmoest er vooral vanwege de Franse taal veel moeite voor doen.In ieder geval vond hij een tegengewicht in de studie van deordesgeschiedenis. Naast enkele kleinere artikels66 was zijn aandachtspeciaal gericht op de handschriften van vroegere kruisherenkloosters.We zouden van hem hetzelfde kunnen zeggen wat weover dr. van de Pasch neerschreven en het belang van dergelijkestudie67. Het is een feit dat historici van buiten de orde veelbelangstelling aan de dag leggen voor de handschriften die uitkruisherenkloosters afkomstig zijn en aan de hoge technische kwaliteitenvan geschrift, versiering en boekbindkunst. De scriptoresmoeten een grote vaardigheid en een hoogstaand vakmanschaphebben gehad die nu nog uit menig handschrift blijkt. Maar vangroter belang is voor ons de inhoud, vooral de geestelijke traktatendie de oude kruisbroeders zelf schreven of overschreven ; ook desamenstelling van hun bibliotheken die, als voorzichtige kriteriagehanteerd, kostbare aanwijzingen kunnen geven voor het geestelijkleven van de kloosters, de richting van hun belangstelling endaardoor hun spiritualiteit. Samen met dr. A. van de Pasch isvan Asseldonk hier een pionier geweest. Denken we slechts aande voor het eerst door hem uitgegeven en bekommentarieerdeteksten die de oorsprongsverhalen van de orde weergeven en inde handschriften uit de XVe en XVIe eeuw te vinden zijn, aande middeleeuwse gebeden uit een XVe eeuws Udens brevier of deOdiliapreek van 1439 te Hoei; meer algemeen ook aan de Keulsehandschriften te Wenen en aan zijn boeiende kommentaar mettalloze bijzonderheden bij de Luikse tentoonstelling van kruisherenhandschriftenin 195168. Maar zijn twee voornaamste presta-66 Bibliografische lijst nrs. 82, 83, 85, 87, 90.67 Zie verder p. 125.68 Bibliografische lijst nrs. 68, 89, 92, 94, 110.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 41ties op dat gebied zijn toch wel die over het kruisherenbrevier enover de boekenkatalogus van het klooster Kolen (Kerniel) 69. Beideverschenen in het tijdschrift Clairlieu en tegelijk als apart boek.De beschouwing over het kruisherenbrevier is de eerste meeruitgebreide studie van van Asseldonk, 144 biz. tekst en zes uitvouwbaretabellen. Vanaf het begin viel de kruisherenliturgiepraktisch samen met die van de Dominikanen, van wie zij ook deconstituties overnamen. Tegenover een grote vrijheid van aanpassingaan de romeinse ritus in het missaal, bleven de kruisherenstreng vasthouden aan het brevier. Dit leidde natuurlijk tot moeilijkhedenen dubbelzinnigheden in de liturgische vieringen, totdatonder generaal van den Wijmelenberg het streven tot het aanvaardenvan het romeinse brevier de overhand kreeg op het vasthoudenaan het oude en door de tijd meer eigene. Dr. van Asseldonk heeftin dit werk de breviergeschiedenis beschreven, maar in omgekeerdevolgorde, door nl. terug te gaan van het op dat ogenblik, 1944,gebruikte brevier naar vroegere uitgaven. Eigenlijk is het eenmoeilijk leesbaar werk, waarvan de lektuur nog verzwaard wordtdoor de Potgieteriaanse stijl van de schrijver en de talloze langenota's. Van Asseldonk neemt nl. als uitgangspunt het brevier van1914, met bijvoeging van eigen feesten in 1923. Hij konstateertdat er toen al een ingrijpende verandering plaats gehad had. Meerdan honderd feesten die eigen waren aan de reguliere kanunniken,waarvan enkele speciaal aan de kruisheren, waren weggevallen.Maar veel groter was de verandering geweest in 1856, toen dekruisheren het eigen oude brevier moesten vervangen door hetromeinse. De liturgische situatie werd er zuiverder door, maarveel oude gebruiken in het officie verdwenen. Duidelijk wordt ditaangetoond door in het tijdperk van 1578 tot 1856 de verschillendebrevieruitgaven te beschouwen in hun wording en door er eenuitgebreide beschrijving en kritische aanmerkingen aan toe te voegen:de uitgaven van 1578 tot 1625 (wording, beschrijving,kritiek), die van 1648 tot 1665 (wording, beschrijving en kritiek),en de laatste van 1696 tot 1727 (eveneens wording, beschrijving enkritiek). Van dit laatste stadium voor de volledige overgang totde romeinse ritus (1727-1856) geeft schrijver de bronnen en geschiedenisen de langzamerhand ontstane twijfels over de wettig-69 Uidem, nrs. 79 en 93.


42 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973heid van het kruisherenbrevier, met o.a. interessante gegevens overde toen afgeschafte pretiosaplechtigheid die met de dagtaakverdelingen het schuldkapittel de overgang vormde, in liturgische vorm,naar het alledaagse werk. Tenslotte komt dan het Dominikanenbrevieraan de beurt dat de kruisbroeders vanaf ongeveer 1260gebruikten.Het is een ingewikkelde geschiedenis, waarbij men telkens devolharding van de auteur bij de vergelijking van het vele bronnenmateriaalbewonderen moet. Het is ook een rijke geschiedenis, dievoltooid wordt met een hoofdstuk Bijzonderheden, waarin de slotantifoon(een van de vele uitingen van Mariaverering), het beurtelingsstaan en zitten, het nachtelijk officie en meerdere koorgebruikenworden behandeld, waardoor de rijkdom van het vroegereofficie sterk afsteekt tegen de armoede van onze tegenwoordigeGebeden voor elke dag. Ook de koorboeken en het klein officievan O.-L.-Vrouw krijgen de aandacht, terwijl zestig bladzijdenaantekeningen en zes uitvoerige lijsten het boek besluiten.Duidelijk blijkt hieruit hoe van Asseldonk zich in die enkelejaren van zijn leraarschap te Hannut had ingewerkt in de ordesgeschiedenisen het talrijke bronnenmateriaal. Hij zou dit onderzoekin de volgende jaren voortzetten voor zover zijn druk lesroosterhem dit toeliet, en na meerdere kleinere artikels komen toteen tweede boek dat ook buiten de orde de aandacht trok enwaarvoor de Bestendige Deputatie van de Provincie Limburg teHasselt door haar financiele steun de uitgave mogelijk maakte70.Eigenlijk wil dit tweede grotere werk een tekstuitgave zijn vaneen boekencatalogus van het klooster Marienlof te Kolen (Kerniel),in 1544 samengesteld door prior Franciscus Vaes van Tongeren.Dit handschriftje werd door Dr. A. Cockx, werkzaam op deKoninklijke Bibliotheek te Brussel, aldaar ontdekt in 1956. Hetboek werd echter veel meer, nl. de geschiedenis en aktiviteit vaneen jonge dynamische prior in een kultureel milieu, die niet alleende ontwikkeling van de bibliotheek maar ook de historie van hetklooster waar hij woonde schreef en gedeeltelijk ook maakte.Van Asseldonk beschrijft de vier handschriften die van priorFranciscus Vaes bekend zijn, zijn levensverhaal en prioraat en deverrijking van de kloosterbibliotheek met handschriften, maar voor-70 Ibidem, nr. 93.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 43al met wiegedrukken en postinkunabelen. Dit alles gaat als eeninleidend eerste deel vooraf aan de eigenlijke tekstuitgave van decatalogus (p. 77-151), terwijl in een derde deel vijf bijlagen volgen,waaronder heel bijzonder de chronologische lijst van aanwinsten(p. 157-166) en de auteurskataloog (167-200, met bibliografischeaantekeningen van L. Heere) belangrijk zijn. Een naamregisterbesluit dit uitgebreide werk (p. 201-207). Dit boek is m.i. eenrijpe vrucht die slechts ontstaan kon na de jaren van studie enontcijfering van handschriften waarmee van Asseldonk vanaf zijnkomst te Hannut was bezig geweest. Professor dr. G. I. Lieftinck,professor te Leiden noemt het boek in meer dan een opzicht belangrijk. Natuurlijk is het een aanwinst voor de geschiedenis vande kruisherenorde, maar ook en vooral voor de kennis van dekloosters in het begin van de XVIe eeuw, voor de funktie die zevervulden in het religieuze leven van deze streken, voor de rol dieze speelden in de grote geestelijke strijd van die dagen. We vindenhier gegevens uit een ,,dier meest moderne en best bestuurdehuizen, een refugium voor een elite van tien tot vijftien personendie zich uit de wereld wilden terugtrekken om een leven van gebeden contemplatie te leiden...". Het is van belang voor de kultuurhistoricuste ervaren dat men de nieuwste drukken van de vadersen middeleeuwse theologen aanschafte evenals werken van Erasmus en Dionysius de Karthuizer ; maar evenzeer aktief wilde zijnin de kontrareformatie door de studie van werken tegen Erasmus,Luther en anderen71.Professor Lieftinck noemt Franciscus Vaes een bekwame gids enwarme boekenvriend. Terecht zegt dr. Piet van den Bosch dat menaan pater van Asseldonk diezelfde kwaliteiten kan toeschrijven72.Zonder de liefde voor het boek en een doorheen de jaren gegroeidekennis zou dit werk onmogelijk geweest zijn.71 G. I. Lieftinck die een Ten Geleide voor het boek schreef, p. 5-7.72 Dr. J. van den Bosch, De Bibltotheken van de Kruisherenkloosters in deNederlanden voor 1550, in Studies over het Boekenbezit en Boekengebruik in deNederlanden, p. 563-636. Over de bibliotheek van Kolen p. 619-624, waarbij hetwerk van van Asseldonk kritisch benaderd wordt en de hoofdbron is.


44 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973OPNIEUW ISRAELTot 1957 heeft van Asseldonk te Hannut les gegeven. Jongerekrachten en de financiele mogelijkheid om lekenleraren aan tetrekken, gaven hem de gelegenheid zich uit het onderwijs terugte trekken. Hij was trouwens vijfenzestig jaar, de tijd voor pensioen.Voor hem was het echter niet de tijd voor rust, maarintegendeel de mogelijkheid om meer aan direkt apostolaat tedoen in de naaste omgeving, nl. in het ziekenapostolaat vanBanneux : zieken bezoeken en enkele malen per jaar ziekentriduaorganizeren. In heel de streek was Pere van Asseldonk spoedigbekend. Zijn gewone vriendelijkheid en charme en de aantrekkingskrachtvan zijn persoonlijkheid, die hem heel zijn leven lang bijiedereen van hoog tot laag geacht en bemind had gemaakt, deeddit des te meer bij mensen in nood, bij zieken die zo verlangenduitzagen naar een vriendelijk en moedgevend woord en naar deenkele dagen van echte geestelijke ontspanning die een ziekentriduumin de mooie streek van Banneux geven kon.Maar er was meer. Sinds 1950 had hij een joods meisje lerenkennen, Ottilie Schwarz, die te Wenen in de Lutherse kerk gedooptwas. Hij ontmoette haar te Amsterdam bij een groepjoodse christenen. Vanwege de jodenvervolging uit Oostenrijk naarIerland uitgeweken, keerde ze na de oorlog terug naar haar vaderdie in Amsterdam verbleef en kreeg er een studiebeurs om Luthersetheologie te studeren. Op 25 juli 1951 kon van Asseldonk haar teUtrecht opnemen in de katholieke kerk. Ze vond een baan alsprivesekretaresse voor het toen beginnend internationaal oekumenischwerk van professor Willibrands, studeerde theologie teNijmegen van 1951-1953, maar kon dit toen niet langer kombinerenmet haar werk bij professor Willibrands. Haar vriendschapvoor van Asseldonk werd vriendschap en verbondenheid met dekruisherenorde. In 1957 naar Wenen teruggekeerd, bleef ze studeren onder leiding van professor van der Ploeg en promoveerdein 1965 te Nijmegen als de eerste vrouwelijke doctor in theologievan die universiteit.Het bij van Asseldonk in zijn hart steeds nog aanwezige ideaalvan Israel vond nieuw voedsel en kon in die jaren aktief wordenin een oekumenische beweging, waarvan, zeker in de geest van de


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 45pater en dr. Schwarz, Israel de kern bleef. In een later schrijvennoemde dr. Schwarz de Exodusbeweging een herleving en voortzettingvan de Amici Israel. In het begin ging van Asseldonk zonu en dan voor een tijdje naar Wenen ; zijn verblijf daar werdsteeds langer omdat de kontakten en relaties met christen-jodenzich uitbreidden, tot hij er in 1966 een blijvende woonplaats enwerkkring vond. Trouw hield hij zijn provinciaal op de hoogtevan alles wat er ondernomen werd, ook van de mogelijkheden dieer te Wenen voor de kruisheren lagen, nl. een grote stadsparochiewaar de kruisheren vauit de gemeenschap het zielzorgwerkkonden doen. Hoewel een dergelijk plan aanvankelijk door deprovinciaal als onuitvoerbaar werd beschouwd — van Asseldonkhad reeds jaren op het bisdom de weg ertoe bereid - werd op hetprovinciaal kapittel van 1966 de wens uitgedrukt om daar te helpenwaar de nood het grootste was. Er zijn toen onderhandelingengeweest met Parijs en met Wenen. Door toedoen en door degeregelde hulp van van Asseldonk werd in 1967 de parochie vanLeopoldau door de Belgische provincie van de kruisheren aanvaard.Bij de plechtige installatie van de eerste pastoor, die door KardinaalKonig zelf werd gedaan, kon de provinciaal terecht van Asseldonkde eigenlijke stichter van deze kruisherenonderneming te Wenennoemen. Het was voor hem een feestdag waarvan hij jarenlanggedroomd had. De bedoeling het werk, waarvan hij de leiding haden dr. Schwarz de promotrice was, als het ware in de kruisherenparochiete inkorporeren zodat zij vandaar uit het werk kondenvoortzetten, is door bepaalde omstandigheden niet vervuld. Hetwerk is ook niet uitgegroeid tot de omvang die zij gehoopt hadden.Maar de parabel van het mosterdzaadje kan ook hier moed gevenen steunen, daar menselijke pogingen toch van God wasdom moetenkrijgen 73.Ik geloof niet dat van Asseldonk zijn ideaal Israel ooit in zijngebed en vooral in zijn vele offers die hij gebracht heeft, vergat.Een mooie bevestiging hiervan was op 6 September 1970 zijngesprek met Patriarch Maximos V, die hem te Wenen bezocht,73 Uitgebreid dossier over ontstaan en groei van de oekumenische beweging ,,HetWitte Kruis", naderhand de ,,Exodusbeweging" en over al de onderhandelingenmet Kardinaal Konig, Mgr. Jachym en de abt van Klosterneuburg in het archiefprovincialaat kruisheren Leuven en in eigen archief.


46 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973vergezeld van zijn opvolger als aartsbisschop van Galilea Mgr.Raya. Hij verklaarde aan zijn vriend, want dat was de vroegereMgr. Hakim altijd gebleven, dat heel zijn leven gekenmerkt werddoor de liefde voor Israel, niet uit politieke of filantropischeredenen, maar vanwege de liefde van God en van Christus zelf.Omdat deze liefde in de kerk te weinig beleefd wordt, wildehijzelf en Ottilie Schwarz hun leven maken tot een offerande voorIsrael en dit offer leggen in de handen van Patriarch Maximos.De Patriarch heeft toen de door beiden gevraagde opdracht aanGod voor Israel aanvaard en gezegend 74.De laatste jaren was pater van Asseldonk erg verouderd door deziekte van Parkinson. Geestelijk gezond, heeft hij ook die lichamelijkeachteruitgang als offer gedragen en opgedragen voor zijnlevensideaal. Op 5 oktober 1973 is hij te Wenen overleden. Veelpijn en een zware doodstrijd werden hem gelukkig bespaard.,,Teken van tegenspraak". We hopen dat dit artikel geen tekenvan tegenspraak wordt. We hebben zo objektief als men dat inbetrekking tot een goede vriend kan zijn, onze mening weergegeven,steunend op eigen ervaring en eigen beleving vanvele gebeurtenissen en op een uitgebreide dokumentatie. Menheeft ooit van hem gezegd dat hij in Rome een grootman had kunnen worden, wellicht kardinaal, als de gebeurtenissen met de Amici Israel dit niet onmogelijk hadden gemaakt.Is hij, ondanks menselijke ,,mislukkingen" of ,,vergissingen" geengroot man geworden ? Kardinaal Konig bracht hem op 9 april1973 een bezoek. In de loop van het gesprek zei van Asseldonktot hem : ,,Eminentie, ik ben maar 'n klein man, maar ik voel meinnig verbonden met Uw grote, wereldwijde idealen". De kardinaalonderbrak hem en zei twee maal erg nadrukkelijk : ,,Sie sind keinkleiner Mann : Sie sind ein grosser Mann" 75. Zoals ik hem gekendheb, kan ik dat alleen maar bevestigen.74 Kopie van verslag in eigen archief.75 Brief van Dr. Ottilie Schwarz, zonder datum, in eigen archief.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 47KRONOLOGISCHE BIBLIOGRAFIE1. In Cruce Robur, in Kruistriomf, I, 1921-1922, p. 3 (gedicht, naamloos, maarnaar mededeling van H. van Rooijen van de hand van van Asseldonk). Ookverschenen in het eerste nr. van De Zegepraal des Kruises, I, 1921-1922, p. 3.2. Jacel uxor Heber Cinaei, in Verbum Domini, I, 1922, p. 29-32.2. Het heilige der Heiligen, in Algemeen Nederlandsch Eucharistisch Tijdschrift,I, 1922, p. 25-27, 76-78, 126-128, 192-194, 237-239, 285-287.4. Miskend en vergeten, ibidem, p. 62 (onder de naam Marianus).5. De maand November in Rome, in Kruistriomf, II, 1922-1923, 100-105 (onderde naam Romein).6. De maand December te Rome, ibidem, p. 134-137 (onder de naam Romanus).7. De maand Januari te Rome, ibidem, p. 163-167 (Romanus).8. De maand Februari te Rome ,ibidem, p. 196-201 (Romanus).9. De Goede week te Rome, ibidem, p. 225-229 (Romanus).10. Paschen te Rome, ibidem, p. 257-260 (Romanus).11. Mei te Rome, ibidem, p. 291-293 (Romanus).12. Juni in Rome, ibidem, p. 324-327 (Romanus).13. De maand Juli te Rome, ibidem, p. 355-357 (Romanus).14. Het Heilige der Heiligen, in Algemeen Nederl. Euch. Tijdschrift, II, 1923,p. 153-157, 197-201, 249-252, 272-275.15. Augustus in Rome, in Kruistriomf, III, 1923-1924, p. 3-5 (Romanus).16. September in Rome, ibidem, p. 33-38 (Romanus).17. October in Rome, ibidem, p. 65-69 (Romanus).18. November in Rome, ibidem, p. 97-99 (Romanus).19. December in Rome, ibidem, p. 129-131 (Romanus).20. De maand Januari in Rome, ibidem, p. 172-175 (Romanus).21. Februari in Rome, ibidem, p. 197-202 (Romanus).22. Maart in Rome, ibidem, p. 225-229 (Romanus).23. April in Rome, ibidem, p. 257-260 (Romanus).24. Mei te Rome, ibidem, p. 289-293 (Romanus).25. Juni in Rome, ibidem, p. 321-325 (Romanus).26. Juli in Rome, ibidem, 353-355 (Romanus).27. Het Heilige der Heiligen, in Alg.Ned.Euch.T., Ill, 1924, p. 62-64, 107-111,189-191, 245-247.28. Voor het Allerheiligste, ibidem, p. 36, p. 87 (onder de naam Marianus).29. De Jubilee-kerken te Rome, in Kruistriomf, IV, 1924-1925, p. 225-229, 257-262, 289-293, 321-324. Ook verschenen in de Zegepraal des Kruises, IV,1924-1925, p. 193-197, 217-222, 241-246, 265-268 (Romanus).30. Kruistriomf in Rome, in Kruistriomf, IV, p. 354-358 (Romanus).31. Een nieuwe Zegepraal des Kruises, in De Zegepraal des Kruises, V, 1925-1926, p. 4-5 (ondertekend Dr. Ant. van Asseldonk, Proc.Gen. der Kruisheerente Rome).32. De Zegepraal des Kruises in Rome, ibidem, p. 75-79 (zie boven nr. 30 ;(Romanus).33. Bij 't Zestiende Eeuwfeest der H. Kruisvinding, ibidem, p. 169-171. Dit art.is niet ondertekend ; maar het vlak daarop volgende over dezelfde kerkwaarover in vorig art. sprake is, is ondertekend door Romanus. Hetzelfde art.verscheen in Kruistriomf, V, 1925-1926, p. 290-291.


48 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-197334 Het Heilig Kruis in Jerusalem, ibidem, p. 171-173 (Romanus). Zie ookKruistriomf, V, p. 291-293.35. Een nieuwe Kruistriomf, in Kruistriomf, V, 1925-1926, p. 65-67, zie bovennr. 31.36. Volk van vloek en zegening, in Kruistrtomf, V, 1925-1926, p. 19-22, 54-59,85-90, 116-123, 151-155, 245-248, 276-279. Deze artikels verschenen naamloosin de vanaf 1925 nieuwe vaste rubriek Voor de bekering der Joden, als zodanigvermeld ibidem p. 28-30. Dat deze artikels van A. van Asseldonk zijn, blijktuit Zegepraal des Kruises, waarin ze, anders ingedeeld, verschenen in VI,1926-1927, p. 196-199, 222-225, 244-247, en VII, 1927-1928, p. 4-7, 30-34,51-54, 73-77, 99-102, 123-126. In beide tijdschriften sluit de reeks met eenapart artikeltje, Aartsbroederschap van Gebed voor de bekeering van Israel,waarbij in Kruistriomf een aanbeveling en de kondities staan om deel uit temaken van deze in 1909 gestichte aartsbroederschap, terwijl Zegepraal desKruises heel de statuten van deze broederschap afdrukt. Deze artikels zijnblijkbaar van de redaktie, evenals een artikel in Zegepraal, VI, p. 172 (naamloos), Het Herstel van forael, p. 172-175, dat sluit met de woorden : ,,Alsvervolg van deze beschouwing... zullen we ... een reeks ernstige artikelenlaten volgen van de hand van de Hoog Eerw. Heer Dr Ant. van AsseldonkO.S.Cr., over het Joodsche Volk als Volk van vloek en zegening..". In Kruistriomf, V, p. 303-307 volgt het artikel '/ Kruis der Joden een ergernis, datbesluit met de woorden : ,,En met deze beschouwing trekt de schrijver derartikelenreeks Volk van Vloek en Zegening zich uit deze rubriek terug, omaan 't woord te laten komen een zijner confraters, die door de toestand waarinhij verkeert, door de studies die hij maakte, en niet in 't minst door de richtingwaarin deze studies zich bewogen, meer kompetent is om te spreken over debekeering van het Joodse volk...". Deze regels staan niet bij hetzelfde artikelin Zegepraal des Kruises, I.e. De artikels die in Kruistriomf volgen onder derubriek Voor de bekeering van Israel zijn in drie afleveringen nog van A. vanAsseldonk (zie nr. 38) ; daarna volgt een gebed van Francisca van Leer,joodse bekeerlinge die nauw kontakt had met A. van Asseldonk en met wiehij zich geestelijk erg verbonden voelde {I.e., VI, p. 52-56) waarna vierartikels van R.d.J. (Jan de Rooy), drie van F.V. (Frans Verhoeven) en eenvan W. J. F. Bos ; in jg. VII, 1927-1928 schrijft F.V. nog zeven artikels metals titel Het uitverkoren volk, en nog een met dezelfde titel in jg. VIII.Daarmee eindigt deze reeks en rubriek.37. '/ Kruis den Joden een Ergernis, in Kruistriomf, V, p. 303-307, naamloos ;ook in Zegepraal des Kruises, VI, 1926-1927, p. 49-52.38. Naar Israel, ibidem, p. 339-345 en 372-375 en VI, 1926-1927, p. 22-27(onder de naam Beniamin).39. San Damiano bij Assisie, in Kruistriomf, VI,, 1926-1927, p. 69-71 (Romanus).40. De basiliek van St. Sebastianus buiten de muren, ibidem, p. 169-172, 199-202(Romanus).41. Pax super Israel (aankondiging van het werk, Rome, z.d. (1926), 4 biz.42. Opus Sacerdotale: ,,Amiei Israel. Com itatus centralis Romae, Rome, 1926,2 biz.43. Status Operis, Rome, 1927, 4 biz.44. Brevis Conspectus, dokument dat door de Centrale raad der Amiei werdgoedgekeurd en verbeterd, en m.i. zeker van de hand van van Asseldonk is,in Pax super Israel, I, 1927, p. 3-20.45. De Ipso Opere: 1. De Schedula. 2. Status Operis primo anno exacto. 3. Voces


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 49de op ere. 4. De Secttone Diocesana deque eius Moderatore. 5. De zelo aliorumpro Israel. 6. Necrologium, ibidem, p. 20-31.46. Quomodo Saulus fit Paulus ?, ibidem, p. 31-35.47. Communicanda, ibidem, p. 39-40.48. Tu es Magister in Israel et haec ignoras ! ?, ibidem, p. 41-45.49. Anti-semitica, ibidem, p. 46-52.50. Judaica, ibidem, p. 53-65.51. Necrologium, ibidem, p. 66.52. De Elia propheta, in Pax super Israel, II, 1928, p. 1-10.53. De die Domini, ibidem, p. 10-11.54. ludaica, ibidem, p. 12-14.55. Anti-semitica, ibidem, p. 14.56. Necrologium, ibidem, p. 15-16.57. Communicanda, ibidem, p. 17. Al deze artikels of mededelingen zijn naamloos,zodat het mogelijk is dat het een of ander van een andere auteur is. Hetmeest waarschijnlijk lijkt dat de secretaris, die het blaadje uitgaf, het ookvolschreef.58. San Clemente in Rome, in Kruistrhmf, VII, 1927-1928, p. 97-103 (Romanus).59. Met Maria naar Jezus, in Algemeen Nederl. Euchar. Tijdschrift, VI, 1927,p. 121.60. Onze jubilerende missiepaus, in Kruistrhmf, IX, 1929-1930, p. 163-166,200-202 (Romanus).61. Het missiemuseum te Rome, in Kruistrhmf, X, 1930-1931, p. 102-106, 131-134 (Romanus).62. Bandoeng, ibidem, p. 283, kort uittreksel uit een brief van de missieoverstePater Dr. A. van Asseldonk; ook p. 313 en 346.63. De Javamissie in 1930, ibidem, p. 363-365 ; ook in Zegepraal des Kruises, X,1930-1931, p. 252-256 (onder de naam Advena. Deze juridische term betekentdat iemand ergens alleen maar quasi-domicilie heeft, m.a.w. niet de bedoelingheeft er voor goed te blijven.)64. Tasikmalaja, in Kruistrhmf, XI, 1931-1932, p. 7-9 (Advena).65. Titjalengka, ibidem, p. 68-69 (Advena).66. Het eerste Lustrum, ibidem, p. 198-203 (Advena).67. De ondernemingen, ibidem, p. 325-328 (Advena), ook in Zegepraal desKruises, XII, 1932-1933, p. 59-62.68. De Apostolische Prefectuur van Bandoeng, ibidem, p. 360 (Advena).69. Priester van Maria, in Alg. Nederl. Euch. Tijdschrift, VIII, 1929, p. 142(Marianus).70. Erp, Cuyck en Lieshout, in Kruistrhmf, XII, 1932-1933, p. 272.71. Het Eucharistisch-Mariale Triduum van Lourdes, in Alg.Nederl.Euch.T., XIV,1935, p. 143-152 (Marianus).72. De Mariale Troon der Eucharistie, ibidem, p. 231-234 (Marianus).73. Voor het Beeld der Lieve Vrouw, Tongerloo. Jaar en aantal biz. van dezeboekjes (nr. 73-75) zijn ons niet bekend. Op onze vraag te Tongerlo ontvingenwe geen antwoord.74. Met het Beeld der Lieve Vrouw, Tongerloo.75. Lieve Vrouw, Tongerloo.76. 15 Augustus: Maria ten Hem el opneming, in Eucharistisch Tijdschrift, (denaam van het Algem.Nederl.Euch.T'. is veranderd, maar de telling van dejaargangen gaat gewoon door), XVI, 1937, p. 193 (Marianus).


50 DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892197377. Drie handschriften uit Clairlieu, in Clahlieu (eerste nr. 1942, gestencildeuitgave), p. 5-34.68. Handschriften van Kruisheeren uit de XVe en XVle eeuw: over bet antsloander Orde van bet H. Kruis, in Clairlieu, I, 1943, p. 84-102.79. Het Brevier van de Kruisheeren, in Clairlieu, II, 1944, p. 7-145 (ook alsapart boek verschenen).80. Handschriften van Kruisheeren uit de XVe en XVIe eeuw over het ontstaander Orde van het H. Kruis, in Clairlieu, III, 1945, p. 32-45.81. De Heiligheid van Maria, Roermond, 1947, 103 biz. (onder de naam Maria-NUS VAN ERP).82. Marginalia bij ,,de Pastoors van Heppeneert", in Clairlieu, VIII, 1950, p. 67-78.83. De Kruisheren en de Tenbemelopneming van Maria, ibidem, p. 79-80.84. De Kerk en het H. Jaar, in Kruis en Wereld, XXX, 1950-1951, p. 65-72(ROMANUS).85. Le Pere Emile Fontaine o.s.cr.. In Memoriam, in Clairlieu, IX, 1951, p. 3-5.86. Een handgeschreven Lectionartum van het voormalige Kruisberenklooster teMaaseik, in Clairlieu, X, 1952, p. 22-28.87. De Ouders van Franciscus Eduardus Daems, in Clairlieu, XI, 1953, p. 42-44.88. Een Predikheren-Wiegedruk als Kruisherenbrevier, in Clairlieu, XII, 1954,p. 3-16.89. Middeleeuwse Gebeden in Udens I6e eeuws Brevier, ibidem, p. 17-38.90. Aegidius de Vriese, dichter en leraar aan de Latijnse School, in De Kruisherente Maaseik 1476-1797, 1855-1955, Diest, 1955, p. 113-131.91. In honorem S. Odiliae, Virg. et mart., Patronae Ordinis S. Crucis, Latijnsehymne van 7 strofen, reeds getypt verspreid in 1942. Met muziek van H.Brouwers werd hi] opgenomen in het Hymnarium, bevattende de sequentiesuit het graduale van Johannes van Deventer (1499), gestencilde uitgave van188 biz., p. 179-182.92. Handschriften van Kruisheren, in Clairlieu, XIV, 1956, p. 65-87.93. Franciscus Vaes van longeren, stichter der Kloosterbibliotheek van Kolen, inClairlieu, XV-XVI, 1957-1958, p. 3-207 (ook als apart boek verschenen).94. De Odiliapreek van 1439 te Hoei, in Clairlieu, XVII, 1959, p. 26-52.95. Zedenleer bij Paulus (Col. 3, 12-17), in Tijdschrift voor Geestelijk Leven,Antwerpen, jg. XV, 1959, p. 640-657.95a. Geestelijke diepte van Israels ziel, in De Katholieke Missien, LXXIX, 1958-1959, p. 324-327 (Joseph Smueloff).96. Inleiding op het tijdschriftje Die Quelle, I, 1959, p. 2.97. Ruckblick (op het ontstaan van de oekumenische beweging in Wenen envooral de plaats van het jodendom daarin) ibidem, p. 3-8.98. Rondschrijven aan de leden van het ,,Weisse Keuz, ibidem, p. 9-18 in samenwerkingmet Frau Doctor Ottilie Schwarz (er staat geen titel boven).99. Bericht fiber den Vortrag des Erzbischofs von Galilaea, S. Exzellenz MsgrG. Hakim iiber die Note und Aufgaben seiner Kirche, ibidem, p. 18-22 (insamenwerking met Frau Dr. O. Schwarz).100. Ihleiding op tweede jaargang van Die Quelle, Wenen, I960, nr. 3 doorA. van Asseldonk en O. Schwarz.101. Christus das Licht der Welt, ibidem, p. 2-5 (in samenwerking met O. Schwarz).102. Jesus Christus das Licht der Welt, ibidem, p. 5-8.103. Boekbespreking van Schuver U. M., De Reus op de Sint Jorisberg, Rotterdam,1959, in Tijdschrift voor Geestelijk Leven, Antwerpen, I960, p. 628-629.


DR. ANTON VAN ASSELDONK O.S.CRUCIS 1892-1973 51104. Gebetswoche fur die Einheit der Kirche 18-20 fanner, z.p., z.d. (Wenen,1960 ?), 8 biz.105. De Moeder der Verrijzenis, in Mariaklokje uit Heppeneert, Maaseik, I960,nr. 8, p. 1-2.106. De ritu professions in Ordine Sanctae Cruets, Diest, I960, 32 biz., gestendld.In 1958 was van Asseldonk lid geworden van een kommissie voor hetsamenstellen met een nieuw Coeremoniale van de orde; zie Vinculum Cruciferarum,V, 1958, p. 259 en VIII, 1961, p. 108.107. In de Heer Jezus bij de Voder, Heerien, 1961, 77 biz. ; pro manuscripto, inoffsett.108. De Heer Jezus, onze wijsheid vanuit de Voder, Uden, 1962, 86 biz. ; promanuscripto.109. Israel snakt naar vrede, in De katholieke Missien, jg. 87, 1965, p. 227-230.110. Keulse Kruisherenhandschriften te Wenen, in Clairlieu, XXVII, 1969, p. 47-64.111. Handschrift LL238 van het ,,Klein Archief van Sint Agatha, m Clairlieu,XXXVI, 1978, p. 53-94 (vroeger verschenen in de reeks Cruciferana, novaseries n. 10, Sint-Agatha, 1945).112. Verder schreef A. van Asseldonk : 1. een studie, De Joden en het Brevier, diedoor Mgr. Bekkers van den Bosch aan de liturgische kommissie van VaticanumII werd doorgegeven ; 2. een stuk De Joden en de Kerk voor Mgr. Hakimtijdens het Concilie. Meerdere gedachten uit dit memorandum zijn terug tevinden in het vierde hoofdstuk van De Oecumenismo. Hierna nodigde Mgr.Hakim van Asseldonk uit voor een bedevaart naar het H. Land samen meteen groep concilievaders. Verder is er nog, zover ik weet onuitgegeven :3. Het Volksmisboek van Affligem en de Joden, 1964 ; 4. een studie overHenricus van de Wijmelenberg 1800-1840-1881, Hannut, 1961 ; een studieover de Annales van C. R. Hermans, Honderd jaar Annalen en 5. een gedeeltevan een statutenkommentaar in handschrift, die van rond 1945 moet dateren.Toen schreef dr. A. van de Pasch, Oude Constitutes, Cruciferana, Nova Series,nr. 9, p. 5 : ,,2oals anderen lang eerder, zien we met verlangen een historischeen misschien ook juridische commentaar op de Statuten tegemoet. En we hopendat het R.D. Dr. A. van Asseldonk gegeven moge zijn, het werk wat hij indie richting reeds deed, binnen niet al te lange tijd te kunnen voltooien." Ophet Gen. kap. 1926 (relikt n. 6, in Chronicon Cruciferorum, Hi, fasc. 1,p. 109) was gevraagd dat een historische, juridische en ascetische kommentaarop de Statuten zou worden gemaakt tot gebruik van magisters en confraters. Vandeze onder 112 geciteerde onuitgegeven studies is 3 en 5 in mijn bezit; 4 zou inhet Fonds Clairlieu, Achel, 153, 1, III aanwezig moeten zijn maar is er niet,evenmin als de studie over de Annales. In de jaren 1940 schreef van Asseldonkeen studie: De numero conventum, over het getal en de namen van allekruisherenkloosters in de loop der tijden. In die tijd heb ik ze van hem terinzage gehad, maar ze later nergens meer teruggevonden. We vernamen vanTh. van den Elsen van St-Agatha dat van Asseldonk bij de door hem gedichtehymne ter ere van de H. Odilia (zie boven nr. 91) een uitleg schreef van3 biz., evenals de hymne in Nederlandse vertaling geschreven in 1942. Wellichtkrijgen we nog de gelegenheid de hymne met uitleg en vertaling in eenvolgend nummer te publiceren. Zie ook Fonds Clairlieu, Achel, 425, 13, 1, VI.Zouden er lezers zijn die deze lijst kunnen vervolledigen, dan zullen we graaghun inlichtingen ontvangen om in een volgend nummer van dit tijdschrift eenaanvulling te geven (adres omslag p. 4).Dr. A. Ramaekers, o.s.c.


HANDSCHRIFT LL238VAN HET ,,KLEIN ARCHIEFVAN SINT-AGATHAOp 14 juli 1944 hield dr. A. van Asseldonk voor de fraterstheologantente St-Agatha een causerie over bovengenoemd handschrift.Later vroeg de redaktie van de reeks ,,Cruciferana?' a hemotn deze causerie te mogen uitgeven. Zo kon het handschrift vanHenricus Verkuilen in bredere kring worden bekend en benut, en- zoals van Asseldonk er in een kort voorwoord bijvoegde - metmeer bewuster waardering ... bewaard worden. Hij werkte zijncauserie hiervoor verder uit en vulde ze aan met lijsten en eenappendix.Dit ,,Cruciferaantje", zoals de nummers van de reeks en gewoonlijkgenoemd worden, telde 51 bladzijden. Het was echter ergslecht gestencild en moeilijk leesbaar. Later heeft dr. van Asseldonkmeermalen de wens uitgedrukt voor een heruitgave ervan, waartoedeze herdenkingsjaargang van ,,Clairlieu" een mooie gelegenheidbiedt. De tekst wordt wat de inhoud betreft onveranderd weergegeven,evenals de noten, tenzij er duidelijke vergissingen offouten staan. De vaak ingewikkelde stijl werd voor betere verstaanbaarheiden leesbaarheid vereenvoudigd. De genummerde notena Cruciferana was een gepolycopieerde reeks studies over ordesgeschiedenis, uitgegevendoor de theologiestudenten van St-Agatha en gesticht op initiatief van defraters H. Reichert en C. van Dal. De eerste reeks van 17 nummers werd slechtsop enkele exemplaren getypt voor de fraters en heren van St-Agatha. De tweedereeks werd gestencild en over de kloosters van de orde verspreid. De lijst ervanvindt men in Clairlieu, III, 1945, p. 51-52 ; nadien zijn er te St-Agatha nog 11nummers verschenen van 1945-1961. Sindsdien is de redaktie en administratie inAmersfoort en verschenen de nrs. 21 tot 27, de zes laatste in offsett. De bedoelingis nu, om studies of verzamelwerk als bv. de bibliografie van de kruisheren die voorClairlieu minder in aanmerking komen, daarin te publiceren.


54 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAzijn die van A. van Asseldonk ; die onder letters zijn er door onsaan toegevoegdb.A.R.I. HET HANDSCHRIFT, DE SCHRIJVER, DE DAGORDEONDER PRIOR GIELENHethandschriftHet boek LL238 van het ,,Klein Archief" van Sint-Agatha is inhoofdzaak een handschrift; het meet 22X13 cm. en telt 268 bladzijdenwaarvan de eerste 228 grotendeels beschreven zijn. De bladzijden117 tot en met 142 echter zijn emit gesneden. Vanwege devele in- en uitstekende losse papiertjes die in het boek liggen, ziethet er bij het doorbladeren zo rommelig uit, dat men zich aanvankelijkverbaast over de zorg waarmee dit boek bewaard geblevenen zelfs in het archief van het klooster geplaatst is. Deze bijzonderezorg wijst natuurlijk op het belang dat eraan gehecht wordt. Dewaarde van dit handschrift is, dat het jarenlang, van 1859-1885,als ,,lijfboek" heeft gediend voor kruisheer Henri Verkuilen teSint Agatha bij zijn levenstaak, nl. het jaarlijks opmaken van hetdirectoriumc met daarnaast de zorgvuldige optekening en verantwoordingvan alle betreffende voorschriften en veranderingen.Zoals uit de inhoud blijkt, heeft Verkuilen zich in dit boek alvoor 1859 op die taak voorbereid. We treffen hier immers, ingeplakt,het Directorium Ordints Canonici Sae Crucis 1849 aan,waar Verkuilen vele doorgeschoten vellen invoegde tussen deveertien bladen van dit directorium. Het was in 1848 in hetdoofstommen-instituut te Sint Michiels-Gestel in octavo gedruktb J. Scheerder, Henricus Martinus Franciscus Hollmann (ook verschenen inClairlieu, XXIII-XXIV, 1965-1966) haalt op p. 69 een herziene studie van dithandschrift door van Asseldonk aan, die zou berusten in het provincialaatsarchiefte Leuven. Deze studie is noch in dat archief noch in het Fonds Clairlieu te Achelte vinden. Volgens inlichtingen van dr. P. van den Bosch heeft van Asseldonk zijnstudie toevertrouwd aan andere konfraters die er een meer lopende tekst vanzouden maken ; deze werd echter nooit voltooid.c Directorium, calendarium of kartabel is het jaarlijks opnieuw uitgegeven boekjevoor de eredienst, waarin voor elke dag de bijzonderheden voor de h. mis en hetkoorofficie worden aangeduid ; bij voornamere dagen en feesten vaak ook de aparterubrieken voor die dagen. Als van Asseldonk in het vervolg meermalen zegt dathet een of ander nu nog in gebruik is, duidt dat op de tijd waarin dit artikelgeschreven werd, nl. 1944.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 55en nog verzorgd door commissaris-generaal Henricus van denWijmelenberg. Op die doorgeschoten bladzijden en tussen de tekstvan het directorium heeft Verkuilen vele wetenswaardigheden opgetekend.Heel in het begin enkele bladzijden personalia overzichzelf, zijn jongere broer en nog twee andere klasgenoten. Uitde andere aantekeningen krijgt men de indruk dat Henri Verkuilenrond 1849 van prior Gielen de opdracht gekregen heeft om allerleirubrieken en gebruiken in huis te regelen. 't Is mogelijk dat hijdaartoe tot sacrista* was benoemd, ofwel dat hij er voor zichzelfeen levenstaak van maakte. Maar die taak heeft hij dan zo ruimopgevat dat hij niet alleen alles wat rubrieken betrof tot in depuntjes uitpuzzelde en verantwoordde, maar ook alle kloostergebruikendaarin vermeldde. Zijn belangstelling strekt zich uit vanafde meest bijzondere liturgische gebruiken van het konvent tot hetuitdelen van peperkoek en het uur van opstaan, koffiedrinken enslapengaan. Eigenlijk is het niet zo vreemd dit alles in een dergelijklijfboek aan te treffen, als men bedenkt hoe zelfs in de missaals,van de XVIe eeuw b.v., dergelijke bijzonderheden werden gedrukt.En had Verkuilen als klooster-rubricist geen gelijk, dat hij evengoedaantekende hoe laat in Sint-Agatha de donkere metten begonnenals wanneer het wijntafel was ? Beiden werden immersdoor hetezlfde beginsel van gehoorzaamheid ingegeven en uitgevoerd.Zei ook niet de Navolging : ,,wij moeten ons voornemenvan de ene feestdag tot de andere te leven alsof wij dan de wereldmoeten verlaten en het eeuwige feest binnengaan" ?*Het boek is ook hierom aantrekkelijk : we kunnen er grotendeelsde dagorde van het kloosterleven te Sint-Agatha onder prior Gielenuit opmaken en we vinden er een meesterlijke verzorging van detheorie der liturgische plechtigheden, speciaal van de goede week.Verkuilen heeft nl. zijn lijfboek zo opgevat dat hij, na het gedruktedirectorium voor 1849 en een herziening hiervan (naar hierblijkt in 1855 door generaal van den Wijmelenberg gemaakt),d Sacrista is de priester die in het klooster de zorg heeft voor kerk en sacristieen de supervisie op het werk van de koster. Het ambt bestond blijkbaar al voordathet in de Constitutes van 1868 werd opgenomen ; in vroegere constitutes komthet niet voor. In die van 1967 ook niet meer. Vgl. Regula S. Patris AugustiniEptscopi et Constitutiones cum Coeremoniali FF. Ordinis Canonici S. Cruets, StMichiels-Gestel, 1868, p. 69 in Distinctio II, caput II.1 Thomas a Kempis, De Navolging van Christus, boek I, hoofdstuk 19, n. 6,vertaling van Frans Erens, Amsterdam, 1907, p. 49.


56 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAbeide terdege kommentarieert en daarna een beschrijving geeft vande jaarlijkse plechtigheden van de goede week. Deze laatste behandelthij onder de naam Annales. Op bladzijde 79 beginnendie van Palmzondag, de Dominica Palmarum, op biz. 87 die vanwitte donderdag, de Die in Coena Domini, op biz. 97 de rubriekenvan goede vrijdag, Feria VI in Parasceve en op biz. 106 tot enmet 116 die van paaszaterdag, de Sabbato sancto. Hierna is jammergenoeg de schaar in het boek gezet en zijn de bladzijden 117 toten met 142 weggeknipt.Op biz. 146 begint Verkuilen een geheel met de hand geschrevennieuw calendarium van 1856, waarover straks uitvoeriger,dat met de kommentaar samen reikt tot biz. 168. En tenslotte heefthij verhandelingen met de nodige tabellen gemaakt, o.a. over hetgulden getale, de epacten (biz. 170-208) f, de methode van kartabellenmaken (215 w.) en de komplicaties die zich in 1856voordeden bij het invoeren van het romeinse kalendarium. Ditlaatste gedeelte, De Reformatione Calendarii Ordinis vel de novoCalendario, is niet uitgewerkt (biz. 215-227). Verkuilen had voordeze afwerking achttien folia bianco gelaten. Hij schreef zelfs ophet volgende blad, het negentiende, nog een nieuwe titel: DeCoeremoniis Chori. Maar daar bleef het bij.Alles getuigt van ijverig werk en van diepgaande studie in dezeingewikkelde en door weinigen van ons de moeite waard geachtekonstrukties van het kerkelijk jaar. Verkuilen heeft zich hierinverdiept rond 1875. Dit is tenminste het eerste jaartal van zijntabel op biz. 178 ; hij moet toen in Maaseik geweest zijn. Tevenstoont het in 1856 hervormde kalendarium dat het geregeld in devolgende jaren bijgehouden werd, tot aan zijn dood in 1885.Onder de rommelige paperassen aan het einde van het handschriftbevindt zich bovendien nog een katerntje van 40 bladzijdenin 16°, waarvan er 37 beschreven zijn. Ze bevatten het concept voorhet directorium van 1885, nog geheel van de hand van Verkuilen.16 Het ,,gulden getal" moest telkens in het ,,martyrologium" onder de primengelezen of gezongen worden, en duidt het jaar aan van de lopende maancirkel;Martyrologium Romanum, Rome-Turijn, 1936, p. LI-LXXV Tractates de pronunttationelunae waar de ,,numeri aurei" en ,,epactae" in tabellen worden aangegeventot het jaar 2199.* epakten zijn het aantal toegevoegde dagen dat sedert de laatste nieuwe maanop 1 januari verlopen is ; o.c. en M. J. Koenen, Verklarend Handwoordenboek derNederlandse Taal.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 57Hij heeft er de nodige verbeteringen, dikwijls overgeplakt, inaangebracht. Dit is waarschijnlijk het laatste van Verkuilens handschriften,die dienen moesten om jaarlijks de kartabel voor hetvolgende jaar voor de drukker klaar te maken.De schrijverWe geven nu in korte trekken de levensschets zoals Verkuilendie zelf in zijn handschrift heeft neergeschreven.Henricus Verkuilen werd geboren op 18 mei 1816 te Volkel bijUden, in Noord-Brabant. Daar Volkel toen nog maar een rectoralekerk had, werd hij op die dag gedoopt te Uden. Het zal welschertsend bedoeld zijn als hij schrijft dat hij gedoopt werd in dekathedraal van Uden, in cathedrali Udensi. Op 30 augustus 1833werd hij in de Reek door Mgr. Arnoldus Ed. Borret gevormd.Enkele jaren later, - hij was toen wellicht reeds 20 jaar - besloothij de humaniora te beginnen bij de kruisheren te Uden. Op zijn26e verjaardag2, die viel op een woensdag schrijft hij3, trad hijsamen met zijn jongere broer Joannes (geboren 23 September 1817)in het noviciaat te Sint-Agatha, dus op 18 mei 1842. Zijn noviciaatbegon met de inkleding op vrijdag 27 mei, toen hij, zoals hijschrijft, alba toga indutus, met het blanke habijt gekleed werd4.Zijn professiedag, 30 mei 1843, heeft hij wel drie maal aangetekend5.Spoedig daarna, op 30 augustus van datzelfde jaar, ontvinghij de kleine wijdingen, door Mgr. Zwijsen te Sint-Agatha toegediend; daags daarna de wijding tot subdiaken6 en 25 januari 1844te Tilburg het diakonaat7. Op 6 april 1844 werd hij door Mgr.Paredis te Roermond priester gewijd en droeg op 16 april zijneerste h. mis te Sint-Agatha op. Daarna heeft hij de theologischestudies voltooid. Tien jaar na zijn priesterwijding, 4 juli 1854haalde hij de ,,kleine jurisdictie" 9. Op 30 juni 1856 werd hij2 Verkuilen, p. 9- In het vervolg verwijst elk citaat waar alleen de biz. aangegevenwordt, naar het handschrift van Verkuilen.3 p. 51.4 p. 51.5 p. 9, 49 en 51.6 p. 9 en 60.7 ibidem en p. 28.9 Na het beeindigen van de theologische studies, en hier blijkbaar veel later,moest elke priester een examen maken voor een gedelegeerde van het bisdom.Bleek zijn kennis voldoende, dan kreeg hij de volmacht om te preken en biecht tehoren in alle kerken van dat bisdom. Dit was de normale jurisdictie, die echter


58 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAverplaatst naar Diest8. Reeds op 30 november van het volgendejaar keerde hij naar Sint-Agatha terug. Daar kreeg hij van generaalvan den Wijmelenberg een kolfje naar zijn hand, toen deze hemopdracht gaf om voortaan, nl. voor 1859, het directorium op temaken9.Ook memoreert Verkuilen dat hij en zijn klasgenoten, behalvezijn heerbroer, op 27 mei te Sint-Agatha plechtig het jubileumhebben gevierd van hun inkleding 25 jaar tevoren; plechtig,conventualiter tantum, althans in intieme kring, verklaart hij nader.Dit alles is met de sierlijke hand van zijn jeugd geschreven. Zoveeljaren later, met de hand en de speciale inkt van de bejaardeVerkuilen, die in Sint-Agatha in zovele boeken wordt aangetroffen,voegt hij hieraan in de eerste persoon toe: ex obedientia ... uitgehoorzaamheid ben ik naar ons klooster van Maaseik vertrokkenop 30 oktober 1873, en in 1876 in november weer teruggekeerd10.Uit het feit dat hij zo kort in Maaseik geweest is en zelf uitdrukkelijkvooropzet dat hij ex obedientia ging, mag wel worden afgeleiddat hij liever in Sint-Agatha gebleven zou zijn, waar hij danook weer spoedig terugkeerde om er negen jaar later te sterven,69 jaar oud. Het necrologium van Sint-Agatha vat leven en werkvan Verkuilen aldus samen : Henricus Verkuilen, Udensis, Prof, adS. Agatham. Calendarii Ord. Director. Obiit 1 Dec. 1885 aet. 69.Confrater Jan IJzermans die hem nog gekend heeft, was in zijneenvoud even kort als veelzeggend toen we hem over Verkuilenondervroegen : ,Ja, die Henri Verkuilen was 'n goede jongen" h.beperkt kon worden tot bepaalde kategorieen van personen; 20 kon men bv.jurisdictie krijgen alleen voor mannen ; ze kon ook beperkt worden tot bepaaldeplaatsen, bv. de eigen kloosterkerk. In dit laatset geval echter kon de eigen ordinarius,in casu de generaal van de kruisheren, die jurisdictie geven, al was er eenbenedictio of approbatio van de bisschop nodig. Hier zal onder kleine jurisdiktiede tot de kloosterkerk beperkte jurisdiktie moeten verstaan worden. Door deCodex Vturis Canonid werd dit laatste restje van vroeger uitgebreide volmachtenafgeschaft. Zie de bronnenuitgave van deze codex, C.I.C. Fontes, I, Rome, 1923,p. 472-475 voor de bulle Superna van Clemens X van 1670 waar de regelinggegeven wordt die tot aan de codex van kracht bleef: het was een enge interpretatieof regeling van de besluiten van het Tridentijns Concilie.8 p. 10.9 p. 10-11.10 p. 11.h Voor enkele andere bijzonderheden over Verkuilen in verband met de goederenvan Sint-Agatha, zie J. Scheerder, Henricus van den Wijmelenberg, een religieusemancipator in Oost Brabant, 1800-1881, Tilburg, 1976, p. 72 en 137; opp. 290 in noot 10 wordt nog vermeld dat H. Verkuilen ook gastenmeester vanhet klooster was. Jan IJzermans was Kruisheer te Diest waar hij in 1945 overleed.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 59De dagorde onder prior GielenAls we nu de dagorde van het klooster van Sint-Agatha onderprior Gielen gaan bekijken, zoals Henri Verkuilen ze heeft opgetekendin zijn liturgisch jaarboek, dan komt ons iets tegemoetvan dat patriarchale, vredevolle leven dat ons ook reeds nit anderebronnen het kenmerk Week te zijn van het oude Sint-Agatha onderprior Gielen. Een ware verering voor deze prior spreekt reeds uithet feit dat in dit jaarboek eerbiedig vermeld worden : de geboortedagvan de prior, 3 meiu, het naamfeest op 6 april:S. Gulielmus Abbas, Patronus Prioris Gielen 12f de dag van zijnintrede te Sint-Agatha, 3 december 1803 13, en van zijn inkledingin de orde 17 januari14, van zijn professie: Professio Prioris1521 januari en van verkiezing tot prior van Sint-Agatha op 27 mei;het was, aldus de Annales, de derde Pinksterdag 180616. Dezeparticularia vullen enigszins de vele gegevens aan over prior Gielenin de Annales waar als het jaar van zijn intrede 1804 wordt aangegeven.Verkuilen stipt aan dat Gielen reeds in 1803 intrad maareerst in 1804 ingekleed werd. Als hij dit neerschrijft hangt er alshet ware een sfeer van huiselijkheid en pieteit omheen !.Op de rand van het directorium of op de doorgeschoten vellenheeft Verkuilen nauwkeurig alle titels aangetekend waarop priorof subprior celebreren moesten, waarop het ,,wijntafer was, recreate gegeven werd of waarop versnaperingen werden uitgedeeld.Over die priorale of subpriorale feesten en wijntafels volgt nu eenkorte studie met lijst, terwijl de rest beter tegelijk met elke gelegenheid,en zo in zijn verband, wordt meegedeeld.11 p. 48. Zelfs wordt hierbij opgemerkt dat de familienaam Gielen komt vanAegidius. Het geboortejaar van Gielen is 1781, de geboorteplaats Echt in Limburg.12 p. 38 en 47.13 p. 74.14 p. 28.15 p. 28.16 p. 49; C. R. Hermans, Annales Canonicorum <strong>Regular</strong>ium Ordinis S. Cruets,den Bosch, 1858, I, 2, p. 177. Verder vinden we daar, behalve het jaar van zijnintrede op p. 174 ook dat van zijn professie : 21 januari 1805, Annales, III, p. 609en 438, alsook jaar en datum van zijn priorkeuze op p. 609-615, n. 440.1 Over prior Gielen, zie J. Scheerder, De Kruisheren van Sint-Agatha en Udenin de jaren 1800-1849, in Clairlieu, 31, 1973, p. 3-54, passim en vooral p. 12-13en 51-52.


60 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHADe wijntafels worden door Verkuilen weergegeven onder eengewichtige etiquette; afgezien van het zwakke Latijn klinkt hetbijna zo feestelijk als de naam Pape Clement op een wijnfles. Hetluidt: Portio canonica id est: Peculum (hollandice: een fles)dimidium nempe (halve fles) 17. Na deze kanonieke verklaring datbij de wijntafel iedere kanunnik zijn vaste portie, dus zijn halvefles wijn kreeg, volgt op de rand van het directorium zelf dezetechnische vingerwijzing: Naar het Latijn moet ge niet al te zeerkijken 18.Portio canonica breviantem (sic) Canonica dicitur, schrijft hijnog; inderdaad staat bij alle dagen waarop wijntafel was, linkskortheidshalve Can geschreven.Als we nu een lijst opmaken van de wijntafels die Verkuilenvermeldt, en daarnaast de lijst leggen die op het generaal kapittelvan 1856 werd opgemaakt19, valt het grote verschil tussen beideop en blijkt tevens - wat we boven reeds bemerkten - dat Verkuilendeze details voor 1856 had opgeschreven. Ze steunen dus op eenoudere en zeer waarschijnlijk een algemene traditie in de orde.Verkuilen telt er 31 en heeft ze, lijkt ons, nog niet allemaalvermeld. Zo is er op Kerstmis geen wijntafel geplaatst; ook nietop Augustinus, maar wel op Helena ; weer niet op het feest vanOdilia maar wel op haar oktaafdag ; en mogelijk waxen er nogwel enkele titels zoals de sluiting van de visitatie of de persoonlijkefeesten van de prior of van jubilarissen.Als we dan ook aannemen dat er zeker 36 wijntafels waren, dusgemiddeld drie per maand, moet onze eerste gedachte niet zijn datdie kruisheren van prior Gielen het er goed van namen. Natuurlijkkan alles geprofaneerd worden ; en het is jammer dat in onze tijdeten en drinken (vooral dit laatste) zowel theoretisch als praktischtot zuiver materiele dingen zijn verlaagd. Men heeft er slechts eenspottende opmerking voor over dat de middeleeuwse monnik zuchtteals hij aan tafel ging; dergelijke grapjes daarover stellen hemofwel in het ongelijk ofwel bestempelen hem als een schijnheilige.Maar ook voor ons blijft en de uitspraak gelden uit de H. Schrift:,,Hetzij gij eet of drinkt..., doet alles ter ere Gods", en bestaat de17 p. 28.18 p. 29.19 Annales, III, p. 677-678.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 61gezegende werkelijkheid nog, die gemeengoed was in de middeleeuwen: dat men nl. met de hand op het hart met Sint Paulus kanzeggen : ,,Wanneer ik na dankzegging van iets geniet, waarom zouik gesmaald worden voor iets waarvoor ik dankzegging uitspreek?" 20 Er was dan ook niet de minste tegenspraak in het feitdat de orde met de ene hand wijn schonk aan de kruisheren, enmet de andere hand streng waarschuwde tegen het horrendumebrietatis vitium, ad iram Dei irritandam et augendam en optradtegen de potatio : ne domum Dei popinam militum fieri contingat21.De orde wilde nl. de tucht niet verslappen door nu en dande wetten van de soberheid los te laten. Dat er misbruiken kondenontstaan werd zeker in de hand gewerkt door diverse stichtingenvan jaargetijden, waardoor het gebruik van de potatio werd ingevoerd.Een middeleeuwer die aan zijn dood dacht en door stichtingen voor zijn ziel zorgde, maakte zijn jaargetijde tevens tot eengeestelijke agape voor de kommuniteit van het klooster waaraande fundatie gemaakt werd. Een treffend voorbeeld hiervan is dedubbele fundatie die de Prins-Bisschop van Luik, Evrard Kardinaalde Lamarck in 1538 stichtte in de kerk van de kruisheren te Hoei.De eerste fundatie betrof gebeden, dagelijks na de hoogmis doorcelebrant en assistenten te verrichten voor het hart van de prelaat,dat hij uit genegenheid daar wilde begraven hebben. Voor dezedagelijkse gebedsdienst bestemde hij een som geld, met de bepalingdat vier maal per jaar op de quatertemperdagen de kruisheren vanHoei daarvoor een bijzonder middagmaal en een glas wijn moestenkrijgen : pro pitantia et vino. Vier van de seniores moesten jaarlijksde eed afleggen dat aan de fundatie geheel voldaan was, duszowel het dagelijks gebed als de wijntafel. De tweede fundatiebetrof zijn plechtig jaargetijde waarbij de kruisheren van Hoei opdrie dagen - zondags tevoren, daags tevoren en op de jaarstondezelf - een goede tafel en een glas wijn gelegateerd kregen ; diewijn moest van het beste Hoeise type zijn : vinum de meliori quodinveniri poterit in villa Hoyensi. De kardinaal had blijkbaar aanalles gedacht, zowel aan de jaarlijkse wedstrijd in de wijnteelt van20 Beide teksten in 1 Cor. 10, 31 en 10, 30.21 Het gen. kap. van 1586 waarschuwde tegen de vreselijke ondeugd vandronkenschap die Gods toorn opwekt en doet toenemen ; drinkgelagen zouden hethuis tot een soldatenkeuken maken ; Annales, III, p. 94 en een visitatierelikt vanSint-Agatha van 1686, p. 366.


62 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAde stad Hoei, als aan de eed. Op elk van de drie dagen moestenna tafel de drie seniores van het klooster voor de burgemeester enschepen de eed afleggen dat de kommuniteit haar recht hadgehad. Zo gaf alleen al het testament van de Prins-Bisschop aanleidingtot zeven wijntafels per jaar22.Voor Sint-Agatha ook een voorbeeld, de fundatie van Christoffelvan Wylach Heer toe Gronsteyn voor zijn vader Otto van Wylack.Het was een jaargetijde, te houden omtrint acht dagen voor of naePynxten, gesticht op 17 juni 1557. Er werd o.a. gestipuleerd datde prior op die dag den heren und Priesters deses Convents desmiddachs gebraden und gesaden und de'tr toe eynne yderen eynmengelen wijns geven sell, dus twee gangen vlees en een glaswijn23. In het jaargetijde van Prins-Bisschop de Lamarck stonddit glas wijn duidelijk omschreven : habebunt etiam duo religiosiunum pottum virit et quatuor laid she donati unum pottum vini.De andere gasten, die op die dagen ook hun feestmaal hadden bijde kruisheren van Hoei, o.a. de beide burgemeesters en de zevenschepenen, kregen ook ieder unum pottum vini de meliori quod invilla inveniri poterit 2\ De kruisbroeders moesten als kloosterlingensoberder zijn en met zijn tweeen een pot delen. Het schijnt wel dathier een gebruik terug te vinden is in de z.g. portio canonica vande wijntafel der kruisheren waar een fles voor twee man gerekendwordt: zo onder prior Gielen, zo ook nu nogj.In dergelijke fundaties hoorde de wijn altijd bij de middagtafel.Het lijkt ons dat daarvan de naam ,,wijntafer stamt. Eerst lateris de wijn van de tafel afgescheiden en is de wijntafel tot eenpotatio geworden, 's avonds na tafel. Bovendien zijn, waarschijnlijk22 Voor beide fundaties zie Annales, III, p. 36-41.28 Annales, III, p. 55, Otto van Wylack werd bij die gelegenheid in Sint-Agathabegraven ; later Christoffel zelf ook. Van beiden lagen de prachtige grafzerken totaan de noodlottige brand in de lente van 1944 nog gaaf in het koor tussen dekoorbanken.24 Annales, III, p. 39.1 Voor bepalingen van het generaal kapittel verwijst van Asseldonk steeds naarde Annales van Hermans. Nu is het voor de lezer gemakkelijker het werk teraadplegen van dr. A. van de Pasch, Definities der Generale Kapittels van deOrde van het H. Kruis 1410-1786, Brussel, 1969, bij het aangegeven jaar. Voorde archiefstukken van Sint-Agatha verwijzen we hier naar H. Douma, Inventarisvan het Archief van het Kruisheren klooster Sint-Agatha 1371-1887, verschenen inClairlieu, 28 en 29, 1970-1971, en tegelijk in de lnventarisreeks van het Rtjksarcbiefin Noord-Brabant, nr. 9, den Bosch, 1972, 3 delen. Van de fundatie van Wylackde regeste in deel II, nr. 912, p. 363.


HANDSCHR. LL238 v^ ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 63naar analogie met de gefundeerde wijntafels of omgekeerd, anderetitels voor wijntafel in aanmerking gekomen : de hoge feestdagenvan het kerkelijk jaar en van de orde. Misschien zijn ook gefundeerde wijntafels naar dergelijke feestdagen verplaatst. In iedergeval geeft thans een wijntafel de wijn niet meer aan tafel en isook het verband met de fuxidaties of weldoeners in de vergetelheidgeraakt.De wijntafel maken tot een potatio was een weinig ascetischemaatregel en viel buiten de lijn van de traditie, daar het ordesbestuur20 herhaaldelijk was opgetreden tegen de potationes. Hettegenwoordig systeem leidt immers gemakkelijk tot compotationes,vooral als het aantal flessen in globo naar de helft van hetaantal hoofden of zelfs in het geheel niet wordt afgemeten enaan enkelen aldus de kans en de vrijheid wordt geboden een noggrotere maat te krijgen dan de schepenen van Hoei.Maar ook hier is het de geest die alles goed moet maken. Dezegeest zou een hulpmiddel vinden in het geestelijke verband, tussenenerzijds de overleden en levende weldoeners van de orde enanderzijds de toewijding en het gebed waarvan wij hen deelgenootmaken. De wijntafel zou, als soldij voor onze dienst, de stemmingvertolken die ons bij elke maaltijd doet bidden: ,,gewaardig UHeer, aan al onze weldoeners wegens Uw naam het eeuwige levente schenken". Dit zou gemakkelijker bereikt worden als de wijnweer bij de maaltijd gebruikt werd, zoals dit bij de meeste ordesgebruikelijk is. Ook onder prior Gielen bestond dit gebruik nog.Maar we kunnen het uit het handschrift van Verkuilen alleen metzekerheid vaststellen op witte donderdag, met Cecilia en met SintNikolaas. Of de wijn bij andere gelegenheden al of niet's middagsaan tafel werd gegeven, blijkt nergens uit. Op 17 december zegtVerkuilen uitdrukkelijk dat de wijn 's avonds gegeven werd 25.Als we nu de lijst van de wijntafels die Verkuilen naliet vergelijkenmet die van 1856, dan blijkt dat het generaal kapittel hetaantal terugbracht tot 22 en ook nogal veel wijzigingen aanbrachtin de titels. Of dit uit bezuiniging was, is uit het relikt van hetkapittel niet op te maken. Wei bracht magister-generaal van denWijmelenberg deze bedoeling naar voren in een brief van 3 januari1857 waarin hij een compromis voorstelde. De tweeentwintig wijn-25 p. 76 recto.


64 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAtafels konden worden beperkt tot negen, terwijl er dan zeventigmaal bier kon worden geschonken voor de wegvallende dertien.Uitdrukkelijk schrijft de generaal dat er geen sprake kan zijn vanmeer dan tweeentwintig wijntafels, ja dat het kapittel nog royaalgeweest is, vooral gezien de grote noodzakelijke uitgaven die erin de orde moeten gedaan worden 26. De financiele druk die toenop de orde rustte gaf inderdaad een behoorlijke fundering aan ditbesluit. De oorsprong van de wijntafels was immers te zoeken inde vrijgevigheid van weldoeners, zodat feitelijk het kloosterbudgeter niet door verzwaard werd. Ook thans is in hoofdzaak de lijstvan 1856 nog in gebruik. Sint Nikolaas heeft zich weten te handhavenin onze Nederlanden, terwijl Sint Thomas of nog anderentot de oude praktijk zijn terug te brengen. De ouderen onder onshebben bovendien in Diest nog de praktijk gekend van de biervergunningdie daar toen naast de wijntafellijst van 1856 beoefendwerd.LIJST VAN DE WIJNTAFELS VOLGENSLL238 Gen. kapittel 1856 Brief 1857Circumdsio DominiEpiphania DominiFeria 3a post DominicamQuinquagesimaDominica LaetareS. JosephAnnuntiatio B.M.V.Feria 5a in Coena DniSabbato sanctoDominica ResurrectionisQuiriacusAscensio DominiDominica PentecostesDominica SS TrinitatisCorporis ChristiJoannes BaptistaPetrus et PaulusDominica1. Circumcisio Domini2. Epiphania Domini3. Purificatio B.M.V.15. Titulus ecdesiaeconventualis4. Dominica Laetare5. F. 5a in Coena Dni6. Pasca11. Inventio S. Crucis7. Ascensio Domini8. Dom. Pentecostes9. Corporis Domini5. Titulus eccl. conv.1. Inventio S. Crucis26 Brief in het Latijn die o.a. berust in het kloosterarchief van de kruisherente Diest.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 65Octavae S. OdiliaeAnnaeAssumptio B.M.V.HelenaNativitasB.M.V.Exaltatio S. CrucisDedicatioconventualisOmniumCaeciliaecdesiaeSanctorum28 Nov. Decretum WilhelmiIINicolaiImmaculataDominicaConceptioGaudete17 Dec. la Antiphona OThomae Apostoli10. Odilia13. Assumptio B.M.V.16. Augustini12. Exaltatio S. Crucis14. Dedicatio eccl. conv.17. Omnium Sanctorum18. Caecilia19. Nativitas Domini20. Natalis Rev.mi21. Patronus Rev.mi22. Natalis Prioris Loci3. Odilia4. Augustini2. Exaltatio S. Crucis6. Caecilia7. Natalis Rev.mi8. Patronus Rev.mi9. Natal. Prior, lociet cerevisia52. omnibus dominicis12. Recreatio menstrualis1. Circumcisio Domini2. Feria 2a et 3a inQuinquagesima1. Nicolai1. Thomae1. SS. Innocentium70 per annumWat over de priorale en subpriorale feesten door Verkuilen werdneergeschreven is van belang voor het goed begrijpen van demaatregel die hierover door het generaal kapittel van 1727 genomenwerd ; het geeft zelfs de langgezochte sleutel voor ditbegrijpen.Tot 1727 was de grondslag voor de regeling van deze feestende z.g. rang van totum duplex. Maar het nieuwste brevier van1727 schafte bijna overal deze titel af. Daardoor werd het danook noodzakelijk om een nieuwe lijst voor de priorale en subpriorale feesten te maken.Nu viel het op dat in deze lijsten, na de feesten van de tijd, defeesten van de heiligen volgden volgens de orde van het kalender-


66 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAjaar, althans bijna geregeld. Maar eens aan het einde van het jaargekomen, begon weer opnieuw een reeks feesten. De reden voordeze opvallende telling lag niet voor het grijpen.Maar nu bij Verkuilen zien we dat enkele van de laatstgenoemdefeesten te Sint-Agatha als subpriorale feesten werden gevierd endat van de subpriorale feesten in dezelfde reeks er enkele helemaalniet op de lijst van Sint-Agatha staan ; een paar andere, die hetkapittel van 1727 niet vermeld had, staan er echter wel op. Zowordt het duidelijk dat het kapittel van 1727 eerst enkele feestenals priorale en subpriorale feesten absoluut had vastgelegd, maarer daarna nog enkele ad libitum aan toevoegde. De hierna volgendelijsten maken dit duidelijk. De absoluut vastgelegde feesten wordenmet volgnummer, de andere zonder volgnummer weergegeven. Degegevens van Verkuilen zijn dus van groot belang voor de geschiedenisen ontwikkeling van deze feesten. Ze zijn ook nog vanbelang om twee andere redenen. Vooreerst omdat emit blijkt hoeSint-Agatha, ondanks de donkere jaren van 1796-1840, observantwas gebleven aan het statuut van 1727 ; verder omdat blijkt dat,als spoedig in de Statutenuitgave van 1868 grote opruiming wordtgehouden onder de priorale feesten en de subpriorale helemaalworden afgeschaft, dit niet te wijten is aan het langdurig ofalgemeen niet-observeren van het voorschrift van 1727.PRIORALEFEESTENSUBPRIORALEFEESTENAnno 1727 Hs LL238Anno 1727 Hs LL238Circumcisio Dni2. Epiphania DniEpiphania DniPurificatio BMVPurificatio BMVDies Cinerum (quoadmissam tantum)JosephAnnuntiatio BMVJosephAnnuntiatio BMVFera quinta CoenaeDomini4. Feria 6a in Parasceve Feria 6a in Parasceve5. Sabbato sanctoSabbato sancto3. Dominica ResurrectionisDominica Resurrectionis5. Nomen JesuCircumcisioNomenJesuDni1. Feria 2a post Pascha Feria 2a p. Pasoha2. Feria 3a p. Pascha Feria 3a p. Pascha


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA619. Inventio S. CrucisQuiriacus6. Ascensio Domini Ascensio Dni7. Dominica Pentecostes Dominica PentecostesDominica Trinitatis Dominica Trinit.8. Corpus Christi Corpus Christi11. Joannes Baptista Joannes Baptista12. Petrus et Paulus13. Odilia14. Assumptio BMVHelena15. AugustinusAngeli CustodesNativitasBMV10. Exaltatio S. Crucis17. Dedicatio ecclesiaeconventualisAssumptioNativitasBMVBMVExaltatio S. CrucisDominica la OctavaeDedicationis16. Festum omnium SS. F. omnium SanctorumAndreasAndreasImmaculata Conceptio Immaculata Conceptio1. Nativitas DominiQuiriacus3. Feria 2a p. Pentec. Feria 2a p. Pentec.4. Feria 3a p. Pentec. Feria 3a p. Pentec.7. Visitatio BMV Visitatio BMVMariaMagdalenaAnnaAnna6. Transfiguratio Dni Transfiguratio DniLaurentiiLaurentiiHelenaAngeliCustodesMatthaeus8. Michael Archangelus Michael ArchangelusUrsula et sociaeMartinus9. Stephanus10. Johannes Ap. et Ev.Ursula et sociaePraesentatioBMVHet lijkt aan een vergissing te moeten worden toegeschrevendat Verkuilen onder de priorale feesten Kerstmis, Odilia en Augustinus niet heeft vermeld, onder de subpriorale Stephanus niet enSint Jan (27 dec.). Voor wat Kniisvinding betreft is dit niet hetgeval. Verkuilen heeft hier uitdrukkelijk bijgeschreven : non estnobis feriatio 27. Dit was dus toch een afwijking van de praktijkvan 1727. Daarnaast mag de toevoeging genoemd worden vanAswoendag, waarbij Verkuilen aantekende dat het alleen voor dehoogmis gold 28. Een parallel geval was, later dan 1648, ingevoerd27 p. 48.28 p. 32, quoad missam festum prioris.


68 HANDSCHR. LL238 v/h MKLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAvoor de drie laatste dagen van de Goede Week, waarbij dezelfderestrictie gemaakt is29. Van deze drie dagen was Witte Donderdagechter niet in de lijst van 1727 opgenomen. Mogelijk heeft Sint-Agatha het gebruik toch steeds aangehouden, daar Verkuilen WitteDonderdag op de priorale lijst heeft.Ook voor Palmzondag duidt hij de prior aan als celebrant, enberoept zich daarbij op Romsee30. Bovendien voegt hij hier enkelebedenkingen aan toe die van belang zijn voor de praktijken vanpriorale feesten. Hij oordeelt nl. dat, omdat palmzondag geenprioraal feest is, de seniores ook niet hoeven te assisteren in dehoogmis, ook al is het de prior die celebreert, quia magis festisolemnitati annexum quam Prioris dignitati esse videtur. Het isimmers vanwege het hoge feest en niet vanwege de waardigheidvan de prior dat de oudsten assisteren81.Verkuilen verwijst hiervoor weer naar Romsee, en ik vermoed,omdat het Latijn zo korrekt is, dat het citaat nit Romsee woordelijkis overgenomen k.Zijn volgende bedenking is nog van groter belang, ook voor onsin deze tijd, omdat ze een antwoord geeft op de vraag of hetassisteren in de h. mis en het zingen van de lessen in het officieop priorale feesten 66k door de seniores moet gebeuren als desubprior de plaats van de prior inneemt. Ja zeker, zegt Verkuilen :et consequenter in Prioris festis seniores deberent, quamvis Prior29 Afinales, III, p. 264, 9, in summis missis.30 p. 40. De plaats van Romsee is V, 46. Romsee wordt doorlopend doorVerkuilen geciteerd, doch daar ik slechte de door Haze in 1854 herziene uitgavevan Romsee onder mijn bereik heb, kan ik de citaten niet identificeren.31 p. 40. Verkuilen verwijst naar Romsee, V, 11.k De auteur waarheen Verkuilen verwijst, T. J. Romsee was professor vanliturgie in het seminarie van Luik. Zijn werk bestaat uit vijf delen ; de twee eerstewerden te Luik heruitgegeven in 1817, Praxis celebrandi missam ; het derde, PraxisDivini Officii juxta Ritnm Romanurn eveneens in 1817 ; het vierde deel Sensuslitteralis, moralis ac historicus Rituum ac Caeremoniarum Missae in 1818 en hetvijfde in 1822, Collectio Decretorum authenticorum Sacrae Rituum Congregationis.Deel V op p. 21, nr. 46 staat dat het wijden van kaarsen, assen, palmen e.d. doorde bisschop gebeurt, als hij aanwezig is ; anders door de eerstvolgende in waardigheid. Daaruit kan men afleiden, zegt Romse"e, dat oversten van kloosterordes enpastoors op die dagen ook de diensten doen, als ze niet verhinderd zijn. Op p. 7in nr. 11 lijkt eerder het tegenovergestelde te staan van wat Verkuilen zegt:Assistentiae ratio non habetur in receptione Cinerum, Candelarum et Palmarum, sedquilibet debet accedere secundum praerogatham sui ordints. S.R.C. 23 Maii 1603.Het gaat echter niet over wat Verkuilen bedoelt zodat de verwijzing naar ditdekreet weinig zin heeft.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 69turn non celebraret, quod olim per R.P. Patrem... Generalem emandato suo etiam patet32. Men zou zeggen dat Verkuilen diebeslissing van de generaal in zijn geheugen bewaard had, maar denaam van die generaal moest openlaten omdat hem die ontgaanwas. De hele redenering van Verkuilens bouwvallig Latijn komthierop neer, dat bij de priorale feesten de nadruk ligt op het feesten niet op de waardigheid van de celebrant. Als de subprior om eenof andere reden de prior vervangt, dient todb alles te gebeurenalsof de prior celebreerde'. Als we deze redenering op onzetegenwoordige statuten toepassen, kunnen we zeggen dat ze nua fortiori opgaat, omdat de statuten zelf de vervanging van de priordoor de subprior regelen. De oudsten zingen dus de lessen in hetkoor en assisteren in de hoogmis m.Het gebruik van die assistentie schijnt niet zo oud te zijn alsdat van het zingen der lessen. We vinden het voor het eerst in destatuten van 166033 doch zochten tevergeefs naar een besluit vanhet generaal kapittel dat dit zou hebben ingeveord. Waarschijnlijkwas het een gewoonte geworden in navolging van andere kapittelsen koorgebruiken, en kreeg deze gewoonte vorm in de wet van1660.Het handschrift doorbladerend vinden we nog wel kleine dingendie opvallen bv. dat het feest van de apostel Andreas op de lijststaat van de priorale feesten maar toch als subprioraal gevierd32 Verkuilen spreekt hier in de geest van de liturgie. Wij vinden die ook terueEJ2? Wetgi7^g 7*** de2e ^bruiken 2ijn vo°rtgevloeid, n.l. in het generaalJcapittel van 1464: Item propter solemnitatem jestorum seniores in festis duplicibuset supra lecttones in matutinis dicunt. Zie Crucijerana, Nova series n. 8, van deFasch, Omtssa quaedam in Annalibus ex relictis capitulorum genetalturn 1410-1664p. 13. Het is opvallend hoe uitvoerig Verkuilen hier is in het aanvoeren vanbewijsmateriaal voor zijn mening. Zo zegt hij tpl. : Sed quid de hoc decreto.Romsee V. 14. Ad hoc spectare potest V. 225. Adhuc V. 318...1 De verwijzing naar Romsee V, 14 is zeker onjuist; V. 225 zegt inderdaad datde kanunniken ook moeten assisteren als de plechtigheid niet door de bisschop zelfwordt gedaan ; V. 318 lijkt met deze kwestie niets te maken te hebbenm Regula et Constitutiones Codici luris Conformatae, Rome, 1926. Inderdaad werdin nr. 12 gezegd dat de subprior het officie moest doen op priorale feesten als deprior belet was. De zinsconstructie over het assisteren van de seniores Quandoautem Prior faat offtctum, seniores jratres lecttones in Matutinis legant en in SummaMtssamtntstrent, was in ieder geval zo, dat ze tot dezelfde moeilijkheid aanleidinegaf. Daarom werd in de statutenherziening van 1955, nr. 14, uitdrukkelijk gezeeddat de seniores de lezingen hidden en assisteerden als de prior of de subprior oppnorale feesten het officie deed. F p33 Annales, III, p. 26, nr. 9.


70 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAwordt34. Over de lijst van de wijntafels kan nog vermeld wordenhet glas wijn van 28 november, waar Verkuilen bijschrijft dat hetingevoerd werd ter ere van het bevrijdingsdekreet van KoningWillem II, waardoor het mogelijk werd weer novicen aan te nemen35.Op de voorgaande bladzijde had hij het nog duidelijkergezegd, nl. dat deze viering van 28 november begon na de vespersen heel de volgende dag duurde en dat het de naam had vanVastenavond36. Later heeft hij hier aan de rand nog bijgeschreven :Item hac inauguratiorits die Gulielmi II regis decretum 28 Nov.nocte media circa XII declarants novitiis in Monasteriis assumendis.Het is wel wat verward Latijn maar toch ook een levende echovan de vreugde over het bevrijdingsdekreet van de Koning van1840. Het feit dat de feestviering pas op de dag zelf na devespers begon en heel de volgende dag duurde, wijst op de levendigebelangstelling die de nacht zelf van het gebeuren in de feestviering wilde betrekken; trouwe navolging van de viering zoalsdie op de datum zelf in 1840 had plaats gevonden. Vastenavondwijst er dan wel op, dat deze recreatie bij wijze van spreken dag ennacht voortduurde, zoals het eigenlijke vastenavondfeest waaropde recreatie ook begon na de eerste vespers van quinquagesima endoorliep tot en met de echte „vastenavond" op dinsdag37.De wijntafel van Sinterklaas moest met een gedichtje verdiendworden. De jongste moest dit gedicht schrijven ; het werd 's middagsaan tafel, na de eerste portie, op een schotel aan de prioraangeboden. Daarna werd dan de wijn, en recreatie voor de restvan de dag, toegestaan38.Vermeldenswaard is ook de wijntafel van 17 december, te dankenaan de eerste antiphona maior. Plechtig - afgezien dan van hetLatijn - heeft Verkuilen dit gebruik vastgelegd bij 17 december :Cantandum (antiphona O maius). Si sit antiphona ad Magnificat,duplicatur et canticum etiam cantatur cum versu et oratione cumconclusione propria tono feriali et prior portionem vini vespere34 p. 71.35 p. 72 : Respectu Wilhelmi Regis Secundi portio canonica et recreatio.3G p. 71 : Feria quarta post Vesperas et feria quinta per totam diem est recreatioquae (Vastenavond) dicitur.37 p. 32.38 p. 75 verso: Junior fratrum domus componat versum nt meridie in disce priorportione prima sumpta offeratur, quia tune portio vini et reliquum diei in recreationeconceditur.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 71concedat39. Na de plechtig twee maal gezongen Magnificat-antifoongaf de prior 's avonds dus een glas wijn. Later, na de maatregelvan het generaal kapittel van 1856, zong Verkuilen eentoontje lager, maar kon toch niet nalaten nog even aan dit mooiegebruik te herinneren : vroeger werd hier plechtig het Magnificatgezongen en daarna gaf de prior de kanonieke portie wijn 40.Op nieuwjaarsdag hadden ze in Sint-Agatha het mooie gebruikom na de plechtige hoogmis, die door de subprior op dit subprioralefeest werd opgedragen, eerst de prior en daarna de subprioreen zalig nieuwjaar te gaan wensen. Maar daar zat dan ookwat aan vast, zoals Verkuilen optekent: Post meridiem recreatio.Vespere koekjes. Post missam solemnem salutationem Prior et Subprioret datur puns (sic) cum peperkoek 41. Verkuilen kwam erwel uit met zijn Latijn ! Dit is de enige keer dat punch in dekartabel staat; de koekjes nog eens op 11 november, feest vanSt Martinus42. Daar werden de kanunniken van Sint-Agatha dusniet erg mee verwend.Verkuilen verzuimt ook niet de speciale recreaties te vermelden.Behalve de reeds genoemde dagen, nieuwjaarsdag, de vastenavonddagen,29 november en Sinterklaas, was er nog recreatie in denamiddag van het feest van Sint Agatha43 en, als ik het goedversta, gedurende heel het oktaaf van de H. Odilia, dagelijks nade middag, doch alleen pro canonkis, voor de heren. Bovendien dedag na het oktaaf een hele dag, rebus gestis, schrijft Verkuilen, watmen het best kan vertalen : na afloop van alles44. Met Cecilia washeel de dag recreatie en was er 's middags aan tafel wijn en ook's avonds nog wijntafel45.Een aparte vermelding verdient tenslotte de recreatie die verbandhield met het volk van het dorp, nl. op het feest van de H. Agatha.Nadat Verkuilen bij 5 februari heel voorzichtig heeft bijgeschreven: nobis tantum est feriatio, wij hebben alleen maar een vrije39 p. 76 recto.40 p. 75 recto op de rand : Et tune olim hie Hymnus Magnificat solemni modocantari consuevit et dein Prior domus dabat portionem vini canonicam.42 p. 71 en 73.43 p. 32.44 p. 59.45 p. 71.


72 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAdag, tekent hij voor de volgende twee dagen aan dat de jongeheren recreatie hebben en een mis gezongen wordt tot intentievan de Gilde, waarbij de namen worden afgelezen. Gedurende hetoktaaf blijven bovendien de zilveren ornamenten van de Gilde ophet altaar staan en het beeld van de heilige onder de troonhemel,,en verder niets". Op de dag zelf van 5 februari werden in denamiddag de kompleten plechtig gehouden, zoals het hier steeds gebruikelijkwas ,,zonder uitstelling" ; na de litanie van O. L. Vrouwwerd gezongen fesu Corona met vers en oratie; terwijl de hebdomedariusde relikwie van de heilige liet vereren werd als slotnog de Engel des Heren gebeden46. Elders blijkt47 dat de uitsteilingbij plechtige kompleten pas begon bij de antiphona jinalis.Een ander feest voor het volk van Sint-Agatha was de KleineGilte Kermis. Werd dit volksfeest gehouden op 4 en 5 juni of opmaandag en dinsdag na Drievuldigheidszondag ? Er was een misvoor de gilde waarbij, na het eindigen van de nonen, de namenvoor het verzamelde volk werden voorgelezen. Recreatio, voegtVerkuilen eraan toe48.Een derde feest waarbij de bevolking van Sint-Agatha, ja zelfsde buurtgeestelijkheid, betrokken werd, was het feest van deMaagd en Martelares die hier naast Sint Agatha staat zoals Petrusnaast Paulus, nl. de H. Odilia. Sinds 1620 werd dit feest op eenzondag gevierd. Toen verordende het generaal kapittel dat ditfeest moest gevierd worden op de zondag die volgde op het feestvan de heilige Margaretha49. Hier rijst ogenschijnlijk een moeilijkheid.Het feest van de H. Margaretha, maagd en martelares datthans op 20 juli valt, stond ook reeds in het oude kruisherenbreviervan rond 1500, en daarom ook in het missaal van 1517, op dezedatum50. Als dit feest bedoeld werd, moest Odilia gevierd wordenna 20 juli, wat een ongerijmdheid zou zijn en zeker ook nooitgepraktizeerd is. In het ordesbrevier van 1665 is in het Udenseexemplaar51 op 8 juli het feest bijgeschreven van Margaretha,koningin van Schotland, dat in het romeinse brevier op 10 juli46 P- 31*47 Zie verder waar het over de Odiliaverering gaat.48 p. 51 verso.49 Archief Sint-Agatha, rood-D.b.4. Zie ook Cruciferana, Nova Series nr. 8 (vgl.noot 32), p. 44.50 Dit missaal is in het Klein Archief te Sint-Agatha, LL 153.51 Bibliotheek van het kruisherenklooster te Uden, N.XXXV.317.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF1, ST-AGATHA 73staat. Doch ook deze datum geeft geen oplossing. Dan immers zouOdilia soms twee zondagen voor de datum van het feest gevierdmoeten worden. Het kapittel echter van 1673 52 wijst duidelijk uitdat het Odiliafeest eventueel op de zondag voor 18 juli gevierdwerd; het bepaalt ook dat het geen bezwaar oplevert als daaromhet feest van de Divisio Apostolorum (15 juli) moest vervallen.Doch - en hier ligt de sleutel voor de oplossing - in de brevieruitgavevan 1625 stond het feest van Margaretha op 13 juli; zeerwaarschijnlijk had deze verschuiving al plaats gevonden voor 1620.De verordening van het generaal kapittel van dat jaar kwam erdus op neer, dat Odilia moest gevierd worden op een zondag opof tussen 14 en 20 juli. Het kapittel van 1682 bevestigde ditgebruik53.Sinds 1532 gevierd als totum duplex 54, n had het feest van deH. Odilia vanaf de brevieruitgave van generaal Werner d'Audacein 1792 zoals alle tota duplicia de naam van festum primae dassisgekregen. Verkuilen weet hier iets aan toe te voegen wat tot nutoe nergens elders gevonden werd, dat nl. het feest sinds 1844als zodanig gevierd werd en vanaf 1864 zonder oktaaf55. Ookvermeldt hij dat het feest, na de invoering van het romeinse brevier(1856), in 1857 enigszins gewijzigd en herplaatst op 18 juli werdterugontvangen 56. Olim patrona ordinis tekent hij nog aan, watwel moet vertaald worden als : vanouds patrones van de orde57.Ook enkele interessante rubricistische beschouwingen geeft hijten beste. Vreemde priesters mogen in onze kerken niet als misformulierhet eigene van het feest van Odilia gebruiken voor deh. mis, maar het algemene formulier (de communt). Dit geldt52 Annales, III, p. 256 en Archief Sint-Agatha rood-D.b.18.53 Archief S-Ag. rood-D.b.20 : de jesto S. Odiliae conjirmamus.54 Archief S-Ag. rood-E.d.l. Zie ook het reeds vermelde Cruciferana, p. 32.In het Ordinarium handschrift van Utrecht heet deze maatregel genomen te zijn in1534 ; doch er is geen tegenspraak, (verordend in 1532 en in 1534 Statuut) daar•het Ordinarium van Utrecht alleen de laatste datum memoreert. In de relikten van1533 en 1534 is niets hierover te vinden.n Vgl. A. van de Pasch, Definities, p. 301 ; bij het jaar 1532 wordt het feestvan Odilia als totumduplex gedefinieerd, terwijl de visitatoren aan de kloosters desequentia moeten bezorgen voor dat feest. Deze maatregel over totumduplex wordtin 1533 bevestigd, o.c, p. 305 en in 1534 eveneens; in 1534 wordt ook desequentia weer vermeld.55 Op los blad van vier biz. bij p. 226.56 zie noot 55 en p. 56.57 p. 62 in margine.


74 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAook voor het feest van Quiriacus en van ,,alle reguliere kanunniken".Dit zou, aldus Verkuilen, zijn omdat het geen algemeenheiligenfeest is voor heel de kerk58. In de verdere viering van hetfeest, zoals Verkuilen ze optekende, vinden we gemakkelijk degrondlijnen terug van de tegenwoordige viering te Sint-Agatha.Het eerste detail, door Verkuilen reeds opgenomen in 1843, dus inof vlak na zijn noviciaat en geput uit het scema, zoals hij zegt, isdat de relieken van Odilia en Imma op het altaar werden tentoongesteld.Het tweede : dat in 1845 de processie van Gennep voorhet eerst ter bedevaart kwam op (de zondag van) het feest en dezondag daarna. In margine vertelt hij dat dit gebruik bleef bestaantot 187459. De plechtige hoogmis met preek begon om half tien ;aan het einde had de reliekenverering plaats. Kwart voor vijf warende vespers en daarna plechtige kompleten. Tijdens het oktaaf waser elke dag een plechtige mis om half negen, die om beurten doorde kapelaans uit de buurt werd opgedragen.Voor die plechtige kompleten werden twee kaarsen ontstokenop het hoogaltaar, terwijl de kompleten gezongen werden zoalsanders. Maar na de oratie ging de hebdomedarius naar het altaar,waarop intussen zes kaarsen waren aangestoken en stelde hetAllerheiligste uit. Na de bewieroking daarvan ging hij met dewijwaterskwast rond onder het gezang van de antiphona finalis enzong daarna de oratie. Dan werden de litanieen van O. L. Vrouwgezongen, waarna de hebdomedarius weer de oratie zong. Daaropvolgde zeker een hymne ter ere van het H. Sacrament, want Verkuilen tekent aan dat de officiant nu de oratie van het H. Sacrament moest zingen, en aanstonds erna de hymne ter ere van deH. Odilia, fesu corona. Dan ging hij knielen op de altaartrede,deed tegen het einde van de eerste strophe van het Tantum ergowierook in het wierookvat, bewierookte het Allerheiligste, gingde trappen van het altaar op terwijl hij de tweede strophe Genitoriinzette en gaf de zegen. Hierna werd de Engel des Heren gebedenen dan de relikwie vereerd60.Op de oktaafdag was de hoogmis ook om half negen, maar devespers en kompleten zonder plechtigheid om drie uur, omdat erp. 62.p. 56.p. 59.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 75om vijf uur lof met Te Deum gedaan werd. Later, toen het eigenlijkeoktaaf was ingevoerd, dus sinds 1844, was er elke dag gedurendedat oktaaf na de middag voor de heren recreatie, omhalf vijf vespers en daarna lof81. Op de oktaafdag was er een glaswijn voor de kommuniteit. Bovendien werd er een feest gegevenvoor de pachters van de kloosterhoeven of wellicht voor het heledorp, naargelang Verkuilens woord Diem vilinis datum moet wordenverstaan 62. ° Een mooie attentie hadden ze in Sint-Agatha ooknog op het feest van de H. Ursula en Gezellinnen. Dan werden id.de relieken van Odilia vereerd63.In de uitstelling van het beeld van de H. Odilia onder de jubee,met daarachter de kuip met Odilia-water kunnen we wellicht noghet gebruik van de processies herkennen ; en in de Odiliatafel dievroeger dinsdag onder het oktaaf aan de buurtgeestelijkheid werdgegeven, het gevolg van de gewoonte dat buurtgeestelijken op dedagen van het oktaaf om beurten de hoogmis kwamen doen. Deook nu nog behouden gewoonte om gezongen kompleten te houdenheeft zich blijkbaar uit het boven omschrevene ontwikkeld, terwijlde manier van zegen geven iets aparts is waarop we verder nogterugkomen.Het is niet nodig alle aantekeningen van Verkuilen hier te vermelden,al zijn soms zelfs de kleinste van belang. Zo tekent hij bv.woensdag in de goede week aan dat dan het schuldkapittel gehoudenwerd64: een delikate kleinigheid, zodat ze op goede vrijdaggeen kapittel behoefden te houden, zeker om geen psalm te zingenmet Gloria Patri of geen onnodige dingen te doen in de sakristiewaar op die dag het Allerheiligste bewaard werd. Op de vigilievan kerstmis deed hij die het martyrologium moest zingen eenkoorkap om, om zo op plechtige wijze de geboorte van Christusaan te kondigen65. Uit dergelijke kleinigheden blijkt wel de zorg61 p. 56 in margine.62 p. 56 in margine.0 Bij het nazien van het hs te St-Agatha wees de archivaris G. van Hoorn onsop een, in het puntige geschrift van Verkuilen meer waarschijnlijke lezing, nl.Diem vicinis datum, zodat het hier over de buurt zou gaan, de mensen die hetnaaste bij het klooster woonden en bij ,,de buurt" gerekend werden, zoals dat nunog op veel kleinere plaatsen het geval is.63 p. 67.64 p. 43 : Hodie loco feriae VI habemus capitulum.65 p. 74 IV° : Martyriologium cum pluviale.


16 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGA1HAdie men had voor de liturgie; uit andere de regelmaat waaraanalles gebonden was. Zo werd er op 26 augustus voor het eerst's avonds de lamp aangemaakt, en op de kamers werd niet gestooktvoor 23 oktober; om dit laatste in te hameren was er zelfs eenkernwoord : Calistus calefecit earners66. Het Latijn is wel weereen beetje in de brand geweest!II. ORDESGESCHIEDENIS EN KRUISHERENGEBRUIKENVoor beide is het lijfboek van Verkuilen belangrijk. Een eerstestukje ordesgeschiedenis sluit aan bij bovenvermelde persoonlijkefeiten van Verkuilen zelf. Kort na het dekreet van KoningWillem II van 1840 traden er samen met Henri Verkuilen nogdrie andere novicen binnen in Sint-Agatha op die 18e mei van1842 ; dus samen vier: Egbert Schraven, Henri en Joannes Verkuilen en Joannes de Vlam. Pas de 27e mei ontvingen ze het habijtvan de orde. Ze legden hun eeuwige geloften af op 30 mei 1843 67.Deze heuglijke gebeurtenis werd spoedig nog in luister overtroffentoen de nieuwe bisschop van 's Hertogenbosch, Mgr. Zwijsen, zijneerste bezoek bracht aan Sint-Agatha op dinsdag 30 augustus 1843.Het moet al laat in de namiddag geweest zijn toen de bisschopaankwam, want als hij aan de vier onlangs geprofesten de kleinewijdingen begint toe te dienen is het avond en worden de lampenin de sacristie aangemaakt68. Ook ongeveer 14 minderbroedersontvingen dezelfde wijdingen ; zij zullen de nacht dus wel in hetgastvrije klooster van Sint Aagten hebben doorgebracht69. Maarde volgende dag 31 augustus was eigenlijk de grote dag, toenMgr^Zwijsen onze vier konfraters en de 14 franciskanen in dekloosterkerk tot subdiakens wijdde70. Een echo van deze plechtigheidgaf de Godsdienstvriend, waaruit Hermans het ontroerende66 p. 59 en 67.«7 p. 9, 51, 49.6» p. 9 en 59-60.68 p. 59.70 p. 69. Ook de Annales vermelden dit feit, I, 2, p. 218, echter niet juist ofvolledig genoeg. De schijn wordt gewekt alsof de bisschop op 31 aug. arriveerdeen wijdingen toediende; het subdiakonaat wordt niet vermeld. Het verhaal geeftzelfs de indruk dat de vier kruisheren alleen de kleine wijdingen ontvingen op31 augustus. Verder vermelden de Annales dat er twee wereldgeeestelijken en achtFranciskanen uit Megen werden gewijd, terwijl Verkuilen op p. 59 circa XIVvreemden telt en erbij voegt: Franciscanen enz.


HANDSCHR. LL238 v/h JOEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 77incident aantekende dat de oudste kruisheer, W. M. Kamters, toen85 jaar, van geestdrift in vuur geraakte en met zo'n geweldige stemhet Te Deum aanhief dat alle aanwezigen diep geschokt waren n.Van en over Verkuilen weten we verder dat hij, na te hebbentoegestemd in de communitas bonorum et personarum van 1855 72,op 30 juni 1856 naar Diest werd verplaatst. Reeds het volgendjaar op 30 november keerde hij naar Sint-Agatha terug73. In dietussentijd was het grote feit voorgevallen van de verandering vanhet brevier, nl. op 28 augustus 1856.Generaal van den Wijmelenberg had aan de regelingen daarvanzijn handen vol gehad, niet het minst met de uitgave van het nuhelemaal gewijzigde directorium. Hermans duidt dit wel aan74,maar zonder ons voldoende te doen begrijpen hoeveel moeite ditaan de generaal gekost had. Niet alleen had hij in 1856 na augustuseen heel nieuw directorium moeten gereed maken, maar er ookvoor gezorgd dat het, voor het naar de drukker ging, eerst nog degoedkeuring van Rome kreeg. Zo althans schreef en ondertekendehet Verkuilen, zijn enige ondertekening in heel het handsohrift,op een velletje bij biz. 146. Hij heeft er dus blijkbaar veel belangaan gehecht. Dat blijkt wel uit de wijze waarop hij het aanduidt:Calendarium tenovatum Anno 1836. Hij schreef dit na 1881, wantuit het schrijven blijkt dat van den Wijmelenberg reeds overledenDe Godsdienstvriend, deel 51, p. 213-215 ; Verkuiien, p. 9. Hermans in deAnnales, I.e., schrijft hier Verkuylen terwijl de schrijver van ons handschrift Verkuilenheeft spelling die trouwens ook in Annales, III, p. 665 en 668 gehandhaafd blijft.Gehjk boven gezegd wijdde Mgr. Zwijsen deze konfraters reeds op 25 januari 1844tot diaken en Mgr. Paredis van Roermond op 6 april 1844 tot priester, propterpenurtam, schrijft Verkuilen erbij, vanwege gebrek aan priesters. Men kan er gerustaan toevoegen dat ze meer dan de leeftijd hadden. H. Verkuilen was van 1816 enzijn broer van 1817 (p. 9 en 51). Bovendien werden ze na hun priesterwijding nietzo maar in de bedienmg gezet maar moesten eerst de gewone cursus van filosofieen theologie afmaken. De gebroeders Verkuilen kregen blijkbaar nog andere lessen:currtculo phtlosophiae ac theologiae aliisque rebus scientificis confecti (p. 10) enkregen aldus eerst in 1854 jurisdiktie voor Sint-Agatha (Zo versta ik wat Verkuilenhier de kletne ^urtsdtctte noemt). Daar staat echter tegenover dat bij de generaalskeuzevan 1853 Schraven al als definitor optrad en J, Verkuilen samen met SchravenSint-Agatha vertegenwoordigde; Annales, III, p. 664 w72 Annales, III, 667 w.73 p. 10. p7\AZ^eSfJ\2i p' 228* Het is eiSenaardig dat ook deze ordo dhini offhit nietop de bibhotheek van Sint-Agatha te vinden is, evenmin als die van 1845.


78 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA,,I. Het kalendarium schijnt werkelijk geapprobeerd te zijn (hetgeen wij betwijfelden) gelijk blijkt uit een diplomatieke breve vande 7de October 1856 in Arch. Sint-Agatha75.II. Het blijkt ook ietwat ad calcem directorii van 1857 alwaarHoogwaardig Heer z.g. vele nota's bijgevoegd heeft: ,,noviterOrdini concessum etc. etc."Vanzelfsprekend was van den Wijmelenberg alweer bijna helemaalklaar met het directorium voor 1858 toen Verkuilen eindenovember 1857 naar Sint-Agatha terugkwam. De door hem opnieuwaangevraagde eigen feesten van Quiriacus, Odilia en Helenawaren immers te Rome al op 2 September 1857 toegestaan, samenmet een aansporing om het klein officie van O. L. Vrouw aan tehouden 76. En zelfs nu nog zei de generaal aan Verkuilen, die ditneerschrijft in bovengenoemde nota : ,,Gij zoudt mij een grotedienst doen met voortaan het directorium te maken, want ik moetaile dagen les geven aan de jonge Heeren ; maar, voegde hij eronmiddellijk bij hetgeen ik mij nog goed herinner: dit volgendejaar zal ik het nog doen, om de moeilijkheden nu voort geheel wegte ruimen".Deze laatste woorden verraden de grote spanning waaronder degeneraal gewerkt heeft naar aanleiding van de brevierhervorming.Ze verraden ook de vaderlijke trouwhartigheid waarmee hij hetzwaarste werk voor zijn medebroeders wegneemt. Maar het helekattebelletje van Verkuilen verdient onze aandacht vooral, omdatwe emit vernemen dat het calendarium, dat na de brevierhervorming natuurlijk ingrijpend moest veranderd worden, de goedkeuringvan Rome heeft gehad. Jammer dat de breve waarin ditgebeurde, niet bewaard bleef. Verkuilen schreef er nog over : ,,Nueindelijk bij zijn overlijden vond men toch dat stukje bovengenoemd,dat onze twijfel genoegzaam wegneemt. H. Verkuilen".Er is nog iets in dit bericht van Verkuilen dat zowel licht alsschaduw werpt op generaal van den Wijmelenberg. Licht, als weer lezen dat ,,hij van de oorsprong 1846-1858 veel gevarieerd had".Zo lijkt het alsof van den Wijmelenberg al die jaren de regeling75 A. van de Pasch deelde me echter in november 1943 mee dat een dergelijkebreve niet te vinden is in het archief van Sint-Agatha.76 Annales, III, p. 761 w.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 79van het directorium op zich genomen had77. Schaduw, omdatVerkuilen laat volgen : ,,Sedert tekende hij slechts, minder, meerkort, volgens hij lust had, de feesten op rij, om ze met de mijne tecompareren, waarna ik ze invulde. 't Klinkt niet erg sympathiek.'t Valt trouwens bij het doorbladeren van dit lijfboek van Verkuilen op, dat hij de verjaardag, naamfeest, dag van intrede,inkleding en professie, ja zelfs de verjaardag van de priorkeuzevan prior Gielen aangeeft. Ook de verjaardag op de dag vanintrede van enkele confraters. Van generaal van de Wijmelenbergstaat er enkel maar de sterfdag in, en dan nog eigenaardig geformuleerd:23 Martii obiit plurimus Dominus van den Wijmelenberg.1881 78. Daartegenover staat de keuze van zijn opvolger Smitstwee maal vermeld79 en de keuze van Henricus Hollmann totprior van Sint-Agatha zelfs drie maal80. Het lijkt bijna alsofVerkuilen niet erg van generaal van den Wijmelenberg hield.Mogelijk zouden de bladzijden 117-142, die later - misschien doorde diskrete hand van Hollmann zijn weggeknipt - hier het nodigelicht gebracht hebben.In verband met de brevierverandering van 1856 is van meerbelang, wie het Calendarium renovatum anno 1836 heeft opgemaakt,dat in ons handschrift gaat van biz. 146 tot 168. Het isde hand van Verkuilen die het naar alle waarschijnlijkheid heeftovergenomen uit het eerste kalendarium dat van den Wijmelenberg in 1856 met de goedkeuring van Rome had uitgegeven.Misschien was ook dit slechts een algemeen kalendarium zoalsdat van Verkuilen die de jesta mobilia buiten beschouwing liet.Dit kalendarium van 1856 diende hem tot grondslag gedurendede jaren 1859 tot aan zijn dood in 1885 toen hij de directoria77 In Annales, I, 2, p. 227-228 zien we zelfs dat zijn eerste directorium voor1845 tot een opusculum van 32 biz. druk in octavo was geworden. Niettegenstaandedit getuigenis van Verkuilen blijkt uit een ander handschrift van Sint-Agatha (KleinArchief LL 194 j) dat voor of tot aan 1856 pater Greve het directorium heeftopgemaakt. Het is Verkuilen zelf die achteraan op het schutblad van het handschrift,aangeduid als Ordinis S. Cruets Kalendarium antiquum sc. ante 1836, heeft bijgeschreven:Kalendarium Ord. S. Crucis ab ante 1856 p. confratrem nostrum Greve:et deinde renovatum per Reverndiss. van den Wijmelenberg ut nunc hodie. DezeGreve is m.i. Ant. J. Greven, konventuaal van Uden in 1814 en toen 30 jaar oud(Annales, III, p. 627) ; later was hij konventuaal van Diest, waar hij nog in 1855op de lijst staat (o.c, p. 668).78 p. 35.79 p. 35 en 42.80 p. 35, 42 en 48.


80HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAverzorgde en er in de loop der jaren verschillende wijzigingen,toevoegingen en overplakkingen in aanbracht. Het was intussen 20zeer tot een standaard-directorium geworden, dat prior Hollmann,die na de dood van Verkuilen dit werk overnam, er nog jarengebruik van heeft gemaakt. Dit blijkt uit latere wijzigingen vanzijn hand, die duidelijk herkenbaar is, bv. waar hij in februari hetfeest van de Septem Fundatores - van 1881 - heeft ingelast; ookbij twee feesten in maart: Joannes a Capistrano en Joannes Damascenus,beiden ingevoerd in 1892, evenals dat van Abt Sylvester indecember. Na 1892 vinden we in dit handschrift niets meer vanzijn hand. Het is toen waarschijnlijk naar de bibliotheek verhuisd,naar het ,,Klein Archief".Er is meer. Dit kalendarium was voor Verkuilen een voldoening.Dit blijkt niet zozeer uit de naam: calendarium renovatum, maaruit een los blad van de hand van Verkuilen in het handschrift,waarin hij eens precies heeft willen zeggen hoe hij erover dacht.Daar staat: calendarium renovatur et purgatur. 1836. Voor Verkuilen moet het een opluchting geweest zijn toen in 1856 debeslissing van Rome viel dat de kruisheren het romeinse breviermoesten volgen. Zijn liturgistenhart was voldaan toen niet meereen uit vele streken bijeengezocht Sancturale, maar het zuivere,sobere romeinse voortaan de heilige cultus regelde. Die enkelewoorden zeggen m.i. ook nog dat Verkuilen een van de konfraterswas die voor deze zuivering en hervorming geijverd heeft. Hiermoeten we hem de pluim geven die hem toekomt. Rome aarzeldegeen moment om te erkennen dat de orde onwettig maar te goedertrouw sinds twee eeuwen een z.g. eigen brevier gevolgd had. Datdit feit door enkele confraters positief werd erkend, pleit voor hunliturgisch inzicht. Dat zij het aan de kaak hebben gesteld toen menhet blauw blauw wilde laten is, gezien het belang van een goeden geldig geordend officie, een weldaad.Dat de zaken zich inderdaad zo verhielden, schemert door in degeschiedschrijving die Hermans, hierin voorgelicht door van denWijmelenberg, ons geeft. Enkele confraters hadden gewetensbezwarenover de geldigheid van het ordesbrevier, schrijft hij81. Ofdeze confraters die bezwaren op het generaal kapittel, van 1 tot3 april 1856 gehouden, hebben kunnen voorleggen, weten we niet;si Annales, I, 2, p. 227.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 81maar Verkuilen was hierbij niet aanwezig82. Ook had blijkbaarvan de Wijmelenberg al getracht aan alle bezwaren tegemoet tekomen door in 1855 een grondige herziening te ondernemen vanhet directorium. Verkuilen heeft althans onder de titel van hetdirectorium van 1849 dit onderschrift neergeschreven : Rit. reformaturn et in usum traditum per illmum ac R.ssmum H.vJ.WMag.totius Ordinis. Anno 1833 83. Toch kwam het zover dat de generaalspoedig, nog in 1856, de zaak voor Rome bracht, waar de ,,gewetensbezwaren"volkomen gewettigd bleken. Het mag wel gezegdworden dat tot deze gewichtige regeling het initiatief meer bijenkele onderdanen heeft gelegen dan bij de generaal. We zoudendit ook liever op het saldo plaatsen van hun zuiver inzicht dan ophun scrupules of gewetensbezwaren. Het lijkt er op dat van denWijmelenberg gemeend heeft dat hij hier een veer gelaten heeft84.Toen hij zich tot Rome wendde heeft hij gedacht met die gewetensbezwaren voorgoed te kunnen afrekenen ; waarom anders hieldhij verborgen dat hij voor zijn eerste kalendarium ook nog Rome'sgoedkeuring had gevraagd. Wat er van zij, we hebben hier inieder geval te doen met belangrijke gegevens voor de geschiedenisvan het brevier van de orde na de heropleving van 1840.Maar ook voor de liturgische gebruiken is het handschrift vanbelang, te beginnen met die van de goede week.In Sint-Agatha ging in de eerste dagen van de goede week eenspeciaal gebruik vooraf. Aan het einde van het officie, dus na dekompleten van maandag tot woensdag, moest de hebdomedariusvoor het altaar blijven. Het koor reciteerde dan het Confiteor, metweglating van tibi (te) Pater en vobis (vos) fratres, waarna dehebdomedarius liet volgen : Misereatur nostri ... en Indulgentiam... tribuat nobis. Dan zette hij de Miserere in en reciteerde vers82 Annales, III, p. 677-679.83 p. 13.84 Is er ook niet een verschil in toon waar te nemen in de mededeling van hetRomeins besluit door H. van den Wijmelenberg gedaan aan de prior van Maaseik,de Bruin: ,,Overigens moet ik Ued en de Communiteit mededelen, dat hetantwoord van Rome gekomen is dat wij de Romeinse brevier tnoeten aannemen :echter ... ik heb dit alles reeds in het nieuwe directorium gevoegd ..." (uit decodex diplomatics van Maaseik, n. 22) en in de Bruin's weergave van ditzelfdebesluit ? (t. pi. 23) : Copia audientiae Ss. D. N. Pii IX qua conceditur usus breviariiRomani Ordini (cfr. Annales, III, p. 684-686). Het ware niet te verwonderen datook de Bruin voor de aanname van het romeins brevier had geijverd.


82 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAom vers met het koor samen. Oudtijds, merkte Verkuilen op, wasdeze Miserere het signaal om de discipline te nemenp. Na deGloria Patri volgde dan Kyrie eleison, Christe Eleison, Kyrie eleison, Pater noster met het vers Salvos fac servos tuos en responsorieDeus tneus sperantes in te, het vers Domine exaudi orationemmeam en responsorie et clamor tneus ad te veniat: dan Dominusvobiscum, et cum spiritu tuo en de oratie Parce Domine, panepopulotuo85.Van de eigenlijke goede-week-pleohtigheden worden zowel deuren en volgorde als de kleinste bijzonderheden, toebereidselen enbenodigdheden aangegeven, waaruit we alleen maar aanstippendat het beroemde zilveren kruisq op het hoogaltaar moest staanp Discipline is het woord zowel voor de geseling als oefening van boete alsvoor het instrument waarmee men zich die geseling toediende, bv. een aantal gevlochtenkoorden die door een knoop of handvat aan het uiteinde bij elkaar werdengehouden. In het algemeen is het de in vele kloosters nog niet zo lang verdwenenofficieel aangenomen ascetische oefening. Zie Kath. Encyclopedic bij dit woord. Inde Constitutes van de kruisheren komt het woord enkele malen voor: A. van dePasch, De tekst van de constituties der Kruisheren van 1248, Brussel, 1952, p. 66:disciplinas frequenter suscipiant in het hoofdstuk over de novicen, Dist. I, cap. 14en in het hoofdstuk de levi culpa, Dist. I, cap. 16 waar als straf voor de lichteschuld staat aangegeven: een of twee psalmen ofwel cum psalmo disciplina. Wevinden dit nog terug in de Constituties van 1660, Dist. I, cap. 14 de novitiis, nr. 20en cap. 16 de levi culpa (psalmus cum disciplina). In de Constituties van 1886staan dezelfde woorden, maar blijkbaar in een andere betekenis. Van den Wijmelenbergschrijft in zijn Collationes et Dilucidationes in Regulam et ConstitutionesFF.CC.Ordinis Sanctae Crucis, Sint Michiels-Gestel, 1872, p. 32 als uitleg vandisciplinas: correptiones, exhortationes, poenitentias etc. De discipline kon ookals aparte straf worden opgelegd. A. van de Pasch, Definities bij 1469, waarprioren en konventen gestraft werden als ze niet binnen de drie maanden de liturgischeboeken zouden verbeteren volgens de besluiten van de generale kapittels ; deprior zou zijn plaats rechts in de koorbanken moeten ruilen tegen een plaats aande linkse koorkant; de medebroeders zouden twee maal per week de disciplineontvangen, tot de veranderingen zouden aangebracht zijn ; o.c, p. 133-134 ; ookp. 121.85 p. 41. Dit alles verving, zoals Verkuilen zegt, het officium marianum dat inde goede week wegviel.q Over het beroemde zilveren kruis werd reeds door Hermans in zijn An natesgeschreven, I, 2, p. 66-67, terwijl L. Heere er een artikel met ongeveer dezelfdeinhoud over schreef in Numaga, VIII, 1961, p. 43. In de Inventaris van het At-chiefvan het Kruisherenklaoster Sint-Agatha 1371-1887, in Clairlieu, XXVIII-XXIX,1970-1971, nrs. 77 en 109 worden de schenkingsakten vermeld van dit kruis enandere kostbaarheden uit de jaren 1618, 1642 en 1652 door Geertje van den Berguit Nijmegen aan haar neef, kruisheer te St-Agatha. Het kruis was eigendom vanSint-Agatha tot na 1886; reeds op 13-11-1875 schreef prior Smits van Uden aankruisheer de Vlam in St-Agatha dat generaal en definitoren ervoor waren dat hetkruis werd verkocht. De Vlam schreef in zijn uitgavenboek op 15 april 1886 dathij voor onkosten van taxatie van het zilveren kruis f 8,50 betaalde. Er gaanallerlei verhalen over, maar zeker is dat op een tentoonstelling te den Bosch in 1913het zilveren kruis aanwezig was, ingezonden door een zekere A. de Leeuw die het


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 83vanaf witte donderdag tot paasmaandag. Bij deze en andere plechtighedenblijkt dat het oude Sint-Agatha toen antependia gebruiktezowei voor het hoogaltaar als voor de zij-altaren en dat er keuren keus was. Want er worden er vermeld van de verschillendekleuren, en dan nog meer of minder plechtige. Ook werden meermalenverschillende antependia tegelijk gebruikt; zo bv. met wittedonderdag: Antependium violatium ita ante Album optimumpositum, ut postridie faciliter desumi potest86. De donkere metten,waarbij geen superplies werden gedragen, begpnnen woensdag nade kollatie en werden onmiddellijk gevolgd door het rozenhoedje,waarop een korte recreatie volgde voor het slapengaan87. Op wittedonderdag stond men om half zes op en werden eerst primen enterts gezongen. Daarna was er meditatie en tijd en gelegenheid omte biechten. Intussen werd alles voor de plechtigheden in gereedheidgebracht. Om half acht werden dan sext en noon gezongen,waarop de boetepsalmen aansloten met de generale absolutie88.Tot onder deze absolutie was het kruis nog bekleed met paars;eerst hierna werd het met een witte doek omhangen en werd ookhet paarse antependium van voor ,,het beste witte" weggenomen89.Na de plechtige h. mis infra quam communicamus volgden deprocessie, de vespers en het afdekken van het altaar, waarna, zoduidt Verkuilen aan, men kon gaan koffiedrinken 90.Dit is het geraamte van deze plechtigheden. Maar verderop,waar Verkuilen ze voUedig behandelt, zien we hoe hier alles totin de puntjes geregeld was en plechtig verricht werd. Zo bv. kreegvoor de processie de subdiaken-kruisdrager het processiekruis aangereiktdoor de subdiaken van de h. mis en was de processie naar hetrustaltaar en terug nauwkeurig beschreven en perfekt geregeld91.Ook volgt nog de volledige beschrijving van de altaarwassing, diede prior met zijn assistenten om half elf begon te verrichten, onder^rP -\f*' iS !ft £j Weten van de drs van den Elsen Th. en vanHcK>rn G. aan wie ik deze mededelingen dank, nergens meer gesignaleerd. Het kruiswas 1,15 m hoog. Het wordt verder beschreven in de Catdogus der Nationdel*nttMtngvan oude kerkelijke Kunst te SHertogenboscb Juni-September 1913,en Bosch, 1913, p. 85-86 onder nr. 347.86 p 44H p* j3 en 44 : Paulo inter colloquium cdefacti, vadimus cubitum.88 p. 45.89 p. 87.90 p. 45 : caphetum bibere possumus.91 p. 90 en 91. Zie ook de appendix I.


84 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KXEIN ARCHIEF", ST-AGATHAtoepasselijke gezangen. Eerst werd het hoofdaltaar afgewassen,daarna de altaarsteen van het O.L. Vrouwaltaar die voor diegelegenheid op het zij-altaar van de epistelkant rustte, en eindelijkkwam die van het zij-altaar aan de beurt dat aan de H. Michaelwas toegewijd92. Hierbij aansluitend volgde in de sacristie devoetwassing zoals ze in het missaal werd aangegeven; twee bijzonderhedenwerderi hieraan echter toegevoegd. Vooreerst, nadatop de voorlaatste plaats bij de subdiaken en op de laatste bij dediaken de voetwassing was geschied, moest de diaken geholpendoor de subdiaken hetzelfde doen bij de celebrant, de prior03.Vooral de tweede bijzonderheid is treffend. Tegen het einde vande voetwassing, voordat vlak erna celebrant en diaken alle liturgischegewaden aflegden, moest de subdiaken weer het voile ornaataannemen. Na afloop van de voetwassing, tussen twee akolietenmet brandende kaarsen, het gezicht naar het oosten gekeerd moesthij een lezing beginnen uit de heilige schrift, en wel tono lectionis.Het was 't vervolg van het evangelic van de voetwassing, Joh. 13,16 w. en heel het hoofdstuk 14. Terwijl hij zong zaten al deanderen op stoelen die daarvoor in de sacristie geplaatst waren.Als hij kwam aan de slotwoorden ,,Staat op, laten we heengaan"gaf de prior een teken dat hij kon ophouden. De subdiaken namdan het kruis van de credens en stelde zich aan het hoofd van deprocessie die naar de refter trok ; de twee acolieten met brandendekaars vergezelden hem; de wieroker ging voorop om, teruguitlopend,voortdurend het kruis te bewieroken propter mysterium hisdiebus, voegt Verkuilen er telkens bij. In de refter aangekomen,gevolgd door de kommuniteit die in stille processie nakomt, plaatstde subdiaken het kruis midden op de gedekte hoofdtafel. Zodrahet teken gegeven is zingt hij op dezelfde wijze als boven hetvervolg van het evangelie, Joh. 15, totdat de prior afklopt. Danneemt hij het kruis van de hoofdtafel en gaat het, vergezeld vande wieroker en de twee akolieten plechtig op het hoofdaltaar terugplaatsen,blootshoofd propter misterium erga Crucem his diebus.Na tafel, zegt Verkuilen, werd in deze dagen geknield als deoratie Respice quaesumus werd gezegd94. Mooie gebruiken en92 p. 92-94.»3 p. 94.94 p. 95.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 85praktijken om het geheim van het kruis zeer intens, aanhoudend enoveral te beleven !Vanaf een uur deden de jongeren ieder een half uur aanbidding.De kompleten werden gezongen op de gebruikelijke tijd. Na hetavondeten begonnen weer de donkere metten en daarna werd ergepreekt. Die preek scheen nogal lang te duren, want halverwegehield de predikant op en werd het miserere gezongen. Na de tweedehelft van de preek ging hij die de beurt had, of anders een van dejongeren, met superplie bekleed, het rozenhoedje voorbidden, geknieldop de altaartrap van het h. graf. Na het rozenhoedje verliethet volk de kerk, en mediteerden de kruisbroeders nog enkeleminuten, totdat het h. sacrament weer in het tabernakel geplaatstwas. Dan, zo besluit Verkuilen, aliquid calefacti, dormiamus omnes9\De wijntafel van witte donderdag schijnt dus 's middagsgehouden te zijn, een gebruik - het enige op dit punt - dat hetklooster van Sint-Agatha nog lang heeft aangehouden.Op goede vrijdrag werden de hoofdlijnen van die dagorde weergevolgd : opstaan om half zes (die het eerst in het koor kwammoest het Allerheiligste uitstellen) ; dan gezongen primen en terts,waarna meditatie en koffiedrinken 96. Om half acht moesten devoorbereidingen voor de plechtigheden klaar zijn en de gezongensext en noon beginnen. Voor het verloop van de plechtighedenwaren er geen bijzondere voorschriften tenzij dit 6ae : onmiddellijkna de missa praesanctificatoria en nog voor de vespers werd dekruisweg gehouden, geleid door de diaken, waarna de kruisrelikwieeerst werd vereerd en daarna bewierookt; dan werd er de zegenmee gegeven97. De verdere dagorde voor goede vrijdag zal weldezelfde geweest zijn als die van witte donderdag, nl. de donkeremetten na de kollatie, waarna rozenhoedje en een korte recreatievoor het slapengaan.Ook het begin van de dagorde van paaszaterdag had hetzelfdeverloop98, en dus begonnen de plechtigheden om acht uur. Bij devoorbereiding lezen we weer dat het paarse antependium voor het95 p. 96.96 p. 45 : Medttatione finita eamus bibitum.97 p. 112. Voor dit laatste gebruik citeert Verkuilen de auteurs, bv. op p. 113Leon, du Port Maurice p. 72. En voor het zingen van de Passio en van het Eccelignum liggen de modellen voor de drie partijen als losse streepjes papier erbij p. 87.98 p. 46.


86 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA,,beste witte" werd geplaatst". Op de lessenaar voor het missaallag over het beste witte kleedje heen het paarse, en hier overheennog een eenvoudig kleedje van witte zijde, dat tijdens de zangvan het exultet dienst moest doen 10°.Bij de processie die de kerk introk met het nieuwe licht, knieldenbij de aanhef van de diaken, Lumen Christi, alien op beideknieen101. Verder is er bij de plechtigheden niets opvallends. Alleenbij het Gloria doet de tekst vermoeden dat de celebrant, na hetgloria te hebben ingezet, samen met de assistenten naar de zetelsging en daar ook tijdens het epistel bleef zitten. Dat zou wijzen opeen oud gebruik, overgehouden uit het tot ongeveer 1630 door deorde gebruikte coeremoniale van de dominikanen (niaar Verkuilenis niet altijd duidelijk in zijn Latijn en op deze plaats formuleerthij vooral even weinig klassiek als kort). Zouden ze dat ook geregeldbij andere plechtige missen gedaan hebben ? In elk gevalis het hier de plaats om zich af te vragen of alle buitengewonegebruiken, die niet in het romeinse missaal voorkomen, zoals altaarwassingen het toevoegsel aan de voetwassing, in 1856 werdenafgeschaft bij het aannemen van het romeinse brevier. Zou heel deliturgie zich toen naar de romeinse gevormd hebben ? Daarmeezou tevens gezegd zijn dat dit werk van Verkuilen grotendeelsreeds voor 1856 werd geschreven. Vanwege de hand van schrijvenlijkt dit aannemelijk. Wei heeft hij zeker nog in latere jaren dezetraktaatjes gehanteerd. Er staan immers veranderingen en aanvullingenin de tekst die met zijn bekende latere hand en inkt zijngeschreven. Maar oordeel zelf uit de tekst: Gloria intonato descenduntsedentes (!) ... quo epistola cantata et manu osculata,accipit librum modo solito Diaconus. Ep. p. 232; 25 102.Intussen is het zeker uit hetgeen Verkuilen verder aangeeft overde handelingen van de celebrant op paaszaterdag, dat er geensprake was van gebruiken in de h. mis die zouden afwijken van deromeinse; immers hij schrijft: Cantat solemniter Gloria; etsedeant. Reversus cantat D. vob.103.99 p. 106.100 p. 107.101 p. 109.102 p. 112.103 p. 115.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 87Over Paasdag valt er weinig te vermelden, daar hier de rest vande verhandeling is weggeknipt. Alleen stippen we met Verkuilenaan dat het konvent om vijf uur werd gewekt; nu en heel depaasweek moesten bij het tweede teken de beide klokken flinkworden geluid om aan de paasvreugde uiting en voedsel te geven.Rond acht uur was de zegening van het paaslam, de broden enz.104.Terloops zij nog vermeld dat op Sint Marcus de processie uittrok,zonder superplie, maar niet eerder dan nadat de twee cantores bijde adelaar (ad acquilonem zegt Verkuilen) bij de aanroepingenvan de heiligen Sancte Augustine hadden ingezet .105 Ook wijstVerkuilen op de vergunning de relikwie van het H. Kruis te mogenuitstellen op de feesten van het H. Kruis, kruisvinding 3 mei enkruisverheffing 14 September, en daarmee na de plechtigheid dezegen te geven 106. Bij Drievuldigheidszondag stipt hij aan dat hetfeest slechts tweede klas is maar als eerste klas wordt gevierdvanwege het scapulier; daarom is de hoogmis om tien uur107.rVan groter belang is het, de viering te horen van H. Sacramentsdagen het gehele oktaaf108. Het begon 's avonds van te voren.Rond zeven uur werd er geluid, modo kleppen schrijft Verkuilenen om zeven uur begonnen de metten en lauden, gevolgd door hetrozenhoedje. Maar nadat Pater noster en Credo was gezegd werdeerst het Allerheiligste uitgesteld Cum optima hodie et eras remonstrantia.Het Ecce panis of O salutaris werd aangeheven endaarna werd de zegen gegeven. Dan werd het H. Sacrament bewierookten staande Domine labia mea gebeden. Later werd eronder de psalm Laudate weer geklept opdat ,,de domestieken de104 p. 46 : Firme in laetitiae signum.105 p. 47.106 p. 48.107 p. 51 : propter scapulare. Een oud schilderij te Sint-Agatha heeft zeer plastischdit verband van het scapulier met de Allerheiligste Drievuldigheid uitgebeeld.r In de tekst van Cruciferana is hier door het afsnijden een gedeelte weggevallen.In het klooster Sint-Agatha bestond een broederschap van de H. Drievuldigheid, daaropgericht in 1718 ; vgl. H. Douma, Inventaris van het Archief van het KruisherenkloosterSint-Agatha, nr. 101. In de kloostergang op de eerste verdieping hangt nogeen schilderij dat inderdaad het verband van H. Drievuldigheid en scapulier duidelijkuitdrukt. Boven staat de H. Drievuldigheid op de gewone manier afgebeeld terwijlin het middengedeelte engelen het scapulier met het kruisje van de Trinitariersvasthouden, waarheen slaven, hun armen geketend, de handen uitstrekken. Onderziet men Trinitariers en volk.108 Door het afsnijden is hier een noot weggevallen.


88 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAbenedictie zouden komen bijwonen". Verondersteld mag wordendat deze benedictie eerst aan het einde van het rozenhoedjegegeven werd, en ook dat deze viering plechtig gevolgd werd totaan de afschaffing van het eigen brevier in 1856. Waarom ? Omdater bij dit alles geen sprake is van vers en oratie van het H. Sacrament en de zegen reeds bij het begin van de uitstelling bij hetGenitori gegeven werd. Beide gebruiken wijzen op het specialeLuikse ritueel en werden door het romeinse verdrongen109.Terloops zij nog aangestipt dat op 14 September en dagelijksgedurende het oktaaf, de oktaafdag uitgesloten, de konventsmiswerd opgedragen voor de gevers van het welbekende zilveren kruisvan het hoofdaltaar110. Op het feest van kerkwijding en kermis,de eerste zondag van oktober, werd de plechtige hoogmis gehoudenom tien uur111. De laatste zondag van het kerkelijk jaar was hetin Sint-Agatha gebruikelijk de sext om acht uur te beginnen en dekonventsmis daarbij te laten aansluiten ; dit werd gedaan tot enmet de oktaafdag van de H. Agatha, behoudens uitzonderingen ophoge feesten112.Verkuilen vermeldt ook nog dat het geen gebruik was om inSint-Agatha Hubertusbrood te wijden113 en dat het patroonsfeestvan de parochie, Sint Martinus op 11 november, geen prioraal feestwas en er dus ook geen superplie bij het koreren gebruikt werd ;de hoogmis was een gewone drieherenmis114.Over het feest van ,,O. L. Vrouw onbevlekt ontvangen" schrijfthij in 1852 dat het krachtens verordening van Mgr. Zwijsen alszondag en eerste klas moest gevierd worden. Hij voegt er dan aantoe wat de kruisheren voor bijzonders hadden en deden ter ere vande Onbevlekte Ontvangenis van Maria. ,,We hebben het voorrechtin de litanie van O. L. Vrouw na de aanroep : H. Maria, te zeggen :109 Het is ook mogelijk dat deze bladzijden door Verkuilen in en voor Maaseikgeschreven zijn, toen hij daar in 1873-1876 verbleef. Het woord domestieken doethieraan denken, hoewel in die tijd ook Sint-Agatha wel lekenpersoneel kan gehadhebben. Voor Sint-Agatha lijkt echter vreemd wat nu volgt, nl. dat op Sacramentsdagde hoogmis om half zeven begon. Verkuilen tekent dan verder aan dat dagelijksgedurende het oktaaf uitstelling gehouden werd met de pyxis gedurende de konventsmis, ook al werd die niet gezongen.110 p. 64: pro fundatoribus famosae argenteae Cruets.111 p. 67.112 p. 71.113 p. 43.114 p. 78.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 89Maria zonder smet ontvangen115. Andere bijzonderheden over ditgeheim van Maria lijken meer nagevolgd van anderen. Misschienwaren het wel gebruiken van het land, hoewel Verkuilen maareen maal naar het directorium van Limburg verwijst van 1850. Zomocht op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis en gedurendehet oktaaf (niet edhter in de votiefmis) in de prefatie bij et te inconceptione toegevoegd worden immaculata, terwijl in de oratievan de mis (toen nog die van O. L. Vrouw Geboorte) en in desecreta de woorden nativitas eius veranderd werden in conceptioniseius immaculatae votiva solemnitas.De gulden mis op quatertemperwoensdag in de advent, die metuitstelling van het h. sacrament gedaan werd, begon om zevenuur116. Op de vigilie van kerstmis was er een plechtige mis metdrie heren, waarbij diaken en subdiaken de dalmatieken droegenen cum organo 117.Op kerstdag stonden alien op om half drie. Om drie uur deedde prior de nachtmis, zonder uitstelling, waarbij de lauden aansloten.De hebdomedarius zong de tweede mis om zes uur en eenvan de oudsten de hoogmis met uitstelling om negen uur. Ook optweede kerstdag was er een mis met drie heren, maar simpliciter118.Tenslotte nog iets over de plechtigheid van Allerzielendag. Ophet einde van de vespers van Allerheiligen, die om drie uur begonnen, werd voor de vespers van Allerzielen van antependiumveranderd. Na dit officie was het potus en werd de zwarte koorkapmet stola klaargehangen, terwijl in het kloosterpand, op de vensterbankvan het middelste raam van elke gang, een kandelaar moestgeplaatst worden. Om vier uur begonnen dan de metten en laudenvan de overledenen. Na afloop ging de kommuniteit, met desuperplies nog aan en onder het luiden van de klokken, in processiedoor de kloostergangen. De officiant, zonder koorkap, besproeidevoortdurend de gangen en het in de binnentuin gelegen kerkhofmet wijwater en bad de miserere. Aan de voet van het altaar teruggekeerdzette hij de profundis in en zong de smeekbeden : Kyrieeleison, Christe eleison, Kyrie eleison, a porta injeru.. en de oratie115 p. 75 verso.116 p. 16 recto.117 p. 76 verso.118 p. 76 verso.


90 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHADeus fidelium. Daarna werd het witte antependium geplaatst enbegonnen de kompleten119. Op Allerzielen werd ook telkens hetwitte antependium geplaatst voor de kleine uren. Na de sext echterwerd het plechtige zwart (in nigro pretioso) uitgehangen op hetaltaar voor de plechtige mis cum organo die om acht uur begon.Na deze plechtige mis ging de processie weer zoals daags tef onDe historicus interesseert nu nog de vraag, niet zozeer waaromdeze mooie gebruiken werden afgeschaft, maar: waren ze eigenaan Sint-Agatha ? Een blik in de geschiedenis van de orde overtuigtons dat we hier, in deze gebruiken van het oude en trouwe Sint-Agatha de oude observance van de orde aantreffen. In ieder gevalkunnen we het ontstaan van enkele van deze gebruiken uit degeschiedkundige bronnen bewijzen en we zullen dit in chronologischevolgorde weergeven.Voor het gebruik van de goede week om na de kompleten demiserere te bidden waarbij vroeger, zoals Verkuilen bemerkte, dediscipline genomen werd, moeten we m.i. teruggaan naar 1464.Toen schreef het generaal kapittel voor dat op goede vrijdag nade kompleten de discipline moest genomen worden onder hetbidden van de miserere zonder confiteor121. De clausule ,,zonderconfiteor" is terug te vinden in het gebruik van Sint-Agatha omdat,hoewel het confiteor gebeden werd, de woorden tibi, te, vobis, voswerden weggelaten. Waarom echter dit gebruik van goede vrijdagwerd verschoven naar het begin van de goede week en, mogelijkter kompensatie, over de drie eerste dagen ervan werd uitgebreid,kon niet worden achterhaald.Het gebruik om tijdens de Genitori van de Tantum ergo de zegenmet het Allerheiligste te geven, iets wat we boven een Luiks gebruiknoemden, gaat terug op een besluit van het generaal kapittel van1499122. Hier ontdekken we meer dan Verkuilen schreef; hijdeelde het niet mee, zeker omdat hij het als gekend overbodig zalgeacht hebben. Voor de viering van het Sacramentsoktaaf werd119 p. 72.120 p. 77.121 A. van de Pasch, Omissa quaedam in Annalibus, in Cruciferana, Nova seriesnr. 8, p. 13.122 ibidem, p. 18.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 91nl. op dat kapittel geregeld, dat reeds voor de eerste vespers enverder telkens voor de hoogmis en de vespers het Allerheiligstenaar het hoofdaltaar moest gedragen worden. Als de officiant danaan het hoogaltaar gekomen was wendde hij zich met het Allerheiligste naar het koor, dat dan het Tantum ergo inzette, en welzonder Genitori. De officiant gaf de zegen en stelde het Allerheiligste nit. Hetzelfde geschiedde aan het einde van de vespers ende h. mis, onmiddellijk na Ite missa est of Benedicamus Domino ;terwijl het koor het Tantum ergo inzette, hield de officiant hetAllerheiligste gericht naar het koor. Zo midden voor het altaarstaande, zette hij Genitori in en gaf tijdens het zingen van hetvervolg de zegen, waarna hij het Allerheiligste terugplaatste in desacramentskapel. Dit gebruik is bij de witheren nog in zwang. InSint-Agatha was het dus ook gehandhaafd, zelfs nadat rond 1630de romeinse missaalgebruiken werd overgenomen. In 1856 is erzeker niet meer aan gedacht een poging te doen voor het behoudvan dit gebruik. Drie en een halve eeuw was Sint-Agatha er trouwaan gebleven.De processie naar het kerkhof werd allereerst ingevoerd alleenvoor Allerheiligen en wel op het generaal kapittel van 1508. Daarlezen we dat de processie met het kruis voorop door de kloosterpandenmoest trekken. De officiant, dus de prior, moest de gravenmet wijwater besprenkelen. Dit moet wel door de openstaande deurvan het pand gebeurd zijn. Onder deze processie werd de Liberagezongen. Maar iuxta morem ordinis ~ het was dus toen al, in1508, een gebruik in de orde - moest het zo geregeld worden datde processie in het schip van de kerk terug was als men Dies iliabegon te zingen. Men bleef daar staan om dit vers en het volgendeQuando coeli tot aan het einde, plechtig staande, af te zingen. Danzette de officiant alta voce de miserere in. Met deze psalm ging deprocessie het priesterkoor binnen. Daar knielden alien en baden,zoals bij een begrafenis, de gebruikelijke slotgebeden {A portainferi enz.) 12\Het kapittel van 1513 schreef voor, dezelfde processie ook tehouden op Allerzielendag na de hoogmis. Nu werd, zoals wezagen, in Sint-Agatha wel de zang van de Libera onder de processievervangen door de Miserere, en in de kerk de zang van de Miserere123 ibidem, p. 24.


92 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAdoor De profundis ; maar de processies werden toch beide vanaf1508 en 1513 in ere gehouden. Het was een pieteitsvol gebruik,waarbij het kerkhof liturgisch in het leven van de kommuniteitwerd opgenomen en de lijdende kommuniteit van het vagevuuropging in de ommegang en de zang van de strijdende.Samen met het boven verhaalde speciale gebruik op witte donderdag,waarover niets in de bronnen werd gevonden, is het dezedubbele processie van Allerzielen die wel het meeste treft en...trekt.APPENDIXIHier volgt eerst de tekst van Verkuilen van p. 90 en 91 ; gemakshalve maaktenwe hiernaar een schema 8.Hymno intonato inceditPROCESSIO IN COENA DOMINI1. Crucifer cum duobus ceroferariis ad eius latera.2. faces ferentes3. clerus4. cantores5. duo thuriferarii(6) celebrans cum ministris6. praesules et magnates, si sint,7. fideles.Ad Capellulam pervenientes1. ingreditur cruciferus si locus sit, alias prope illam se sistit... In via haerentomnes, exceptis ingredientibus, primi nempe primo, ita ut sacris factis, primi inordine prius incedere possunt et sic successive se sistunt duas lineas constituentes,ita ut digniores locum inveniant prope sepulcrum. Ingredientur ergo sepulcrum seuCapellulam per medium duarum linearum progredientes.1. cruciferus2. thuriferarii3. ceroferarii4. cantores5. Deinde celebrans cum ministris.Redeunt omnes1. thuriferarius (thuriferarii ?)2. crucifer cum ceroferariis8 De auteur heeft hier na het schema nog telkens een grafiek aan toegevoegd,waarin hij de processies door tekens weergeeft, witte en zwarte vierkantjes, kruisjesenz. We hebben ze achterwege gelaten omdat het schema voldoende duidelijk is.Dit schema geven we in het Nederlands in plaats van in het Latijn.


HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHA 933. faces ferentes4. celebrans in medio ministrorum5. alii tendentes in Chorum ad Vesperas dicendas.Schematisch heeft de processie er dus zo uitgezien :1. Kaarsdrager Kruisdrager kaarsdrager2. fakkeldrager fakkeldr. fakkeldr. fakkeldragerDan volgden de leden van het konvent in twee rijen, de broeders voorop, daamade fraters-studenten en de priesters, van alle drie de groepen eerst de jongsten endaarna de ouderen ; dus3. broeders broeders4. fraters fraters5. priesters priesters6. cantor cantor7. wierookvatdrager wierookvatdrager8. subdiaken celebrant diakenDaarna volgden de aanwezige gelovigen, waarbij voorname persoonlijkheden vooropgingen. Bij de grafkapel gekomen naderden achtereenvolgens :1. kaarsdrager kruisdrager kaarsdrager7. wierookvatdrager wierookvatdrager1. kaarsdrager kaarsdrager6. cantor cantor8. subdiaken celebrant diaken6. de leden van het konvent, maar in omgekeerde orde nl. priesters, fraters enbroeders, nu te beginnen met de oudste.Bij de terugkeer naar de kerk was de volgorde:7. wierookvatdrager wierookvatdrager1. kaarsdrager kruisdrager kaarsdrager2. fakkeldrager fakkeldrager fakkeldrager fakkeldrager8. subdiaken celebrant diaken6. cantor cantor5. 4. 3. het konvent, in de volgorde van priesters, fraters en broeders, te beginnenmet de oudste.APPENDIXIIVoor goede vrijdag geven we eerst weer de tekst van Verkuilen en daarna hetschema.... ad Capellulam tendentes hoc modoPROCESSIO IN PARASCEVE1. duo thuriferarii absque thure2. Subdiaconus crucifer, secus Acolythus cum duobus ceroferariis, cereis accensis.3. Clerus4. Faces ferentes5. Cantores6. Celebrans cum ministris unus post alium in linea incedentesIn accessu crucifer se sic retrahit ut prior in recessu incedere valeat etc.


94 HANDSCHR. LL238 v/h ,,KLEIN ARCHIEF", ST-AGATHAHet schema zal er dan als volgt uitzien als de processie naar de grafkapel gaat:1. wierookvatdrager wierookvatdrager2. kaarsdrager subdiaken met kruis kaarsdragerDan de leden van het konvent, eerst de broeders, dan de fraters en tenslotte depriesters, telkens met de jongste te beginnen, in twee rijen, dus3. broeders broeders4. fraters fraters5. priesters priesters6. fakkeldrager fakkeldrager fakkeldrager fakkeldrager7. cantor cantorsubdiakendiakencelebrantBij de aankomst aan de grafkapel blijven 1 en 2 staan ; 3, dus de leden van hetkonvent gaan in twee rijen tegenover elkaar staan om fakkeldragers, zangers en decelebrant met zijn assistenten door te laten. Bij het terugkeren naar de kerk is devolgorde (vgl. met witte donderdag)2. kaarsdrager6. fakkeldrager3. broeders4. fraters5. priesters7. cantor1. wierookvatdrager8. subdiakenkruisdragerfakkeldragercelebrantfakkeldragerkaarsdragerfakkeldragerbroedersfraterspriesterscantorwierookvatdragerdiaken


Matthieu Vinken 1910-1974


MATTHIEU VINKEN 1910-1974Geboren te Geistingen 17-12-1910; studies bij de kruisheren teMaaseik 1922-1928; intrede bij de kruisheren te Diest voor hetnoviciaat augustus 1928; geprofest 28-8-1829; priester gewijd5-8-1934 ; professor van filosofie te Achel 1935-1941 ; prior aldaar1938-1941 ; novicenmeester en magister van de fraters te Diest1941-1960; subprior te Diest 1942-1949 en 1955-1960; overgeplaatstnaar Maaseik 1966; daar overleden 24-11-1914. Bij deuitvaartdienst die op donderdag 28 november in de kruisherenkerkvan Maaseik plaats had, hield prior A. Put de volgende homilie,waarin hij het leven van deze kruisheer treffend heeft geschetst \HOMILIE BIJDE UITVAART,,MeneerVinken"Laat mij toe U 20 aan te spreken, want deze woorden hebbenvoor een ganse generatie Kruisheren een bijzondere klank gekregen,de generatie van Kruisheren die tussen de jaren 40 en 60 door uwveilige handen begeleid werden op hun eerste stap in het kloosterleven,en in U een concreet beeld van het Kruisherenideaal verwezenlijktzagen.Nu wij hier vandaag in deze eucharistieviering U onze afscheldsgroetbrengen,- denken wij terug aan uw wijze en begrijpende woorden die wijuit uw mond mochten horen in onze persoonlijke gesprekken diewij als jonge kloosterlingen met U voerden ;1 Deze homilie verscheen in het nieuwsbulletin van de Belgische provincie derkruisheren, gevolgd door een ,,in memoriam" van zijn vriend en klasgenoot MartinusHoeven, In Memoriam Mathieu V'tnken, in Cellesiana, XI, 1974, p. 226-227 en228-229.


96 MATTHIEU VINKEN 1910-1974- wij denken terug aan uw boeiende ascese-lessen, vol zinnige gedachtenover het kloosterideaal, altijd 20 gevoelvol geillustreerdmet concrete voorbeelden gegrepen uit ons dagelijks leven, en20 smaakvol gekruid met uw milde humor vol begrip voor onzekleine menselijke kanten ;- wij denken terug aan uw treffend voorbeeld van verstorven ensobere kloosterling; nooit hebt ge belangsteling getoond voormaterieel comfort en de waarde van het geld hebt ge nooitgekend ;- wij denken terug aan uw aanstekelijke blijheid waarmede gijons altijd wist op te frissen ; U hield van toneel en vooral vanstukken vol optimisme (tragische drama's lagen u niet) ; hoedikwijls hebt ge zelf niet meegewerkt om onze gezellige avondenmet lied en zang op te luisteren ;- wij denken terug aan uw innemende menselijkheid ; het kloosterideaal dat gij ons voonhield eiste eigenlijk zeer veel van ons enik ben er vast van overtuigd dat U het tot uw laatste levensdaghebt nagestreefd, maar nooit hebben wij in ons leven iemandontmoet die zo begrijpend stond tegenover onze tekorten.Het Kruisherenideaal, dat gij zo indringend beschreven hebtin uw boek ,,De spiritualiteit van de Kruisheren" hebt ge werkelijksteeds trachten te beleven en het is eerst in de laatste jaren van uwleven dat wij zijn gaan begrijpen dat uw kloosterleven sterk getekendwas door het Kruis. Zware verantwoordelijkheden werdenop uw schouders gelegd: eerst als professor in de Wijsbegeerteen dan als nog zeer jonge prior van ons klooster te Achel envooral magister van novicen en theologanten in ons klooster teDiest. Het dragen van deze verantwoordelijkheid was voor U eenzwaar kruis. Wat dit kruis heeft betekend in uw leven, dat zokwetsbaar en angstig was, maar dat gij steeds verborgen hieldachter uw opgeruimde blijheid, dat kruis blijft voor ons eenmysterie. Toch hebt gij dat kruis altijd proberen te dragen en ietsvan dit mysterie ligt uitgedrukt in de woorden die gij eens gezegdhebt tegen uw oudste zus : ,,Wat ik voel, verdraag ik" !,,Meneer Vinken" U is zo plots uit ons midden heengegaan :zaterdagnamiddag nog bracht gij uw dagelijks bezoek aan uwfamilie en op uw schrijftafel in uw kamer lag de dokumentatie


MATTHIEU VINKEN 19101974 97die U gebruikte als voorbereiding voor de aanstaande huwelijksvieringvan uw nichtje nog open.Toch was uw heengaan niet onvoorbereid.De laatste tijd hebt ge veel nagedacht over de dood en in hetnummer van ,,Kruis en Wereld" van deze maand nog, verscheeneen artikel van uw hand over ,,Het kruis van de dood".Geachte Familie,Ook U treft het heengaan van uw broer en heeroom pijnlijk.,,Het hoeft wel geen betoog dat de dood een kruis is voor hendie achterblijven", 20 schrijft hijzelf in het daareven aangehaaldeartikel. Hij schrijft verder: ,,Dan treedt de rust van de dood in.Een zeer geheimzinnige rust. Een pijnlijke rust voor hen die hierblijven omdat de dood soms zo hard, zo tragisch en altijd droevigaankomt."Maar hij voegt er dan ook de troostende woorden aan toe : ,,Zois inderdaad de dood van de buitenkant gezien. Gelukkig is dit niethet echte, kristelijke uitzicht op de dood en onze doden."En als illustratie verhaalt hij de dood van een heilige kloosterzuster.Hij eindigt met de tekst van haar doodsprentje, een tekstdie wij wonderwel ook op uw broer en heeroom kunnen toepassen :,,Rijk was zijn leven, bescheiden,Minzaam en vol liefde.Hij heeft zich nooit gespaardmaar stond voor iedereen gereed...Zo blijft hij leven bij ons."Meneer Vinken, wij danken U om uw wijze woordenom uw boeiendelessenom uw voorbeeldig kloosterlevenom uw levensblijheidom uw diepe menselijkheid.Augustinus1 kreet ,,Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt inGod" is ook de uwe geweest.Seffens brengen wij U samen naar uw laatste rustplaats in deschaduw van het kerkje van O. L. Vrouw van Rust, die Gij steedszo trouw vereerd hebt.Moge Gij daar bij de Heer de rust en vrede vinden, die nietvan deze wereld zijn ! A p^ QSC


98 MATTHIEU VINKEN 1910-1974DE HISTORICUS VAN DE KRUISHERENSPIRITUALITEITAls we de lijst nagaan van publikaties van M. Vinken, danvallen deze, op enkele uitzonderingen na, in drie groepen uiteen 2.Acht er van zijn meditaties over O. L. Vrouw, achttien zijn artikelsof meditaties over H. Kruis en Kruisdevotie en twaalf over degeschiedenis van de eigen orde. In het leven van pater Vinkenhoren ze toch in zekere zin bij elkaar. Het gaat over drie onderwerpendie hem niet alleen interesseerden, maar hem ook heel naaan het hart lagen. Zijn voor alien sprekend religieus leven waser een met eigen spiritualiteit, waarin zijn fijngevoelige geaardheidweerspiegeld werd. Zijn gebed en meditatie vond rijke voeding inde vruchten van zijn historische studie : over Maria, de moeder vanzijn geestelijk leven ; over de diepe zin van het kruis voor zijnorde, in zijn eigen leven en in dat van zijn medemensen ; het kruisook in de verschillende perioden van zijn leven, want het werdinniger en dieper beleefd naarmate hij het in zijn eigen levenontmoette. De grote verantwoordelijkheid die hem reeds jong werdtoevertrouwd, heeft hij zeker met vreugde gedragen maar is hemook heel vaak een kruis geweest. Als hij als magister van defraters iemand zag heengaan of advies moest geven aan zijnoversten om iemand weg te sturen, werden dat voor hem periodenvan veel leed. Hij leed mee met de frater die vertrekken ging enmet zijn familie. De problemen en moeilijkheden van een groepjonge kloosterlingen werden de zijne; hij trok ze zich allemaalpersoonlijk aan. Op de duur werden ze een kruis' wat te zwaarvoor hem werd en stilaan zijn steeds al erg zwakke gezondheidondermijnde. Over het kruis en over Maria kon hij heel eenvoudigschrijven, zodat iedereen het begrijpen kon. Zo preekte hij trouwensook, mooi en eenvoudig, altijd boeiend voor de mensen ; zogaf hij zijn lessen, degelijk en goed voorbereid, maar bovenalduidelijk en eenvoudig. Ook zijn historische studies werden daardoorgekenmerkt. Ze waren niet geleerd of ingewikkeld, maarbevattelijk voor iedereen.Met zijn vele talenten heeft hij, ondanks die zwakke gezondheid,gewoekerd. Er was, ook in zijn lektuur, weinig plaats voor ont-2 Zie de bibliografische lijst na dit artikel.


MATTHIEU VINKEN 1910-1974 99spanning. Toen ik hem eens zei - hij was toen subprior en magistervan de fraters te Diest ~ dat hij ook eens wat anders moest lezen,een roman b.v., kreeg ik als antwoord dat hij dat nog nooit gedaanhad en er ook geen interesse voor kon opbrengen. Hoe druk zijnbezigheden ook waren, hij wist voor iedereen tijd te maken. Maarverder was het altijd studie: van filosofie en theologie en spiritualiteit;studie tot voorbereiding van preek of konferentie of lessen.Alleen in de rekreatie bij zijn confraters kon hij wat werkelijkeontspanning vinden, speciaal bij de fraters als ze hun ,,feestavonden"hielden of zijn naamfeest en verjaardag vierden met een,,tweede nocturne" over zijn eigen leven. In die jaren maakte hijnog niet die indruk van gespannenheid, die hem sinds het beginvan zijn lange ziekte zo eigen werd.Als magister van de fraters te Diest begon zijn interesse voor degeschiedenis van zijn orde. Hij was een van de eerste leden vande historische kring Clairlieu in 1941. Geschiedvorser was hijeigenlijk niet, tenminste in de zin van iemand die archieven nazoekten moeizaam bronnen en gegevens verzamelt voor de een of anderemonografie. Dat kon hij niet vanwege zijn taak ; het lag hemtrouwens ook niet. Maar wat hij wel kon, dat was : met zijn scherpverstand en talent tot synthetizeren een lijn leggen in de massavan gegevens, een synthese scheppen. Dat was zijn kracht en dieheeft hij gebruikt Als we van de twaalf artikels die hij over deorde schreef de kleine artikels buiten beschouwing laten (de inhoudervan vinden we trouwens in zijn grotere artikels terug) 3, danblijven er enkele omvangrijker studies over, degelijk en goedgeschreven. Er zijn twee uitgebreide artikels die hij schreef voorbekende naslagwerken. Ze zijn stevig gedokumenteerd en vormeneen goede synthese met heldere onderverdelingen. Als eerste kennismakingmet de kruisherenorde en haar geschiedenis en met dekruisherenorde en haar spiritualiteit zijn ze nu nog even waardevolals toen ze voor twintig tot vijfentwintig jaar geleden geschrevenwerden, al zal men daarna vanzelfsprekend de nieuwere literatuurmoeten opzoeken4. Maar zijn voornaamste publikatie, die werkelijkinvloed heeft gehad bij de generatie kruisheren die van hem hun3 Lijst nrs. 4, 12, 18, 23, 47.4 Vgl. de nrs. 19 en 24.


100 MATTHIEU VINKEN 1910-1974opleiding ontvingen of in die tijd met hem samenleefden, is DeSpiritualiteit der Kruisheren die in 1953 bij Sheed and Ward teAntwerpen verscheen5.In die tijd, nu vijfentwintig jaar geleden, gonsde de lucht vanhet woord ,,spiritualiteit" van de verschillende religieuze gemeenschappen,zoals dit in onze tijd nu het geval is met het woord,,identiteit". M. Vinken was realistisch genoeg om in te zien dathet eigene van zoveel kloosterinstellingen daarom nog niet hetwezen ervan uitmaakte. Want ,,alle kloosterlingen voeden hungeestelijk leven aan dezelfde godsdienst, ze vieren alle dezelfdemysteries. Ze staan alien onder leiding van dezelfde H. Kerk."Zijn bedoeling drukt hij dan ook heel voorzichtig uit in de inleidingvan zijn werkje: ,,de min of meer eigen karaktertrekken vanhet Ordeleven naar voren brengen. Want het voornaamste in devroomheid van alle kloosterinstellingen is altijd gelegen in datgenewaarin alle overeenkomen, nl. in hun verbondenheid met God doorde drie geloften V Heel mooi noemt hij de spiritualiteit van eenkloosterorde ,,haar geestelijk gelaat, haar geestelijke physionomie \Elk menselijk gelaat is in zoverre hetzelfde, dat men er altijd demens in herkennen kan. Toch is het ook verschillend bij iedereen,omdat ieder zijn individuele trekken heeft. Dezelfde mens heeftbovendien een ander gelaat als kind, als volwassene of als oudere.Wat leeft en groeit, verandert. Maar de grondtrekken blijven. Elkeorde of congregatie ontstond in een bepaalde tijd, uit aparte noden.Allen leveren ze hun eigen bijdrage in de verwezenlijking vanGods liefdeplan. Ze beleven het geloof in de verschillende mysteries en stralen er de rijkdom van uit.M. Vinken maakte deze studie over de ordesspiritualiteit nietnaar de bronnen. Dit zou zelfs nu, en dus zeker vijfentwintig jaargeleden, niet mogelijk zijn. Maar praktisch alles wat hierover wasuitgegeven, werd gebruikt en verwerkt tot een mooie synthese,duidelijk en overzichtelijk. Een eerste gedeelte van dit boekje isgewijd aan de geest en het ideaal van de stichter en aan de eerstedefinitieve vormgeving, waardoor immers van het begin af degeestelijke geaardheid van een orde bepaald wordt. Welke invloedenvallen er te ontdekken bij Theodorus van Celles ? De derde5 Nrs. 13, 14 en 26.6 De Spiritualiteit der Kruisberen, p. 3-4.


MATTHIEU VINKEN 1910-1974 101kruistocht die hij van 1189-1191 meemaakte, de hervormingsbewegingvan de sekuliere kanunniken waar het vita comunis erg inverval geraakt was zodat Theodorus zich als kanunnik van SintLambertus te Luik terugtrok; de volkse vroomheidsbeweging,waarvan Maria van Oignies een voorname vertegenwoordigsterwas; tenslotte nog de Albigenzerkruistocht waardoor Theodorusde H. Dominikus zou ontmoet hebben. Deze faktoren onderwerpthij aan een voorzichtige kritiek, om dan met de eerste konfirmatieoorkondeen Constituties op historisch-zekerder terrein te komen :nl. bij de Fratres Sanctae Crucis Huyensis en de Crucis servitores,een orde van reguliere kanunniken met de regel van Augustinus,die de bestuursorganizatie alsook brevier en constituties (in enigszinsgewijzigde vorm) van de Dominikanen overnamen. Ze wildengeen mendikanten zijn maar goederen in gemeenschap bezitten, alleidden ze een streng sober leven. De kruiskultus stond sterk opde voorgrond \Dit oorspronkelijk ideaal zal groeien, zoals het tweede gedeelte,de orde in de loop der geschiedenis, aantoont8. Van het begin afstond het kontemplatieve element sterk op de voorgrond door hetgodvruchtige zingen van het gehele officie en de dagelijkse konventsmis,tenminste in de huizen waarin een achttal religieuzenwaren. Vaak bad men dan het ,,klein officie van Maria" ook noggemeenschappelijk. De dagorde leek op die van de monniken, methet middernachtelijk officie, het dagelijks schuldkapittel met dewerkverdeling en de avondcollatie als het ware ingevlochten in deliturgie. Hiermee ging een hard boeteleven samen : een langevastentijd vanaf Kruisverheffing (14 September) tot Pasen, envoor de rest van het jaar elke vrijdag, vasten in de strenge zinvan het woord. Er waren vier onthoudingsdagen in de week heel hetjaar door, terwijl de veertig dagen voor kerstmis en van septuagesimatot pasen geen vlees gebruikt werd. De discipline zelf (geseling),aderlating, streng silentium, het ruw wollen habijt en degrote kloosterkruin, de zelfbeschuldiging in het dagelijkse schuldkapittel waarin bij zwaardere fouten ernstige straffen werden opgelegd(tot de kloosterkerker toe) waren evenzoveel uitingen vaneen oorspronkelijk radikaal kloosterleven. Als werk was er de7 Ibidem, p. 10-19.8 Ibidem, p. 20-51.


102 MATTHIEU VINKEN 1910-1974handenarbeid, het werk in de scriptoria en een meestal erg plaatselijkezielzorg in engere zin. Uit meerdere handschriften blijkt demystieke geaardheid, waardoor ,,de hemel voor hen zeer dicht bijwas". In hoeverre heeft het apostolaat stilaan een grotere plaatsgekregen, heeft de moderne devotie in tijden van verval als hervormingop hun kruisherenleven ingewerkt, welke was de invloedvan humanisme en contrareformatie op het werk in de scriptoriain verband met wetenschap en kultuur, interesse voor de klassiekenen andere opvattingen over studie ? Aan de hand van dergelijkevragen neemt M. Vinken ons mee op de lange ontwikkelingswegvan de oude kruisbroeders met hun kontemplatief karakter naarhet vita mixta. Stilaan maakte het vroeger zo sterke liturgischeelement enigszins plaats voor private godsvruchtoefeningen enuiterlijke aktiviteit, waarin het strenge boeteleven andere aangepastevormen kreeg en waar kruisbroeders tot ,,kruisheren" werden.Dit gedeelte van het boekje veronderstelt bij de auteur een grotebelezenheid. Men bewondert het geduld en de helderheid waarmeehij de talloze stukjes van een grote legpuzzel tot een overzichtelijkgeheel heeft samengebraoht, al vraagt men zich nu en dan af ofhet allemaal wel helemaal past.In het Teken van het Kruis, heet het derde gedeelte9. Kruisherenzouden inderdaad, zoals het in een hier geciteerd document van1248 staat, dienaars van het kruis moeten zijn, en dit uit eerbiedvoor de Gekruiste in wiens titel en lijden zij eerbiedig getekendzijn. Zij die reeds door hun kleding met het kruis getekend zijn,zouden het ook moeten zijn door hun beschouwing. De kerkenwerden toegewijd aan het H. Kruis, wat in de gedachten van demiddeleeuwer betekende dat heel de plechtige liturgische erediensteen steeds hernieuwde hulde en gedachtenis van de Gekruisigdewas. Duidelijk toont Vinken dit aan uit vele teksten en gebruikenuit het verleden. We hebben die gedeeltelijk nog beleefd in onzevoorconciliaire kloosterperiode, nl. in de kruis- en passieliturgie, hetwekelijkse kruisofficie, de dagelijkse commemoratio expirationisDomini, de kruisweg (en de fakulteit tot oprichting ervan), deH. Hartdevotie, de vrijdagse vasten gedurende heel het jaar inhonorem 5. Crucis et passionis Domini en in de gewoonte om inde vastentijd de meditatie te houden over het lijden van Christus.9 Ibidem, p. 52-84.


MATTHIEU VINKEN 1910-1974 103Ook het apostolaatswerk werd vaak uitdrukkelijk in dat tekengeplaatst. Die Kruiskultus was niet alleen de compassio maar ookde vreugde van het crux vivifica, die beiden in de vroegere officiesen kruishymnen, en - zou ik hier wilen bijvoegen - die ook inwoord, geschrift en leven van confrater Vinken 20 bijzonder totuiting kwam. Nos autem gloriari oportet ... !De Mariaverering sloot hier nauw bij aan. Het klein officie vanO. L. Vrouw, het rozenhoedje, de professieformule, de Mariafeesten,het dagelijks zingen van de antifoon haec est praeclarumvas waxen er even zoveel uitingen van.Na enkele bladzijden over de Ordespatrones, de H. Odilia,besluit dit gedeelte met een bloemlezing van kruisgedachten enkruisgebeden.We hebben de inhoud van het boekje hier nog eens willenweergeven, omdat het te mooi is om helemaal vergeten te wordenzoals dat op het ogenblik het geval is. Het is waar dat het somseen opsomming is van kleinigheden. Maar ging M. Vinken nietuit van de vergelijking van een orde met het menselijk gelaat ?Het typische daarvan bestaat toch ook in kleine trekjes zonder datmen daarom het geheel van de persoonlijkheid uit het oog verliest.Zeker, na vijfentwintig jaar zullen sommige van de gegeven inzichteneen rijping hebben ondergaan en aanvulling nodig hebben.Evenmin als de geschiedenis stilstaat, staat de gesohiedschrijvingstil. Een en ander zou zeker duidelijker en soms meer genuanceerdnaar voren komen. Sinds M. Vinken dit werkje schreef zijn erteksten van handschriften en boeken verschenen die een aanmerkelijkeverrijking van zijn materiaal betekenen. Denk maar aan destudies over de oorsprong van de orde door dr. H. van Rooijenmet in appendix de tekst van de oudste dokumenten ; die over deobservantie van de kruisheren in de vijftiende eeuw door dr. P.van den Bosch ; de door dr. A. van de Pasch en dr. A. van Asseldonkuitgegeven teksten, i.e.w. aan de vijfentwintig jaargangen vanClairlieu die sindsdien verschenen 10.10 H. van Rooijen, De Oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren.De Geschiedbronnen, Diest, 1961, 240 biz. ; P. van den Bosch, Studien over deObservantie der Kruisbroeders in de vijftiende eeuw, Diest, 1968, 206 biz. ; beidewerken verschenen als apart boek en in Clairlieu, jg. 19 en 26. Zie verder in debibliografisohe lijsten van A. van Asseldonk en A. van de Pasch in dit nummer.


104 MATTHIEU VINKEN 1910-1974Evenmin als de geschiedschrijving staat het leven zelf stil. Praktijkendie vroeger grote waarde hadden, zijn in de ,,storm" van delaatste vijftien jaar verloren gegaan. Men zou ze moeten toetsenop hun waarde voor deze tijd en waar nuttig weer herstellen. Hetzou de ,,eigen identiteit" van onze orde verduidelijken. Onzeconfrater Mathieu Vinken zou ons alien ook nu nog dienstbaarkunnenzijn.Ook op andere manieren heeft hij, samen met anderen, invloeduitgeoefend op het leven van zijn confraters. Het was in de tijdvan het verschijnen van zijn juist besproken boekje dat het planontstond - bij hem ? bij anderen ? in ieder geval in onderling overlegvan de magisters - om studiedagen in te richten en daarmeerdere facetten van het ordeleven te bestuderen. In oktober1953 te Achel, bij hun jaarlijkse samenkomst, kreeg dit plandefinitieve vorm. De studiedagen zouden gehouden worden teMaaseik van 30 augustus tot 1 September 1954. Naast de onmisbarehistorische beschouwing van het geestelijk erfgoed der orde moester vooral een bezinning en bewustwording gewekt worden die totpersoonlijke beleving leiden zou. In mei 1954 werden de uitnodigingenverstuurd met het schema. M. Vinken zou zelf de eersteinleiding houden over de eigen spiritualiteit van een kloosterorde,terwijl dan na die algemene orientatie het eigenlijke onderwerpvolgde: wij zijn canonici regulares ordinis sanctae crucis, tweeelementen die in meerdere inleidingen werden voorgesteld, waarnade theologische begronding, de waarde, de aktualiteit en de praktischebeleving van de ordesspiritualiteit aan bod kwamen11. Degrote behoefte die er toen was zich het eigen ideaal goed bewustte worden, zowel bij religieuzen en seculiere priesters als bij leken(denk aan de leken- en huwelijksspiritualiteit), schijnt er nu weerte zijn, getuige de stof van meerdere generale of provinciale kapittelsvan religieuzen12, evenals de behoefte om in deze tijd ookaan de noden van deze tijd tegemoet te komen.Met de zeventig deelnemers werden de studiedagen een succes.De leiding van magister A. Lamot (Neeritter) was voortreffelijk.11 Rond inboud en beleving van de Spiritualiteh der Orde van het H. Kruis, Diest,1955, 187 biz.; de inleiding van M. Vinken op p. 15-46.12 Zie o.a. de laatste jaargangen van Vinculum, kontaktblad van de VerenigingHogere Oversten Belgie, passim.


MATTHIEU VINKEN 1910-1974 105Er heerste een gezellige sfeer, schreef hij later, veel animo om aande gesprekken deel te nemen, terwijl zowel inleidingen als debattenop hoog peil stonden. De meest verheugende ervaring - en voorsommigen was het een openbaring - was, ,,welke rijke mogelijkhedenvoor persoonlijke beleving en apostolaat onze ordesspiritualiteitbergt" 18.De tweede reeks studiedagen werd door de magisters georganizeerdop 29-31 augustus 1956, weer te Maaseik, met als onderwerp :Inhoud en waarde van Regel en Constitutes der Kruisheren 14. Opdeze studiedagen kwam, voor zover ik me herinner voor het eerst,het verschil tot uiting in gedachtengang en visie op het religieuzeleven, vanaf voorname punten als de gehoorzaamheid (de wilvan de overste is de wil van God) tot accidentele dingen als descoutskleding van aalmoezeniers op jeugdkampen. Deze tegenstellingzou nog sterker tot uiting komen bij de volgende reeks studiedagen. Ze waren reeds gepland voor augustus 1959 met als onderwerp de religieuze armoede. M. Vinken stuurde me indertijd eenexemplaar van het schema op met het opschrift ,,ter verpozing ?".De titel luidde : Het armoedeideaal bij de kruisheren ; het schemaging over het oorspronkelijke en het tegenwoordige armoedeideaal, de bijbelse en theologisch-dogmatische begronding en depraktische beleving, zowel wat de armoede in gemeenschap als depersoonlijke armoede betrof. Die studiedagen zijn niet doorgegaanomdat dit onderwerp blijkbaar toen niet haalbaar was. Toen in1961 het 750-jarig bestaan van de orde gevierd zou worden, beslootmen die viering te openen met studiedagen over spiritualiteit, enwel een bezinning op ons vita communis. Ze zijn inderdaad doorgegaan van 24-26 juli, maar M. Vinken behoorde toen niet meertot de magisters en inrichters, wel tot de aanwezigen. Ondanks dewens van magister Lamot, dat deze bezinning zou worden voortgezetis dit, in ieder geval in deze vorm, niet meer gebeurd. Despanning tussen ,,traditie en aanpassing" trad scherp op de voorgrond,al kon voorzitter Lamot in zijn slotwoord vaststellen dat,,de wil om elkaar te begrijpen" aanwezig was en dat de gesprekken13 Rond inhoud en beleving..., p. 185.14 luhoud en Waarde van Regel en Constitutes der Kruisheren, verslagboek derstudiedagen van Maaseik gehouden op 29-31 augustus 1956, Diest, 1957, 270 biz.


106 MATTHIEU VINKEN 1910-1974eerlijk en oprecht, maar ook in rust, vrijheid en liefde haddenplaats gehad15.Een laatste manier waarop M. Vinken de spiritualiteit van deorde wilde dienen en bevorderen, was door het kruisofficie voorde vrijdagen in ere te herstellen. Op het generaal kapittel van 1955was besloten dit opnieuw in te voeren in onze liturgie, en werdde zorg voor de samenstelling opgedragen aan de magisters vanBelgie en Nederland die ook de eerste studiedagen hadden ingericht:H. van de Ven (St-Agatha), Th. Huybers (Zoeterwoude),A. Lamot (Neeritter), J. Moors (Achel) en M. Vinken (Diest).Zoals het vaak in kommissies gaat moest er iemand zijn die deeigenlijke taak op zich nam, zij het met de hulp en raad van deanderen. M. Vinken heeft dat officie samengesteld en trachttedaarin aan te sluiten bij de traditie, o.a. door meerdere lessen vaneigen schrijvers van de orde in te lassen. Zoals dit meermalengebeurd is werd jammer genoeg te Rome veel van het originelegeschrapt16. We moeten nu eenmaal bidden zoals men daar denktdat het hoort. Dit officie is niet meer in gebruik. Pogingen omweer een vrijdagsofficie van het H. Kruis te krijgen zijn er delaatste jaren meermalen gedaan. Er is een officie, alle officielestappen ervoor zijn aangewend en beantwoord. Maar de laatstestap, dit officie te laten drukken en verspreiden, laat erg lang opzich wachten.M. Vinken heeft gewerkt voor de orde die hem zeer dierbaarwas. Hij heeft veel invloed gehad in die orde, als professor, prior,heel bijzonder als magister van de fraters in opleiding en als debezieler van onze eigen spiritualiteit, o.a. door zijn artikels enspeciaal door de mooie synthese die hij ervan maakte. Men wistvan hem, dat hij niet alleen studeerde en sprak en schreef, maardat hij ook beleefde wat hij in woord en schrift tot uiting bracht.15 Voor het schema van de geplande studiedagen van 1959 en dat van die van1961, evenals een kort verslag en nota's van M. Colson, zie Archief Clairlieu Achel,165, I.16 Zie bibliografische lijst, nr. 28.


MATTHIEU VINKEN 1910-1974 107KRONOLOGISCHEBIBLIOGRAFIE1. Oorlogskroniek. Diest in de Branding, in Clairlieu, III, Diest, 1945, p. 66-67.2. Het Onderwijs in dienst van de missie, in De Zegepraal des Kruises, XXV,1945-46, p. 107-109.3. Christelijke universele liefde, ibidem, p. 157-160.4. // Crocigeri, in Ecclesia. Revista mensile illustrata, IX, 1949, p. 148-153, geillustreerd.5. Boekbespreking, in Clairlieu, VII, 1949, p. 56-57.6. Kruis en Missie, in Kruis en Wereld, XXXII, 1952-53, p. 97-100.7. Jezus* Kruis, onze Verrijzenis, ibidem, 129-133.8. De Glimlach van God, ibidem, p. 161-165.9. Kruis en Martelaarschap, ibidem, p. 193-196.10. O Kruise de Vlaming, ibidem, 225-229.11. Hij regeert vanaf het Kruis, Koning Chris tus, ibidem, 267-270.12. he Culte Marial chez les Croisiers, in Maria, Etudes sur la Sainte Vierge, Parijs,1952, p. 910-914; Clairlieu, XXXVI, 1978, p. 109-113.13. De Spiritualiteit der Kruisheren, in Chronicon Crucijerorum, I, fasc. 5, 1952,p. 469-524.14. De Spiritualiteit der Kruisheren, bijgewerkte uitgave verschenen bij Sheed enWard te Antwerpen, 1953, 84 biz.15. Het Kruis in ons Leven, in Kruis en Wereld, XXXIII, 1953-54, reeks van5 artikeltjes, p. 12-16, 42-45, 108-112, 143-146, 178-180.16. Onze Lieve Vrouw heeft geweend, ibidem, p. 80-83.17. Wij preken het Kruis, ibidem, 211-214.18. Chanoines Reguliers de VOrdre de la Sainte Croix (Croisiers), in Canonicorum<strong>Regular</strong>ium Sodalitates, decimo sexto revoluto saeculo ab ortu Sancto AugustiniEpiscopi Hipponensis, Vorau, 1954, p. 161-166 met Engelse, Nederlandse enDuitse vertaling tot p. 181 en 13 illustraties in aanhangsel.19. Croisiers, in Dictionnaire de Spiritualite ascetique et mystique, Parijs, 1953, kol.2561-2576.20. De Kruisweg van God, reeks meditaties in Kruis en Wereld; God kiest ZijnKruis, XXXIII, 1953-54, p. 231-233 ; Christus was bang voor Zijn Kruis,ibidem, p. 273-275 ; De drie onzichtbaren bij Christus1 Kruis, in Kr. en W.,XXXIV, 1954-55, p. 46-48 ; Geboeid, ibidem, p. 85-88 ; Wat ons troost, ibidem,115-116 ; Het barmhartig oog, ibidem, 145-146 ; Jezus ter dood veroordeeld,ibidem, 206-209.21. De eigen Spiritualiteit van een kloosterinstelling, in Rond lnhoud en Belevingvan de Spiritualiteit der Orde van het H. Kruis, Diest, 1955, p. 15-46.22. De Kruisweg van God (vervolg van nr. 20) : Jezus draagt Zijn Kruis, inKr. en W., XXXV, 1955-56, p. 12-16 ; Jezus valt onder Zijn Kruis, ibidem,p. 42-45 ; Maria op de Kruisweg, ibidem, p. 113-117 ; Simon draagt Jezus'Kruis, ibidem, p. 154-158 ; Veronika droogt Jezus9 Tran en, ibidem, 170-174 ;Jezus valt voor de tweede maal, ibidem, 201-205 ; Jezus troost de wenendeVrouwen, ibidem, p. 243-248.23. Les Croisiers, Hannut, 1956, 10 biz. tekst en 8 biz. ill.24. Croisiers, in Dictionnaire d'Histoire en de Geographie ecclesiastique, XIII,Parijs, 1956, kol. 1042-1062.25. De Kruisiueg van God (vervolg van 22) : Jezus valt voor de derde maal, inKr. en W., 1956-57, p. 17-22 ; Jezus wordt ontkleed, ibidem, p. 53-57 ; Jezus


108 MATTHIEU VINKEN 1910-1974wordt gekruisigd ibidem, 109-114 ; Jezus aan het Kruis, in Kr. en W., XXXVII,1957-58, p. 207-210 ; 240-243 ; in Kr. en W., XXXVIII, 1958-59, p. 13-16,86-90 ; Jezus' Licbaam wordt van het Kruis afgenomen, ibidem, p. 109-114.26. The Spirituality of the Crosier Fathers, vertaling door B. van Gils van nr. 14.27. Voorgeschiedenis (van het studiehuis Theodorus van Celles te Achel) inExperiment, orgaan van de St Thomaskring, jaargang 4, 1959-60, feestnummerbij het 25 jarig bestaan van het klooster, p. 46-49.28. Officium votivum de S. Crucis in feriis sextis, in Chronicon Cruciferorum, II,fasc. 2, 1961, p. 213-220, interview in het Engels over het grotendeels doorM. Vinken samengestelde officie.29. Onze Mariadevotie, in Mariaklokje uit Heppeneert, Maaseik, nr. 11 van januari1962, p. 1-2.30. Zoon, ziedaar Uw Moeder, ibidem, nr. 12, p. 1-2.31. Mariaverering en Apostolaat, ibidem, nr. 14, 1963, p. 1-2.32. Maria en de Gelovige, ibidem, nr. 15, 1964, p. 2.33. De Kruisweg, een versleten devotie ? in Kruis en Wereld, XLII, 1963, p. 44-48.34. Medewerksters in het Apostolaat, ibidem, p. 86-87.35. Boekbesprekingen, in Kruis en Wereld, XLIII, 1964, p. 158-59, 223, 286-87.36. Wees gegroet Maria, in Mariaklokje uit Heppeneert, nr. 16, 1965, p. 2-3.37. Boekbespreking, in Kruis en Wereld, XLIV, 1965, p. 27.38. Enkele kleine stukjes in Fons, ons oiler broer, p. 23 en 33-34, uitgegeven inBree in 1965 ter ere van Fons Kuypers, kruisheer, vermoord in Buta in mei 1965.39. Aan de Redactie van Toetssteen, in Toetssteen, Diest, XV, 1965-66, aflevering2, p. 3.40. Vol van Genade, in Mariaklokje uit Heppeneert, nr. 17, 1966, p. 2.41. De vreugde van het Kind, in Kruis en Wereld, XLV, 1966, p. 257-260.42. Boekbespreking, ibidem, p. 257.43. Het Kruis van de Ziekte, in Kruis en Wereld, XLVI, 1967, p. 3-7.44. De andere z'tjde van de dood, ibidem, p. 37-40.45. Het Kruis van de Angst, ibidem, p. 236-238.46. Bertje, in Bartje, zo leeft hij in ons voort, Boekel, 1968 in 4°, p. 41-42, uitgegeven ter herinnering aan Bartje Timmers, kruisheer, vermoord te Butain 1965.47. Hertzworms (Arnould), Croisier, in Dictionnaire de Spirituality asdtique etmystique, VII, Parijs, 1968, kol. 373.48. Het Kruis van de handicap, in Kruis en Wereld, LIII, 1974, p. 70-72.49. Ouderdom, Kruis en of zegen, ibidem, 172-176.50. Het Kruis van de dood, ibidem, p. 236-238.Zouden er in deze bibliografie leemten zijn, dan hopen we dat zij die over meergegevens beschikken, ze ons zenden voor eventueel latere aanvulling in dit tijdschrift.Dr. A. Ramaekers, o.s.c


LE CULTE MARIALCHEZ LESCROISIERS'Sommaire. - L'Ordre de la Sainte-Croix. - L'lndulgence desCroisiers. - Marie dans la vie des Croisiers. - Bibliographie.Parmi les ordres religieux anciens qui ont propage le culte marialet la devotion au rosaire, il faut citer le seul Ordre d'origine beige,celui des Chanoines reguliers de la Saint-Croix (Croisiers).Fonde au debut du XHIe siecle a Clair-Lieu (pres de Huy) dansla Principaute de Liege, par Theodore de Celles, chanoine deLiege, cet Ordre fut jadis largement repandu en Belgique, enFrance, en Allemagne, dans les Pays-Bas et en Angleterre. Presquetotalement disparu au lendemain de la Revolution, il retrouva savitalite dans la seconde moitie du XIXe siecle. Son activite sedepense aujourd'hui en Belgique, aux Pays-Bas, aux Etats-Unis etdans les missions du Congo beige, du Bresil et de Tlndonesie.L'Ordre de la Sainte-Croix n'est guere connu dans Thistoire dela devotion mariale que par l'lndulgence dite des Peres Croisiers.En 1516, le pape Leon X accordait en effet une indulgence decinq cents jours, autant de fois et a tout fidele qui, faisant usaged'un chapelet beni par le General de l'Ordre ou ses successeurs,reciterait devotement un Pater ou un Ave. On ignore les motifs decette concession vraimerit extraordinaire, mais on peut supposerque la devotion a Marie et au rosaire y a joue un role.Aucun precepte ne mentionne avant 1868 la recitation du chapelet, mais il est probable que cette pratique fut en honneur dans1 Extrait du Tome II de Maria, Htudes sur la Sainte Vierge, publiees sous ladirection d'HuBERT du Manoir, S.J., professeur k l'lnstitut Catholique de Paris. *-Beauchesne, Editeur, 117, Rue de Rennes, Paris, 1952, p. 910-914.


110 LE CULTE MARIAL CHEZ LES CROISIERSTOrdre bien avant 1516. Pierre Pinchar de Huy, l'auteur celebrede Vestis nuptialis qui contient quelques belles pages sur la ViergeMarie, exhortait les Croisiers, des le XlVe siecle, a la recitationfrequente de YAve Maria.L'histoire de cette Indulgence n'est guere davantage connuejusqu'a la Revolution, mais on sait que les Croisiers erigerent denombreuses Confreries du Rosaire. En 1845, le pape Gregoire XVIautorisa le Maitre general a deleguer ses pouvoirs a un religieuxde chaque couvent et a appliquer cette indulgence aux ames dupurgatoire. Pie IX elargit encore cette faculte de delegation, si bienque desormais tout pretre de l'Ordre pouvait etre delegue par leMaitre general. Les chapelets, par dizaines de milliers, furentenvoyes aux Croisiers pour etre benits. Us arrivaient des cinq partiesdu monde, principalement de France et d'Allemagne, mais ausside Chine, d'Amerique et des Indes. La fortune d'une Indulgenceaussi extraordinaire qui datait de trois siecles et dont on n'avaitjamais entendu parler eut pour resultat que de divers cotes sonauthenticity fut combattue et mise en doute. Grace au R. P. CardellaS.J., defenseur de la cause, la Congregation des Indulgenceset des Reliques trancha definitivement, en 1884, en faveur de l'authenticite.La propagation se poursuivit par l'entremise des Perescroisiers jusqu'a ce que Pie X, finalement, facilita a tous les pretresla possibility de recevoir cette faculte.Le soin de l'office divin et la devotion a la sainte Croix ayantpreside a la fondation et a l'organisation premiere, le culte marialne pouvait guere repondre a la vocation principale de l'Ordre.Des les premieres annees cependant, la Vierge Marie y fut honoreetout specialement.Les chroniqueurs, tous de date posterieure il est vrai, parlentdu fondateur, Theodore de Celles, comme d'un homme devot aMarie, lie d'amitie avec saint Dominique et quotidiennement fideleau Petit Office de la Sainte Vierge.Des l'origine, les Croisiers furent apparentes aux Dominicainsdont ils emprunterent, pour une bonne part, la legislation et laliturgie. Comme les Dominicains, les Croisiers inscrivirent le nomde Marie dans la formule de profession (Promitto obedientiam Deo


LE CULTE MARIAL CHEZ LES CROISIERS illet Beatae Mariae...) et les fetes de la Sainte Vierge furent celebreestres tot avec beaucoup d'eclat.En plus des fetes communes, les Croisiers connurent jadis lesfetes de la Compassion, de la Conception, des Joies et de l'Expectationde la Sainte Vierge, et a partir de 1848, les fetes de la Translation de la Maison de Lorette, de la Purete, de l'Humilite, de laMaternite et du Cceur Tres Pur de la Sainte Vierge. Toutes lesfetes de Marie (celle de la Conception exceptee) jouirent jusqu'auXVIIe siecle d'un office propre. Les anciens graduels des Croisiersont conserve de tres belles sequences sur la Vierge Marie. Cesfetes etaient egalement toutes tota duplicia, du rang le plus elevea l'epoque. Elles etaient aussi prieurales c'est-a-dire que le prieur(le General a la maison mere de Huy), afin de rehausser la solennite,devait lui-meme faire l'office et celebrer la messe conventuelle.Ces fetes etaient precedees d'un jour de jeune et elles etaientgeneralement jours de communion pour les freres convers et donats.Le Petit Office de la Sainte Vierge fut recite des le debut acertains jours et, a partir de 1424, il fut chante a toutes les fetesmoindres que doubles, qui etaient alors tres nombreuses. Cettecoutume se maintint jusqu'a la reforme du Beviaire par Pie Xen 1913.Le Breviaire romain fut adopte par l'Ordre en 1856 ; ce quientraina la suppression de nombreuses fetes propres. Les Croisiersbeiges ont re^u en 1944, et l'Ordre en 1949, a l'instar des evechesde Belgique, le privilege de celebrer l'office et la fete de Marie-Mediatrice.Chaque jour, depuis 1627, les litanies de la Sainte Vierge proEcclesiae et Ordinis necessitatibus cloturent l'office des complies.Chaque jour encore (autrefois tous les samedis), par ordre duGeneral Constantini (1586-1602), la priere Haec est praeclarumvas se chante apres la messe conventuelle. Cette priere, que connaissentaussi les Franciscains et les Chanoines de Windesheim, estfaite d'une tres belle antienne en l'honneur de la Vierge Marie.Elle est originaire des Pays-Bas et remonte au XVe siecle environ.En void le texte : Haec est praeclarum vas Paracliti Spiritus Sancti;haec est gloriosa civitas Dei; haec est mulier virtutum, quae contrivitcaput serpentis. Haec est sole splendidior, luna pulchior, aurora


112 LE CULTE MARIAL CHEZ LES CROISIERSrutilantior, stellis praeclarior. Hanc peccatores devote adeamus, teapectora tundamus, dicentes: Sancta, sancta, sancta Maria, clemenset pia Domina nostra, fac nos tuts precibus a peste et subitaneamorte et ab omrit tribulatione liberatos, consortes coelestis gloriae.Elle est suivie alors, chez les Croisiers, de l'oraison de la fetede la Compassion de Marie, en conformite avec le but specifiquede TOrdre; Toraison appropriee etant autre. Depuis 1815, le Croisiertermine sa priere apres le repas de midi par un triple GloriaPatri, pour remercier Dieu des privileges accordes a la Sainte Viergeet en particulier pour sa glorieuse Assomption. Au cours des sieclesplusieurs couvents ont choisi un nom en Thonneur de Marie etquelques lieux de pelerinages ont ete confies aux Croisiers, entreautres anciennement N. D. du Bon Repos de Heppeneert (Limbourg-Belge)et de nos jours encore N.-D. du Tilleul a Uden(Hollande).On ignore quelle fut Tattitude des Croisiers a regard de rimmaculeeConception, notamment a Tepoque de Sixte IV et des querellesdoctrinales. Mais en 1685, un croisier de Huy, le R. P. LeBlanc ecrivit en vers latins une defense de rimmaculee Conceptionde Marie, intitulee Clypeus metricus pro immaculata conceptioneDeiparae Virginis (Liege, chez Ouwerx, 1685). Les approbationset les dedicaces inserees dans Touvrage prouvent qu'il s'agissait ladu sentiment dominant dans l'Ordre. En 1842, le pape GregoireXVI autorisa les Croisiers a introduire le mot Immaculata dans lapreface de la messe et le titre 5. Maria sine labe concepta dans leslitanies.Signalons enfin, parmi les ouvrages spirituels des Croisiers, untres long recueil de beaux poemes mariaux, oeuvre du frere Hansou Hansen, probablement croisier allemand, du duche de Cleves.Ces poemes, conserves a la Bibliotheque de la ville de Dusseldorf(C. 93), font autorite dans la litterature bas-allemande de Tepoque(XlVe s.). Us ont ete reedites par R. Minzloff (Hanovre) selon unmanuscrit de la Bibliotheque royale de Saint-Petersbourg.BIBLIOGRAPHIE. - R. Hermans, Annales canonicorum reg. ord. S. Cruets, 3 vol.,Bois-le-Duc, 1858. *- Dr. A. Ramaekers, O.S.C., De kruisherenaflaat, dans Clair-Lieu,revue historique des Peres croisiers, 1948, p. 9-82. - L. Emond, O.S.C., De Mariakultusin Orde van het H. Kruis, dans Ons geestelijk erf, 1927, p. 49-55. ~ Dr. A.


LE CULTE MARIAL CHEZ LES CROISIERS 113Stracke, S.J., Over de Antiphoon ,,Haec est Praeclarum vas", in Ons GeestelijkErf, 1940, p. 187-202. - Dr. H. van Rooyen, O.S.C., Theodorus van Celles, Cuyck,1936, - Dr. A. van Asseldonck, O.S.C., Het Brevier der Kruisheren, dansClairlieu, 1944, p. 7-144. - Id., De Kruisheren en de Tenhemelopneming vanO. L. Vrouw, dans Clairlieu, 1950, p. 79-80. - Dr. W. Sangers, O.S.C, O. L. Vrouwvan Rust, Diest, 1947. - J. Francino, O.S.C, Onder Maria's Bescherming, dansIn Cruce Vita, De orde der Kruisheren in Nederland, Rotterdam, 1936, p. 63-98. *-Dictionnaire d'Histoire et de Geograpbie ecclesiastiques (Paris, Letou2ey), de Droitcanonique (Paris, Letouzey), de Spiritualite (Paris, Beauchesne), au mot Croisiers.M. VlNKEN, O.S.C.


Dr. Antoon van de Pasch 1902-1978


DOCTOR ANTOONVAN DE PASCH O.S.C.A. van de Pasch werd geboren en gedoopt te Venray op 28-9-1902; hij deed zijn eerste communie op 30-4-1911 ; werd gevormdte Huibergen op 11-8-1915; studeerde van 1913-1915 aan hetlnstitut Sainte Marie te Huibergen en van 1915-1920 aan hetkruisherencollege te Uden ; trad in bij de kruisheren te Sint-Agathain augustus 1920 en deed daar zijn professie op 28-8-1921 ; studentaan het Collegium Angelicum van de Dominikanen te Rome van1923-1928 ; priesterwijding 14-9-1926; gepromoveerd te Rome totdoctor in theologie in 1928; leraar te Uden 1928-1934; magistervan de fraters te Sint-Agatha 1934-1938 ; novicenmeester van debroeders 1934-1953 ; professor van liturgie 1934-1953 ; professorvan fundamentaal-theologie 1938-1953; subprior te Sint-Agathavan 1938-1940 en 1945-1953 ; bibliothecaris te Sint-Agatha 1942-1953, lid van de geschiedkundige kring ,,Clairlieu" 1947-1974;rector en pastoor te Ehrenstein 1953-1969; op rust te Beuel 1969-1973 en te Sint-Agatha 1973-1978; daar overleden op 7 januari1978; onder de uitvaartdienst op 11 januari, waarbij mgr. dr.W. van Hees, magister generaal van de orde, voorging, hielddeze de homilie die we hier laten volgen.HOMILIE BIJDE UITVAARTOnze goede medebroeder, meneer van de Pasch, is van ons heengegaan.De familie heeft Heeroom Antoon verloren. Wij willenalle familieleden en vrienden graag ons medeleven betuigen. Wijzeggen en spreken wel van een verlies ; maar als gelovige mensenblijven wij alien, levenden en doden, bijeen in de liefdesbond van


116 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.de Gemeenschap der Heiligen. Wij hopen en vertrouwen dat hijnaar een beter leven is overgegaan.Meneer van de Pasch is vijfenzeventig jaar geworden. Hij waskruisheer vanaf 1920, en eenenvijftig jaar priester. In 1928 promoveerde hij tot doctor in de theologie te Rome. Hij laat de indrukna bij alien die hem kenden, van een vrome hardwerkende priesteren een overtuigd religieus. Hij vervulde belangrijke functies enwas een der eerste, 20 niet de allereerste kruisheer, die de grondslaglegde voor onze nieuwe vestiging in Duitsland. De Orde van hetH. Kruis is hem daarvoor grote dankbaarheid verschuldigd.Wie hem gekend heeft in zijn studententijd weet, dat hij vanaard een idealist was en voor het nieuwe altijd te vinden; hij zeiniet veel, maar hij was er altijd bij als er nieuwe initiatieven voorgesteldwerden. Toen hij de eerste zes jaar van zijn priesterlijkeloopbaan leraar in het priestercollege van Uden was, richtte hijmet anderen de Eucharistisohe Kruistocht op en iedereen stondveribaasd dat hij, ondanks het feit dat hij geen geboren redenaarwas, zoveel enthousiasme wist los te slaan bij zijn studenten. Datwas de kracht van zijn persoonlijkheid die sprak ; hij had niet veelwoorden nodig, maar hij liet door zijn optreden zien wat hijbeoogde.In 1934 werd hij naar het moederhuis van Sint-Agatha verplaatstom theologie te doceren en novicenmeester van de broeders teworden. Ook was hij enkele jaren magister van de theologanten.Iedereen herinnert zich zijn voorbeeld van soberheid in levensstijl,zijn religieu2e beleving van de armoede, vooral 2ijn stiptheid enzijn getrouwheid aan geestelijke oefeningen en andere bezighedenvan de communiteit Zonder veel woorden toonde hij aan iedereendat hij een echte man van de gemeenschap was, waartoe hij behoorde.Deze ging hem tot zijn laatste levensdag erg ter harte.Maar in zijn positie als leider drong hij zijn eigen strenge levenswijzeniet op aan anderen.Toen na de oorlog de gelegenheid zich voordeed voor de Kruisherenom een oude traditie in Duitsland weer op te nemen en hetAartsbisdom Keulen om hulp vroeg, werd meneer van de Paschgevraagd om de vestiging in Ehrenstein op zich te nemen. Intussenhad onze confrater zich meer en meer verdiept in de geschiedenis


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 117van de Orde en begreep hij van hoeveel betekenis deze benoemingwas voor de Orde. In 1953 werd hij als eerste rector van Ehrensteinen als pastoor van de parochie ingehaald. Hij is er zestien jaarde goede herder geweest. En inderdaad heeft hij opnieuw detraditie der Orde daar gevestigd door zijn voorbeeld van religieusleven en van zielzorger. Hij beleefde met hart en ziel in Ehrensteinhet ideaal van de reguliere kanunniken, die vanuit een eenvoudigegemeenschap, in armoedige levensstijl, de belangen van het gelovigevolk behartigen. Hij bracht de fakkel der traditie over naareen nieuw werkterrein voor de Orde, want hij begreep dat dit debasis moest zijn om de eigen identiteit te vestigen en te bewaren.Wij alien, bijzonder de kruisheren die nu al bijna vijfentwintigjaar in Duitsland op meerdere plaatsen leven en werken, zijn hemdaarvoor hartelijk dankbaar.Hij was ook voor de gelovigen van de kleine maar uitgestrekteparochie in Ehrenstein en Altenburg een echte goede herder. Iedereenkent Pater van de Pasch als een goede man, een echte priester,als een verstandige raadsman, als iemand die altijd klaar staat omte helpen en die zichzelf in niets ontziet als het erover gaat zijnmensen hulp te bieden. Uren heeft hij in de biechtstoel doorgebracht,kilometers heeft hij gelopen door het bos om zijn mensente bezoeken, trouw heeft hij de kinderen les gegeven in degodsdienstleer en hij stond altijd open voor hun verlangens eninitiatieven. Zij gaven zich dan ook met groot vertrouwen aan hunzieleherder. Hij blijft bij hen in dankbare herinnering.Toen Meneer van de Pasch bemerkte dat hij niet meer de sterkegezonde man was, zoals hij vroeger was, moest hij in 1969 ontslagnemen. Ook voor hem braken de dagen van rust aan. Maar hetzou geen rust worden in ledigheid. Hij was al tijdens zijn pastoraatbezig zijn kennis van de geschiedenis der Kerk en der Orde opschrift te stellen en te publiceren. Zijn hobby was zijn vak gewordenen hij heeft grondig werk gedaan, beter gezegd ,,monnikenwerk".Door zijn werklust en zijn liefde voor de geschiedenis heefthij anderen geinspireerd en bemoedigd. Ook daarvoor zijn we hemerg dankbaar. Hij heeft niet de geschiedenis gebruikt om oudegebruiken te imiteren, - of het zou zijn spreekwoordelijke gastvrijheidmoeten zijn - hij stond open voor nieuwe mogelijkheden


118 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.in het werk der Kruisheren, maar bleef tegelijkertijd aandachtvragen voor een nieuwe opbouw in de geest van de oude Orde.Als wij hem van rechtlijnigheid zouden verdenken, dan kiezen wijhet verkeerde woord, want Meneer van de Pasch was juist eenvriend van de moderne mens, die het Evangelie op een radicalemanier wil beleven.Zo zien we op dit ogenblik van afscheid hem voor ons staan alseen overtuigde, principiele religieus en priester en als een goedmens en een voorbeeldig zielzorger. Meneer van de Pasch had geenvijanden ; hij trad iedereen vriendelijk tegemoet; hij was een echtecollega voor zijn confraters, maar bovenal laat hij bij iedereen deindruk na van een spiritueel mens, die zijn medemens als Christuswil zien, en die evenals Christus zelf zich geheel wil geven aananderen, die hulp nodig hebben.Bij een persoonlijke ontmoeting ontkwam men niet aan deindruk, dat hij een afwachtende houding aannam ; hij wilde lerenvan anderen zoals hij ook leer trok uit de geschiedenis ; hij waswel voorzichtig maar was geen tegenstander van het experiment envolgde het met belangstelling. Hij gaf geen vroegtijdig oordeelen sprak nooit kwaad van anderen, hij wist iedereen te inspireren,ook al was zijn voorkeur en smaak wel soms verschillend ; hij wistte berusten bij voor hem vreemde beslissingen en te zwijgen. Hijgeloofde kennelijk in de goede afloop, ook al was de toekomstversluierd. Hij geloofde in het werk van de H. Geest in de Kerk,in de Orde, in de mensen met wie hij omging.Ja, hij nam een afwachtende houding aan. Op wie wachtte hij ?Het laat zich gemakkelijk vermoeden. Hij wachtte op de Heer diekomen zou, want hij wist dat het einde naderde, dat het nieuwevoor de deur stond ; hij bereidde zich voor op die grote dag, deontmoeting met de Heer die hij zijn leven lang gediend had.Iemand heeft gezegd : ,,Leven is datgene wat je overhoudt, wanneerje tot de dood toe alles gegeven hebt". Zo is hij het eeuwige levenbinnengegaan, nadat hij alles gegeven had. Ook hij mag rekenenhet honderdvoudige te ontvangen, want God is liefde, en naar hetwoord van Sint Paulus (2. Cor. 9, 7) : Hij bemint de blijde gever !Mgr. dr. W. van Hees, o.s.c.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 119ZO BLIJF IK ME HEM HERINNERENMocht u nog 'ns ooit ons klooster St.-Agatha bezoeken vergeetdan niet een wandeling te maken langs de oude hier en daarscheefgezakte muren. Ergens tussen de kloostermoppen is een nisgekapt en daarin staat een beeldje dat volgens de kunstenaarTheodorus van Celles moet voorstellen. Maar dat is niet waar : datbeeldje is geknepen en gevormd door cfr. van de Pasch. Hij heeftzichzelf daarin gebrand. Dat is de gestalte van Antonius JacobusMichael van de Pasch.Zaterdag 7 januari bereikte ons het bericht dat Antoon van dePasch was overleden. Men miste hem bij het bidden van de vespersen completen en trof hem dood aan in zijn kamer.Een man van grote integriteit heeft ons verlaten, een ware enoprechte monnik, een op en top religieus in beide betekenissen vanhet woord : als diep godsdienstige mens en als principieel kloosterling,waarvoor ik mijn welgemeende waardering niet wil camoufleren.Denkend aan Antoon van de Pasch gaan verschillende beeldenlangs mijn geestesoog voorbij :Met mijn klasgenoten zie ik me weer zitten in het stenen leszaaltjete St.-Agatha luisterend naar professor van de Pasch die onsonderrichtte in de fundamentaal, een discipline die toentertijd nogeen sterke apologetische inslag had. De zeergeleerde lanceerdeallerlei hypothetische aanvallen op de heilige roomse kerk en dankwam telkens de stereotype grandiose verdediging in de vorm vaneen of andere uitspraak van een concilie, die als een knetterendsnelvuur werd afgerateld en eindigde met de woorden... perenneredderet. Punt uit ! Dan was onze moeder de kerk weer gered watbleek uit de in de verte starende gelukzalige blik van de professor,die me voorkwam als een pauselijk zouaaf die op zijn eentjeGarribaldi en trawanten een pak rammel had gegeven. Perenneredderet.Naast deze fundamentaal gaf hij ook liturgie. In mijnboekenkast staat nog altijd de vergeelde cursus, nou ja cursus,eigenlijk meer een liturgische encyclopedic compleet met tekeningen.


120 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.Zittend in de Agathase refter dwaalden mijn ogen soms naar dehoofdtafel waar de seniores en dus grootheden van de gemeenschapzetelden, waarbij Antoon van de Pasch als subprior van de canonie,en vroeg me af wie van die hoge heren eigenlijk waardig wasgeportretteerd te worden zoals de prioren die vanuit hun lijsten opons neerkeken. Volgens mij was er maar een : Antoon van de Pasch.Die kon ik me voorstellen starende naar een kruisbeeld, doodskop,of een lege beurs tonend.In het zeer prille ochtenduur, ik ben nog steeds in St.-Agatha,verzamelde het convent zich in het koor en kwam Antoon van dePasch met vlotte tred, fris en glad geschoren, handen wrijvendbinnen, de blik omhoog vol welbehagen in de veelbelovende dagom er eens flink tegen aan te gaan.Ik zie hem als een rustige man, een soort Johannes de Doper,ongehaast met een beheerste manier van doen, gedegen met weloverwogenvroomheid. Een denker, geen groots redenaar. De gavevan het woord ? Nee, die had hij niet. Als hij sprak, preekte ofdoceerde was hij eigenlijk hardop aan het denken, keek met diepehorizontale denkrimpels in het machtige voorhoofd over zijn toehoordersheen naar verre mysteries en je dacht: nu komt de kreet:eureka ! Maar daar was ie weer te bescheiden voor.Hij doemt voor mij op terwijl hij de enorme grafzerken, die nade brand uit de vloer van de kapel zijn gewrikt, klooft om desteenkolossen hanteerbaarder te maken voor plaatsing in de muurvan de kapel.U kent alien het beeld van de H. Agatha dat ons vertelt hoe depatrones van het klooster gemarteld werd. Onder dat beeld stondeen engel met een schotel in de hand waarop het marteltuig. Dieschotel was verloren gegaan en van de Pasch zou wel eens eennieuwe maken. De man heeft wekenlang gekapt, geschaafd enhet hout met de guts bewerkt. Het kunstwerk was op een haar naklaar toen een misslag van de kunstenaar alles versplinterde.Antoon wies met een grote rode zakdoek zijn hoofd af en zuchtte :pech gehad, Deo gratias ! Terwijl bij hem die het zag al eenwoordenschat vol ondermaatse uitdrukkingen op de tong brandde.Hier zag ik Antoon van de Pasch als de asceet. Ik heb me afgevraagdin hoeverre dit natuur was of door lange strijd verworvenascese.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 121Na 19 jaar St-Agatha waar hij, zoals reeds gezegd, docent was,een paar jaar magister van de fraters en al die tijd van de broeders,verliet hij het land van Cuyk om te pionieren in West-Duitslanden wel in Ehrenstein.In dit klooster, omgeven door zoveel mooie voorwerpen, voeldehij zich, dacht ik, aanvankelijk wel thuis. Er werd een beroep ophem gedaan en dat wees hij als religieus niet af. Toch geloof ikniet dat hij zich zo maar willoos als een pion over het schaakbordliet schuiven. Stond hij achter deze benoeming ?, dat geloof ikwel, maar of het helemaal van harte ging, waag ik minstens tebetwijfelen gezien uitlatingen in 1969 toen Ehrenstein weer werdopgeheven, maar dan zijn er 16 jaren vervlogen.Hij woonde in de eenzaamheid van Marienthal. Van het kloostermaakte hij, laten we maar zeggen, een klein St-Agatha wat niethelemaal zonder spanningen verliep, maar er was te praten en erwerd veranderd. De nieuwe krachten die naar de Bondsrepubliekgingen vertoefden meestal enige tijd in Ehrenstein om daar, zoalsmen zei, een Paschkuur door te maken voor ze zich aan de bekeringvan de Duitsers konden wijden.Veel heeft Antoon J. M. hier met de deskundige autoriteitenkunnen doen voor de restauratie en verfraaiing van de oude kloosterkerk.Voor zover mij bekend mochten de mensen van Ehrenstein enAltenburg hem graag. De man heeft daar wat afgelopen. Heuvelop heuvel af door het met steiltes geaccidenteerde terrein en danniet op geasfalteerde wegen maar over paadjes van steenslag bezaaidmet kuilen. fs Avonds eenzaam terug omgeven door demelodie van de bossen. Nog niet zo lang geleden stond ik op deKalte Hohe halverwege Ehrenstein en Altenburg, van waaruit jeeen overzicht hebt van alle ver uiteen liggende woongroepen vanzijn parochianen, waar de herder heenstapte als wandelaar voor deHeer. De inspaning is aan de ijzersterke monnik gaan knagen, erkwamen hartklachten en daarbij ging de eenzaamheid op de duurdrukken, zodat hij na rijp beraad op 16 april 1969 de deur van hetklooster Ehrenstein achter zich sloot.Met dankbaarheid denk ik, als begeleider van de provinciaal, aande heerlijke Maphro Daphne wijn, genuttigd in de klamme refter


122 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.van Ehrenstein. In de warme omhelzing van Daphne was het zoetslapen ondanks de vochtige kilte.Na Ehrenstein woonde Antoon van de Pasch in Beuel en vertrektop 1 mei 1973 naar St.-Agatha. Met zijn gezondheid ging hetlangzamerhand aohteruit en naast zijn hartzwakte werd hij geplaagddoor de ziekte van Parkinson. Hij bleef zich ijverig toeleggenop de ordesgeschiedenis en vele studies op dit gebied werdendoor hem gepubliceerd. Hierover geef ik graag aan anderen hetwoord. Volgens mij was zijn meesterwerk: De definities der generalekapittels, een waar steunpunt voor ieder die zich in ons verledenverdiept.Met gevoelens van dankbaarheid memoreer ik deze grote confrater en ben blij dat ik hem gekend heb. Over de nieuwe tijd enmoderne opvattingen kon je op zijn kamer rustig met hem praten ;hij stond er kritisch tegenover en zijn grootste bezwaar was deverwaarlozing van de zelfkennis en bezinning waardoor klakkeloosde gemakkelijkste weg wordt gevolgd.Perenne redderet... Pater van de Pasch, moge de Heer je vooraltijd vergoeden wat je voor je confraters en medemensen hebtbetekend. Antoon van de Pasch is niet gewoon overleden, maarbijbels verzameld bij zijn voorvaderen en heeft al hele gesprekkenachter de rug met Theodorus van Celles, Henricus W. Verheijen c.s.en heeft van verbazing zijn hand naar het hoofd gebracht omdathij nu weet hoe het allemaal geweest is.Antoon van de Pasch, we hebben je begraven in de rivierkleilangs de Maas. Daar heb je vrede mee, dat weet ik zeker. Maarik had je graag een lommerrijk plekje gegund op het fraaie doorjou aangelegde kerkhof in het bos te Ehrenstein.L. Sips, o.s.c.DE HISTORICUS DR. A. VAN DE PASCHToen dr. A. van de Pasch in 1975 een artikel opstuurde voor dittijdschrift, schreef hij erbij : ,,Als mijn artikel ]oumaal van Martenfrede1598-1608 na mijn dood in Clairlieu verschijnt, moge meneen overdruk sturen aan ...", waarna de adressen volgden van hetarchief en de archivaris die hem met dit handschrift geholpen


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C 123hadden. Omdat hij wel eens meer over de dood sprak, vroeg ikhem: ,,als je dan toch zo vaak aan de dood denkt, stuur me daneens een lijst van je curriculum vitae en je publikaties ; het bespaarteen massa moeite aan degene die in Clairlieu voor je In memoriammoet zorgen. Inderdaad stuurde van de Pasch deze dubbele lijst,die typisch is voor hem \ Zijn curriculum vitae bevat data waaraaniemand anders zeker niet zou hebben gedacht, zoals doopsel, eerstekommunie en vormsel; bij deze diepgelovige man waren hetbelangrijke momenten in zijn leven, die hij nog op hoge ouderdomals zodanig aanvoelde en neerschreef. De lijst van zijn publikatiesbeperkte zich tot de historische in druk uitgegeven werken. Eigenlijkis dat juist voor een wetenschappelijke bibliografie. Toch zouhet jammer zijn niet alles te laten zien wat hij op een of anderemanier publiceerde, ook al was het dan niet gedrukt of niet vanwetenschappelijke aard. Daarom namen we in de bibliografie ookde kleinere artikeltjes op die hij schreef bij de een of anderegelegenheid. De lijst publikaties van A. van de Pasch begint meteen proza-gedicht over de schoonheid van Venetie. Op de heen- ofterugreis van Rome in zijn studententijd daar, moet Venetie hemgeboeid hebben, zoals trouwens alle schoonheid hem boeien kon.Zo begint het:Venetie, waterlelie der Adriatische zee,overgewaaid door de stormwind der Hunnen,nog bloeit uw kelk,maar uw blankheid is niet frisch meer2 ...Verder zijn er een aantal korte gedachten die hij neerschreefvoor de publikaties van orde of provincie vooral in de rumoerigena-conciliaire periode, en de aantekeningen die hij als chronista,eerst van Sint-Agatha en later van Ehrenstein opstuurde voor hetChronicon Crucijerorum en naderhand het Vinculum Cruciferorum\ De rest zijn allemaal historische publikaties over de eigenorde. Op dat gebied heeft A. van de Pasch enorme verdienstengehad, niet alleen voor de tijd waarin hij leefde en voor de mensenmet wie hij samenwerkte, maar waarschijnlijk voor heel de tijd of1 Brief van A. van de Pasch aan A. Ramaekers van 20-12-1975. ,,Men doettegenwoordig zo iets. Dan hoeft u niet veel tijd te verliezen", schreef hij erbij.2 Venetie, in Kruistriomf, VII, 1927-28, p. 95-96.3 Zie in de hierna volgende bibliografie de nrs. 19, 25, 29, 33, 35, 38, 39, 41-47.


124 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.tijden dat men aan geschiedschrijving van kloosterordes en speciaalvan de kruisheren zal werken. Zoals het ging met het werk vanCornelius Rudolphus Hermans, de Annales Canonicorum <strong>Regular</strong>iumOrdinis Sanctae Crucis, dat in opdracht van magister-generaalvan den Wijmelenberg werd samengesteld (in 1858 in drie delenin 's Hertogenbosch uitgegeven) en dat tot nu toe in praktischelke studie over de kruisheren met recht geciteerd wordt, zo zalhet ook gaan met meerdere studies van A. van de Pasch. Denkenwe maar aan de oorspronkelijke tekst van de Constituties van 1248,aan zijn studie over het moederklooster van Hoei en heel speciaalaan de uitgave van de definities van de generate kapittels van 1410tot aan de franse revolutie. Het zijn werken waaraan geen enkelernstig historicus kan voorbijgaan.Een van de eerste verdiensten die A. van de Pasch als historicusvoor de kruisheren heeft is, dat de orde haar plaats kreeg in naslagenverzamelwerken van blijvende waarde, zoals het MonasticonBeige, de Dictionnaire d'Histoire et de Geographie ecclesiastiquesen het Lexikon fur Theologie und Kirche, waarin hij een min ofmeer korte samenvatting gaf van de geschiedenis van de orde envan meerdere van haar kloosters of vertegenwoordigers. Het kondenuiteraard geen lange artikels zijn, omdat ze niet meer mochtenbevatten dan de status quaestionis, de voornaamste bronnen en delaatst verschenen speciale werken. Iemand die zulk een artikelopzoekt moet in staat gesteld worden tot een eerste kennismakingen tot verdere studie van het gezochte onderwerp. Zo schreef hijover de orde zelf en over de kloosters van Hoei, Luik en meerdereandere4.Een tweede verdienste zijn de verschillende monografieen diehij over uiteenlopende onderwerpen schreef. We herinneren aande gradualia van Sint-Agatha waarvan hij de schoonheid kon genietenen beschrijven, aan zijn verhaal over prior Henricus WalteriVerheyen van Sint-Agatha (1584-1647), aan de geschiedenis vanhet klooster van Glindfeld en heel bijzonder van het eeuwenlangebestaan van het Hoeise klooster en zijn prioren-generaal. Dit laatsteis geen doorlopende geschiedenis kunnen worden. De gegevens zijn4 Bibliografie, nrs. 21, 22, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 34, 36 en onder nr. 56.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 125daarvoor, ondanks grote omvang, toch te schaars. Wei werd heteen soort bronnengeschiedenis. In de twintig bladzijden lange inleidingmaken we kennis met de bronnen, de kloosterbibliotheek,de iconografie en de over Hoei uitgegeven werken. Daarna volgendan de prioren van Hoei, die ipso facto magister-generaal van deorde waren. In een tachtigtal bladzijden krijgen we, naast datgenewat Russelius in 1635 reeds over de generaals wist te vertellen, eenkritisch onderzoek van deze soms onkritische auteur en een aanvullingen vaak ook begronding van die gegevens, met in talrijkenota's de vindplaatsen ervan. Uiteraard kunnen deze gegevens enbronnen nu, na ongeveer twintig jaar, aanmerkelijk worden aangevuld.Maar deze studie blijft een degelijke beginbasis voor iederdie zich met het klooster van Hoei of eventueel met de priorengeneraalafzonderlijk wenst bezig te houden5.Als zijn derde verdienste zou ik willen zien de bijdragen die hijleverde voor de betere kennis van de handschriften die uit dekloosterbibliotheken van de kruisheren zijn overgebleven. Ze kunnen een inzicht geven in de werkzaamheid van de oude kruisbroedersin hun scriptoria en boekbinderijen, in de bijdrage die zij opdie manier voor de kultuur van hun tijd en latere tijden hebbengeleverd, en heel bijzonder wat betreft de spiritualiteit die meno.a. leert kennen uit de samenstelling van de bibliotheken. Ookhet peil van de studies en de belangstelling voor de ascetische entheologische inzichten van eigen tijd kan men met de nodigevoorzichtigheid en kritische zin uit de catalogi van die oude bibliotheken afleiden. En was het copieren zelf voor de kruisbroedersgeen vorm van ascese, een werk dat met veel ernst, zorgzaamheiden toewijding moest gedaan worden en dat tegelijk inspiratie konzijn voor eigen geestelijk leven ?6 De interessante beschouwingenhierover van dr. P. van den Bosch doen ons het belang inzien vande kennis van eigen handschriften, en dus ook van het zoeken enbestuderen hiervan. Hij noemt twee gebeurtenissen op die deze5 Bibliografie, de nrs. 7, 49, 13 en 20, 23 ; vulgarizerend over Ehrenstein denrs. 24 en 40 ; onuitgegeven over Luik, Goes en Doornik onder nr. 56 ; enkelekorte artikeltjes over verschillende onderwerpen de nrs. 14, 17 en 50.6 Dr. P. van den Bosch, De Bibliotheken van de Kruisherenkloosters in deNederlanden voor 1330, in Studies over het Boekenbezit en Boekenwezen in Belgi'e,speciaal nummer, Brussel, 1974, p. 563-636; zie vooral p. 568-582 passim. Besprekingdoor A. R. in Clairlieu, XXXV, 1977, p. 91-92.


126 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.studie voor goed op gang hebben gebracht na vroegere eenzamepogingen. Vooreerst de stichting van de historische kring Clairlieudoor enkele Belgische kruisheren in 1941, We mogen hier welbijvoegen, dat die kring tamelijk spoedig uitgebreid werd tot hetofficiele orgaan voor de studie van de ordesgeschiedenis. Ditgebeurde op het generaal kapittel van 1946 en had als eerstegevolg dat vijf kruisheren uit Nederland als nieuwe leden kondenverwelkomd worden, waaronder A. van de Pasch7. Er was opvroegere vergaderingen meermalen gesproken over het belang vande studie van handschriften uit de kruisherenbibliotheken, dievooral door de Franse revolutie hopeloos verspreid waren geraakt.De eersten die tot daden kwamen door een b'tbliotheca manuscriptawaren A. van de Pasch, Louis Heere en Jo van den Bosch die intwee delen van de reeks Cruciferana lijsten van handschriftenpubliceerden, afkomstig van Belgische en Duitse kruisherenkloostersen voorzien van aantekeningen over de schrijvers en van voorde geschiedenis van de orde belangrijke gegevens. Als tweedefactor die deze handschriftenstudie in de hand werkte, noemtP. van den Bosch in geciteerd artikel de belangrijke tentoonstellingvan handschriften, inkunabelen en postinkunabelen, afkomstig vande kruisherenkloosters van Hoei, Luik en Sint-Agatha. Die tentoonstelling werd ingericht door de Luikse Universiteit met medewerkingvan die van Leiden en van de koninklijke bibliotheek teBrussel. In de catalogus vinden we onder de artikels van Luiksekenners als prof. Stiennon e.a. ook een artikel van A. van de Paschover de handschriften van Sint-Agatha en de geschiedenis van hetklooster, terwijl er acht handschriften van daar, o.a. van Johannesvan Deventer, tentoongesteld waren8. ,Maar behalve het zoeken en katalogeren van kruisherenhandschriftenheeft van de Pasch er ook vele, die bijzonder tot degeschiedenis of spiritualiteit van de orde konden bijdragen, ontcijferden gepubliceerd. Denken we maar aan de kruishymnen uitde gradualia van Sint-Agatha, aan een statutenkommentaartje uitde XVIIe eeuw, aan een vijftiende-eeuws traktaatje over de vol-7 A. R., Verslag van de jaarvergaderingen van 1946-1947 in Clairlieu, VI, 1948,p. 81-82.8 Zie in de bibliografische lijst de nrs. 9, 10, 11, 12 en 8. Bespreking van deBibliotheca manuscripta door A. R., deel I, in Clairlieu, IX, 1951, p. 86-87;deel II, Clairlieu, X, p. 82-83. P. van den Bosch, a.c, p. 569.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 127maaktheid en de sermones capitulates, de preken die bij het beginvan het generaal kapittel werden gehouden door een daartoeaangestelde bekende figuur uit een van de kloosters9. De uitgavevan het dagboek van Johann Spyck, prior van Marienfrede, dateen heel nummer van Clairlieu zou vullen heeft hij niet meermogen beleven. Evenals meerdere andere teksten van zijn handwacht het op eventuele uitgave10. Toen de dood hem in het beginvan dit jaar zo onverwachts riep, was hij nog volop bezig aan dehandschriftenstudie die zovele vrije uren van zijn werkzaam levenvervuld had.Er zijn twee werken waar we heel bijzonder de nadruk op willenleggen, omdat ze geen ,,lectuurM zijn maar veel meer dan dat.Men leest die werken niet, maar men heeft ze bij de studie voortdurendbij de hand ter konsultatie, nl. de oorspronkelijke tekstvan de kruisherenconstituties en de definities van de generatekapittels. De boven reeds genoemde Cornelius Rudolphus Hermans n publiceerde in zijn Annales een tekst van de oudste constitutiesvolgens een handschrift van Uden en een van Sint-Agatha.De vraag die A. van de Pasch zich stelde was, of die tekst doorvergelijking met andere handschriften en vooral met de oorspronkelijke tekst van de Dominikanenstatuten verbeterd kon worden. Dekruisbroeders namen immers de constituties bijna helemaal overvan de Dominikanen. Van de Pasch had zich die vraag al vroegergesteld toen hij in een Cruciferaantje over oude constitutiesschreef12. Het was, vertelt hij in de inleidng, naar aanleiding vanhet leven van de H. Dominicus door de Franse dominikaan Petitot,dat in de avondrefter werd voorgelezen. Er werden vele bijzonderhedenin verhaald die voor het beter begrijpen van onze eigenconstituties waardevol bleken. Hij wilde ze in dit boekje verzamelendoor de constitutie-tekst van Hermans na te gaan en eventueel uitte leggen met de hulp van Petitot. Het werkje werd toch wel watmeer dan dat, maar geen kritische tekststudie of vergelijking vanonze teksten met die van de Dominikanen. Toch, zo schrijft hijdan, zou er een nauwkeurige studie nodig zijn om de tijd, de9 Bibliografische lijst nrs. 6, 7, 8, 15, 18, 48, 51, 52, 54 en onder nr. 56.10 Ibidem, nr. 56.11 Zie boven p. 124.12 Bibliografische lijst nr. 3.


128 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C«plaats, de oorsprong en de kritische waarde van de verschillendemanuscripten vast te stellen13. Die nauwkeurige studie verrichttehij zelf in de volgende jaren, zodat hij in 1950 de tekst klaar had.Maar de uitgave had nog heel wat voeten in de aarde. Voor hettijdschrift Clairlieu was deze studie te zwaar, al te zeer gespecializeerd.Na een inleiding over het begin van de orde en de relatievan de oude kruisherenstatuten met de oude dominikanenstatuten(wat door meerdere tekstuitgaven mogelijk was), volgt een uitgebreidebeschrijving van elf handschriften, alle uit de vijftiendeen zestiende eeuw14, waarvan dan verband en eventuele afstammingmoest worden onderzocht. De tekst zelf15 is natuurlijk voorzienvan een massa noten met varianten van de verschillendehandschriften ; vaak meer noten dan tekst. Naargelang de visiedie men op het ontstaan en de eerste ontwikkeling van de ordeheeft, kan men eraan twijfelen of dit inderdaad, zoals de titel vanhet boek het zegt, de tekst van de constituties van 1248 is. Menkan er m.i. echter niet aan twijfelen dat het de oudste achterhaalbaretekst van onze constituties is.Na de nodige onderhandelingen bleek de koninklijke kommissievoor geschiedenis te Brussel bereid dit werk in haar Bulletin van1952 uit te geven. A. van de Pasch heeft met dit werkje bereiktwat hij bereiken wilde, al lijkt het mij persoonlijk jammer dat hijbij de vele noten niet altijd de afwijkingen gaf van de dominikaansestatuten zoals die door Denifle in 1889 en door Creytens in1948 werden uitgegeven. Voor zijn onmiddellijk doel was dit nietnoodzakelijk. Maar het zou de mensen na hem, die juist de vergelijkingmet de dominikanenstatuten helemaal wilden doorzetten,veel moeite gespaard hebben die hij er in die tijd toch al voorgedaanhad.Men heeft A. van de Pasch wel eens de ,,ijzeren monnik" genoemd,o.a. nog op zijn gedachtenisprentje, om zijn grote lichaamskrachten zijn taai doorzettingsvermogen. Het laatste en grootstewerk dat we hier in herinnering moeten brengen zou een mindervasthoudende monnik nooit tot stand hebben gebracht. Naast deconstitutietekst, een boekje in octavo van 95 biz., is er nl. bij de13 Oude Constituties, p. 11.14 De Tekst ..., zie bibliografische lijst nr. 16, p. 18-39.15 o.c, p. 42-95.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 129Koninklijke kommissie van geschiedenis te Brussel nog een anderwerk van hem verschenen, de Definities der generale kapittels vande orde van het H. Kruis 1410-1786, een mooi ingebonden boekvan groot formaat, 632 bladzijden 10. Eigenlijk hebben die definitiesvan de generale kapittels A. van de Pasch vijfentwintig jaar langbezig gehouden. Toen ik zelf de eerste keer het klooster van Sint-Agatha bezocht in 1942, maakte ik daar kennis met pater de Pater,bekend als de onvermoeibare ,,schooier voor de missie", maartegelijk liefhebber van de geschiedenis van de orde. In een gesprekmet hem ging het o.a. ook over de relikten van de generale kapittels. Hij verdedigde toen de goed te aanvaarden theorie, dat dehandschriften, waarin die relikten voorkwamen, allemaal nogal veelvan elkaar verschilden, hoewel er van een generaal kapittel natuurlijkmaar een authentiek relikt gemaakt wordt. Waar overschrijversverklaren ,,concordat cum originali", zal men dit normaal moetenaannemen. Maar wat was dat originale waaraan zij hun tekstenontleenden ? Wat brachten de kapittelvaders mee terug van Hoei,waar het kapittel gehouden werd ? Schreven ze alles op wat daarbesloten en meegedeeld werd ? Of namen ze alleen maar over watvoor hun klooster van belang was ? Volgens de Pater was juistdaaraan het verschil te wijten. De prioren of afgevaardigden vanhet klooster die het origineel relikt moesten overschrijven te Hoei,interesseerden zich wellicht weinig aan de vele overledenen vankloosters waarvan ze persoonlijk niemand of bijna niemand kenden; misschien ook niet aan voorschriften die voor hun eigenklooster weinig belang hadden omdat eventuele misbruiken bijhen niet voorkwamen.A. van de Pasch, die de zaken meer wetenschappelijk en voorzichtigeraanpakte, heeft later die verschillen uitgelegd door verkeerdelezing van teksten, door namen die op het gehoor verkeerdwerden opgeschreven, bepalingen en vooral lijsten van overledenendie onvolledig werden overgenomen en waar men bv. bij het lateroverschrijven in de copiaria in plaats van twintig namen van overledenen zich tevreden stelde met 20 defunct?. Hij zag tevens duidelijkin, dat iemand die zich vruchtbaar wil bezig houden met de geschiedenis van een kloosterorde, naar de kapittelrelikten als naarde eerste en voornaamste bron terug moet. Toen C. R. Hermans16 Bibliografische lijst nr. 37.


130 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.in 1858 de Annales uitgaf, nam hij in die bronnenverzameling ookrelikten van de generate kapittels over uit handschriften van Sint-Agatha. Hij maakte echter niet slechts de bij zulk werk zo begrijpelijkevergissingen, maar gaf ook alleen de volgens hem belangrijkstegedeelten. Het eerste werk dat A. van de Pasch op gebiedvan de ordesgeschiedenis publiceerde in de reeks Cruciferana was :Omissa quaedam in Annalibus ex relictis capitulorum generalium1410-1464, drie jaar later gevolgd door een tweede deeltje dat dejaren 1669 tot 1856 omvatte17. Toen hij het eerste deeltje gereedmaakte, kon hij vanwege de oorlogsomstandigheden sommigehandschriften niet bereiken, omdat ze naar veiliger oorden warenovergebracht. Maar hij hoopte, zo schrijft hij in de inleiding, hiermeeeen steentje te hebben bijgedragen voor het fundament, waaropin de toekomst de geschiedenis van de orde zou worden opgebouwd; en dat dit steentje spoedig zou bedolven raken ondergrotere en juistere bronnenpublikaties volgens elders reeds gevondenen nog op te zoeken dokumenten18. Hij kon toen niet vermoedendat hij het zelf zou zijn, die jarenlang zou zoeken en zwoegenaan dit ,,monnikenwerk". Voor toen, de jaren 1944 en 1947 warende omissa quaedam, zo'n 150 bladzijden aanvullingen op deAnnales, een kostbare hulp. Nu zijn die boekjes voorbijgestreefddoor het eigen werk van van de Pasch, al zou het nog jarenlangduren voordat het tot een uitgave daarvan kwam.Reeds op de eerste vergadering van de historische kring ,,Clairlieu"waar hij als lid aanwezig was, nl. 28 juli 1947 te Hannut,stelde hij de vraag of het mogelijk zou zijn een verzamelingsamen te stellen van de volledige akten van de generale kapittelsvoor de Franse revolutie. Het algemeen oordeel van de leden was,dat men daarvoor nog niet over voldoende codices beschikte. Hetarchief van het hoofdklooster te Hoei, waar de generale kapittelsplaats hadden, en waar dan ook de authentieke relikten van diekapittels bewaard werden, is tot nu toe niet teruggevonden. Alsmen dan het tamelijk grote aantal kloosters rekent dat de ordehad in Belgie en Nederland, Frankrijk, Duitsland en Engeland,zou men toch moeten veronderstellen dat elk klooster van enigeomvang zijn eigen copiarium had waarin de kapittelrelikten werden17 Ibidem, nis. 2 en A.18 Inleiding van het eerste deeltje, p. 4.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 131overgeschreven. Men kan wellicht uitzondering maken voor deprieure-cures in Frankrijk of voor enkele huizen als Virton en Suxywaar maar een of enkele mensen aanwezig waren. Door destormen waarin de kloosters ten onder gingen, zijn ook de archievenverspreid of verloren gegaan. Wat kan daarvan teruggevondenworden ?Zes jaar later, op de jaarvergadering van Clairlieu van 1953meldde A. van de Pasch dat hij volop bezig was met het samenstellenvan de akten van de generale kapittels en dat hij onlangste Keulen nog een handschrift ontdekt had. Men praatte op dievergadering al druk over de mogelijkheid van uitgave. De volgendevergadering, in 1954 stelde van de Pasch de vraag of het gunstigzou zijn, om samen met de relikten van de kapittels ook de sermonescapitulares uit te geven. Gezien de omvang die de reliktenzouden hebben, dacht men dat het beter was die sermones laterapart uit te geven 19. Samen met andere studies zoals het gevraagdeartikel voor het Monasticon Beige over Hoei, werkte van de Paschgestadig door aan zijn verzameling relikten. Reeds op de jaarvergadering van 1955 kon hij zeggen dat zijn werk goed vooruit gingen waarschijnlijk wel een zeshonderd bladzijden bedragen zou.Voor de uitgave zou de secretaris, M. Colson inlichtingen vragen,vooreerst bij de Revue d'Histoire ecclesiastique, die in een apartereeks meer dergelijke werken had laten verschijnen. ,,Ik bennatuurlijk nog lang niet klaar, maar het zou kunnen dat ze bijzonderedesiderata heeft. Verbeeld u dat ik van elke zin zou moetenaangeven in welk handschrift deze staat, of dat ze van elke persoonsnaamalle mogelijke andere vindplaatsen aangegeven wensen.Dan zou ik nog heel lange tijd moeten zoeken... Als men al teveel zulke vragen zou stellen, raakt het gemakkelijk op de langebaan... 'k Zou niet graag zoveel vellen weer opnieuw typen." 20Het antwoord dat M. Colson kreeg op zijn vraag bij de revue,waarheen hij de eerste honderd bladzijden had opgestuurd, wasinderdaad zoals van de Pasch voorzien had. Het tekstkritisch19 Verslagen van de jaarvergaderingen, archief Clairlieu.20 Brief van 10-2-1955 van A. van de Pasch aan A. Ramaekers ; zie ook meerdereandere brieven van die periode van A.v.d.P. aan M. Colson en van M. Colson aanA. Ramaekers. Archief Clairlieu, Achel, correspondence van de Kring, 1955-1956.Zie ook de verslagen van de jaarvergaderingen in hetzelfde archief.


132 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.Capparaat moest geweldig worden uitgebreid. Dit zou neerkomenop opnieuw beginnen, wat hij onmogelijk en ook onnodig achtte.Als in 1957 eenmaal het werk voltooid is, wordt kontakt opgenomenmet de koninklijke komrnissie van geschiedenis te BrusselsHet werk moet echter helemaal worden doorgenomen door driekommissarissen van de kommissie, professoren van de universiteitenvan Luik, Brussel en Gent, zodat het antwoord lang op zichlaat wachten. Als het in I960 eindelijk komt is het positief in dezin dat de kommissie het werk wil opnemen in haar reeks uitgaven,maar tevens van de auteur vraagt om zoveel mogelijk de persoonsenplaatsnamen te identificeren. Het is gelukkig geen veranderingvan het bestaande, maar wel in noten een massa aanvulling, waarmeevan de Pasch in i960 begint en in 1962 klaar komt. Dan moetalles weer opnieuw door de drie professoren worden nagezien,zodat het 1965 wordt eer het definitieve antwoord komt21. Hetzou nog tot 1970 duren eer de uitgave tot stand kwam. M. Colsonschreef op 10 maart 1969 vanuit Ehrenstein een enthousiaste brief :„ ... Ik vond hier een aangename verrassing. De volledige drukproefvan de Definities der Generale Kapittels. Een kanjer van550 biz. zonder het naamregister. Konfrater A. van de Pasch isvolop bezig alle eigennamen op kaarten te brengen. J. Heuvelmanshelpt hem gelukkig. Ze zijn nu al aan de 6000 kaarten, Het is eenslavenwerk. Het is niet te voorzien wanneer het werk klaar is...De kommissie heeft niet het eerst toegezegde 8° formaat genomenmaar in 4*\ Het wordt dus een prachtige uitgave. Ik ben benieuwdwat het zal kosten." 22 Met die kosten, die honderdduizenden Frsbeliepen hadden we gelukkig geen zorg. Wel met de gezondheidvan A. van de Pasch, die zo te wensen overliet dat hij de primitieveomstandigheden waarin hij zijn uitgestrekte parochie moest bedienenniet meer aan kon. Eenmaal op rust te Beuel kon hij op1 mei schrijven : ,,Deze week weer begonnen met het naamregister.'k Ben wel bijna aan de 10.000 kaartjes... "23Hij werkte het register af en stuurde het zo spoedig mogelijkterug. We dachten allemaal dat eindelijk het leed geleden was.Maar op 29 oktober 1969 schreef hij een wat paniekerige en sar-81 Jaarverslag van 1965, archief Clairlieu en in Clairtieu, XXVII, 1969, p. 65.22Brief van M. Colson aan A. Ramaekers 10 maart 1969.23 Brief van A. van de Pasch aan A. Ramaekers 1 mei 1969.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 133kastische brief : „ ... Weet u hoe het met het register op de definities der generale kapittels gegaan is ? terugontvangen. Niet helemaalvolgens de voorschriften. Dat zal 'goed te moderniserennamen' betreffen. Moet Hinricus, Henricus dan Hendrik wordenof Henk of Harrie of Heinrich of Henri ? moet J. Sancti Trudonis,Trudonensi, a St Trudone veranderd worden, als trefwoord krijgen'Sint Truiden, van of uit' enz. ? 'k Heb aan de commissie geschreven.Anders zou ik misschien nog een derde keer moeten beginnen.Of 'k daar nog de moed voor vind ? Als 'k antwoord krijg zal ikvoorlopig werk genoeg hebben." 24 Het viel deze keer toch mee,al moest er nog veel heen en weer geschreven worden voor aanalle voorschriften voldaan was. Maar het resultaat loont al dezemoeite. Het mooi ingebonden lijvige werk in quarto bevat eeninleiding over de oorsprong van de kruisherenorde en over degevonden handschriften met definities, een uitgebreide beschrijvingvan de negen gebruikte handschriften en een lijst met bibliografie25.Daarna volgt dan de tekst van de definities en een indexvan de persoons- en plaatsnamen 26. Het boek draagt de datumvan verschijnen : 1969. De werkelijkheid is iets anders. Het werkbehoorde bij de begroting en dus ook bij de uitgaven van 1969,maar was in mei 1970 nog niet verschenen27. Pas op de jaarvergaderingvan 1971 kon de voorzitter een welverdiende huldebrengen aan confrater van de Pasch voor zijn jarenlang geduldigen moeizam werken aan een uitgave, die samen met de Annalesvan Hermans onvergankelijke waarde zou hebben voor de historicivan de orde en een onmisbaar hulpmiddel zou blijken in detoekomst. Ook kon hij hem bedanken voor het exemplaar, datA. van de Pasch aan ieder van de leden van ,,Clairlieu" als geschenkhad aangeboden 28.Deze was toen alweer lang met ander werk bezig, nl. met desermones capitulares, die hij zou willen vergelijken met de spiritua-24 Brief van A. van de Pasch aan A. Ramaekers van 29 oktober 196925 Respectievelijk p. IX-XIH, 1-15 en 16-21.26 P. 25-549 en 551-629. Zie een uitgebreide bespreking van A. R. in dittijdschrift, XXXI, 1973, p. 113-116. Dat dit werk nooit volledig af zal zijn blijktreeds uit nr. 53 van de bibliografische lijst. Bij elke nieuwe ontdekking van handschriften van definities van de generale kapittels zal een nieuwe aanvulling nodig zijn.27 Verslag van de jaarvergadering van Clairlieu van 19 mei 1969, archiefClairlieu, Achel.28 Idem van 19 September 1971.


134 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C.libus ascensionibus van Gerhard Zerbolt van Zutphen. Maar, 20schreef hij, wie interesseert zich tegenwoordig nog daarvoor:,,modern" en ,,devoot" ?29 Onverdroten ging hij door, ook toenhij in 1973 weer in Sint-Agatha terugkwam, al had hij hoe langerhoe meer met zijn ziekte te kampen. Hij schrijft erover in zijnbrieven. ,,Na 20 jaar weer in Sint-Agatha terecht gekomen... Alleslangzaamaan. Met mijn studie over prior Henricus Walterus Verheyenmeen ik klaar te zijn. Toen ik de eerste bladzijden getypthad, belde de dokter de Feuerwehr, die me naar het ziekenhuisbracht" 30. Hij schrijft ook over zijn zorgen voor de orde en haargeestelijk leven. Hij heeft nog veel gewerkt, gebeden en ook veelgeleden onder zijn kwaal die hem het lopen erg moeilijk maakte.Toen de dood hem verraste, lagen op zijn bureau de fotocopiesvan een handschrift dat hij aan het ontcijferen was, het liberannotationum van Marienfrede. Hij was tot op het einde heldervan geest en werkte tot zijn laatste dag even ijverig als hij hetheel zijn leven gedaan had. De lijst van zijn uitgaven is niet 20uitgebreid. Maar we mogen niet vergeten dat hij dat historischewerk gedaan heeft naast en na zijn normale dagtaak, eerst alsprofessor van theologie en magister, later als pastoor te Ehrenstein.Het was toen, op die kleine afgelegen parochie, dat hij wat meertijd kreeg voor zijn hobby, en vanaf 1969 dat hij van die hobbyzijn werk kon maken31.Dat werk is blijvend. Moge het veel jongeren inspireren totbelangstelling en liefde voor hun orde en haar geschiedenis.KRONOLOGISCHE BIBLIOGRAFIE1. Venetie, in Kruistriomf, VII, 1927-28, p. 95-96.2. Omissa quaedam in Annalibus ex relictis capitulorum generalium 1410-1464,in de reeks Cruciferana, Nova Series nr. 8, St.-Agatha, 1944, 80 biz.3. Oude Constituties, in Cruciferana, N.S. nr. 9, St.-Agatha, 1945, 24 biz.4. Omissa quaedam in Annalibus ex relictis capitulorum generalium 1669-1836,in Cruciferana, N.S. nr. 11, St.-Agatha, 1947, 72 biz.5. De Codes Pontis Coeli en de Codex Coloniensis, in Clairlieu, VI, 1948, p. 66-78.6. Een Commentaar op de Statuten, in Clairlieu, VII, 1949, p. 40-53.7. De drie Gradualia van Sint-Agatha, ibidem, p. 65-100 (ook apart uitgegeven).29 Zie noot 24.30 Brief van A. van de Pasch aan A. Ramaekers van 23 mei 1973.31 Zie boven p. 117.


DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C. 1358. Le Couvent de Sainte-Agathe h Cuyk, Maison primaire de VOrdre des Croisiers,in Les Manuscrits des Croisiers de Huy, Liege et Cuyk au XVe siecle, Liege,1951, p. 13-24.9, Handschriften op de Unhersiteitsbibliotheek te Luik, in Bibliotheca manuscriptaFratrum Ordinis Sanctae Crucis (twee delen, die in Crucijerana, N.S. nr. 13 en14 verschenen), Sint-Agatha, 1951, I, p. 1-30.10. Manuscripta Vratrum Ordinis Sanctae Cruets in Bibliotheca Seminarii majorisLeodiensis, ibidem, I, p. 68-103.11. Manuscripta fratrum Ordinis S. Crucis conventus Coloniensis in HistorischesArchiv der Stadt Koln, ibidem, I, p. 116-174.12. Landes und Stadt-Bibliothek, Grabbeplatz Diisseldorf, over hss afkomstig vande kruisheren van Diisseldorf, Marienfrede, Keulen, Beyenburg en Emmerich,ibidem, II, 67 biz.13. Het Kruisherenklooster van Glindfeld, in Clairlieu, X, 1952, p. 41-53.14. Nog een late aantekening over de stichting der Orde, ibidem, p. 79-80.15. Allegorische Beschouwingen over het Kruis op het Ordeskleed, in samenwerkingmet C. van Dal, ibidem, p. 63-78.16. De tekst van de constitutes der Kruisheren van 1248, in Handelingen van deKoninklijke commissie voor geschiedenis, CXVII, Brussel, 1952, p. 1-95.17. Een brief van Philips M van 1396, in Clairlieu, XI, 1953, p. 40-42.18. Een Traktaatje over de volmaaktheid (15e eeuw), ibidem, p. 49-84.19. Res Gestae Domorum, St.-Agatha 1946, in Chronicon Cruciferorum, I, fasc. 1,Diest, 1947, p. 35-39. Als chronista te St.-Agatha van 1946-1952 verscheenzijn kroniek verder in het Chronicon, I, p. 120-140, 279-281, 410-411 enChronicon, II, p. 527-529, voor de jaren 1947-1950.20. 800 Jahre Medebach, in Clairlieu, XII, 1954, p. 40-42.21. Monastere des croisiers a Huy, in Monasticon beige, II, Liege, 1955, p. 405-413.22. Monastere des Croisiers a Liege, ibidem, p. 415-422.23. Het klooster Clairlieu en zijn prioren-generaal, 1210-1796, in Clairlieu, XVII,1959, p. 65-112 en XVIII, I960, p. 13-70.24. Ehrenstein, in Kirchenzeitung (Koln), ook afzonderlijk uitgegeven, I960, 16 biz.25. Res gestae domorum, Ehrenstein, kroniek van de jaren 1956-1965 in VinculumCrucigerorum, Nuntia periodica Ordinis Sanctae Crucis, II!, 1956, p. 41-42 ;IV, 1957, p. 10-12 ; V, 1958, 27-29, 118-119, 201-205 ; VI, 1959, p. 47-48,244-245 ; VII, I960, p. 51, 119-121, 244-245 ; VIII, 1961, p. 74-75, 153-154,220-221 ; IX, 1962, p. 87-89, 140-141 ; X, 1963, p. 20 ; XI, 1964, p. 16-17,97-98 ; XII, 1965, p. 44-45, 121-123 ; XIII, 1966, p. 10, 58-59.26. Duelken (croisiers), in Dictionnaire d'Histoire et de Geographie ecclesiastiques,XIV, Paris, 1959 ?, I960, kol. 990-991.27. Duisbourg (croisiers), ibidem, kol. 1010-1011.28. Diisseldorf (croisiers), ibidem 1209-1210.29. Wat betekent de Orde voor u persoonlijk en voor uw werk ? in Miles Crucis, XX,Sint-Agatha, 1961, p. 37-38.30. Kreuzherren, in Lexikon fur Theologie und Kirche, VI, Freiburg, 1961, kol.619-621.31. Ehrenstein (croisiers), in D.H.G.E., XV, Paris, 1961, kol. 61-62.32. Emmerich (croisiers), ibidem, kol. 430-432.33. Soil ich etwas anttvorten ?, in Hrefpunt, Kontakt- en opinieblad voor de nederlandseprovincie der Kruisheren, Amersfoort, I, 1963-64, p. 79-80.34. Vreese, Aegidius de, in Lexikon. Th. K., X, Freiburg, 1965, kol. 900.35. Gemeenschappelijke basis in Trefpunt, III, nr. 2, p. 8.


136 DOCTOR ANTOON VAN DE PASCH O.S.C36. Falkenbagen (croisiers), in D.H.G.E., XVI, Paris, 1967, p. 445-446.37. Definities van de generate kapittels van de orde van het H. Kruis 1410-1786,Brussel, 1969, in 4°, 632 biz.38. Mit siebzig Prozent uberwiegen, in Bulletin van de nederl, prov. der Kruisberen,Nijmegen, 1969, p. 151.39. Onze geloften, ibidem, p. 197.40. 16 Jahre Ehrenstein 1953-1969, in Bulletin der deutscben Regio, Elberfeld,1969, nr. 24, p. 3-4.41. Die Kirche verlassen, ibidem, nr. 31, p. 3-4.42. Mislukte hernieuwing, in Bulletin van de nederl. prov., 1970, p. 1-3.43. Wat men al niet vragen. kan, ibidem, p. 62-63.44. Een h. Mis zonder volk, ibidem, p. 83-84.45. Taschengeld und Reform im XV Jahrhundert, in Bulletin der deutscben Regia,1970-1972, nr. 37, p. 2-3.46. Midrasch, ibidem, nr. 46, p. 2.47. Erneuerung des Ordenslebens, nr. 50, p. 6-7.48. Sermo capitularis von Everardus ab Orsoy, 1464, in Clairlieu, XXXI, 1973,p. 55-112.49. Prior Henricus Walteri Verbeyen, 1584-1647, in Clairlieu, XXXII, 1974, p. 3-73.50. Een brief van Rudolf Dier van Muiden, ibidem, p. 90-92.51. Kapittelbesluiten van bet Kruisberenklooster te Keulen, 1679-1789, in Clairlieu,XXXIir, 1975, p. 31-58.52. Uit een Devotieboekje van de vroegere Klaaskerk te Venlo, in Clairlieu, XXXIV,1976, p. 3-10.53. Nog een bandscbrift met Definities der generate kapittels, ibidem, p. 93-100.54. Een ,,Sermo capitularis" van Prior Henricus Hoefsieger, ibidem, p. 65-92.55. Passim in Clairlieu vijf en twintig boekbesprekingen of korte note's.56 w. Verschillende studies bleven tot nu toe onuitgegeven, nl. de artikels Helenen*berg (croisiers), Hobenbuscb (croisiers) en Honscheid (croisiers) voor deD.H.G.E. : Aantekeningen voor de Geschiedenis van bet Convent te Luik ; DeKruisberen van Doornik, 17 biz.; Het Kruisbroedersklooster te Goes, 11 biz.;Godsvrucbt in de bandscbriften der Kruisberen, 50 biz.; Conferences vanJohannes Cocci, VI biz. inleiding en 28 biz. teksten ; Journaal van Marienfrede1598-1608, artikel van 31 biz. en tekst van dit dagboek van 128 biz.Dr. A. Ramaekers, o.s.c


GODSVRUCHTIN DE HANDSCHRIFTENDER KRUISHERENDe Bibliotheca manuscripta fratrum S. Crucis, na de Franserevolutie terecht gekomen in openbare bibliotheken \ of nog bewaardin de toen overlevende kloosters te St.-Agatha en Uden, iseen getuigenis van het geloof en de godsvrucht van de kruisbroeders. De meeste handschriften betreffen theologie en geestelijkleven. De kruisbroeders hebben hun leven gezien zoals VaticanumII het formuleerde: ,,Zij, die zich verplichten tot de evangelischeraden, moeten voor alles God, die ons het eerst heeft liefgehad,zoeken en beminnen en in alle omstandigheden het leven, verborgenmet Christus in God, trachten te cultiveren... de geest vangebed en het gebed zelf met voortdurende zorg ontwikkelen." 2Dat ze dit inderdaad gedaan hebben blijkt uit de handgeschrevenliturgische boeken, die bijzonder Johannes van Deventer te SintAgatha met prachtige miniaturen verlucht heeft3. Ook uit deniet-liturgische gebeden, welke in de handschriften te vinden zijn,blijkt hun zorg voor de geest van gebed en voor het gebed zelf.1 Landes- und Stadtbibliothek, in Diisseldorf, heeft hss van de kloosters teDusseldorf, Marienfrede, Beyenburg en Emmerich. Historisches Archiv der StadtKoln heeft hss van het klooster te Keulen. De Erzdiozesane Bibliothek in Kolnheeft hss van Hohenbusch. De Universiteitsbibliotheek te Luik en de bibliotheekvan het Groot-Seminarie te Luik hebben de hss van Hoei en Luik. De KoninklijkeBibliotheek te Brussel heeft er enige van verschillende kloosters. De universiteitsbibliotheek van Darmstadt heeft er van Schwarzenbroich.2 Decreet van 28 oktober 1965, Perfectae caritatis, 6.9 A. van de Pasch, De drie gradualia van St Agatha, in Clairlieu, VII, 1949,65-100. E. Galley, Illustrierte Handschriften und Fruhdrucke aus dem Besitz deiLandes- und Stadtbibliothek, Dusseldorf, 1951. Aussttellungskatalog Nr 55 und 56vom Kreuzbriiderkloster in Dusseldorf: 60, 61, 62, 63 von Marienfrede.


138 GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHERENDeze studie wil wijzen op niet-liturgische gebeden, die in handschriftenbewaard bleven, al of niet van anderen overgenomen a.DAT CRUITZ GEBETMatthijs Brouwer uit Aken, als subprior, sacrista en organist vanhet kruisherenklooster te 's Hertogenbosch, overleden op 27augustus 1617, schreef in 1600 het Boeck der afcomst ons liefsheeren Jhesu Christi, nu bewaard in de bibliotheek van het genootschapvoor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant te DenBosch. Het is een leven van Jezus in vijftig hoofdstukken. Heteindigt fol. 259v: ,,Den almachtighen, eeuwighen goeden Godt,Maria, de ghenaden Coninghinne, en alle dat hemelsche heyr, totlof en eere eijndt dit boeck der afcomst ons liefs heeren JhesuChristi. Ghescreven door Broeder Mathijs Brouwer van Aken,Cruysbroederen ordens wonende binnen 's Hertogenbossche, terbegheerden van Joffrouw Alken Anthonissen van Erp, Religieusetot Marienwater, ghelegen tot Roosmalen, voleyndt int jaer onsheeren duysent seshondert den derden martii." 4De Rijksuniversiteit te Leiden (Bibl. Mij Ned. Lett. 500) heefteen ander handschrift van dezelfde Matthijs Brouwer, geschrevenin 1610. Zeer waarschijnlijk gaat dit terug op dezelfde relatiemet de Birgittinessen te Mariawater of Koudewater te Roosmalen,daar eenzelfde gebed staat in handschrift 130 te St Agatha fol.136v-l42v, met als titel: Dat cruitz gebet. Handschrift 130 komtuit een Birgittinessenklooster, waar deze korte titel geen verdererubriek nodig had. In 500 wordt het aangekondigd als Een excellenteOeffeninghe van het lijden ende passie ons heeren JhesuChristi ende wordt ghenoemt het Cruysgebedt. Handschrift 500 iseen andere versie, geen kopie van handschrift 130. Dit blijkt uitvergelijking van een paar fragmenten.a Deze bladzijden zijn het eerste gedeelte van een uitvoeriger studie van A. van dePasch, die we nu vanwege plaatsgebrek niet helemaal kunnen publiceren. Devolgende gedeelten gaan nog over het lijden van Christus en de verering van Zijnheilige wonden en over de Mariaverering bij de kruisheren, zoals ze uit meerderehandschriften blijkt. We zullen ze in volgende jaargangen in gedeelten latenverschijnen.4 Zie beschrijving van dit boek van Brouwer in Clairlieu, XVIII, I960, p. 86-87.


GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHEREN 139Handscbrift 130(137v) O milde Jesu, o goedertierenJesu, o suete Jesu o barmhartige Jesu,die daer vol lydens is geweest van denhoefden tot dijn h. voeten toe, voerons arme sunders hebt geleeden havendie verstant der menschen.Handschrift 300O weerdighe sone Godts, o minlijckeJhesu, o goedertierenste Jhesu, o verduldicheende bermhertichste Jhesu,vol lijdens ende pijnen sijt ghy gheweestvan het opperste uws hoofts tothet onderste uwer voeten voor onsarme sondaren.(l4lv) ... om der groeter bedroeffenisdiener gebenedider moeder, staendeonder der cruce in groeter elendicheit.omder grooter alleyndicheit ende hertseeruwer weerdigher liever moederMaria, onder den cruyce staende metgrooter droefheyt.(I4lv) ... die strenge rechtverdicheitdyns hemelschen vaders verwandeldenin sueter barmharticheit, die doe geschidenende noch alle dach geschietin des pristers handen, daer verwandeltwort dat broet ende wijn in dyn alderheilichstevleis ende preciose bloet.... als uw strenghe rechtveerdicheitverandert was in uws vaders bermhertigheit,die doen geschieden, ende nochdagelijcx geschiet in des priesters handen, daert broot ende wijn verwandeltende verandert wordt door die consecratieuws goddelijken woorts, in ualderheylichste vleesch ende dierbaerbloet, daer ick deelachtich daghelijcxin begheer te sijn.De woorden sone Godts, Lam Godts, consecratie staan niet inhandschrift 130. Ook het verlangen naar de dagelijkse H. Communiezal van Matthijs Brouwer zijn. Na het einde van dat cruitzgebet in de overeenkomstige tekst in handschrift 500, zijn hier nogvoorbeden toegevoegd : ... o heere, gheeft my ende alien christenmenschen bysonder ghesontheit der sielen ende des lichaems, peysende vrede in onsen daghen, vergiffenisse der sonden, voortganckende volstandigheit in alien deuchden, een salich eynde ons levens,ende nae dit verganckelijcke leven, u ontfermhertigen bruydegomonser sielen te aenschouwen in der eeuwicheit, ende alle gheloovighesielen rustte ende verlossinghe.Om mogelijk eens een oorspronkelijke tekst te vinden, waarvandat cruitz gebet en de excellente oeffeninghe twee versies lijken,is het nuttig wat meer van de tekst aan te halen. Het dikwijlsherhaalde O doet aan de O-antiphonen denken uit het vroegerebrevier in de dagen voor Kerstmis.(I38r) O gebenedide iesu, gedenckt des onbarmhartigen leijdensende aengriepens in den garden, des iamerlicken slaens ende neder-


140 GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHERENwerpens in den wegen tusschen den berch van Oliveten endejherusalem.O goedertirende iesu, gedenckt des onbarmhartigen slaens dinerH. kynnebacken in den huise Anne.O milde Jesu gedenckt baven all des iamerlicken ende onmenschelickenslaens (I38v) ende bespiens dyns h. aengesichts ende desonwerdigen treckens dyns haers ende gebenediden barts in denhuise Cayphe.O suete iesu ... tot pilatum, daer ghi onschuldige Jesu valschelick(I39r) wordes beclacht ... met groeter grymmicheit gebrachtvoer herodes... bespot ende versmaet...(I39v) O barmhartige iesu, gedenckt des onbarmhartigen geisselenende croeningen metter scherper dome croen, ...(l40r) O sachtmoedige Jesu gedenckt des iamerlicken bedroefdengaens metten sware cruce...O verduldige heer Jesu Christe, gedenckt des onbarmhartigenuttreckens diener cleederen, verhart in dijn h. wonden.(l40v) O suete iesu, o milde Jesu, o barmhartige iesu, o onschuldige iesu, gedenckt des bitteren lydens ; o mijn heer ende mijngodt, baven alle pyn ende lijden hangende dry uren aen den h. cruceiamerlick utgereckt, ... (I4lr) verwandelt wart dyns hemelschenvaders rechtverdicheit in ewiger barmharticheit... dijn gebenedidedoerwonde hoeft metter dornen croen nedersech nae der eerdenin een teyken des ewighen (I4lv) vredens...Ende om der groeter bedroeffenis diener gebenedider moeder...O alderbarmhartigste iesu... die strenge rechtverdicheit verwandeldenin (l42r) sueter barmharticheit, die doe geschiden endenoch alle dach geschiet in des pristers handen, daer verwandeltwort dat broet ende wijn in dyn alderheilichste vleis ende preciosebloet5.5 Vgl. de tekst van H. Woestenraedt van 1627 bij M. Vinken, De Spiritualiteitder Kruisheren, Antwerpen, 1953, p. 73-74.6 M. Meertens, De godsvrucht in de Nederlanden, II, Antwerpen, 1931, 85-90.


GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHEREN 141GEBEDEN VAN SINT GREGORIUSZuster M. Meertense wijst op een rij handschriften met meerderekorte gebeden ter aanbidding van Christus op het Kruis. Deze gebedenworden gebeden van Sint Gregorius genoemd. M. Meertensvond drie redakties met vijf, zeven of tien gebeden. Zes handschriften hebben vijf gebeden, drie hebben er zeven en vijf hebbener tien.De volgorde der gebeden is soms verschillend. Als men tegenoverde volgorde bij Meertens naar de inhoud die van het kruisherenkloostervan Keulen stelt7, wordt deze : 1, 2, 5, 9, 3, -4, 6, -8,7, 10. De drie laatste gebeden zouden toegevoegd zijn doorInnocentius VIII en Julius II of ook, het achtste en negende, doorSixtus IV.Het handschrift in het Historisches Archiv der Stadt Koln, afkomstigvan het Keulse kruisherenklooster, en ook dat van deVenlose kruisheer Godefridus de Groot8 hebben de Latijnse tekstvan deze gebeden. We geven hier die van het Keulse handschrift.Arn. van Ischa o.f.m. gaf in 1600 De seven getyden van onseL. Vrouwe uit. De bibliotheek van Sint-Agatha heeft een van delatere uitgaven, nl. van 1672 9. Hierin staat een middelnederlandsevertaling die in spelling iets verschilt van de middelnederlandsetekst bij Meertens10.Tekst van Keulen Tekst van IschaO domine Jhesu Christu adoro te in 1. O Heere Jesu Christe, ick aenbiddecruce pendentem en coronam spineam u aenden cruyce hangende ende eenin capite portantem, deprecor te ut doornen crone op u hooft dragende;cruce pendentem et coronam spineam ick bid u dat u cruyce my verlossecutiente. Amen, pr nr.11. vanden slaenden Engel. Amen. OnsenVader etc. Weest gegroet Maria etc.7 Hist. Archiv der Stadt Koln, GB4 158, fol. 15v/a.8 Uden a 102, fol. 22-23r. A. van Asseldonk, Middeleeuwse gebeden in Udens16de eeuws brevier, in Clairlieu, 12, 1954, geeft p. 17-23 uitgebreide uitleg overhet historische kader waarin deze gebeden thuis horen en dan de tekst uit hetUdens hs met een middelnederlandse vertaling van p. 24-28. 6 L 10, Gr. Sem. Luik,heeft ook deze Latijnse tekst.9 De seven Getyden van onse L. Vrouwe, Naer het Roomsche gebruyck avergesetuijt de Latijne door den E.P. Arnoldus ab Ischa, minrebroeder Van nieus oversienen vermerdert. T Hantwerpen Bij Guilliaem Lesteens in de Hooghstraet in dePellikaen. Anno 1672, biz. 581-583.A. van Asseldonk, zie noot 8.10 Meertens, II, 86 uit hs 11059 van de Kon. Bibl. Brussel, overgenomen door11 Pater noster.


142 GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHERENO domine Jhesu Christe, adoro te incruce vulneratum, felle et aceto potatum,deprecor te ut tua vulnera sintremedium animae meae. Amen, pr nr.2. O Heere Jesu Christe,ick aenbiddeu hangende aen 't cruyce ghewont, metgal ende edick ghelaeft, ende bidde,dat u wonden moeten syn een medecijnmijnder siele. Amen. Onsen V. etc.Weest g. etc.O domine Jhesu Christe propter illamamaritudinem tuam, quam pro mesustinuisti in cruce, maxime quandonobilissima anima tua egressa est decorpore12 tuo, miserere animae meaein egressu suo. Amen, pr nr.O domine Jhesu Christe, adoro tedescendentem ad inferos redimentemquecaptivos, deprecor te, ne permittasme illuc intrare sed ob reverentiamtuae resurrectionis, fac me a peccatoresurgere. Amen, pr nr.3. O Heere Jesu Christe, ick bid udoor de bitterheydt uwer passie, dieghy geleden hebt, besonder doen uheylighe siele uut uwe ghebenedijtlichaem sal scheyden; doetse alsdanbrengen tot in 't eeuwich leven. Amen.etc.4. O Heere Jesu Christe ick aenbiddeu nederdalende ter hellen, daer verlossendeuwe gevanghenen, ick bid udat ghy my daer nimmermeer en laetkomen. Amen. etc.O domine Jhesu Christe, adoro te insepulcro positum, mirra et aromatibusconditum, deprecor te13, ut tua morssit vita mea. Amen, pr nr.5. O Heere Jesu Christe, ick aenbiddeu in 't graf geleit sijnde met myrrheende kostelijcke speceryen gesalft, ickbidde u dat u doodt mijn leven sy.Amen.etc.O domine Jhesu Christe, adoro te adcoelos ascendentem sedentemque addexteram patris, deprecor te misereremei sedentis in tenebris et umbramortis6. O Heere Jesu Christe, ick aenbiddeu verrijzende vander doot opklimmendeten hemel, sittende aende rechterhantgods, uws Vaders : ick bidde u,dat ic u daer mach volgen ende ugepresenteert worden. Amen. etc.7. O domine Jhesu Christe, adoro te ad judicium procedentem, justos ad paradisumvocantem, peccatores condonantem, deprecor te, ut amara passio tua liberet me apoenis inferni et perducat me ad vitam aeternam. Amen. pr. nr.8. O amantissime domine Pater, offero tibi innocentem mortem filii tui et amoremdeifici cordis sui pro omni culpa et poena, quum ego miserrimus et omniumpeccatorum nefandissimus peccatis meis merui et pro omnibus caris14 meis viviset defunctis, deprecor te miserere mei. Amen. pr. nr.15.12 a 102 : de benedicto corpore.13 a 102 : te a morte resurgentem.14 a 102 : caris et amicis.15 a 102 geeft ODJChr pastor (nr. 9) v66r nr. 8 O amantissime en heeft niethet volgende gebed, waarin S Gregorius en de aflaten genoemd worden. Demiddelnederl. tekst heeft 7, 8 en 10 niet.


GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHEREN 1439. O domine Jhesu, pastor bone, justos 7. O Heere Jesu Christe, goeden herconserva,peccatores jnstifica, omnibus der, bewaert u rechtveerdighe, rechtfidelibusmiserere et propitius esto veerdicht de sondaren, ontfermt u overmini peccatori. Amen, pr nr. alle geloovigen, en sijt my sondaerghenadich. Amen. etc.10. O domine Jhesu Christe, fili dei vivi, qui sanctissimae passionis tuae mysteriumbeato Gregorio, famulo tuo, mirabiliter revelasti, da mini misero peccatori illamperfectam remissionem et indulgentiam peccatorum, quum idem venerabilis antistestuus et alii ejus sequaces plenitudine potestatis apostolicae omnibus fidelibus verepoenitentibus et arma tuae passionis recolentibus liberaliter sunt largiti. qui viviset regnas cum deo patre in imitate Spiritus Sancti, deus per omnia saecula saeculorum.Amen, pr nr. Indulg ... sexaginta millia annorum et LXXXII annorum,necnon LXIX dierum.Arma passionis Christi zijn alle lijdenswerktuigen, alle voorwerpen,die gebruikt zijn bij de kruisiging. Daartoe behoort ookde sacrosancta sindon, de lijkwade van de Heer. Handschrift a 102te Uden heeft een gebed ter ere van de H. Lijkwade, waaraanClemens VIII een voile aflaat verleende voor de gelovige zielen16.Oratio. Deus, qui nobis in sancta sindone, qua corpus tuumsacratissimum de cruce depositum a Joseph involutum fuit, passionistuae vestigia reliquisti, concede propitius, ut per mortem et sepulturamtuam ad resurrectionis gloriam perducamur. Qui vivis.Handschrift 130 te St.-Agatha vertaalt aldus :Totten h graefdoeck.Clemens den 8 verleent een ygelick, te verloessen een siele utdat vegevier, soe dickwils hij leest dit gebedt ter eren van denh graefdoeck.O Godt, die ons in den heilige begraefdoeck, in den welken ualderheilichste licham van den cruce gedaen wesende, van denheiligen Joeseph ingewonden is geweest, die tekenen uwer heiligerpassie hebt achter gelaten, verleent ons genadelick, dat wij doeruwen heiligen doet ende begraffenissen tot die salige verrissenissenmoegen geraken. Die daer leeft ende regiert metten hemelschenvader in eenheit des heilige geistes, godt in ewicheit. Amen.16 fol. 7r.-7v. ; ut tocies liberes animam ex purgatorio, quoties ad honorem sacraesindonis legis sequentem orationem. M. de Roa, s.j., Den staet der sielen desvageviers, Leuven, 1625 en 1630. L'estat des ames de purgatoire, Bruxelles, 1634,1663, 1665.


144 GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHERENDE HONDERD ARTIKELEN VAN SUSOEen handschrift van het klooster Marienfrede17 heeft een ,,oratiodevota ante exercitium centum articulorum de passione domini JesuChristi devote et flexis genibus dicenda vel potius prostrato corpore: ,,Intimo cordis affectu vestigiis pedum tuorum me prosterno,Jesu, dilecte mi, petens ardentissimis desideriis, ut desiderabilisac delicata praesentia tua interiora cordis mei perstringat" In dehandschriften van kruisherenkloosters komt Horologium Sapientiaemeerdere malen voor18. Suso had bemerkt, dat ,,von unkundigenSchreibern und Schreiberinnen in fernen und nahen Landen" 19 zijntekst erg vrij behandeld werd. Hij gaf een Latijnse bewerking vandas Biichlein der ewigen Weisheit met een nieuwen titel Horologium Sapientiae, waarmee hij in 1334 klaar kwam 20. Die hundertbetrachtungen und begerunge mit kurzen worten, ah man su dietag mit andacht sprechen sol21, d.i. het derde deel van het Biichleinder ewigen Weisheit, werd hierin niet opgenomen. Willem Jordaensvan Groenendael vertaalde de honderd artikelen in het Latijn 22. Hetkruisherenklooster te Keulen had de Latijnse tekst23. De middelnederlandsevertaling kwam minstens in vijf verschillende redactiesvoor24.Heinrich Seuse (Amandus Henricus Suso) deelde de honderdartikelen 20 in, dat telkens tien of vijf overwegingen wordenbesloten met een gebed, in deze volgorde, X, V, V, X, V, X, X, X,X, V, X, V, V. De tekst van Keulen 25 heeft na het eerste artikel:,,Ave benigne Jhesu, vera salus et redemptio nostra, gratia plenus,misericordia tecum, benedicta sit passio, vulnera, crux et mors tua,Et benedictus sanguis vulnerum tuorum." De tekst, die H. U.17 Diisseldorf: Landes und Stadt-Bibliothek : C 67 fol. I6r-52r.18 Luik Universiteitsbibliotheek 387 (220) van het klooster te Luik. Luik:Bibl. van het Groot-Seminarie 6G19 en 6M12, afkomstig van Hoei. Keulen : Hist.Archiv der Stadt Koln : GB5 218, GB8 144, GB8 84, afkomstig van het kloosterte Keulen.19 N. Heller, Des Mystikers Heinrich Seuse O.Pr. Deutsche Schrijten, Regensburg,1926, S. XXI.20 M. Meertens, o.c, I, 154.21 K. Bihlmeyer, Heinrich Seuse, Deutsche Schrijten, Stuttgart, 1907, S. 314.22 S. Axters, Bijdragen tot een bibliographie van de nederlandsch Dominikaansevroomheid, in O.G.E., 8, 1934, biz. 158.23 GB4 57, GB8 57.24 Meertens, o.c, I, 154.25 GB8 57.


GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHEREN 145Meyboom publiceerde26 heeft: ,,Gegruet sistu guedertieren". Nade volgende artikelen wordt kort aangegeven : ave benigne ofGegruet; verder als in het artikel O. L. Vrouw wordt genoemd :ave Maria, terwijl de proloog een Pater noster of Salve Regina ofeen Ave Maria aangeeft. Als het menigeen te veel zal zijn om ditdagelijks te doen, vooral als er evenveel prostraties bij zouden zijn,kan men ze als zeven getijden verdelen of over de zeven dagen vande week. Zo schreef in GB8 57 een latere hand de dagen der weekertussen 2\ Eveneens werden soms de gebeden tussen groepen vanartikelen overgenomen, zoals die voor de persoonlijke godsvruchtdienen konden. Zo heeft een Latijns gebedenboek, afkomstig vaneen klooster van Cistercienzerinnen, nu in Uden 28 fol. lr-20v tekstenuit de honderd artikelen van Suso. De eerste zin ,,Da mihipravorum mores et insolencias patienter et humiliter tollerare" isovergenomen uit de oratie na art. 20 : ,,Doce me mores hominumet insolencias patienter tolerare". Het einde van de overgenomentekst ,,crucifixa pro nobis sapientia ... fasciculus myrre" gaat terugop ,,oratio pro orantibus hos centum articulos : ave o crucifixa pronobis sapientia, Jhesu clementie largitatem suppliciter interpello ...fasciculus mirre dilectus meus mihi". In GB8 57 staat dit gebedna de proloog, voor de artikelen.De citaten, die hier volgen mogen een indruk geven van de godsvrucht in de honderd artikelen en van de vrijheid en verscheidenheidder redacties. De Latijnse tekst is uit het handschrift vanKeulen, GB8 56, de middelnederlandse is uit de tekst, welkeH. U. Meyboom, de middelnederduitse uit die welke Bihlmeyerpubliceerde.Na art. 5 heeft GB8 57 een gebed :,,O domine Jhesu Christe, unicum refugium meum et gaudium,deprecor te hodie, ut in omni angustia et necessitate pie mihisubvenias et liberare me digneris ab omni peccato et iniquitate.Tuere me, domine, ab occultis criminibus et manifestis confusionibus.Protege me a versutia diaboli et occasione omnis peccati, facme habere mentem tibi compatientem et matris tuae dolorem sen-26 H. U. Meyboom, Susds hondert artikelen in Nederland, in Archief van NederiandscheKerkgeschiedenis, 1, 1886, 177.27 V66r art. 11 ,,feria secunda", voor art. 21 ,,feria tertia", enz.28 Uden, Bibl. van het Kruisherenklooster, hs b 128.


146 GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHERENtientem, Jhesu Christe, pro me mortue ac sepulte3et spiritu sancto regnas." 30quicum patre21-26 in GB8 57Amator fidelissime, Jhesu bone, in iliahora ambae manus tuae graciles etpulchre clavis erant acerrime perfossae.Ave benigne. / Brachia quoque tuaerant atrociter extensa. / Pedes habuisti,Ihesu pie, perforates. / Crura tuaadmodum erant fessa ac violenter quadamcancellacione constricta, / membracorporis tui delicata arti inclusionierant mancipata. Ave benigne.21-26 bij MeyboomOch lieue heer, dijn rechterhant wertaenden cruce wredelicken doernegelt(Gegruet) / Dijn luchterhand wertdoergrauen ende doerslagen (Gegruet)./ Dijnen rechteren arme yamerlickengespannen (Gegruet). / Dijnen luchterenarme seer gerect ende gedennet(Gegruet). / Dijnen rechteren voetdoergrauen ende doerslagen (Gegruetsijstu). / Dijnen luchteren voet gruwelickendoerhouwen (Gegruet).31-35 in GB8 57O Jhesu, speculum formositatis, corpustuum floridum invenisti decore venustuma suo flore decidit et emarcuit.Asperrimum crucis lignum erat delicatidorsi durum reclinatorium. Ave benigne.Corpus tuum ponderosum clavis confixumseorsum sua mole trahebaturet inde dolor tuus in immensum augebatur.Ave benigne.A planta pedis usque ad verticemsaevissimis doloribus et amarissimisvulneribus repleverunt te. Ave benigne.Sed haec omnia amoris vulnera cummagno sustinuisti cordis desiderio, uttuo livore peccatorum vulnera sanares,pro peccatoribus satisfaceres et sic teamandum atque amabilem exhiberes etomnes revertentes patri coelesti reconciliares.Ave benigne.31-35 bij BibrmeyerZarter herre, din blujender lip 31 hattean dem kru2e ein darben und eindorren.Din mude zarte rugge an dem ruhenkruze32 ein hertes lenen,Din swere lip ein nidersigen,Alle din lip waz durwunt und durseret,Herr, und daz alles trug din herzminneklich.54-55 in GB8 57Tu autem, domine, dolorem matrissciens vehementem esse, compassionemotus pie ipsam consolatus es et dilec-54-55 bij MeyboomEnde inder dootlicker scheidinge bevaelstuse dijnen ionger in moederlickertrouwen (Gegruet).29 Zo een vocatief komt enkele keren terug, zoals in de oratie na art. 20 : prome mortue et crucifixe.30 Dit gebed staat niet in de tekst van Bihlmeyer, Heller en Meyboom.31 lip, lib, leib, lijf.32 Meyboom : knustigen cruce.


GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHEREN 147tarn matrem dilecto discipulo recommendasti.Ave benigne.Carissimum quoque discipulum pro te,Jhesu, in filium matri delegasti, qualiterautem gladius doloris viscera penetraveratdulcissimae matris, qualiter etmoeroris gladius interiora omnia filiipendentis repleverit, non est abste,Jhesu, qui estimare potent.Ende hoer bevaelstu den longer inkyntlicker trouwen (Gegruet).73-75 in GB8 57O ineffabilis dilectio caritatis, qua filiidei cor magnificum nostri occasioneamoris incendio torruisti et quia tuneanima tua gloriosa a sacratissimo corporese moraliter separabat, inclinatospinolento capite spiritum tradidisti 33.73-75 bij MeyboomDu waeres dijnen gemynden hemelschenvader gehoersam tot inden doot(Gegruet).Du bevaeles dijnen geest in sijn vaderlickehande (Gegruet).Ende doe verschiet dijn edel ziel vandijnen godlicken licham (Gegruet systuguedertieren).76-80 in GB8 57O scelus exsecrabile et facinus crudelenon suffecit eis exquisitis doloribusinnocentem affligere, viventem occidere.Nam et latus tuum mucrone diraelanceae perforabant, ex quo sanguis etaqua exivit, quae corpus tuum mortuumperfundebant. Ave benigne.Itaque, domine, tu vita mundi, promundo sic extinctus es, ut sanguine tuohumanum genus redimeres et veterespeccatorum maculas pio cruore detergeres.Ave benigne.Tune pependit utique corpus tuumexanime cunctis in ostensionem. Avebenigne.Heu quare dura pertulisti et quarecara distraxisti ob nostram redemptionem.76-80 bij MeyboomOch heer, gedenckt hoe dat scherpespeer dijn heilige side doerstack.Hoe dat roeseverrige bloet daer wtran.Hoe dat levende water daer wt dranck.o suete heer, hoe suerlicken hebstumi gekost. (Gegruet sijstu)81-90 in GB8 57O regina ...li, totius mundi gloria,spes et porta reorum, exemplar perfectorum.Quid tibi cordi pia matererat, cum sub cruce stabas et Jhesum81-90 bij Meyboomoch suete weerde troest alre sundigermenschen, o suete connigynne Maria,siet huden vermaent, doe du onderdat cruce stonts ende dijn enyge lieve33 V66r een gebed staat hier een rubriek : Hie fiat prostratio et dicatur : adoramuste domine Jhesu Christe et benedicimus tibi, quia per crucem tuam, re(demistimundum). Miserere nostri, qui passus et mortuus es pro nobis. Pater noster etiterum adoramus.


148 GODSVRUCHT in de HANDSCHRIFTEN der KRUISHERENbenedictum fructum ventris tui, extinctumet mortuum in cruce pendulumcernebas. Utique ratio haec dictat, expergenciaprobat, vis amoris approbat,quod multum dolebas, quia multumdiligebas. Ave Maria.O quam affectuossime brachia eius dependentia,dum de cruce deponeretur;suscipiebas mortuum filium tuum maternogremio colligebas, affectu maternoipsum amplexata es. Ave Maria.Lugebas itaque mater pia lacrimismultis faciem mortui et recentia vulnerafrequentibus osculis leniebas.Res miseranda vitam cordis tui intuebariset ecce mortuus erat, respexisti etnon erat, vox neque sensus34, loquebarisei et non erat, qui responderettibi.Faciem tuam lacrimosam ipsius vultuiapplicabas, faciem suam saepius intermanus accipiens et crebrius inspiciensgemebas, quum amaritudine repletaeras, nee erat qui haec intuereturet matri patienti compateretur. AveMaria.Verba tua compassiva nimis atquelaesiva apud corda fidelia. Ave Maria.Spes tua gratiosa nimis erat luctuosa,nee dolor similis dolori tuo.Vulnera gravia anima tua benedictaefficaciter tune persensit, nam consciditte dolor improbus vulnere supervulnus.Stabas quippe desolata tota die moeroreconfecta, plena amaritudine absintheoinebriata. Ave Maria.Et cor tuum nimis triste noluit consolationemrecipere, quia dolor tuusincomparabilis erat irremediabilis. AveMaria.kynt was verscheiden, (Ave Maria).Ende hi alsoe doot voer di hinck, doehadstu soe mennich ellendich opsien.Ave.Hoe moederlicken worden sijn gebenedideaermen van die ontfangen. Mitwilker trouwen aen sijn bebloede aensichtvan di gecusset wert ende droeffelickenaengesien (Ave Maria gracia).Hoe mennich wonde ontfinc dijn hertedoe (Ave Maria).Hoe mennich ellendich grondeloesesuchten du lietes over dijn bedroefdeherte gaen. Ave.Hoe mennichgen ellendigen heten bitterentraen gy schreiden (Ave).Dijn ellendige woerde waeren alte clagelickente hoeren (Ave).Dijn suetelicke gesteltenis was seertrurich (Ave Maria).Ende dijn ellendige herte was van alienmenschen seer onttroestelicken (AveMaria).34 Hier staat in de zin, tussen haakjes deze rubriek : iterum atque iterum AveMaria.


KRONIEKJAARVERGADERINGEN VAN <strong>CLAIRLIEU</strong>. De 34e vergadering had plaatste Achel op 9 maart 1977. Aanwezigen : dr. A. Ramaekers, voorzitter, J. Scheerder,dr. A. van de Pasch, dr. H. van Rooijen, J. Francino, C. van Dal, P. Winkelmolen,schatbewaarder, G. van Hoorn, H. Douma en dr. P. van den Bosch, sekretaris. Inzijn welkomstwoord wees de voorzitter op de uitgave van J. Scheerder, Henricusvan den Wijmelenberg. Een religieus emancipator in Oost-Brabant 1800-1881,Tilburg, 1976, waarmee we nu voor de periode van na de Franse Revolutie beschikkenover meerdere biografieen van de hand van J. Scheerder, die nog vervolledigdmoeten worden door studies over het generalaat van Mgr. Smits en Manders,waarmee dan de geschiedenis van 1840 tot 1927 volledig is. Meerdere uitgavenverschenen over de kruisheren, o.a. van Dulken en Bentlage. Na verslag vansekretaris en penningmeester werd de inhoud van jaargang 1977 en (eventueel)1978 besproken, waar meer dan genoeg kopie voor voorhanden is .Besprekingover de werkzaamheden van de leden en rondvraag waar vooral de noodzakelijkheidnaar voren gebracht werd om vele anekdoten en herinneringen vast te leggen opdatze voor later bewaard zouden blijven.De 35e vergadering had plaats te Uden op 8 maart 1978. Aanwezig warenalle bovengenoemde leden en E.H. Sangers. We misten pijnlijk dr. A. van de Pasch,die in januari van dit jaar overleed. Het inleidings- en welkomstwoord van devoorzitter wilde vooral een herdenking zijn van dit trouwe en meest vruchtbare lidvan onze kring. Verder werden weer meerdere uitgaven gesignaleerd die over dekruisheren verschenen. Agendapunten : 1. Verslag van sekretaris en penningmeester.2. De inhoud van de volgende jaargang. De voorzitter stelde voor om er eengedachtenisnummer van te maken daar we de laatste jaren drie ijverige leden vanonze kring door de dood verloren, nl. dr. A. van Asseldonk, M. Vinken en dr. A.van de Pasch. Naast een artikel over elk van hen en de bibliografie, kon ook nogeen artikel van elk van hen geplaatst worden dat onuitgegeven of moeilijk toegankelijkgebleven is. 3. Aanwerven van nieuwe leden ; de voorzitter zal meerderemensen vragen die zich met de historie van de orde bezig houden ; als eerste nieuwlid kunnen we alvast verwelkomen de heer Sluyters, streekarchivaris van het Landvan Megen en Ravenstein, die voor het ogenblik de ordening van het archief vanhet kruisherenklooster te Uden in handen heeft; worden voorgesteld : Jo Op deKamp, die te Leuven theologie afdeling kerkgeschiedenis studeerde en zijn licentiaatsthesisover generaal Cornelius van Clothingen maakt; Karel Cools van hetklooster van Maaseik die zich de laatste jaren met opzoekingen over de leden vande Maaseikse kommuniteit in de loop der eeuwen bezig houdt; de heer GastonJansen, geschiedenisleraar te Maaseik, waarmee K. Cools samenwerkt en die tevensbibliothekaris en archivaris van het klooster is ; verder kruisheer Th. van den Elsen


150 KRON1EKvan Sint-Agatha die al jaren een rijke verzameling van allerlei historische gegevensaanlegt. 4. De bibliotheek van Clairlieu, waarvoor de leden eventueel boeken enartikels die ze zelf niet meer nodig hebben, kunnen afstaan zodat ze veilig bewaardblijven. 3. Lijsten van Aphosc, het archivum photographicum ordims sanctae crucis,die vervolledigd zouden moeten worden, en waarvoor P. Winkelmolen de zorg opzich neemt; eveneens de mogelijkheid tot uitbreiding van dit archief. 4. Werkzaamheidder leden tot informatie van alien. 5. Rondvraag, waar onder meer aan deorde kwam de zorg voor de archieven van de missies Zaire, Indonesie en Brazilie ;het voortzetten van de bibliografie van de kruisheren die tot 1972 zo goed als datkon bijgehouden werd en waarvoor nu verschillende leden voor de verschillendekloosters worden aangeduid ; de nalatenschap van dr. van de Pasch, die door G. vanHoorn wordt nagezien zodat van zijn onderzoekswerk niets verloren gaat; hetverder meewerken aan de Dictionnaire d'Histoire et de Geographie ecclesiastique,waarvoor van de Pasch nog de artikels Helenenberg, Hohenbusch en Honscheidinstuurde. De volgende vergadering werd bepaald op 14 maart te Achel.A. R.HANDSCHRIFTENCATALOGUS SIEGBURG. Der Bibliothekar Pater MauritiusMittler o.s.b. legt in seinem Buch : Studien zur Geschichte der Siegburger Abteibibliothek(mit einem Beitrag von Joachim Vennebusch, Siegburg, Respublica-Verlag 1974, XII, 138 S., 35 Abb., Siegburger Studien. 8.) eine Sammlung vonEinzeluntersuchungen zum ehemaligen Handschriftenbestand der Abteibibliothekvor. Das erste Kapitel: ,,Nachrichten zum Bestand der Siegburger Abteibibliothekin der ersten Halfte des 16. Jahrhunderts aus einer Wiener Handschrift", S. 1-41,handelt uber ein in der Wiener Handschrift S.N. 12694 uberlieftertes, aus demRooklooster in Auderghem (heute zu Briissel gehorend) stammendes Biicherverzeichnisdes 16. Jahrhunderts (wahrscheinlich aus dem Jahre 1535). Dieses Kapitelenthalt auch den Prolog des Katalogs, den P. Mittler in die Deutsche Spracheiibersetzte, die tabellarische tibersicht uber die beriicksichtigten Bibliotheken undderen Siegel, sowie aus dem iibrigen Text diejenigen (110) Werke, die als inSiegburg vorhanden bezeichnet sind. Ausserdem nahm er die Kioster kartographischauf. Dieses Kapitel gibt fur das Studium der Kreuzherrenhandschriften keine neuePerspektiven, weil L. Heere o.s.c. schon fruher den Katalog des Rookloosterstudierte und notierte, welche Handschriften der Kreuzherrenbibliotheken in diesemKatalog genannt wurden. (Siehe L. Heere, Welke handschriften uit de Kruisherenkloosterskomen voor op de kataloog van het Rooklooster bij Brussel, in BibliothecaManuscripta Fratrum Ord. S. Crucis, dl. 1, S. 63-67 ; P. Obbema, De Kroniek vanhet bibliotheekwezen, nr. 1085, in Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, dl. XLVI,nr. 3-4 (1975). S. 739-740). Fur Literatur iiber die Geschichte des Rookloosters unddessen Handschriftenkatalog weisen wir hin auf: M. Smeyers, Rooklooster inArchief- en Bibliotheekwezen in Belgie, dl. XLVII, nr. 3-4, S. 616-635.P. v. d. B.DIE ENTSTEHUNG DES KLOSTERDORFES BEYENBURG. Die AbteilungWuppertal des Bergischen Geschichtsvereins hat seit dem Jahre 1956 eine AnzahlBeitrage zur Geschichte und Heimatkunde des Wuppertals herausgegeben. Im Jahre1976 wurde Band 24 : Kulturgeschichtlicke Bodendenkmale im Raume Wuppertal, I,veroffentlicht. Dieses neue Buch enthalt eine Anzahl Artikel uber die Ausgrabungenim Gebiete der Denkmalpflege im Wuppertaler Raum. Hierunter gibt er einenArtikel, der vom Herrn Gerd Helbeck verfasst wurde: Hohlwege im BayenburgerRaum: Spuren einer alien Konig-, Pilger-, Heer- und Hansestrasse (S. 15-68).


KRONIEK 151Der Ausgangspunkt seiner Gelandearbeit war die Briieke, die heute in Beyenburgdie Landstrasse Lennep-Schwelm iiber den Fluss Wupper leitet. Durch seineUntersuchungen im Gelande und mit Hilfe alter Karten und Plane kan derAutor nachweisen, dass die Wegestiicke an beiden Seken der Briicke Teile deralten Durchgangsstrasse von Koln nach Dortmund sind, namlich der DortmunderHeerstrasse. Von Koln aus konnte man dann weiter nach Aachen und Maastricht,und von Dortmund weiter nach Westfalen, nach Hannover und Liibeck reisen.Der Zustand der Strassen war friiher sehr schlecht. Dadurch allein war eine Reisedamals sehr unsicher. Die Reisenden fielen ausserdem oft Oberfallen, Raub undTotschlag zum Opfer. Die Koln-Dortmunder Strasse war genauso unsicher wie dieandere Wege. Die Unsicherheit auf den Durchgangsstrassen brachte den Geleitschutzhervor. Es gab z.B. ,,K6nigsstrassen", wo der Deutsche Konig Schutz gewahrte.Auch die Koln-Dortmunder Strasse gehorte dazu. Der Konig aber vertraute oftdie Strassenhoheit regionalen Gewalten an. Auch diese Gewalten versprachen dehReisenden Geleit, die dafiir immer eine bestimmte Summe Geld bezahlten. Soerteilte Graf Adolf von Berg, dem ein Teil der Koln-Dortmunder Strasse gehorte,nach dem Jahre 1398 den Reisenden Geleit und Schutz uber den Weg Beyenburg-Lennep.Die lokalen Gewalten mussten sich eigentlich auch um die Instandhaltung derWege kummern. Deshalb war es ihnen erlaubt, an den Wegen entlang eine AnzahlZolle zu errichten. Wer da Geld erhob, hatte die Pflicht nicht nur die Sicherheitder Warentransporte zu gewahrleisten, sondern auch die Strassen auszubessern und inbrauchbarem Zustand zu halten. Besonders fiir die Kaufleute waren die Zolle sehrunangenehm. Die Koln-Dortmunder Strasse entlang gab es viele Zollstatten. DieBesitzer der Zollstationen vergassen nie Geld einzunehmen, um die Ausbesserungder Strassen aber kiimmerten sie sich gar nicht oder sehr wenig.Es lag aber ganz anders, wenn jemand im Besitz einer Briicke war. Als dieBriicke wackelig und baufallig war, benutzten die Kaufleute andere Wege. DerUnterhalt war zwar kostspielig, die Einahmen aus dem Briickenzoll dagegen fulltendie Kasse, bestimmt dann, wenn die Briicke im Zuge einer stark benutzten Durchgangsstrasse lag. Die Beyenburger Briicke war keine alltagliche Briicke, da kamnoch etwas hinzu. 1. Diese Briicke lag auf der bergisch-markischen Grenze. DasDorf Beyenburg gehorte dem Graf von Berg, das Gebiet an der anderen Seite derWupper, wo die Siedlung ,,Beyenburgerbriicke" lag, gehorte dem Graf von Mark.Wegen der Grenzlage bot sich die Briicke deshalb als Verhandlungs- und Tagungsortan. 2. Die Briicke lag sowohl eine Tagesreise von Kdln, wie auch von Dortmundentfernt. Die Stadt Koln war nicht nur ein geliebter und ein stark besuchterPilgerort, sondern auch ein Handelszentrum. Die Stadt Dortmund war lediglicheine Handelsstadt. Jedenfalls ist es sicher dass sowohl Kaufleute wie auch Pilgersioh immer in diesen Stadten einen oder zwei Tage aufhielten. Wenn sie von Kolnnach Dortmund oder von Dortmund nach Koln weiterreisten, war das DorfBeyenburg oder die Siedlung Beyenburgerbriicke fiir sie eine Raststatte, in der sieiiber Nacht blieben.Der Autor teilt uns auch mit, wer die Koln-Dortmunder Strasse benutzte und dieBeyenburger Briicke iiberquerte. Es waren Fuhrleute mit Fernfrachten, Boten derFursten, der Stadte, Handelsgenossenschaften, wie die Hanse, Boten der geistlichenInstitute, Kaufleute und Pilger. Spater, im 16. und 17. Jahrhundert verdrangte diePost die Botendienste. Die genannten Leute kamen zu Fuss oder zu Pferd, aufzweiradrigen Karren oder auf vierradrigen Wagen.Im letzten Teil seines Aufsatzes untersucht der Autor das Alter, die Geschichteund die Bedeutung der Koln-Dortmunder Strasse. Mit Hilfe des Briigger Strassen-


152 KRONIEKverzeichnisses (Itinerarium de Brugis) von etwa 1380 kann er nachweisen, dass im14. Jahrhundert die Koln-Dortmunder Strasse eine Teilstrecke der bekanntestenPilger- und Handelswege in Europa war. Mit der Entwicklung der Seefahrt imausgehenden Mittelalter und dem damit zusammenhangenden Niedergang der lianseund dem Verfall ihrer Stadte, war die grosse Zeit der Koln-Dortmunder Strassevorbei. Unter Einfluss des Humanismus, der in Europa immer mehr Anhangerbekam, die gegen die Pilgerorte und gegen die Pilgerfahrten wetterten, und spaterunter Einfluss der Reformation, die die Verehrung der Heiligen als einen ttbelstandansah und nicht gestattete, liessen auch die Pilgerstrome sehr stark nach.Am Ende seines Aufsatzes bemerkt der Autor, dass die Koln-Dortmunder Strasseder Ausgangspunkt der Geschichte Beyenburgs ist. Wenn man dieses liest, stelltman sich sogleich vor, dass das Dorf Beyenburg sich zu einer Stadt entwickelt hat.Das Dorf Beyenburg blieb aber ein Dorf, weil sich in diesem Ort kein Marktverkehrentwickeln konnte. Der Autor nennt mehrere Ursachen dafiir, sie sind aber nichtiiberzeugend. Vielleicht strebte die Beyenburger Bevolkerung nicht danach, ihrDorf zu einem Zentrum des Handels und des Gewerbes zu machen. Der Autorschreibt selber auf der letzten Seite seines Aufsatzes, dass die Beyenburger Bevolkerung ihre gewerbliche Betatigung ganz auf die Bedurfnisse der Burg- und Klosterinsassenund deren Gaste zugeschnitten hatte. Damit bestatigte sich aber seineBehauptung : die Strasse sei der Ausgangspunkt der Geschichte Beyenburgs, zumgrossen Teil nicht.Am Anfang seines Aufsatzes nennt der Autor Beyenburg das alte Klosterdorfund wiederholt in seinem Aufsatz das Kreuzbriider- oder Kreuzherrenkloster, dasdort im Jahre 1298 gegriindet wurde. Wir meinen, dass er zu wenig das alte Klosterund das Dorf Beyenburg als eine Einheit angesehen hat. Zwar wollte er nicht dieGeschichte des Dorfes Beyenburg beschreiben, sondern die Geschichte der Koln-Dortmunder Strasse. Wenn er aber das Dorf und das Kloster mehr als eine Einheitangesehen hatte, dann hatte er auch das Kreuzherrenkloster mehr in Verbindungmit der Koln-Dortmunder Strasse gebracht. Es gibt namlich noch eine AnzahlFragen oder. Probleme, die bei der Lesung des Aufsatzes auffielen, die aber nichtgeklart wurden. Warum rief Graf Adolf V. von Berg die Kreuzherren nachBeyenburg ? Warum gehorte die Briicke zur Steinhauser Kapelle ? Warum erhobenderen Kirchmeister oder die Kreuzherren den Bruckenzoll und hatten sie die Pflichtden Bau der Briicke auszubessern oder wiederherzustellen ?Obwohl wir noch nicht uber ausschlaggebende Unterlagen verfiigen, meinen wir,dass diese Fragen oder Probleme geklart werden, wenn wir die Behauptung desAutors anders formulieren und zwar so: Die Koln-Dortmunder Strasse ist derAusgangspunkt der Geschichte des Kreuzherrenklosters oder des KlosterdorfesBeyenburg.In Jahre 1298 iibertrug der Kolner Dompropst, Graf Konrad von Berg denKreuzherren die Kapelle zu Steinhaus (C. R. Hermans, Annales ... Ordints S. Cruets, Silvaeducis, 1858, Vol. II, S. 531). In die Urkunde aus dem Jahre 1298 wurdeauch noch erwahnt, dass Graf Adolf V. (1257-1296), der Bruder des Grafes Konrad,schon friiher den Kreuzherren die Kapelle angeboten und ihnen reichliche ,,Almosen"gegeben hatte. Spater, im Jahre 1299, wandte Graf Wilhelm I., der NachfolgerAdolfs, sich an den Erzbischof von Kdln, Wikbold von Holte (1297-1304), undbat ihn um Genehmigung der Stiftung. In dieser zweiten Urkunde wurde erwahnt,dass sein Bruder Adolf den Kreuzherren die Kapelle angeboten hatte; hier wurdeaber hinzugefiigt, dass die Kreuzherren auch die Wachszinse dieser Kapelle bekamen.Der Erzbischof gab am 5. Februar 1301 seine Genehmigung dazu


KRONIEK 153(Hermans, Annales, II, 531-532). In dieser dritten Urkunde bekamen die Kreuzherrennur die Erlaubnis, sich in der Nahe von Steinhaus niederzulassen. Darinwurde wohl hinzugefiigt, dass Graf Adolf sie fur sein Seelenheil und fur dasSeelenheil seiner Vorganger und Nachfolger nach Steinhaus berufen und fiir ihrenUnterhaltung Einkiinfte gegeben hatte. Die Kapelle wurde diesmal nicht erwahnt.Dagegen wurde die Heilige Maria Magdalena als die Patronin von Steinhausgenannt. Sehr wahrscheinlich hatte auch Graf Adolf eine Urkunde ausgefertigt undzugleich mit der Obergabe der Kapelle die Einkiinfte der Kreuzherren genau bezeichnet.Der Text dieser Urkunde wurde jedenfalls nicht uberliefert. Doch wissenwir, welche Einkiinfte Graf Adolf den Kreuzherren geschenkt hatte. Am 3. Januar1303 schenkte sein Bruder, Graf Wilhelm, den Kreuzherren zur Erbauung einesKlosters den Berg Beyenburg (A. Hermandung, Das ehemalige Kloster der Kreuzbruderzu Beyenburg-Wupper, Beyenburg, 1908, S. 8 ; R. Haass : Die Kreuzherrentn den Rheinlanden, Bonn, 1932, S. 43). In dieser Urkunde schrieb der Graf, dassdie jahrlichen Einkiinfte des neuen Klosters 18 Maker Roggen oder Gerste betriigenund aus dem Hof Steinhaus geliefert wiirden. Wenn wir davon ausgehen, dassein Malter Roggen oder Gerste auf einem Morgen wachst, dann bekamen die erstenKreuzherren zu Steinhaus den Ertrag von 18 Morgen Land. Davon konnte friihereine Familie leben. Die Kreuzherren mussten aber damit auch ihre Gebaude errichten.Eine solide Basis fur die Griindung des Klosters waren diese ,,Almosen" nicht.In der Regel schenkte der Adel eine Anzahl Landereien als Basis fur die Griindungeines Klosters. Spater haben die Kreuzherren als Basis fur eine Griindung immereine Anzahl Landereien gefordert.In der Urkunde des Jahres 1299 wurde aber erwahnt, dass die ersten Kreuzherrenzu Steinhaus noch andere Einkiinfte hatten, namlich den Wachszins der Kapelle.Es gab im Mittelalter Kirchen und Kloster, die Wachszins forderten. Sie hattengewohnlich eigene Wachsziehereien. Wachszins heben aber lohnte sich dann erst,erstens : wenn die Kirchen oder Kloster eigene Wachsziehereien hatten und selbstdie Kerzen fur ihre Kirchen oder ihre Kapellen anfertigten, und zweitens : wennvide Leute zu dieser Kirche oder dieser Kapelle kamen und dort vide Kerzenanzundeten. Wir meinen, dass wir deshalb annehmen konnen, dass auch die erstenKreuzherren von Steinhaus eine eigene Wachszieherei hatten und dass vide Leuteihre Kapelle besuchten. Die Dotation des Grafes Wilhelm I. hatte anders earkeinen Zweck.Dann steigt aber die Frage auf, warum kamen soviele Leute zur SteinhauserKapelle ? Theo Fohles schrieb in seinem Buch : Aus I'dngst vergangenen Tagen inBeyenburg (Beyenburg 1930, S. 26), dass diese Kapelle einst ein Wallfahrtsort war,und dass neben der Kapelle ein Gebaude fur arme und Kranke Pilger stand, d.h. ein,,Spital" oder ein Gastehaus. Leider gab er nicht seine Quelle an, die er bestimmtzur seiner Verfiigung hatte. Wir haben bis jetzt noch keine Quelle gefunden, inder ein Spital oder ein Gastehaus zu Steinhaus erwahnt wurde.Doch gibt es mehrere Griinde, anzunehmen, das die Kapelle zu Steinhaus eineSpitalkirche war und dass neben dieser Kapelle oder in der Nahe ein Spital oderGastehaus fiir arme und kranke Pilger gestanden hat.Das Herrengut Steinhaus lag an der stark benutzten Koln-Dortmunder Strasse dieschon im 10. Jahrhundert bestand. Am Ende des 12. Jahrhunderts war diesesHerrengut im Besitz des Grafes von Berg. Wahrscheinlich stand hier schon langereine Kapelle. Fals der Graf von Berg hier eine Kapelle errichtet hatte, wurde erdiese Kapelle bestimmt dem heiligen Pankratius, dem Schutzheiligen der Familievon Berg geweiht haben, so wie die Kapelle bei Schloss Burg (Th. Wilmes :Katholizismus im Bergischen Land, in Kirchenzehung des Erzbistums Koln, 13.5.


154 KRONIEK1962). Die Kapelle zu Steinhaus aber war der heiligen Maria Magdalena geweiht.Die Kirchen und Kapellen, die man im Mittelalter der heiligen Maria Magdalenaweihte, waren fast immer Spitalkirchen oder Spitalkapellen, d.h. in der Nahe dieserKirchen oder Kapellen stand ein Spital oder Gastehaus fiir arme und kranke Pilger.Die heilige Maria Magdalena wurde besonders von den Pilgern angerufen, weilsie die Frau war, die Jesus von alien Krankheiten heilte und die danach Jesusfolgte und diente (Lukas 8.2. ; Matheus 27.55-56). Deshalb wurde sie die Patroninvon vielen Spitalkirchen, wahrscheinlich nach dem Vorbild der Stadt Jerusalem,wo schon in der Mitte des 11. Jahrhunderts ein Spital fiir arme und kranke Pilgererwahnt wurde und der heiligen Maria Magdalena geweiht war.Die viele Pilger, die die Koln-Dortmunder Strasse benutzten, fanden auf ihremWeg nach Kdln, Aachen, Maastricht, Trier oder Duren zu Steinhaus eine Raststattefiir ihre Seele und fiir ihren Leib. Es gibt dafiir noch eine andere Quelle. Im Jahre1550, als die Wallfahrten nachliessen, trauerten die Steinhauser Kirchmeister einerZeit nach, in der die Wallfahrten jahrlich das Hundertzwanzigfache an Briickenzolleinbrachten.. Dass die Kirchmeister den Briickenzoll erhoben und dafur die Pflicht hatten, denBau der Briicke auszubessern oder widerherzustellen, ist ferner eine sehr starkeAndeutung, dass die Maria-Magdalena-Kapelle zu Steinhaus eine Spitalkapelle war.Es gibt zahllose Beispiele, dass die Kirchmeister der Spitalkirchen oder die Leute,die eine Spitalkirche verwalteten, die Plficht hatten den Weg zu ihrer Kirche auszubessern und wenn in der Nahe der Kapelle eine Briicke war, auch diese zuunterhalten. Sie waren angestellt oder sie hatten es freiwillig auf sich genommen,urn den Pilgern eine gute Reise zu sichern.Die ersten Kreuzherren haben, als sie damals die Kapelle ubernahmen, sehrwahrscheinlich auch die Pflicht iibernommen, den Weg zur Kirche und die Briickezu unterhalten. Vielleicht haben sie darum damals die Erlaubnis bekommen, dieWachszinse der Kapelle zu erheben und spater, weil die Baupflicht der Briicke fiirsie zu teuer geworden war, die Erlaubnis bekommen, an der Briicke Zoll zuerheben oder die Zolleinnahmen zu ubernehmen.Die Stelle war fiir ein Gastehaus sehr geeignet. Das Herrengut Steinhaus lag ander bergisch-markischen Grenze. Der Adel hat immer auf dem Lande, genau ander Grenze Spitaler oder Gastehauser gegriindet. Das Gastehaus lag sowohl eineTagesreise von Koln, wie auch von Dortmund entfernt. Fiir den Adel war es aberauch immer ein Problem, ihr Gastehaus mit gutem Personal zu versehen, besondersauf dem Lande. Deshalb bat der Adel fast immer Ordensleute, ihr Gastehaus zuverwalten und die vorbeiziehenden und manchmal auch bediirftigen Pilger zubetreuen. Es gab im Mittelalter Orden, die sich diese Aufgabe gestellt hatten. Sietrugen immer ein Kreuz auf ihrer Kleidung und deshalb wurden sie oft ,,Kreuzbriider"genannt. So ein Orden war auch der Orden der Kreuzbriider oder Kreuzherren, der am Anfang des 13. Jahrhunderst in der Nahe der Stadt Huy in Belgiengegrundet wurde. Schon friiher haben wir in dieser Zeitschrift darauf hingewiesen,dass in den Rheinlanden die Mitglieder von mehr als zehn KreuzherrenkLosternsich der Pflege der Armen und Kranken, sowie der Pilger in ihren Hospitalernoder Giistehausern widmeten (Clairlieu, Jg. 35 (1977), S. 101). Fur die Kreuzherren war diese Betreuung eine Nebenaufgabe.Wir glauben, dass Graf Adolf V. von Berg die Arbeit der Kreuzherren irgendwokennengelernt hatte, und sie gebeten hatte, sich auch bei der bergisch-markischenGrenze, an der Koln-Dortmunder Strasse niederzulassen und auch dort ihre heilsameArbeit zu leisten.


KRONIEK 155Wie wurde Graf Adolf auf die Kreuzherren aufmerksam gemacht ? Dasnachste Kloster der Kreuzherren lag in der Stadt Liittich. Es ist moglich, dasssein Bruder, der Kolner Dompropst Graf Konrad von Berg, die Kreuzherren imJahre 1287 kennengelernt hatte. In diesem Jahre hatten zwei Pariser Kreuzherrenin der Stadt Koln die Reliquien von einigen Gefahrtinnen der heiligen Ursulagefunden. Dieser Bruder konnte damals etwas liber die Arbeit der Kreuzherren inBelgien und Frankreich gehort haben (R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden,S. 42). Es ist aber ebenso gut moglich, dass Graf Adolf selbst die Kreuzherrenkennengelernt hatte. Wahrend des Krieges zwischen dem Kolner Erzbischof, GrafSiegfried von Westerburg (1275-1297) und dem Herzog Johann von Brabant hatteGraf Adolf sich mit dem Herzog verbundet. Auch die Stadt Liittich, sowie dieStadt Koln, waren Bundesgenossen des Herzogs und des Grafen. Man kann annehmen,dass der Graf die Kreuzherren in Luttich kennengelernt hat.Den Kreuzherren gefiel es nicht auf dem Herrengut zu Steinhaus zu wohnen.Schon im Jahre 1303 schenkte Graf Wilhelm ihnen zur Erbauung eines Klostersden Berg Beyenburg. Aus einer Urkunde des Jahres 1304 kennen wir auch denGrund, warum es den Kreuzherren in der Nahe von Steinhaus nicht gefiel. Dortkamen zuviele Leute vorbei und nicht jeder benahm sich als Pilger. Fur Kaufleutegab es dort bestimmt auch Herbergen. Wann die Kreuzherren nach ihrem neuenWohnplatz umgezogen sind, ist nicht sicher. Die heutige Kirche wurde im Jahre1497 errichtet. Jedoch haben sie immer die Kapelle zu Steinhaus betreut, bis zurAufhebung des Klosters im Jahre 1804. Wir kdnnen nicht annehmen, dass dieKreuzherren einen Priester als Pastor der Kapelle ernannten, lediglich fur diewenigen Leuten, die dort in der Nahe wohnten.Der Herzog Gerhard II. von Jiilich und Berg (1430-1475) bat im Jahre 1438die Kreuzherren von Beyenburg auch in seiner Residenzstadt Dusseldorf ein Spitalzu iibernehmen.Die Grafen von Berg baten die Kreuzherren, urn die vorbeiziehenden Pilger zubetreuen und ihnen die Gelegenheit zu geben, sich geistig und loorperlich zuerholen. Rund urn das Kloster wuchs das Dorf Beyenburg. Die Insassen des Dorfesiibernahmen die Dienstleistungen der Kreuzherren. Kaufleute und nooh viele andereLeute waren ihre Gaste. Deshalb, so meinen wir, entwickelte das Dorf Beyenburgsich nicht zu einer Stadt.Jeder wird freudig begriissen, dass man in Wuppertal seit kurzem darauf dringt,dass das Dorf Beyenburg eine ,,Erholungsfunktion fur die Gesamtstadt Wuppertal"erfiillen soil. Man hat z.B. einen Geschichtslehrpfad in Beyenburg angelegt, um dieBevolkerung mit der Geschichte von Beyenburg vertraut zu machen (MichaelMetschies : Geschichte erwandern, Zur Einweihung des Beyenburger Geschichtslehrpfades,in Mitteilungen des Stadtarchivs, (Abteilung fur Stadtgeschichte undFriihindustrialisierung des Fuhlrott-Museums und des Bergisehen Geschichtsvereins,Abteilung Wuppertal), Jg. 2, 1977, Heft 2, S. 37-39).Dr. P. van den BoschBENTLAGE. Bij het 650-jarig jubileum van de stad Rheine gaf de stadsarchivarisDr. Heinrich Buld een reeks kronieken en ooggetuigenverslagen uit over de geschiedenis van de stad : Rheine a. d. Ems, Chroniken und Augenzeugenberichte 1430-1950, Rheine, 1977, 720 biz., rijk geillustreerd. De originaliteit van dit boekbestaat erin dat nu eens geen chronologisch en logisch geordende geschiedenis vande feestvierende stad geboden wordt maar ooggetuigen aan het woord komen,mensen die de gebeurtenissen van nabij of ver hebben meegemaakt en ze optekendenvoor zichzelf of voor het nageslacht, in de sfeer waarin alles gebeurde, met de


156 KRONIEKindrukken die het op hen maakte. Misschien is de geschiedenis van Rheine op diemanier subjektiever. Gewoonlijk ziet men beter op afstand, na jaren. Maar dezemethode behoedt ook voor later bijgevoegde interpretatie en vooral, ze geeft heteigen aanvoelen van de mensen van toen. 'n Kruisbroeder van het klooster Bentlagezal alle gebeurtenissen bezien vanuit het lot dat het klooster zelf daarbij onderging,en wel gedurende vele jaren. 'n Ander zal de een of andere bijzondere gebeurtenisbeschrijven zoals hij ze meemaakte en aanvoelde. De samensteller van dit boek geefttelkens een korte inleiding op de kronieken en berichten, met de noodzakelijkenoten over de bronnen. In de inleiding dankt hij de kruisheren dr. P. van den Boschen P. Winkelmolen voor hun medewerking.Het boek opent met de kroniek die ons hier bijzonder interesseert, nl. hetChronicon Bentlacense, Historia de primordiis et progratione (progressions zounormaler klinken) in Bentlage. Grosfeld gaf deze kroniek reeds gedeeltelijk uit inde oorspronkelijke taal, het Latijn. Weiss in zijn studie over de Westfaalse kloostersmaakte royaal gebruik van de historische gegevens die erin te vinden zijn. (DieKreuzherren in Westfalen, in Clairlieu, XX-XXI, 1962-1963, 340 biz., over Bentlagep. 117-165 en 230-286). In het algemeen zullen we daar dan ook de historischefeiten terugvinden.Hier wordt een gedeelte van het handschrift uitgegeven, dat uit twee delenbestaat met de titel: Nachrichten fiber das Kloster Bentlage, nl. deel A, p. 1-58,aangevuld met enkele verdere bladzijden die historische feiten bevatten, dus de eigenlijkekroniek, en wel voor de betere leesbaarheid in het Duits. De rest, A. 59-118en B. 1-57, bestaat vooral uit lijsten van oversten en leden, weldoeners en overledenen,schenkingen en koopakten, die ook Weiss in zijn aanhangsels benutte.Deze kroniek, door de opheffing van het klooster terechtgekomen in het Staatsarchiefte Miinster, en daar door de laatste prior ontleend, kwam in 1812 in handenvan pastoor Niesert, heemkundige, die het als geschenk beschouwde, de oorspronkelijke band er van afdeed en de nog onbeschreven bladzijden als schrijfpapiergebruikte. Door de zorg van archivaris Zimmerman, kwam het handschrift in 1839in Miinster terug.De uitgave die we hier te lezen krijgen is die van Grosfeld, doch nauwlettendvergeleken met het handschrift. 't Is een mooie lopende tekst waarin de sfeer vande stichting in 1430, de eerste heilige ijver en vroomheid maar ook de spoedigopdagende financiele moeilijkheden aan bod komen. Sinds eeuwen stond te Bentlaageeen kapel (tijdelijk parochiekerk) waar Sint Geertrui door de bevolking trouwvereerd werd. De kloosterstichting wordt natuurlijk met vele vrome legendenomringd. Toen op een kerstnacht veel volk de vieringen bijwoonde, zagen deomstanders duidelijk een duif die boven de priester neerdaalde. Naast vele anderevoortekenen, pleegde de laatste rektor te vertellen, toen hij ten gunste van dekruisbroeders zijn rektoraat opgaf dat hij als student te Rheine inwoonde bij depastoor en daar aan tafel diende. De toenmalige rektor van Bentlage verzekerdeeens nadrukkelijk aan de pastoor en de gasten : ,,'k Heb zoveel grote en wonderedingen meegemaakt, dat ik zonder enige twijfel durf zeggen : de mannen waardoorBentlage eens tot een klooster zal verheven worden, zijn nu reeds geboren". Vissersdie 's nachts op de Ems visten, zagen een mooigebouwd klooster, terwijl rond hetkerkhof een processie trok van witgeklede monniken met fakkels en vaandels. Dezeen andere verhalen maakten de mensen reeds tot hulp bereid v66r de eerste kruisbroeders aankwamen. God had immers deze plaats voor zich en de zijnen uitgekozen.In deze vroom-poetische sfeer gaan we de geschiedenis van het klooster Bentlagebinnen (p. 18, tweede regel van onderen zal wel br. Hermann Dorsten moeten zijn,


KRONIEK 157zoals Weiss p. 120 zegt). We beleven de afstand mee van de kapel, de bisschoppelijkeen pauselijke goedkeuring, de komst van de eerste rektor, de welwillendheidvan de eerste weldoeners, maar ook de rampen van brand, het wonen in huttenen de echte oorspronkelijke armoede. Tegelijk komen de eerste roepingen, debouw van een houten huis met acht cellen voor zijn bewoners enz. enz. In hetvierde jaar van de stichting komt de pastoor van Bevergern naar Bentlage en wiler, gesticht door het voorbeeld van de broeders, binnentreden. Zeven karren met alzijn bezit stuurde hij voor zich uit naar het klooster, en met een brandende kaarsin zijn hand bood hij zichzelf als donaat aan het klooster aan en bleef er trouwtot aan zijn dood. Zijn voorbeeld trok meerdere sekuliere priesters tot navolging aan.Het lezen van deze kroniek verplaatst ons in een andere tijd en een anderegeest en doet ons de vreugden maar ook het vele leed van die beginjaren meeleven.Het zijn vooral de zorgen om de finandes, de naiviteit bij het bezegelen vanschuldbrieven, het bedrog van z.g. weldoeners als het hun slecht gaat, de jalouzievan de mensen als het hun goed gaat, maar ook de daadwerkelijke hulp van hoogstaandepriesters uit de omgeving en van de overheid van Miinster. Ze verliezen hungoede naam door herhaaldelijke exkommunikaties vanwege wanbetaling, maar zeblijven standvastig tegenover het aanlokkelijke aanbod van de Duitsheren vanMiinster, die hun schulden willen overnemen als de broeders zelf bij hen intredenom er een hervorming te bewerken. Eenmaal door de ergste problemen heen, vermeerderende roepingen, begint er een tijd van ernstige beleving van de kloostertucht,van kulturele opgang door de scriptores die schrijven voor het huis zelf envoor buitenstaanders en daardoor financieel meehelpen tot het voortbestaan van degemeenschap. Het had een mooie, rustige bloeitijd kunnen worden na de twintigmoeilijke beginjaren. Maar door de dood van de bisschop van Miinster wordt heteen zevenjarige periode van angst, brandstichting, plundering. Men begraaft dekostbaarheden, brengt waardevolle oorkonden naar elders, stuurt de jongeren naarandere kloosters en leeft vijf jaar lang onder interdikt zodat alle plechtige godsdienstigevieringen uitgesloten worden. In 1457 wordt de vrede hersteld en neemthet klooster toe in geestelijke en tijdelijke groei. In 1463 kan men met de nieuwbouwvan het klooster en later van de kerk beginnen. Het wordt ons allemaal somsomstandig, soms kort verteld : de stichting van Ter Apel en de daar door eengevluchte broeder gestichte brand, het aanwerven van nieuwe goederen, hun eerstestrefgeval in huis na 37 jaar. Trots merkt de kroniekschrijver op dat er behalveEvrardus van Orsoy, die tot prior van Hoei en generaal gekozen werd, nog zesandere konfraters tot prior van eigen en andere huizen gekozen werden. We ziende vooruitgang van het oude klooster met zijn acht cellen tot een huis waar eenvijftigtal mensen wonen, waar een apart ,,armenhuis" vlak bij de ingangspoortvermeld wordt. De kloosterbevolking was talrijk genoeg om in 1494 een rektor entwee medebroeders naar Scharmer te zenden in Friesland, waar heel het konventdoor de pest was uitgestorven.Weldoeners en konfraters die sterven worden herdacht, bijzondere gebeurtenissenverhaald zoals de overstroming van 1497, zo erg dat de broeders vanuit hunwerkhuizen per bootje naar de refter en de kapel moesten varen. Op p. 53 eindigthet eerste gedeelte van de kroniek (A. 1-58). Van dan af krijgen we uit deel B.korte stukjes bij verschillende jaren, te beginnen met 1517, de opkomst van Luther,allerlei ervaringen en rampen zoals de boerenoorlog, de wederdopers, de inname vanRheine door het keizerlijk leger, later door de Zweden, die ook het klooster brandschatten.In die aaneenschakeling van rampen is de ergste die van 1647 als hetklooster door dertig soldaten in brand gestoken wordt en bijna helemaal een prooivan de vlammen wordt, zodat de kruisbroeders elders een onderkomen moeten


158 KRONIEKzoeken. De heropbouw duurt jaren. Is het eerste gedeelte van de kroniek eenboeiend geheel, voor het laatste gedeelte kan men beter bij Weiss terecht.Het was een mooie gedachte deze kroniek uit te geven. Uit een dergelijke eerstebron komt ons altijd veel meer de geest tegemoet die er leefde, het menselijke datboeiender is dan de vele historische feiten, de solidariteit van een gemeenschap diezorg heeft voor het welzijn van alien en die eensgezind werkt voor een fatsoenlijkklooster dat beantwoordt aan de noden van alien.Door deze erg kort gehouden inhoud van de Bentlager kroniek, kan men zich eenbeeld vormen van de rijkdom aan gegevens die in deze 41 biz. kompakte druk zijnsamengevat en de vele bijzonderheden die aan de lektuur een aparte charme geven.Van p. 57-106 volgen zeven berichten uit de tijd van de dertigjarige oorlog, deachtergrond waarop een groot gedeelte van de Bentlager geschiedenis zich afspeeldeen daardoor waardevol tot beter begrip van de moeilijke tijd die de kruisbroedsrsevenals de stad Rheine toen doormaakten. Slechts op twee plaatsen worden bijzonderheden over het klooster zelf vermeld (p. 66-67 en 73), maar meerdere berichtenuit de kloosterkroniek worden hier nader aangevuld, bevestigd of geillustreerd.Een derde gedeelte wordt samengesteld uit vijf kronieken en berichten over dezevenjarige oorlog en de tijd daarna tot Napoleon (p. 107-232), een aaneenschakelingvan oorlogsellende waar tweemaal het klooster van Bentlage ter sprake komtvanwege inkwartiering (p. 142) of opslagplaats (p. 223). Op p. 147 wordt hetklooster vemoemd als hertogelijke residentie, en wordt erbij vermeld dat hetklooster zelf om zijn opheffing gevraagd had. Voor een juist begrip hiervan iseen vergelijking met Weiss, p. 164-165 nodig, waaruit blijkt dat de kruisheren nietmeer konden bestaan in de omstandigheden waarin ze geraakt waren, hoe graagze ook in hun klooster zouden blijven. Met het bevel het beheer der kloostergoederenneer te leggen krijgen ze dan van de hertog een jaarlijkse rente. Op p. 188 wordtde laatste prior Overman vemoemd die na de opheffing van zijn konvent eerstehofkapelaan werd van de hertog van Looz-Corswarem, terwijl het klooster opp. 216 het lustslot van de hertog genoemd wordt. Naargelang de aard van deberichten zelf zijn ze soms dorre reeksen opsommingen, soms ook boeiende verhalenzoals dat van de volksopstand in Rheine tegen het wegnemen van de beelden inde kerk of in deel IV de oorlogsherinneringen 1870 en de Heimat-Chronik vanVollmer.In de delen IV en V is uiteraard geen sprake meer van de kruisheren, daar zezich afspelen vanaf de jaren 1815 tot Bismarck en van 1914 tot 1950, al wordtBentlage en het Bentlager Wald vaak vermeld als een heerlijk natuurdomein.De voornaamste brok van het laatste deel is de kroniek van Hermann Rosenstengel,die van 1906 tot 1953 een dagboek bijhield dat tenslotte, in steno, 4000 dichtbeschrevenbiz. bevatte. De auteur begint de eerste wereldoorlog in een bravourstemming: ,,Kein schdnrer Tod ist in die Welt, als wer vorm Feind erschlagen",maar wordt nuchterder naargelang het einde van de oorlog nadert. De na-oorlogsejaren zijn spannend, afgezien van de gedeelten over sport en ontspanningsleven diemeer van plaatselijk belang zijn ; de nood aan alle levensbehoeften, de dreigingvan het kommunisme, de totale geldontwaarding, de situatie waarin een man alsHitler alle kansen kreeg. Heel dit verhaal boeit tot het einde toe, al is het voorons moeilijk begrijpbaar dat deze auteur zo lang aan de kant van Hitler is blijvenstaan, al verfoeide hij de partij ; ook dat we zo weinig horen van een veroordelingvan de Duitse invallen en het leed dat hierdoor aan vreemden werd aangedaan,terwijl de eigen miserie na de oorlog breedvoerig geschetst wordt. Maar het is eendiepmenselijk dokument dat voor Rheine en omstreken grote waarde behoudt.


KRONIEK 159Een mooie en rijke bronnenuitgave over de meest uiteenlopende periodes van degeschiedenis van Rheine. De verzamelaar besluit met een persoons-plaats en zaakregister. Voor wat ,,Kreuzbriider" en ,,Benltage" aangaat zijn er enkele fouteningeslopen. Een zaakregister op zulk boek kan alleen maar erg onvolledig zijn.A .R.DOORNIK. Dr. H. Hendrix gaf tweemaal een lijst van handschriften uit,waarin zich de tekst van het tractaat: De doctrina cordis van Gerardus Leodiensis(Gerard van Luik), Ord. Cist, bevindt: 1. in Ctteaux, Commentarii cistercienses,XXVII (1976), pag. 135-138; 2. in Ons Geestelijk Erf, dl. 51 (1977), pag. 146-168. De tweede lijst is vollediger als de eerste. Een klein aantal handschriften, diehier opgenoemd worden, zijn van Kruisherenkloosters afkomstig: o.a. Bruxelles,Bibliotheque Royal Albert Ier, 2724-29 (in de tweede lijst B 13, afkomstig van hetklooster te Doornik) ; Liege, Bibliotheque Grand Seminaire 6 F 24 (in de tweedelijst L 16, afkomstig van het klooster te Hoei) ; 6 K 7 (in de tweede lijst L 17,afkomstig van het klooster te Hoei) ; 6 N 20 (in de tweede lijst L 15, afkomstigvan het klooster te Luik). We dachten, dat hieraan toegevoegd zouden moetenworden : Cologne, Historisches Archiv, GB 4, 110, fol. 1 e.v. (afkomstig van hetklooster te Keulen).P. v. d. B.DUELKEN. Ferdinand Dohr, Aus dem alten Dillken. Viersen, 1976 [237 S. ;Bildanhang: 46 Abb.].In dit fraai uitgegeven boek doet de auteur, Stadtarchivrat te Viersen, eerst eenaantal grepen in de geschiedenis van Diilken. Op biz. 97-233 handelt hij uitsluitendover de Kruisheren : biz. 97-108 over de Orde in het algemeen (hij geeft zelfs eensamenvatting van de nieuwste Constituties), biz. 108-233 over het klooster St.-Sebastian te Diilken. De geschiedenis van dit klooster wordt behandeld aan de handvan ruim tachtig in extenso afgedrukte documenten, waartussen hier en daar eenverbindende tekst is geplaatst.Na H. Doergens (Chronik der Stadt Diilken, Diilken, 1925) en R. Haass(Dulken, in : Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn, 1932, S. 148-154) biedtF. Dohr weinig geheel nieuwe gegevens aan; maar de kennismaking met deoorspronkelijke documenten doet weldadig aan en stelt ons b.v. in staat om veelgegevens van Haass te verifieren. Heel duidelijk blijkt het belang van de Beckerhof,,an der Neelerstraten" (nu nog Klosterhof, Waldnielerstr. 54, Diilken) voor ditzwak gedoteerde klooster. Zeer interessant is de kloosterkroniek (biz. 171-174),hoofdzakelijk geschreven door prior Nicolaus Willekens (1683-1699).In plaats van ,,Goir, Goyr" (biz. 141, 146, 149), ,,Hove" (biz. 145-147),,,Goch" (biz. 148, 151), moet men wel lezen ,,Hoye" = Hoei (de woonplaats vande Magister Generaal). Ook de lezing ,,Fresemann" (biz. 141, 145-148) moet welluiden ,,Fresenius" (= Mag. Gen. Ant. Fresenius). Op biz. 202 lezen we : ,,Unterdem 21.8.1786 beklagt sich der Ordensgeneral Johann Jacob Hiils, dass sich (sic)der Prior Reinhard von Dulken sich nicht mit der Ausbesserung der Klosterkircheund des Klosters befasse ...". Waar haalt F. Dohr die naam Johann Jacob Hiilsvandaan of de titel ,,der Ordensgeneral" ?Na de opheffing van het klooster op 28 Thermidor jaar X = 16 aug. 1802(niet: 1801, biz. 205) bleef de laatste prior, Peter Dohr (de auteur is nog verweg familie van hem), als kapelaan verbonden aan de tot hulpkerk van de parochieDulken ingerichte kloosterkerk ; maar reeds op 29 Floreal jaar XII = 19 mei 1804(niet: 1803, biz. 203) stierf hij bij zijn familie in Viersen, 64 jaar oud.


160 KRONIEKDe straat waarlangs het klooster in Diilken zich uitstrekte, heet thans Kreuzherrenstrasse.In de tuin van Kreuzherrenstrasse 29 staat nog een zeshoekig Mariakapelletje,dat door de Kruisheren tegen de muur van de kloostertuin aangebouwd is. Debenedenverdieping van de tegenwoordige Kreuzherrenschule is nog een restant vanhet oude klooster. Het hoogaltaar uit de Kruisherenkerk staat in de parochiekerkSt. Maria Himmelfahrt te Bracht.Het is jammer, dat F. Dohr de bewaarplaats van de afgedrukte oorkonden endocumenten niet telkens precies heeft aangeduid. Ook ontbreekt een personen- enzakenregister.,,Aus dem alten Diilken" is een interessant boek, maar men moet het met enigereserve hanteren.Th. v. d. E.EHRENSTEIN. Das gotische Chorgewolbe in der Kreuzherrenklosterkirche derHeiligen Dreifaltigkeit in Ehrenstein/Liebfrauenthal.Gelegentliche Besucher - aber auch solche, die immer wieder kommen *- vermissenwohl in der Ehrensteiner Klosterkirche des HI. Dreifaltigkeit eine zentrale Darstellungihres Namenspatrons. In den Chorfenstern findet sich zwar eine Darstellungdes Gnadenstuhles, also der Personen der HI. Dreifaltigkeit. Dabei ist aber dochgleich deutlich : hier sind sie nur als Teil einer Gesamtschau gemeint, als Ausschnittim Rahmen des grofien Themas aller Chorfenster: der Heilsgeschichte Gottes mitseiner Welt.Erst wenn man den Blick zum Gewolbe iiber dem Priesterchor erhebt und versucht,sich in die Gedanken und Absichten des mittelalterlichen Runstlers und Theologenhineinzuversetzen, erkennt man nach und nach deutlich den tieferen Sinn in derAufteilung der Rippe und Bogen : es enthiillt sich allmahlich vor uns die zentraleDarstellung des Patrons der Kirche, der Heiligen Dreifaltigkeit.Wahrend sich innerhalb der verschiedenen gotischen Bauformen bei aller Unterschiedlichkeitdoch immer wieder viel Gemeinsames finden und aufzeigen lafit, somufl man einfach sagen, dafi hier ein gotisches Rippengewolbe geschaffen wurde,wie es in der Prazision und Fiille seiner Aussage vielleicht einzig dasteht. Esschwebt wie eine Krone iiber der von ihr iiberhohten Welt - dem Chorraum.Tatsachlich gehen wir nicht fehl, in ihm ein symbolisches Firmament dargestelltzu sehen, auf welchem der gottliche Himmel zu ruhen scheint: hier vollzieht sichdie Offenbarung Gottes - so wie der KUnstler sie geschaut hat. Aber war dasFirmament im Alten Testament ein Zeichen der Trennung zwischen Himmel undErde, so bildet es hier ihre Verbindung.Und da sind die beiden Schlufisteine im Rippengewolbe, beide in ihrer Weiseein Zeugnis der Schonheit und Aussagekraft wie auch der Meisterschaft ihresBildners. Es kann angenommen werden, dafi beide aus einer Kolner Werkstatt urndas Jahr 1477 stammen. Betreten wir den Chorraum, so erkennen wir im erstendieser beiden Schlufisteine, welcher die Verbindung der sechs Gewolberippen bildet,die Madonna mit dem Kinde. Offenbar liebte unser mittelalterlicher Kunstler dasZahlenspiel wie die biblischen Autoren vor seiner Zeit. Es ist bezeichnend, dafidie Madonna mit dem Kind hier in der Mitte der Zahl Sechs - die sechs Schopfungstageandeutend - dargestellt ist. Hier speigelt sich die erste, die ,,alte" Schopfungwieder, aus der hervorgehend und sie zugleich im Tiefsten erfiillend die neueSchopfung, die Menschwerdung Gottes sich vollzog. Dieser Stein kiindet die Zeitder neuen Schopfung an, in welcher alles Gefallene - die ganze erste Schopfung hgeheilt erstehen wird in dem ,,neuen Himmel und der neuen Erde" (Offb. 21, 1 ff.),der Erlosung Christi. Die ganze Schopfung begrufit voll Freude die gute Nachricht


KRONIEK 161vom Beginn dieser ,,neueiT Zeit, von dem Eintritt der Frau und ihres Kindes indiese Welt, ,,bekleidet mit der Sonne, dem Monde ... und mit einer Krone von zwolfSternen" (Offb. 12, 1). Das ist alles in einem Kreis, als Zeichen der Ewigkeit. Sowerden die Trager der grofien VerheiBung Gottes, die nie gebrochen werden kannund die kein Ende hat.Das gleiche Thema finden wir fortgesetzt in dem noch scboneren Schlufisteiniiber dem Hochaltar. Er hat die bekannt gotische Form von einem ,,Vierpafirahmen".Dieser Stein fafit sieben Haptrippen des Gewolbes zusammen und bildet so eineArt Fenster, aus dem uns ein ernstes und majestatisches Antlitz entgegenblickt, unddoch ein Antlitz voll Wurde und Gnade. Die Siebenzahl der Rippen kann natiirlichauf sehr verschiedene Weise interpretiert werden. Und es ist in der Tat wahrscheinlichso, dafi der mittelalterliche Kunstler ganz bewufit Elemente eingefugt hat, dieunsere Pfantasie befKigeln sollen (das ist aber auch eine Aufgabe von jedemKunstler). In der heiligen Schrift ist die Zahl Sieben das Symbol der Vollendung.Damit steht sie zugleich stellvertretend fur die sieben Sakramente, die Zeichendes Lebens Christi, aus dem unser menschliches Leben erst wahrhaft lebendig undlebenswert wird. Im Gegensatz aber zum Stein der Menschwerdung, der die,,neue Schopfung" verkiindet, ist dieser Stein das Zeichen ihrer Erfullung.In diesem Bildnis mit den drei Strahlenpfeilen erkennen wir die Gottheit inihren drei Personen in einem : die Heilige Dreifaltigkeit. Dieses ,,Antlitz Gottes"strahlt seine Fiille aus in sieben Stromen, fafit das Geheimnis der Einheit vondrei und vier in sich selbst zusammen. Drei - die Zahl der Vollmacht, der Unteilbarkeit,das Zeichen des ewigen Gottes, der Dreifaltigkeit. Vier - das ist die Zahlder geschaffenen Welt, die Zahl alles dessen, was sterblich und verganglich ist,zusammengefafit in den vier Elementen >- Luft, Wasser, Feuer, Erde - und hierhinein gehort auch naturlich die Menschheit. So ist hier also die Gottheit gegenwartig,dargestellt als Versohner. Er ist es, der die Versohnung zwischen Gottselbst und der von ihm geschaffenen Menschheit vollbringt. Sein Bund - zeichenhafterkennbar in der Siebenzahl der Gewolberippen - ist eine ewige, unlosbare Gemeinschaftzwischen Gottheit und Menschheit, die nie endet. Ja, es ist diese letzte Einheitund Gemeinschaft, um deren endgiiltige Erfullung die Kirche Christi heute wieeh und je im Gebet vor Gott steht.Und dies ganze tiefgeheimnisvolle Wechselspiel von Bogen und Gewolberippenruht schliefilich auf den acht sogenannten ,,Kampferpunkte", die bis in dasPriesterchor herabreichen. Acht - wieder eine symbolische Zahl, na'mlich die Zahlder unaufhorlichen Erneuerung. Eine Erneuerung, die weder Anfang noch Endekennt. Zugleich ein Zeichen fur den Tag der neuen Schopfung, den ,,achtenSchopfungstag", den Tag der Auferstehung Christi. aus den Banden des Todes.So stehen wir Heutigen staunend und anbetend unter dieser gleichen hohen undbedeutungsvollen Gewolbekrone, unter welcher schon Generationen von Generationenvon Glaubenden sich zu feierder Anbetung und Gottesdienst versammelten »• siewie wir wartend auf den Tag der Erfullung all dieser Hoffnung, von der uns diesteinernen Zeugen Kunde geben.(Ubersetzung: H. Ruhtenberg) B. Leisenheimer, o.s.c.HOEI. In de Kroniek van het Bibliotbeekwezen, nr. 1067 (in Archief- en Bibliotheekwezenin Belgi'e, dl. XLVI (1975), nr. 3-4, p. 725-728) vermeldt R. de Keyzer,dat K. Esser en R. Oliger een lijst van 183 handschriften hebben uitgegeven waarinOpuscula van de H. Franciscus van Assisi zijn overgeleverd. (K. Esser-R. Oliger,La tradition manuscrite des opuscules de saint Frangois d'Assise. Preliminaires deI'edition critique (Subsidia scientifica Franziscalia cura Instituti Historici Capuccin,i,


162 KRONIEK3), Rome, Institut Historique O.F.M., cap. 1972). 45 handschriften bevatten deRegula bullata, 66 handschriften vertalingen van de opuscula. R. de Keyzer somt dehandschriften op, die uit de Nederlanden stamden. Hieronder is een aantal uitvroegere Kruisherenkloosters, namelijk : Luik, Gr. Sem. 6 F 12, midden 15e eeuw,Kruis'heren van Hoei; Luik Gr. Sem. 6 G 1, 15e eeuw, Christianus van Sittart,Kruisheren van Hoei; Luik, Gr. Sem. 6 L 21, tweede helft 15e eeuw, Kruisherenvan Luik; Luik, Univ. Bibl. 343 C, 1408, Kruisheren van Luik: Parijs, Bibl.Mazarine 1743, 1459, Kruisheren van Namen. Hieraan kunnen waarschijnlijk nogtoegevoegd worden : Diisseldorf, Heinr. Heine Inst. B 171, 15e eeuw, (Regula),Kruisheren van Diisseldorf; Diisseldorf, Heinr. Heine Inst., B 132, 15e eeuw(Admonitiones), Kruisheren van Marienfrede ; Keulen, Hist. Arch., GB f 163 enGB 4, 54, 15e eeuw (Regula), Kruisheren van Keulen. Het is niets bijzonders, datde middeleeuwse Kruisheren de opuscula van Franciscus van Assisi kopieerden. Zijwaren er op uit, van iedere Orde de oorsprong te leren kennen, het leven, deregel en de brieven van de stichters.P. v. d. B.A. Padoa Schioppa heeft voor zijn studie: Sul principio della rappresentanzadiretta nel Diritto canonico classico, in Proceedings of the Fourth InternationalCongress of Medieval Canon Law, Toronto, 21-25 August 1972. Ed. b. St. Kuttner(Monumenta iuris canonici. Series C: Subsidia, Vol. 5), Vatikaanstad, 1976, p.107-131, gebruik gemaakt van de Summa Bambergensis of Animal est substantia enverwijst o.m. naar het handschrift Luik, Univ. Bibl. 127 E, Kruisheren te Hoei.Volgens Depaire : La bibliotheque des Croisiers, t. II, p. 291, behoorde dit handschrift zeker aan een van de Kruisherenkloosters toe ; hij kon echter niet aangeven,aan welk klooster het handschrift behoord had. (z. D. van de Auweele, De Kroniekvan het Bibliotheekwezen, nr. 1265, in Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, dl.XLVII (1976), p. 701-702).P. v. d. B.In de handschriften en onder de gedrukte boeken, die in de bibliotheken vande Universiteit en van het Groot-Seminarie te Luik bewaard worden, troffen wemeermalen het bekende werk van Gerardus van Vliederhoven aan : Cordiale dequatuor novissimis (Univ. Bibl. 258 B, handschrift, 1522 ; Gr. Sem. : 6 N 19,handschrift, 1404-1406 ; 6 F 24, handschrift, XVe eeuw ; 6 F 9, handschrift, 1445 ;6 H 4, handschrift, 1426; 6 B 4, boek, J. van Breda, Deventer, 1512 ; 28 N 28,boek, Predicatores, Keulen, z.d. ; 6 B 21, boek, R. Paffraet, Deventer, 1485). Dezehandschriften waren ofwel van het Kruisherenklooster te Hoei ofwel van dat te Luikafkomstig. Het boek bevond zich ook in de bibliotheek van het klooster te Kerniel(A. van Asseldonk, Franciscus Vaes van Tongeren, p. 177, nr. 92), en in die vanhet klooster Hohenbusch (Bibl. Gr. Sem. nr. 15). Men wist vroeger niet zeker, wienu de eigenlijke auteur van de Cordiale was. Het werd toegeschreven aan diverseauteurs o.a. Henricus de Hassia, Geert Grote en Dionysius Ryckel de Karthuizer.C. M. Vos pleitte reeds in 1866 voor het auteurschap van Gerardus van Vliederhoven.Bovendien werd in het Register van de cataloog van het Rooklooster Gerardusvan Vliederhoven reeds als auteur van het Cordiale aangegeven.Gerardus van Vliederhoven was waarschijnlijk reeds in 1360 lid van de DuitseOrde. Van 1375 tot 1380 was hij commandeur van de Commanderij van Tiel, van1380 tot 1396 rentmeester van de Balije van Utrecht en van 1396 tot aan zijn doodpastoor te Schoonhoven. Daar hij in het jaar 1402 geen pastoor van Schoonhovenmeer blijkt te zijn, vermoedt men, dat hij voor dit jaar gestorven is.


KRONIEK 163Zijn boek Cordiale vond niet alleen in de Nederlanden een ruime verspreiding,maar ook in de landen rondom, tot zelfs in Spanje. Oorspronkelijk in het Latijngeschreven, werd het in het middelnederlands vertaald (Die vier utersten) en vandeze vertaling blijken afschriften in verschillende Duitse dialekten vervaardigd tezijn. In het jaar 1962 gaf Dr. J. A. Mulders een middeleeuwse Engelse vertaling ervanuit (vertaald door de Benedictijnermonnik Thomas le Roy en gedrukt door WilliamCaxton te Westminster in het jaar 1479). Volgens Mulders schreef Gerardus vanVliederhoven zijn boek tussen 1380-1396 (Ons Geestelijk Erf, 1962, p. 432).In het jaar 1975 bezorgde Marieluise Dusch eine mittelniederdeutsche Herausgabe:De veer utersten. Das Cordiale de quatuor novissimis von Gerard von Vliederhoven in mittelniederdeutscher Oberlieferung, (Niederdeutsche Studien. Schriftenreiheder Kommission fur Mundart- und Namenforschung des LandschaftsverbandesWestfalen-Lippe, 20), Koln-Wien, 1975. Zij spoorde 178 handschriften op, waarinhet Cordiale in Latijnse taal bewaard wordt. Hieraan kunnen nog een aantal toegevoegdworden, o.a. enkele handschriften, die van Kruisherenkloosters afkomstigzijn. Verder gaf zij 15 handschriften aan, die de middelnederlandse vertaling geheelof gedeeltelijk bevatten. Op het einde van de 15e eeuw was het boek van Gerardusvan Vliederhoven nog steeds populair. Er zijn 73 Latijnse, Duitse, Nederlandse,Franse, Engelse, Spaanse en Catalaanse drukken overgeleverd. (z. J. Deschamps,De Kroniek van het Bibliotheekwezen, nr. 1399, in Archief- en Bibliotheekwezen,dl. XLXII, nr. 3-4, p. 754-755 ; Ons Geestelijk Erf, dl. 50 (1976), p. 350-351 ;G. M. Vos, De Leer der vier uiterst en, Amsterdam, 1866 (Dissertatie Utrecht) ;P. van den Bosch, De Bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de Nederlandenvoor 1550, in Studies over het Boekenbezit en boekengebruik in de Nederlandenvdor 1600, p. 609 en 618).P. v. d. B.Dr. E. Persoons geeft in de Kroniek van het Bibliotheekwezen nr. 1063 (ArchiefenBibliotheekwezen in Belgie, Dl. XLVI, nr. 3-4, pag. 724) een korte samenvattingvan een artikel van G. G. Meersseman over de Romeinse filosoof en dichterSeneca: Seneca Maestro di spirituality nei suoi opuscoli apocrifi dal xii al xvseculo, in Italia medioevale e umanistica, 1973, dl. XVI, p. 43-135. De echte enpseudo-werken van Seneca hebben in de middeleeuwen een grote invloed uitgeoefend.Zo blijkt o.a. dat Geert Groote in zijn preek over de armoede grotegedeelten uit de brieven van Seneca letterlijk heeft overgenomen. Ook de middeleeuwse Kruisheren hebben de door Meersseman bestudeerde werken van Senecavoor hun bibliotheken en voor hun eigen geestelijk leven gekopieerd : De remediisfortuitorum te Hoei (thans bewaard in Luik Universiteitsbibliotheek 240 C,Bibliotheek Groot-seminarie 6 N 16 en 6 H 15) ; De Moribus te Dusseldorf (thansbewaard in Dusseldorf, Heinrich-Heine Instituut nr. 164) en te Keulen (thansbewaard in Keulen, Hist. Arch. GB 8, 116 en GB 8 150) ; Proverbia Senecae inHoei (thans Luik, Univ. Bibl. 240) en te Keulen (thans Hist. Arch. GB 8 150) ;De Quattuor virtutibus in Hoei (thans Luik, Univ. Bibl. 240 en Bibl. Gr. Sem.6 N 16 en 6 N 2) ; zeer geliefd was de : Epistola Senecae ad Paulum apostolumet Pauli ad Senecam, te Hoei (Luik, Univ. Bibl. 240), te Keulen (Keulen, Hist.Arch. GB f 1 en GB f 70) en te Dusseldorf (Dusseldorf, Henrich-Heine Inst.B 12). Te Hoei schreef men ook de Tragoediae van Seneca over (thans Luik, Univ.Bibl. C 337).P. v. d. B.


164 KRONIEKZowel van architekt M. Hendrickx van Maaseik als van dr. P. van den Bosch vanBonn en J. Op de Kamp van Leuven ontvingen we een bladzijde uit de antiquariaatscatalogusvan boekhandel Gothier van Luik van december 1976, met het volgendebericht: ,,164. HUY. Manusait sur velin du XVe siede. Lettre, en latin, deThierry de Hall, Prieur general des Croisiers de Huy a frere Walter de Leent,Prieur des Chartreux de Ruremonde. 4 mai 1461. 1 ff. 21X15 cm, texte de 13lignes de 18 cm., d'une belle calligraphic soignee, initiale omee. Frs 3000. Cetinteressant document doit d'avoir survecu a son utilisation dans une reliure, dontil garde quelques traces au verso". (Catalogue 439, 1976, p. 12, Librairie PaulGothier). We hebben zelf vroeger bij het bestuderen van handschrift 25 D 11 vanhet Groot Seminarie van Luik, waarin meerdere oorkonden met privileges voorkomen,dit perkament gezien. Het is een z.g. participatiebrief van de magistergeneraal Theodoricus van Hall aan de prior van de karthuizers van Roermond,Walter van Leent; deze wordt hierbij ,,participans", dus deelgenoot verklaard aande gebeden van de ordeleden. Het was niet alleen bij de Kruisheren, maar ook inandere ordes gebruikelijk, om mensen die voor de orde him verdiensten hadden,op deze manier te belonen. Bij de dominikanen kende men de receptiebrieven inverschillende vorm (zie Clairlieu, XXII, 1964, p. 123-124 onze bespreking vanhet boekje van S. P. Wolfs, o.p., Litterae de beneficiis o.p. 1243-1524, Groningen1963). Bij de kruisheren worden in de relikten van de generale kapittels herhaaldelijkde participantes vernoemd ; bij de overleden ordeleden staan ze na de kruisheren ;op het einde van het relikt worden gebeden voor hen voorgeschreven (vgl. A. van DEPasch, Definities der Generale Kapittels van de Orde van het H. Kruis 1410-1786,Brussel, 1969, passim). Dat dit instituut een tamelijk grote uitbreiding genomen had,blijkt bv. duidelijk uit het generaal kapittel van 1624 (o.c, p. 446) waar na deoverleden fratres en donati ook 23 overleden participantes worden genoemd. Daarnavolgt dan de gebruikelijke formule: ,,Item pro participantibus et benefactoribuss. nostri ordinis tarn vivis quam defunctis, quilibet sacerdos 17 missas, clericipsalterium, donati 200 Pater et Ave legant".In het hs 25 D 11 van het Groot Seminarie van Luik zaten indertijd meerderelosse bladen met zulke participationes (vgl.Clairlieu, XXII, 1964, p. 123). OokA. van de Pasch vermeldt dit perkament van Theodoricus van Hall in zijn studieover Clairlieu en zijn Prioren-Generaal (Clairlieu, XVIIf, I960, p. 21) als losblad, in hs LGS 25 D 11 (noot 71). Dat deze losse brieven door het Groot Seminariete Luik zouden verkocht zijn, kunnen we moeilijk veronderstellen. Ze zullen erwel uit gestolen zijn en zo terechtgekomen bij de boekhandel Gothier, die voor eenenkel perkament 3000 Frs vraagt. Vanuit Leuven belde onze confrater J. Op de Kamponmiddellijk op naar Gothier, maar het dokument was al verkocht.A. R.In Archief- en Bibliotheekwezen in Belgi'e, dl. XLVIII, Nr. 1-2, 1977, p. 79-90,publiceerde de archivaris van de stad Tongeren, Henry Baillien : Een Cumulatieveinventaris van de Originelen op het stadsarchief te Tongeren. Op p. 84 vermeldthij, dat in dit archief zich ook een origineel dokument bevindt, dat Gerbrandusde Snekis, prior van het Kruisherenklooster te Hoei in het jaar 1496 uitgegevenheeft. Deze Kruisheer was aanvankelijk conventuaal in het Kruisherenklooster teSneek. In het jaar 1473 werd hij prior van het Kruisherenklooster te Hoorn enbleef deze functie tot het jaar 1494 vervullen. In dit jaar werd hij tot prior vanhet kruisherenklooster te Hoei en tevens tot magister-generaal van de orde derKruisheren gekozen. Hij stierf in het jaar 1500.


KRONIEK 165De Heer Baillien was 20 goed, ons op ons verzoek een fotokopie van dit dokumenttoe te zenden. Het blijkt een oorkonde te zijn, waardoor de magister-generaalGerbrandus • van Sneek twee mensen, namelijk Lambertus Eyehoeft en zijn echtgenoteCathsrina, tot parteipantes van de orde der Kruisheren verklaart. Daar deze oorkondein het archief van de stad Tongeren bewaard wordt, mogen we misschien veronderstellen,dat deze mensen in Tongeren woonden. De oorkonde zelf geeft geen naderegegevens. 2e waren blijkbaar weldoeners van de orde.- Van de magister-generaal Gerbrandus van Sneek zijn ons reeds twee soortgelijkedokumenten bekend. Ze zijn beide uitgegeven, de eerste dpor G. R. Hermans(Annales ... ordinis Sanctae Cruets, torn. II, p. 458, nr. 141) waardoor de magistergeneraaleen kanunnik te Aken en een bloedverwante tot participantes verklaart,1500, 30 mei, en de tweede door L. Heere (Clairlieu, jg. 13, 1955, p. 85), waardoor de magister-generaal de smsters van het Olde Convent te Zwolle tot participantesverklaart, 1496, 28 maart. De teksten van deze beide oorkonden komen slechtsgedeeltelijk met elkaar overeen. Ook de tekst van de oorkonde, die in het archiefvan de stad Tongeren berust, wijkt weer van. de beide reeds uitgegeven tekstenaf. Daarom vonden wij het nuttig, ook deze tekst in zijn geheel uit te geven.,,Frater Gerbrandus de Snekis, fratrum sancte crucis conventus huyensis, leodiensisdiocesis, prior necnon tocius ordinis antedicti magister generalis, dilectis nobis inChristo Lamberto eyehoeft et Catherine suo conthorali. Salutem in Christo Jesuomnium salvatore. Exigente pro vestre devocionis affectu, quem ad ordinem nostrumgeritis, vos in nostram fraternitatem recipimus missarum, oracionum, psalmorum,ieiuniorum, vigiliarum, abstinenciarum, disciplinarum, elemosinarum aliorumquelaborum et exercitiorum que fiunt per totum ordinem nostrum et propicio deo fientutilibet in futurum participes facimus in vita pariter et in morte. Addentes nichilominusde gratia speciali ut cum obitus cuiuspiam vestrum quem deus felicem fadatnobis in capitulo nostro generali denunciatus presencium exhibitione fuerit missas,orationes aliaque pietatis suffragia pro salute vestra fieri iniungemus sicuti prohuiusmodi nostris amicis et participibus facere solid sumus et consueti. Datum inconventu nostro huyensi impendente officii nostri generalatus sigillo. Anno dominiM° CCCC° XCVr mensis Junii die prima."Het zegel hangt niet meer aan de oorkonde.P. v. d. B.Van de Tractaten, die paus Innocentius III, 1198-1216, schreef, is vooral zijnDe missarum mysteriis bekend. Twee auteurs hebben lijsten van de handschriften,waarin dit tractaat bewaard is gebleven, uitgegeven : M. Maccarrone, in Divinitas,1966, dl. X, p. 408-412, en in Studi su Innocenzo MI, Padua, 1973, p. 425-431 ;D. F. Wright, / manoscritti del fiDe missarum mysteriis" di Innocenzo III, inRevista di storia delta Chiesa in Italia, 1975, dl. XXIX, p. 444-452. In dezelijsten komen twee handschriften voor, die vroeger aan Kruisherenkloosters toe?behoorden: Luik, Universiteitsbibliotheek, 158 c, fol. 94T-122V (Grandjean, nr. 165)1435, Kruisheren Hoei; Luik, Universiteitsbibliotheek, 263 C, fol. 44M4V (Grandjean, nr. 167) begin 15e eeuw, Kruisheren Luik. Zie Archief- en Bibliotbeekwezen inBelgie, dl. XLVIII (1977), p. 705, nr. 1498). We dachten, dat aan deze lijst nogtoegevoegd kpn worden : Brussel, Kon. Bibl. 2724-2739 (cat. 1635), fol. 201-237,I6e eeuw, Kruisheren Doornik.P. v. d. B.Het handschrift 127 E in de Universiteitsbibliotheek te Luik, dat eens aan eenKruisherenklooster, hetzij aan dat te Hoei hetzij aan dat te Luik, toebehoorde wordt


166 KRONIEKgeregeld voor een iuridische studie geraadpleegd. Het bevat het Decretum Gratianimet de Summa Animal est substantia. Ditmaal door S. Kuttner voor zijn artikel:Gratian and Plato in Church and Government in the Middle Ages. Essays presentedto C. R. Cheney..., Cambridge, 1976, p. 93-118 (zie Archief- en Bibliotheekwezenin Belgie, dl. XLVIII (1977), p. 704-705, nr. 1495.P. v. d. B.KEULEN. In Clairlieu, XI, 1953, 49-84 publiceerde dr. A. van de Pasch, Eentraktaatje over de volmaaktheid, (Latijnse tekst en vertaling), uit een Keuls handschriftvan de XVe eeuw, dat van het kruisherenkooster terecht kwam in hetHistorisches Archiv der Stadt Koln. Over Devotus libellus de perfectione fratrumsancte cruets (hs GB 4° 192, fol. 22 r. tot 34 v.) schrijft de archivaris van genoemdarchief enkele bijzonderheden (brief van 10-8-77 van dr. Joachim Vennenbusch aandr. A. van de Pasch). 1) GB 4° 54, 124 V.-125 r. enthait kurze Ausziige aus demLibellus unter dem bemerkenswerten Titel ,,Ex regula vere vite". 2) GB 4° 41,66 v.-67 r. enthait ebenfalls Ausziige aus dem Libellus, geschrieben von demKolner Kreuzbruder Conradus de Grunenberg, der iibrigens auch der Schreiber desLibellus in GB 4* 192 ist. Diese Ausziige stammen aus einer etwas abweichendenalteren Redaktion des Libellus. 3) In GB 4° 41 lasst der Schreiber einen langerenAbschnitt vom Anfang des Libellus aus und verweist dafiir auf die Vita JesuChristi. Tatsachlich steht der ausgelassene Text (mit einigen Abweichungen) in :Ludolphus de Saxonia, Vita Jesu Christi, pars II, cap. 58 ; ed. A. C. Bolard (u.a.),Paris/Rom 1865, S. 603. Ein Textvergleich zeigt, dass der Libellus und Ludolphusnicht von einander abhangig sind ; offenbar sind beide wenigstens indirekt voneiner gemeinsamen Quelle abhangig. 4) Ein Text, der mit der gemeinsamen Quelleverwandt ist, findet sich in Vat. lat. 1058, 45 v-48 v, einer Handschrift des 13.Jahrhunderts. Titel: De conformacione crucis materialis ad crucem Christi. Initium :,,Eya serve dei, homo dei, frater Christi, in cruce quern gestas crucis Christi formaexprimitur. In cuius passione tria fuerunt in summo ad que cetera omnia rediguntur...Schluss : voluntarie passus est, unusquisque debeat christianus." Der VatikanischeText ist viel umfangreicher als der entsprechender Text im Libellus und beiLudolphus. 5) In Ihrer Edition des Libellus losen Sie eine schwer lesbare Abkurzungan einigen Stellen mit ,,hundaneia" auf. Tatsachlich steht in den Handschriften(auch in GB 4° 192) habundancia.Die Auswirkungen der Sakularisation der Kolner geistlichen Institutionen in denJahren 1802 und 1803 mussten bei dem Reichtum der katholischen Kirche in Kolnals ganzes von tiefgreifender Folge sein. Welche wirtschaftlichen und sozialenAuswirkungen die Verwendung des auf den Staat iibergegangenen Kirchenvermogenshatte, ist von Dr. Richard Buttner in seiner Dissertation : Die Sakularisation derKolner geistlichen Institutionen (herausgegeben vom Rheinisch-Westfalischen Wirtschaftsarchivzu Koln, Koln, 1971) erforscht und xlatgestellt worden.Der Verfasser versteht unter ,,geistliche Institutionen" alle Pfarreien mit denPfarkirchen, die Stifte, Abteien, Ordenskirchen und Ordenskomtureien, Klosterund das Priesterseminar, und unter ,,K61ner geistliche Institutionen" alle dieseInstitute, soweit die im Jahre 1802 im Gebiet der Mairie (spater Gemeinde) Kolnlagen.Weil die Sakularisation in Frankreich schon im Jahre 1789 angefangen hatte,konnten die geistlichen Institutionen, als die franzosischen Truppen im Jahre 1794in das Rheinland einzogen, erwarten, dass ihnen ein selbes Schicksal bevorstehenwiirde.


KRONIEK 167Die franzosische Verwaltung wollte sich aber zunachst uber die Gesamtmassedes Eigentums und der Einkiinfte der geistlichen Institutionen orientieren. EinArrett vom 3. Thermidor (21. Juli 1795) z.B. verbot alle Verkaufe aus Stiftungenohne Zustimmung der Zentralfegierung und erklarte alle diesbezuglich seit demEinmarsch der Franzosen vorgenommen Verkaufe fur nichtig. Erst im Jahre 1798forderte die Verwaltung ein detailliertes Personen- und Sachverzeichnis. So kamenin diesem Jahr Abgeordnete der Kolner Munizipalitat in die Kolner Stihe undKloster und verlangten ein genaues Verzeichnis der beweglkhen und unbeweglichenGuter. Im Jahre 1800 forderte man wieder ein Verzeichnis an.Nachdem durch den Frieden von Luneville (9. Februar 1801) das Roer-departementmit Frankreich volkerrechtlich vereinigt war, stand der Veroffentlichung undAusfiihrung der franzosischen Gesetze iiber die Sakularisation der KatholischenKirche kein Hindernis mehr im Wege. Das Konkordat, das am 10. September1801 unterzeichnet wurde, hatte die vollstandige Sakularisation seitens der Katholischen Kirche legitimist. Die Verzichterklarung von Papst Pius VII. bezog sichnicht nur auf die in Frankreich schon verkauften ehemaligen Kirchengiiter, sondernauch auf die zur Zeit des Konkordats noch nicht verausserten Guter der Kirche.Dem franzosischen Staat wurde das Recht verliehen die Sakularisation in den neueroberten und durch Staatsvertrag erworbenen Gebieten durchzufiihren.Die Veroffentlichung des Sakularisationsgesetzes verzogerte sich im Rheinlandbis zum 2. Juli 1802. Der Reichdeputationshauptschluss vom 25. Februar 1803(Par. 35) gab den Landesherren im rechtsrheinischen Gebiet das Recht in ihrenalten und in den von ihnen neuerworbenen Gebieten die Sakularisation durchzufiihren.Die Durchfiihrung der Sakularisation in der Stadt Koln hatte zur Folge, dassauch das Kreuzherrenkloster in dieser Stadt aufgehoben wurde und zwar am 15.Fructidor X (2. September 1802). Dr. Buttner gibt auf S. 103 die Grosse desEigentums der Kolner Kreuzherren im Jahre 1802 an. Dr. R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, S. 91 gab die Zahlen des Vermogensverzeichnissesvom Jahre 1798. Wir haben diese Zahlen in Klammern wiedergegeben. Dr. Buttnerwirft in seiner Dissertation auf S. 113 Dr. R. Haass vor, dass er in seiner Abhandlungiiber die Kreuzherren in den Rheinlanden iiberschlagliche Angaben iiber das Vermogender Deutschordenskommende St. Katharina in Koln macht. Dr. Buttner irrtsich aber, da Haass nur die Geschichte der Kreuzherren oder Kreuzbruder in denRheinlanden beschrieb.1. Grundguter KapitalwertKanton Koln145 525 Frs.(41 945 Rtlr. oder 159 391 Frs.)Konventsgebaude; Kirche, Brauerei,zwei Pferderstallen und 1.28 ha Garten. 3 048 Frs.Kanton Bruhl 21 448 Frs.60,7 ha Land von 3 Hofen 12 897 Frs.(zu Bornheim : Kreuzhof mit 20.3 ha,und Kreuzhofchen mit 11.5 ha ;und zu Hemmerich ein Hof mit 28,9 ha Land)11,2 ha Landparzellen 4 246 Frs.(zu Bornheim, Brenig und Wesseling)18,1 Wald 4 305 Frs.(zu Bornheim)


168 KRONIEKKanton Dormagen ... • 67 434 Frs.227,9 ha Land von 4 Hofen : 60 544 Frs.(zu Nievenheim: -Schwiedenhof oder Schwitzhofmit 47,3. ha Land, und Zanneshof mit 37,5 to- •Land ; zu Stommelm: Grosserkreuzhof mit 95* haLand und Kleinkreuzhof mit 48,1 ha Land)19,9 ha Landparzellen:6890 Frs.(zu Stommelm) ••-...Kanton Weiden . .1,8 ha Landparzellen .(zu Weiden) .Kanton Diiren114 Landparzellen. (zu GUrzenich) -Ausserhalb Roerdepartement urn Nijmegen/BatavischeRepublik. Grundeigentum von unbekannter Grosse2. Kapitalforderungea3. Rentenforderungen4. Sohulden5. Gesamtkapitalwert(3128 Rtlr, oder. (1540 Rtlr. oder9204 67548 000 Frs.114 044 Frs118 8655 3155 8521520263 364Frs.Frs.Frs.)Frs.Frs.)Frs.Frs.Die von der franzosischen Regierung moglicherweise zu zahlende Pension betrag5 100 Francs (pro Person 500 oder 600 Francs ; nach Haass waren im Jahre 1801noch zehn Kreuzherren in K61n). Die Quelle fiir den Verfasser waren die Suppressionsetatsvon 1802 im Hauptstaatsarchiv DUsseldorf und sie tragen den Titel:,jEtat General des Possessions foncteres, Rentes constitutes ou provenant de Capiteauplaces, Dettes mobiliaires et immobiliaires, dependant de l'litablissement nomme ...en la Commune de Cologne."Die Konventsgebaude wurden Louis Boignes in Paris am 4.6.1804 fiir 22 300Francs verkauft.Im Vergleich zur Grosse des Eigentums der anderen Mannerkloster in Kolnkonnen wir schliessen, dass die Kreuzherren nicht zu den armeren Mannerklosterngehorten, aber auch nicht zu den reichsten. Eine Anzahl der Mannenkloster dienteMilitarzwecken, das Kreuzherrenkloster war vielleicht fur diesen Zweck zu klein.Im Laufe der Jahrhunderte haben die Kreuzherren in der Stadt Koln eine AnzahlHauser erworben und in der Nahe von Koln, Bonn, Euskirchen und Kleve Landereien,sie haben aber offenbar diese Hauser und viele Landereien verkaufen miissen.Die Franzosen belegten nach dem Jahre 1795 wahrscheinlich auch das Kreuzherrenkloster mit hohen Kontributionen.Im Vergleich zum gesammten Vermogen des Kreuzherrenklosters Hohenbusch imJahre 1798 (Haass S. 70 : 306 200 Francs) war das Vermogen der Kolner Kreuzherren kleiner, aber doch bedeutend grosser als das Vermogen der KreuzherrenklosterSchwarzenbroich und Aachen (Haass resp. S. 105 und 115: 66 039 Francs und54 670 Francs).Obschon wir nur die Angaben insichtlich des Kreuzherrenklosters zu Koln besprachen,mochten wir zum Schluss unsere Anerkennung fiir die Arbeitsmethodeund fur die Ergebnisse in der Dissertation von Dr. Biittner aussprechen.P. v. d. B.


KRONIEK 169Nadat in de jaren 1969-1970 twee delen van de Bio-Bibliographia FranciscanaNeerlandica saeculi XVI, samengesteld door Pater Benjamin de Troeyer o.f.m.,verschenen waren, volgden in het jaar 1974 wederom drie delen, nu over de auteursvan de minderbroedersorde v66r 1500, namelijk van ca. 1250 tot 1500 : BiobibliograpbiaFranciscana Neerlandica ante saeculum XVI, dl. I: B. de Troeyer, Parsbiographica; II en III : L. Mees, Pars bibliographica, Nieuwkoop, B. de Graaf,1974. In het tweede gedeelte, Pars bibliographica, wordt o.a. beschreven, waar zichmomenteel handschriften bevinden, die de werken van de in het eerste gedeelte,Pars biographica, besproken auteurs bevatten. Onder deze handschriften zijn erenkele, die van Kruisherenbibliotheken stammen. De genoemde handschriftenbepalen echter niet, in hoeverre de Kruisheren vroeger boeken van NederlandseFranciscaner auteurs kopieerden of aankochten. Dat was meer het geval, als doorgenoemde handschriften aangegeven wordt. Daarom sommen we ook enkele titelsvan boeken op, die, voorzover we weten, vroeger door Kruisheren aangeschaftwerden. Deze lijst zal zeker niet volledig zijn.Guibertus van Doornik : De septem verbis Domini in cruce, Keulen, Bibl.Aartsb. Sem. nr. 16, afkomstig van het Kruisherenklooster te Hohenbusch. In dehandschriften : Keulen, Stadsarch. GB f 68, afkomstig van het Kruisherenkloosterte Keulen, en Brussel, Kon. Bibl. 3209, afkomstig van het Kruisherenklooster teHoorn, bevindt zich een Vita S. Eleutberi. We weten echter niet, of deze vita doorGuibertus van Doornik werd samengesteld.Jan Brugman : Spieghel der Volcomenheyt, Keulen, Stadsarch. GB 8, 89, Kruisheren te Keulen. Volgens de catalogus van het Kruisherenklooster te Kerniel bevondzich daar vroeger in de bibliotheek: Duodecim mortification is (handschrift) ;Directorium aureum contemplationum (Keulen, Joannes Landen, 1513) ; Theologicamystica (Keulen, Melch. Noverianus, 1538) ; Soliloquium divini amoris, Directoriumaureum contemplationum, Eden Scala amoris; Collationes tres, Scala divini Amoris(vgl. A. van Asseldonk, Franciscus Vaes van Tongeren, p. 184-185). Pater A. Ampevermoedt, dat in Luik Gr. Sem. 6 M 8 zich nog een Tractaetken van Contemplacienbevindt (Ons Geestelijk Erf, 49 (1975), p. 338).Willem van Gouda : Expositio mysteriorum misse, Diisseldorf, Heinr. Heine InstB 117. Dit handschrift wordt niet in het pars bio-bibliographica genoemd.Filips van Meron : Die historie van den H. Joseph, Luik, Gr. Sem. 6 M 18(z. Clairlieu, jg. 34 (1976), p. 109-110; Dr. A. Ampe s.j., Philips van Meron enfan van Denemarken, in Ons Geestelijk Erf, 50 (1976), p. 10-37, 148-203, 260-308,353-377). Zie ook : Kroniek van het Bibliotheekwezen, nr. 1052, in Archief- enBibliotheekwezen in Belgi'e, dl. XVLI, 3-4 (1975), p. 718-720; nr. 1387, dl.XLVII, 3-4 (1976), p. 759; Ons Geestelijk Erf, dl. 49 (1975), p. 333-336.P. v. d. B.In de Publications de la Soc. hist, et arch, dans le Limbourg, t. CXI (1975),verscheen A. J. J. Mekking : De kapel van Onze Lieve Vrouiv van Loreto onderde Linden te Thorn (p. 233-340).De schrijver heeft allereerst geprobeerd om te achterhalen, waarom de stichteresvan deze kapel, namelijk de kanunnikes van Thorn, Clara Elisabeth, gravin vanManderscheidt, verlangde te Thorn het huisje van Loreto te laten nabouwen. Ergovertuigend is zijn betoog niet. De kapel werd in het jaar 1673 gebouwd en op9 februari 1674 door Theodoor Deghens, de prior van het Kruisherenkloosterte Keulen, namens de nuntius te Keulen, Mgr. Pallavicini, ingezegend. We verwijzende schrijver hier naar een artikel van L. Heere o.s.c. : Onze Lieve Vrouw terLinde te Thorn, in Clairlieu, jg. 6 (1948), p. 79-80, waarin L. Heere de tekst van


170 KRONIEKeen oorkonde weergeeft, waarin prior Theodoor Deghens verklaart, dat hij dekapel te Thorn heeft ingezegend.Het grootste gedeelte van zijn artikel wijdt de auteur aan de decoratie van dekapel, o.a. de medaillonschilderingen, de Maria-symbolen en de teksten op depijlers van de hermen. Zijn artikel is voor de geschiedenis van de orde der Kruisherenom twee redenen belangrijk. Vooreerst zet hij het werk van L. Heere voort,die tijdens zijn leven een bijzondere voorkeur voor deze kapel toonde en daarovervijf artikels geschreven heeft (zie bibliografie van L. Heere, nrs. 66, 124, 161 en183 in Clairlieu, 30, 1922, p. 49-56). De tweede reden, waarom het genoemde artikelbelangrijk genoemd kan worden, is dat de Kruisheren te Namen en te Dinanteveneens de Santa Casa te Loreto hebben nagebouwd en een bijzondere devotie totMaria en haar huisgezin hadden en onder het volk propageerden.P. v. d. B.De geschriften van Honorius Augustodunensis werden gedurende de Middeleeuwenoveral in Europa gekopieerd. Door zijn geschriften heeft Honorius Augustodunensis derhalve zeker een grote invloed op het geestelijk leven der middeleeuwsekloosterlingen uitgeoefend. Het is echter tot op de dag van vandaag nog nietgeheel duidelijk, wat voor iemand Honorius was. Het is ook niet zeker of degeschriften, die op zijn naam staan, werkelijk door hem geschreven zijn. Daartegenoverzijn er geschriften, die anoniem zijn of aan andere personen toegeschrevenworden, maar waarvan kenners van het werk van Honorius menen, dat zij uit destijl, het woordgebruik en de aangehaalde bronnen besluiten kunnen, dat dezegeschriften door Honorius Augustodunensis vervaardigd werden. Honorius was inieder geval monnik en heeft in de eerste helft van de 12e eeuw geleefd. Hij stierfca. 1150. Engeland was zeer waarschijnlijk zijn vaderland. Hij heeft echter daarniet altijd gewoond. Hij moet o.a. een tijdlang in het Schottenklooster te Regensburggewoond hebben, maar keerde daarna naar zijn vaderland Engeland terug en namzijn intrek (weer ?) in de Augustinus' abdij te Canterbury, die volgens BedaVenerabilis door de H. Augustinus van Canterbury in het jaar 598 gesticht was.Is dit inderdaad het geval geweest, dan zal hij tot de orde der Benedictijnengehoord hebben.Honorius was een veelzijdige schrijver. Zijn geschriften worden in encyclopedische,exegetische en polemische werken ingedeeld.Vooral in de laatste jaren zijn een aantal artikels over zijn persoon en geschriftenuitgegeven. We noemen er enkele : van M. O. Garrigues A.P., A qui faut-H attribuerle ,,De Vita vere apostolica" ? in Le Moyen Age, 1973, p. 421-447 en Quelquesrecherches sur I'osuvre d'Honorius Augustodunensis in Revue d'histoire ecclesiastique,Vol. LXX, 1975, p. 388-426 ; Honorius Augustunensis, Clavis pbysicae & cura diPaolo Lucentini (Temi e testi, 21), Rome, 1974 (zie ook Revue d'hist. eccl, Vol.LXXI (1976), p. 148-152) ; V. I. J. Flint, The Commentaries of HonoriusAugustodunensis on the Song of Songs, in Revue Benedictine, Tom. LXXXIV,1974, p. 196-211 en The sources of the ,,Elucidarius" of Honorius Augustodunensisin Revue binSdictine, Tom. LXXXV, 1975, p. 190-198 (z. ook Archief- enBibliotheeekwezen in Belgie, Dl. XLVIII (1977), p. 759, nr. 1627).Van Honorius zijn tot op heden ongeveer 34 geschriften overgeleverd. Hetbekendste werk van hem is wel zijn : Elucidarius. Het werd door hem in of kortv66r het jaar 1101 in Engeland geschreven. In dit dogmatisch geschrift wordende geloofspunten in catechismus-vorm toegelicht. Honorius beriep zich in ditgeschrift vooral op zijn landgenoot Anselmus van Canterbury.


KRONIEK 171Ook middeleeuwse Kruisheren hebben dit geschrift gekopieerd, o.a. de Kruisherenvan Keulen en Hohenbusch. In de bewaarde handschriften (Stadtarchiv Koln)hebben we het tot nu toe driemaal geheel of gedeeltelijk aangetroffen: GB 4, 171,fol. 206 e.v.; GB 4, 194, fol. 117-161 ; GB 8, 145, fol. 105-118. Deze handschriftenzijn van het Kruisherenklooster te Keulen afkomstig. Onder de handschriften vanhet Kruisherenklooster te Hohenbusch, nabij Erkelenz, die in de ErzbischoflicheDiozesanbibliothek te Keulen bewaard worden, was er hs 89 dat het geschriftElucidarius bevatte. Het is tijdens de oorlog verloren gegaan (z. G. Goller, DieKreuzbriiderhandschriften aus Hohenbusch in G. G6ller-H. Hilberath, Musik Inden Erkelenzer Landen, Kreis Heinsberg, 1972, S. 17-41). Verder is het goedmogelijk, dat het geschrift ook in het Kruisherenklooster te Dusseldorf gekopieerdwerd (z. Dusseldorf, Heinrich-Heine-Institut, B 194).Een ander bekend geschrift Gemma animae, waarin meer de Liturgie toegelichtwerd, bevond zich in de bibliotheken van de Kruisherenkloosters Marienfrede enDusseldorf, thans bewaard in het Heinrich-Heine-Institut: B 73 (Marienfrede)en B 167 (Dusseldorf).Een derde geschrift: Cognitio verae vitae bevond zich in de bibliotheek van hetKruis-herenklooster te Keulen (Stadtarchiv Koln, GB f 112, fol. 1T-18V ; zie DieTheologischen Handschriften des Stadtarchivs Koln, Teil 1 : Die Folio-Handscbriftender Gymnasialbibliothek, beschrieben von Joachim Vennebusch, Mitteilungen ausdem Stadtarchiv von Koln, herausgeg. von Hugo Stehkamper, Sonderreihe, Heft I,Koln-Wien, 1976). Het blijft echter een grote vraag, of we hiermee inderdaad allegeschriften van Honorius Augustodunensis, die de middeleeuwse Kruisheren gekopieerd hebben, opspoorden.P. v. d. B.LUIK. In het archief van het bisdom Luik bevindt zich het Liber de servis enAqua Vault, waarin een catalogus van handschriften der Bibliotheek van de CollegialeKerk St. Paul te Luik voorkomt. A. C. Fraeys de Veubeke heeft deze catalogusuitgegeven : Un catalogue des manuscrits de la Collegiale Saint-Paul a Liege aumilieu du XVe siecle, in Revue d'histoire des textes, 197'4, dl. IV, p. 359-424. Deuitgever kon ook zes kanunniken-weldoeners identificeren. Een van hen, Petrusde Bruxella, liet een handschrift aan de Kruisheren van Luik na, namelijk : JeanGobi Lejeune, La scala coeli (Luik, Univ. Bibl. 101). De kanunnik stierf in hetjaar 1459. (z. E. Persoons, De kroniek van het bibliotheekwezen, nr. 1300, inArchief- en Bibliotheekwezen in Belgie, dl. XLVII (1976), p. 714 ; J. P. Depaire,La bibliotheque des Croisciers de Huy, de Liege et de Namur, t. 1, p. 89).P. v. d. B.D. Verhelst vermeldde in de Kroniek van het Bibliotheekwezen nr. 1064 (inArchief- en Bibliotheekwezen in Belgie, dl. XLVI (1975), nr. 3-4, p. 724-725),dat de Commisio Leonina sedert 1953 op zoek is naar alle handschriften van Thomasvan Aquino. Uit het tweede deel : H. V. Shooner, Codices manuscripti operumThomae de Aquino, dl. II: Bibliothecae Gdansk-Munster, Rome 1973, lichtte hijalle handschriften, die uit de Nederlanden afkomstig zijn. Hieronder troffen weeen aantal, dat van Kruisherenkloosters afkomstig is. We menen aan deze lijstenkele verbeteringen te moeten toevoegen. Bovendien vullen we deze lijst aan methandschriften uit niet-Nederlandse Kruisherenkloosters, voor zover die ons bekendzijn.


172 KRONIEKKeulen, Bisschofl. Sem. 226, 1470, Mathias Erclenz, KJmisheren van Hoei. Dithandschrift behoorde niet aan de Kruisheren van Hoei, maar aan die van Hohenbusch,nabij de stad Erkelenz.Luik, Gr. Sem. 6 G 12, l4e eeuw, Kruisheren van Hoei.Luik, Gr. Sem. 6 G 25, 15e eeuw, Kruisheren van Hoei.Luik, Univ. Bibl. 124 C, 15e eeuw, Arnoldus Cloetinghen, Kruisheren van Hoei.Luik, XJniv. Bibl. 143 C, 15e eeuw, Kruisheren van Hoei.Luik, Univ. Bibl. 144 C, 15e eeuw, Kruisheren van Luik (niet van Hoei).Luik, Univ. Bibl. 145 C, 15e eeuw, Kruisheren van Luik (niet van Hoei).Luik, Univ. Bibl. 146 C, 15e eeuw, Kruisheren van Hoei.Luik, Univ. Bibl. 161 C, l4e eeuw, Kruisheren van Hoei.Aanvullingen :Luik, Gr. Sem. 6 F 18, 1421, Joannes Frisonis, Kruisheren van Hoei.Luik, Gr. Sem. 6 G 3, XVIe eeuw, Kruisheren van Hoei.Luik, Univ. Bibl. 195 C, 1458, Heynricus de Cloetinghen, Kruisheren van Luik.Luik, Univ. Bibl. 205 C, 17e eeuw, Kruisheren van Luik.Luik, Univ. Bibl. 263 C, 15e eeuw, Kruisheren van Luik.Luik, Univ. Bibl. 3307, 1479, Foillianus de Lintris, Kruisheren van Namen.Keulen, Biss. Sem. 74, 15e eeuw, Kruisheren van Hohenbusch.Keulen, Hist. Arch. GB f 105, 15e eeuw, fr. Henricus, Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB f 130, 1454, Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB f 150, 15e eeuw, Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB f 166, 1477, Waltardus de Doenen, Kruisheren vanKeulen.Keulen, Hist. Arch. GB f 178, 1508, Waltardus de Doenen, Kruisheren vanKeulen.Keulen, Hist. Arch. GB f 196, 15e eeuw, Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB f 203, 1446, Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB 8, 116, 15e-l6e eeuw, Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB 4, 54, 15e eeuw. Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB 4, 124, 15e eeuw. Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB 4, 142, 1453, Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB 4, 154, 15e eeuw. Kruisheren van Keulen.Keulen, Hist. Arch. GB 4, 194, 15e eeuw, Kruisheren van Keulen.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. B 75, 15e eeuw. Kruisheren van Marienfrede.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. B 60, 1505. Kruisheren van Dusseldorf.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. B 136, 1477. Kruisheren van Dusseldorf.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. B 137, 15e eeuw. Kruisheren van Dusseldorf.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. B 138, 1519, Kruisheren van Dusseldorf.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. B 168, 1484, Kruisheren van Dusseldorf.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. B 180, 15e eeuw, Sweder Isselborg, Kruisherenvan Dusseldorf.Dusseldorf, Heinr. Heine Inst. F 6, 15e eeuw. Kruisheren van Dusseldorf.Emmerich, Gymnasiumbibl. nr. 6, 15e eeuw, Kruisheren van Emmerich.Emmerich, Gymn. Bibl. nr. 8, 15e eeuw. Kruisheren van Emmerich.Brussel, Kon. Bibl. nr. 637 (1590), 15e eeuw. Kruisheren van Namen.Wenen, Ost. Nat. Bibl. ser. Nova 12794, 15e eeuw. Kruisheren van Namen.P. v. d. B.


KRONIEK 173MAASEIK. Op 2 juli 1977 werd te Geistingen een familiereunie gehouden vanafstammelingen der pauselijke zouaven uit die streek.Bij die gelegenheid werd door Rene Deckers een boekje uitgegeven van eenhonderdtal bladzijden : De pauselijke Zouaven uit de Kerkdorpen Kessenich, Kinrooi,Molenbeersel, Geistingen en Ophoven. Na 28 biz. historische inleiding over deItaliaanse eenheidsstrijd en de pauselijke zouaven, gaat de rest van het boekje overde zouaven van genoemde kerkdorpen. We vinden er een voorvader van kruisherenbij, nl. Joannes Lambertus Rutten (biz. 71-74). Zijn dochter Elisabeth Ruttenhuwde met Mathieu Wieers, vader van de kruisheer Albert Wieers te Maaseik ;een andere dochter Maria huwde met Christiaan Vinken, vader van de kruisheerMathieu Vinken. In de lijst geraadpleegde werken worden enkele werken enartikels geciteerd van kruisheer Donatus Snijders.A. R.In jaargang 30, 1972, p. 49-56 werd een kronologische bibliografie gegeven vande 1 mei 1972 overleden kruisheer Louis Heere. Onlangs vonden we nog eenartikeltje van hem: De Kloosterkoster, in Het Kostersblad, XV, 1949, p. 111-113waar hij de taak van de kloosterkoster omschrijft door meerdere teksten van G.Van Lith uit zijn Lucerna splendens, Keulen, 1632. Verder staan er artikels vanL. Heere in de Bibliotheca Manuscripta Fratrum Ordinis S. Crucis, deel I, Cruciferana,nova series nr. 13, Sint-Agatha, 1951 : Hands chrijten van of over Kruisherenin de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, p. 31-58 ; Ordesarchivalia in het AlgemeenRijksarchief te Brussel, p. 59-62 ; Welke handschriften uit Kruisherenkloosters komenvoor op de Kataloog van het Rooklooster bij Brussel, p. 63-67. Verder verschenentwee artikels van zijn hand in het Monasticon Beige, t. VI Provincie de Limbourg,Luik, 1976, Prieure des Croisiers a Maaseik, p. 243-251 en Prieure des Croisiers deKolen a* Kerniel, p. 253-259.A. R.MAASTRICHT 1632-1673. In het jaar 1632 gelukte het prins Frederik Hendrikeerst de steden Venlo en Roermond te veroveren en na een zwaar beleg, van 9 junitot 22 augustus, ook nog de stad Maastricht. Wat Maastricht betreft, betekendede bezetting niet, dat de Staten-Generaal der Nederlanden, in wier dienst FrederikHendrik stond, nu ook na het jaar 1632 heer en meester in deze stad waren. Reedssinds de vroege Middeleeuwen bestond in Maastricht de tweeherigheid, d.w.z.een deel van de stad leefde onder het gezag van de hertog van Brabant (in het jaar1632 koning Philips II van Spanje), het andere deel onder dat van de bisschop vanLuik. In 1632 kwam slechts het deel, dat koning Philips II toebehoorde, aan deStaten-Generaal. Veertig jaar later, in 1672, viel koning Lodewijk XIV van Frankrijkde Republiek der Nederlanden aan en veroverde op zijn beurt de stad Maastricht.Bij de vrede van Nijmegen in het jaar 1678 moest de koning de stad Maastrichtweer aan de Republiek teruggeven. Over deze periode 1632-1673 schreef Dr. P. J. H.Ubachs een boek : Twee heren, twee confessies. De verhouding van Stoat en Kerkte Maastricht, 1632-1673, Assen-Amsterdam, 1975, 484 biz. De ondertitel geeftreeds aan, waarom het de auteur tijdens zijn onderzoekingen te doen was. Hetgrootste deel van zijn boek is dan ook aan de verhouding tussen Kerk en Staatgewijd.Wie ooit de geschiedenis van het Kruishrenklooster te Maastricht opnieuw zalwillen schrijven, mag dit boek niet ongelezen laten. Dat wil niet zeggen, dat deauteur aan het Kruisherenklooster of de Kruisherengemeenschap te Maastrichtbijzondere aandacht schenkt. Behoudens de Jezuieten en de Capucijnen traden de


174 KRONIEKkloosterlingen in het besproken tijdperk, aldus de auteur (p. 72), niet zo op devoorgrond. Het boek vangt aan met een zeer nitgebreide literatuurlijst en een zestalkaarten van de stad Maastricht. Aan de hand van deze kaarten zien wij, dat hetKruisherenklooster, gesticht in het jaar 1438 (volgens de auteur in het jaar 1434(p. 71), zie echter H. P. A. van Hasselt, Geschiedenis van het klooster derKruisheren te Maastricht, in Publ. de la Soc. hist, et arch, dans le Limbourg, 39(1903), p. 1-137, in het bijz. p. 14), zich in het westelijk deel van de stadbevond, tussen de eerste en de tweede omwalling (kaart 6), dichter bij de Tweebergerpoortals bij de Brusselse poort, en in het gebied van de Proosdij vanSint Servaas (kaart 3). Dit gebied was aan de hertog van Brabant onderhorig enkwam dus na het jaar 1632 onder het bestuur van de Staten-Generaal. Het kloosterlag verder binnen de kerspel of wijk : Sint-Nicolaasgasthuis (of Brusselse poort)en sinds de parochie-indeling van het jaar 1587 in de parochie van Sint-Jan (kaart 4en 5). Tegenover het klooster werd in het jaar 1628 de Calvarienberg gesticht,een klooster van zusters, die zich op de ziekenverpleging toelegden.De auteur vertelt ons niets over de vernielingen, die tijdens de belegering van1632 aan de poorten en huizen van Maastricht werden aangebracht. Daar zowelprins Frederik Hendrik in het jaar 1632, als ook koning Lodewijk XIV vanFrankrijk in het jaar 1672 de Brusselse poort belegerden om zo een toegang totde stad te forceren, had het Kruisherenklooster in die tijden veel onder dezeoorlogsbedrijven te lijden en in beide jaren werd zeer veel aan him gebouwenvernield. Dit blijkt uit de In- en Uitgavenboeken van het Kruisherenklooster, diethans in het Rijksarchief van Limburg te Maastricht bewaard worden (nr. 2756).Bij de capitulatie van Maastricht in het jaar 1632 beloofden de Staten-Generaalen prins Frederik Hendrik het bestuur en de bewoners van deze stad, dat zij aande uitoefening van de katholieke godsdienst niets in de weg zouden leggen. Zijeisten wel gelijke rechten voor de gereformeerde kerk en eenmaal in de stadgekomen zochten ze een geschikte kerk voor de leden van deze kerk. De commissarissen-deciseurs,die namens de bisschop van Luik de stadsregering controleerden,boden de kerk van de Antonieten of die van de Kruisheren aan. De gereformeerdenvorderden echter de parochiekerk Sint Matthijs op. Dr. Ubachs vermoedt, dat deLuikse commissarissen tijd wilden winnen, daar het in het geheel niet zo zekerwas, of zij gerechtigd waren zo maar een kloosterkerk te naasten en aan degereformeerden aan te bieden (p. 161-162).Een jaar na de komst van de Staatse troepen (1633) heerste de pest in Maastricht.Volgens de auteur (p. 296) stierven alle Kruisheren, op twee na. Het generalekapittel van de Kruisheren in het jaar 1634 herdacht o.a. de volgende gestorvenKruisheren van Maastricht: p. Gerardus Mormans, de subprior, p. Carolus Bombai(van Boelsbeeck), de lekebroeders Wilhelmus Sardonius, Henricus Delburg enNicolaas (de kok). In het geheel stierven er dus vijf Maastrichtse Kruisheren. Eenvan de twee overgeblevenen moet wel prior Martinus Pauli van Weeze geweest zijn(v. Hasselt, p. 48). De subprior Gerardus Mormans werd in de Kruisherenkerkbegraven. Nog in het begin van de twintigste eeuw bevond zich daar zijn grafsteenmet de tekst: Hie iacet sepultus V.P. fr. Gerardus Mormans huius conventussup prior cum parentibus suis, qui obiit anno 1633, 29 Aug.In het geheel zouden er dus in het jaar 1633 zeven Kruisheren te Maastrichtgewoond hebben. In het jaar 1611 waren er te Maastricht 7 Kruisheren en in hetjaar 1612 9. Het is dus aanvaardbaar, dat er zich in het jaar 1633 ook maar 7bevonden. Een dokument uit het jaar 1636, 15 sept, vermeldt, dat er in dit jaarzich vier priesters en een lekebroeder in het klooster ophielden (Inventaris ChartersKruisherenklooster, Maastricht). Verder is het mogelijk, dat enkele jonge Kruisheren


KRONIEK 175in het jaar 1633 voor hun philosophische en theologische opleiding in een vande andere Kruisherenkloosters woonden.De Kruisheren worden niet genoemd onder de kloosterlingen, die de pestlijdersverzorgden (p. 17), en kunnen dus niet bij deze verzorging besmet zijn geraakt.Ook in de zestiende eeuw had de pest in het Kruisherenklooster toegeslagen, o.a.in de jaren 1529 en 1579. In deze jaren waren bijna alle bewoners van hetklooster gestorven. In die jaren verzorgden zij wel de pestlijders (v. Hasselt,p. 25 en 35).Voor de Kruisheren-gemeenschap waren de jaren 1632 en 1633 zeer zwarejaren ; eerst een gedeeltelijke verwoesting van hun klooster en kerk en dan de doodvan hun medebroeders. En Kruisheren, die daarna het klooster bevolkten, diendenbovendien voortdurend aan soldaten inkwartiering te geven en voor hen belasting tebetalen. Zij werden ook buiten het klooster door soldaten lastig gevallen, die vanhen geld vorderden. We kunnen ons voorstellen, dat deze Kruisheren nogalpessimistisch waren over de toekomst van hun klooster. Bovendien verboden deStaten-Generaal in het jaar 1635 aan alle kloosters vreemde religieuzen in plaatsvan de gestorvenen in hun gemeenschap op te nemen.In het jaar 1656 blijken er 19 Kruisheren het klooster te bewonen en in hetjaar 1662 zeker 16 (p. 74 en 453). In de periode van 1635 tot 1656 zijn er duseen aantal mannen ingetreden, wellicht omdat juist in deze tijd de orde derKruisheren na een tijd van verval gedurende de tweede helft van de I6e eeuwweer tot een strengere observance van regel en statuten overhelde.De kloostergemeenschap blijkt ook de oorlogsvernielingen te boven gekomen tezijn en zelfs een zekere welvaart te hebben bereikt. In de jaren 1648 tot 1650lieten de Kruisheren een nieuwe brouwerij bouwen en tussen 1660-1668 lieten zijhun kerk verfraaien. Er kwamen nieuwe altaren. De Frandscanen Petrus Pietken uitLuik vervaardigde schilderstukken voor deze altaren. In het koorgestoelte werdennieuwe schilderstukken opgehangen. 2e stelden de twaalf apostelen voor, zoals indie tijd in vele Kruisherenkerken gebruikelijk was. Voor de nieuwe altaren werdeneen aantal nieuwe antependia aangekocht. Men kocht er zelfs een van een rondtrekkendesoldaat. Ook aan de kloostergebouwen werden allerlei veranderingenaangebracht. Zo werden de vloeren in het jaar 1664 opnieuw geplaveid. Het jaardaarop bestelde de prior bij de prior-generaal der orde te Hoei 30 exemplaren vaneen nieuw brevier, dat op kosten van de orde en op last van het Generale kapittelte Keulen gedrukt was. Uit deze bestelling blijkt, dat de prior, in die tijdArnoldus Brugard, de toekomst van het Kruisherenklooster te Maastricht hoopvoltegemoetzag.Dr. Ubachs vertelt (p. 91), dat de Kruisheren na het jaar 1629 de diensten inde kapel van de Grote Heilig-Geest verzorgden. Hij verwijst hier naar : L. Heere :Zielzorg in de kapel van de Grote Heilige Geest te Maastricht, in De Maasgouiv,81 (1962), kol. 175-180. L. Heere schrijft echter, dat de Kruisheren de dienstenreeds vanaf het jaar 1534 op iedere Vrijdag verzorgden en na 1629 dagelijks. Bijdeftige begrafenissen haalden de Kruisheren tesamen met de dominicanen, augustijnenen capucijnen het lijk aan huis af. Iedere groep kloosterlingen werd door tweedragers voorafgegaan, een droeg een groot kruisbeeld en de ander een kerkvaandelmet de beeltenis van de betrokken ordestichter of patroon (p. 257).In zijn samenvatting schrijft Dr. Ubachs, dat er geen reden is de ontwikkelingenin Maastricht tussen 1632 en 1673 te verheerlijken, maar evenmin om ze met eenzwarte kool te tekenen (p. 460).Tengevolge van de oorlogshandelingen in de jaren 1672-1673, toen koningLodewijk XIV de Brusselse poort belegerde en de stad tenslotte veroveren kon,


176 KRONIEKleed het Kruisherenklooster weer een enorme schade. In tegenstelling tot de jaren1632-1633, toen de vier of vijf Kruisheren, die nog in Maastricht leefden, blijkbaaralleen voor het herstel van hun kloostergebouwen en kloosterleven stonden, kregende Kruisheren van het jaar 1673 van alle kanten hulp. Koning Lodewijk XIVschonk voor de schade, die de Kuisheren bij de belegering hadden geleden, 2100 fl.Een groot aantal Kruisherenkloosters kwamen te hulp. De prior-generaal te Hoeischonk 200 fl. ; de kloosters : Luik 40 fl., Namen 20 fl., Kerniel 15 fl., Keulen40 fl., Diisseldorf 20 fl., Bentlage 20 fl., Hohenbusch 40 fl., Briiggen 27 fl.,Sint-Agatha 40 fl., Wegberg 15 fl., Venlo 24 fl., Wickrath 28 fl. De Kruisherenvan Maastricht konden opnienw beginnen met de opbouw van hun klooster.Het boek van Ubachs bericht slechts terloops iets over de Kruisheren vanMaastricht gedurende de periode 1632-1673. We konden Ubachs' schaarse gegevenswat uitbreiden en toelichten. Dit overzicht is onvolledig maar we komen totde condusie, dat de periode 1632-1673 niet alleen in de geschiedenis van de stadMaastricht een zeer gewichtige tijd was, maar ook voor de Kruisheren.P. v. d. B.In het R.A.H., Millen Schepenbank, Gichten nr. 67, 1752, 68, fol. 37 v° envolgende bevindt zich een akte die voor de kruisheren van Maastricht interessantis. Op 23-6-1753 verschenen voor notaris A. Ruijters, Michael Jorissen, prior ,,van't vermaert clooster der cruijsheeren" te Maastricht en zijn raad, Petrus Hermanssubprior, Mathias Geelen, Barth. van Haeren, Gijsbrecht van Gulpen procurator,en Joannes Verliers raadsleden. Zij verklaarden in erfpacht gegeven te hebben huisen hof met stallingen, weiden en akkers te Millen, samen 31 grote en 19 kleineroeden, begrensd door de Steenstraat, het fabriek van Millen, Louis Liesens, JanToppet en weduwe van Aert Lisens ; en wel aan Lambert Melaer ontvanger teMillen, gehuwd met Cornelia Vrindts voor jaarlijksk twee mud spelt Luikse maaten 5 gulden Maastrichtse koers, te betalen op Sint Andries in het klooster. Alspand stelt hij zes roeden akkerland op de Bilserweg, begrensd door Jan DavidDurlette, Jan Marquet, Peter Lisens, en zijn eigen persoon en andere goederen.Als getuigen waren aanwezig Peter Peters van Geleen en Peter Compeneers vanNierbeek. Op 11 augustus 1753 werd de akte bevestigd door Burgemeester LaurentiusGhijsens en gezworenen van Maastricht, en op diens verzoek op 14 September 1753door de schepenen Lecocque en Bottij.NAMEN. Naar mededeling van Dr. E. Persoons in de Kroniek van het bibliotheekwezen,nr. 1121, in Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, dl. XLVI, nr. 3-4, p. 758-762, is in Frankrijk het vijfde deel van de gedateerde en gelocaliseerde handschriftenverschenen : Ch. Samaran-R. Marichal, Catalogue des manuscrits en ecriturelatine portant des indications de date, de lieu ou de copistes, dl. Ill : BibliothequeNationale, Fonds Latin (n°s 8001 a 18613) o.l.v. M.-Th. d'Alverny opgesteld doorM. Mabille, M.-C. Garand en D. Escudier, Parijs, C.N.R.S., 1974, 2 vol., in-4°,868 p. en 255 pi. Onder de genoemde handschriften bevindt zich ook een Kruisherenhandschrift,namelijk: Lat. 9411 Nicolaus de Lyra, Postilla, gekopieerd in1488 door de Kruisheer Adrianus van Turnhout, eigendomsmerk van het Kruisherenklooster te Namen. Dit handschrift werd niet vermeld in Depaire, LesBibliotheque des Croisiers. Adrianus van Turnhout, Kruisheer te Namen, stierftussen mei 1512 en april 1513. Zijn naam werd in de dodenlijst van het GeneraleKapittel der Kruisheren in het jaar 1513, 24-26 april opgenomen. Tot op hedenwas niet bekend, dat hij gekopieerd had.


KRONIEK 177ROERMOND. In dezelfde Kroniek, nr. 1122, in Arckief- en Bibliotheekwezenin Belgie, dl. XLVI, nr. 3-4 (1975), p. 762-764, somt Dr. E. Persoons dehandschriften op, die afkomstig zijn uit de Nederlanden en beschreven worden in :Fr. Unterkircher, Die datierten Handschriften in der Osterreichischen Nationalbibliothekvon 1431 bis 1300, (KataJog der datierten Handschriften in lateinischerScbrijt in Osterreich, Band III), (Osterreichische Akademie der Wissenschaften.Kommission fur Schrift- und Buchwesen), Wien, Verlag, 1974.Uit het Kruisherenklooster te Roermond zijn de volgende handschriften afkomstig: Ser. nova 12790, Humbertus van Romans, Expositio regule, scr. in 1471Johannes Heyen, Henricus Kremer en Johannes van Zusteren ; Ser. nova 12809,Bernard van Clairvaux, Sermones, scr. in 1456 Theodoricus Kaldekisten ; Ser. Nova12810 Legendarium, scr. in 1455 Johannes van Zusteren. (Zie ook Dr. E. Persoons,Handschriften uit Kloosters in de Nederlanden in Wenen, in Archief- en Biblio*theekwezen in Belgie, dl. XXXVIII (1967), p. 88-89).P. v. d. B.Aan deze kroniek werkten mee : P. van den Bosch, Th. van den Elsen, P. Peumansen A. Ramaekers. De gegevens over de kloosters zijn naar alfabetische orde gerangscbikt.Omdat in sommige berichten over meerdere kloosters sprake is, volgt hiereen index van de plaatsnamen.AACHEN: 168.BEIJENBURG: 150-155.BENTLAGE : 155-159.DOORNIK: 159, 165.DUELKEN: 159-160.DUESSELDORF: 160-161, 163, 171, 172.EHRENSTEIN: 160-161.EMMERICH: 172.HOEI: 161-166, 172.HOORN: 169.HOHENBUSCH: 162, 168, 169, 171, 172.KERNIEL : 162, 169.KEULEN : 159, 160-161, 163, 166-171, 172.LUIK: 159, 161-162, 165, 171-172.MAASEIK: 173.MAASTRICHT : 173-176.MARIENFREDE : 160-161, 171, 172.NAMEN: 161-162, 170, 172, 176.ROERMOND : 177.SCHWARZENBROICH : 168.


DRUK N.V. VONKSTEENMARKTPLEIN 338920 LANGEMARK


CLA1RLIEU"'I'ijdichrijt gewijd a

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!