07.07.2015 Views

Personen- en Familierecht samenvatting 2008.pdf - Ex Tunc

Personen- en Familierecht samenvatting 2008.pdf - Ex Tunc

Personen- en Familierecht samenvatting 2008.pdf - Ex Tunc

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

6De vereist<strong>en</strong> tot het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> onderverdeeld in twee groep<strong>en</strong>: materiële of inw<strong>en</strong>dige vereist<strong>en</strong>,neergelegd in afdeling 1.5.1 (art. 1:31-42 BW) <strong>en</strong> de formele of uitw<strong>en</strong>dige vereist<strong>en</strong>, anders gezegd formaliteit<strong>en</strong> die aande voltrekking van het huwelijk moet<strong>en</strong> voorafgaan <strong>en</strong> de huwelijksvoltrekking zelf, neergelegd in de afdeling<strong>en</strong> 1.5.2 (art. 1:43-49a BW) <strong>en</strong> 1.5.4 (art. 1:58-68 BW).35. Leeftijdvereiste (let. art. 1.31 BW)Het eerste inw<strong>en</strong>dige vereiste tot het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk is e<strong>en</strong> bepaalde minimumleeftijd, nl 18 jaar. Dit huwelijksbeletselbestaat echter niet wanneer zij die met elkander e<strong>en</strong> huwelijk will<strong>en</strong> aangaan, de leeftijd van 16 jar<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> bereikt <strong>en</strong> devrouw e<strong>en</strong> verklaring van e<strong>en</strong> arts overlegt dat zij zwanger is dan wel haar kind reeds ter wereld heeft gebracht (art. 1:31 lid 2BW). T<strong>en</strong> slotte kan de Minister van Justitie om gewichtige red<strong>en</strong><strong>en</strong> ontheffing verl<strong>en</strong><strong>en</strong> van het in art. 1:31 lid 1 BW) g<strong>en</strong>oemdevereiste (art. 1:31 lid 3 BW).36. Ge<strong>en</strong> gestoorde geestvermog<strong>en</strong>sHet tweede vereiste tot het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk is dat de geestvermog<strong>en</strong>s van e<strong>en</strong> partij niet zodanig zijn gestoord, datdeze niet in staat is haar wil te bepal<strong>en</strong> of de betek<strong>en</strong>is van haar verklaring te begrijp<strong>en</strong> (art. 1:32 BW). M<strong>en</strong> moet dus feitelijkbekwaam zijn (art. 3.33 <strong>en</strong> 3.34 BW). Het feit dat e<strong>en</strong> persoon juridisch handelingsonbekwaam is, omdat hij weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> geestelijkestoornis onder curatele is gesteld (art. 1:378 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder a BW) hoeft aan e<strong>en</strong> rechtsgeldig huwelijk niet in deweg te staan. Alle<strong>en</strong> is in dit geval voor het aangaan van het huwelijk toestemming van de kantonrechter nodig (art. 1:38 BW).De abs mag slechts zijn medewerking weiger<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> de aanwezigheid van e<strong>en</strong> geestelijke stoornis als zodanig in het algeme<strong>en</strong>k<strong>en</strong>baar is. Bij weigering kunn<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> zich w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> tot de rechtbank.De rechter mag zich, na voorlichting van deskundig<strong>en</strong>, bij dit oordeel omtr<strong>en</strong>t het al dan niet aanwezig zijn van e<strong>en</strong> geestelijkestoornis niet lat<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> door de verwachting dat het voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> huwelijk het ongeluk van de andere partij zou medebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.Dit kan wel grond oplever<strong>en</strong> voor stuiting in bepaalde gevall<strong>en</strong> (art. 1:51 <strong>en</strong> 53 BW), maar dit moet bij de toepassing vanart. 1:32 BW buit<strong>en</strong> beschouwing blijv<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> geestelijke stoornis in de zin van art. 1:32 BW staat niet alle<strong>en</strong> in de weg aan e<strong>en</strong> huwelijk als deze vooraf blijkt, maar kanook grond oplever<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> nietigverklaring van e<strong>en</strong> huwelijk als zij achteraf blijkt (art. 1.69 BW).37. Verbod van bi- <strong>en</strong> polygamieHet derde inw<strong>en</strong>dige vereiste tot het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk is dat de aanstaande echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> ongehuwd zijn (art. 1:33 BW).De wetgever verbiedt bi- <strong>en</strong> polygamie <strong>en</strong> sanctioneert e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander ook strafrechtelijk in art. 237 Sr. Civielrechtelijk is het huwelijkdat in strijd met art. 1:33 BW wordt voltrokk<strong>en</strong> niet nietig, maar vernietigbaar in rechte op grond van art. 1:69 BW.Art. 1:149 aanhef <strong>en</strong> onder b BW bepaalt dat het huwelijk met de vermiste eindigt, indi<strong>en</strong> de vermiste, die overe<strong>en</strong>komstig debepaling<strong>en</strong> van afdeling 1.18.2 of 1.18.3 (met name art. 1.413 <strong>en</strong> 1.417 BW) vermoedelijk overled<strong>en</strong> dan wel overled<strong>en</strong> is verklaard,nog in lev<strong>en</strong> is op de dag waarop de achtergeblev<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot e<strong>en</strong> nieuwe huwelijk of geregistreerd partnerschap isaangegaan, door de voltrekking van dit huwelijk of geregistreerd partnerschap. In dat geval is er ge<strong>en</strong> sprake van strijd met art.1.33 BW (ge<strong>en</strong> bigamie).Arrest Bigamie (HR 1 juli 1993)De in art. 1:33 BW neergelegde regel volg<strong>en</strong>s welke de man tegelijkertijd slechts met één vrouw, <strong>en</strong> de vrouw slechts met éénman door het huwelijk verbond<strong>en</strong> kan zijn, is van op<strong>en</strong>bare orde. Dit br<strong>en</strong>gt mee dat e<strong>en</strong> met veronachtzaming van deze regelgeslot<strong>en</strong> huwelijk als zodanig in strijd is met de op<strong>en</strong>bare orde <strong>en</strong> dat derhalve e<strong>en</strong> huwelijk t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> waarvan de rechter zodanigestrijdigheid heeft vastgesteld, di<strong>en</strong>t te word<strong>en</strong> nietigverklaard, ongeacht of het t<strong>en</strong> tijde van de huwelijkssluiting bestaandeeerdere huwelijk van e<strong>en</strong> der echtelied<strong>en</strong> na die sluiting wordt ontbond<strong>en</strong>.T<strong>en</strong>einde de officier van justitie, tot wi<strong>en</strong>s taak de handhaving van de op<strong>en</strong>bare orde behoort, in staat te stell<strong>en</strong> op het onderhavigegebied deze taak te vervull<strong>en</strong>, k<strong>en</strong>t art. 1:69 lid 1 BW aanhef <strong>en</strong> onder d hem de bevoegdheid toe de nietigverklaring tevorder<strong>en</strong> van met de op<strong>en</strong>bare orde strijdige huwelijk<strong>en</strong> als hier bedoeld.Uit e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander volgt dat ontbinding van het als huwelijksbeletsel funger<strong>en</strong>de eerdere huwelijk aan de door de officier van justitieop de voet van laatstg<strong>en</strong>oemde wetsbepaling ingestelde vordering grondslag noch belang doet ontvall<strong>en</strong>. Er zit dus niets andersop dan dat de man <strong>en</strong> de vrouw nadat hun huwelijk nietig is verklaard, opnieuw in het huwelijk tred<strong>en</strong>.Arrest Emotioneel belang bij nietigverklaring huwelijk (HR 5 november 1999)Verzoekster tot cassatie - de vrouw - verzoekt op de voet van art. 1:69 lid 1 BW nietigverklaring van haar in 1991 met verweerderin cassatie geslot<strong>en</strong> <strong>en</strong> inmiddels ontbond<strong>en</strong> huwelijk op de grond dat de man met e<strong>en</strong> andere vrouw was gehuwd. Het gaatdaarbij om de vraag of de vrouw daartoe bevoegd is, nu art. 1:69 lid 1 BW bepaalt dat nietigverklaring - onder meer - kan word<strong>en</strong>verzocht door "ieder der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>" <strong>en</strong> overige person<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> "onmiddellijk rechtsbelang". 's Hofs oordeel dat onder"echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>" in art. 1:69 BW gewez<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> niet zijn begrep<strong>en</strong> is juist. Het Hof heeft terecht het door de vrouw in feitelijkeinstanties gestelde emotionele belang niet aangemerkt als "e<strong>en</strong> onmiddellijk rechtsbelang" in de zin van art. 1:69 lid 1 onderc BW. Strijd met de op<strong>en</strong>bare orde weg<strong>en</strong>s handel<strong>en</strong> in strijd met art. 1:33 BW is onvoldo<strong>en</strong>de voor het oordeel dat sprakeis van "e<strong>en</strong> onmiddellijk rechtsbelang" als bedoeld in art. 1:69 lid 1 onder c BW. Hetzelfde geldt voor het beroep op terugwerk<strong>en</strong>dekracht van de nietigverklaring.38. Toestemmingsvereiste


7Het vierde inw<strong>en</strong>dige vereiste tot het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk is dat in sommige gevall<strong>en</strong> toestemming wordt gegev<strong>en</strong>. In welkegevall<strong>en</strong> <strong>en</strong> door wie toestemming moet word<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, is geregeld in art. 1:35-39 BW. Deze bepaling<strong>en</strong> zijn ook van belangingeval huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> vóór het huwelijk word<strong>en</strong> gemaakt of gewijzigd (art. 1:117 BW).Toestemming voor e<strong>en</strong> minderjarige (meeste letterlijk)Als e<strong>en</strong> minderjarige e<strong>en</strong> huwelijk wil aangaan, hetge<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>s art. 1:31 BW in bepaalde gevall<strong>en</strong> mogelijk is, heeft hij toestemmingvan zijn ouders nodig (art. 1:35 lid 1 BW). Hiermee word<strong>en</strong> de juridische ouders bedoeld (art. 1.197 BW). E<strong>en</strong> kindkan ook twee mann<strong>en</strong> of twee vrouw<strong>en</strong> als juridische ouders hebb<strong>en</strong>. Het toestemmingsvereiste is niet in strijd met art. 12EVRM. Toestemming van e<strong>en</strong> ouder is niet vereist als sprake is van gestoorde geestesvermog<strong>en</strong>s bij ouder, art. 1:35 lid 2 BW.E<strong>en</strong> minderjarige die onder voogdij staat, heeft bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> toestemming van zijn voogd nodig (art. 1:35 lid 3 BW). Als deouder(s) ge<strong>en</strong> gezag meer over het minderjarige kind hebb<strong>en</strong> dan komt de toestemming van de voogd niet in de plaats van deouder(s). Dit blijkt uit het woord "bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong>". Toestemming ouders is dan nodig o.g.v. familierechtelijke betrekking, terwijl detoestemming voogd nodig is op basis van de gezagsrelatie. Voorzover de volg<strong>en</strong>s art. 1:35 BW vereiste toestemming niet wordtverkreg<strong>en</strong>, kan zij op verzoek van de minderjarige door die van de kantonrechter word<strong>en</strong> vervang<strong>en</strong> (art. 1:36 BW). De rechtermoet onderzoek<strong>en</strong> of de weigering door de ouder, alle omstandighed<strong>en</strong> in aanmerking g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, redelijk is te acht<strong>en</strong> (art. 12EVRM). Oordeel kan hij baser<strong>en</strong> op art. 3.13 jo 3.15 BW (misbruik van bevoegdheid).Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> minderjarige e<strong>en</strong> huwelijk w<strong>en</strong>st aan te gaan, is de abs verplicht zelfstandig te onderzoek<strong>en</strong> van welke person<strong>en</strong>daartoe de toestemming wordt vereist (art. 1:47 lid 1 BW).Toestemming voor e<strong>en</strong> onder curatele gesteldeIn het geval waarin e<strong>en</strong> persoon weg<strong>en</strong>s verkwisting of drankmisbruik onder curatele staat (art. 1:378 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder b <strong>en</strong>c BW) staat voorop dat de onder curatele gestelde bekwaam blijft tot het verricht<strong>en</strong> van familierechtelijke handeling<strong>en</strong> (art.1:382 BW), waaronder ook het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk valt. Wel is daarvoor toestemming van de curator nodig (art. 1:37 lid1BW ). Ev<strong>en</strong>als in art. 1:36 is ook hier vervang<strong>en</strong>de toestemming van de kantonrechter mogelijk (art. 1:37 lid 2 BW).In het geval waarin e<strong>en</strong> persoon weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> geestelijke stoornis onder curatele staat (art. 1:378 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder aBW)mag uit art. 1:382 BW niet a contrario word<strong>en</strong> afgeleid dat de onder curatele gestelde onbekwaam is tot het aangaan vane<strong>en</strong> huwelijk. Het teg<strong>en</strong>deel blijkt immers uit art. 1:38 BW, zij het dat dan de toestemming van de kantonrechter nodig is. In de gevall<strong>en</strong> waarin de kantonrechter de toestemming of vervang<strong>en</strong>de toestemming heeft verle<strong>en</strong>d, dus ingeval art. 1:36, 37 lid2 of 38 BW is toegepast, geld<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele bijzondere processuele voorschrift<strong>en</strong>, die zijn neergelegd in het laatstelijk in 1995 gewijzigdeart. 1:39 BW.39. Ge<strong>en</strong> te nauwe bloedverwantschapHet vijfde inw<strong>en</strong>dige vereiste tot het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk is dat tuss<strong>en</strong> de aanstaande echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> te nauwe bloedverwantschapbestaat (art. 1:41 lid 1 BW). Zo mag de (groot)vader niet met zijn(klein) dochter trouw<strong>en</strong>. Bloedverwant<strong>en</strong> vanafde derde graad mog<strong>en</strong> wel met elkaar trouw<strong>en</strong> (oom met nicht, volle neef met volle nicht).Het gaat hier zowel om biologische betrekking<strong>en</strong> – de wetgever gebruikt de term ‘van nature’ – als om familierechtelijke betrekking<strong>en</strong>.Als e<strong>en</strong> man e<strong>en</strong> meisje heeft erk<strong>en</strong>d, maar niet verwekt dan mag hij haar toch niet huw<strong>en</strong>, want in juridische zin issprake van bloedverwantschap.Als de man e<strong>en</strong> kind erk<strong>en</strong>t <strong>en</strong> kracht<strong>en</strong>s art. 1:41 BW ge<strong>en</strong> huwelijk met de moeder mag sluit<strong>en</strong>, is deze erk<strong>en</strong>ning nietig (art.1:204 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder a BW). Incestueuze kinder<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> derhalve nooit rechtsgeldig word<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>d.40. Ge<strong>en</strong> geregistreerd partnerschapHet zesde <strong>en</strong> laatste inw<strong>en</strong>dige vereiste tot het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk is, dat tuss<strong>en</strong> de aanstaande echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> geregistreerdpartnerschap bestaat (art. 1:42 BW). Huwelijk <strong>en</strong> geregistreerd partnerschap sluit<strong>en</strong> elkaar uit.41. AangifteZij die met elkaar e<strong>en</strong> huwelijk will<strong>en</strong> aangaan, moet<strong>en</strong> daarvan onder overlegging van de in art. 1:44 BW g<strong>en</strong>oemde bescheid<strong>en</strong>aangifte do<strong>en</strong> bij de ambt<strong>en</strong>aar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één der partij<strong>en</strong> (art. 1:43 lid 1 eerste zinBW). Het huwelijk moet binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> jaar na de datum van huwelijksaangifte word<strong>en</strong> voltrokk<strong>en</strong>, anders moet je opnieuw aangiftedo<strong>en</strong> (art. 1.46 BW)42. Akte van bek<strong>en</strong>dheidE<strong>en</strong> aanstaande echtg<strong>en</strong>oot die in de onmogelijkheid is zijn door art. 1:44 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder a BW vereiste geboorteakte teverton<strong>en</strong>, kan dit verhelp<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> akte van bek<strong>en</strong>dheid, afgegev<strong>en</strong> door de kantonrechter van zijn geboorteplaats of woonplaatsop verklaring van vier meerderjarige getuig<strong>en</strong> (art. 1:45 lid 1 BW). De inhoud van deze verklaring is geregeld in art. 1:45lid 2 BW. Art. 1:45 lid 3 BW noemt nog twee mogelijkhed<strong>en</strong> waardoor het ontbrek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> geboorteakte kan word<strong>en</strong> verholp<strong>en</strong>.Op dezelfde wijze kan het gebrek dat m<strong>en</strong> niet in staat is akt<strong>en</strong> van overlijd<strong>en</strong> van person<strong>en</strong> wier toestemming is vereist word<strong>en</strong>geheeld (art. 1.45a BW).43. Hertrouw<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ouder die met het gezag is belastIndi<strong>en</strong> hij die wil hertrouw<strong>en</strong> het gezag heeft over kinder<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> vorig huwelijk (art. 1:251 e.v.BW) geeft de ambt<strong>en</strong>aar van deburgerlijke stand van de gedane aangifte onverwijld k<strong>en</strong>nis aan de kantonrechter van de woonplaats van de ouder die met hetgezag is belast (art. 1:48 BW). Hetzelfde geldt indi<strong>en</strong> deze ouder e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap wil aangaan (art. 1:80a lid 6


9Uit vor<strong>en</strong>staande blijkt dus dat er wel verschil bestaat tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verklaring die niet berust op e<strong>en</strong> recht<strong>en</strong>s relevante wil (art.1:32 BW) het niet in staat zijn tot het aflegg<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> verklaring. In het eerste geval bestaat het huwelijk <strong>en</strong> moet word<strong>en</strong> verzochtom nietigverklaring. In het tweede geval bestaat het huwelijk niet, ongeacht of er e<strong>en</strong> akte van is opgemaakt. Er zal danmoet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verzocht om de akte door te hal<strong>en</strong> (art. 1:24 BW).Art. 1:68 BW bepaalt dat ge<strong>en</strong> godsdi<strong>en</strong>stige plechtighed<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> plaatshebb<strong>en</strong> voordat de partij<strong>en</strong> aan de bedi<strong>en</strong>aarvan de eredi<strong>en</strong>st zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> do<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong> dat het huwelijk t<strong>en</strong> overstaan van de ambt<strong>en</strong>aar van de burgerlijke stand is voltrokk<strong>en</strong>.De bedi<strong>en</strong>aar van de godsdi<strong>en</strong>st die art. 1:68 BW niet in acht neemt, begaat e<strong>en</strong> overtreding betreff<strong>en</strong>de de burgerlijkestaat <strong>en</strong> is strafbaar op grond van art. 449 Sr.52. Terminologie omtr<strong>en</strong>t nietigverklaring van e<strong>en</strong> huwelijkArt. 1:69-77 BW regelt de nietigverklaring van e<strong>en</strong> huwelijk. Het huwelijk is in de gevall<strong>en</strong> van afdeling 1.5.5 niet van rechtsweg<strong>en</strong>ietig, maar vernietigbaar, zij het in afwijking van art. 3:49 BW uitsluit<strong>en</strong>d in rechte. De vernietiging wordt geëffectueerd doorde beschikking van de rechte, zodat zij constitutief is. Dit blijkt uit art. 1:76 BW.Let op het onderscheid wat betreft terugwerk<strong>en</strong>de kracht in art. 1:77 BW. Zie in dit verband vraag 6 van LE 5 <strong>en</strong> art. 1:199 BW(oorzaak van de ontbinding: dood of echtscheiding).53. <strong>Person<strong>en</strong></strong> die bevoegd zijn de nietigverklaring van het huwelijk te verzoek<strong>en</strong>Art. 1:69 lid 1 BW somt de person<strong>en</strong> op die bevoegd zijn de nietigverklaring van het huwelijk te verzoek<strong>en</strong>. Met de zinsnede"voor zover hieronder niet anders is bepaald" wordt door de wetgever verwez<strong>en</strong> naar de art. 1:70-75 BW, waarin bijzonderegrond<strong>en</strong> voor nietigverklaring aan de orde kom<strong>en</strong> <strong>en</strong> waarbij soms van art. 1:69 BW wordt afgewek<strong>en</strong>.Zie in dit verband ook het hierbov<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemde arrest Emotioneel belang bij nietigverklaring huwelijk. E<strong>en</strong> louter erfrechtelijkbelang is overig<strong>en</strong>s volg<strong>en</strong>s de HR wel e<strong>en</strong> onmiddelijk rechtsbelang in de zin van art. 1:69 lid 1, sub c BW.54. Grond<strong>en</strong> voor nietigverklaring van het huwelijkNaast de in art. 1:69 lid 1 aanhef BW g<strong>en</strong>oemde grond, dat de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> niet de vereist<strong>en</strong> in zich ver<strong>en</strong>igd<strong>en</strong> om tezam<strong>en</strong>e<strong>en</strong> huwelijk aan te gaan, geeft de wet extra grond<strong>en</strong> voor nietigverklaring van het huwelijk in art. 1:70-75 BW.Art. 1:70 BW spreekt over e<strong>en</strong> 'niet bevoegde ambt<strong>en</strong>aar van de burgerlijke stand', dus wel e<strong>en</strong>tje van de burgerlijke stand,maar niet bevoegd. Het huwelijk is wel tot stand gekom<strong>en</strong>, maar vernietigbaar. Is het huwelijk voltrokk<strong>en</strong> t<strong>en</strong> overstaan van e<strong>en</strong>persoon die de functie van ambt<strong>en</strong>aar van de burgerlijke stand niet bekleedde, dan is het huwelijk non-exist<strong>en</strong>t <strong>en</strong> komt nietigverklaringdaarvan niet aan de orde. Het huwelijk is dan niet tot stand gekom<strong>en</strong>.Art. 1:70 lid 2 BW beperkt de bevoegdheid van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot om uit hoofde van art. 1:70 lid 1 BW de nietigverklaring van hethuwelijk te verzoek<strong>en</strong>. Met ‘uiterlijk bezit van de huwelijkse staat’ wordt, ev<strong>en</strong>als in art. 1:79 BW, bedoeld dat ook naar buit<strong>en</strong>toe wordt blijk gegev<strong>en</strong> van het bestaan van het huwelijk.Art. 1:71 lid 1 BW spreekt - in afwijking van art. 3:44 lid 2 BW - over e<strong>en</strong> onrechtmatige ernstige bedreiging. Toevoeging is overbodig,ligt al opgeslot<strong>en</strong> in art. 3:44 lid 2 BW. Ernstige bedreiging houdt in dat zij door de bedreigde niet moet kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>opgehev<strong>en</strong> of slechts door toegev<strong>en</strong> onder voor hem zeer nadelige gevolg<strong>en</strong>.Art. 1:71 lid 2 BW k<strong>en</strong>t de vernietigingsbevoegdheid ook toe aan de echtg<strong>en</strong>oot die bij de huwelijksvoltrekking heeft gedwaald,hetzij in de persoon van de andere echtg<strong>en</strong>oot, hetzij omtr<strong>en</strong>t de betek<strong>en</strong>is van de door hem afgelegde verklaring (hij wist nietdat door zijn verklaring e<strong>en</strong> huwelijk met de ander persoon tot stand werd gebracht). Hier geld<strong>en</strong> niet de vereist<strong>en</strong> van art. 6:228BW; art. 1:71 lid 2 BW moet word<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> lex specialis t<strong>en</strong> opzichte van het algem<strong>en</strong>e dwalingsartikel. Met dwaling ‘inde persoon van de andere echtg<strong>en</strong>oot’ wordt gedoeld op de id<strong>en</strong>titeit (<strong>en</strong> niet de kwaliteit<strong>en</strong>).Op verzoek van het OM, dus niet op verzoek van de andere in art. 1:69 lid 1 BW g<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong>, kan e<strong>en</strong> huwelijk als schijnhandelingweg<strong>en</strong>s strijd met de Nederlandse op<strong>en</strong>bare orde word<strong>en</strong> nietigverklaard, indi<strong>en</strong> het oogmerk van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> of e<strong>en</strong>hunner niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbond<strong>en</strong> plicht<strong>en</strong>, doch op het verkrijg<strong>en</strong>van toelating tot Nederland (art. 1:71a BW). Hier kiest de wetgever dus - in afwijking van art. 3:40 lid 1 BW dat uitgaat van nietigheid- voor vernietigbaarheid in rechte van het huwelijkArt. 1:72 BW geeft aan dat het huwelijk niet nietig kan word<strong>en</strong> verklaard als t<strong>en</strong> tijde van de huwelijksvoltrekking e<strong>en</strong> van deechtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> onder curatele stond <strong>en</strong> het huwelijk klaarblijkelijk het ongeluk van de ander zou veroorzak<strong>en</strong>. Let op: Stuiting is indat geval wel mogelijk.De nietigverklaring van e<strong>en</strong> huwelijk uit hoofde van e<strong>en</strong> geestelijke stoornis kan na het ophoud<strong>en</strong> van de stoornis alle<strong>en</strong> word<strong>en</strong>verzocht door de echtg<strong>en</strong>oot die geestelijk gestoord was (art. 1:73 eerste zin jo. art. 1:32 BW). Vóór het ophoud<strong>en</strong> van de geestelijkestoornis geldt art. 1:69 BW (ruime kring bevoegd<strong>en</strong>).Regeling indi<strong>en</strong> iemand niet de vereiste leeftijd heeft is neergelegd in art. 1:74 BW (let).Bij het ontbrek<strong>en</strong> van de vereiste toestemming van e<strong>en</strong> derde (art. 1:35-1:39 BW) kan de nietigverklaring alle<strong>en</strong> door die derdeof, in het geval van art. 1:38 BW, door de curator word<strong>en</strong> verzocht (art. 1:75 lid 1 BW).Art. 1:75 lid 2 BW bevat e<strong>en</strong> weerlegbaar wettelijk vermoed<strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong>e die bevoegd is de nietigverklaring te verzoek<strong>en</strong>.Deze wordt vermoed met het huwelijk bek<strong>en</strong>d te zijn geword<strong>en</strong>, wanneer het hier te lande is voltrokk<strong>en</strong> of wanneer het,buit<strong>en</strong> Nederland aangegaan, hier te lande in de registers van de burgerlijke stand is ingeschrev<strong>en</strong>.


1055. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van nietigverklaring van het huwelijkDe nietigverklaring van het huwelijk werkt, zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan; zij werkt terug tot het tijdstipvan de huwelijksvoltrekking (art. 1:77 lid 1 BW). Dit betek<strong>en</strong>t dat het huwelijk wordt geacht nooit te hebb<strong>en</strong> bestaan. In art. 1:77lid 2 geeft de wet drie uitzondering<strong>en</strong> op deze hoofdregel. In het onder a bedoelde geval blijv<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> in familierechtelijkebetrekking tot hun ouders staan <strong>en</strong> wordt in het gezag over h<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong> op dezelfde wijze als na echtscheiding (art. 1:251). Inhet onder b g<strong>en</strong>oemde geval kan de echtg<strong>en</strong>oot aanspraak mak<strong>en</strong> op het gezag van de minderjarige kinder<strong>en</strong>, is er recht op lev<strong>en</strong>sonderhoud<strong>en</strong> kan boedelm<strong>en</strong>ging <strong>en</strong> de gevolg<strong>en</strong> daarvan inroep<strong>en</strong> (met uitzondering).De abs voegt aan de onder hem berust<strong>en</strong>de huwelijksakte e<strong>en</strong> zog<strong>en</strong>aamde latere vermelding toe van de rechterlijke uitspraakwaarvan de dagtek<strong>en</strong>ing t<strong>en</strong> minste twee maand<strong>en</strong> oud is <strong>en</strong> die de nietigverklaring van het huwelijk inhoudt, doch alle<strong>en</strong> indi<strong>en</strong>de huwelijksakte in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (art. 1:20 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder b jo. art.1:20e lid 1 BW). Is dat laatste niet het geval, dan is art. 1:21 BW van toepassing.68a. Hoe wordt e<strong>en</strong> huwelijk omgezet in e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap?Via art. 1:77a BW kan e<strong>en</strong> huwelijk word<strong>en</strong> omgezet in e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap. Sprake van geruisloze overgang.Art. 1:77a lid 1 BW noemt de akte van omzetting. Blijk<strong>en</strong>s art. 1:77a lid 2 BW zijn de art. 1:65 <strong>en</strong> 66 BW in dat geval van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing. De rechtsgevolg<strong>en</strong> van deze omzetting zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in art. 1:77a lid 3 BW. De omgekeerde situatie,de omzetting van e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap in e<strong>en</strong> huwelijk, is geregeld in art. 1:80g BW.In geval van e<strong>en</strong> huwelijk is scheid<strong>en</strong> zonder tuss<strong>en</strong>komst van e<strong>en</strong> rechter niet mogelijk. Door de Wet op<strong>en</strong>stelling huwelijk isdat nu via e<strong>en</strong> omweg wel mogelijk, nl. door omzetting van het huwelijk in e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s wordthet partnerschap beeindigd met wederzijds goedvind<strong>en</strong> (art. 1:80c, aanhef <strong>en</strong> onder c jo . art. 1:80d BW). Dit wordt ook wel deflitsscheiding g<strong>en</strong>oemd.69. Hoe wordt het bestaan van het huwelijk bewez<strong>en</strong>?Het bestaan van e<strong>en</strong> in Nederland geslot<strong>en</strong> huwelijk kan niet anders word<strong>en</strong> bewez<strong>en</strong> dan door de huwelijksakte, dan wel doorde akte van omzetting, bedoeld in art. 1:80g BW, behoud<strong>en</strong>s in de gevall<strong>en</strong> bij de artikel<strong>en</strong> 1:79 <strong>en</strong> 1:80 BW voorzi<strong>en</strong> (art. 1:78BW). Art. 1:79 BW bevat e<strong>en</strong> uitzondering op de hoofdregel van art. 1:78 BW, ingeval het huwelijksregister niet heeft bestaan,verlor<strong>en</strong> is gegaan of daaraan de huwelijksakte ontbreekt. Wordt in e<strong>en</strong> geding betwist dat e<strong>en</strong> kind dat uiterlijk bezit van staatheeft, uit e<strong>en</strong> huwelijk is gebor<strong>en</strong>, dan levert het feit dat de ouders op<strong>en</strong>lijk als man <strong>en</strong> vrouw hebb<strong>en</strong> geleefd voldo<strong>en</strong>de bewijsvan het huwelijk op (art. 1:80 BW). Dit is van belang voor de erfrechtelijke positie van het kind.Hoofdstuk 7 Het geregistreerd partnerschap70. Wat is e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap?De wettelijke regeling van het geregistreerd partnerschap is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in art. 1:80a-80g BW. Art. 1:80a BW heeft betrekkingop de voorwaard<strong>en</strong> voor de registratie; art. 1:80b BW op de rechtsgevolg<strong>en</strong> van de registratie voor de verhouding tuss<strong>en</strong> de geregistreerdepartner onderling <strong>en</strong> t<strong>en</strong> slotte zi<strong>en</strong> de art. 1:80c-80g BW op het einde van het geregistreerd partnerschap.71. Belangrijkste verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het huwelijk <strong>en</strong> het geregistreerd partnerschapVerschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het huwelijk <strong>en</strong> het geregistreerd partnerschap:1. Het (hetero) huwelijk heeft afstammingsrechtelijke gevolg<strong>en</strong> (het homo-huwelijk niet!) <strong>en</strong> het geregistreerd (hetero ofhomo) partnerschap niet. De juridische afstammingsband ontstaat derhalve niet van rechtswege. Zij kan desgew<strong>en</strong>st ontstaandoor erk<strong>en</strong>ning (of adoptie bij e<strong>en</strong> homohuwelijk of e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap tuss<strong>en</strong> person<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> gelijkgeslacht). E<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap heeft overig<strong>en</strong>s onder omstandighed<strong>en</strong> wel gezagsrechtelijke gevolg<strong>en</strong> voor dekinder<strong>en</strong> (art. 1:253a BW);2. Bij de voltrekking van het huwelijk heeft de verklaring e<strong>en</strong> vaste formule, die is neergelegd in art. 1:67 lid 1 BW, terwijl bijhet aangaan van het geregistreerd partnerschap de inhoud van de verklaring aan de partners wordt overgelat<strong>en</strong>;3. Art. 1:68 BW betreff<strong>en</strong>de godsdi<strong>en</strong>stige plechtighed<strong>en</strong> geldt wel voor het huwelijk, maar niet voor het geregistreerd partnerschap;4. Eindigt het huwelijk door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel <strong>en</strong> bed, dan is daarvooraltijd rechtelijke tuss<strong>en</strong>komst vereist, terwijl deze in geval van het geregistreerd partnerschap slechts is vereist indi<strong>en</strong> heteindigt door ontbinding op verzoek van e<strong>en</strong> der partners, maar niet indi<strong>en</strong> het eindigt met wederzijds goedvind<strong>en</strong>, in welkgeval tuss<strong>en</strong>komst van e<strong>en</strong> advocaat of notaris voldo<strong>en</strong>de is;5. Scheiding van tafel <strong>en</strong> bed (art. 1:169 e.v.BW) is slechts mogelijk in geval van e<strong>en</strong> huwelijk <strong>en</strong> niet in geval van e<strong>en</strong> geregistreerdpartnerschap.72. Voorwaard<strong>en</strong> voor de registratieZie art. 1:80a (let.).De akte van registratie van partnerschap is e<strong>en</strong> auth<strong>en</strong>tieke akte met dezelfde bewijskracht als e<strong>en</strong> huwelijksakte. Zij wordt opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>in het register van geregistreerde partnerschapp<strong>en</strong> (art. 1:17 lid 1 BW).73. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van de registratie voor de verhouding tuss<strong>en</strong> de geregistreerde partners onderlingUit art. 80b BW volgt dat het gehele vermog<strong>en</strong>srecht op het geregistreerd partnerschap van toepassing is. Er zijn echter <strong>en</strong>keleuitzondering<strong>en</strong>, te wet<strong>en</strong> art. 1:92a, 99 lid 1 onder b <strong>en</strong> 134, onder b, BW, aangezi<strong>en</strong> zij betrekking hebb<strong>en</strong> op scheiding van tafel<strong>en</strong> bed. Dit is nl. niet mogelijk bij e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap.


11De geme<strong>en</strong>schap van e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap is e<strong>en</strong> bijzondere geme<strong>en</strong>schap in de zin van afd. 3.7.2 <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudigegeme<strong>en</strong>schap in de zin van afd. 3.7.1. Indi<strong>en</strong> het partnerschap niet is geregistreerd dan vall<strong>en</strong> zij niet onder de analogischetoepassing van het huwelijksvermog<strong>en</strong>srecht <strong>en</strong> is wel sprake van e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudige geme<strong>en</strong>schap, uiteraard slechts voorzover zij goeder<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijk hebb<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong>.Uit de Aanpassingswet geregistreerd partnerschap blijkt dat art. 61-63 Fw onverkort van toepassing zijn op het geregistreerdpartnerschap. Voor de surséance van betaling is art. 229 Fw van belang <strong>en</strong> voor de Schuldsaneringsregeling natuurlijke person<strong>en</strong>is art. 313 Fw van belang.Voor de toepassing van het gehele erfrecht, neergelegd in boek 4 BW, word<strong>en</strong> met echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> gelijkgesteld geregistreerdepartners (art. 4:8 lid 1BW).74. Het einde van e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschapArt. 1:80c BW noemt vijf wijz<strong>en</strong> waarop het geregistreerd partnerschap eindigt. Blijk<strong>en</strong>s art. 1:80d lid 1 BW betreft de in art.1:80c aanhef <strong>en</strong> onder c BW bedoelde overe<strong>en</strong>komst – in de praktijk meestal conv<strong>en</strong>ant g<strong>en</strong>oemd – t<strong>en</strong>minste te verklaring vanbeide partners dat hun geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht <strong>en</strong> dat zij het will<strong>en</strong> beëindig<strong>en</strong>. Voorts betreft deovere<strong>en</strong>komst vier aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>, maar bij gebreke daarvan is zij niet nietig.Art. 1:80d lid 2 BW verklaart e<strong>en</strong> aantal bepaling<strong>en</strong> uit het echtscheidingsrecht van overe<strong>en</strong>komstige toepassing op e<strong>en</strong> beëindigingvan het geregistreerd partnerschap wederzijds goedvind<strong>en</strong>. Opmerking verdi<strong>en</strong>t dat blijk<strong>en</strong>s de verwijzing naar art. 1:155BW de mogelijkheid van p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verev<strong>en</strong>ing ook voor e<strong>en</strong> ex-partner bestaat. Het goeder<strong>en</strong>regime dat tuss<strong>en</strong> de partnersheeft bestaan, is voor de p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verev<strong>en</strong>ing irrelevant. P<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>aansprakelijk zelf behor<strong>en</strong> in goeder<strong>en</strong>rechtelijke zin niet tote<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>tuele geme<strong>en</strong>schap (art. 1:80b jo. art. 1:94 lid 4 BW), maar in economische zin zijn zij wel geme<strong>en</strong>schappelijk, hetge<strong>en</strong>betek<strong>en</strong>t dat de waarde ervan moet word<strong>en</strong> verrek<strong>en</strong>d (art. 1:155 jis. art. 2 <strong>en</strong> 3 Wet verev<strong>en</strong>ing p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>recht<strong>en</strong> bijscheiding).Art. 1:80e lid 1 BW werkt art. 1:80c aanhef <strong>en</strong> onder d BW uit <strong>en</strong> behandelt de gevolg<strong>en</strong> van de rechterlijke ontbinding van hetgeregistreerd partnerschap.Indi<strong>en</strong> de partij<strong>en</strong> wier geregistreerd partnerschap is beëindigd (op de wijze bedoeld in art. 1:80c aanhef <strong>en</strong> onder c of d BW),opnieuw e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap met elkaar aangaan dan wel met elkaar in het huwelijk tred<strong>en</strong>, herlev<strong>en</strong> alle gevolg<strong>en</strong>van het geregistreerd partnerschap van rechtswege alsof er ge<strong>en</strong> beëindiging heeft plaatsgehad. Nochtans wordt de geldigheidvan rechtshandeling<strong>en</strong> die tuss<strong>en</strong> de inschrijving van de beëindiging <strong>en</strong> de nieuwe registratie of het huwelijk zijn verricht, beoordeeldnaar het tijdstip van de handeling. Op het mak<strong>en</strong> of wijzig<strong>en</strong> van partnerschapsvoorwaard<strong>en</strong> of huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>vóór het aangaan van de nieuwe registratie of het huwelijk is art. 1:119 BW van overe<strong>en</strong>komstige toepassing (art. 1:80f BW).De omzetting van e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap in e<strong>en</strong> huwelijk (art. 1:80g BW) br<strong>en</strong>gt ge<strong>en</strong> wijziging in de al dan niet bestaandefamilierechtelijke betrekking<strong>en</strong> met kinder<strong>en</strong> die vóór de omzetting zijn gebor<strong>en</strong>.Hoofdstuk 8 Huwelijksvermog<strong>en</strong>srecht75. OverzichtHet huwelijksvermog<strong>en</strong>srecht in <strong>en</strong>ge (klassieke) zin wordt aangetroff<strong>en</strong> in de titels 6, 7 <strong>en</strong> 8 van 1 BW. Ook titel 9 1 BW, deWet verev<strong>en</strong>ing p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>recht<strong>en</strong> bij scheiding <strong>en</strong> verspreid voorkom<strong>en</strong>de bepaling<strong>en</strong> (art. 3:321, art. 7A:1623g , art. 822 Rv <strong>en</strong>de art. 61-63 FW kunn<strong>en</strong> tot het huwelijksvermog<strong>en</strong>srecht wor<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d.76. ToepassingsgebiedIn beginsel geldt het huwelijksvermog<strong>en</strong>srecht ook voor het geregistreerd partnerschap (art. 1:80b BW).77. Dwing<strong>en</strong>d rechtDe zesde titel is m.u.v. art. 1:84 <strong>en</strong> 1:90 BW van dwing<strong>en</strong>d recht. De titel geldt voor alle huwelijk<strong>en</strong> ongeacht het huwelijksvermog<strong>en</strong>sregime.Zij geld<strong>en</strong> dus ook als er huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> zijn gemaakt. Scheiding van tafel <strong>en</strong> bed betek<strong>en</strong>t het eindevan de werking van de zesde titel, leert art. 1:92a BW.78. Getrouwheid, hulp <strong>en</strong> bijstand; verschaffing van het nodige (art. 1:81 BW)De eerste zin van art. 1:81 BW heeft vooral e<strong>en</strong> niet-materiële, emotionele betek<strong>en</strong>is. In de tweede zin van het artikel staat e<strong>en</strong>belangrijke materiële consequ<strong>en</strong>tie van het duurzaam sam<strong>en</strong>lev<strong>en</strong> als gehuwd<strong>en</strong>: zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaff<strong>en</strong>.In deze tekst ligt de wederzijdse zorgplicht beslot<strong>en</strong>. De <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot di<strong>en</strong>t de ander te lat<strong>en</strong> del<strong>en</strong> in zijn of haarwelvaart. Het bestrijkt e<strong>en</strong> ruimer gebied dan het verschaff<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud.79. De reikwijdte van art. 1:81 BWArt. 1:81 BW werkt slechts gedur<strong>en</strong>de het bestaan van het huwelijk <strong>en</strong> mits de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> niet van tafel <strong>en</strong> bed zijn gescheid<strong>en</strong>(art. 1:92a BW). Posthuwelijkse solidariteit kan op grond van dat artikel niet word<strong>en</strong> afgedwong<strong>en</strong>. Na scheiding van tafel<strong>en</strong> bed <strong>en</strong> echtscheiding wordt deze door middel van alim<strong>en</strong>tatie inhoud gegev<strong>en</strong> (art. 1:157 <strong>en</strong> 169 lid 2 BW).Onduidelijk is in welke omstandighed<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> beroep op de redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid (art. 6:248 <strong>en</strong> 6:258 BW) <strong>en</strong> dus als gevolgdaarvan terzijde schuiv<strong>en</strong> van de hoofdregels van de overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> in geval van echtscheidingaanspraak kan word<strong>en</strong> gemaakt op e<strong>en</strong> deel van het tijd<strong>en</strong>s het huwelijk door de andere echtg<strong>en</strong>oot opgebouwde vermo-


12g<strong>en</strong>. Dit speelt ingeval de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> gehuwd war<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> uitsluiting van iedere geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> zonder<strong>en</strong>ig verrek<strong>en</strong>beding ('koude uitsluiting').Arrest Bloem<strong>en</strong>daalse horeca (HR 4 december 1987)De HR heeft geoordeeld dat voor de verplichting zoals die is neergelegd in art. 1:81 BW ge<strong>en</strong> plaats is als sprake is van echtscheiding/scheidingvan tafel <strong>en</strong> bed. Dit volgt uit art. 1:92a BW. In de plaats daarvan kan er e<strong>en</strong> plicht tot betaling van alim<strong>en</strong>tatieontstaan (art. 1:157 BW). Of zo’n verplichting bestaat, is afhankelijk van de na de scheiding ontstane situatie. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong>leidt de verplichting tot e<strong>en</strong> uitkering die in beginsel voor wijziging vatbaar is <strong>en</strong> die naar de omvang afhankelijk is van de omstandighed<strong>en</strong>.Daarmee strookt volg<strong>en</strong>s de HR niet e<strong>en</strong> recht op overdracht van (e<strong>en</strong> deel van) vermog<strong>en</strong>.80. Verzorging <strong>en</strong> opvoeding; lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studieM.b.t. de plicht ot verzorging <strong>en</strong> opvoeding van de kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> de daaruit voortvloei<strong>en</strong>de kost<strong>en</strong> geeft de wet e<strong>en</strong> aantal regels.Onderscheid moet word<strong>en</strong> gemaakt tuss<strong>en</strong>: de plicht van e<strong>en</strong> ouder jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> kind: art. 1:392 BW verplicht ouders tot het verstrekk<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud aan hunminderjarige kinder<strong>en</strong>. In art. 1:404 BW is bepaald dat dit naar draagkracht gaat.Na echtscheiding blijft voornoemde plicht bestaan. Afdwingbaar via art. 1:406 jo. 1:402 BW. Overig<strong>en</strong>s treedt de ouder dievergoeding vraagt niet voor zichzelf in privé op maar als wettelijk verteg<strong>en</strong>woordiger van de kinder<strong>en</strong>.de plicht van echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s elkaar: o.g.v. art. 1:82 BW zijn de ouders jeg<strong>en</strong>s elkaar verplicht tot verzorging <strong>en</strong> opvoedingvan de hun kinder<strong>en</strong>. Art. 1:84 BW br<strong>en</strong>gt deze kost<strong>en</strong> onder de kost<strong>en</strong> van de huishouding volg<strong>en</strong>s de daarin g<strong>en</strong>oemdeverdeelsleutel. De kost<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> allereerst t<strong>en</strong> laste van het gem<strong>en</strong>e inkom<strong>en</strong> <strong>en</strong> voor zover dit ontoereik<strong>en</strong>d ist<strong>en</strong> laste van de eig<strong>en</strong> inkom<strong>en</strong>s van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>. Is dit ook ontoereik<strong>en</strong>d dan is het gem<strong>en</strong>e vermog<strong>en</strong> aan de beurt<strong>en</strong> t<strong>en</strong> slotte is het privé-vermog<strong>en</strong> aan de beurt. Zie ook: nr. 86.Na echtscheiding is art. 1:82 e.v. BW niet meer van toepassing.Ook (minderjarige) stiefkinder<strong>en</strong> (zie ook art. 1:395 BW) <strong>en</strong> (minderjarige) kinder<strong>en</strong> die in het gezin word<strong>en</strong> verzorgd <strong>en</strong> opgevoed,zoals pleegkinder<strong>en</strong>, vall<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> het bereik van art. 1:82 BW.Jeg<strong>en</strong>s kinder<strong>en</strong> die de leeftijd van 18 jar<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> bereikt <strong>en</strong> nog ge<strong>en</strong> 21 jar<strong>en</strong> oud zijn, bestaat voor de ouders de verplichtingte voorzi<strong>en</strong> in de kost<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studie (art. 1:395a lid 1 BW). Voor de stiefouder geldt art. 1:395a lid 2BW. Het is niet vereist dat de stiefkinder<strong>en</strong> thuis won<strong>en</strong>. De verplichting tot het onderhoud<strong>en</strong> van 18 tot 21-jarig<strong>en</strong> zijn de oudersniet jeg<strong>en</strong>s elkaar verplicht. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> kan deze plicht voor matiging door de rechter vatbaar zijn (art. 1:399 BW). Onderomstandighed<strong>en</strong> kan de onderhoudsplicht doorlop<strong>en</strong> na het bereik<strong>en</strong> van de 21-jarige leeftijd. Algem<strong>en</strong>e overe<strong>en</strong>komstregelskunn<strong>en</strong> tot die conclusie leid<strong>en</strong>.81. Sam<strong>en</strong>woningHet huwelijk veronderstelt het bestaan van e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>sgeme<strong>en</strong>schap. Daarbij past dat de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong>. De wetvan 31 mei 2001 schrapte art. 1:83 BW, dat e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>woningsplicht inhield. Deze schrapping verhindert niet dat elders in deregelgeving de eis kan word<strong>en</strong> gesteld dat er sprake is van sam<strong>en</strong>woning.KOSTEN VAN DE HUISHOUDING82. InleidingDe belangrijkste kost<strong>en</strong>post, verbond<strong>en</strong> aan het voer<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijke huishouding, wordt meestal gevormd dooralledaagse uitgav<strong>en</strong> voor voeding, verzorging <strong>en</strong> huisvesting. Maar ook de kost<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> aan studie, van gebruikelijke vakanties,van kinderopvang, van verzekering alsmede die voor onderhoud van woning <strong>en</strong> inboedel behor<strong>en</strong> daartoe. De regelingvan art. 1:84 led<strong>en</strong> 1 <strong>en</strong> 2 BW is niet van dwing<strong>en</strong>drechtelijke aard (art. 1:84 lid 3 BW). De in lid bedoelde overe<strong>en</strong>komst is nietmeer onderworp<strong>en</strong> aan de eis<strong>en</strong> die in beginsel word<strong>en</strong> gesteld aan e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> (notariëleakte).83. Aansprakelijkheid, draagplicht <strong>en</strong> verhaalbaarheidDe vraag naar aansprakelijkheid is de vraag wie door e<strong>en</strong> derde, de crediteur, kan word<strong>en</strong> aangesprok<strong>en</strong> tot nakoming van deverbint<strong>en</strong>is.Verhaalbaarheid betreft de vraag op welk vermog<strong>en</strong> de uit aansprakelijkheid voortvloei<strong>en</strong>de schuld kan word<strong>en</strong> verhaald. Als iemandin <strong>en</strong>ige geme<strong>en</strong>schap is getrouwd dan kan de schuld zowel word<strong>en</strong> verhaald op het privé-vermog<strong>en</strong> als op het geme<strong>en</strong>schapsvermog<strong>en</strong>(art. 1:95 <strong>en</strong> 1:96 BW). Zie wel de mogelijkheid van regres.De draagplicht heeft betrekking op de interne verhouding tuss<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> <strong>en</strong> geeft aan door wie de schuld uiteindelijk gedrag<strong>en</strong>moet word<strong>en</strong>.84. Draagplicht (Zie nr. 83)85. Verhaalbaarheid (Zie nr. 83)86. De draagplicht t.a.v. de kost<strong>en</strong> van huishoudingArt. 1:84 BW regelt de draag- <strong>en</strong> fourneerplicht voor de kost<strong>en</strong> van de huishouding, daaronder begrep<strong>en</strong> de kost<strong>en</strong> gemoeidmet de verzorging <strong>en</strong> opvoeding van de kinder<strong>en</strong>. Het regelt de interne financiële verhouding tuss<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> <strong>en</strong> betreft nietde aansprakelijkheid van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> t.o.v. derd<strong>en</strong>.In het eerste lid is de draagplicht neergelegd. Dit is de maatstaf die aangeeft wie van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> welk deel van de kost<strong>en</strong>van de huishouding moet drag<strong>en</strong>. Onder ‘het gem<strong>en</strong>e inkom<strong>en</strong>’ wordt verstaan het inkom<strong>en</strong> dat in de huwelijksgeme<strong>en</strong>schap


13valt. Anders gezegd: het inkom<strong>en</strong> of vermog<strong>en</strong> dat geme<strong>en</strong>schappelijk is volg<strong>en</strong>s de regels van het huwelijkgoeder<strong>en</strong>recht. Zijnde echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> in geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> getrouwd dan zijn in principe inkom<strong>en</strong> <strong>en</strong> vermog<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijk. Hiervanword<strong>en</strong> uitgezonderd de goeder<strong>en</strong> die onder de uitsluitingsclausule zijn verkreg<strong>en</strong> <strong>en</strong> verknochte goeder<strong>en</strong>. In geval vanuitsluiting van iedere huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap ontbreekt geme<strong>en</strong> inkom<strong>en</strong>. De kost<strong>en</strong> van de huishoudingkom<strong>en</strong> dan t<strong>en</strong> laste van de eig<strong>en</strong> inkom<strong>en</strong>s naar ev<strong>en</strong>redigheid daarvan. Hetzelfde geldt voorzover het gem<strong>en</strong>e inkom<strong>en</strong> niettoereik<strong>en</strong>d is. De wettekst maakt ge<strong>en</strong> onderscheid naar gelang de aard van het inkom<strong>en</strong>. Veel pleit er voor om te zeg<strong>en</strong> dat dekost<strong>en</strong> primair moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> bestred<strong>en</strong> door arbeidsinkomst<strong>en</strong>. Eerst indi<strong>en</strong> de inkom<strong>en</strong>s ontoereik<strong>en</strong>d zijn word<strong>en</strong> in de optiekvan de wetgever de vermog<strong>en</strong>s aangesprok<strong>en</strong>. De slotzin van lid 1 van art. 1:84 BW vertelt ons dat e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander niet geldtvoorzover bijzondere omstandighed<strong>en</strong> zich erteg<strong>en</strong> verzett<strong>en</strong>.87. De bijdrageplicht t.a.v. de kost<strong>en</strong> van de huishoudingLid 2 van artikel 1:84 BW verplicht de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> ‘di<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komstig’, derhalve overe<strong>en</strong>komstig de draagplicht, geld<strong>en</strong> terbeschikking te stell<strong>en</strong> tot bestrijding van de kost<strong>en</strong> van de huishouding (fourneerplicht of bijdrageplicht). Ook in dit kader kunn<strong>en</strong>bijzondere omstandighed<strong>en</strong> zich verzett<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> toepassing van de regeling. Het niet bijdrag<strong>en</strong> conform de wettelijke regelinglaat ev<strong>en</strong>wel de draagplicht onverlet, zodat in e<strong>en</strong> later stadium afrek<strong>en</strong>ing aan de orde komt.E<strong>en</strong> kind dat bij de ouders inwoont <strong>en</strong> anders dan incid<strong>en</strong>teel inkom<strong>en</strong> uit arbeid g<strong>en</strong>iet, is verplicht naar draagkracht bij te drag<strong>en</strong>in de kost<strong>en</strong> van de huishouding van het gezin waarvan het deel uitmaakt. Ietwat verborg<strong>en</strong> treft m<strong>en</strong> deze regel aan in art.1:253l lid 1 BW.88. Aansprakelijkheid voor de kost<strong>en</strong> van huishoudingIn beginsel geldt dat iedere echtg<strong>en</strong>oot aansprakelijk is voor door hem of haar in het kader van de huishouding aangegane verbint<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>.Voorzover het ev<strong>en</strong>wel betreft verbint<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> aangegaan t<strong>en</strong> behoeve van de gewone gang van de huishouding,maakt art. 1:85 BW e<strong>en</strong> belangrijke uitzondering op de hoofdregel. Beide echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> zijn voor dat soort verbint<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> voorhet geheel aansprakelijk. Zij zijn hoofdelijk verbond<strong>en</strong> (art. 6:6 BW). Besliss<strong>en</strong>d bij de vraag wat moet word<strong>en</strong> verstaan onder"gewone gang van de huishouding" is of e<strong>en</strong> aankoop door ieder van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> normaal <strong>en</strong> zelfstandig kan <strong>en</strong> mag word<strong>en</strong>verricht <strong>en</strong> wat de crediteur onder de gewone gang aankop<strong>en</strong> mag verstaan, rek<strong>en</strong>ing houd<strong>en</strong>d met de welstand van deechtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>.Is de aankoop t<strong>en</strong> behoeve van de gewone gang van huishouding gedaan dan zijn beide echteg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> hoofdelijk aansprakelijk.In dat geval kan de schuld word<strong>en</strong> verhaald op het gehele vermog<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>. Dit bestaat uit de privé-vermog<strong>en</strong>svan beid<strong>en</strong> <strong>en</strong> het geme<strong>en</strong>schapsvermog<strong>en</strong>(art. 1:95 lid 1 jo. art. 3:276 BW).Is de aankoop niet gedaan t<strong>en</strong> behoeve van de gewone gang van huishouding dan is alle<strong>en</strong> deg<strong>en</strong>e die de aankoop heeft gekochthoofdelijk aansprakelijk. Het kan dan op het geheel vermog<strong>en</strong> van de koper word<strong>en</strong> verhaald. Dit bestaat uit zijn privévermog<strong>en</strong><strong>en</strong> het geme<strong>en</strong>schapsvermog<strong>en</strong> (art. 1:95 lid 1 jo. art. 3:276 BW).Let op: art. 1:85 BW staat in titel 6. Dat betek<strong>en</strong>t dat voor de vraag wie voor welk bedrag kan word<strong>en</strong> aangesprok<strong>en</strong> het nietsuitmaakt of je al dan niet onder huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> b<strong>en</strong>t getrouwd. Voor de verhaalbaarheid heeft e.e.a. wel gevolg<strong>en</strong>. Immersals je onder huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> waarbij elke vermog<strong>en</strong>sgeme<strong>en</strong>schap is uitgeslot<strong>en</strong> b<strong>en</strong>t gehuwd, dan kan de verkoperhet slechts verhal<strong>en</strong> op de privé-vermog<strong>en</strong>s.Onder verbint<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> aangegaan t.b.v. de gewone gang van huishouding vall<strong>en</strong> ook die welke voortvloei<strong>en</strong> uit door e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oott.b.v. de huishouding aangegane arbeidsovere<strong>en</strong>komst<strong>en</strong>. Voor de betaling van het loon van de hov<strong>en</strong>ier, de chauffeure.d. zijn beide echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> dus hoofdelijk aansprakelijk. Loonbetaling<strong>en</strong> die voortvloei<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst van opdrachtvall<strong>en</strong> hier niet onder, maar omdat deze verbint<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> echter veelal word<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d tot de gewone gang van huishouding bestaater toch vaak hoofdelijkheid.Kritiek op art 1:85 BW: e<strong>en</strong> ondernemer di<strong>en</strong>t het risico verbond<strong>en</strong> aan kredietverl<strong>en</strong>ing aan zijn wederpartij, ongeacht di<strong>en</strong>sburgerlijke staat, zelf te drag<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> ondernemer g<strong>en</strong>iet de faciliteit ook niet t<strong>en</strong> opzichte van e<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>staande.89. Feitelijke scheiding <strong>en</strong> kost<strong>en</strong> van de huishoudingFeitelijke scheiding: het verschijnsel dat echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> niet sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong>, soms in afwachting van betere tijd<strong>en</strong>, vaker omdat e<strong>en</strong>echtscheiding of e<strong>en</strong> scheiding van tafel <strong>en</strong> bed e<strong>en</strong> brug te ver gevond<strong>en</strong> wordt. De regeling van art. 1:84 BW geldt ook in hetgeval waarin de huishouding, al dan niet in onderling overleg, is gesplitst. Aangezi<strong>en</strong> het huwelijk bij feitelijke scheiding in standblijft <strong>en</strong> de zesde titel van Boek 1 BW niet wordt uitgeschakeld door het <strong>en</strong>kel voor scheiding van tafel <strong>en</strong> bed geschrev<strong>en</strong> art.1:92a BW, blijft ook art. 1:81 BW van toepassing.90. Gevolg<strong>en</strong> van niet-naleving van de wettelijke of de overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> regelingIn beginsel leidt het niet nalev<strong>en</strong> van de geld<strong>en</strong>de regeling omtr<strong>en</strong>t de kost<strong>en</strong> van de huishouding tot het ontstaan van vergoedingsrecht<strong>en</strong>.De Hoge Raad heeft ev<strong>en</strong>wel geoordeeld dat vergoeding<strong>en</strong> die in dit kader zijn ontstaan, op straffe van rechtsverwerking,periodiek, na afloop van ieder kal<strong>en</strong>derjaar, di<strong>en</strong><strong>en</strong> te word<strong>en</strong> geëffectueerd. Aldus wordt misk<strong>en</strong>d dat het in de echtelijkesfeer niet voor de hand ligt elkaar het juridisch vuur na aan de sch<strong>en</strong><strong>en</strong> te legg<strong>en</strong>. De regeling staat ook op gespann<strong>en</strong> voetmet de verjaringsregeling van art. 3:321 <strong>en</strong> 3:322 BW.91. HuishoudgeldDe bijdrageplicht t.a.v. de kost<strong>en</strong> van de huishouding in het algeme<strong>en</strong> (art. 1:84 lid 2 BW) is veel ruimer dan die tot terbeschikkingstellingvan de geld<strong>en</strong> t.b.v. de "gewone gang van de huishouding"(art. 1:85 BW). In dit geval is de verschaffing van hethuishoudgeld aan de orde. De wet geeft ge<strong>en</strong> bijzondere regels met betrekking tot de verschaffing van huishoudgeld.


14BESTUUR92. InleidingGoeder<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> in huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke zin geme<strong>en</strong>schappelijk zijn of geme<strong>en</strong>schappelijk in de zin van titel 7 vanboek 3 BW. In het laatste geval behoort het aandeel in het gem<strong>en</strong>e goed tot het eig<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>.De term bestuur is niet alle<strong>en</strong> gereserveerd voor de huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap, maar ook voor het eig<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>,waaronder derhalve begrep<strong>en</strong> het aandeel in vermog<strong>en</strong> dat geme<strong>en</strong>schappelijk is in de zin van titel 3.7.Indi<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> met uitsluiting van iedere huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap gehuwd zijn, kunn<strong>en</strong> zij niettemingoeder<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijk bezitt<strong>en</strong>, bijvoorbeeld e<strong>en</strong> huis. E<strong>en</strong> dergelijke geme<strong>en</strong>schap noemt m<strong>en</strong> ‘e<strong>en</strong>voudige geme<strong>en</strong>schap’.93. BestuursbevoegdheidArt. 1:90 lid 2 BW geeft aan wat het bestuur over e<strong>en</strong> goed omvat (ge<strong>en</strong> def.).Bestur<strong>en</strong> houdt in het huwelijksvermog<strong>en</strong>srecht in ieder geval in:- het uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong> van e<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> goed verbond<strong>en</strong> bevoegdhed<strong>en</strong>: dit zijn de bevoegdhed<strong>en</strong> die zijn gegev<strong>en</strong> met de gerechtigheidtot e<strong>en</strong> goed in de zin van art. 3:1 BW. E<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>aar heeft meer bevoegdhed<strong>en</strong> dan e<strong>en</strong> erfpachter of e<strong>en</strong>vruchtgebruiker;- met uitsluiting van die andere echtg<strong>en</strong>oot (privatieve werking).- de bevoegdheid tot beschikking;- de bevoegdheid t.a.v. e<strong>en</strong> goed feitelijke handeling<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong> <strong>en</strong> toe te lat<strong>en</strong>.De bevoegdheid tot het sluit<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> koopovere<strong>en</strong>komst wordt niet ontle<strong>en</strong>d aan het betrokk<strong>en</strong> goed. Het verkop<strong>en</strong> van e<strong>en</strong>goed is ge<strong>en</strong> bestuurshandeling, omdat hierdoor slechts e<strong>en</strong> verbint<strong>en</strong>is tot overdracht ontstaat. Anders gezegd: Het aangaanvan e<strong>en</strong> koopovk is e<strong>en</strong> obligatoire rechtshandeling <strong>en</strong> die valt niet onder het bestuursbegrip als bedoeld in art. 1:90 lid 2 BW.Wie e<strong>en</strong> goed verkoopt behoeft daarvan ge<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>aar te zijn. Beschikkingsbevoegd/bestuursbevoegdheid is eerst vereist tergeleg<strong>en</strong>heid van de levering (art. 3:84 BW).Art. 1:90 lid 2 BW maakt duidelijk dat de bestuursregeling niet verhindert dat iedere echtg<strong>en</strong>oot bevoegd is tot het g<strong>en</strong>ot <strong>en</strong> gebruikdat o.g.v. de huwelijksverhouding aan beide echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t toe te kom<strong>en</strong>.Bij registergoeder<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> in beginsel dezelfde hoofdregels als bij de bestuursverdeling bij roer<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong>, met di<strong>en</strong> verstandedat hier slechts de formele verkrijging als criterium voor de bestuursverdeling in aanmerking komt (art. 1:97 lid 1, BW in fine).Het verkop<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> registergoed door e<strong>en</strong> bestuursonbevoegd maakt de koopovk niet ongeldig. Wat betreft de overdrachtvan e<strong>en</strong> registergoed door e<strong>en</strong> bestuursonbevoegde geldt dat de koper niet wordt beschermd door art. 1:92 BW (goeder trouw).E.e.a. kan nl. word<strong>en</strong> nagetrokk<strong>en</strong> in de op<strong>en</strong>bare registers (art. 3:24 t/m 3:26 BW). Zie verder nr. 99, ook wat betreft de mogelijkheidom schade te verhal<strong>en</strong>.94. BestuursverdelingHet eig<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong> staat uiteraard onder bestuur van de betrokk<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de tot de huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijkegeme<strong>en</strong>schap behor<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> koos de wetgever voor e<strong>en</strong> bijzondere regeling (wijkt af van titel 3.7). Art.1:90 lid 1 BW bepaalt dat e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot bevoegd is tot het bestur<strong>en</strong> van zijn eig<strong>en</strong> goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s de regels van art. 97,tot het bestuur van de goeder<strong>en</strong> van de geme<strong>en</strong>schap. Art. 1:97 BW koppelt de bestuursbevoegdheid in beginsel aan de formeleverkrijging van het goed. De echtg<strong>en</strong>oot van wi<strong>en</strong>s zijde het in de geme<strong>en</strong>schap is gevall<strong>en</strong>, is (privatief) bestuursbevoegd.Deze regeling wordt aangeduid met de term ‘bestuursverdeling’. Van de regeling van art. 1:97 kan bij huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>word<strong>en</strong> afgewek<strong>en</strong>. Daarvoor kan red<strong>en</strong> zijn, gelet op het feit dat zij ertoe leidt dat iedere echtg<strong>en</strong>oot zelfstandig het bestuurvoert over zijn arbeidsinkom<strong>en</strong>. De echtg<strong>en</strong>oot die ge<strong>en</strong> arbeidsinkom<strong>en</strong> heeft wordt derhalve in e<strong>en</strong> afhankelijke positie geplaatst<strong>en</strong> is aangewez<strong>en</strong> op de verschaffing van 'het nodige' (art. 1:81 BW) <strong>en</strong> huishoudgeld (art. 1:84 BW). E<strong>en</strong> collectief bestuurzou in dat geval aanbeveling g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>. Van deze mogelijkheid wordt nauwelijks gebruik gemaakt.95. ZaaksvervangingIn lid 1 van art. 1:97 BW lez<strong>en</strong> we dat e<strong>en</strong> goed dat moet word<strong>en</strong> geacht in de plaats te tred<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> bepaald goed, onder hetbestuur komt van de echtg<strong>en</strong>oot die het vervang<strong>en</strong> goed bestuurde. De formele verkrijging wordt hier terzijde geschov<strong>en</strong>. Ditkan echter niet word<strong>en</strong> volgehoud<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> het (bijvoorbeeld) onroer<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong> of e<strong>en</strong> vordering (deze staan op naam) betreftArt. 1:97 lid 1 maakt op de zaakvervangingsregel e<strong>en</strong> uitzondering voor goeder<strong>en</strong> die op naam van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot zijn gesteld.96. Goeder<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaar aan beroep of bedrijfVoorstelbaar is dat e<strong>en</strong> goed dat in beginsel onder het bestuur staat van de <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot, met toestemming van deze di<strong>en</strong>stbaaris gemaakt aan de uitoef<strong>en</strong>ing van het beroep of bedrijf van de andere echtg<strong>en</strong>oot. Betreft het handeling<strong>en</strong> die als normaleuitoef<strong>en</strong>ing van het beroep of bedrijf zijn te beschouw<strong>en</strong>, dan is de beroepsbeoef<strong>en</strong>aar/ondernemer zelfstandig (privatief) bevoegd.Voor het overige zijn de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> tezam<strong>en</strong> (collectief) bestuursbevoegd. De verle<strong>en</strong>de toestemming geldt voor degehele duur van het beroep of bedrijf, t<strong>en</strong>zij de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> anders zijn overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>. Op verzoek van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot kane<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaarheid te all<strong>en</strong> tijde weg<strong>en</strong>s gegronde red<strong>en</strong><strong>en</strong> door de rechtbank word<strong>en</strong> beëindigd (art. 1:97 lid 2 BW, letterlijk).97. Overschrijding van bestuursbevoegdheid


15Behoud<strong>en</strong>s de regels ter bescherming van wederpartij <strong>en</strong> derd<strong>en</strong>, leidt het bestuurlijk onbevoegd verricht<strong>en</strong> van rechtshandeling<strong>en</strong>tot nietigheid van die handeling<strong>en</strong>. Dit volgt uit de beginsel<strong>en</strong> van privaatrecht De wetgever biedt teg<strong>en</strong> die achtergrond inart. 1:90 lid 4 BW aan de bestuursbevoegde echtg<strong>en</strong>oot de mogelijkheid tot de rechtshandeling toe te tred<strong>en</strong>. De toetreding geschiedtdoor e<strong>en</strong> verklaring, gericht tot de partij<strong>en</strong> bij de betrokk<strong>en</strong> rechtshandeling. Ingeval de rechtshandeling aan e<strong>en</strong> vorm isgebond<strong>en</strong>, geldt hetzelfde vereiste voor de toetreding. Naast deze toetreding bestaat de mogelijkheid dat de bestuursbevoegdeechtg<strong>en</strong>oot de verbint<strong>en</strong>is van de bestuursonbevoegde echtg<strong>en</strong>oot nakomt (zie art. 6:30). Bekrachtiging in de zin van art. 3:58BW komt niet aan de orde, aangezi<strong>en</strong> de bestuursoverschrijding op de obligatoire handeling ge<strong>en</strong> betrekking heeft. Het verricht<strong>en</strong>van e<strong>en</strong> obligatoire handeling (zoals verkoop) wordt eerst problematisch bij levering.98. Overlat<strong>en</strong> van bestuurDe wettelijke bestuursregels kunn<strong>en</strong> op gespann<strong>en</strong> voet staan met de werkelijkheid van alledag.Art. 1:90 lid 3 BW speelt hier op in <strong>en</strong> bepaalt, dat indi<strong>en</strong> de <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot het bestuur overlaat aan de ander, tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> debepaling<strong>en</strong> van opdracht (titel 7.7) van overe<strong>en</strong>komstige toepassing zijn, met inachtneming van de aard van de huwelijksverhouding<strong>en</strong> de aard der goeder<strong>en</strong>. Het "overlat<strong>en</strong>" kan geschied<strong>en</strong> zonder dat e<strong>en</strong> heldere overe<strong>en</strong>komst is geslot<strong>en</strong>. Er kansprake zijn van e<strong>en</strong> soort gedog<strong>en</strong>. Art. 7:403 lid 2 BW regelt de rek<strong>en</strong>ing- <strong>en</strong> verantwoordingsplicht van de opdrachtnemer. Inhet bijzonder ter geleg<strong>en</strong>heid van echtscheiding zal daaraan behoefte bestaan.99. Derd<strong>en</strong>beschermingIn art. 1:92 lid 1 BW is bepaald dat de derde, bij gebreke van (objectieve) k<strong>en</strong>baarheid, deg<strong>en</strong>e die de zaak of het papier aantoonder onder zich heeft, bevoegd moet acht<strong>en</strong>. Art. 1:92 lid 1 BW is soepeler dan de hoofdregel zoals neergelegd in art. 3:11BW (goeder trouw). De derde verdi<strong>en</strong>t deze extra bescherming, omdat echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> eerder voor elkaar di<strong>en</strong><strong>en</strong> in te staan. Nietigheidvan de overdracht (hoofdregel art. 3:84 BW) wordt aldus voorkom<strong>en</strong>, hij is derhalve geldig. Art. 1:92 lid 2 BW gaat ervanuit dat de bestuursbevoegde echtg<strong>en</strong>oot zich teg<strong>en</strong> de stoornis door de derde te goeder trouw kan verzett<strong>en</strong>. Dit verzet kan volg<strong>en</strong>sde schrijver niet word<strong>en</strong> gericht teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> overdracht in de zin van art. 3:86 lid 1 BW. De stoornis waarvan beëindigingkan word<strong>en</strong> verlangd, moet geleg<strong>en</strong> zijn in andere handeling<strong>en</strong> dan e<strong>en</strong> overdracht. Het recht de stoornis te beëindig<strong>en</strong> gaat teloor,indi<strong>en</strong> de formeel bestuursbevoegde zich niet binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> redelijke termijn nadat de stoornis te zijner k<strong>en</strong>nis is gekom<strong>en</strong>,heeft verzet (rechtsverwerking). De door onzekerheid geplaagde derde kan het gevaar van stoornis bezwer<strong>en</strong> door zelf e<strong>en</strong> redelijketermijn te stell<strong>en</strong> waarbinn<strong>en</strong>, op straffe van verval, van de bevoegdheid tot verzet gebruik gemaakt moet word<strong>en</strong>.Indi<strong>en</strong> de koper niet te goeder trouw is, is hij ge<strong>en</strong> rechthebb<strong>en</strong>de geword<strong>en</strong>. De bestuursbevoegde echtg<strong>en</strong>oot kan het goeddan opvorder<strong>en</strong> <strong>en</strong> de lever<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot is dan aansprakelijk voor de schade die de koper heeft geled<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> dekoopovk geldig is <strong>en</strong> hij wanprestatie (art. 6:74 BW) levert. Deze aansprakelijkheid kan met zich br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dat de vordering vande koper op de bestuursonbevoegde echtg<strong>en</strong>oot uit koopovk waarin hij wanprestatie pleegt op de geme<strong>en</strong>schap verhaalbaar is.Ook de bestuursbevoegde echtg<strong>en</strong>oot ondervindt dan ook nadeel. Om dit gevolg te voorkom<strong>en</strong> kan Lia tot de koopovk toetred<strong>en</strong>(art. 1:90 lid 4 BW).100. Bestuursopdracht door de rechtbankE<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot kan de rechtbank verzoek<strong>en</strong> het bestuur dat formeel berust bij de andere echtg<strong>en</strong>oot, aan hem op te drag<strong>en</strong>.Daarbij moet onderscheid gemaakt word<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> bestuur van huwelijksgeme<strong>en</strong>schappelijke goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> bestuur van eig<strong>en</strong>goeder<strong>en</strong> (art. 1:91 lid 1 BW). De bestuursopdracht kan niet word<strong>en</strong> verzocht in geval van tekortschiet<strong>en</strong> in het bestuur van eig<strong>en</strong>goeder<strong>en</strong>.101. Opheffing van de geme<strong>en</strong>schap bij rechterlijke beschikkingMet de bestuursproblematiek hangt t<strong>en</strong> nauwste sam<strong>en</strong> de mogelijkheid opheffing van de geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> bij rechterlijkebeschikking te verzoek<strong>en</strong> (art. 1:109 e.v.BW). De schuld<strong>en</strong> van iedere echtg<strong>en</strong>oot kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verhaald op alle goeder<strong>en</strong>der geme<strong>en</strong>schap. Het aangaan van schuld<strong>en</strong> is ev<strong>en</strong>wel ge<strong>en</strong> bestuursdaad. Het raakt echter indirect de bestuurspositievan de andere echtg<strong>en</strong>oot. Gelet op het bepaalde in artikel 1:122 BW kan artikel 1:109 BW ook toegepast word<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> bij huwelijksevoorwaard<strong>en</strong> slechts e<strong>en</strong> beperkte huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap is overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>. De opheffingleidt tot het ontstaan van e<strong>en</strong> stelsel waarbij iedere geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> is uitgeslot<strong>en</strong> (art. 1:111 BW)102. Vergoedingsrecht<strong>en</strong> <strong>en</strong> -plicht<strong>en</strong>De vergoedingsvordering<strong>en</strong> zijn in beginsel normale vordering<strong>en</strong>. De aard van de huwelijksverhouding kan ev<strong>en</strong>wel met zichbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dat de redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid zich met nadruk do<strong>en</strong> voel<strong>en</strong>. De redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid zoud<strong>en</strong> tot de conclusiekunn<strong>en</strong> voer<strong>en</strong> dat de vergoedingsvordering<strong>en</strong> niet opeisbaar zijn. Niet-opeisbaarheid zou ook kunn<strong>en</strong> zijn overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> bijhuwelijkse voorwaard<strong>en</strong>.Ook t.a.v. vergoedingsvordering<strong>en</strong> geldt het nominalisme. Uit het arrest Kriek-Smit volgt dat uitzondering<strong>en</strong> op die regel o.g.v.de redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid niet geheel uitgeslot<strong>en</strong> zijn.Arrest Kriek-Smit (HR 12 juni 1987)Na echtscheiding (huwelijk was geslot<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> elke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>) ingestelde vordering van de vrouw tot betalingvan e<strong>en</strong> aandeel in de waardevermeerdering van achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>de echtelijke woning<strong>en</strong>, in eig<strong>en</strong>dom toebehor<strong>en</strong>d aan deman <strong>en</strong> destijds gedeeltelijk betaald met geld van de vrouw. Vergoedingsrecht, gebaseerd niet op onverschuldigde betaling ofongerechtvaardigde verrijking maar op de goede trouw.De red<strong>en</strong>ering is dat de vrouw het geld k<strong>en</strong>nelijk aan de geme<strong>en</strong>schap heeft ‘gele<strong>en</strong>d’, waarna met dat bedrag e<strong>en</strong> huis is gekocht.Er ontstaat dan e<strong>en</strong> verplichting van de geme<strong>en</strong>schap om het gele<strong>en</strong>de terug te betal<strong>en</strong>, maar zonder r<strong>en</strong>te indi<strong>en</strong> deechtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> daarover niets zijn overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>.


16Is de waardestijging van het huis zodanig dat de man niet zou kunn<strong>en</strong> m<strong>en</strong><strong>en</strong> dat hij kon volstaan met terugbetaling van het nominaaluit de geme<strong>en</strong>schap kom<strong>en</strong>de bedrag, dan zal hij meer aan de geme<strong>en</strong>schap moet<strong>en</strong> vergoed<strong>en</strong>. De hoogte van het bedragwordt dan door de redelijkheid bepaald.Anders gezegd: de vergoeding van het bedrag waarmee gefinancierd is, is in principe het bedrag dat nominaal ter beschikkingis gesteld, maar de redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid kunn<strong>en</strong> meebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dat meer/minder zal moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> teruggev<strong>en</strong>.Arrest Kriek-Smit (Hof ’s Grav<strong>en</strong>hage 4 november 1988)Geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> uitgeslot<strong>en</strong>: aandeel in waardevermeerdering van echtelijke woning?Gelet op de excessieve, niet voorzi<strong>en</strong>bare prijsstijging<strong>en</strong> van onroer<strong>en</strong>d goed, is sprake van e<strong>en</strong> uitzonderlijk gunstig resultaatvan de aanvankelijke belegging, met het gevolg dat het ev<strong>en</strong>wicht tuss<strong>en</strong> de oorspronkelijke inbr<strong>en</strong>g <strong>en</strong> de uiteindelijke opbr<strong>en</strong>gstgeheel is verbrok<strong>en</strong>.Correctievergoeding niet berek<strong>en</strong>d naar ev<strong>en</strong>redig aandeel in de waardevermeerdering, nu deze e<strong>en</strong> uitzondering behoort tezijn <strong>en</strong> slechts in ‘<strong>en</strong>ige mate’; correctievergoeding ex aequo et bono vastgesteld.Lid 3 van art. 1:92 BW bepaalt in het algeme<strong>en</strong> – <strong>en</strong> dus niet slechts in het kader van de bestuursregeling – dat aan e<strong>en</strong> derd<strong>en</strong>iet kan word<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>geworp<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> vordering tot vergoeding, welke tijd<strong>en</strong>s het huwelijk is ontstaan weg<strong>en</strong>s vermog<strong>en</strong>sverschuivingtuss<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> onderling of tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> bestaande geme<strong>en</strong>schap, niet opeisbaaris.BEPERKING VAN DE HANDELINGSBEVOEGDHEID103. InleidingHet huwelijk br<strong>en</strong>gt e<strong>en</strong> mate van dwing<strong>en</strong>drechtelijke lotsverbond<strong>en</strong>heid met zich (art. 1:81 BW). Hieruit volgt dat de wetgeverzich bekommert om de gevolg<strong>en</strong> van bepaalde vermog<strong>en</strong>srechtelijke rechtshandeling<strong>en</strong>, dit is neergelegd in art. 1:88 BW. Art.1:88 BW vereist de toestemming van de andere echtg<strong>en</strong>oot voor e<strong>en</strong> aantal nader omschrev<strong>en</strong> rechtshandeling<strong>en</strong>.De toestemming is niet vereist indi<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>oot tot het verricht<strong>en</strong> van de rechtshandeling is verplicht (art. 1:88 lid 2 BW):a. op grond van de wet. vb. bij wege van schadevergoeding (art. 6:103 BW), ontbinding van overe<strong>en</strong>komst (art. 6:271BW).Let op ge<strong>en</strong> verwijzing;b. op grond van e<strong>en</strong> voorafgaande rechtshandeling, waarvoor de toestemming is verle<strong>en</strong>d of niet was vereist. vb. als voor deverkoop van de echtelijke woning reeds toestemming is verle<strong>en</strong>d of destijds was er nog ge<strong>en</strong> sprake van e<strong>en</strong> relatie, hoeftdeze niet meer te word<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>d voor de levering.Let op: er zijn situaties d<strong>en</strong>kbaar (bv het verkop<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> eethoek, zie vraag 6 LE 6) waarin zowel de toestemmingsregelingals de bestuursregeling van toepassing is. De toestemmingsregeling geldt ook in de obligatoire fase <strong>en</strong> di<strong>en</strong>t dan eerst te word<strong>en</strong>besprok<strong>en</strong>. Als e<strong>en</strong> beroep op art. 1:88 jo. 1:89 BW slaagt dan kom je aan de vraag van bestuursbevoegdheid niet meertoe. Slaagt e<strong>en</strong> beroep in het kader van de toestemmingsregeling niet dan zou je wellicht nog wat kunn<strong>en</strong> ondernem<strong>en</strong> o.g.v. debestuursregeling.104. Bescherming van het woonmilieuDe eerste categorie rechtshandeling<strong>en</strong> waarvoor toestemming nodig is, treff<strong>en</strong> we aan in art. 1:88 lid 1 letter a BW. Het doel isbescherming van het woonmilieu. Het betreft:a. overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> strekk<strong>en</strong>de tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving (koopovk, ovk tot hypotheekverl<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> deverhuurovk);In het arrest Schaaphok heeft de HR bepaald dat onder echtelijke woning ook e<strong>en</strong> toekomstige echtelijke woning wordtverstaan.b. rechtshandeling<strong>en</strong> strekk<strong>en</strong>de tot beëindiging (dus aankoop valt hier niet onder!)van het gebruik van e<strong>en</strong> door de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>tezam<strong>en</strong> of door de andere echtg<strong>en</strong>oot alle<strong>en</strong> bewoonde woning of van zak<strong>en</strong> die bij e<strong>en</strong> zodanige woning of tot deinboedel daarvan behor<strong>en</strong> (opzegging van de huurovk aangaande de echtelijke woning/garage <strong>en</strong> de beëindiging van debruikle<strong>en</strong>ovk inzake inboedelzak<strong>en</strong>). Feitelijke handeling vall<strong>en</strong> er niet onder, bv. het lat<strong>en</strong> loger<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d.105. Feitelijke scheidingDe echtg<strong>en</strong>oot die de woning heeft verlat<strong>en</strong> (sam<strong>en</strong>woning wordt verbrok<strong>en</strong>), heeft voor e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst als bedoeld in lettera van art. 1:88 lid 1 BW steeds de toestemming nodig van deg<strong>en</strong>e die in de woning is achtergeblev<strong>en</strong>. Het doet er niet tot of deg<strong>en</strong>edie de overe<strong>en</strong>komst w<strong>en</strong>st aan te gaan ook bestuursbevoegd is. Bestuursbevoegdheid speelt immers in de goeder<strong>en</strong>rechtelijkesfeer. De echtg<strong>en</strong>oot die in de woning is achtergeblev<strong>en</strong>, is daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> wel bevoegd zonder toestemming e<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komst als in letter a bedoeld aan te gaan. Van groot belang is het dan ev<strong>en</strong>wel vast te stell<strong>en</strong> of deg<strong>en</strong>e die zijn biez<strong>en</strong>heeft gepakt, daadwerkelijk zijn ‘woonstede’ (zie art. 1:10) heeft prijsgegev<strong>en</strong>. Ingeval niet wordt sam<strong>en</strong>gewoond, omdat e<strong>en</strong>der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> de woning di<strong>en</strong>de te verlat<strong>en</strong> op grond van e<strong>en</strong> voorlopige voorzi<strong>en</strong>ing, getroff<strong>en</strong> in het kader van e<strong>en</strong> echtscheidingsprocedure(zie art. 821 Rv) , geldt het toestemmingsvereiste onverkort. De voorlopige voorzi<strong>en</strong>ing beoogt in dit gevalslechts e<strong>en</strong> einde te mak<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> gespann<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>woningssituatie.106. Bescherming teg<strong>en</strong> vrijgevigheidNiet alle<strong>en</strong> de sch<strong>en</strong>king als bedoeld in art. 7:175 e.v. BW, maar ook de gift<strong>en</strong> als bedoeld in art. 7:186 lid 2 BW behoev<strong>en</strong> detoestemming van de andere echtg<strong>en</strong>oot. Uitzondering: de gebruikelijke, niet bov<strong>en</strong>matige gift<strong>en</strong>, bv collecte (art. 188 lid 1, sub bBW). Het antwoord op de vraag of de gift bov<strong>en</strong>matig is, wordt mede bepaald door het maatschappelijk milieu waarbinn<strong>en</strong> desch<strong>en</strong>ker verkeert.


17Vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht bepaalt art. 1:88 lid 4 BW dat in afwijking van lid 1 onder b ge<strong>en</strong> toestemmingis vereist voor gift<strong>en</strong>, welke de strekking hebb<strong>en</strong> dat zij pas zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uitgevoerd na het overlijd<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong>e die degift doet, <strong>en</strong> niet reeds tijd<strong>en</strong>s di<strong>en</strong>s lev<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uitgevoerd. Art. 1:88 lid 4 BW ziet bv op e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zijdig verblijvingsbeding ine<strong>en</strong> maatschapscontract, met werking bij overlijd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op verl<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> koopoptie teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> te lage prijs, uit te oef<strong>en</strong><strong>en</strong> bijoverlijd<strong>en</strong>.Art. 7A:1715 (oud) bepaalde dat sch<strong>en</strong>king<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong> zijn. Art. 80 Ow houdt in dat onder het oude rechtgedane sch<strong>en</strong>king<strong>en</strong> (gift<strong>en</strong>) als bedoeld in art. 7A:1715 (oud) onder het nieuwe recht niet meer vernietigbaar zijn.Voldo<strong>en</strong>ing aan e<strong>en</strong> natuurlijke verbint<strong>en</strong>is is ge<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>king.107. Bescherming teg<strong>en</strong> zekerheidsstellingArt. 1:88 lid 1 letter c BW eist toestemming voor overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong>, strekk<strong>en</strong>de tot:a. het zich verbind<strong>en</strong> als borg; ofb. hoofdelijk medeschuld<strong>en</strong>aar (vgl. art. 6:6 BW); ofc. het zich sterk mak<strong>en</strong> (garant stell<strong>en</strong>) voor e<strong>en</strong> derde; ofd. het zich verbind<strong>en</strong> tot zekerheidstelling (hypotheek, pand) voor de schuld van e<strong>en</strong> derde.De wet maakt e<strong>en</strong> uitzondering voor overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong>, aangegaan in de normale uitoef<strong>en</strong>ing van zijn beroep of bedrijf. De woord<strong>en</strong>‘in de uitoef<strong>en</strong>ing van’ verlang<strong>en</strong> dat de bedoelde overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>d zijn voor het beroep of bedrijf, in die zin datzij in de normale uitoef<strong>en</strong>ing daarvan pleg<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> verricht. Komt in de praktijk niet veel voor.108. Vere<strong>en</strong>zelvigingLid 5 van art. 1:88 BW vormt e<strong>en</strong> uitzondering op het bepaalde in letter c van lid 1. Ge<strong>en</strong> toestemming is vereist: wanneer de borgtocht etc. wordt aangegaan door e<strong>en</strong> bestuurder van e<strong>en</strong> nv/bv die daarvan alle<strong>en</strong> of met zijn medebestuurdersde meerderheid van de aandel<strong>en</strong> van die v<strong>en</strong>nootschap bezit, <strong>en</strong> mits de borgtochtovk etc. wordt geslot<strong>en</strong> t<strong>en</strong> behoeve van de normale uitoef<strong>en</strong>ing van het bedrijf van die v<strong>en</strong>nootschap.Het kan normaal word<strong>en</strong> beschouwd dat de directeur<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> l<strong>en</strong>ing afsluit<strong>en</strong> waarbij liquide middel<strong>en</strong> in het bedrijfvloei<strong>en</strong>, zichzelf borg stell<strong>en</strong> wanneer het bedrijf niet voldo<strong>en</strong>de zekerhed<strong>en</strong> kan bied<strong>en</strong>.Arrest Soetelieve /Sti<strong>en</strong>stra-Fiet<strong>en</strong> (HR 14 april 2000)Uit dit arrest volgt dat de uitzondering om het toestemmingsvereiste van art. 1:88 lid 1, sub c, BWrestrictief moet word<strong>en</strong> uitgelegd.Uit de ontstaansgeschied<strong>en</strong>is van lid 4 (thans lid 5) van art. 1:88 BW, komt naar vor<strong>en</strong> dat de wetgever in het kader van de inart. 1:88 geregelde materie het beginsel van de gezinsbescherming belangrijk achtte <strong>en</strong> dat hij daarop weliswaar e<strong>en</strong> uitzonderingheeft gemaakt door lid 4 (thans lid 5) toe te voeg<strong>en</strong>, doch daarbij met de woord<strong>en</strong> “mits zij geschiedt t<strong>en</strong> behoeve van d<strong>en</strong>ormale bedrijfsuitoef<strong>en</strong>ing van die v<strong>en</strong>nootschap” e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>lijke beperking heeft beoogd. Klaarblijkelijk is bedoeld dat de toestemmingvan de andere echtg<strong>en</strong>oot alle<strong>en</strong> dan niet is vereist indi<strong>en</strong> de rechtshandeling waarvoor de in art. 1:88 lid 1 onder cbedoelde zekerheid wordt verstrekt zelf behoort tot de rechtshandeling<strong>en</strong> die in de normale uitoef<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> bedrijf pleg<strong>en</strong> teword<strong>en</strong> verricht.In het onderhavige geval gaat het om e<strong>en</strong> borgtocht voor e<strong>en</strong> geldl<strong>en</strong>ing die daardoor gek<strong>en</strong>merkt wordt:- dat de borgtocht werd verle<strong>en</strong>d in het kader van de verwerving door [echtg<strong>en</strong>oot] voor ƒ 1,-- van de aandel<strong>en</strong> in de B.V.;- dat de B.V. ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel reëel vermog<strong>en</strong> had;- dat het niet om e<strong>en</strong> gewone geldl<strong>en</strong>ing ging (waardoor de liquiditeit van de B.V. zou zijn vergroot), maar om de omzetting vane<strong>en</strong> bestaande, in feite onverhaalbare, vordering in e<strong>en</strong> achtergestelde l<strong>en</strong>ing.Dat het Hof heeft geoordeeld dat onder die omstandighed<strong>en</strong> het zich verbind<strong>en</strong> als borg voor die l<strong>en</strong>ing niet is geschied t<strong>en</strong> behoevevan de normale uitoef<strong>en</strong>ing van het bedrijf van de B.V., getuigt in het licht van hetge<strong>en</strong> hiervóór is overwog<strong>en</strong> in 3.4 nietvan e<strong>en</strong> onjuiste rechtsopvatting.Uit vor<strong>en</strong>staande lijkt te volg<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> geldl<strong>en</strong>ing wel degelijk onder de normale bedrijfsuitoef<strong>en</strong>ing kan vall<strong>en</strong>, maar dan moethet wel gaan om e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>lijk bedrijfsbelang.109. Bescherming teg<strong>en</strong> koop op afbetalingOok koop op afbetaling houdt zekere risico’s in (art. 7A:1576). Ook daarvoor is de toestemming van de andere echtg<strong>en</strong>oot nodig.Uitgezonderd is echter de koop op afbetaling van zak<strong>en</strong>, die k<strong>en</strong>nelijk uitsluit<strong>en</strong>d of hoofdzakelijk t<strong>en</strong> behoeve van de normaleuitoef<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> beroep of bedrijf strekk<strong>en</strong>. Huurkoop is e<strong>en</strong> variant van koop op afbetaling (art. 7A:1576h).110. VormvereisteIndi<strong>en</strong> de wet voor het verricht<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> rechtshandeling als bedoeld in art. 1:88 BW e<strong>en</strong> vorm voorschrijft, moet de toestemmingschriftelijk word<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>d (art. 1:88 lid 3; zie ook art. 3:39 BW ).111. VernietigingIndi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> rechtshandeling werd verricht zonder de vereiste toestemming dat bestaat in beginsel e<strong>en</strong> grond voor vernietigingvan de rechtshandeling. Slechts de echtg<strong>en</strong>oot wi<strong>en</strong>s toestemming vereist was, kan op de vernietigingsgrond e<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong>(art. 1:89 BW). De art. 3:49, 50 <strong>en</strong> 51 BW zijn van toepassing, met di<strong>en</strong> verstande dat de verklaring of rechtsvordering tot vernietigingniet mede behoeft te word<strong>en</strong> gericht tot de echtg<strong>en</strong>oot die de handeling heeft gericht (art. 1:89 lid 4 BW).Echtscheiding <strong>en</strong> scheiding van tafel <strong>en</strong> bed hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> invloed op de bevoegdheid op e<strong>en</strong> vernietigingsgrond (art. 1:89 lid 3BW). Ook het overlijd<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot wi<strong>en</strong>s toestemming niet gevraagd <strong>en</strong>/of verkreg<strong>en</strong> werd, doet de vernietigingsbe-


18voegdheid niet teloor gaan. De erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> komt dan de bevoegdheid toe. Art. 1:89 lid 3 BW heeft het in het algeme<strong>en</strong> over"het einde van het huwelijk".Betreft het e<strong>en</strong> gift, dan baat het de begiftigde niet, indi<strong>en</strong> hij te goeder trouw was. Voor het overige wordt de wederpartij te goedertrouw in bescherming g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> door art. 1:89 lid 2 BW. Voor e<strong>en</strong> geslaagd beroep op de goede trouw is nodig dat je informeertof iemand getrouwd is (voor zover je dat nog niet wist) <strong>en</strong> informeert of de echtg<strong>en</strong>oot toestemming heeft verle<strong>en</strong>d.Als iemand e<strong>en</strong> geslaagd beroep doet op art. 1:89 BW dan kan de wederpartij (koper) ge<strong>en</strong> schadevergoeding vorder<strong>en</strong> o.g.v.wanprestatie (art. 6:74 BW). Er is dan immers ge<strong>en</strong> koopovk tot stand gekom<strong>en</strong>. Als de wederpartij (de koper) de geled<strong>en</strong> schadedoor teruggave van het goed vergoed wil zi<strong>en</strong> zal hij dit moet<strong>en</strong> baser<strong>en</strong> op art. 6:162 BW. E<strong>en</strong> dergelijk beroep heeft ge<strong>en</strong>kans van slag<strong>en</strong> als hij niet te goeder trouw was.Art. 1:88 BW geldt ook voor betrekking<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> internationaal privaatrechtelijk karakter.De rechtsvordering tot vernietiging verjaart drie jar<strong>en</strong> nadat de bevoegdheid de vernietigingsgrond in te roep<strong>en</strong> aan deg<strong>en</strong>e aanwie deze bevoegdheid toekomt, t<strong>en</strong> di<strong>en</strong>ste is kom<strong>en</strong> te staan (art. 3:52 lid 1 BW). De vernietigingsbevoegdheid vervalt door bevestigingvan de rechtshandeling (art. 3:55 lid 1 BW), alsmede door het verstrijk<strong>en</strong> van de redelijke termijn als bedoeld in art.3:55 lid 2 BW.DE WETTELIJKE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN112. Inleiding in de wettelijke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>Behalve de bij huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> overe<strong>en</strong> te kom<strong>en</strong> stelsels k<strong>en</strong>t Boek 1 BW e<strong>en</strong> zog<strong>en</strong>aamd wettelijk stelsel. Dit is vantoepassing voor zover bij huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> over partnerschapsvoorwaard<strong>en</strong> (tevor<strong>en</strong>) niet anders werd overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>(art. 1:93 BW), de zog<strong>en</strong>oemde wettelijke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>.Op grond van art. 1:122 BW zijn de bepaling<strong>en</strong> van titel 7 ook van toepassing ingeval e<strong>en</strong> beperkte huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijkegeme<strong>en</strong>schap bestaat, voorzover daarvan niet uitdrukkelijk of door de aard der beding<strong>en</strong> bij huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> is afgewek<strong>en</strong>.113. Huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schapBij de huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap gaat het om e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>, waarop titel 3.7 niet van toepassingis. De in die titel opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> bepaling<strong>en</strong>, onder andere betreff<strong>en</strong>de het beheer <strong>en</strong> de verdeling, word<strong>en</strong> eerst van toepassingna ontbinding van de geme<strong>en</strong>schap. Daarvóór geld<strong>en</strong> de bestuursregels van art. 1:90 <strong>en</strong> 1:97 BW <strong>en</strong> is verdeling onmogelijk.Ook indi<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong>s het huwelijk de wettelijke geme<strong>en</strong>schap wordt vervang<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> ander stelsel.114. De omvang van de wettelijke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>; goeder<strong>en</strong>Raadpleging van art. 1:94 lid 1 BW leert, dat de geme<strong>en</strong>schap wat haar bat<strong>en</strong> betreft in beginsel alle teg<strong>en</strong>woordige <strong>en</strong> toekomstigegoeder<strong>en</strong> der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> omvat. Boedelm<strong>en</strong>ging wil zegg<strong>en</strong> dat de goeder<strong>en</strong> van de e<strong>en</strong> onder algem<strong>en</strong>e titel verkreg<strong>en</strong>word<strong>en</strong> door de ander <strong>en</strong> omgekeerd. Uitzondering<strong>en</strong> op het beginsel treft m<strong>en</strong> aan in het slot van lid 1, alsmede in de led<strong>en</strong> 3<strong>en</strong> 4. Clausulering als bedoeld in art. 1:94 lid 1 BW heeft e<strong>en</strong> dwing<strong>en</strong>drechtelijk karakter. Echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> de clausule nietbij overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> terzijde stell<strong>en</strong>. Bij goeder<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> bepaalde verknochtheid kun je d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aansmart<strong>en</strong>geld. E<strong>en</strong> goud<strong>en</strong> handdruk wordt wel tot de geme<strong>en</strong>schap gerek<strong>en</strong>d.Arrest Uitkering einde di<strong>en</strong>stbetrekking (HR 22 maart 1996)De HR pleegt het begrip verknochtheid beperkt uit te legg<strong>en</strong>. Geheel in de lijn van de heers<strong>en</strong>de leer <strong>en</strong> de geld<strong>en</strong>de jurisprud<strong>en</strong>tieheeft hij de vraag of e<strong>en</strong> vordering tot afkoop van toekomstig loon verknocht is, dan ook ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>d beantwoord.Omdat e<strong>en</strong> goud<strong>en</strong> handdruk niet verknocht is, valt deze in principe gewoon in de geme<strong>en</strong>schap. Of de partner na scheidinge<strong>en</strong> deel van de uitkering kan opeis<strong>en</strong> is afhankelijk van de vraag of de vordering al bestond vóór ontbinding van de geme<strong>en</strong>schapdoor echtscheiding. Indi<strong>en</strong> de werknemer <strong>en</strong> zijn werkgever vóór die tijd overe<strong>en</strong>stemming hebb<strong>en</strong> bereikt over beëindigingvan het di<strong>en</strong>stverband <strong>en</strong> over e<strong>en</strong> in verband daarmee aan hem uit te ker<strong>en</strong> redelijke vergoeding, kan gesteld word<strong>en</strong> datde vordering op dat mom<strong>en</strong>t bestond <strong>en</strong> dat deze in de geme<strong>en</strong>schap valt.Als ouders e<strong>en</strong> som geld sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan hun kind dan kunn<strong>en</strong> zij daar e<strong>en</strong> uitsluitingsclausule koppel<strong>en</strong>. Als het kind met hetgeld e<strong>en</strong> huis koopt <strong>en</strong> haar geleverd wordt dan komt het huis voor de sch<strong>en</strong>king in de plaats. Via zaaksvervanging is het huisdan ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s privé. Het valt dan niet in de geme<strong>en</strong>schap <strong>en</strong> de waardefluctuaties ervan t<strong>en</strong> voordele/nadele zijn van haar privé.Het huis blijft privé, ook als er verbetering<strong>en</strong> zijn aangebracht met geme<strong>en</strong>schapsgeld<strong>en</strong>. De bedrag<strong>en</strong> voor de verbetering<strong>en</strong>zal dan wel moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vergoed aan de geme<strong>en</strong>schap. Na de ontbinding van de geme<strong>en</strong>schap komt dit neer op 50%.Anders is de situatie als het huis wordt geleverd aan haar echtg<strong>en</strong>oot. Het valt dan van zijn kant in de geme<strong>en</strong>schap <strong>en</strong> daarmeestaat het onder zijn bestuur. De waardefluctuaties zijn dan ook voor de geme<strong>en</strong>schap. De red<strong>en</strong>ering is dan dat de dochterk<strong>en</strong>nelijk het geld heeft gele<strong>en</strong>d aan de geme<strong>en</strong>schap waarna met dat bedrag het huis is gekocht. Er ontstaat dat e<strong>en</strong> verplichtingvan de geme<strong>en</strong>schap om het gele<strong>en</strong>de geld terug te betal<strong>en</strong>, maar zonder r<strong>en</strong>te, indi<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> daarover niets zijnovere<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> (zie arrest Kriek-Smit)Uit de woord<strong>en</strong> 'voor zover' in art. 1:94 lid 3 BW volgt dat er grad<strong>en</strong> van verknochtheid zijn. De meest verstrekk<strong>en</strong>de vorm houdtin dat het goed niet tot de geme<strong>en</strong>schap behoort <strong>en</strong> dat er na ontbinding ge<strong>en</strong> sprake is van waardeverrek<strong>en</strong>ing. De minst verstrekk<strong>en</strong>devorm houdt in dat het goed wel tot de geme<strong>en</strong>schap behoort, maar dat hij na ontbinding recht heeft op toedeling vandat goed. De vraag is of hier nog sprake is van verknochtheid. De regels van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid zijn ook van toepassingop de rechtsverhouding tuss<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> (art. 3:166 jo. 6:2 <strong>en</strong> 3:185 BW). Tuss<strong>en</strong>vorm<strong>en</strong> zijn mogelijk.115. De omvang van de wettelijke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>; schuld<strong>en</strong>


19De geme<strong>en</strong>schap omvat, wat haar last<strong>en</strong> betreft, alle schuld<strong>en</strong> van ieder der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>, bepaalt lid 2 van art. 1:94 BW.Slechts in lid 3 van art. 1:94 BW wordt e<strong>en</strong> uitzondering aangetroff<strong>en</strong> op het geme<strong>en</strong> zijn van de schuld<strong>en</strong>. Op grond van bijzondereverknochtheid mog<strong>en</strong> als eig<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangemerkt schuld<strong>en</strong> ter zake van de betaling van successierecht weg<strong>en</strong>se<strong>en</strong> verkrijging die buit<strong>en</strong> de geme<strong>en</strong>schap viel. Onzeker is of ook verplichting<strong>en</strong> tot betaling van alim<strong>en</strong>tatie aan e<strong>en</strong> gewez<strong>en</strong>echtg<strong>en</strong>oot als bijzonder verknocht mog<strong>en</strong> word<strong>en</strong> bestempeld. Bij e<strong>en</strong> verplichting tot schadevergoeding vanwege odjeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> derde <strong>en</strong> e<strong>en</strong> studieschuld is niet sprake van bijzondere verknochtheid.Het feit dat e<strong>en</strong> schuld in de geme<strong>en</strong>schap valt wil niet zegg<strong>en</strong> dat beide echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> dan ook schuld<strong>en</strong>aar zijn. Alle<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>ootdie de verbint<strong>en</strong>is aangaat moet de prestatie lever<strong>en</strong>. Het maakt daarbij niet uit of de verbint<strong>en</strong>is voor privé- of geme<strong>en</strong>schapsdoeleind<strong>en</strong>is aangegaan. De echtg<strong>en</strong>oot die de verbint<strong>en</strong>is is aangegaan is deg<strong>en</strong>e waar nakoming van kan word<strong>en</strong> gevorderd.Schema: Aansprakelijkheid, verhaalbaarheid <strong>en</strong> draagplicht tijd<strong>en</strong>s huwelijkNB: uitgaande van het feit dat de man de schuld<strong>en</strong> is aangegaanaansprakelijkheid verhaalbaarheid draagplichtprivé-schuld<strong>en</strong> M (art. 3:276 BW) privé-vermog<strong>en</strong> M <strong>en</strong>M (art. 1:96 lid 2 BW)gem. vermog<strong>en</strong>(art. 1:96 lid 1 jo. 3:276 BW)geme<strong>en</strong>schapschuld<strong>en</strong> M (art. 3:276 BW) privé-vermog<strong>en</strong> M <strong>en</strong>gem. vermog<strong>en</strong>gem. vermog<strong>en</strong>(50% M <strong>en</strong> 50% V)gewone gang schuld<strong>en</strong> M 100%V 100%art. 1:85 BW(art. 1:95 lid 1 jo. 3:276 BW)privé-vermog<strong>en</strong> Mprivé-vermog<strong>en</strong> Vgem. vermog<strong>en</strong>(art. 1:95 lid 1 jo. 3.276 BW)Schema: Aansprakelijkheid, verhaalbaarheid <strong>en</strong> draagplicht na ontbinding van de geme<strong>en</strong>schapNB: uitgaande van het feit dat de man de schuld<strong>en</strong> is aangegaangeregeld volg<strong>en</strong>sart. 1:84 lid 1 <strong>en</strong> 3 BWaansprakelijkheid verhaalbaarheid draagplichtprivé-schuld<strong>en</strong> M (art. 3:276 BW) privé-vermog<strong>en</strong> M <strong>en</strong>M (art. 1:96 lid 2 BW)gem. vermog<strong>en</strong>(art. 1:100 lid 2 BW)geme<strong>en</strong>schapschuld<strong>en</strong> M 100%V 50%(art. 1:102 BW)privé-vermog<strong>en</strong> M <strong>en</strong>gem. vermog<strong>en</strong>V 50%M 50%V 50%(art. 6:10 BW)gewone gang schuld<strong>en</strong> M 100%V 100%(art. 1:102 BW)116. Verhaalbaarheid, uitwinning, vergoeding<strong>en</strong>, verjaringZie ook bov<strong>en</strong>staande tabell<strong>en</strong>.(art. 1:102 jo. 1:100 lid 2 BW)privé-vermog<strong>en</strong> Mprivé-vermog<strong>en</strong> Vgem. vermog<strong>en</strong>(art. 1:102 jo. 3.276 <strong>en</strong> 1:100 lid 2BW)geregeld volg<strong>en</strong>sart. 1:84 lid 1 <strong>en</strong> 3 BWHet faillissem<strong>en</strong>t van e<strong>en</strong> in <strong>en</strong>igerlei huwelijksgeme<strong>en</strong>schap gehuwde persoon wordt behandeld als het faillissem<strong>en</strong>t van diegeme<strong>en</strong>schap (art. 63 Fw). Het faillissem<strong>en</strong>t leidt niet tot ontbinding van de geme<strong>en</strong>schap. Door e<strong>en</strong> faillissem<strong>en</strong>t eindigt ook debestuursverdeling.Ook tuss<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> kan verjaring aan de orde kom<strong>en</strong>. Art. 3:321 BW merkt echter het gehuwd (<strong>en</strong> niet van tafel <strong>en</strong> bed gescheid<strong>en</strong>)zijn aan als e<strong>en</strong> verl<strong>en</strong>gingsgrond (art. 3:320 BW).117. BestuurArt. 1:97 lid 1 BW bepaalt dat e<strong>en</strong> goed der geme<strong>en</strong>schap in beginsel onder het bestuur staat van de echtg<strong>en</strong>oot van wi<strong>en</strong>s zijdehet in de geme<strong>en</strong>schap is gevall<strong>en</strong>. Let op de zaaksvervanging in de tweede volzin (zie vraag 4a LE 7).118. OntbindingArt. 1:99 lid 1 BW geeft aan wanneer de huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap wordt ontbond<strong>en</strong>. Door de ontbindingverandert de geme<strong>en</strong>schap wez<strong>en</strong>lijk van aard. In het vervolg zijn de bepaling<strong>en</strong> van titel 3.7, waaronder die van afdeling 2 vandie titel, van toepassing. De ontbinding houdt tev<strong>en</strong>s in dat de geme<strong>en</strong>schap vatbaar is voor verdeling <strong>en</strong> vereff<strong>en</strong>ing.De verdeling is geregeld in art. 1:100 BW. E<strong>en</strong> ongelijke verdeling kan word<strong>en</strong> geregeld bij ovk. Civielrechtelijk is deze verdelinggeldig, ongeacht het motief. Ongelijke verdeling gaat vaak gepaard met e<strong>en</strong> daarbij pass<strong>en</strong>de regeling van alim<strong>en</strong>tatie.119. Afstand van geme<strong>en</strong>schapZie bov<strong>en</strong>staande tabell<strong>en</strong>.De ontbinding heeft tot gevolg dat de echtg<strong>en</strong>oot die tevor<strong>en</strong> niet als schuld<strong>en</strong>aar kon word<strong>en</strong> aangemerkt, voor de helft alsschuld<strong>en</strong>aar aansprakelijk wordt voor de betrokk<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schapsschuld (art. 1:102 BW). Art. 1:103 e.v. BW biedt hier de uitkomst.Na ontbinding heeft iedere deelg<strong>en</strong>oot het voorrecht afstand te do<strong>en</strong> van de geme<strong>en</strong>schap binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> (fatale) termijn


20van drie maand<strong>en</strong>. Ook erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot hebb<strong>en</strong> de mogelijkheid afstand te do<strong>en</strong> (art. 1:105 BW). De dubbeleafstand is geregeld in art. 1:108 BW.Door afstand te do<strong>en</strong> wordt m<strong>en</strong> bevrijd van de aansprakelijkheid <strong>en</strong> draagplicht voor schuld<strong>en</strong> der geme<strong>en</strong>schap waarvoorm<strong>en</strong> voordi<strong>en</strong> niet aansprakelijk was. Door de afstand wordt de uitwinbaarheid (verhaalbaarheid) van de ongedeelde geme<strong>en</strong>schapniet opgehev<strong>en</strong>. Door afstand te do<strong>en</strong> b<strong>en</strong> je niet meer aansprakelijk <strong>en</strong> verlies je de recht<strong>en</strong> in deze geme<strong>en</strong>schap t<strong>en</strong>behoeve van de ander. De uitwinning gaat dan buit<strong>en</strong> je om.In de aansprakelijk van de oorspronkelijke schuld<strong>en</strong>aar (de andere echtg<strong>en</strong>oot) verandert niets. De draagplicht van deze persoonverandert wel. Deze persoon moet dan de door hemzelf in het lev<strong>en</strong> geroep<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schapsschuld voor het geheel drag<strong>en</strong>.HUWELIJKSE VOORWAARDEN IN HET ALGEMEEN120. InleidingE<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> wordt aangegaan tuss<strong>en</strong> (aanstaande) echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>. Ouders hebb<strong>en</strong> daar ge<strong>en</strong>bemoei<strong>en</strong>is mee. In art. 1:114 e.v. BW is geregeld dat huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> ook tijd<strong>en</strong>s het huwelijk kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangegaan.Beïnvloeding door ouders voor de huwelijksvoltrekking kan na de plechtigheid mitsdi<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gecorrigeerd.Veel huwelijk<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geslot<strong>en</strong> onder ovk van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>. In overweg<strong>en</strong>de mate werd daarin iedere huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijkegeme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> uitgeslot<strong>en</strong>. Aan deze uitsluiting werd meestal e<strong>en</strong> of meerdere verrek<strong>en</strong>beding<strong>en</strong>toegevoegd. Daarmee wordt voorkom<strong>en</strong> dat de uitsluiting als e<strong>en</strong> koude uitsluiting moet word<strong>en</strong> getypeerd.121. De aard van de overe<strong>en</strong>komstAls e<strong>en</strong> ovk van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel e<strong>en</strong> koude uitsluiting inhoudt, kan bezwaarlijk word<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> obligatoireovk. Aanstaande echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> verplicht<strong>en</strong> zich tot niets.De ovk is ev<strong>en</strong>wel niet uitgewerkt door de huwelijksvoltrekking. Zij blijft de rechtsverhouding beheers<strong>en</strong>. Zie in dit verband metname art. 6:216 jo. 6:248 BW (redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid).Van e<strong>en</strong> obligatoire ovk is sprake ingeval tev<strong>en</strong>s verrek<strong>en</strong>beding<strong>en</strong> word<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> of van de wettelijke regeling afwijk<strong>en</strong>deafsprak<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verev<strong>en</strong>ing of de kost<strong>en</strong> van de huishouding word<strong>en</strong> gemaakt.Het is mogelijk e<strong>en</strong> huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap te creër<strong>en</strong> van één bepaalde onroer<strong>en</strong>de zaak.Met de wet strijdige huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>: zie art. 1:121 BW (letterlijk).E<strong>en</strong> echtscheidingsconv<strong>en</strong>ant regelt de rechtsgevolg<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> echtscheiding. De vormvoorschrift<strong>en</strong>, geld<strong>en</strong>d voor huwelijksevoorwaard<strong>en</strong>, zijn daarop niet van toepassing.E<strong>en</strong> verblijv<strong>en</strong>sbeding regelt, onder e<strong>en</strong> opschort<strong>en</strong>de voorwaarde, e<strong>en</strong> verdeling. Het beding kan betrekking hebb<strong>en</strong> op deev<strong>en</strong>tualiteit van echtscheiding <strong>en</strong> de ontbond<strong>en</strong> huwelijksgeme<strong>en</strong>schap die daardoor dan ontstaat. E<strong>en</strong> dergelijk beding is e<strong>en</strong>overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>.122. Vormvereist<strong>en</strong>; derd<strong>en</strong>beschermingHuwelijkse voorwaard<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> op straffe van nietigheid bij notariële akte word<strong>en</strong> aangegaan (art. 1:115 BW).De geldigheid van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> is niet afhankelijk van <strong>en</strong>igerlei inschrijving. Indi<strong>en</strong> de overe<strong>en</strong>komst echter teg<strong>en</strong>derd<strong>en</strong> moet werk<strong>en</strong>, dan is inschrijving in het op<strong>en</strong>baar huwelijksgoeder<strong>en</strong>register zeer w<strong>en</strong>selijk. E.e.a. blijkt impliciet uit art.1:116 BWIngeval iemand voor het aangaan van e<strong>en</strong> huwelijk toestemming van e<strong>en</strong> ander behoeft, zoals e<strong>en</strong> minderjarige, geldt die eisook voor de huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>. Zie art. 1:117 jis. art. 1:35-39 BW.123. Huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong>s het huwelijkArt. 1:119 BW verlangt goedkeuring van de rechter. Deze wordt slechts geweigerd, indi<strong>en</strong> gevaar voor b<strong>en</strong>adeling van schuldeisersbestaat of indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> of meer voorwaard<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong> met dwing<strong>en</strong>de wetsbepaling<strong>en</strong>, de goede zed<strong>en</strong> of de op<strong>en</strong>bare orde.De goedkeuring wordt verzocht op de ontwerp-akte.In beginsel beginn<strong>en</strong> huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> die tijd<strong>en</strong>s het huwelijk zijn aangegaan, te werk<strong>en</strong> op de dag volg<strong>en</strong>d op diewaarop de akte werd ondertek<strong>en</strong>d (art. 1:120 lid 1). In de akte kan echter e<strong>en</strong> latere datum word<strong>en</strong> aangewez<strong>en</strong>. Teg<strong>en</strong> derd<strong>en</strong>die daarvan onkundig zijn, kunn<strong>en</strong> bepaling<strong>en</strong> van de huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> slechts word<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>geworp<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij t<strong>en</strong>minste veerti<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> in het op<strong>en</strong>baar huwelijksgoeder<strong>en</strong>register war<strong>en</strong> ingeschrev<strong>en</strong> (art. 1:120 lid 2 BW).124. ReparatiehuwelijkBij e<strong>en</strong> reparatiehuwelijk waarbij zij e<strong>en</strong> ander huwelijksregime will<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> is niet slechts e<strong>en</strong> akte van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>vereist, maar blijk<strong>en</strong>s art. 1:166 BW ook rechterlijke goedkeuring als bedoeld in art. 1:119 BW.125. Dwing<strong>en</strong>de wetsbepaling<strong>en</strong>, goede zed<strong>en</strong>, op<strong>en</strong>bare orde


21De zwaarweg<strong>en</strong>de zorgplicht van e<strong>en</strong> notaris doet zich vooral gevoel<strong>en</strong> ter zake van voorlichting omtr<strong>en</strong>t de gevolg<strong>en</strong> van devoorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>. Misbruik van omstandighed<strong>en</strong> (art. 3:44 lid 4 BW) ligt op de loer. Zie ook art. 1:121 BW.126. Schuldeisers; DozyclausuleDe goedkeuring wordt ook geweigerd indi<strong>en</strong> er gevaar bestaat voor b<strong>en</strong>adeling van de schuldeisers.Bedoeld gevaar zal veelalzijn geleg<strong>en</strong> in de wijze waarop e<strong>en</strong> door het aangaan van de huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> ontbond<strong>en</strong> huwelijksgeme<strong>en</strong>schap wordtverdeeld. De rechter verlangt daarover dus ook informatie.Om de taak van de rechter te verlicht<strong>en</strong> ontwikkelde zich de hoofdelijkheidsclausule, veelal Dozyclausule g<strong>en</strong>oemd. Deze hieldoorspronkelijk in dat de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> zich hoofdelijk aansprakelijk stell<strong>en</strong> voor de schuld<strong>en</strong> die t<strong>en</strong> tijde van het aangaan van dehuwelijkse voorwaard<strong>en</strong> bestond<strong>en</strong>. Minder ruw is de clausule die inhoudt dat de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> aansprakelijk zijn voor de schuld<strong>en</strong>die t<strong>en</strong> tijde van het aangaan der huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> verhaalbaar war<strong>en</strong> op de door de huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> te ontbind<strong>en</strong>geme<strong>en</strong>schap. De Dozyclausule houdt e<strong>en</strong> onherroepelijk beding in t<strong>en</strong> behoeve van e<strong>en</strong> derde.WETTELIJK GEREGELDE KEUZESTELSELS127. Inleiding--128. De geme<strong>en</strong>schap van vrucht<strong>en</strong> <strong>en</strong> inkomst<strong>en</strong> (art. 1:123 BW e.v.)Dit stelsel k<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> beperkte huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap. In dit verband is art. 1:122 BW van toepassing.Uit art. 1:124 BW blijkt dat de wetgever het geme<strong>en</strong> zijn voorop stelt. De uitzondering<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>, wat de goeder<strong>en</strong> betreft, in categorieënword<strong>en</strong> onderverdeeld, g<strong>en</strong>oemd in de art. 1:124, 126 <strong>en</strong> 122 jo. 1:94 lid 3 BW. Voor wat de eig<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> betreftstaan deze opgesomd in art. 1:125, 126, 122 jo. 1:94 lid 3 BW.Aanvulling: uit art. 1:124 lid 1 BW volgt impliciet dat de goeder<strong>en</strong> welke e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot bij aanvang van de geme<strong>en</strong>schap bezat e<strong>en</strong>uitzondering vormt. Art. 1:124 lid 2 BW is de zaaksvervangingsregel. goeder<strong>en</strong>/schuld<strong>en</strong> die o.g.v. hun bijzondere verknochtheid buit<strong>en</strong> de geme<strong>en</strong>schap vall<strong>en</strong> vorm<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uitzondering (verstoptvia art. 1:122 jo. art. 1:94 BW). De categorie schuld<strong>en</strong> die de persoon van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot betreff<strong>en</strong> is beperkt: schuld<strong>en</strong> uit OD, sch<strong>en</strong>king of borgtocht. D<strong>en</strong>k eraan dat je bij de schuld<strong>en</strong> moet voldo<strong>en</strong> aan twee (cumulatief) gestelde vereist<strong>en</strong>. De categorie schuld<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> goeder<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot betreff<strong>en</strong>: bv verbouwingskost<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> privé onroer<strong>en</strong>dezaak. Zie voorbeeld blz. 113!129. De geme<strong>en</strong>schap van winst <strong>en</strong> verliesDit stelsel k<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> beperkte huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap. In dit verband is art. 1:122 BW van toepassing.De art. 1:124-126 BW zijn van overe<strong>en</strong>komstige toepassing. Het verschil is geleg<strong>en</strong> in de afrek<strong>en</strong>ing na ontbinding van het stelsel.Bij de geme<strong>en</strong>schap van vrucht<strong>en</strong> <strong>en</strong> inkomst<strong>en</strong> wordt e<strong>en</strong> negatief saldo gedrag<strong>en</strong> door deg<strong>en</strong>e die het do<strong>en</strong> heeft ontstaan(art. 1:127 BW). Betreft het e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap van winst <strong>en</strong> verlies dan wordt ook e<strong>en</strong> negatief saldo door de deelg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>gezam<strong>en</strong>lijk, ieder voor de helft, gedrag<strong>en</strong>. Art. 1:128 BW verwijst immers niet naar art. 1:127 BW.130. Analoge toepassing van de art. 1:124-1:126 BWIngevolge art. 1:94 lid 1 BW kan ook bij de wettelijke – zog<strong>en</strong>aamd algehele – geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong> bestaan.Dat roept de vraag op of <strong>en</strong> in hoeverre de art. 1:124-126 analoog van toepassing zijn. E<strong>en</strong> bevestig<strong>en</strong>d antwoord ligt inde rede, voorzover de aard van het stelsel der wettelijke geme<strong>en</strong>schap zich daarteg<strong>en</strong> niet verzet. Die aard verzet zich teg<strong>en</strong>toepassing van de geldl<strong>en</strong>ingsregeling van art. 1:125 slot BW. De analoge toepasselijkheid van art. 1:126 BW beperkt zich tothet tweede <strong>en</strong> derde lid.131. OvergangsrechtHet overgangsrecht leidt ertoe dat de huwelijkse voorwaardelijk word<strong>en</strong> beheerst door het recht, zoals dat gold t<strong>en</strong> tijde van hetaangaan der huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>.132. Het wettelijk deelg<strong>en</strong>ootschapDit stelsel is afgeschaft! Vervang<strong>en</strong> door regels voor e<strong>en</strong> aantal verrek<strong>en</strong>beding<strong>en</strong> (art. 1:132 BW e.v.)NIET WETTELIJK GEREGELDE KEUZESTELSELS133. Koude uitsluitingOnder ‘koude uitsluiting’ verstaat m<strong>en</strong> de overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>, waarbij iedere huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijkegeme<strong>en</strong>schap is uitgeslot<strong>en</strong>, zonder daaraan <strong>en</strong>ig verrek<strong>en</strong>beding betreff<strong>en</strong>de inkom<strong>en</strong> of vermog<strong>en</strong> is toegevoegd. Er isdus <strong>en</strong>kel sprake van twee privé-vermog<strong>en</strong>s. Vaak wordt dit stelsel gecombineerd met het Amsterdamse verrek<strong>en</strong>beding. Doel


22stelsel: vrouw bescherm<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de risico's van ondernem<strong>en</strong>, zij deelt echter ook niet in de vrucht<strong>en</strong> van de inspanning. Onrechtvaardig.In het bijzonder bij echtscheiding rijst de vraag in hoeverre de overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong>, inhoud<strong>en</strong>dkoude uitsluiting, de toets geleg<strong>en</strong> in de eis<strong>en</strong> <strong>en</strong> maatstav<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid kan doorstaan. In de rechtspraakvan de Hoge Raad wordt slechts e<strong>en</strong> beperkte ruimte gebod<strong>en</strong> aan de eis<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid te dezer zake.Arrest Hilversumse Horeca (HR 25 november 1988)In dit arrest heeft de HR bepaald dat e<strong>en</strong> kracht<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>deregel niet toepasselijk is voorzover dit in de gegev<strong>en</strong> omstandighed<strong>en</strong> naar de maatstav<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid onaanvaardbaaris. Maar, vervolgt de HR, de <strong>en</strong>kele omstandigheid dat door de arbeidsinspanning van de vrouw het vermog<strong>en</strong> vande man is toeg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (de vrouw werkte in het café van haar echtg<strong>en</strong>oot, waarvoor zij ge<strong>en</strong> vergoeding ontving), is niet voldo<strong>en</strong>deom op grond van de redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid e<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> uitsluiting van iedere geme<strong>en</strong>schapniet toe te pass<strong>en</strong>. De HR heeft deze uitspraak bevestigd in het arrest R<strong>en</strong>sing-Polak.Bij e<strong>en</strong> situatie zoals hierbov<strong>en</strong> geschetst zal e<strong>en</strong> beroep op ongerechtvaardigde verrijking niet snel slag<strong>en</strong>. In dat geval zal namelijkaangetoond moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dat de andere echtg<strong>en</strong>oot door de onbetaalde verrichte werkzaamhed<strong>en</strong> is verrijkt <strong>en</strong> dat dedeg<strong>en</strong>e die er e<strong>en</strong> beroep op doet tev<strong>en</strong>s is verarmd. Laatstg<strong>en</strong>oemde moet dan aanton<strong>en</strong> dat zij de werkkracht elders teg<strong>en</strong>betaling had will<strong>en</strong> <strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> aanw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.134. Verrek<strong>en</strong>stelselsHet aang<strong>en</strong>ame externe aspect van de 'koude uitsluiting' is dat het het vermog<strong>en</strong> van de <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot teg<strong>en</strong> de schuldeisersvan de andere beschermt. Daarnaast echter bed<strong>en</strong>kelijke interne aspect<strong>en</strong>: de <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot deelt in ge<strong>en</strong> opzicht in de vermog<strong>en</strong>sgroei die het gevolg is van het verricht<strong>en</strong> van arbeid teg<strong>en</strong> beloning,door de andere echtg<strong>en</strong>ote;eerstbedoelde echtg<strong>en</strong>oot ontle<strong>en</strong>t slecht aan art. 1:81 <strong>en</strong> 1:84 BW het recht op <strong>en</strong>ige bestuursmacht t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van (e<strong>en</strong>deel) van het arbeidsinkom<strong>en</strong> van de ander;de vermog<strong>en</strong>sgroei van de <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot loopt voortdur<strong>en</strong>d de risico's die met di<strong>en</strong>s persoon zijn gegev<strong>en</strong>, zoals wanbestuur<strong>en</strong> verhaalbaarheid van schuld<strong>en</strong>.Teg<strong>en</strong> deze achtergrond zijn er verrek<strong>en</strong>beding<strong>en</strong> in het lev<strong>en</strong> geroep<strong>en</strong>.In art. 1:136 BW is geregeld wat het gevolg is van aanw<strong>en</strong>ding van te verrek<strong>en</strong><strong>en</strong> vermog<strong>en</strong> voor de verkrijging van e<strong>en</strong> goed.Er is sprake van e<strong>en</strong> soort zaaksvervanging. Het belang is uiteraard vooral geleg<strong>en</strong> in het antwoord op de vraag in hoeverre dewaardestijging van het nieuw verkreg<strong>en</strong> goed onder de verrek<strong>en</strong>plicht valt. Het ev<strong>en</strong>redigheidsbeginsel bepaalt het antwoord.135. Periodiek verrek<strong>en</strong>bedingE<strong>en</strong> periodiek verrek<strong>en</strong>ingbeding voorziet in e<strong>en</strong> periodieke, meestal jaarlijkse, verrek<strong>en</strong>ing van inkomst<strong>en</strong> in het algeme<strong>en</strong> ofvan inkomst<strong>en</strong> uit arbeid. De vordering is in beginsel direct opeisbaar. Redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid kunn<strong>en</strong> voorschrijv<strong>en</strong> dat je g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>moet nem<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> betalingsregeling. Het verter<strong>en</strong> ter bevrediging van de eig<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>s beïnvloedt de verrek<strong>en</strong>plichtslechts voorzover het handel<strong>en</strong> past binn<strong>en</strong> de huishouding van partij<strong>en</strong>.De HR hanteert de beleggingsvisie. Hoge Raad: lat<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong>s het bestaan van het huwelijk deling van het overgespaardeachterwege <strong>en</strong> blijft het recht om verdeling te vorder<strong>en</strong> bestaan, dan br<strong>en</strong>gt e<strong>en</strong> uitleg naar redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid in verbandmet de aard van het beding mee, dat bij het einde van het huwelijk ook de vermog<strong>en</strong>svermeerdering, ontstaan door beleggingvan hetge<strong>en</strong> uit de inkomst<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot is bespaard, maar onverdeeld is geblev<strong>en</strong>, in de verrek<strong>en</strong>ing wordt betrokk<strong>en</strong>,t<strong>en</strong>zij bij de huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> anders is overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>. De uitleg naar redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid leidt materieeltot e<strong>en</strong> correctie van het nominaliteitsbeginsel.In de praktijk werd vaak e<strong>en</strong> vervalbeding aan het verrek<strong>en</strong>beding gekoppeld. Hier heeft de HR korte mett<strong>en</strong> mee gemaakt inhet arrest R<strong>en</strong>sing-Polak.Arrest R<strong>en</strong>sing-Polak (HR 19 januari 1996)In geval van uitsluiting van elke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>, kan na echtscheiding de <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot in beginsel ge<strong>en</strong> aanspraakmak<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> deel van het ouderdomsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong> waarop de andere echtg<strong>en</strong>oot rechthebb<strong>en</strong>de is. Het hof heeft geoordeelddat de bij huwelijksvoorwaard<strong>en</strong> bedong<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> verrek<strong>en</strong>ing van rester<strong>en</strong>de zuivere inkomst<strong>en</strong> niet noopt tote<strong>en</strong> ander oordeel omdat de p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>aansprak<strong>en</strong> niet kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> beschouwd als rester<strong>en</strong>de zuivere inkomst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ookniet op de grond dat de p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>premies als besparing<strong>en</strong> uit zodanige inkomst<strong>en</strong> zijn te beschouw<strong>en</strong>. Deze oordel<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>niet blijk van e<strong>en</strong> onjuiste rechtsopvatting, ook niet in geval de huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> de term zuivere inkomst<strong>en</strong> bezig<strong>en</strong> indezelfde betek<strong>en</strong>is als waarin art. 4 lid 1 Wet op de inkomst<strong>en</strong>belasting 1964 deze term bezigt.Het in de huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> vervalbeding t.a.v. de vordering tot verdeling is niet nietig weg<strong>en</strong>s strijd metdwing<strong>en</strong>d recht. E<strong>en</strong> beroep op het vervalbeding moet naar maatstav<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid onaanvaardbaar word<strong>en</strong>geacht in e<strong>en</strong> geval waarin e<strong>en</strong> van de gewez<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> na hun echtscheiding verrek<strong>en</strong>ing vordert van in het verled<strong>en</strong>overgespaarde inkomst<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij blijkt van, door de echtg<strong>en</strong>oot die zich op het vervalbeding beroept te stell<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo nodig te bewijz<strong>en</strong>,omstandighed<strong>en</strong> die e<strong>en</strong> beroep op het beding rechtvaardig<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> verrek<strong>en</strong>beding als het onderhavige, strekt naar zijn aard ertoe dat wat van de inkomst<strong>en</strong> van partij<strong>en</strong> wordt bespaard periodiekwordt verrek<strong>en</strong>d. Lat<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong>s het huwelijk verrek<strong>en</strong>ing van het overgespaarde achterwege <strong>en</strong> blijft het recht totverrek<strong>en</strong>ing bestaan, dan br<strong>en</strong>gt e<strong>en</strong> uitleg naar redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid in verband met de aard van het beding mee dat bij heteinde van het huwelijk ook de vermog<strong>en</strong>svermeerdering, ontstaan door belegging van hetge<strong>en</strong> uit de inkomst<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ootis bespaard maar ongedeeld geblev<strong>en</strong>, in de verrek<strong>en</strong>ing wordt betrokk<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot kan in het algeme<strong>en</strong> niet aan de omstandigheid dat het huwelijk door echtscheiding wordt ontbond<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> aanspraakontl<strong>en</strong><strong>en</strong> tot het verschaff<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> oudedagsvoorzi<strong>en</strong>ing. Uit de eis<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid kan in verbandmet de omstandighed<strong>en</strong> van het geval wel e<strong>en</strong> verplichting voortvloei<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot eraan moet meewerk<strong>en</strong> dat zijn


23echtg<strong>en</strong>ote over e<strong>en</strong> oudedagsvoorzi<strong>en</strong>ing kan beschikk<strong>en</strong>. In casu het geval i.v.m. de mede door de arbeid van de vrouw in deonderneming van de man voor de vrouw opgebouwde p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>reserve.Voor het periodiek verrek<strong>en</strong>beding is in het bijzonder art. 1:141 BW van belang. Daarin wordt geregeld wat geldt, indi<strong>en</strong> overe<strong>en</strong> bepaald tijdvak niet is afgerek<strong>en</strong>d, ondanks het bestaan van e<strong>en</strong> verplichting daartoe. Codificatie van de beleggingsvisie.Zie in dit verband ook art. 1:135 BW dat bepaald dat verrek<strong>en</strong>ing van inkomst<strong>en</strong>/vermog<strong>en</strong> geschiedt bij helfte.Ingeval bij het einde van het huwelijk aan de verrek<strong>en</strong>plicht niet blijkt te zijn voldaan, wordt het alsdan aanwezige vermog<strong>en</strong> vermoedte zijn gevormd door hetge<strong>en</strong> verrek<strong>en</strong>d had moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij uit de eis<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid in het lichtvan de aard <strong>en</strong> de omvang van de verrek<strong>en</strong>plicht anders voortvloeit. Teg<strong>en</strong> dit wettelijk vermoed<strong>en</strong> kan uiteraard teg<strong>en</strong>bewijsword<strong>en</strong> geleverd (art. 1:141 lid 3 BW).136. Finaal verrek<strong>en</strong>bedingHet finaal verrek<strong>en</strong>beding houdt in dat aan het einde van de rit (echtscheiding, verzoek scheiding tafel <strong>en</strong> bed <strong>en</strong> overlijd<strong>en</strong>)wordt afgerek<strong>en</strong>d alsof gedur<strong>en</strong>de het huwelijk tuss<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bepaald huwelijksvermog<strong>en</strong>sregime heeft bestaan (veelalwettelijke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>). Het finale verrek<strong>en</strong>beding corrigeert op aanvaardbare wijze het niet nalev<strong>en</strong> van e<strong>en</strong>periodiek verrek<strong>en</strong>beding. De afwikkeling van het finale verrek<strong>en</strong>beding leidt tot het ontstaan van e<strong>en</strong> vordering van <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>ootop de ander.Overgangsrechtelijk is nog van belang dat op huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> die uitsluit<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> finaal verrek<strong>en</strong>ing bevatt<strong>en</strong> – <strong>en</strong> dusniet tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> periodiek verrek<strong>en</strong>beding – het recht zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtredingvan de nieuwe wet, van toepassing blijft.Let op: de inhoud van art. 1:133 lid 2 BW beperkt de verplichting tot verrek<strong>en</strong>ing. Zie vraag 7a LE 8. Dit art. staat los van hetge<strong>en</strong>m<strong>en</strong> in de verrek<strong>en</strong>beding<strong>en</strong> heeft geregeld.137. De verrek<strong>en</strong>plicht van de bestuurder-grootaandeelhouderOp welke wijze kan de winst van e<strong>en</strong> bestuurder-grootaandeelhouder in de verrek<strong>en</strong>ing word<strong>en</strong> betrokk<strong>en</strong>? Art. 1:126 lid 3 BWbiedt e<strong>en</strong> aanknopingspunt dat er niet aan verrek<strong>en</strong>ing kan word<strong>en</strong> ontkom<strong>en</strong>. Art. 1:141 lid 4 BW knoopt inderdaad aan bij deregeling van art. 1:126 lid 3 BW. Indi<strong>en</strong> dit verrek<strong>en</strong>beding ook ziet op de ondernemingswinst<strong>en</strong>, maar de onderneming (bijvoorbeeld)in de vorm van e<strong>en</strong> BV wordt gedrev<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> de niet uitgekeerde winst<strong>en</strong>, voorzover in het maatschappelijk verkeerals redelijk beschouwd, ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s in aanmerking g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> bij de vaststelling van de verrek<strong>en</strong>plicht. E<strong>en</strong> dergelijke vere<strong>en</strong>zelvigingspeelt indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot in overweg<strong>en</strong>de mate bij machte is te bepal<strong>en</strong> dat de winst<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> niet op zijn naam uitgeoef<strong>en</strong>deonderneming hem rechtstreeks of middellijk t<strong>en</strong> goede kom<strong>en</strong>.AANBRENG TEN HUWELIJK138. BewijsregelingT<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het bewijs aan wie van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> bepaalde goeder<strong>en</strong> toebehor<strong>en</strong>, geeft art. 1:130 BW <strong>en</strong>ige regels. Teg<strong>en</strong>derd<strong>en</strong> kan e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot zijn aanbr<strong>en</strong>g van bij huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> e<strong>en</strong> huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schapgehoud<strong>en</strong> goeder<strong>en</strong> – voor wat betreft recht<strong>en</strong> aan toonder <strong>en</strong> zak<strong>en</strong> die ge<strong>en</strong> registergoeder<strong>en</strong> (voor registergoeder<strong>en</strong>geldt de formele verkrijging, deg<strong>en</strong>e aan wie is geleverd is rechthebb<strong>en</strong>de, maar als de ander heeft gefinacierd ontstaater wel e<strong>en</strong> schuld aan die ander) zijn – slechts bewijz<strong>en</strong> door hun vermelding in de akte van huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> of op e<strong>en</strong>aan die akte te hecht<strong>en</strong> lijst (lijst is wel vaak globaal, voorbeeld: de mededeling op de lijst dat eik<strong>en</strong> slaapkamer met kast is aangebracht,<strong>en</strong> het feit dat in de slaapkamer e<strong>en</strong> kast staat levert nog ge<strong>en</strong> bewijs dat deze kast van jou is). In de onderlinge verhoudingkan bewijs door alle middel<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geleverd, ook als het goed niet is vermeld in de akte of de aangehechte lijst. Bestaattuss<strong>en</strong> echt<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geschil aan wie van beid<strong>en</strong> e<strong>en</strong> recht aan toonder of e<strong>en</strong> zaak die ge<strong>en</strong> registergoed is toebehoort<strong>en</strong> kan ge<strong>en</strong> van beid<strong>en</strong> zijn recht op dit goed bewijz<strong>en</strong>, dan wordt het goed als geme<strong>en</strong>schapsgoed aangemerkt, ingeval tuss<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> e<strong>en</strong> (huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke) geme<strong>en</strong>schap bestaat die dit goed kan omvatt<strong>en</strong>. Ontbreekt e<strong>en</strong> dergelijkegeme<strong>en</strong>schap, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> voor de helft toe te behor<strong>en</strong>. Vgl. art. 1:131 BW.139. OntbindingE<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> bestaande huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap wordt ontbond<strong>en</strong> in de gevall<strong>en</strong> als vermeldin art. 1:99 lid 1 BW (faillissem<strong>en</strong>t niet). De aard van de geme<strong>en</strong>schap verandert wez<strong>en</strong>lijk door de ontbinding. De geme<strong>en</strong>schapis voor verdeling vatbaar <strong>en</strong> titel 3.7 BW is van toepassing. Het huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijk karakter gaat verlor<strong>en</strong><strong>en</strong> daardoor geldt de bestuursregeling ook niet meer. Het beheer wordt nu geregeld door art. 3:168 e.v BW. De ontbond<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schapvormt e<strong>en</strong> afgescheid<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>. Dat betek<strong>en</strong>t dat de daartoe behor<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> exclusief tot verhaal di<strong>en</strong><strong>en</strong>voor schuldeisers wier vordering<strong>en</strong> zijn ontstaan vóór ontbinding.140. Vereff<strong>en</strong>ingE<strong>en</strong> ontbond<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap bevindt zich in de toestand van vereff<strong>en</strong>ing. Onder vereff<strong>en</strong>ing mag word<strong>en</strong> verstaan het geheelvan handeling<strong>en</strong>, gericht op het rijp mak<strong>en</strong> van de geme<strong>en</strong>schap voor verdeling. Tot de bedoelde handeling<strong>en</strong> behoort het mak<strong>en</strong>van e<strong>en</strong> boedelbeschrijving. Gedur<strong>en</strong>de het bestaan van de onverdeeldheid zijn t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het gebruik <strong>en</strong> het beheerde art. 3:166-170 BW van toepassing. Uit art. 3:170 lid 2 BW volgt dat voor het aannem<strong>en</strong> van aan de geme<strong>en</strong>schap verschuldigdeprestaties de medewerking van beide deelg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> is vereist (niet let).Voorbeeld: ex-echtg<strong>en</strong>oot A heeft e<strong>en</strong> vordering op X, welke tot de door de echtscheiding ontbond<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap behoort. Ais niet bevoegd om de betaling in ontvangst te nem<strong>en</strong>. Medewerking ex-echtg<strong>en</strong>oot B nodig. Met beroep op art. 6:34 BW heeftX wellicht bevrijd<strong>en</strong>d betaald. Betaling aan formele schuldeiser werkt niet bevrijd<strong>en</strong>d als X wist van de echtscheiding <strong>en</strong> hij deconsequ<strong>en</strong>ties kon overzi<strong>en</strong>.


24141. VerdelingDef. art. 3:182 BW (letterlijk). De verdeling als zodanig heeft ge<strong>en</strong> goeder<strong>en</strong>rechtelijk effect. Daarvoor is e<strong>en</strong> levering vereist(art. 3:186 lid 1). De verdeling van e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap wordt overweg<strong>en</strong>d geregeld in titel 3.7 BW.142. P<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verev<strong>en</strong>ingOp grond van lid 4 van art. 1:94 BW vall<strong>en</strong> de p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>recht<strong>en</strong> waarop deze wet betrekking heeft, alsmede de daarmede verbandhoud<strong>en</strong>de recht<strong>en</strong> op nabestaand<strong>en</strong>p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>, niet in e<strong>en</strong> huwelijksgeme<strong>en</strong>schap. De Wet verev<strong>en</strong>ing p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>recht<strong>en</strong> isvan toepassing op bijna alle aanvull<strong>en</strong>de p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>regeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet op algem<strong>en</strong>e volksp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>regeling<strong>en</strong> (AOW e.d).De Wet verev<strong>en</strong>ing p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>recht<strong>en</strong> (II.17 Bundel) maakt onderscheid t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van drie groep<strong>en</strong>:a. person<strong>en</strong> die zijn gescheid<strong>en</strong> voor 27 november 1981: deze groep heeft recht op e<strong>en</strong> kwart van het tijd<strong>en</strong>s het huwelijk opgebouwdeouderdomsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong> mits aan e<strong>en</strong> aantal voorwaard<strong>en</strong> is voldaan (art. 12 lid 2 van de Wet)b. person<strong>en</strong> die zijn gescheid<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> 27 november 1981 <strong>en</strong> 1 mei 1995: deze categorie valt onder de werking van het arrestBoon-Van Loon.- indi<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> bij huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> iedere geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> uitgeslot<strong>en</strong>, dan is ge<strong>en</strong> plaatsvoor p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verrek<strong>en</strong>ing.- indi<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> in geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> war<strong>en</strong> gehuwd dan heeft de <strong>en</strong>e echtg<strong>en</strong>oot recht op verrek<strong>en</strong>ing vande staande huwelijk opgebouwde p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>recht<strong>en</strong> (incl. weduwep<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>).c. person<strong>en</strong> die zijn gescheid<strong>en</strong> na 1 mei 1995: zij vall<strong>en</strong> onder de Wet <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> recht op verev<strong>en</strong>ing. Het tijd<strong>en</strong>s het huwelijkopgebouwde ouderdomsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong> wordt bij helfte verdeeld. Daarnaast recht op e<strong>en</strong> zgn. bijzonder nabestaand<strong>en</strong>p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>.De Wet verev<strong>en</strong>ing p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>recht<strong>en</strong> (II 17 Bundel) bij scheiding houdt in dat het ouderdomsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong> bij helfte wordt verdeeld,voorzover dit is opgebouwd tijd<strong>en</strong>s het huwelijk. Het huwelijksvermog<strong>en</strong>sregime doet er niet toe. Het nabestaand<strong>en</strong>p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>(weduwe- of weduwnaarsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>) blijft buit<strong>en</strong> de verev<strong>en</strong>ing. Voor zover het is opgebouwd tijd<strong>en</strong>s de echtscheiding komt hettoe aan de betrokk<strong>en</strong> (ex) echtg<strong>en</strong>oot. Bij huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> of echtscheidingsconv<strong>en</strong>ant kan door partij<strong>en</strong> word<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>dat deg<strong>en</strong>e die kracht<strong>en</strong>s verev<strong>en</strong>ing recht heeft op e<strong>en</strong> deel van het ouderdomsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>, in plaats van dat recht<strong>en</strong> zijn aanspraak op nabestaand<strong>en</strong>p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>, jeg<strong>en</strong>s het uitvoeringsorgaan e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> recht op ouderdomsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong> krijgt. M<strong>en</strong>noemt dit conversie.De Wet kan word<strong>en</strong> uitgeslot<strong>en</strong> o.g.v. art. 1:155 BWHoofdstuk 9 Echtscheiding <strong>en</strong> scheiding van tafel <strong>en</strong> bed143. OverzichtWanneer het huwelijk eindigt is geregeld in art. 1:149 BW (let.)Verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> echtscheiding <strong>en</strong> scheid<strong>en</strong> van tafel <strong>en</strong> bed:a. Bij echtscheiding wordt het huwelijk ontbond<strong>en</strong>, bij scheiding van tafel <strong>en</strong> bed niet;b. E<strong>en</strong> echtscheiding heeft e<strong>en</strong> def. karakter, scheiding van tafel <strong>en</strong> bed kan door verzo<strong>en</strong>ing eindig<strong>en</strong> (art. 1:176 BW);c. Bij verzoek om echtscheiding kan e<strong>en</strong> p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verweer word<strong>en</strong> gevoerd (art. 1:153 BW) <strong>en</strong> bij scheiding van tafel <strong>en</strong> bedniet.Overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong>:a. De procedure is gelijk;b. De grond is in beide gevall<strong>en</strong> geleg<strong>en</strong> in duurzame ontwrichting;c. E<strong>en</strong> evt. geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> wordt in beide gevall<strong>en</strong> ontbond<strong>en</strong> (art. 1:99 BW);d. Ouders blijv<strong>en</strong> het gezag gezam<strong>en</strong>lijk over de kinder<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong> (art. 1:251 BW)e. In beide gevall<strong>en</strong> leidt het tot alim<strong>en</strong>tatierecht<strong>en</strong> <strong>en</strong> -plicht<strong>en</strong>.Bij e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap is scheiding van tafel <strong>en</strong> bed niet mogelijk.Enkel het feit van beëindiging van het huwelijk bevrijdt niet van de onderhoudsplicht.144. Duurzame ontwrichtingZowel voor echtscheiding als voor beëindiging van e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap is vereist dat de relatie duurzaam is ontwricht.Echtscheiding <strong>en</strong>kel o.g.v. onderlinge overe<strong>en</strong>stemming is formeel niet mogelijk. Duurzame ontwrichting heeft e<strong>en</strong> objectiefkarakter. De oorzaak van de ell<strong>en</strong>de doet in dit verband niet ter zake. Wordt de ontwrichting ontk<strong>en</strong>d, dan zal deg<strong>en</strong>e die deontwrichting stelt, ter staving van zijn bewering feit<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>. Echter het <strong>en</strong>kel indi<strong>en</strong><strong>en</strong> van het verzoek duidt op <strong>en</strong>igeontwrichting <strong>en</strong> als daarin wordt volhardt dan wordt dan vanzelf duurzaam. Als e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot feit<strong>en</strong> aanvoert voor de stellingdat het huwelijk duurzaam is ontwricht, vormt dat feit op zichzelf reeds e<strong>en</strong> zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzameontwrichting inderdaad bestaat.E<strong>en</strong> ander verweer teg<strong>en</strong> het verzoek tot echtscheiding (niet scheiding van tafel <strong>en</strong> bed) is het zgn. p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verweer. Zie nr.146.


25145. RechtsplegingEchtscheiding wordt uitgesprok<strong>en</strong> op verzoek van e<strong>en</strong> der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> of op e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijk verzoek (art. 1:150 BW).De art. 261 e.v. Rv gev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e regeling voor zak<strong>en</strong> die met e<strong>en</strong> verzoekschrift word<strong>en</strong> ingeleid. Zie voor hoger beroepteg<strong>en</strong> beschikking<strong>en</strong> de art. 358 e.v. Rv. Daarnaast word<strong>en</strong> specifieke regels gebod<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de:- de procedure (art. 815-120 Rv);- voorlopige voorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> (art. 821-826 Rv): ordemaatregel<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de het geding (bv. alim<strong>en</strong>tatie hang<strong>en</strong>de procedure);- nev<strong>en</strong>voorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>, ook wel def. voorzi<strong>en</strong>ing (art. 827 Rv): regeling<strong>en</strong> naast de hoofdvoorzi<strong>en</strong>ing (echtscheiding), d<strong>en</strong>kaan alim<strong>en</strong>tatie, gezag over de kinder<strong>en</strong>;- ontbinding van e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap (art. 828 jis. art. 815 e.v. Rv).De echtscheiding komt tot stand door de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:163 lid 1BW). Dit moet binn<strong>en</strong> zes maand<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>.Bij scheiding van tafel <strong>en</strong> bed zijn ongeveer dezelfde (voorlopige <strong>en</strong> nev<strong>en</strong>-) voorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> mogelijk als bij echtscheiding.146. P<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verweer; billijke voorzi<strong>en</strong>ingDoor de echtscheiding of de scheiding van tafel <strong>en</strong> bed zou e<strong>en</strong> bestaand vooruitzicht (gebaseerd op bestaande recht<strong>en</strong>) op uitkering<strong>en</strong>aan de andere echtg<strong>en</strong>oot na vooroverlijd<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot die het verzoek heeft gedaan teloor kunn<strong>en</strong> gaan of inernstige mate kunn<strong>en</strong> verminder<strong>en</strong>. Doet zich deze situatie voor, dan kan het verzoek tot echtscheiding (of scheiding van tafel<strong>en</strong> bed) niet word<strong>en</strong> toegewez<strong>en</strong> voordat daaromtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>ing is getroff<strong>en</strong> (art. 1:153 lid 1 <strong>en</strong> 180 lid 1BW).Het p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verweer ziet niet op ouderdomsp<strong>en</strong>sio<strong>en</strong><strong>en</strong>.E<strong>en</strong> billijke voorzi<strong>en</strong>ing behoeft niet te word<strong>en</strong> getroff<strong>en</strong> indi<strong>en</strong>:a. redelijkerwijs te verwacht<strong>en</strong> is dat de andere echtg<strong>en</strong>oot zelf voldo<strong>en</strong>de voorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> kan treff<strong>en</strong>, ofb. de duurzame ontwrichting in overweg<strong>en</strong>de mate te wijt<strong>en</strong> is aan de andere echtg<strong>en</strong>oot. Vgl. de art. 1:153 lid 2 <strong>en</strong> 180 lid 2BW.147. P<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verev<strong>en</strong>ing (Zie nr. 142)148. Lev<strong>en</strong>sonderhoud; vaststelling door de rechterAlim<strong>en</strong>tatie is geregeld in art. 1:157 BW . De door de rechter aan te legg<strong>en</strong> maatstav<strong>en</strong> zijn:a. behoefte;b. draagkracht;c. andere, ook niet-financiële omstandighed<strong>en</strong>: vb. duur huwelijk, gedrag onderhoudsgerechtigde.De zog<strong>en</strong>aamde Tremanorm<strong>en</strong> zijn opgesteld door e<strong>en</strong> werkgroep van de Nederlandse Ver<strong>en</strong>iging voor Rechtspraak <strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>als aanbeveling<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>vormige, praktische invulling van de maatstav<strong>en</strong> behoefte <strong>en</strong> draagkracht. De norm<strong>en</strong> vorm<strong>en</strong>ge<strong>en</strong> recht in zin van artikel 99 RO. In cassatie kan daarover derhalve niet word<strong>en</strong> geklaagd.149. BehoefteArt. 1:157 lid 1 BW geeft de maatstaf voor het recht op alim<strong>en</strong>tatie. Deze is ruimer dan de algem<strong>en</strong>e maatstaf voor recht op lev<strong>en</strong>sonderhoud(art. 1:392 BW). Art. 1:397 lid 1 BW biedt de wettelijke maatstav<strong>en</strong> tot concretisering van de behoefte ter zijdevan de gerechtigde <strong>en</strong> de draagkracht ter zijde van de plichtige.In art. 1:157 lid 1 BW wordt <strong>en</strong>kel de term inkomst<strong>en</strong> gebezigd, maar ook de vermog<strong>en</strong>spositie kan wel degelijk e<strong>en</strong> rol spel<strong>en</strong>.De rechter moet alle omstandighed<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> meeweg<strong>en</strong> <strong>en</strong> het staat hem derhalve vrij de omvang mede te lat<strong>en</strong> bepal<strong>en</strong> doorde wijze van belegging van het vermog<strong>en</strong>.De alim<strong>en</strong>tatie kan veelal eerst onvoorwaardelijk word<strong>en</strong> vastgesteld na verdeling van de huwelijksgeme<strong>en</strong>schap of de afwikkelingvan het verrek<strong>en</strong>stelsel.Of de behoeftige zich in redelijkheid inkomst<strong>en</strong> kan verwerv<strong>en</strong>, hangt af van allerlei factor<strong>en</strong> leeftijd, gezondheid, opleiding <strong>en</strong>de maatschappelijke opvatting<strong>en</strong> in de kring waartoe de vrouw behoorde).Voor de gerechtigde tot alim<strong>en</strong>tatie is het ge<strong>en</strong> prettig vooruitzicht dat de alim<strong>en</strong>tatie in ieder geval eindigt door het overlijd<strong>en</strong>van de ex-echtg<strong>en</strong>oot. Lid 2 van art. 1:157 BW geeft de rechter dan ook de bevoegdheid bij de vaststelling van de uitkering rek<strong>en</strong>ingte houd<strong>en</strong> met de behoefte aan e<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>ing voor dat geval. De uitkering zou op e<strong>en</strong> zodanig bedrag kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>gesteld dat de gerechtigde e<strong>en</strong> verzekering op het lev<strong>en</strong> van de man kan afsluit<strong>en</strong>.Indi<strong>en</strong> meer gewez<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> aansprak<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> op alim<strong>en</strong>tatie, geldt in beginsel dat de verplichting<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de eersteechtg<strong>en</strong>oot volledig in aanmerking word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> bij de bepaling van de draagkracht.150. DraagkrachtOok bij de bepaling van de draagkracht heeft de rechter de vrijheid rek<strong>en</strong>ing te houd<strong>en</strong> met alle relevante feit<strong>en</strong> <strong>en</strong> omstandighed<strong>en</strong>.Het feitelijk g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> inkom<strong>en</strong> is niet doorslaggev<strong>en</strong>d. Maatgev<strong>en</strong>d is het inkom<strong>en</strong> dat redelijkerwijs kan word<strong>en</strong> verworv<strong>en</strong>.Het feit dat de bestuurder-grootaandeelhouder in e<strong>en</strong> BV het eig<strong>en</strong> inkom<strong>en</strong> kan vaststell<strong>en</strong> is mede van invloed op dedraagkracht. Schuld<strong>en</strong> die voortvloei<strong>en</strong> uit het nem<strong>en</strong> van onverantwoorde risico's beïnvloed<strong>en</strong> de draagkracht niet. E<strong>en</strong> zekereintering kan verlangd word<strong>en</strong>(afhankelijk van de staat <strong>en</strong> staat waarin de alim<strong>en</strong>tatieplichtige pleegt te lev<strong>en</strong>. Het inkom<strong>en</strong> van


26de opvolg<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot heeft e<strong>en</strong> draagkrachtverhog<strong>en</strong>d effect. Anderzijds wordt de draagkracht negatief beïnvloed doordatde man zich het lot van de met hem sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong>de vri<strong>en</strong>din <strong>en</strong> haar kinder<strong>en</strong> aantrekt.Het is steeds mogelijk om e<strong>en</strong> wijziging in de alim<strong>en</strong>tatie te vrag<strong>en</strong> op grond van wijziging in de draagkracht. Zie art. 1:401 BWZie in dit verband ook art. 1:397 BW.151. Lev<strong>en</strong>sonderhoud; vaststelling bij overe<strong>en</strong>komstAan e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijk verzoek tot echtscheiding ligt e<strong>en</strong> echtscheidingsconv<strong>en</strong>ant t<strong>en</strong> grondslag. Hierin zull<strong>en</strong> veelal ookafsprak<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t de onderlinge vermog<strong>en</strong>srechtelijke betrekking<strong>en</strong>, waaronder de alim<strong>en</strong>tatie, word<strong>en</strong> gemaakt. De rechter isbevoegd de regeling geheel of gedeeltelijk in de beschikking op te nem<strong>en</strong> (art. 819 Rv).In e<strong>en</strong> echtscheidingsconv<strong>en</strong>ant kan word<strong>en</strong> geregeld dat je als ex-echtg<strong>en</strong>oot afziet van alim<strong>en</strong>tatie. Dit kan echter niet voorde kinder<strong>en</strong> (art. 1:400 lid 2 BW).E<strong>en</strong> nihilbeding houdt in dat de e<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de ander niet tot betaling van de alim<strong>en</strong>tatie gehoud<strong>en</strong> zal zijn. Dit is e<strong>en</strong> alim<strong>en</strong>tatieovkex art. 1:158 BW. Partij<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> niet rechtsgeldig vóór hun huwelijk e<strong>en</strong> nihilbeding overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>. Als de andere echtg<strong>en</strong>ootafhankelijk is van e<strong>en</strong> Abw-uitkering dan is ondanks het beding verhaal mogelijk (art. 1:159a BW). De andere echteg<strong>en</strong>ootkan ook wijziging van de ovk vrag<strong>en</strong> o.g.v. art. 1:401 lid 1 of lid 5 BW. Zie ook art. 1:159 BW.Het conv<strong>en</strong>ant kan in beginsel word<strong>en</strong> gewijzigd, indi<strong>en</strong> de omstandighed<strong>en</strong> zich wijzig<strong>en</strong> (art. 1:401 lid 1 BW). Bij de overe<strong>en</strong>komstkan echter word<strong>en</strong> bepaald dat zij niet bij rechterlijke uitspraak zal kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gewijzigd op grond van e<strong>en</strong> wijzigingvan omstandighed<strong>en</strong> (vgl. art. 1:159 lid 1BW). Het beding vervalt, indi<strong>en</strong> het verzoek tot echtscheiding niet binn<strong>en</strong> drie maand<strong>en</strong>na het aangaan van de overe<strong>en</strong>komst is ingedi<strong>en</strong>d (art. 1:159 lid 2 BW). Het beding van niet-wijzigbaarheid heeft ge<strong>en</strong> absolutewerking, het is onderworp<strong>en</strong> aan de maatstav<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid (art. 1:159 lid 3 BW) E<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst omtr<strong>en</strong>tlev<strong>en</strong>sonderhoud mag de wettelijke maatstav<strong>en</strong> (behoefte, draagkracht, andere omstandighed<strong>en</strong>) misk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> partij<strong>en</strong> dewettelijke maatstav<strong>en</strong> echter hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>, doch deze grof misk<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>, is lid 5 van art. 1:401 BW van betek<strong>en</strong>is.152. IndexeringBij rechterlijke uitspraak of bij overe<strong>en</strong>komst vastgestelde bedrag<strong>en</strong> voor lev<strong>en</strong>sonderhoud word<strong>en</strong> jaarlijks van rechtswege gewijzigdmet e<strong>en</strong> door de Minister van Justitie vast te stell<strong>en</strong> perc<strong>en</strong>tage. De wijziging van rechtswege kan bij rechterlijke uitspraakof bij overe<strong>en</strong>komst geheel of voor e<strong>en</strong> bepaalde duur word<strong>en</strong> uitgeslot<strong>en</strong> (art. 1:402a lid 5 BW).153. Limitering van de duurDe regeling van wettelijke limitering van de duur is te vind<strong>en</strong> in de led<strong>en</strong> 3 tot <strong>en</strong> met 6 van art. 1:157 BW. Uitgangspunt is datde door de rechter vastgestelde alim<strong>en</strong>tatie niet later eindigt dan 12 jar<strong>en</strong> na de echtscheidingsdatum. Bij overe<strong>en</strong>komst kane<strong>en</strong> langere termijn dan 12 jar<strong>en</strong> word<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> (art. 1:158 lid 2 BW).E<strong>en</strong> rechterlijke uitspraak of e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst omtr<strong>en</strong>t de duur kan slechts binn<strong>en</strong> de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van art. 1:401 lid 2 BW word<strong>en</strong>gewijzigd. Enkel e<strong>en</strong> "wijziging van omstandighed<strong>en</strong> is onvoldo<strong>en</strong>de". De rechter kan alsnog e<strong>en</strong> termijn vaststell<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> debeëindiging van de uitkering door het van rechtswege verstrijk<strong>en</strong> van de termijn van zo ingrijp<strong>en</strong>de aard is, dat ongewijzigdehandhaving van die termijn naar maatstav<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid van de gerechtigde niet kan word<strong>en</strong> gevergd (art.1:157 lid 5BW). Zorg kinder<strong>en</strong> weegt zwaar.Ingeval het huwelijk niet langer dan vijf jaar heeft geduurd <strong>en</strong> daaruit ge<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> zijn gebor<strong>en</strong>, vervalt de verplichting tot betalingvan lev<strong>en</strong>sonderhoud van rechtswege door het verstrijk<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> termijn, gelijk aan de duur van het huwelijk. De rechterkan deze termijn wel verkort<strong>en</strong>, maar niet langer mak<strong>en</strong> (art. 1:157 lid 6 BW, let.).154. Wijziging of intrekkingZie nr. 151 <strong>en</strong> 153. Als er van onjuiste/onvolledige gegev<strong>en</strong>s is uitgegaan kan e<strong>en</strong> uitspraak ook word<strong>en</strong> gewijzigd (art. 1:401 lid4 BW.155. Einde door hertrouw<strong>en</strong> of (geregistreerd) sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong>Het spreekt voor zich dat het recht op e<strong>en</strong> uitkering tot lev<strong>en</strong>sonderhoud eindigt, doordat de behoeftige hertrouwt of e<strong>en</strong> geregistreerdpartnerschap aangaat. Art. 1:160 BW ziet slechts op de behoeftigde <strong>en</strong> niet op de plichtige. Art. 1:160 BW (let) bepaaltdat de alim<strong>en</strong>tatieplicht van de gewez<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot jeg<strong>en</strong>s di<strong>en</strong>s wederpartij ook eindigt wanneer deze is gaan sam<strong>en</strong>lev<strong>en</strong>met e<strong>en</strong> ander als war<strong>en</strong> zij gehuwd of als hadd<strong>en</strong> zij hun partnerschap lat<strong>en</strong> registrer<strong>en</strong>. Bij de uitleg di<strong>en</strong>t de relatie tot deonderhoudsproblematiek voorop te staan. Art. 1:160 BW veronderstelt dat deg<strong>en</strong>e met wie wordt sam<strong>en</strong>geleefd zich het onderhoudaantrekt. Deze veronderstelling kan door feit<strong>en</strong> ontkracht word<strong>en</strong>. Naast het vereiste van sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong> moet de sam<strong>en</strong>levingin ieder geval het k<strong>en</strong>merk drag<strong>en</strong> van wederzijdse verzorging, e<strong>en</strong> verschaffing van het nodige, zoals in het geval van e<strong>en</strong>huwelijk. Ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s moet de relatie op affectie zijn gebaseerd <strong>en</strong> e<strong>en</strong> duurzaam karakter hebb<strong>en</strong>.E<strong>en</strong> LAT-relatie valt niet onder de werking van art. 1:160 BW.Art. 1:160 BW leidt tot e<strong>en</strong> definitief einde van de alim<strong>en</strong>tatieplicht. Na scheiding of verbreking van de relatie herleeft de verplichtingniet. Art. 1:160 BW is aanvull<strong>en</strong>d recht, uitbreiding of uitsluiting is mogelijk. Partij<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> dus de toepasselijkheidvan art. 1:160 t<strong>en</strong> volle of voor e<strong>en</strong> bepaalde periode uitsluit<strong>en</strong>. Zij kunn<strong>en</strong> ook overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> dat in bepaalde gevall<strong>en</strong> de alim<strong>en</strong>tatieplichtherleeft.


27Art. 1:160 BW kan pas aan de orde kom<strong>en</strong> na inschrijving van de echtscheidingsprocedure. Als m<strong>en</strong> hang<strong>en</strong>de de proceduremet iemand sam<strong>en</strong>woont kan de ander ge<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong> op art. 1:160 BW. Nog ge<strong>en</strong> sprake van gewez<strong>en</strong> invloed. Situatiekan wel van invloed zijn op de hoogte van de alim<strong>en</strong>tatie. Zie vraag 5b LE 9 <strong>en</strong> 7e LE9.156. B<strong>en</strong>adeling van de huwelijksgeme<strong>en</strong>schapIn het zicht van echtscheiding is vooral de echtg<strong>en</strong>oot die het bestuur voert over de goeder<strong>en</strong> der geme<strong>en</strong>schap, bij machte omhandeling<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong> die nadelig voor de ander uitpakk<strong>en</strong>. Art. 1:164 BW verplicht tot schadevergoeding aan de geme<strong>en</strong>schap,voorzover deze handeling<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verricht na de aanvang van het geding tot echtscheiding of binn<strong>en</strong> zes maand<strong>en</strong>daarvoor. De rechtsvordering tot vergoeding moet binn<strong>en</strong> drie jar<strong>en</strong> na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking word<strong>en</strong>ingesteld. De vergoeding speelt na de echtscheiding <strong>en</strong> komt niet t<strong>en</strong> laste van de geme<strong>en</strong>schap, maar van de schadeplichtige.Tot de door echtscheiding ontbond<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap behoort dan e<strong>en</strong> vordering tot de betrokk<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot.B<strong>en</strong>adeelde handeling als bedoeld in art. 1:160 BW do<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong>s het huwelijk in beginsel ge<strong>en</strong> vergoedingsvordering ontstaan.Onder omstandighed<strong>en</strong> kan sprake zijn van OD.157. Voortzetting bewoningZie art. 1:165 BW (let.). De regeling van art. 7:266 BW is analoog van toepassing, ingeval de woning gezam<strong>en</strong>lijk wordt gehuurd.Hoofdstuk 10 Lev<strong>en</strong>sonderhoud158. Lev<strong>en</strong>sonderhoud in het algeme<strong>en</strong>Lev<strong>en</strong>sonderhoud is niet verschuldigd over de periode die bij indi<strong>en</strong>ing van het verzoek reeds meer dan vijf jar<strong>en</strong> is verstrek<strong>en</strong>(art. 1:403 BW).DE TOT ONDERHOUD VERPLICHTE PERSONEN159. Bloed- <strong>en</strong> aanverwant<strong>en</strong>Bij bloedverwantschap gaat het om afstamming. Deze kan door het recht gefingeerd zijn (adoptie, erk<strong>en</strong>ning <strong>en</strong> gerechtelijkevaststelling).In art. 1:392 lid 1 BW wordt de kring omschrev<strong>en</strong> van person<strong>en</strong> die op grond van bloed- <strong>en</strong> aanverwantschap tot het verstrekk<strong>en</strong>van lev<strong>en</strong>sonderhoud zijn gehoud<strong>en</strong>. In art. 1:392 lid 2 BW wordt onderscheid gemaakt tuss<strong>en</strong> (stief)ouders <strong>en</strong> overig<strong>en</strong>.Alle<strong>en</strong> voor de overig<strong>en</strong> geldt dat de verplichting slechts bestaat in geval van behoeftigheid.De verplichting van e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot of gewez<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot, dan wel geregistreerd partner of gewez<strong>en</strong> geregistreerd partner, tothet verstrekk<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud prevaleert bov<strong>en</strong> iedere andere (art. 1:392 lid 3). De verplichting van aangetrouwde kinder<strong>en</strong><strong>en</strong> schoonouders vervalt doordat het betrokk<strong>en</strong> huwelijk eindigt. De verplichting bestaat niet jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> schoonzoon of-dochter die van tafel <strong>en</strong> bed is gescheid<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook niet meer jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> schoonouder nadat deze is hertrouwd (art. 1:396 BW).Arrest Alim<strong>en</strong>tatie studer<strong>en</strong>d kind (HR 9 september 1983)T<strong>en</strong> opzichte van meerderjarige kinder<strong>en</strong> die de leeftijd van 21 jaar hebb<strong>en</strong> bereikt, bestaat slechts de onderhoudsplicht van art.1:392 BW. Uit de geschied<strong>en</strong>is van de totstandkoming van art. 1:392 BW blijkt dat het niet de strekking van die is ouders te verplicht<strong>en</strong>hun meerderjarige kinder<strong>en</strong>, die overig<strong>en</strong>s in staat zijn door arbeid in hun eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>sonderhoud te voorzi<strong>en</strong>, door hetverstrekk<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> uitkering in staat te stell<strong>en</strong> tot het volg<strong>en</strong> of voltooi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> opleiding. Het criterium voor de onderhoudsplichtjeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> meerderjarig kind dat ouder is dan 21 jaar, is behoeftigheid. (Will<strong>en</strong>) Studer<strong>en</strong> is niet gelijk te stell<strong>en</strong> met ‘behoeftigheid’.Arrest Studer<strong>en</strong>d echtpaar (HR 16 april 1993)Gehuwde, nog ge<strong>en</strong> 21-jarige, studer<strong>en</strong>de dochter verzoekt op grond van art. 1:395a BW vaststelling van onderhoudsbijdraget<strong>en</strong> laste van haar vader. Volg<strong>en</strong>s art. 392 lid 3 BW is de vader niet verplicht tot het verstrekk<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud, voor zoverdit van de echtg<strong>en</strong>oot ‘kan word<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong>’. Het antwoord op de vraag wat geacht kan word<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot te kunn<strong>en</strong>word<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong>, wordt bepaald onder meer door hetge<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot naar maatschappelijke opvatting<strong>en</strong> in degegev<strong>en</strong> omstandighed<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong> gevergd.In casu di<strong>en</strong>t te word<strong>en</strong> onderzocht of, ervan uitgaande dat de meerderjarige dochter in haar verhouding tot haar vader de vrijheidheeft om te kiez<strong>en</strong> voor het volg<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> volledige dagstudie met als gevolg dat de vader in beginsel ingevolge art.1:395a BW verplicht is in haar kost<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studie te voorzi<strong>en</strong>, van haar echtg<strong>en</strong>oot gevergd kan word<strong>en</strong> dathij van e<strong>en</strong> volledige dagstudie afziet <strong>en</strong> e<strong>en</strong> oplossing zoekt die tot uitgangspunt neemt dat e<strong>en</strong> zodanige verplichting van devader niet of niet t<strong>en</strong> volle bestaat. Dit zal in het bijzonder niet kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gevergd, wanneer de dochter <strong>en</strong> haar echtg<strong>en</strong>oot,voor wat betreft de redelijkheid van het besluit e<strong>en</strong> volledige dagstudie te beginn<strong>en</strong>, afgezi<strong>en</strong> van de verplichting van devader uit art. 1:395a BW, onderling in vergelijkbare omstandighed<strong>en</strong> verker<strong>en</strong>.160. De verwekker van het niet-erk<strong>en</strong>de kind, donorinseminatieDe verwekker (e<strong>en</strong> donor is ge<strong>en</strong> verwekker) van e<strong>en</strong> niet erk<strong>en</strong>d kind dat alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> moeder heeft, is verplicht tot het voorzi<strong>en</strong>in de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoeding (lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studie) van het kind als ware hij e<strong>en</strong> ouder in de zin van de wet.Hetzelfde lot treft de persoon die als lev<strong>en</strong>sgezet van de moeder heeft ingestemd met e<strong>en</strong> daad die de verwekking van het kindtot gevolg kan hebb<strong>en</strong> gehad. Onder lev<strong>en</strong>sgezel wordt e<strong>en</strong> mannelijke partner verstaan (art. 1:394 BW).Arrest Lev<strong>en</strong>sgezel moeder (HR 10 augustus 2001)


28"Family life" omvat ook materiële belang<strong>en</strong> zoals onderhoudsplicht<strong>en</strong>. Het betoog dat de beperking van de onderhoudsplicht inart. 1:394 BW tot de mannelijke lev<strong>en</strong>sgezel die heeft ingestemd met e<strong>en</strong> daad die de verwekking van het kind tot gevolg kanhebb<strong>en</strong> gehad, in strijd is met art. 8 <strong>en</strong> 14 EVRM, faalt. Uit art. 8 EVRM kan niet word<strong>en</strong> afgeleid dat deze bepaling e<strong>en</strong> positieveverplichting oplegt om e<strong>en</strong> kind e<strong>en</strong> aanspraak op lev<strong>en</strong>sonderhoud toe te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de (voormalige) vrouwelijke partnervan zijn moeder, zodat moet word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat de beperking in art. 1:394 BW van het begrip lev<strong>en</strong>sgezel tot mannelijkelev<strong>en</strong>sgezel niet e<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>ding oplevert van art. 8 EVRM. Uit de rechtspraak van de EHRM <strong>en</strong> de beslissing<strong>en</strong> van deECRM tot nu toe kan immers niet word<strong>en</strong> afgeleid dat in e<strong>en</strong> geval als het onderhavige sprake is van "family life" als bedoeld inart. 8 EVRM terwijl voorts moet word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat tuss<strong>en</strong> de Lidstat<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong>sgezindheid bestaat over de vraag of ingeval van e<strong>en</strong> homosexuele relatie sprake is van "family life". Art. 14 EVRM geeft ge<strong>en</strong> zelfstandig recht op vrijwaring van discriminatie.Onver<strong>en</strong>igbaarheid met e<strong>en</strong> ieder verbind<strong>en</strong>de bepaling<strong>en</strong> van verdrag<strong>en</strong> als bedoeld in art. 94 Gr.w. kan niet word<strong>en</strong>aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> uitsluit<strong>en</strong>d op basis van e<strong>en</strong> uitleg door de nationale - Nederlandse - rechter van het begrip "family life" in hetlicht van rec<strong>en</strong>t tot stand gekom<strong>en</strong> wetgeving die leidt tot e<strong>en</strong> verdergaande bescherming dan o.g.v. de rechtspraak van hetEHRM m.b.t. art. 8 EVRM mag word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.De aanspraak van het niet-erk<strong>en</strong>de, <strong>en</strong>kel biologisch kind wordt ook wel aangeduid met "vaderschapsactie". De vaderschapsactieis niet aan verjaring onderhevig, met di<strong>en</strong> verstande dat art. 1:403 BW nog wel e<strong>en</strong> rol kan spel<strong>en</strong> (5 jar<strong>en</strong>termijn).Er is onderscheid tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vaderschapsactie <strong>en</strong> e<strong>en</strong> gerechtelijke vaststelling van vaderschap. In het eerste geval ontstaatge<strong>en</strong> familierechtelijke betrekking in het tweede geval wel.161. De stiefouderDe stiefouder is slechts gedur<strong>en</strong>de zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap verplicht te voorzi<strong>en</strong> in de kost<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoudvan minderjarige kinder<strong>en</strong> van zijn echtg<strong>en</strong>oot of geregistreerde partner <strong>en</strong> tot het voorzi<strong>en</strong> in de kost<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud<strong>en</strong> studie voorzover het jong-meerder- jarig<strong>en</strong> betreft. En dan nog alle<strong>en</strong> voorzover het ‘tot zijn gezin behor<strong>en</strong>de kinder<strong>en</strong>’betreft ( art. 1:395 <strong>en</strong> 395a lid 2 BW). Op kamers won<strong>en</strong>de stud<strong>en</strong>t<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geacht tot het gezin te behor<strong>en</strong>.De verplichting van de stiefouder is niet subsidiair aan die van de eig<strong>en</strong> ouder. Ze staan naast elkaar.162. De gezagsdragerIngevolge art. 1:253w BW is de persoon die tezam<strong>en</strong> met de ouder – hetzij op grond van art. 1:253sa, hetzij op grond van art.1:253t BW – het gezag uitoef<strong>en</strong>t over e<strong>en</strong> kind, verplicht tot het verstrekk<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud jeg<strong>en</strong>s dat kind. Nadat hetgezam<strong>en</strong>lijk gezag door e<strong>en</strong> rechterlijke beslissing is geëindigd, blijft de onderhoudsplicht in beginsel bestaan gedur<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>termijn, gelijk aan die van de duur van het gezam<strong>en</strong>lijk gezag. Hetzelfde geldt na het overlijd<strong>en</strong> van de ouder. Art. 1:1253w BWverklaart onder andere art. 1:404 lid 1 van overe<strong>en</strong>komstige toepassing. Dit betek<strong>en</strong>t dat je lev<strong>en</strong>sonderhoud ruim moet opvatt<strong>en</strong>.OMVANG VAN DE VERPLICHTING163. Maatstav<strong>en</strong>; matigingArt. 1:397 BW noemt behoefte <strong>en</strong>erzijds <strong>en</strong> draagkracht anderzijds als maatstav<strong>en</strong> die word<strong>en</strong> aangelegd bij de vaststelling vanhet bedrag dat voor lev<strong>en</strong>sonderhoud verschuldigd is. In de verhouding van de ouders tot hun kinder<strong>en</strong> jonger dan 18 jar<strong>en</strong>doet de behoefte van het kind er niet toe wat betreft de kost<strong>en</strong> van verzorging/opvoeding (art. 1:404 BW). Verdedigbaar is datdit ook geldt voor kost<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studie.Het gedrag van het minderjarige kind heeft ge<strong>en</strong> invloed op de verplichting. Matiging van de verplichting lev<strong>en</strong>sonderhoud aane<strong>en</strong> meerderjarig kind te verstrekk<strong>en</strong> is mogelijk op grond van zodanige gedraging<strong>en</strong> van de tot onderhoud gerechtigde, dat verstrekkingvan lev<strong>en</strong>sonderhoud naar redelijkheid niet of niet t<strong>en</strong> volle kan word<strong>en</strong> gevergd (art. 1:399 BW).164. In naturaHet verstrekk<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud geschiedt in beginsel door geld te fourner<strong>en</strong>. Is deg<strong>en</strong>e die onderhoudsplichtig is niet instaat geld ter tafel te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dan kan de rechtbank hem bevel<strong>en</strong> dat hij de behoeftige bloed- of aanverwant bij zich in huisneemt <strong>en</strong> hem aldaar van het nodige voorziet (art. 1:398 BW). De Abw verhindert dat van de in art. 1:398 lid 2 BW gebod<strong>en</strong> mogelijkheidgebruik wordt gemaakt.165. VoorrangsregelingIemand kan jeg<strong>en</strong>s meer person<strong>en</strong> onderhoudsplichtig zijn. In art. 1:400 lid 1 BW is e<strong>en</strong> regeling opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De onderhoudsplichtjeg<strong>en</strong>s kinder<strong>en</strong> prevaleert bov<strong>en</strong> die jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> (nieuwe) lev<strong>en</strong>sgezel.166. Wijziging of intrekking; indexeringZie nr. 151 e.v. Art. 1:401 <strong>en</strong> art. 1:402 BW van belang.KOSTEN VAN VERZORGING EN OPVOEDING167. InleidingDe verplichting de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoeding te drag<strong>en</strong> omvat meer dan het <strong>en</strong>kel drag<strong>en</strong> van kost<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud.Het omvat ook de verantwoordelijkheid voor het geestelijk <strong>en</strong> lichamelijk welzijn <strong>en</strong> de bevordering van de ontwikkelingvan zijn persoonlijkheid (art. 1:247 BW).


29De art. 1:404 e.v.BW zijn gewijd aan de verplichting van ouders <strong>en</strong> stiefouders te voorzi<strong>en</strong> in de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoedingvan hun minderjarige kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> stiefkinder<strong>en</strong>. De betrokk<strong>en</strong> bepaling<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> dwing<strong>en</strong>d karakter.168. Naar draagkrachtDe verplichting te voorzi<strong>en</strong> in de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoeding houdt tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> draagplicht in t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van dezekost<strong>en</strong>. De behoefte van het kind doet niet ter zake. De kinder<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> aanspraak mak<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> welvaart die overe<strong>en</strong>komtmet die van de ouders. Art. 1:404 BW vormt e<strong>en</strong> lex specialis t<strong>en</strong> opzichte van art. 1:397 BW. Ingeval meer person<strong>en</strong>draagplichtig zijn, zal in hun onderlinge verhouding in beginsel het ev<strong>en</strong>redigheidsbeginsel spel<strong>en</strong>.169. Niet behoorlijke nakomingZie art. 1:406 BW (let.)170. Erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>Dit is thans geregeld in art. 4:35 <strong>en</strong> 4:36 BW171. Vaststelling <strong>en</strong> wijziging door de rechter; indexeringDe regel van art. 1:401 lid 1 BW is ook van toepassing op e<strong>en</strong> rechterlijke uitspraak of overe<strong>en</strong>komst betreff<strong>en</strong>de de kost<strong>en</strong> vande huishouding of van lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studie, met di<strong>en</strong> verstande dat de behoefte van het kind ge<strong>en</strong> rol speelt.172. Betaaladres <strong>en</strong> invorderingE<strong>en</strong> uitkering tot voorzi<strong>en</strong>ing in de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoeding waarvan het bedrag in e<strong>en</strong> rechterlijke uitspraak is vastgelegd,wordt t<strong>en</strong> behoeve van het kind betaald aan de ouder die het kind verzorgt <strong>en</strong> opvoedt of aan de voogd. Betreft het lev<strong>en</strong>sonderhoud<strong>en</strong> studie, dan wordt het bedrag voldaan aan de desbetreff<strong>en</strong>de meerderjarige (art. 1:408 lid 1 BW).Hoofdstuk 11 Afstamming173. De nieuwe regelgeving inzake het afstammingsrechtDe nieuwe regelgeving maakt onderscheid tuss<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> die wel <strong>en</strong> die niet in e<strong>en</strong> familierechtelijke betrekking tot e<strong>en</strong> ouderstaan. E<strong>en</strong> kind staat altijd in familierechtelijke betrekking tot de moeder.174. Het recht om te wet<strong>en</strong> van wie m<strong>en</strong> afstamtArrest Valk<strong>en</strong>horst (HR 15 april 1994)In dit arrest gaat het om de onderlinge rangorde tuss<strong>en</strong> twee op art. 8 EVRM te baser<strong>en</strong> recht<strong>en</strong>. Aan de <strong>en</strong>e kant het recht vande moeder op het respect voor haar privé-lev<strong>en</strong>, waarin het recht beslot<strong>en</strong> ligt om te zwijg<strong>en</strong> over de verwekker; aan de anderekant het recht van het uit haar gebor<strong>en</strong> - in dat geval meerderjarig - kind om te wet<strong>en</strong> door wie het is verwekt. In die verhoudingprevaleert het recht van het kind.Zie in dit verband ook de Wet donorgegev<strong>en</strong>s kunstmatige bevruchting (Bundel II 52) .175. <strong>Familierecht</strong>elijke betrekkingArt. 1:197 BW bepaalt dat e<strong>en</strong> kind, zijn ouders <strong>en</strong> hun bloedverwant<strong>en</strong> in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan. De inart. 1:197 BW g<strong>en</strong>oemde ouders zijn de juridische ouders. Zijn de ouders met elkaar gehuwd, dan staan zij van rechtswege infamilierechtelijke betrekking tot het kind, mits zij van verschill<strong>en</strong>d geslacht zijn, omdat het homohuwelijk ge<strong>en</strong> afstammingsrechtelijkegevolg<strong>en</strong> heeft. Zijn de ouders niet met elkaar gehuwd, dan staat de moeder wel van rechtswege in familierechtelijke betrekkingtot het kind, maar de man pas na erk<strong>en</strong>ning van het kind dan wel na gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Hetis van groot belang afstamming <strong>en</strong> gezag goed uit elkaar te houd<strong>en</strong>.176. Wie is de moeder van het kind?Art. 1:198 BW geeft antwoord op de vraag wie als moeder van e<strong>en</strong> kind moet word<strong>en</strong> beschouwd. Dat is de vrouw uit wie hetkind is gebor<strong>en</strong> of die het kind heeft geadopteerd. Dit geldt ook als het g<strong>en</strong>etische materiaal waaruit het kind is ontstaan, niet afkomstigis van de vrouw die het kind heeft gebaard.De draagmoeder die e<strong>en</strong> kind heeft gebaard voor de w<strong>en</strong>souders, is de juridische moeder van het kind. In de praktijk wordt zijvervolg<strong>en</strong>s van het gezag over het kind onthev<strong>en</strong> (art. 1:266 BW) <strong>en</strong> word<strong>en</strong> de w<strong>en</strong>souders met het gezag belast. Om juridischeouders te word<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> de w<strong>en</strong>souders e<strong>en</strong> adoptieprocedure opstart<strong>en</strong>. Om dit te voorkom<strong>en</strong> wordt soms de illegaleweg belop<strong>en</strong>. De wetgever acht het draagmoederschap e<strong>en</strong> onw<strong>en</strong>selijk verschijnsel. De heers<strong>en</strong>de leer is dat het draagmoedercontractzelfs nietig is o.g.v. art. 3:40 BW, zodat partij<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> nakoming van het contract kunn<strong>en</strong> eis<strong>en</strong>.Bij draagmoederschap speelt de vraag of er e<strong>en</strong> huwelijk is e<strong>en</strong> heel belangrijke rol voor de vraag op welke wijze de "w<strong>en</strong>souders"ouders kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Zie vraag 11 LE 10!177. Wie is de vader van het kind?Art. 1:199 BW bepaalt wie de vader is van e<strong>en</strong> kind. De verwekker van e<strong>en</strong> kind is de man die sam<strong>en</strong> met de moeder op natuurlijkewijze, dus door middel van geslachtsgeme<strong>en</strong>schap, het kind heeft lat<strong>en</strong> ontstaan. Het begrip ‘verwekker’ valt niet sam<strong>en</strong>met het begrip ‘biologische vader’. Def. verwekker: de man die sam<strong>en</strong> met de moeder de daad heeft verricht t<strong>en</strong> gevolge waar-


30van het kind is gebor<strong>en</strong>. (zaaddonor is niet de verwekker, maar wel de biologische vader). Onderdeel b van art. 1:199 BW geldtniet indi<strong>en</strong> het huwelijk anders dan door de dood van e<strong>en</strong> man, bijvoorbeeld door echtscheiding, is ontbond<strong>en</strong>.In de erk<strong>en</strong>ning ligt het vermoed<strong>en</strong> opgeslot<strong>en</strong> dat de erk<strong>en</strong>ner ook de verwekker van het kind is. Op het tijdstip van erk<strong>en</strong>ningwordt het waarheidsgehalte van het vermoed<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel niet gecontroleerd. Achteraf is het mogelijk de erk<strong>en</strong>ning te do<strong>en</strong> vernietig<strong>en</strong>,indi<strong>en</strong> de erk<strong>en</strong>ner niet de verwekker (beter: biologische vader) van het kind is (art. 1:205 lid 1 BW).178. Het Kroon-arrestOuder de oude wet had de man meer ontk<strong>en</strong>ningsmogelijkhed<strong>en</strong> dan de vrouw. Door het Kroon-arrest is deze ongelijkheid verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>.Voorhe<strong>en</strong> kon de moeder het vaderschap van haar echtg<strong>en</strong>oot niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> als het kind staande dat huwelijk werdgebor<strong>en</strong> <strong>en</strong> kon de biologische vader zijn kind niet erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Naar de m<strong>en</strong>ing van het EHRM vereist respect voor 'family-life' datde biologische <strong>en</strong> de sociale werkelijkheid bov<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wettelijke presumptie gaat, die zowel teg<strong>en</strong> de vaststaande feit<strong>en</strong> als teg<strong>en</strong>de w<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van de betrokk<strong>en</strong><strong>en</strong> in gaat zonder dat iemand daarvan werkelijk prfijt heeft. Derhalve sprake sch<strong>en</strong>ding van art.8 EVRM.179. Ontk<strong>en</strong>ningsmogelijkhed<strong>en</strong> voor de vader, de moeder <strong>en</strong> het kindArt. 1:200 BW (let).180. Ontk<strong>en</strong>ningsmogelijkhed<strong>en</strong> in geval van overlijd<strong>en</strong> van de vader, de moeder of het kindArt. 1:201 BW(let).181. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van de ontk<strong>en</strong>ningArt. 1:202 BW. Er is sprake van terugwerk<strong>en</strong>de kracht <strong>en</strong> wel tot de geboorte van het kind. Het kind heeft vanaf de geboorte alle<strong>en</strong>e<strong>en</strong> moeder gehad <strong>en</strong> kan word<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>d door e<strong>en</strong> andere man.182. Wat is erk<strong>en</strong>ning?Erk<strong>en</strong>ning is e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zijdige ongerichte familierechtelijke rechtshandeling, waardoor e<strong>en</strong> familierechtelijke betrekking tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong>man <strong>en</strong> e<strong>en</strong> kind tot stand wordt gebracht <strong>en</strong> de man vader van het kind wordt (art. 1:199 aanhef <strong>en</strong> onder c BW). Vereist is nietdat de man de verwekker of biologische vader van het kind is. Erk<strong>en</strong>ning kan reeds plaatsvind<strong>en</strong> vóór de geboorte van het kind(art. 1:2 BW).183. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van erk<strong>en</strong>ning1. Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kind door e<strong>en</strong> man wordt erk<strong>en</strong>d, kan het di<strong>en</strong>s geslachtsnaam verkrijg<strong>en</strong> als de moeder <strong>en</strong> erk<strong>en</strong>ner daarvoorkiez<strong>en</strong> (art. 1:5 lid 2 eerste zin BW).2. E<strong>en</strong> minderjarige mag ge<strong>en</strong> huwelijk aangaan zonder toestemming van zijn ouders. Met ‘ouders’ zijn bedoeld ‘juridischeouders’. Bij e<strong>en</strong> relatie tuss<strong>en</strong> twee m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van het gelijke geslacht kan dat word<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong> door adoptie. In dat gevalvan beide vaders of moeders toestemming nodig.3. Gedur<strong>en</strong>de hun huwelijk oef<strong>en</strong><strong>en</strong> de ouders het gezag over hun minderjarige kinder<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijk uit (art. 1:251 jo. 1:252BW). Bij laatstg<strong>en</strong>oemde bepaling gaat het bij 'ouders' om 'juridische ouders'.4. Het kind <strong>en</strong> de niet met gezag belaste ouder hebb<strong>en</strong> recht op omgang met elkaar. Naar de uitdrukkelijke bedoeling van dewetgever is e<strong>en</strong> verwekker die het kind niet heeft erk<strong>en</strong>d niet e<strong>en</strong> ouder in de zin van art. 1:377a BW. Ook hier wordt de'juridisch ouder' bedoeld. De verwekker moet zijn verzoek baser<strong>en</strong> op art. 1:377f BW (hij is ge<strong>en</strong> ouder in de zin van art.1:377a BW).5. Tot het verstrekk<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud zijn op grond van bloedverwantschap gehoud<strong>en</strong> de ouders <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> (art.1:392 BW). Ook hier gaat het weer om de 'juridische ouders'.6. Tot de nalat<strong>en</strong>schap word<strong>en</strong> door de wet onder andere geroep<strong>en</strong> zij die tot de overled<strong>en</strong>e in familierechtelijke betrekkingstond<strong>en</strong>.7. T<strong>en</strong> slotte is ook voor de nationaliteit het bestaan van familierechtelijke betrekking<strong>en</strong> van groot belang (art. 3 <strong>en</strong> 6 Rijkswetop het Nederlanderschap). Vader <strong>en</strong> moeder word<strong>en</strong> apart gedefinieerd (art. 1 lid 1 aan hef <strong>en</strong> onder c <strong>en</strong> d Rijkswet ophet Nederlanderschap).184. Wijz<strong>en</strong> van erk<strong>en</strong>ningErk<strong>en</strong>ning is blijk<strong>en</strong>s art. 1:203 lid 1 BW niet vormvrij. Erk<strong>en</strong>ning kan geschied<strong>en</strong>:a. bij e<strong>en</strong> akte van erk<strong>en</strong>ning, opgemaakt door e<strong>en</strong> ambt<strong>en</strong>aar van de burgerlijke stand;b. bij notariële akte.Erk<strong>en</strong>ning zonder akte is nietig.Erk<strong>en</strong>ning kan niet langer, zoals onder vigeur van het oude erfrecht, geschied<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> notariële akte die e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikkinginhoudt. E<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking is immers herroepelijk. Iets anders is dat e<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>ning onder omstandighed<strong>en</strong>kan word<strong>en</strong> vernietigd (art. 1:205 BW). De notaris die e<strong>en</strong> akte van erk<strong>en</strong>ning heeft opgemaakt, z<strong>en</strong>dt onverwijld e<strong>en</strong> afschrift ofe<strong>en</strong> uittreksel daarvan aan de ambt<strong>en</strong>aar van de burgerlijke stand onder wie de akte van de geboorte van het kind berust (art.1:20e lid 3). De erk<strong>en</strong>ning heeft gevolg vanaf het tijdstip waarop zij is gedaan (art. 1:203 lid 2). Zij heet dus ge<strong>en</strong> terugwerk<strong>en</strong>dekracht.185. Nietigheid van de erk<strong>en</strong>ningArt. 1:204 lid 1 BW noemt zes gevall<strong>en</strong> waarin de erk<strong>en</strong>ning nietig is. De onderdel<strong>en</strong> c <strong>en</strong> d bevatt<strong>en</strong> twee toestemmingsvereist<strong>en</strong>.Indi<strong>en</strong> het kind de leeftijd van 12 jar<strong>en</strong> al wel, maar die van 16 jar<strong>en</strong> nog niet heeft bereikt, is toestemming zowel van de


31moeder als van het kind zelf vereist. In beide gevall<strong>en</strong> is vervang<strong>en</strong>de toestemming van de rechtbank mogelijk op verzoek vande man die het kind wil erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Daartoe stelt art. 1:204 lid 3 BW twee voorwaard<strong>en</strong>. Art. 1:204 lid 3 BW staat alle<strong>en</strong> in de wegaan e<strong>en</strong> verzoek van de vader <strong>en</strong> moeder, niet aan het kind zelf. E<strong>en</strong> gevolg van deze twee voorwaard<strong>en</strong> is dat e<strong>en</strong> man dietoestemming heeft gegev<strong>en</strong> voor donorinseminatie, maar waarvan de relatie strandt tijd<strong>en</strong>s de zwangerschap, zijn kind niet kanerk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> als de moeder ge<strong>en</strong> toestemming geeft. Hij is immers niet de verwekker. Omgekeerd: als de man niet wil erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>kan de moeder e<strong>en</strong> verzoek indi<strong>en</strong><strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (art. 1:207 BW).Toestemming zou ook kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geweigerd. Deze weigeringsbevoegdheid kan ev<strong>en</strong>wel niet word<strong>en</strong> ingeroep<strong>en</strong> voorzoverzij wordt misbruikt (art. 3:15 jo. art. 3:13).Opmerking verdi<strong>en</strong>t nog dat de erk<strong>en</strong>ning door e<strong>en</strong> gehuwde man in beginsel nietig is <strong>en</strong> dat de rechter eraan te pas moet kom<strong>en</strong>om de erk<strong>en</strong>ning rechtsgeldig te do<strong>en</strong> zijn (art. 1:204 lid 1, sub e, BW).186. Vernietiging van de erk<strong>en</strong>ningSoms kan de erk<strong>en</strong>ning word<strong>en</strong> vernietigd. De vernietigingsgrond is dat de erk<strong>en</strong>ner niet de biologische vader van het kind is, aldan niet in combinatie met de aanwezigheid van e<strong>en</strong> wilsgebrek.Zie art. 1:205 BW voor deg<strong>en</strong>e die e<strong>en</strong> verzoek bij de rechtbank kan indi<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> binn<strong>en</strong> welke termijn dat moet.De rechtsgevolg<strong>en</strong> van vernietiging van de erk<strong>en</strong>ning zijn geregeld in art. 1:206 BW; de erk<strong>en</strong>ning wordt geacht nimmer gevolgte hebb<strong>en</strong> gehad, heeft dus terugwerk<strong>en</strong>de kracht.187. Definitie <strong>en</strong> rechtsgevolg<strong>en</strong> van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschapDe gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan word<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> als de laatste mogelijkheid om e<strong>en</strong> familierechtelijke betrekkingtuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kind <strong>en</strong> zijn verwekker of deg<strong>en</strong> die met laatstg<strong>en</strong>oemde is gelijkgesteld. Zij heeft, anders dan de gewoneerk<strong>en</strong>ning, terugwerk<strong>en</strong>de kracht (art. 1:207 lid 5 BW). De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap heeft vrijwel dezelfderechtsgevolg<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>ning. De belangrijkste ligg<strong>en</strong> op het gebied van lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> erfrecht. De moeder die hetgezag over haar kind heeft, behoudt dit ook na de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (art. 1:253b lid 1 BW). Nu deman echter vader in juridische zin is geword<strong>en</strong>, kan hij de kantonrechter verzoek<strong>en</strong> hem met het gezag over het kind te belast<strong>en</strong>(art. 1:253c lid 1 BW). Ev<strong>en</strong>min als e<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>ning heeft de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap automatisch t<strong>en</strong>gevolge dat het kind de geslachtsnaam van zijn vader krijgt. Dit laatste is alle<strong>en</strong> mogelijk indi<strong>en</strong> daarvoor uitdrukkelijk wordt gekoz<strong>en</strong>.188. Inhoud van de regelingBlijk<strong>en</strong>s art. 1:207 lid 1 BW kan het vaderschap van e<strong>en</strong> man, ook indi<strong>en</strong> deze is overled<strong>en</strong>, door de rechtbank word<strong>en</strong> vastgesteldop twee grond<strong>en</strong>, te wet<strong>en</strong> op grond dat de man:a. de verwekker van het kind is;b. als lev<strong>en</strong>sgezel van de moeder heeft ingestemd met e<strong>en</strong> daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebb<strong>en</strong>gehad.Als de lev<strong>en</strong>sgezel van de moeder niet de biologische vader van het kind is <strong>en</strong> zijn vaderschap niettemin op verzoek van demoeder gerechtelijk wordt vastgesteld, kan het kind, als het ontdekt dat deze man niet zijn biologische vader is, di<strong>en</strong>s vaderschapniet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Art. 1:200 BW is immers alle<strong>en</strong> van toepassing in geval van ontk<strong>en</strong>ning van het door huwelijk ontstanevaderschap <strong>en</strong> ook vernietiging van e<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>ning op grond van art. 1:205 BW is niet aan de orde.De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geschiedt op verzoek van:a. de moeder, t<strong>en</strong>zij het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt;b. het kind.Op grond van art. 1:207 lid 2 BW kan de vaststelling van het vaderschap in drie gevall<strong>en</strong> niet geschied<strong>en</strong>.Voor de moeder geldt i.t.t. het kind e<strong>en</strong> termijn (art. 1:207 lid 3 BW).De terugwerk<strong>en</strong>de kracht heeft met name gevolg<strong>en</strong> voor het erfrecht, daarin is dus ook het verschil geleg<strong>en</strong> met de erk<strong>en</strong>ning.De bescherming van derd<strong>en</strong> te goeder trouw <strong>en</strong> de verplichting tot teruggave van vermog<strong>en</strong>srechtelijke voordel<strong>en</strong> zijn geregeldin art. 1:207 lid 5 tweede <strong>en</strong> derde zin BW, ter beperking van de gevolg<strong>en</strong> van de terugwerk<strong>en</strong>de kracht.Bij de uitspraak waarbij het vaderschap wordt vastgesteld, kan de rechter op grond van art. 1:208 BW op e<strong>en</strong> daartoe strekk<strong>en</strong>dverzoek t<strong>en</strong> behoeve van het kind e<strong>en</strong> bijdrage toek<strong>en</strong>n<strong>en</strong> in de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoeding als bedoeld in art. 1:404BW of de kost<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studie als bedoeld art. 1:395a BW.Het onderscheid tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gerechtelijke vaststelling (art. 1:207 BW) <strong>en</strong> e<strong>en</strong> vaderschapsactie (art. 1:394 BW) is dat de laatsteuitsluit<strong>en</strong>d strekt tot het verstrekk<strong>en</strong> van lev<strong>en</strong>sonderhoud.189. Inroeping of betwisting van staatAfstamming wordt in het algeme<strong>en</strong> bewez<strong>en</strong> door de geboorteakte. Bij ontbrek<strong>en</strong> daarvan wordt de afstamming bewez<strong>en</strong> doorhet bezit van staat. Iemands afstamming volg<strong>en</strong>s zijn geboorteakte kan door e<strong>en</strong> ander niet word<strong>en</strong> betwist, indi<strong>en</strong> hij e<strong>en</strong> staatovere<strong>en</strong>komstig die akte heeft (art. 1:209 BW). E<strong>en</strong> verzoek tot gegrondverklaring van de inroeping of betwisting van staat isniet aan verjaring onderworp<strong>en</strong> (art. 1:210 BW). E<strong>en</strong> verzoek tot gegrondverklaring van de inroeping van staat kan op grond vanart. 1:211 lid 1 BW word<strong>en</strong> ingedi<strong>en</strong>d door:a. het kind zelf;b. de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> van het kind, indi<strong>en</strong> het kind gedur<strong>en</strong>de zijn minderjarigheid of binn<strong>en</strong> drie jaar nadi<strong>en</strong> is overled<strong>en</strong>.190. De bijzondere curatorIn zak<strong>en</strong> van afstamming wordt het minderjarige kind, optred<strong>en</strong>de als verzoeker of belanghebb<strong>en</strong>de, verteg<strong>en</strong>woordigd doore<strong>en</strong> bijzondere curator, daartoe b<strong>en</strong>oemd door de rechtbank die over de zaak beslist (art. 1:212 BW).


32Hoofdstuk 12 Adoptie191. De nieuwe regelgeving inzake de adoptieDe belangrijkste wijziging<strong>en</strong> zijn:a. invoering e<strong>en</strong>persoonsadoptie (de aard van de leefsituatie is hiervoor ge<strong>en</strong> aparte toetsmaatstaf);b. loslat<strong>en</strong> van het echtpaarvereiste;c. het max. leeftijdsverschil bij adoptie is vervall<strong>en</strong> (minimumleeftijdsverschil geldt nog wel);d. de eis dat e<strong>en</strong> van de aspirant-adoptiefouders op het tijdsip van het adoptieverzoek het gezag over het adoptiekind heeft,is vervall<strong>en</strong>;e. de leeftijdsgr<strong>en</strong>s voor teg<strong>en</strong>spraak door het kind is teruggebracht van 15 naar 12 jaar;f. aan teg<strong>en</strong>spraak van de oorspronkelijk (juridische) ouders wordt meer gewicht gehecht;g. stiefouderadoptie is e<strong>en</strong> vorm van e<strong>en</strong>persoonsadoptie geword<strong>en</strong>;h. de omgangsregeling voor allerlei soort<strong>en</strong> adoptie is verruimd.Dit hoofdstuk gaat uitsluit<strong>en</strong>d over adoptie van Nederlandse kinder<strong>en</strong>.192. Wie kunn<strong>en</strong> adoptie verzoek<strong>en</strong>Zie art. 1:227 BW. Ook homoseksuele par<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> adoptieverzoek do<strong>en</strong>.193. Algem<strong>en</strong>e grond voor beoordeling van adoptie <strong>en</strong> voorwaard<strong>en</strong> voor adoptieDe algem<strong>en</strong>e grond voor de beoordeling van adoptie is het k<strong>en</strong>nelijk belang van het kind (art. 1:227 lid 3 BW). Op het tijdstipvan het verzoek tot adoptie moet vast staan <strong>en</strong> voor de toekomst moet redelijkerwijs zijn te voorzi<strong>en</strong>, dat het kind niets meervan zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder heeft te verwacht<strong>en</strong>. Met ouders word<strong>en</strong> hier zowel de juridische oudersals de biologische ouder bedoeld. Bij dit criterium gaat het niet om de vraag of het kind met zijn oorspronkelijke ouders in hetgeheel ge<strong>en</strong> feitelijke contact<strong>en</strong> meer heeft of nog zal krijg<strong>en</strong>. Van belang is of het kind wel of niet kan verwacht<strong>en</strong> dat de oudersnog inhoud kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> aan het ouderschap. Dit impliceert het drag<strong>en</strong> van verantwoordelijkheid jeg<strong>en</strong>s het kind (verzorging,opvoeding, lev<strong>en</strong>sonderhoud etc.). Bij duomoeders waarbij het kind door kunstmatige inseminatie is verwekt is daar altijdaan voldaan Voorts moet aan de door art. 1:228 BW gestelde voorwaard<strong>en</strong> word<strong>en</strong> voldaan. Onderdeel d van art. 1:228 lid 1BW geeft de oorspronkelijke – juridische – ouders e<strong>en</strong> vetorecht terzake het adoptieverzoek. (De biologische vader/verwekkerheeft ge<strong>en</strong> vetorecht, hij moet de weg van erk<strong>en</strong>ning volg<strong>en</strong> als hij wat wil beginn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de omstandigheid dat zijn (ex-)vri<strong>en</strong>din'zijn' kind ter adoptie wil aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.) Dit vetorecht is niet absoluut. Aan teg<strong>en</strong>spraak van e<strong>en</strong> ouder die ge<strong>en</strong> ander doeldi<strong>en</strong>t dan e<strong>en</strong> ander te schad<strong>en</strong>, mag reeds op die grond word<strong>en</strong> voorbijgegaan (art. 3:15 jo. art. 3:13 BW). Voorts bepaalt art.1:228 lid 2 BW dat aan de teg<strong>en</strong>spraak van e<strong>en</strong> ouder als bedoeld in art. 1:228 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder d BW kan word<strong>en</strong> voorbijgegaan.M.b.t. art. 1:228 lid 1, sub e, BW gaat het alle<strong>en</strong> om de minderjarige moeder die de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt. Iszij bijvoorbeeld gehuwd (geweest) dan is voornoemd art. niet van toepassing, aangezi<strong>en</strong> zij meerderjarig is o.g.v. art. 1:31 jo.1:233 BW.194. De voornam<strong>en</strong> <strong>en</strong> de geslachtsnaam van het geadopteerde kindZijn de voornam<strong>en</strong> van het kind niet bek<strong>en</strong>d, dan stelt de rechter, nadat hij de adoptant of adoptant<strong>en</strong> <strong>en</strong> het kind, indi<strong>en</strong> dat 12jaar of ouder is, heeft gehoord, bij de adoptiebeschikking tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> of meer voornam<strong>en</strong> vast (art. 1:227 lid 4 BW). De geslachtsnaamvan het kind is in geval van e<strong>en</strong>persoonsadoptie geregeld in art. 1:5 lid 1 eerste zin jo. art. 1:198 dan wel art. 1:5lid 1 tweede zin jo. art. 1:199 aanhef <strong>en</strong> onder e BW alsmede in geval van tweepersoonsadoptie in art. 1:5 lid 3 BW.194a De processuele bekwaamheid van de minderjarige ouder in zak<strong>en</strong> van adoptieZie art. 1:227 lid 5 BW.195. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van de adoptie <strong>en</strong> tijdstip waarop deze intred<strong>en</strong>Zie art. 1:229 BW. De rechtsgevolg<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> zowel bij tweepersoonsadoptie als bij e<strong>en</strong>persoonsadoptie. Dit is slecht anders ingeval van stiefouder- of partneradoptie, e<strong>en</strong> vorm van e<strong>en</strong>ouderadoptie (art. 1:229 lid 2 BW).Het feit dat de juridische band tuss<strong>en</strong> het kind <strong>en</strong> zijn oorspronkelijke ouders wordt verbrok<strong>en</strong>, betek<strong>en</strong>t niet dat alle band<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong>h<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong> te bestaan (zie art. 1:229 lid 4 BW).Blijk<strong>en</strong>s art. 1:230 lid 1 BW heeft de adoptie ge<strong>en</strong> terugwerk<strong>en</strong>de kracht. Zij heeft haar gevolg<strong>en</strong> vanaf de dag waarop de adoptiebeschikkingin kracht van gewijsde is gegaan. De adoptie blijft haar gevolg<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>, ook al zou blijk<strong>en</strong> dat de rechter dedoor art. 1:228 gestelde voorwaard<strong>en</strong> t<strong>en</strong> onrechte als vervuld zou hebb<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (art. 1:230 lid 2 BW).Verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ouderadoptie <strong>en</strong> erk<strong>en</strong>ning:a. erk<strong>en</strong>ning vestigt slechts e<strong>en</strong> familierechtelijk band tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kind <strong>en</strong> e<strong>en</strong> man <strong>en</strong> niet tuss<strong>en</strong> kind <strong>en</strong> vrouw;b. erk<strong>en</strong>ning vestigt slechts familierechtelijke band<strong>en</strong> <strong>en</strong> snijdt ge<strong>en</strong> band<strong>en</strong> door.c. erk<strong>en</strong>ning <strong>en</strong> adoptie zijn beide op fictie gebaseerde vorm<strong>en</strong> van het schepp<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> afstammingsrelatie. Bij erk<strong>en</strong>ningis de fictie vaak op werkelijkheid gebaseerd, bij adoptie staat vaak de fictie voorop.196. Herroeping van de adoptie <strong>en</strong> rechtsgevolg<strong>en</strong> van herroeping


33De adoptie kan door e<strong>en</strong> uitspraak van de rechtbank op verzoek van de geadopteerde, dus niet op verzoek van de oorspronkelijkeouders of van de adoptant<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> herroep<strong>en</strong> (art. 1:231 lid 1 BW). Art. 1:231 lid 2 BW noemt drie voorwaard<strong>en</strong> die allemoet<strong>en</strong> zijn vervuld. De rechtsgevolg<strong>en</strong> van herroeping van de adoptie zijn neergelegd in art. 1:232 BW. De familierechtelijkebetrekking, die door de adoptie had opgehoud<strong>en</strong> te bestaan, herleeft door de herroeping (art. 1:232 lid 2 BW). Herroeping heeftderhalve gevolg<strong>en</strong> met betrekking tot: de geslachtsnaam, het erfrecht, lev<strong>en</strong>sonderhoud. Het kan ook gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> voor defamilierechtelijke betrekking<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de ex-adoptant <strong>en</strong> zijn broers <strong>en</strong> zuss<strong>en</strong> (die zijn dat niet meer).Hoofdstuk 13 Minderjarigheid197. Wie zijn minderjarig?Zie art. 1:233 BW (let.).198. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van minderjarigheidHet belangrijkste rechtsgevolg is de is de handelings(on)bekwaamheid van de minderjarige. Art. 1:234 lid 1 BW bepaalt thans –positief – dat de minderjarige, mits hij met toestemming van zijn wettelijke verteg<strong>en</strong>woordiger (voor sommige handeling<strong>en</strong> heeftde wettelijk verteg<strong>en</strong>woordiger e<strong>en</strong> machtiging of goedkeuring van de kantonrechter nodig) handelt, bekwaam is rechtshandeling<strong>en</strong>te verricht<strong>en</strong>, voorzover de wet niet anders bepaalt. Handelt de onbekwame toch, dan is de rechtshandeling vernietigbaarals zij meerzijdig of e<strong>en</strong>zijdig gericht is, dan wel nietig als zij e<strong>en</strong>zijdig ongericht is (art. 3:32 lid 2 BW). Vaak slaagt dan e<strong>en</strong> actieuit onverschuldigde betaling (art. 6:209 BW). Hierbij is wel van belang of er sprake is van werkelijk voordeel bij de handelingsonbekwame.Als het e<strong>en</strong> handeling betreft die in het maatschappelijk verkeer als gebruikelijk wordt beschouwd, dan wordtde toestemming geacht te zijn verle<strong>en</strong>d. Het is dan aan de wettelijk verteg<strong>en</strong>woordiger om aan te ton<strong>en</strong> dat de toestemmingontbrak.Handelingsonbekwaam moet word<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> van handelingsonbevoegdheid. In het laatste geval gaat het om de onmogelijkheidom onaantastbaar bepaalde rechtshandeling<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong>, terwijl de sanctie meestal nietigheid is (zie art. 3:43BW). Art. 1:88 <strong>en</strong> 1:89 BW zijn voorbeeld<strong>en</strong> van waarbij de sanctie van handelingsonbevoegdheid vernietigbaarheid is.Handelingsbevoegdheid moet op haar beurt word<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> van rechtsbevoegdheid. Bij rechtsbevoegdheid gaat het omde bevoegdheid om rechtssubject – subject van recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> verplichting<strong>en</strong> – te zijn (art. 1:1 lid 1BW).Anders dan in geval van curatele (art. 1:381 lid 3 derde zin BW) bepaalt de wet in geval van minderjarigheid niet dat de toestemmingvoor e<strong>en</strong> bepaald doel schriftelijk moet word<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>d.De bewijslast rust in beginsel op de schouders van de wederpartij van de minderjarige.199. Uitzondering<strong>en</strong> op de handelingsonbekwaamheid van de minderjarigeAls de minderjarige zonder toestemming van zijn wettelijk verteg<strong>en</strong>woordiger handelt, is hij in beginsel handelingsonbekwaam.Op deze regel bestaan verschill<strong>en</strong>de uitzondering<strong>en</strong>. Art. 3:63 lid 1 BW, dat bepaalt dat de omstandigheid dat iemand onbekwaamis tot het verricht<strong>en</strong> van rechtshandeling<strong>en</strong> voor zichzelf, hem niet onbekwaam maakt tot het optred<strong>en</strong> als gevolmachtigde,is ge<strong>en</strong> uitzondering op de hierbov<strong>en</strong> geformuleerde regel, omdat de onbekwame in dit geval niet zichzelf, maar de volmachtgeverbindt (art. 3:66 lid 1 BW).200. Wat is handlichting?In geval van handlichting word<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> minderjarige bepaalde bevoegdhed<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> meerderjarige toegek<strong>en</strong>d. Zij kan opverzoek van e<strong>en</strong> 16- of 17-jarige minderjarige door de kantonrechter word<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>d (art. 1:235 lid 1 BW). Handlichting wordtniet verle<strong>en</strong>d teg<strong>en</strong> de wil van de ouders, voorzover deze het gezag over de minderjarige uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Het vetorecht van de oudersis niet absoluut.Arrest Handlichting teg<strong>en</strong> de wil van de ouders (HR 13 maart 1987)Mede gelet op de huidige maatschappelijke opvatting<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t de positie van minderjarig<strong>en</strong> die achtti<strong>en</strong> jaar (thans: zesti<strong>en</strong>jaar) of ouder zijn, kan niet word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> rechter onredelijk geachte weigering van de ouders hem zoubelett<strong>en</strong> van zijn in art. 1:235 lid 1 BW g<strong>en</strong>oemde bevoegdheid gebruik te mak<strong>en</strong>. Anders gezegd, in term<strong>en</strong> van misbruik vanbevoegdheid (art. 3:13 jo. 3:15 BW): de rechter di<strong>en</strong>t te onderzoek<strong>en</strong> of de ouders, in aanmerking nem<strong>en</strong>de de onev<strong>en</strong>redigheidtuss<strong>en</strong> het belang bij de uitoef<strong>en</strong>ing van hun bevoegdheid om bezwaar te mak<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de verl<strong>en</strong>ing van de handlichting <strong>en</strong> hetbelang van de minderjarige dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoef<strong>en</strong>ing hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Andersgezegd: ouders die het niet e<strong>en</strong>s zijn met handlichting moet<strong>en</strong> hun weigering redelijk motiver<strong>en</strong>.De kantonrechter moet in zijn beschikking waarbij handlichting wordt verle<strong>en</strong>d, precies aangev<strong>en</strong> welke bevoegdhed<strong>en</strong> van e<strong>en</strong>meerderjarige aan de minderjarige word<strong>en</strong> toegek<strong>en</strong>d. De wet geeft in art. 1:235 lid 3 BW aan hoe ver deze bevoegdhed<strong>en</strong> zichmog<strong>en</strong> uitstrekk<strong>en</strong>. De minderjarige kan ter zake van de handlichting zelf <strong>en</strong> van handeling<strong>en</strong> waartoe hij kracht<strong>en</strong>s de verkreg<strong>en</strong>handlichting bekwaam is, eis<strong>en</strong>de of verwer<strong>en</strong>de in rechte optred<strong>en</strong>. Hij wordt dus ook processueel bekwaam ter zake vande g<strong>en</strong>oemde handeling<strong>en</strong>. Er is sprake van e<strong>en</strong> zelfstandige woonplaats (art. 1:235 lid 4 BW).201. Intrekking van de handlichtingE<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>de handlichting kan door de rechtbank word<strong>en</strong> ingetrokk<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> de minderjarige daarvan misbruik maakt of er gegrondevrees bestaat dat hij dit zal do<strong>en</strong> (art. 1:236 BW).202. Publicatie van de handlichting <strong>en</strong> haar intrekking


34Zie art. 1:237 BW (let.).203. Taak van de Raad van de KinderbeschermingIn art. 1:238-243 BW geeft de wetgever <strong>en</strong>kele regels met betrekking tot de raad voor de kinderbescherming.204. GezagsregistersAfdeling 1.13.4 bestaat slechts uit één bepaling, art. 1:244 BW, waarin de gezagsregisters word<strong>en</strong> geregeld. Dit zijn bij de rechtbank<strong>en</strong>berust<strong>en</strong>de op<strong>en</strong>bare registers, waarin aantek<strong>en</strong>ing wordt gehoud<strong>en</strong> van rechtsfeit<strong>en</strong> die op het over minderjarig<strong>en</strong> uitgeoef<strong>en</strong>degezag betrekking hebb<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> onrechte word<strong>en</strong> deze registers meestal voogdijregisters g<strong>en</strong>oemd. Bij algem<strong>en</strong>emaatregel van bestuur wordt bepaald welke rechtsfeit<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangetek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> op welke wijze deze aantek<strong>en</strong>ing geschiedt.Zie hiervoor art. 2 <strong>en</strong> 3 Besluit gezagsregisters.Hoofdstuk 14 Het gezag over minderjarige kinder<strong>en</strong>205. De nieuwe regelgeving inzake het gezag over minderjarige kinder<strong>en</strong>Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezam<strong>en</strong>lijk of door één ouderuitgeoef<strong>en</strong>d. Voogdij wordt door e<strong>en</strong> ander dan de ouder uitgeoef<strong>en</strong>d (art. 1:245 led<strong>en</strong> 2 <strong>en</strong> 3 BW).Naar huidig recht is het ouderlijk gezag van gehuwd<strong>en</strong>, gehuwd geweest zijnde <strong>en</strong> ongehuwde ouders geregeld in de art. 1:251<strong>en</strong> 252 BW. In beginsel loopt het collectieve gezag van de ouders na scheiding automatisch door <strong>en</strong> alle<strong>en</strong> op verzoek wordte<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> met het ouderlijk gezag belast.In 1998 zijn twee nieuwe rechtsfigur<strong>en</strong> in de wet geïntroduceerd: gezam<strong>en</strong>lijk gezag van e<strong>en</strong> ouder <strong>en</strong> zijn partner kracht<strong>en</strong>srechterlijke beslissing (art. 1:253t-253y BW) <strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijke voogdij, ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s kracht<strong>en</strong>s rechterlijke beslissing (art. 1:282-282b BW).206. Ouderlijk gezag <strong>en</strong> voogdijHet gezag heeft blijk<strong>en</strong>s art. 1:245 lid 4 BW (let.) drie aspect<strong>en</strong>. Het heeft betrekking op:1. de persoon van de minderjarige;2. het bewind over zijn vermog<strong>en</strong>; <strong>en</strong>3. zijn verteg<strong>en</strong>woordiging in burgerlijke handeling<strong>en</strong>, zowel in als buit<strong>en</strong> rechte.207. Wie zijn onbevoegd tot het gezagArt. 1:246 BW (let.) geeft aan wie onbevoegd tot het gezag zijn. Minderjarigheid is gekoppeld aan art. 1:233 BW <strong>en</strong> art. 1:253haBW. De grond van de curatele doet niet terzake.208. Gezag wat de persoon van de minderjarige betreftDit is geregeld in de art. 1:247-249 BW <strong>en</strong> gedeeltelijk in art. 1:250 BW.Het bepaalde in art. 1:247 BW is niet overbodig naast art. 1:82 BW. De laatste bepaling ziet alle<strong>en</strong> op gehuwd<strong>en</strong> of zij die e<strong>en</strong>geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> geldt de verplichting van art. 1:247 BW jeg<strong>en</strong>s hun kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> die vanart. 1:82 BW voor echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>/ger. partners jeg<strong>en</strong>s elkaar.De bepaling van art. 1:249 BW is overbodig: hetzelfde heeft te geld<strong>en</strong> als zij niet in de wet zou zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.Art. 1:250 BW (let.) op<strong>en</strong>t de mogelijkheid van b<strong>en</strong>oeming door de kantonrechter van e<strong>en</strong> bijzondere curator in geval van teg<strong>en</strong>strijdigebelang van de minderjarige <strong>en</strong>erzijds <strong>en</strong> de met het gezag belaste ouders of e<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> dan wel de voogd of – in gevalvan gezam<strong>en</strong>lijke voogdij in de zin van art. 1:282 – de beide voogd<strong>en</strong> anderzijds.209. Gezag wat het vermog<strong>en</strong> van de minderjarige betreftHet tweede <strong>en</strong> het derde aspect van het gezag als bedoeld in art. 1:245 lid 4 BW – het gezag wat het vermog<strong>en</strong> van de minderjarigebetreft, te wet<strong>en</strong> het bewind over zijn vermog<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn wettelijke verteg<strong>en</strong>woordiging – kom<strong>en</strong> aan de orde in art. 1:253i-253m BW, die van toepassing is ingeval het gezag wordt uitgeoef<strong>en</strong>d door beide ouders of één ouder. Van groot belang is vooralde schakelbepaling van art. 1:253k BW, waarin e<strong>en</strong> aantal bepaling<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de het voogdijbewind van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing wordt verklaard op het bewind van de ouders of één ouder. Ingeval het gezag wordt uitgeoef<strong>en</strong>d door e<strong>en</strong> voogd oftwee voogd<strong>en</strong>, is art. 1:337-371a BW van toepassing.210. Het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van ouders binn<strong>en</strong> <strong>en</strong> buit<strong>en</strong> huwelijk <strong>en</strong> het gezag van één ouder na scheidingGehuwde of gehuwd geweest zijnde ouders hebb<strong>en</strong> van rechtswege het ouderlijk gezag (art. 1:251 BW), terwijl ouders die nietmet elkaar gehuwd zijn noch gehuwd zijn geweest <strong>en</strong> die nimmer het gezag over hun minderjarige kinder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> uitgeoef<strong>en</strong>d,uitsluit<strong>en</strong>d op hun beider verzoek gezam<strong>en</strong>lijk gezag uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> is in dat geval e<strong>en</strong> aantek<strong>en</strong>ing in het gezagsregistervereist (art. 1:252 BW). Bij gehuwd<strong>en</strong> gaat het overig<strong>en</strong>s om hetro- <strong>en</strong> homopar<strong>en</strong>. Bij homopar<strong>en</strong> is wel vereist dat beidemann<strong>en</strong>/vrouw<strong>en</strong> het kind hebb<strong>en</strong> geadopteerd, althans e<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> in geval de ander al juridische ouder van het kind is(anders gezegd: ze moet<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> juridisch ouder zijn).


35Het collectieve gezag van de ouders loopt na scheiding in beginsel automatisch door <strong>en</strong> wordt uitsluit<strong>en</strong>d op verzoek e<strong>en</strong> vanh<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> met het ouderlijk gezag belast (art. 1:251 lid 2 BW). De rechtspositie van de minderjarige zelf t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van hetgezag over hem is in 1998 belangrijk verbeterd door hem de zog<strong>en</strong>aamde informele rechtsingang toe te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> in art. 1:251aBW.Het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van de in art. 1:252 lid 1 BW bedoelde ouders – van verschill<strong>en</strong>d of van hetzelfde geslacht – ontstaatpas indi<strong>en</strong> zulks op hun beider verzoek in het gezagsregister van art. 1:244 is aangetek<strong>en</strong>d. Blijk<strong>en</strong>s art. 1:252 lid 2 BW wordtdeze aantek<strong>en</strong>ing door de griffier van de rechtbank in vijf gevall<strong>en</strong> geweigerd. In deze vijf gevall<strong>en</strong> oef<strong>en</strong><strong>en</strong> de ouders het gezagdus niet gezam<strong>en</strong>lijk uit. Als de griffier de aantek<strong>en</strong>ing weigert, is beroep daarteg<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> mogelijk indi<strong>en</strong> de weigering heeftplaatsgevond<strong>en</strong> op grond van onbevoegdheid van de <strong>en</strong>e ouder of beide ouders tot het gezag weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> zodanige stoornisvan de geestvermog<strong>en</strong>s, dat het voor hem of h<strong>en</strong> onmogelijk is het gezag uit te oef<strong>en</strong><strong>en</strong> (art. 1:252 lid 3 jo. art. 1:246 BW).Indi<strong>en</strong> ex-echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> met elkaar hertrouw<strong>en</strong> dan wel e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap aangaan <strong>en</strong> onmiddellijk daaraan voorafgaandee<strong>en</strong> der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> het gezag over de minderjarige kinder<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong>de, herleeft in beginsel van rechtswege het gezam<strong>en</strong>lijkgezag (art. 1:253 lid 1 BW). Deze regel lijdt uitzondering in drie gevall<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> is onbevoegd tot het gezag (art. 1:246 BW); of e<strong>en</strong> der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> is van het gezag onthev<strong>en</strong> of ontzet (art. 1:266 e.v. <strong>en</strong> 269 e.v.BW); of e<strong>en</strong> der echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> oef<strong>en</strong>t het gezag gezam<strong>en</strong>lijk met e<strong>en</strong> ander dan de ouder uit (art. 1:253sa <strong>en</strong> 253t e.v.BW).Art. 1:253a BW bevat e<strong>en</strong> geschill<strong>en</strong>regeling.210a Het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van ouders binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geregistreerd partnerschapZie art. 1:253aa BW. Het betreft hier man/vrouw-par<strong>en</strong> van wie beid<strong>en</strong> de ouders van het kind zijn. Het is gezag van rechtswege.Na beëindiging van het partnerschap duurt het gezam<strong>en</strong>lijk gezag voort.211. Het gezag van één ouder anders dan na scheidingHet gezag van één ouder anders dan na scheiding vindt zijn regeling in art. 1:253b-253h BW. Er is dan sprake van e<strong>en</strong>hoofdiggezag.In art. 1:253 c lid 1 BW gaat het om de vader in juridische zin, bv na erk<strong>en</strong>ning of gerechtelijke vaststelling van het vaderschapNa de dood van e<strong>en</strong> der ouders oef<strong>en</strong>t de overlev<strong>en</strong>de ouder van rechtswege het gezag over de kinder<strong>en</strong> uit, indi<strong>en</strong> <strong>en</strong> voorzoverhij op het tijdstip van overlijd<strong>en</strong> het gezag uitoef<strong>en</strong>t (art. 1:253f BW). Als de overled<strong>en</strong> ouder het gezag alle<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong>de, isart. 1:253g BW van toepassing.212. Gezag na meerderjarigverklaringArt. 1:253ha BW (let)regelt het gezag na meerderjarigverklaring. Deze regel geldt alle<strong>en</strong> voor de minderjarige vrouw, niet voorde man.Vor<strong>en</strong>staande heeft tot gevolg dat er e<strong>en</strong> ongelijkheid bestaat tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gehuwde <strong>en</strong> ongehuwde 17-jarige erk<strong>en</strong>ner: de laatstekan weliswaar rechtsgeldig e<strong>en</strong> kind erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, maar is onbevoegd tot het gezag. Er is nl. ge<strong>en</strong> mogelijkheid tot e<strong>en</strong> meerderjarigverklaringvoor e<strong>en</strong> 17-jarige erk<strong>en</strong>ner.. De gehuwde erk<strong>en</strong>ner is ondanks zijn jeugdige leeftijd wel tot gezag bevoegd.Door zijn huwelijk is hij immers niet meer minderjarig.213. Het bewind van de oudersHet bewind van de ouders is geregeld in art. 1:253i-253m BW. Bewind wordt doorgaans omschrev<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> verband dat opgoeder<strong>en</strong> ligt, waarbij de goeder<strong>en</strong> aan het beheer van de rechthebb<strong>en</strong>de zijn onttrokk<strong>en</strong>. Het bewind van de art. 1:253i e.v.BW is e<strong>en</strong> onderdeel van het gezag over minderjarige kinder<strong>en</strong> (art. 1:245 lid 4) <strong>en</strong> is gekoppeld aan de wettelijke verteg<strong>en</strong>woordigingvan deze kinder<strong>en</strong> (art. 1:253i lid 1), die als handelingsonbekwam<strong>en</strong> bescherming behoev<strong>en</strong>.De wetgever koppelt het gezam<strong>en</strong>lijk bewind van de ouders over het vermog<strong>en</strong> van het kind <strong>en</strong> de gezam<strong>en</strong>lijke verteg<strong>en</strong>woordigingvan het kind in burgerlijke handeling<strong>en</strong> aan gezam<strong>en</strong>lijke gezagsuitoef<strong>en</strong>ing. E<strong>en</strong> ouder alle<strong>en</strong> kan ook funger<strong>en</strong> als bewindvoerder<strong>en</strong> als wettelijk verteg<strong>en</strong>woordiger, mits niet van bezwar<strong>en</strong> van de andere ouder is geblek<strong>en</strong> (art. 1:253i lid 1 BW,let.).Verschill<strong>en</strong> de ouders van m<strong>en</strong>ing omtr<strong>en</strong>t de bewindvoering of de wettelijke verteg<strong>en</strong>woordiging, dan is de geschill<strong>en</strong>regelingvan art. 1:253a BW van overe<strong>en</strong>komstige toepassing, met di<strong>en</strong> verstande dat hier de kantonrechter de bevoegde rechter is (art.1:253i lid 2 BW). In aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> met betrekking tot het vermog<strong>en</strong> van het kind is namelijk altijd de kantonrechter bevoegd(zie in het bijzonder art. 1:253k jis. art. 1:344 e.v. BW).Blijk<strong>en</strong>s art. 1:253i lid 4 BW kunn<strong>en</strong> gezag <strong>en</strong> bewind in drie gevall<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ontkoppeld in die zin, dat de bewindvoerder overhet vermog<strong>en</strong> – of bepaalde daartoe behor<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> – van het kind e<strong>en</strong> ander is dan deg<strong>en</strong>e die het gezag over het kinduitoef<strong>en</strong>t.Bij slecht bewind zijn de ouders in beginsel voor de daaraan te wijt<strong>en</strong> schade aansprakelijk (art. 1:253j BW). Tijd<strong>en</strong>s de minderjarigheidkan het kind, verteg<strong>en</strong>woordigd door e<strong>en</strong> bijzondere curator (art. 1:250) de ouders weg<strong>en</strong>s slecht bewind aansprek<strong>en</strong>tot schadevergoeding. Nadat het kind meerderjarig is geword<strong>en</strong>, kan het zelf zijn ouders aansprek<strong>en</strong>. Art. 1:253j BW ziet op deinterne verhouding. Op de externe verhouding (schade jeg<strong>en</strong>s derde) is art. 6:172 jo. 6:102 jo. 6:101 BW van toepassing.Bij slecht bewind inzake e<strong>en</strong> geldbelegging zijn de ouders niet aansprakelijk als het niet tot aantasting van het belegde bedragkomt, maar er <strong>en</strong>kel sprake is van e<strong>en</strong> laag r<strong>en</strong>dem<strong>en</strong>t (vrucht<strong>en</strong>). Ouders hebb<strong>en</strong> immers o.g.v. art. 1.253l BW het vruchtg<strong>en</strong>otvan haar vermog<strong>en</strong>. Het minderjarige kind lijdt in dat geval ge<strong>en</strong> schade <strong>en</strong> dan kom je aan de aansprakelijkheidsvraag niet toe.


36De belangrijke schakelbepaling van art. 1:253k BW verklaart e<strong>en</strong> aantal bepaling<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de het voogdijbewind van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing op het bewind van de ouders of e<strong>en</strong> ouder.T<strong>en</strong> slotte is in het kader van het bewind van de ouders de regeling van het ouderlijk vruchtg<strong>en</strong>ot van belang (art. 1:253l <strong>en</strong>253m BW). Het ouderlijk vruchtg<strong>en</strong>ot moet word<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> van het vruchtgebruik in de zin van art. 3:201 e.v. BW, nu hete<strong>en</strong> persoonlijk recht van familierechtelijke aard is <strong>en</strong> het is bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> niet overdraagbaar. Ook de van het gezag onthev<strong>en</strong> ouder(art. 1:266 e.v. BW) heeft het vruchtg<strong>en</strong>ot, t<strong>en</strong>zij de andere ouder het gezag uitoef<strong>en</strong>t (art. 1:253l lid 2 BW). De wetgeververwijst voor wat de aan het vruchtg<strong>en</strong>ot verbond<strong>en</strong> last<strong>en</strong> betreft naar de regeling met betrekking tot de last<strong>en</strong> die op devruchtgebruiker rust<strong>en</strong> (art. 1:253l, lid 3 BW).E<strong>en</strong> erflater kan bij uiterste wilsbeschikking respectievelijk bij gift bepal<strong>en</strong> dat de ouders van het vermaakte of geschonk<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>het vruchtg<strong>en</strong>ot niet zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> (art. 1:253m BW).214. Beëindiging van het gezam<strong>en</strong>lijk gezagZie voor de beëindiging van het gezam<strong>en</strong>lijk gezag art. 1:253n lid 1 BW (let.).215. Wijziging van beslissing<strong>en</strong> waarbij e<strong>en</strong> ouder alle<strong>en</strong> met het gezag is belastBeslissing<strong>en</strong> waarbij e<strong>en</strong> ouder alle<strong>en</strong> met het gezag is belast, gegev<strong>en</strong> ingevolge het bepaalde in de art. 1:251-253ha (zonderart. 1:253aa) <strong>en</strong> 253n BW, kunn<strong>en</strong> op verzoek van de ouders of van e<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> door de rechtbank word<strong>en</strong> gewijzigd op dezelfdegrond als vermeld in art. 1:253n lid 1 BW (art. 1:253o lid 1 BW).216. Aanvang van het gezagArt. 1:253p BW geeft aan op welk tijdstip het gezag van beide ouders of van één ouder begint.217. Onbevoegdheid tot het gezagDit is geregeld in art. 1:253q BW.218. Blokkaderecht van pleegoudersIndi<strong>en</strong> het kind met instemming van zijn ouders die het gezag over hem uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de t<strong>en</strong> minste e<strong>en</strong> jaar door e<strong>en</strong> ofmeer ander<strong>en</strong> als behor<strong>en</strong>de tot het gezin is verzorgd <strong>en</strong> opgevoed, kunn<strong>en</strong> de ouders slechts met toestemming van deg<strong>en</strong>edie de verzorging <strong>en</strong> opvoeding op zich hebb<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (de pleegouders dus) wijziging<strong>en</strong> in het verblijf van het kind br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>(art. 1:253s lid 1 BW). Het blokkaderecht van de pleegouders is niet absoluut (art. 1:253s lid 2 BW).218a Algeme<strong>en</strong>--218b Het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van rechtswege van e<strong>en</strong> ouder tezam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> ander dan e<strong>en</strong> ouderArt. 1:253sa lid 1 BW bepaalt dat over e<strong>en</strong> staande huwelijk of geregistreerd partnerschap gebor<strong>en</strong> kind e<strong>en</strong> ouder <strong>en</strong> zijn echtg<strong>en</strong>ootof geregistreerde partner die niet de ouder is, gezam<strong>en</strong>lijk het gezag uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij het kind tev<strong>en</strong>s in familierechtelijkebetrekking staat tot e<strong>en</strong> andere ouder. Het betreft hier man/vrouw-par<strong>en</strong> (bv geregistreerde partners zonder dat de man hetkind erk<strong>en</strong>t, zijn vaderschap gerechtelijk is vastgesteld of dat hij het kind adopteert) <strong>en</strong> vrouw/vrouw-par<strong>en</strong> (daar gaat het in depraktijk vaak om). Als het om man/manpar<strong>en</strong> gaat, is art. 1:253sa niet van toepassing. Je kunt dan immers niet zegg<strong>en</strong> dat hetkind staande het huwelijk/geregistreerd partnerschap van h<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> wordt gebor<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> staat het kind in familierechtelijkebetrekking tot de moeder. Twee mann<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> uitsluit<strong>en</strong>d gezam<strong>en</strong>lijk het gezag uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong> als de rechter h<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijkmet het gezag over het kind belast, hetzij op grond van art. 1:253t BW, als e<strong>en</strong> van beide mann<strong>en</strong> de ouder van het kind is,hetzij op grond van art. 1:282 BW (voogdij), als ge<strong>en</strong> van beide mann<strong>en</strong> de ouder van het kind is. Daar staat echter teg<strong>en</strong>overdat in de art. 1:253t <strong>en</strong> 1:282 BW ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele eis wordt gesteld aan de aard van de relatie tuss<strong>en</strong> de beide mann<strong>en</strong>, terwijl inart. 1:253sa e<strong>en</strong> huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt vereist. Twee mann<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> wel op grond van art. 1:251 lid 1BW van rechtswege gezam<strong>en</strong>lijk gezag uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>, als zij met elkaar zijn gehuwd <strong>en</strong> beid<strong>en</strong> het kind hebb<strong>en</strong> geadopteerd, althanséén van h<strong>en</strong> ingeval de ander al juridisch ouder is. Zijn zij niet met elkaar gehuwd of gehuwd geweest <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zij nimmerhet gezag gezam<strong>en</strong>lijk uitgeoef<strong>en</strong>d, maar zijn zij wel beid<strong>en</strong> juridisch ouder van het kind dan kunn<strong>en</strong> zij het gezam<strong>en</strong>lijk gezagverkrijg<strong>en</strong> na aantek<strong>en</strong>ing in het gezagsregister (art. 1:252 lid 1 BW.Op de situatie van art. 1:253sa lid 1 BW zijn de bepaling<strong>en</strong> met betrekking tot het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van de ouders van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing, met uitzondering van de art. 1:251 led<strong>en</strong> 2-4 <strong>en</strong> 251a (art. 1:253sa lid 2). De beëindiging van het gezam<strong>en</strong>lijkgezag, dat wil zegg<strong>en</strong> wijziging van gezam<strong>en</strong>lijk gezag in e<strong>en</strong>hoofdig gezag, is geregeld in art. 1:253n.219. Het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van e<strong>en</strong> ouder tezam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> ander dan e<strong>en</strong> ouder kracht<strong>en</strong>s rechterlijke beslissingGezam<strong>en</strong>lijk gezag voor e<strong>en</strong> ouder <strong>en</strong> zijn partner kracht<strong>en</strong>s rechterlijke beslissing is alle<strong>en</strong> mogelijk indi<strong>en</strong> het gezag over hetkind bij deze ouder berust, dus niet indi<strong>en</strong> het gezag bij de andere ouder berust of indi<strong>en</strong> er sprake is van gezam<strong>en</strong>lijk gezagvan beide ouders. Als er e<strong>en</strong> andere juridische ouder in het spel is, wordt het verzoek tot gezam<strong>en</strong>lijk gezag van de ouder <strong>en</strong>zijn partner slechts toegewez<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> is voldaan aan de eis<strong>en</strong> van art. 1:253t lid 2 BW. Evt. zal dus eerst de weg van art.1:253n BW moet word<strong>en</strong> gevolgd. Art. 1:253t lid 3 bepaalt dat het verzoek wordt afgewez<strong>en</strong> indi<strong>en</strong>, mede in het licht van de belang<strong>en</strong>van de andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belang<strong>en</strong> van het kind zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verwaarloosd.Het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van e<strong>en</strong> ouder <strong>en</strong> zijn partner kan ook gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> voor de geslachtsnaam van het kind (art. 1:253tlid 5 BW).


37220. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van gezam<strong>en</strong>lijk gezag van e<strong>en</strong> ouder tezam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> ander dan e<strong>en</strong> ouder kracht<strong>en</strong>s rechterlijkebeslissingOok voor de toepassing van de art. 6:169 <strong>en</strong> 183 lid 2 BW is de partner gelijkgesteld met deg<strong>en</strong>e die het ouderlijk gezag overhet kind uitoef<strong>en</strong>t. De overige rechtsgevolg<strong>en</strong> van het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van e<strong>en</strong> ouder <strong>en</strong> zijn partner zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in deart. 1:253v BW.220a Geme<strong>en</strong>schappelijke bepaling<strong>en</strong> inzake het gezam<strong>en</strong>lijk gezag van e<strong>en</strong> ouder met e<strong>en</strong> ander dan e<strong>en</strong> ouder.Zie art. 1:253w e.v. BW.De partner die met de ouder gezam<strong>en</strong>lijk het gezag uitoef<strong>en</strong>t, heeft e<strong>en</strong> onderhoudsplicht jeg<strong>en</strong>s het kind dat onder zijn gezagstaat. Is het gezam<strong>en</strong>lijk gezag beëindigd of is de ouder overled<strong>en</strong>, dan blijft deze onderhoudsplicht in beginsel bestaan gedur<strong>en</strong>dede termijn dat het gezam<strong>en</strong>lijk gezag heeft geduurd (gezam<strong>en</strong>lijk gezag 5 jaar, dan de alim<strong>en</strong>tatieplicht ook 5 jaar). Deonderhoudsplicht eindigt uiterlijk op het tijdstip waarop het kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Let op: er geldt ook e<strong>en</strong> onderhoudsplichto.g.v. art. 1:395 BW221. Voogdij in het algeme<strong>en</strong>Voogdij kan pas aan de orde kom<strong>en</strong> als er ge<strong>en</strong> ouderlijk gezag is, hetzij doordat de ouder(s) zijn overled<strong>en</strong>, hetzij doordat deouders niet bevoegd zijn tot het gezag (art. 1:246) of dat het gezag h<strong>en</strong> door de rechter is ontnom<strong>en</strong>.Voogdij kan nooit van rechtswege ontstaan (?, zie art. 1:293, sub c BW).In de art. 1:280 <strong>en</strong> 1:281 BW regelt de wetgever het begin <strong>en</strong> het einde van de voogdij. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het begin van de voogdijmoet onderscheid word<strong>en</strong> gemaakt tuss<strong>en</strong> de situatie waarin de voogd door e<strong>en</strong> ouder is b<strong>en</strong>oemd (art. 1:292 BW) <strong>en</strong> diewaarin de voogd door de rechter is b<strong>en</strong>oemd (art. 1:295 e.v.BW).De wettelijke regeling van de gezam<strong>en</strong>lijke voogdij in de art. 1:282-282b BW is mutatis mutandis te vergelijk<strong>en</strong> met die van deart. 1:253t-253y. Er blijv<strong>en</strong> niettemin belangrijke verschill<strong>en</strong>. Zo is art. 1:253t lid 2 BW niet van toepassing in geval van gezam<strong>en</strong>lijkevoogdij, ook niet in aangepaste vorm.De bevoegdhed<strong>en</strong> die aan e<strong>en</strong> voogd gezam<strong>en</strong>lijk met zijn partner toekom<strong>en</strong>, kom<strong>en</strong> ook aan e<strong>en</strong> voogd alle<strong>en</strong> toe, t<strong>en</strong>zij vanbezwar<strong>en</strong> van de andere voogd is geblek<strong>en</strong>. In geval van tijdelijke voogdij (art. 1:296 <strong>en</strong> 1:297 BW) is gezam<strong>en</strong>lijke voogdij nietmogelijk.T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van het toezicht van de voogd over de persoon van de minderjarige luidt de hoofdregel dat de voogd ervoor zorgdraagt,dat de minderjarige overe<strong>en</strong>komstig di<strong>en</strong>s vermog<strong>en</strong> wordt verzorgd <strong>en</strong> opgevoed (art. 1:336 BW). In geval van gezam<strong>en</strong>lijkevoogdij wordt van deze hoofdregel afgewek<strong>en</strong> <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de beide voogd<strong>en</strong> de plicht <strong>en</strong> het recht het minderjarige kindte verzorg<strong>en</strong> <strong>en</strong> op te voed<strong>en</strong>. De voogd heeft als derde ge<strong>en</strong> onderhoudsplicht jeg<strong>en</strong>s het kind (art. 1:404 jo. art. 1:395 BW).Ook van deze regel wordt echter in geval van gezam<strong>en</strong>lijke voogdij afgewek<strong>en</strong> (art. 1:282 lid 6 BW). Art. 1:253w BW is immersvan toepassing zolang de gezam<strong>en</strong>lijke voogdij voortduurt. Na het einde van de gezam<strong>en</strong>lijke voogdij blijft de onderhoudsplichtdus niet voortbestaan gedur<strong>en</strong>de de termijn dat de gezam<strong>en</strong>lijke voogdij heeft geduurd. Het vruchtg<strong>en</strong>ot van het vermog<strong>en</strong> vande minderjarige wordt aan de beide voogd<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong>s het bestaan van hun onderhoudsplicht niet toegek<strong>en</strong>d. Wel is art. 1:358BW van toepassing wat betreft de gedane uitgav<strong>en</strong> <strong>en</strong> de beloning van de voogd.Gezam<strong>en</strong>lijke voogdij kan gevolg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> voor de geslachtsnaam (art. 1:282 lid 7 BW).Art. 1:282 BW zal met name uitkomst bied<strong>en</strong> voor pleegouders van verschill<strong>en</strong>d of hetzelfde geslacht, die gezam<strong>en</strong>lijk het gezagwill<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> die ge<strong>en</strong> van beid<strong>en</strong> tot het kind in familierechtelijke betrekking staan. Is e<strong>en</strong> van beid<strong>en</strong> wel de eig<strong>en</strong>ouder dan staat de weg van art. 1:253t BW op<strong>en</strong> als er nog niet van rechtswege gezam<strong>en</strong>lijk gezag bestaat o.g.v. art. 1:253saBWArt. 1:282a BW regelt het einde van de gezam<strong>en</strong>lijke uitoef<strong>en</strong>ing van de voogdij <strong>en</strong> art. 1:282b BW bepaalt dat na de dood vane<strong>en</strong> voogd die de voogdij sam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> ander uitoef<strong>en</strong>de, de andere voogd voortaan alle<strong>en</strong> de voogdij over de kinder<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong>t.222. Voogdij door e<strong>en</strong> der ouders opgedrag<strong>en</strong> (testam<strong>en</strong>taire voogdij)De art. 1:292 <strong>en</strong> 293 BW regel<strong>en</strong> de zog<strong>en</strong>aamde testam<strong>en</strong>taire voogdij. Als de testam<strong>en</strong>taire voogd inmiddels in functie is,heeft de overlev<strong>en</strong>de ouder toch nog e<strong>en</strong> voorkeurspositie t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de uitoef<strong>en</strong>ing van het gezag gedur<strong>en</strong>de één jaarvanaf het begin van de testam<strong>en</strong>taire voogdij (art. 1:253h lid 3). Is de termijn van e<strong>en</strong> jaar verstrek<strong>en</strong> dan is de voorkeurspositievervall<strong>en</strong> <strong>en</strong> honoreert de rechter het verzoek slecht als sprake is van e<strong>en</strong> situatie als bedoeld in art. 1:253h lid 2 BW. Uit art.1:293 BW blijkt dat de door de ouder getroff<strong>en</strong> regeling in drie gevall<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gevolg heeft of vervalt.Is de voogd nog niet in functie dan kan de overlev<strong>en</strong>de ouder e<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong> op art. 1:253g BW.223. Voogdij door de rechter opgedrag<strong>en</strong> (datieve voogdij)Zie art. 1:295 BW. Behalve gewone voogdij is ook tijdelijke voogdij mogelijk (art. 1:296-298). E<strong>en</strong> tijdelijke voogd wordt b<strong>en</strong>oemdals m<strong>en</strong> in afwachting is van het begin van de voogdij (art. 1:296 BW) of ter vervanging van e<strong>en</strong> voogd (art. 1:297 BW).Art. 1:299 BW geeft aan wie de b<strong>en</strong>oeming van e<strong>en</strong> voogd kunn<strong>en</strong> verzoek<strong>en</strong>. Art. 1:301 BW legt de ambt<strong>en</strong>aar van de burgerlijkestand de verplichting op om van e<strong>en</strong> aantal rechtsfeit<strong>en</strong> onverwijld k<strong>en</strong>nis te gev<strong>en</strong> aan de kantonrechter. Is met name vanbelang vanwege het ambtshalve b<strong>en</strong>oem<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> voogd.Verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> testam<strong>en</strong>taire <strong>en</strong> datieve voogdij:a. wijze van b<strong>en</strong>oeming: bij testam<strong>en</strong>t door ouder opgedrag<strong>en</strong> dan wel door de rechter


38b. aanvang voogdij: zie art. 1:280 BWc. rechtspersoon als voogd: dit is bij e<strong>en</strong> testam<strong>en</strong>taire voogdij niet mogelijkDe inhoud van de voogdij is gelijk.224. Ontslag van de voogdijDe art. 1:322 <strong>en</strong> 323 BW regel<strong>en</strong> het ontslag van de voogdij.225. Onbevoegdheid tot de voogdijIs de voogd op e<strong>en</strong> der in art. 1:246 BW g<strong>en</strong>oemde grond<strong>en</strong> onbevoegd tot de voogdij, dan ontslaat de kantonrechter hem <strong>en</strong>vervangt hem door e<strong>en</strong> andere voogd (art. 1:324 lid 1 BW). Indi<strong>en</strong> in geval van gezam<strong>en</strong>lijke voogdij e<strong>en</strong> dergelijke grond zichvoordoet t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> van beide voogd<strong>en</strong>, oef<strong>en</strong>t de andere voogd het gezag over de kinder<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> uit. Zodra degrond van de onbevoegdheid is vervall<strong>en</strong>, herleeft de gezam<strong>en</strong>lijke voogdij (art. 1:324 led<strong>en</strong> 3 <strong>en</strong> 4 BW).226. Het toezicht van de voogd over de persoon van de minderjarigeDe voogd behoeft de minderjarige niet zelf te verzorg<strong>en</strong> <strong>en</strong> op te voed<strong>en</strong> <strong>en</strong> kom<strong>en</strong> de kost<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min t<strong>en</strong> laste van de voogd.Zie hiervoor art. 1:336 BW. Als het vermog<strong>en</strong> van de minderjarige zelf niet toereik<strong>en</strong>d is, kan er wel e<strong>en</strong> morele onderhoudsverplichtingvoor de voogd bestaan. Bij gezam<strong>en</strong>lijke voogdij wordt van art. 1:336 BW afgewek<strong>en</strong> (art. 1:282 lid 6 BW). Art. 1:336aBW houdt e<strong>en</strong> zog<strong>en</strong>aamd blokkaderecht van de pleegouders in. Ook hier is het blokkaderecht van de pleegouders niet absoluut.Zie in dit kader ook art. 1:299a BW, de pleegouders kunn<strong>en</strong> ook wijziging van voogdij vrag<strong>en</strong>.<strong>en</strong> verzoek<strong>en</strong> om h<strong>en</strong> alsvoogd te b<strong>en</strong>oem<strong>en</strong>.227. Het bewind van de voogdArt. 1:337-371a BW regelt het bewind van de voogd. Bij slecht bewind is hij voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk(art. 1:337 lid 2 BW). Voor de interne verhouding, zie art. 1:362 BWDe voogd is de wettelijk verteg<strong>en</strong>woordiger van de minderjarige (art. 1:337 lid 1 BW). Als de voogd e<strong>en</strong> rechtshandeling verrichtdie binn<strong>en</strong> de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van zijn bevoegdheid ligg<strong>en</strong> dan is de minderjarige daar aan gebond<strong>en</strong> (art. 3:78 jo 3:66 BW). Als sprakeis van bevoegdheidsoverschrijding dan is de minderjarige niet gebond<strong>en</strong> <strong>en</strong> moet de voogd instaan voor het bestaan <strong>en</strong> de omvangvan zijn bevoegdheid <strong>en</strong> is hij evt. schadeplichtig (art. 3:70 BW).De art. 1:338-342 BW hebb<strong>en</strong> betrekking op de boedelbeschrijving <strong>en</strong> de verklaring die in de plaats van de boedelbeschrijvingkan tred<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de het vermog<strong>en</strong> van de minderjarige. Sanctie op niet- nakoming van de verplichting<strong>en</strong> zoals neergelegd inart. 1:338 of 1:339 BW kan zijn ontzetting (art. 1:365 jo. art. 1:367 BW). Afgezi<strong>en</strong> van art. 1:342 lid 2 geld<strong>en</strong> deze bepaling<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>voor de bewindvoer<strong>en</strong>de voogd, maar niet voor de bewindvoer<strong>en</strong>de ouders (art. 1:253k a BW contrario), t<strong>en</strong>zij de situatievan art. 1:355 BW zich voordoet, in welk geval de art. 1:339-341 BW van overe<strong>en</strong>komstige toepassing zijn.Uitgangspunt is dat de voogd, onverminderd zijn aansprakelijk voor de door zijn slecht bewind veroorzaakte schade (art. 1:337lid 2 BW) voor de minderjarige alle handeling<strong>en</strong> kan verricht<strong>en</strong>, die hij in di<strong>en</strong>s belang noodzakelijk, nuttig of w<strong>en</strong>selijk acht (art.1:343 BW). De volg<strong>en</strong>de artikel<strong>en</strong>, in het bijzonder de art. 1:344-357 BW, houd<strong>en</strong> beperking<strong>en</strong> van de handelingsbevoegdheidvan de voogd in.Blijk<strong>en</strong>s art. 1:345 lid 1 BW behoeft de voogd machtiging van de kantonrechter om bepaalde handeling<strong>en</strong> voor rek<strong>en</strong>ing van deminderjarige te verricht<strong>en</strong>. Uit onderdeel a blijkt dat de machtiging reeds is vereist voor het aangaan van de obligatoire overe<strong>en</strong>komst– bijvoorbeeld de verkoop – <strong>en</strong> niet pas voor het aangaan van de beschikkingshandeling zelf. In drie gevall<strong>en</strong> is ge<strong>en</strong>machtiging van de kantonrechter vereist, namelijk indi<strong>en</strong> de handeling:1. geld betreft, zowel chartaal als giraal geld;2. als e<strong>en</strong> gewone beheersdaad kan word<strong>en</strong> beschouwd (aansluiting zoek<strong>en</strong> bij art. 3:170 BW);3. kracht<strong>en</strong>s rechterlijk bevel geschiedt.In art. 1:346 BW zijn de gevall<strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong> wanneer de voogd goedkeuring van de kantonrechter nodig heeft.De sanctie op overtreding van de art. 1:345 <strong>en</strong> 346 BW is neergelegd in art. 1:347 lid 1 BW: de rechtshandeling is vernietigbaar,mits de voogd in naam van de minderjarige heeft gehandeld. Heeft de voogd in eig<strong>en</strong> naam, maar wel voor rek<strong>en</strong>ing van deminderjarige gehandeld, dan is de voogd zelf aan de rechtshandeling gebond<strong>en</strong> <strong>en</strong> is art. 1:347 lid 1 niet van toepassing. Op devernietigingsgrond kan slechts e<strong>en</strong> beroep word<strong>en</strong> gedaan van de zijde van de minderjarige, d.w.z. de voogd, e<strong>en</strong> gezaghebb<strong>en</strong>deouder, de bijzondere curator van de minderjarige of door de minderjarige zelf zodra hij meerderjarig is geword<strong>en</strong>.Uit art. 1:347 lid 2 BW blijkt dat in twee gevall<strong>en</strong> de rechtshandeling niet vernietigbaar, doch definitief geldig <strong>en</strong> onaantastbaar isondanks het ontbrek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> machtiging of goedkeuring van de kantonrechter.Art. 1:349 BW onderwerpt de voogd aan <strong>en</strong>ige regels met betrekking tot het voer<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> procedure.Ondanks het ontbrek<strong>en</strong> van de vereiste machtiging zijn door de voogd in strijd met art. 1:350 (belegging<strong>en</strong> van geld) of 351 BWverrichte handeling<strong>en</strong> geldig (art. 1:352 BW). Dit neemt uiteraard niet weg dat hij aansprakelijk kan word<strong>en</strong> gesteld voor deschade, veroorzaakt door slecht bewind (art. 1:337 lid 2 jo. art. 1:343 BW).E<strong>en</strong> wettelijk verteg<strong>en</strong>woordiger, dus ook e<strong>en</strong> voogd, van e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam kan voor deze e<strong>en</strong> nalat<strong>en</strong>schap niet zuiver aanvaard<strong>en</strong><strong>en</strong> behoeft voor verwerping van e<strong>en</strong> nalat<strong>en</strong>schap e<strong>en</strong> machtiging van de kantonrechter.In de art. 1:359-362 BW is e<strong>en</strong> regeling opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de de periodieke rek<strong>en</strong>ing van de voogd <strong>en</strong> de rechtsgevolg<strong>en</strong>daarvan. Indi<strong>en</strong> de voogd in gebreke blijft op de door de kantonrechter bepaalde dag<strong>en</strong> zijn periodieke rek<strong>en</strong>ing in te di<strong>en</strong><strong>en</strong> of


39de kantonrechter het bewijs te lever<strong>en</strong> dat hij e<strong>en</strong> van hem verlangde zekerheid heeft gesteld, dan wel de schadevergoeding tebetal<strong>en</strong> waartoe de kantonrechter hem ingevolge art. 1:362 BW heeft veroordeeld, kan dit uiteindelijk leid<strong>en</strong> tot ontzetting vande voogd (art. 1:365 aanhef <strong>en</strong> onder c, e <strong>en</strong> f, jo. art. 1:367 jo. art. 1:327 lid 1 aanhef <strong>en</strong> onder b BW). De rechtbank kan in ditgeval de ontzetting ook ambtshalve uitsprek<strong>en</strong> (art. 1:329 lid 3 BW).228. De rek<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> verantwoording bij het einde van de voogdijZie art. 1:372 e.v. BW.De voogd heeft na het einde van zijn bewind zonder meer de verplichting daarvan onverwijld rek<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> verantwoording af telegg<strong>en</strong> (art. 1:372 BW). E<strong>en</strong> voogd moet voor het door hem gevoerde bewind word<strong>en</strong> gedechargeerd. Eindigt het bewind vande ouders, dan geldt voor art. 1:372-377 BW niet (art. 1:253k BW a contrario).E<strong>en</strong> rechtshandeling die de meerderjarig geword<strong>en</strong>e betreff<strong>en</strong>de de voogdij of de voogdijrek<strong>en</strong>ing richt tot of verricht met devoogd, is vernietigbaar, indi<strong>en</strong> zij geschiedt vóór het aflegg<strong>en</strong> van de rek<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> verantwoording; alle<strong>en</strong> van de zijde van demeerderjarig geword<strong>en</strong>e kan e<strong>en</strong> beroep op de vernietigingsgrond word<strong>en</strong> gedaan (art. 1:375 BW). Wat de minderjarige aan devoogd schuldig blijft, draagt ge<strong>en</strong> r<strong>en</strong>te, zolang hij niet – na het sluit<strong>en</strong> der rek<strong>en</strong>ing – met de voldo<strong>en</strong>ing van het verschuldigdein verzuim is (art. 1:376 jis. art. 6:81 e.v. <strong>en</strong> 119 BW).Elke rechtsvordering op grond van het gevoerde voogdijbewind verjaart door verloop van vijf jar<strong>en</strong> na de dag waarop de voogdijvan de voogd is geëindigd (art. 1:377 BW).Hoofdstuk 15 Omgang <strong>en</strong> informatie229. De nieuwe regelgeving inzake de omgang met minderjarige kinder<strong>en</strong>Het omgangsrecht is sterk beïnvloed door het begrip 'family-life' in de zin van art. 8 EVRM. De ontstane jurisprud<strong>en</strong>tie is thansnog immer van belang., in het bijzonder wanneer het gaat om de invulling van de woord<strong>en</strong> 'nauwe persoonlijke betrekking' in dezin van art. 1:377f lid 1 BW, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het begrip 'family-life' (ook al zijn beide uitdrukking<strong>en</strong> niet id<strong>en</strong>tiek).230. Omgang tuss<strong>en</strong> kind <strong>en</strong> ouder; ontzeggingsgrond<strong>en</strong>De omgang tuss<strong>en</strong> het kind <strong>en</strong> de niet met het gezag belaste ouder is geregeld in art. 1:377a BW. Het is wederkerig geformuleerd.Met ‘ouder’ is de juridische ouder bedoeld. E<strong>en</strong> familierechtelijke betrekking is dus vereist. E<strong>en</strong> verwekker/biologisch vaderkan ge<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong> op art. 1:377a, doch wel op 1:377f BW. De omgangsregeling zelf is neergelegd in art. 1:377a lid 2BW. Blijk<strong>en</strong>s art. 3:377a lid 3 zijn er vier ontzeggingsgrond<strong>en</strong>. De opsomming is limitatief (met de kanttek<strong>en</strong>ing dat de zinsnede"anderszins" als e<strong>en</strong> restcategorie moet word<strong>en</strong> beschouwd). Het in art. 1:377a led<strong>en</strong> 2 <strong>en</strong> 3 BW bepaalde is op grond van art.1:229 lid 4 BW in geval van adoptie van overe<strong>en</strong>komstige toepassing, indi<strong>en</strong> het kind op het tijdstip van de adoptie omgangheeft met e<strong>en</strong> ouder t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van wie de familierechtelijke betrekking ophoudt te bestaan, <strong>en</strong> de rechtbank heeft bepaald datzij gerechtigd blijv<strong>en</strong> tot de omgang met elkaar.231. Informatie- <strong>en</strong> consultatieverplichting van de <strong>en</strong>e jeg<strong>en</strong>s de andere ouderArt. 1:377b BW heeft betrekking op de informatie- <strong>en</strong> consultatieverplichting van de ouder die met het gezag is belast jeg<strong>en</strong>s d<strong>en</strong>iet met het gezag belaste ouder. In het belang van het kind kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouderals ambtshalve bepal<strong>en</strong> dat art. 1:377b lid 1 buit<strong>en</strong> toepassing blijft, dus dat er ge<strong>en</strong> informatie- of consultatieverplichtingbestaat (art. 1:377b lid 2).232. Informatieverplichting van derd<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de niet met gezag belaste ouderIn art. 1:377c BW staat de externe informatieverplichting van derd<strong>en</strong> jeg<strong>en</strong>s de niet met het gezag belaste ouder c<strong>en</strong>traal. Hetgaat in art. 1:377c BW uitsluit<strong>en</strong>d om niet-vermog<strong>en</strong>srechtelijke aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>. Art. 1:377c lid 2 BW geeft e<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>ingvoor de situatie waarin de informatie is geweigerd.233. Begin van het omgangsrecht <strong>en</strong> wijziging van de omgangsregelingArt. 1:377d BW regelt het begin van de uitoef<strong>en</strong>ing van het recht op omgang. Art. 1:377e BW geeft de rechtbank de mogelijkheidop verzoek van de ouders of van e<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beslissing inzake de omvang alsmede e<strong>en</strong> door de ouders onderling getroff<strong>en</strong>omgangsregeling te wijzig<strong>en</strong>. In geval van adoptie is art. 1:377e BW blijk<strong>en</strong>s art. 1:229 lid 4 BW van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing.234. Omgang tuss<strong>en</strong> kind <strong>en</strong> deg<strong>en</strong>e die in e<strong>en</strong> nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staatIn art. 1:377f BW is e<strong>en</strong> omgangsregeling tuss<strong>en</strong> het kind <strong>en</strong> ander<strong>en</strong> dan de ouders aan de orde. Bv. grootouders, tante, oom,pleegouder, stiefouder etc. Het <strong>en</strong>kele feit dat iemand spermadonor is, is niet voldo<strong>en</strong>de om te vall<strong>en</strong> onder art. 1:277f. Hij zalbijkom<strong>en</strong>de omstandighed<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>Ze zull<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> aanton<strong>en</strong> dat ze in nauwe persoonlijke betrekking tot het kindstaan. De rechter kan het verzoek om de omgangsregeling afwijz<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> het belang van het kind zich teg<strong>en</strong> toewijzing verzetof indi<strong>en</strong> het kind dat 12 jaar of ouder is bezwaar maakt. De wetgever heeft in art. 1:377f lid 1 aan de rechter e<strong>en</strong> discretionairebevoegdheid (kan-bepaling) toegek<strong>en</strong>d.Arrest Omgang na doorbrok<strong>en</strong> family life (HR 11 juni1993)Niet uitgeslot<strong>en</strong> is dat e<strong>en</strong> als ‘family life’ te kwalificer<strong>en</strong> betrekking tuss<strong>en</strong> twee person<strong>en</strong> als gevolg van latere gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>wordt verbrok<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> met de strekking van art. 8 EVRM overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de toepassing van deze verdragsbepaling staat er


40echter aan in de weg de <strong>en</strong>kele omstandigheid dat contact tuss<strong>en</strong> die person<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> zeker tijdsverloop achterwege isgeblev<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> dergelijke gebeurt<strong>en</strong>is aan te merk<strong>en</strong>. Slechts beschouwd in sam<strong>en</strong>hang met andere zwaarweg<strong>en</strong>de feit<strong>en</strong><strong>en</strong> omstandighed<strong>en</strong> kan zodanig tijdsverloop e<strong>en</strong> factor vorm<strong>en</strong> bij het beantwoord<strong>en</strong> van de vraag of e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>maal bestaandfamily-life nadi<strong>en</strong> is verbrok<strong>en</strong>. In het kader van de beantwoording van de vraag of het verzoek kon word<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> was hethof niet gehoud<strong>en</strong> te onderzoek<strong>en</strong> om welke red<strong>en</strong><strong>en</strong> de moeder sedert de beëindiging van de sam<strong>en</strong>woning van partij<strong>en</strong> iedercontact heeft verhinderd. Zodanige red<strong>en</strong><strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> overig<strong>en</strong>s wel e<strong>en</strong> rol spelo<strong>en</strong> bij het nog te verricht<strong>en</strong> onderzoek omtr<strong>en</strong>tde vraag of het verzoek van de vader voor toewijzing vatbaar is.Arrest Omgang van kind met verwekker, Jero<strong>en</strong> (HR 22 december 1995)Omgangsregeling verzocht door moeder nam<strong>en</strong>s kind.De eis<strong>en</strong> die aan het bestaan van ‘family life’ gesteld moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zijn afhankelijk van de context waarin op art. 8 EVRM e<strong>en</strong>beroep wordt gedaan: daarbij is mede van belang wie het beroep doet. Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kind de bescherming van art. 8 inroept t<strong>en</strong>einde<strong>en</strong>ige vorm van contact met zijn biologische vader te realiser<strong>en</strong>, behoev<strong>en</strong> niet dezelfde voorwaard<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> gesteldals wanneer de biologische vader op <strong>en</strong>ige vorm van contact met e<strong>en</strong> door hem verwekt maar niet erk<strong>en</strong>d kind aanspraakmaakt.Mede in het licht van de rechtspraak van het EHRM moet word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat óók in de context van e<strong>en</strong> verzoek van dezijde van e<strong>en</strong> kind om vaststelling van e<strong>en</strong> omgangsregeling met zijn biologische vader, niet kan word<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> als‘family life’ in de zin van art. 8 aan te merk<strong>en</strong> betrekking op de <strong>en</strong>kele grond dat het kind door de biologische vader is verwekt.De aard <strong>en</strong> de best<strong>en</strong>digheid van de aan de geboorte van het kind voorafgegane relatie tuss<strong>en</strong> de moeder <strong>en</strong> de verwekker mog<strong>en</strong>niet buit<strong>en</strong> beschouwing word<strong>en</strong> gelat<strong>en</strong>.Art. 7 lid 1 Verdrag inzake de recht<strong>en</strong> van het kind bepaalt dat het kind, voor zover mogelijk, het recht heeft zijn of haar ouderste k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> door h<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> verzorgd. Het bedoelde recht van het kind om zijn ouders te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, omvat meer dan het <strong>en</strong>kelerecht om de nam<strong>en</strong> van zijn ouders te vernem<strong>en</strong>. Niet aannemelijk is echter dat de verdragsluit<strong>en</strong>de stat<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zo vergaandrecht op het oog hebb<strong>en</strong> gehad, dat in e<strong>en</strong> situatie, waarin het gaat om e<strong>en</strong> door de biologische vader niet erk<strong>en</strong>d kindwaarmee hij ge<strong>en</strong> persoonlijk contact wil hebb<strong>en</strong>, het kind het recht heeft dit geweigerde persoonlijke contact teg<strong>en</strong> de wil vandie vader af te dwing<strong>en</strong>.235. Informele rechtsingang van de minderjarigeDe rechter kan, indi<strong>en</strong> hem blijkt dat de minderjarige van 12 jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve e<strong>en</strong> beslissing gev<strong>en</strong> opde voet van art. 1:377a, 377b of 377f, dan wel zodanige beslissing op de voet van art. 1:377e BW wijzig<strong>en</strong> (art. 1:377g BW). Ingeval van adoptie is art. 1:377g BW van overe<strong>en</strong>komstige toepassing.236. Omgangs- <strong>en</strong> informatieregeling in geval van gezam<strong>en</strong>lijke gezagsuitoef<strong>en</strong>ingArt. 1:377h BW geeft de rechter de mogelijkheid op verzoek van de ouders of e<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> omgangsregeling vast te stell<strong>en</strong>in geval van gezam<strong>en</strong>lijke gezagsuitoef<strong>en</strong>ing. Deze regeling is met name van belang omdat na echtscheiding de ouders in beginselhet gezag gezam<strong>en</strong>lijk blijv<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong><strong>en</strong>.Leere<strong>en</strong>heid 14 Beperking <strong>en</strong> ontneming van het gezag: justitiële jeugdhulpverl<strong>en</strong>ingsmaatregel<strong>en</strong>InleidingUitgangspunt bij de te nem<strong>en</strong> maatregel van beperking of ontneming van het gezag is steeds dat deze zo min mogelijk ingrijptin de normale gezagsverhouding <strong>en</strong> het gezin zoveel mogelijk intact laat.Er zijn ook voorlopige maatregel<strong>en</strong>; voorlopige ots (art. 1:255 BW), schorsing hang<strong>en</strong>de het onderzoek naar e<strong>en</strong> ontzetting ofgedwong<strong>en</strong> ontheffing door de rechtbank of, voorafgaand aan e<strong>en</strong> verzoek of vordering tot ontzetting of gedwong<strong>en</strong> ontheffingdoor de kinderrechter (art. 1:271 e.v. BW).Herstel in ouderlijk gezag is altijd mogelijk.Ondertoezichtstelling (OTS)Dit is geregeld in art. 1:254 e.v. BW (meeste let.)OTS is pas mogelijk als andere maatregel<strong>en</strong> geleg<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> de justitiële hulpverl<strong>en</strong>ing niet hebb<strong>en</strong> geholp<strong>en</strong>. Hierbij valt te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>aan e<strong>en</strong> orthopedagoog, e<strong>en</strong> kostschool of e<strong>en</strong> pleeggezin (let op blokkaderecht).OTS is de lichtste maatregel <strong>en</strong> houdt e<strong>en</strong> beperking van het gezag in. Bij OTS behoud<strong>en</strong> de ouders het ouderlijk gezag overde minderjarige, doch krijg<strong>en</strong> zij <strong>en</strong> de minderjarige hulp <strong>en</strong> steun van de gezinsvoogdij-instelling die op de minderjarige toezichthoudt (art. 1:257 BW). De gezinsvoogdij-instelling kan ter uitoef<strong>en</strong>ing van haar taak schriftelijk aanwijzing<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> met betrekkingtot de verzorging <strong>en</strong> de opvoeding van de minderjarige. De met gezag belaste ouder <strong>en</strong> de minderjarige moet<strong>en</strong> deze aanwijzing<strong>en</strong>opvolg<strong>en</strong> (art. 1:258 lid 1 <strong>en</strong> 2 BW). Indi<strong>en</strong> de ouder of het kind van 12 jaar <strong>en</strong> ouder het niet e<strong>en</strong>s zijn met de aanwijzing,kunn<strong>en</strong> zij de rechter verzoek<strong>en</strong> de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervall<strong>en</strong> te verklar<strong>en</strong> (art. 1:259 BW).De duur van OTS is maximaal e<strong>en</strong> jaar <strong>en</strong> kan telk<strong>en</strong>s voor e<strong>en</strong> jaar word<strong>en</strong> verl<strong>en</strong>gd (art. 1:256 lid 1 <strong>en</strong> 2 BW).E<strong>en</strong> ondertoezichtstelling eindigt: indi<strong>en</strong> er ge<strong>en</strong> verl<strong>en</strong>ging volgt, indi<strong>en</strong> zij wordt opgehev<strong>en</strong> omdat de grond voor OTS nietmeer aanwezig is of wanneer de minderjarige meerderjarig wordt.


41Het kind kan dag <strong>en</strong> nacht uit huis word<strong>en</strong> geplaatst (art. 1:258 lid 3 BW). Er zijn twee mogelijkhed<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> uithuisplaatsing opvrijwillige basis (art. 1:258 lid 3 BW) <strong>en</strong> uithuisplaatsing door de gezinsvoogdij-instelling met machtiging van de kinderrechter(art. 1:261 lid 1 BW). De eerste is e<strong>en</strong> vorm van vrijwillige jeugdhulpverl<strong>en</strong>ing, de tweede van justitiële jeugdhulpverl<strong>en</strong>ing. Demachtiging tot uithuisplaatsing vervalt indi<strong>en</strong> deze gedur<strong>en</strong>de drie maand<strong>en</strong> niet t<strong>en</strong> uitvoer is gelegd (art. 1:262 lid 3 BW). Deduur van de uithuisplaatsing is t<strong>en</strong> hoogste e<strong>en</strong> jaar <strong>en</strong> kan telk<strong>en</strong>s met t<strong>en</strong> hoogste e<strong>en</strong> jaar word<strong>en</strong> verl<strong>en</strong>gd (art. 1:262 lid 1BW).De uithuisplaatsing eindigt: als zij niet wordt verl<strong>en</strong>gd, als zij wordt beëindigd door de gezinsvoogdij-instelling of door de kinderrechter(art. 1:263 BW) of als de minderjarige meerderjarig wordt.Bij vrijwillige uithuisplaatsing in e<strong>en</strong> pleeggezin zijn er e<strong>en</strong> aantal consequ<strong>en</strong>ties. Zo geldt het blokkaderecht. Art. 1:253s bevathet blokkaderecht van de pleegouders. Art. 1:336a regelt het blokkaderecht van pleegouders die met toestemming van devoogd gedur<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> jaar of meer het kind hebb<strong>en</strong> verzorgd <strong>en</strong> opgevoed. Het verschil tuss<strong>en</strong> beide is de bevoegde rechter.Als de rechter het verzoek van de ouders afwijst, dan kan het kind nog gedur<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> termijn van maximaal zes maand<strong>en</strong> bijde pleegouders blijv<strong>en</strong>. De pleegouders kunn<strong>en</strong> van deze periode gebruik mak<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> kinderbeschermingsmaatregel uit telokk<strong>en</strong>. Als zij dat do<strong>en</strong>, dan blijft de rechterlijke beschikking geld<strong>en</strong> totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist. Het blokkaderechtversterkt de rechtspositie van pleegouders t<strong>en</strong> koste van de ouders of voogd. Is e<strong>en</strong> waarborg voor continuïteit in de verzorging<strong>en</strong> opvoeding van de minderjarige. Bij gedwong<strong>en</strong> uithuisplaatsing geldt er ge<strong>en</strong> blokkaderecht! Zie tev<strong>en</strong>s vraag 4van LE 14!Ontheffing van het ouderlijk gezagBij ontheffing wordt het ouderlijk gezag geheel ontnom<strong>en</strong>. Ontheffing wordt uitgesprok<strong>en</strong> op grond van het feit dat e<strong>en</strong> ouder ongeschiktof onmachtig is zijn taak als opvoeder te vervull<strong>en</strong>. In beginsel kan ontheffing niet word<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong> als de ouderzich daarteg<strong>en</strong> verzet. De ouders stemm<strong>en</strong> in beginsel in met de maatregel (het overkomt h<strong>en</strong>). Op deze regeling bestaan echteruitzondering<strong>en</strong>.Het verschil tuss<strong>en</strong> ontheffing <strong>en</strong> ontzegging is vooral geleg<strong>en</strong> in de wettelijke grond<strong>en</strong> waarop de maatregel<strong>en</strong>.Art. 1:266 BW bepaalt dat de rechtbank e<strong>en</strong> ouder van het ouderlijk gezag kan ontheff<strong>en</strong> op de grond dat hij ongeschikt of onmachtigis zijn plicht tot verzorging <strong>en</strong> opvoeding te vervull<strong>en</strong>, mits het belang van de kinder<strong>en</strong> zich niet verzet teg<strong>en</strong> het oplegg<strong>en</strong>van de maatregel. Soms wordt van ontheffing ook gebruik gemaakt als m<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk niet aan de wettelijke grond<strong>en</strong> voldoet.Te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> valt aan e<strong>en</strong> eerste stap richting adoptie of de zgn. draagmoederschapsconstructie!De voorwaard<strong>en</strong> voor ontheffing staan in art. 1:267 <strong>en</strong> 268 BW.Ontzetting van het ouderlijk gezagDit is de zwaarste maatregel. Ontzetting van het gezag is mogelijk teg<strong>en</strong> de wil van de ouders. Het is e<strong>en</strong> onter<strong>en</strong>de maatregel.Ontzetting uit het ouderlijk gezag kan slechts opgelegd word<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> deze in het belang van de kinder<strong>en</strong> door de rechtbanknoodzakelijk wordt geoordeeld. De grond<strong>en</strong> zijn neergelegd in art. 1:269 BW.Ontzetting van het ouderlijk gezag wordt slechts uitgesprok<strong>en</strong> op verzoek van de andere ouder, e<strong>en</strong> van de bloed- of aanverwant<strong>en</strong>van de kinder<strong>en</strong> tot <strong>en</strong> met de vierde graad, de raad voor de kinderbescherming of op vordering van het op<strong>en</strong>baar ministerie(art. 1:270). Ook de pleegouders kunn<strong>en</strong> ontzetting verzoek<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> gegronde vrees bestaat voor verwaarlozing vande belang<strong>en</strong> van het kind doordat de ouder het kind terugeist van de pleegouders.Indi<strong>en</strong> de rechtbank dit in het belang van de kinder<strong>en</strong> noodzakelijk vindt, kan zij e<strong>en</strong> ouder hang<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> geding tot ontzettinggeheel of gedeeltelijk in de uitoef<strong>en</strong>ing van het ouderlijk gezag schors<strong>en</strong>. Deze mogelijkheid bestaat ook bij gedwong<strong>en</strong> ontheffing(art. 1:271 lid 1 BW). Bij voorlopige voogdij ex art. 1:272 lid 1 BW moet<strong>en</strong> het kind, zijn ouders <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>tuele andere belanghebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong>op straffe van verval van de maatregel binn<strong>en</strong> 14 dag<strong>en</strong> in de geleg<strong>en</strong>heid zijn gesteld door de kinderrechter te word<strong>en</strong>gehoord (art. 800 lid 3 <strong>en</strong> 809 lid 3 Rv). De maatregel vervalt ook als niet binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> termijn van zes wek<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verzoek totontheffing of ontzetting aanhangig is gemaakt (art. 1:272 lid 3 BW). In het geval dat de ouder die het gezag alle<strong>en</strong> uitoef<strong>en</strong>dedaarvan wordt onthev<strong>en</strong> of ontzet, kan de andere ouder verzoek<strong>en</strong> met het gezag word<strong>en</strong> belast (art. 1:274 lid 2 BW). Somskan dat echter ook leid<strong>en</strong> tot gedwong<strong>en</strong> ontheffing van het gezag van de andere ouder. Zie hiervoor art. 1:268 BWDe ontzetting eindigt: wanneer het kind meerderjarig wordt, indi<strong>en</strong> de ouders op hun verzoek of op verzoek van de raad voor dekinderbescherming door de rechtbank in het gezag word<strong>en</strong> hersteld (art. 1:277 <strong>en</strong> 278 BW). Hang<strong>en</strong>de het verzoek kunn<strong>en</strong> deraad voor de kinderbescherming of de ouder die in het gezag w<strong>en</strong>st te word<strong>en</strong> hersteld, de rechtbank verzoek<strong>en</strong> e<strong>en</strong> maximaalzes maand<strong>en</strong> dur<strong>en</strong>d proefherstel te bevel<strong>en</strong> (art. 1:278 lid 2 BW).OTS <strong>en</strong> ontzetting in geval van voogdijArt. 1:326 BW e.v.Ook de minderjarige die onder voogdij staat van e<strong>en</strong> natuurlijk persoon, kan onder toezicht gesteld word<strong>en</strong> (art. 1:326 BW).Ontzetting van de voogdij is wel mogelijk, ontheffing niet. Ontzetting van de voogdij vindt plaats indi<strong>en</strong> de rechtbank dit in hetbelang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt, op de grond<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd in de art. 1:327 <strong>en</strong> 328 BW. Laatstg<strong>en</strong>oemde bepalingziet op de rechtspersoon als voogd. Wie e<strong>en</strong> verzoek kan do<strong>en</strong> tot ontzetting van de voogdij, volgt uit art. 1:329 BW, daarnaastkan het op<strong>en</strong>baar ministerie ontzetting vorder<strong>en</strong>. De voogd die ontzet is van de voogdij, kan niet meer in het gezag word<strong>en</strong>hersteld (art. 1:335 BW).Hoofdstuk 16 Curatele, meerderjarig<strong>en</strong>bewind <strong>en</strong> m<strong>en</strong>torschap237. Drie rechtsfigur<strong>en</strong> ter bescherming van meerderjarig<strong>en</strong>


42--238. Verhouding tot algeme<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>srechtIndi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> overweegt e<strong>en</strong> in boek 1 BW neergelegde beschermingsmaatregel door de rechter te lat<strong>en</strong> uitsprek<strong>en</strong>, is het verstandigeerst te onderzoek<strong>en</strong> of het algem<strong>en</strong>e vermog<strong>en</strong>srecht wellicht voldo<strong>en</strong>de soelaas biedt ter behartiging van de belang<strong>en</strong>van de te bescherm<strong>en</strong> persoon. M<strong>en</strong> kan hierbij d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan:1. volmacht (art. 3:60 e.v. BW);2. opdracht (art. 7:400 e.v. BW), in het bijzonder lastgeving (art. 7:414 e.v. BW); <strong>en</strong>3. zaakwaarneming (art. 6:198 e.v.BW).Voor de geestelijke gestoorde zijn de eerste twee ge<strong>en</strong> oplossing. Ze vall<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> onder de werking van art. 3:34 BW <strong>en</strong> zijndus vernietigbaar. Doet de geestelijke gestoorde er ge<strong>en</strong> beroep op dan blijft de rechtshandeling gewoon geldig. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong>blijft de geestelijke gestoorde zelf ook handelingsbevoegd, aangezi<strong>en</strong> volmachtverl<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> lastgeving niet privatief werk<strong>en</strong>.INHOUD VAN DE WETTELIJKE REGELING VAN DE CURATELE239. Grond<strong>en</strong> voor ondercuratelestellingDe drie grond<strong>en</strong> zijn neergelegd in art. 1:378 BW.Ondercuratelestelling heeft in beginsel handelingsonbekwaamheid tot gevolg (art. 1:381 BW).Er moet onderscheid gemaakt tuss<strong>en</strong> feitelijke onbekwaamheid <strong>en</strong> juridische onbekwaamheid. Deze hoev<strong>en</strong> lang niet altijd sam<strong>en</strong>te vall<strong>en</strong>.De sanctie die is gesteld op het toch verricht<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> rechtshandeling door e<strong>en</strong> geestelijk gestoorde is neergelegd in art. 3:32lid 2 BW als hij onder curatele is gesteld <strong>en</strong> in art. 3:34 lid 2 BW als hij niet onder curatele is gesteld. De sanctie is hetzelfde.E<strong>en</strong> belangrijk verschil is de bescherming van de wederpartij. Deze wordt niet beschermd door art. 3:35 BW als de geestelijkegestoorde onder curatele staat. Als de geestelijke gestoorde niet onder curatele staat kan de wederpartij e<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong> opart. 3:35 BW.De curatele kan reeds vóór de meerderjarigheid word<strong>en</strong> uitgesprok<strong>en</strong> (art. 1:378 lid 2 BW).240. Door wie kan de curatele word<strong>en</strong> verzocht?Art. 1:379 BW (let.) geeft aan wie de curatele kunn<strong>en</strong> verzoek<strong>en</strong>.241. Provisionele bewindvoerderArt. 1:380 BW voorziet in de mogelijkheid van b<strong>en</strong>oeming door de rechter van e<strong>en</strong> provisionele bewindvoerder. Blijk<strong>en</strong>s art.1:380 lid 2 BW regelt de rechter in zijn beschikking de bevoegdhed<strong>en</strong> van de bewindvoerder. De bewindvoerder kan nooit meerbevoegdhed<strong>en</strong> dan de curator hebb<strong>en</strong>. De onder curatele te stell<strong>en</strong> persoon is beheers- <strong>en</strong> beschikkingsonbevoegd als hij alle<strong>en</strong>optreedt. Handelt hij toch zonder medewerking van de provisionele bewindvoerder dan is de rechtshandeling nietig. Voorde uitleg van de term 'beheer' kun je aansluiting zoek<strong>en</strong> bij art. 3:170 BW. Obligatoire overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> die tot het verricht<strong>en</strong> vangoeder<strong>en</strong>rechtelijke rechtshandeling<strong>en</strong> verplicht<strong>en</strong>, zijn voor de toepassing van art. 1:380 lid 2 BW laatste zin gelijkgesteld metdad<strong>en</strong> van beheer <strong>en</strong> van beschikking.De rechter kan op grond van art. 1:380 lid 3 BW de verhaalbaarheid van bepaalde schuld<strong>en</strong> in de tijd beperk<strong>en</strong>. Art. 1:380 lid 4BW geeft de rechter de mogelijkheid de beschikking waarbij de provisionele bewindvoerder is b<strong>en</strong>oemd, te all<strong>en</strong> tijde te wijzig<strong>en</strong>of in te trekk<strong>en</strong>. Het provisioneel bewind eindigt op de ingang van de dag waarop de taak van de curator aanvangt. De provisionelebewindvoerder is verplicht t<strong>en</strong> overstaan van de kantonrechter aan de curator rek<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> verantwoording van zijn bemoei<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>af te legg<strong>en</strong> (art. 1:383 lid 4 BW). Ev<strong>en</strong>zeer bestaat de mogelijkheid dat het verzoek tot ondercuratelestelling wordt afgewez<strong>en</strong>(zie art. 1:383 lid 5 BW).242. Begin van de curatele <strong>en</strong> haar rechtsgevolg<strong>en</strong>Zie art. 1:381 BW.Indi<strong>en</strong> de beschikking waarbij curatele is uitgesprok<strong>en</strong>, in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd <strong>en</strong> het verzoek tot ondercuratelestellingalsnog wordt afgewez<strong>en</strong>, dan is art. 1:384 BW van toepassing.De curator behartigt zowel de vermog<strong>en</strong>srechtelijke als de niet-vermog<strong>en</strong>srechtelijke belang<strong>en</strong> van de onder curatele gestelde.Dit volgt o.m. uit art. 1:381 lid 4 BW. Dit betek<strong>en</strong>t dat de onder curatele gestelde in beginsel onbevoegd is rechtshandeling<strong>en</strong> indeze aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat de curator in beginsel m.b.t. deze rechtshandeling<strong>en</strong> de onder curatele gestelde in<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> rechte verteg<strong>en</strong>woordigt.243. Uitzondering<strong>en</strong> op de handelingsonbekwaamheid van de onder curatele gesteldeOp de hoofdregel dat de onder curatele gestelde handelingsonbekwaam is, bestaan verschill<strong>en</strong>de uitzondering<strong>en</strong>:


431. De onder curatele gestelde is bekwaam rechtshandeling<strong>en</strong> te verricht<strong>en</strong> met toestemming van zijn curator, voorzover dezebevoegd is die rechtshandeling<strong>en</strong> voor de onder curatele gestelde te verricht<strong>en</strong> (art. 1:381 lid 3 eerste zin BW). De toestemmingvan de curator kan slechts word<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>d voor e<strong>en</strong> bepaalde rechtshandeling of voor e<strong>en</strong> bepaald doel (art.1:381 lid 3 tweede zin BW). De cursieve zin beoogt te verwijz<strong>en</strong> naar art. 1:344 e.v. BW betreff<strong>en</strong>de de beperking<strong>en</strong> van ehandelingsbevoegdheid van de voogd, die ingevolge art. 1:386 lid 1 BW ook geld<strong>en</strong> voor de curator. Concreet betek<strong>en</strong>t ditdat de curator soms e<strong>en</strong> machtiging/goedkeuring van de kantonrechter nodig heeft. Voorbeeld: de onder curatele gesteldedi<strong>en</strong>t toestemming te hebb<strong>en</strong> van zijn curator als hij zijn huis wil verkop<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de curator moet e<strong>en</strong> machtiging hebb<strong>en</strong> vande kantonrechter.2. De onder curatele gestelde is bekwaam over geld<strong>en</strong> die zijn curator voor lev<strong>en</strong>sonderhoud te zijner beschikking heeft gesteld,overe<strong>en</strong>komstig deze bestemming te beschikk<strong>en</strong> (art. 1:381 lid 5 BW).3. De onder curatele gestelde is in zak<strong>en</strong> van curatele bekwaam in rechte op te tred<strong>en</strong> <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uitspraak beroep in testell<strong>en</strong> (art. 1:381 lid 6 BW).4. De uit hoofde van verkwisting of gewoonte van drankmisbruik onder curatele gestelde blijft bekwaam tot het verricht<strong>en</strong> vanfamilierechtelijke handeling<strong>en</strong>, voorzover de wet niet anders bepaalt (art. 1:382).a. hij mag e<strong>en</strong> huwelijk aangaan met toestemming van zijn curator of vervang<strong>en</strong>de toestemming van de kantonrechter(art. 1:37 BW)b. hij mag huwelijkse voorwaard<strong>en</strong> voor/tijd<strong>en</strong>s het huwelijk mak<strong>en</strong> of wijzig<strong>en</strong> met toestemming van zijn curator of vervang<strong>en</strong>detoestemming van de kantonrechter (art. 1:117 lid 1/ 1:118 jo. 1:37 BW) Hetzelfde geldt voor het mak<strong>en</strong> ofwijzig<strong>en</strong> van partnerschapsvoorwaard<strong>en</strong> (art. 1:80b BW.c. hij mag binn<strong>en</strong> de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> van art. 1:204 BW e<strong>en</strong> kind erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.d. hij mag uiterste wilsbeschikking<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> (art. 4:55 BW).Overig<strong>en</strong>s mag uit art. 1:382 BW niet a contrario word<strong>en</strong> afgeleid dat de weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> geestelijke stoornis onder curatele gesteldealtijd onbekwaam is tot het verricht<strong>en</strong> van familierechtelijke handeling<strong>en</strong>. Ook de geestelijke gestoorde die onder curatelestaat is in bov<strong>en</strong>g<strong>en</strong>oemde gevall<strong>en</strong> handelingsbekwaam. Zie hiervoor art. 1:38, art. 1:117, 1:118, 1:80b, art. 1:204 lid 4 <strong>en</strong> 4:55lid 2 BW.Echtscheiding ondercuratelegestelde (HR 28 maart 1980)Nu blijk<strong>en</strong>s art. 1:38 BW het <strong>en</strong>kele feit dat iemand weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> geestelijke stoornis onder curatele staat niet meebr<strong>en</strong>gt dat hijof zij onbekwaam is om e<strong>en</strong> huwelijk aan te gaan, di<strong>en</strong>t ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s te word<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat dit feit, op zich zelf, niet meebr<strong>en</strong>gtdat hij of zij onbekwaam is om e<strong>en</strong> vordering tot echtscheiding in te stell<strong>en</strong>. Dit kan, als voortvloei<strong>en</strong>de uit art. 1:38 BW,word<strong>en</strong> aangemerkt als e<strong>en</strong> uitzondering als bedoeld in het slot van art. 1:381 lid 2 BW.Het antwoord op de vraag of iemand die weg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> geestelijke stoornis onder curatele staat, bekwaam is e<strong>en</strong> vordering totechtscheiding in te stell<strong>en</strong>, is daarvan afhankelijk of betrokk<strong>en</strong>e in staat is zijn of haar wil daaromtr<strong>en</strong>t te bepal<strong>en</strong> <strong>en</strong> de betek<strong>en</strong>isvan e<strong>en</strong> zodanige vordering te begrijp<strong>en</strong>. Wanneer dit het geval is, is er ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> de ‘bijstand’ t<strong>en</strong> processe van e<strong>en</strong> curatorte verlang<strong>en</strong>. Wanneer betrokk<strong>en</strong>e niet in staat is zijn of haar wil als voormeld te bepal<strong>en</strong>, di<strong>en</strong>t de eis<strong>en</strong>de partij in haar vorderingniet-ontvankelijk te word<strong>en</strong> verklaard; voor verteg<strong>en</strong>woordiging door e<strong>en</strong> curator of e<strong>en</strong> toezi<strong>en</strong>d curator is weg<strong>en</strong>s hethoogst persoonlijke karakter van de desbetreff<strong>en</strong>de beslissing ge<strong>en</strong> plaats.Anders gezegd: e<strong>en</strong> ondercuratele gestelde kan zelf e<strong>en</strong> echtscheidingsprocedure instell<strong>en</strong>, mits hij feitelijk bekwaam is (d.w.z.dat hij zijn wil kan bepal<strong>en</strong> <strong>en</strong> de betek<strong>en</strong>is van zijn bepaling begrijpt). Achterligg<strong>en</strong>de gedachte was dat e<strong>en</strong> onder curatelegesteldekan huw<strong>en</strong> als hij feitelijk bekwaam is, dan moet het ook mogelijk zijn om te scheid<strong>en</strong>. Toestemming van de kantonrechtervrag<strong>en</strong> is niet nodig, bij huw<strong>en</strong> wel.244. Wie wordt tot curator b<strong>en</strong>oemd?Zie art. 1:383 BW (let.). De mogelijkheid bestaat dat de curatele wordt uitgesprok<strong>en</strong> zonder dat er e<strong>en</strong> curator wordt b<strong>en</strong>oemd.Dit zal zich voordo<strong>en</strong> als de rechter zich nog niet voldo<strong>en</strong>de voorgelicht acht. In dat geval b<strong>en</strong>oemt hij zo spoedig mogelijk nahet uitsprek<strong>en</strong> van de curatele e<strong>en</strong> curator (art. 1:383 lid 1 BW). In beginsel volgt de rechter bij de b<strong>en</strong>oeming van e<strong>en</strong> persoonde uitdrukkelijke voorkeur van de onder curatele te stell<strong>en</strong> persoon. Dit is slechts anders indi<strong>en</strong> gegronde red<strong>en</strong><strong>en</strong> zich teg<strong>en</strong>zodanige b<strong>en</strong>oeming verzett<strong>en</strong> (art. 1:383 lid 2 BW). Is deze uitdrukkelijke voorkeur niet gevolgd, dan wordt art. 1:383 lid 3 BWtoegepast. Kunn<strong>en</strong> ook twee person<strong>en</strong> tot curator word<strong>en</strong> b<strong>en</strong>oemd? De wet voorziet in geval van curatele niet in deze mogelijkheid.Niettemin heeft de Hoge Raad deze vraag bevestig<strong>en</strong>d beantwoord.245. Schakelbepaling<strong>en</strong>Zie art. 1:385 <strong>en</strong> 1:386 BW!246. Einde van de curateleZie art. 1:389 BW (let.). Ondercuratelestelling gaat niet sam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> onderbewindstelling of e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>torschap (art. 1:389 lid 3BW).247. Publicatievoorschrift<strong>en</strong>Op het gebied van de publicatie zijn twee voorschrift<strong>en</strong> van belang, namelijk de art. 1:390 <strong>en</strong> 391 BW.INHOUD VAN DE WETTELIJKE REGELING VAN HET MEERDERJARIGENBEWIND.248. Grond<strong>en</strong> voor onderbewindstelling


44De rechtsgevolg<strong>en</strong> van het meerderjarig<strong>en</strong>bewind zijn minder ingrijp<strong>en</strong>d, namelijk handelingsonbevoegdheid van de rechthebb<strong>en</strong>det<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de in art. 1:438 BW g<strong>en</strong>oemde rechtshandeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> beperkte publicatieverplichting (art. 1:436 lid 3BW). Deze vorm van bewind biedt met name uitkomst voor dem<strong>en</strong>te bejaard<strong>en</strong> <strong>en</strong> lichamelijk <strong>en</strong> geestelijk gehandicapt<strong>en</strong>.De grond<strong>en</strong> voor onderbewindstelling zijn neergelegd in art. 1:431 lid 1 BW. Bij bewind gaat het uitsluit<strong>en</strong>d om vermog<strong>en</strong>srechtelijkbelang<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> het om niet-vermog<strong>en</strong>srechtelijke belang<strong>en</strong> gaat, dan kan e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>torschap word<strong>en</strong> ingesteld al dan nietin combinatie met e<strong>en</strong> onderbewindstelling.De kantonrechter kan e<strong>en</strong> bewind instell<strong>en</strong> over het gehele vermog<strong>en</strong> van de meerderjarige of e<strong>en</strong> gedeelte daarvan. Als hij in<strong>en</strong>ige huwelijksgeme<strong>en</strong>schap is gehuwd, vall<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> zijn privégoeder<strong>en</strong> (art. 1:94 led<strong>en</strong> 1, 3 <strong>en</strong> 4) onder het bewind, maarook de geme<strong>en</strong>schapsgoeder<strong>en</strong> die niet uitsluit<strong>en</strong>d onder het bestuur van zijn echtg<strong>en</strong>oot staan (art. 1:431 lid 1 tweede zin, jis.art. 1:90, 91 <strong>en</strong> 97). Dit zijn dus de geme<strong>en</strong>schapsgoeder<strong>en</strong> die:1. uitsluit<strong>en</strong>d onder het bestuur van de rechthebb<strong>en</strong>de staan (privatief bestuur van de rechthebb<strong>en</strong>de);- de bewindvoerder is beheersbevoegd; de rechthebb<strong>en</strong>de <strong>en</strong> de bewindvoerder zijn tezam<strong>en</strong> beschikkingsbevoegd.2. onder het bestuur van de rechthebb<strong>en</strong>de of van zijn echtg<strong>en</strong>oot staan (cumulatief bestuur van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>);- de bewindvoerder of de echtg<strong>en</strong>oot van de rechthebb<strong>en</strong>de is beheersbevoegd; de rechthebb<strong>en</strong>de <strong>en</strong> de bewindvoerderzijn tezam<strong>en</strong> beschikkingsbevoegd of de echtg<strong>en</strong>oot van de rechthebb<strong>en</strong>de is beschikkingsbevoegd;3. onder het bestuur de rechthebb<strong>en</strong>de <strong>en</strong> van zijn echtg<strong>en</strong>oot staan (collectief bestuur van de echtg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>);- de bewindvoerder <strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>oot van de rechthebb<strong>en</strong>de zijn tezam<strong>en</strong> beheersbevoegd; de rechthebb<strong>en</strong>de, de bewindvoerder<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>oot van de rechthebb<strong>en</strong>de zijn tezam<strong>en</strong> beschikkingsbevoegd.De echtg<strong>en</strong>oot van de rechthebb<strong>en</strong>de staat dus door de onderbewindstelling niet buit<strong>en</strong>spel. Onderbewindstelling kan immersniet betek<strong>en</strong><strong>en</strong> dat de echtg<strong>en</strong>oot ook handelingsonbevoegd wordt. Het bewind kan reeds vóór de meerderjarigheid word<strong>en</strong> ingesteld(art. 1:431 lid 2 BW).249. Door wie kan de instelling van het bewind word<strong>en</strong> verzocht?Art. 1:432 lid 1 BW geeft aan wie instelling van het bewind kunn<strong>en</strong> verzoek<strong>en</strong>.250. Bewind in plaats van curatele of bestuursopdrachtCuratele <strong>en</strong> meerderjarig<strong>en</strong>bewind sluit<strong>en</strong> elkaar uit. Wijst de rechter e<strong>en</strong> verzoek tot ondercuratelestelling af, dan kan hijambtshalve overgaan tot instelling van e<strong>en</strong> bewind. Hetzelfde geldt als hij e<strong>en</strong> verzoek tot verl<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> bestuursopdrachtals bedoeld in art. 1:91 BW afwijst (art. 1:432 led<strong>en</strong> 2 <strong>en</strong> 4 BW).251. Substitutie; uitbreiding <strong>en</strong> beperking van het bewindSubstitutie betek<strong>en</strong>t dat, t<strong>en</strong>zij bij de onderbewindstelling anders is bepaald, het bewind ook de goeder<strong>en</strong> omvat die moet<strong>en</strong>word<strong>en</strong> geacht in de plaats van e<strong>en</strong> aan het bewind onderworp<strong>en</strong> goed te tred<strong>en</strong>. Ook de vrucht<strong>en</strong> – in de zin van art. 3:9 BW,dus natuurlijke <strong>en</strong> burgerlijke vrucht<strong>en</strong> – <strong>en</strong> andere voordel<strong>en</strong> die e<strong>en</strong> onder bewind staand goed oplevert, vall<strong>en</strong> onder het bewind(art. 1:433 lid 1 BW, let.). De kantonrechter kan het ingestelde bewind uitbreid<strong>en</strong> of beperk<strong>en</strong> op de wijze als aangegev<strong>en</strong>in art. 1:433 lid 2 BW.252. Wie wordt tot bewindvoerder b<strong>en</strong>oemd?Zie art. 1:435 BW. De rechter kan ook twee of meer bewindvoerders b<strong>en</strong>oem<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> hij dit in het belang van e<strong>en</strong> goed bewindnodig acht (art. 1:437 BW).253. Beperkte publicatieverplichtingArt. 1:436 BW legt de bewindvoerder e<strong>en</strong> aantal verplichting<strong>en</strong> op, waarvan de belangrijkste zijn de verplichting tot het opmak<strong>en</strong>van e<strong>en</strong> beschrijving van de aan het bewind onderworp<strong>en</strong> goeder<strong>en</strong> (art. 1:436 lid 1 BW), de regels met betrekking tot deverklaring in plaats van e<strong>en</strong> boedelbeschrijving <strong>en</strong> de ev<strong>en</strong>tuele verplichting tot zekerheidstelling (art. 1:436 lid 3 jis. art. 1:339,363 <strong>en</strong> 364 BW) <strong>en</strong> e<strong>en</strong> beperkte publicatieverplichting (art. 1:436 lid 3 BW).254. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van het bewindHet belangrijkste rechtsgevolg van het meerderjarig<strong>en</strong>bewind is de handelingsonbevoegdheid van de rechthebb<strong>en</strong>de. Hij wordtbeheersonbevoegd (art. 1:438 lid 1) <strong>en</strong> beschikkingsonbevoegd als hij alle<strong>en</strong> optreedt (art. 1:438 lid 2). Hij kan wel met medewerkingvan de bewindvoerder of, indi<strong>en</strong> deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder bewindstaande goeder<strong>en</strong> beschikk<strong>en</strong>. Onder beschikk<strong>en</strong> in de zin van art. 1:438 BW vall<strong>en</strong> alle goeder<strong>en</strong>rechtelijke rechtshandeling<strong>en</strong>zoals vervreemding <strong>en</strong> vestiging van beperkte recht<strong>en</strong> (art. 3:81 <strong>en</strong> 3:83 BW e.v.) Obligatoire overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> die tot het verricht<strong>en</strong>van goeder<strong>en</strong>rechtelijke rechtshandeling<strong>en</strong> verplicht<strong>en</strong>, zoals koopovere<strong>en</strong>komst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die in het concrete geval niet alsbeheershandeling<strong>en</strong> zijn te beschouw<strong>en</strong>, vall<strong>en</strong> niet onder de werking van art. 1:438 BW. De ovk die de rechthebb<strong>en</strong>de heeftgeslot<strong>en</strong> is dus geldig. Hij kan echter zijn gedeelte van de ovk niet nakom<strong>en</strong>, het betal<strong>en</strong> van de prijs is nl. e<strong>en</strong> beschikkingshandelingdie de onder het bewind staande goeder<strong>en</strong> betreft. Daarvoor heeft hij toestemming van de bewindvoerder/machtigingkantonrechter nodig. Heeft de bewindvoerder inmiddels de wederpartij op de hoogte gesteld dan kan deze ge<strong>en</strong> vordering totnakoming indi<strong>en</strong><strong>en</strong>. Mogelijkheid is dan nog wel ontbinding met schadevergoeding, t<strong>en</strong>minste als er sprake is van te goedertrouw Het kan dan ook verhaald word<strong>en</strong> op de onder bewind staande goeder<strong>en</strong> (art. 1:440 BW).Verricht de rechthebb<strong>en</strong>de niettemin e<strong>en</strong> beheers- of beschikkingshandeling in strijd met art. 1:438 BW, dan is de desbetreff<strong>en</strong>dehandeling nietig – in de terminologie van art. 1:439 BW ‘ongeldig’ – behoud<strong>en</strong>s bescherming van de wederpartij te goedertrouw <strong>en</strong> derd<strong>en</strong> te goeder trouw (art. 3:11 BW). Hierbij di<strong>en</strong>t m<strong>en</strong> te bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> dat het bewind, afgezi<strong>en</strong> van art. 1:436 lid 3 BW,niet wordt gepubliceerd, zodat veelal aan de eis van goede trouw in de zin van art. 3:11 BW zal zijn voldaan.


45Art. 1:440 BW sluit de verhaalbaarheid van bepaalde schuld<strong>en</strong> van de rechthebb<strong>en</strong>de uit. Deze bepaling geldt niet als sprake isvan medewerking van de bewindvoerder of machtiging van de kantonrechter <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min als de schuldeiser te goeder trouw is.Indi<strong>en</strong> de onderbewindstelling alle (dus teg<strong>en</strong>woordige <strong>en</strong> toekomstige privé- <strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schapsgoeder<strong>en</strong>) goeder<strong>en</strong> betreft diedaarvoor kracht<strong>en</strong>s art. 1:431 lid 1 in aanmerking kom<strong>en</strong>, is art. 1:440 lid 1 van overe<strong>en</strong>komstige toepassing t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> vanniet onder bewind staande goeder<strong>en</strong> niet onder het bewind staande geme<strong>en</strong>schapsgoeder<strong>en</strong> of op goeder<strong>en</strong> van ander<strong>en</strong>)waarop verhaal mogelijk zou zijn (art. 1:440 lid 2 BW). Dit betek<strong>en</strong>t dat, indi<strong>en</strong> de onderbewindstelling niet alle goeder<strong>en</strong> van derechthebb<strong>en</strong>de betreft, wel verhaal mogelijk is op de niet onder het bewind staande goeder<strong>en</strong>.255. Handelingsbevoegdheid van de bewindvoerder <strong>en</strong> haar beperking<strong>en</strong>In aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de de onder bewind staande goeder<strong>en</strong> fungeert de bewindvoerder als wettelijke verteg<strong>en</strong>woordigervan de rechthebb<strong>en</strong>de, zowel in als buit<strong>en</strong> rechte (art. 1:441 lid 1 eerste zin BW). De handelingsbevoegdheid van de bewindvoerderwordt echter beperkt door art. 1:441 lid 2 BW. Voor e<strong>en</strong> aantal handeling<strong>en</strong> behoeft hij toestemming van de rechthebb<strong>en</strong>deof, indi<strong>en</strong> deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Deze machtiging kan ooke<strong>en</strong> doorlop<strong>en</strong>de zijn (art. 1:441 lid 3 BW).In art. 1:441 led<strong>en</strong> 4 <strong>en</strong> 5 BW word<strong>en</strong> nog twee handeling<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd die tot de exclusieve handelingsbevoegdheid van de bewindvoerderbehor<strong>en</strong>, namelijk het vorder<strong>en</strong> van de verdeling van goeder<strong>en</strong> waarvan e<strong>en</strong> onverdeeld aandeel tot het bewindbehoort, alsmede het aanvaard<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> aan de rechthebb<strong>en</strong>de opgekom<strong>en</strong> nalat<strong>en</strong>schap, uiteraard mits deze nalat<strong>en</strong>schaponder het bewind valt. Wat de aanvaarding van e<strong>en</strong> aan de rechthebb<strong>en</strong>de opgekom<strong>en</strong> nalat<strong>en</strong>schap door de bewindvoerderbetreft, verdi<strong>en</strong>t de aandacht dat deze slechts b<strong>en</strong>ificiair kan geschied<strong>en</strong>. Alle<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> zij met toestemming van de rechthebb<strong>en</strong>degeschiedt, kan de bewindvoerder ook zuiver aanvaard<strong>en</strong> (art. 1:441 lid 5).256. Recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> verplichting<strong>en</strong> van de wederpartij; bescherming van de wederpartijHeeft iemand als bewindvoerder e<strong>en</strong> rechtshandeling verricht, dan richt<strong>en</strong> de recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> verplichting<strong>en</strong> van de wederpartij zichnaar hetge<strong>en</strong> di<strong>en</strong>aangaande is bepaald in titel 3.3 betreff<strong>en</strong>de volmacht (art. 1:442 lid 1 eerste zin BW). Regels die de bevoegdheidvan e<strong>en</strong> bewindvoerder betreff<strong>en</strong> <strong>en</strong> feit<strong>en</strong> die voor e<strong>en</strong> oordeel omtr<strong>en</strong>t zijn bevoegdheid van belang zijn, kunn<strong>en</strong>niet aan de wederpartij word<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>geworp<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> deze daarmee niet bek<strong>en</strong>d was of had behor<strong>en</strong> te zijn (art. 1:442 lid 1tweede zin BW). Dit kan e<strong>en</strong> rol spel<strong>en</strong> bij art. 1:441 lid 2, aanhef <strong>en</strong> onder f, BW257. Aansprakelijkheid van de rechthebb<strong>en</strong>de <strong>en</strong> de bewindvoerderDe aansprakelijkheid van de rechthebb<strong>en</strong>de is geregeld in art. 1:442 lid 2 BW. Art. 6:172 BW is alle<strong>en</strong> van toepassing als de bewindvoerderter uitoef<strong>en</strong>ing van de hem als zodanig toekom<strong>en</strong>de bevoegdhed<strong>en</strong> e<strong>en</strong> toerek<strong>en</strong>bare od jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> derde pleegt.In dat geval is niet alle<strong>en</strong> de bewindvoerder aansprakelijk o.g.v. art. 6:162 BW, maar ook de rechthebb<strong>en</strong>de o.g.v. art. 6:172 BW(hoofdelijk). De interne draagplicht tuss<strong>en</strong> de bewindvoerder <strong>en</strong> de rechthebb<strong>en</strong>de wordt beheerst door art. 6:102 lid 1 tweedezin jo. art. 6:101 BW. Gaat het om de aansprakelijkheid op grond van rechtshandeling<strong>en</strong>, dan geldt dat de rechthebb<strong>en</strong>de aansprakelijkis voor alle schuld<strong>en</strong> die voortspruit<strong>en</strong> uit rechtshandeling<strong>en</strong> die de bewindvoerder in zijn hoedanigheid in naam vande rechthebb<strong>en</strong>de verricht (art. 1:442 lid 2 eerste zin BW). Voor de interne verhouding tuss<strong>en</strong> bewindvoerder <strong>en</strong> rechthebb<strong>en</strong>deis art. 1:444 BW van belang.258. Rek<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> verantwoording door de bewindvoerder; beloning van de bewindvoerderIn beginsel legt de bewindvoerder jaarlijks <strong>en</strong> aan het einde van het bewind rek<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> verantwoording af aan de rechthebb<strong>en</strong>de,alsmede aan het einde van zijn taak aan zijn opvolger, t<strong>en</strong> overstaan de kantonrechter. De art. 1:445 <strong>en</strong> 446 BW gev<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel<strong>en</strong>adere regels. Art. 1:447 BW regelt de beloning van de bewindvoerder.259. Einde van de taak van de bewindvoerder; einde van het bewindHet einde van de taak van de bewindvoerder wordt geregeld in art. 1:448 BW <strong>en</strong> het einde van het bewind in art. 1:449 BW.E<strong>en</strong> gewez<strong>en</strong> bewindvoerder blijft verplicht al datg<strong>en</strong>e te do<strong>en</strong>, wat niet zonder nadeel voor de rechthebb<strong>en</strong>de kan word<strong>en</strong> uitgesteld,totdat deg<strong>en</strong>e die na hem tot het beheer van de goeder<strong>en</strong> bevoegd is, dit heeft aanvaard (art. 1:448 lid 3).INHOUD VAN DE WETTELIJKE REGELING VAN HET MENTORSCHAP260. Grond<strong>en</strong> voor instelling van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>torschapBij m<strong>en</strong>torschap gaat het uitsluit<strong>en</strong>d om de behartiging van niet-vermog<strong>en</strong>srechtelijke belang<strong>en</strong>. Het heeft dus noch betrekkingop familierechtelijke, noch op het verricht<strong>en</strong> van vermog<strong>en</strong>srechtelijke handeling<strong>en</strong>. De grond<strong>en</strong> voor instelling van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>torschapzijn neergelegd in art. 1:450 lid 1 BW. Het m<strong>en</strong>torschap kan reeds vóór de meerderjarigheid word<strong>en</strong> ingesteld (art. 1:450lid 2 BW). Het m<strong>en</strong>torschap kan ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s word<strong>en</strong> ingesteld, indi<strong>en</strong> is te verwacht<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> meerderjarige binn<strong>en</strong> afzi<strong>en</strong>baretijd in de in art. 1:450 lid 1 BW bedoelde toestand zal verker<strong>en</strong> (art. 1:450 lid 3 BW).261. Door wie kan instelling van het m<strong>en</strong>torschap word<strong>en</strong> verzocht?Zie art. 1:451 lid 1 <strong>en</strong> lid 2 BW.262. M<strong>en</strong>torschap in plaats van curateleM<strong>en</strong>torschap <strong>en</strong> ondercuratelestelling sluit<strong>en</strong> elkaar uit. Wijst de rechter e<strong>en</strong> verzoek tot ondercuratelestelling af, dan kan hijambtshalve overgaan tot instelling van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>torschap (art. 1:451 lid 3).263. Wie wordt tot m<strong>en</strong>tor b<strong>en</strong>oemd?De regeling is neergelegd in art. 1:452 BW. In art. 1:452 lid 6 BW is bepaald wie niet tot m<strong>en</strong>tor kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> b<strong>en</strong>oemd. Deschrijver acht verdedigbaar dat ook twee person<strong>en</strong> tot m<strong>en</strong>tor kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> b<strong>en</strong>oemd.


46264. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van het m<strong>en</strong>torschapHet belangrijkste rechtsgevolg van het m<strong>en</strong>torschap is de handelingsonbevoegdheid van de betrokk<strong>en</strong>e in aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>betreff<strong>en</strong>de zijn verzorging, verpleging, behandeling <strong>en</strong> begeleiding (art. 1:453 lid 1 BW). Indi<strong>en</strong> de rechter dit noodzakelijk acht,beslist hij tev<strong>en</strong>s art. 1:246 van overe<strong>en</strong>komstige toepassing is (art. 1:453a BW). De m<strong>en</strong>tor kan de betrokk<strong>en</strong>e toestemmingverl<strong>en</strong><strong>en</strong> deze rechtshandeling<strong>en</strong> zelf te verricht<strong>en</strong> (art. 1:453 lid 2). Hieruit blijkt het subsidiaire karakter van de taak van dem<strong>en</strong>tor. Art. 453 lid 3 BW regelt de bevoegdheid t.a.v. feitelijke handeling<strong>en</strong> (materiële dad<strong>en</strong>, zoals inzi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> medischdossier, keuze van dieetvoeding of vakantiebestemming) Art. 458 BW regelt de verhouding tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bewindvoerder <strong>en</strong> e<strong>en</strong>m<strong>en</strong>tor.Treedt de m<strong>en</strong>tor in naam van de betrokk<strong>en</strong>e op, dan raakt de betrokk<strong>en</strong>e aan de door de m<strong>en</strong>tor verrichte rechtshandeling gebond<strong>en</strong>(art. 3:78 jo. art. 3:66 lid 1BW). Van handelingsonbevoegdheid van de betrokk<strong>en</strong>e <strong>en</strong> van wettelijke verteg<strong>en</strong>woordigingdoor de m<strong>en</strong>tor is ge<strong>en</strong> sprake, indi<strong>en</strong> uit wet of verdrag anders voortvloeit respectievelijk op grond van wet of verdrag verteg<strong>en</strong>woordigingis uitgeslot<strong>en</strong> (art. 1:453 lid 1 aanhef, alsmede art. 1:453 lid 2 eerste zin, slot).Verzet de betrokk<strong>en</strong>e zich teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> handeling van ingrijp<strong>en</strong>de aard <strong>en</strong> aangeleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> als in art. 1:453 led<strong>en</strong> 2 <strong>en</strong> 3 BW bedoeld,dus zowel e<strong>en</strong> rechtshandeling als e<strong>en</strong> feitelijke handeling op het gebied van verzorging, verpleging, behandeling <strong>en</strong> begeleiding,dan kan die handeling slechts plaatsvind<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> zij k<strong>en</strong>nelijk nodig is t<strong>en</strong>einde ernstig nadeel voor de betrokk<strong>en</strong>e tevoorkom<strong>en</strong> (art. 1:453 lid 5 BW).De wet br<strong>en</strong>gt het subsidiaire karakter van de taak van de m<strong>en</strong>tor tot uitdrukking door in art. 1:454 lid 1 BW te bepal<strong>en</strong>, dat dem<strong>en</strong>tor is gehoud<strong>en</strong> deg<strong>en</strong>e t<strong>en</strong> behoeve van wie het m<strong>en</strong>torschap is ingesteld, zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak tebetrekk<strong>en</strong>, alsmede dat de m<strong>en</strong>tor bevordert dat de betrokk<strong>en</strong>e rechtshandeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere handeling<strong>en</strong> zelf verricht, indi<strong>en</strong>deze tot e<strong>en</strong> redelijke waardering van zijn belang<strong>en</strong> ter zake in staat kan word<strong>en</strong> geacht.De sanctie op overtreding van art. 1:453 BW is neergelegd in art. 1:457 BW (vernietigbaarheid). Indi<strong>en</strong> de rechtshandeling isverricht door of gericht tot de betrokk<strong>en</strong>e, kan e<strong>en</strong> beroep op de vernietigbaarheid slechts word<strong>en</strong> gedaan jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> persoondie het m<strong>en</strong>torschap k<strong>en</strong>de of had behor<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> persoon derhalve die niet te goeder trouw is in de zin van art. 3:11;jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> zodanige persoon wordt de betrokk<strong>en</strong>e vermoed onbevoegd te zijn geweest (art. 1:457 lid 2 BW). Indi<strong>en</strong> de rechtshandelingis verricht door of gericht tot de m<strong>en</strong>tor, kan e<strong>en</strong> beroep op de vernietigbaarheid slechts word<strong>en</strong> gedaan jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>persoon die de onbevoegdheid van de m<strong>en</strong>tor k<strong>en</strong>de of had behor<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> (art. 1:457 lid 3 BW). In beide gevall<strong>en</strong> speeltart. 3:11 BW <strong>en</strong> van belang is dat m<strong>en</strong>torschap niet wordt gepubliceerd.265. Aansprakelijkheid van de m<strong>en</strong>tor <strong>en</strong> van de betrokk<strong>en</strong>eSchiet hij in de zorg van e<strong>en</strong> goed m<strong>en</strong>tor tekort, dan is de m<strong>en</strong>tor jeg<strong>en</strong>s de betrokk<strong>en</strong>e aansprakelijk, t<strong>en</strong>zij de tekortkominghem niet kan word<strong>en</strong> toegerek<strong>en</strong>d (art. 1:454 lid 2 BW).De aansprakelijkheid van de betrokk<strong>en</strong>e is geregeld in art. 1:455 BW. Art. 6:172 BW is alle<strong>en</strong> van toepassing als de m<strong>en</strong>tor teruitoef<strong>en</strong>ing van de hem als zodanig toekom<strong>en</strong>de bevoegdhed<strong>en</strong> e<strong>en</strong> toerek<strong>en</strong>bare onrechtmatige daad jeg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> derde heeftgepleegd. De interne draagplicht tuss<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>tor <strong>en</strong> de betrokk<strong>en</strong>e wordt beheerst door art. 6:102 lid 1 tweede zin jo. art.6:101 BW. Gaat het om de aansprakelijkheid op grond van rechtshandeling<strong>en</strong>, dan geldt dat de betrokk<strong>en</strong>e aansprakelijk isvoor alle schuld<strong>en</strong> die voortspruit<strong>en</strong> uit rechtshandeling<strong>en</strong> die de m<strong>en</strong>tor in zijn hoedanigheid in naam van de betrokk<strong>en</strong>e verricht(art. 1:455 BW).266. Verslag van de werkzaamhed<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>tor; kost<strong>en</strong>vergoeding <strong>en</strong> beloning van de m<strong>en</strong>torZie art. 1:459 <strong>en</strong> 1:460 BW (let.).267. Einde van de taak van de m<strong>en</strong>tor; einde van het m<strong>en</strong>torschap.Zie art. 1:461 <strong>en</strong> 1:462 BW (let.)M<strong>en</strong>torschap is het complem<strong>en</strong>t van meerderjarig<strong>en</strong>bewind, zowel wat betreft de grond<strong>en</strong> als wat betreft de gevolg<strong>en</strong>.Hoofdstuk 17 Afwezigheid, vermissing <strong>en</strong> vaststelling van overlijd<strong>en</strong> in bepaalde gevall<strong>en</strong>268. Grond<strong>en</strong> voor onderbewindstelling in geval van afwezigheidIn de art. 1:409-411 BW is het afwezig<strong>en</strong>bewind geregeld. E<strong>en</strong> afwezige is iemand die zijn woonplaats (art. 1:10 e.v.) heeft verlat<strong>en</strong><strong>en</strong> niet voldo<strong>en</strong>de orde op het bestuur van zijn goeder<strong>en</strong> heeft gesteld (bijvoorbeeld het ontbrek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> volmacht). Wieals belanghebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in de zin van art. 1:409 lid 1 BW zijn aan te merk<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> vraag waarvan de beantwoording van de omstandighed<strong>en</strong>afhangt. De verzoeker zal moet<strong>en</strong> aanton<strong>en</strong> dat zijn belang<strong>en</strong> de b<strong>en</strong>oeming van e<strong>en</strong> bewindvoerder noodzakelijkmak<strong>en</strong>. Art. 1:409 lid 2 BW (let) bepaalt dat sommige situaties gelijk word<strong>en</strong> gesteld met het verlat<strong>en</strong> van de woonplaats.269. Rechtsgevolg<strong>en</strong> van het afwezig<strong>en</strong>bewindZie art. 1:410 BW (let.).In beginsel vindt op het afwezig<strong>en</strong>bewind e<strong>en</strong> aantal bepaling<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de het voogdijbewind overe<strong>en</strong>komstige toepassing.De rechtbank kan echter anders bepal<strong>en</strong> (art. 1:410 lid 1 BW).In beginsel behartigt de bewindvoerder uitsluit<strong>en</strong>d de vermog<strong>en</strong>srechtelijke belang<strong>en</strong> van de afwezige. De bewindvoerder kanook voor andere dan vermog<strong>en</strong>sbelang<strong>en</strong> van de afwezige opkom<strong>en</strong> (daaronder vall<strong>en</strong> niet de hoogst persoonlijke belang<strong>en</strong>),behoud<strong>en</strong>s voorzover de rechtbank zulks heeft uitgeslot<strong>en</strong> (art. 1:410 lid 4 BW).


47270. Einde van het afwezig<strong>en</strong>bewindArt. 1:411 BW bepaalt wanneer het afwezig<strong>en</strong>bewind eindigt.271. Wanneer is e<strong>en</strong> persoon vermist?<strong>Person<strong>en</strong></strong> wier bestaan onzeker is, word<strong>en</strong> ook wel vermist<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd. Het hangt van de omstandighed<strong>en</strong> af wanneer dat hetgeval is (er moet e<strong>en</strong> abnormale tijd zijn verlop<strong>en</strong> of e<strong>en</strong> ongeval met e<strong>en</strong> vervoersmiddel zijn geschied zonder dat <strong>en</strong>ig lev<strong>en</strong>stek<strong>en</strong>is ontvang<strong>en</strong>)272. Erfdeel of legaat voor vermisteWanneer aan e<strong>en</strong> persoon wi<strong>en</strong>s bestaan onzeker is, e<strong>en</strong> erfdeel of e<strong>en</strong> legaat opkomt waartoe, indi<strong>en</strong> hij niet in lev<strong>en</strong> mochtzijn, ander<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> zijn gerechtigd, verle<strong>en</strong>t de rechtbank aan die ander<strong>en</strong> op hun verzoek machtiging tot de uitoef<strong>en</strong>ing vanhet recht van erfg<strong>en</strong>aam of legataris (art. 1:412 lid 1 BW). De recht<strong>en</strong> van deze person<strong>en</strong> zijn dus sterker dan die van de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>van de vermiste na e<strong>en</strong> verklaring van vermoedelijk overlijd<strong>en</strong>. Verklaring: de goeder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> nimmer tot zijn boedelbehoord. Zie voor teruggave art. 1:412 lid 3 jis. art. 1:418, 422 <strong>en</strong> 423 BW. Het in art. 1:412 led<strong>en</strong> 1-3 BW bepaalde is van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing op e<strong>en</strong> uitkering uit lev<strong>en</strong>sverzekering, waartoe de persoon wi<strong>en</strong>s bestaan onzeker is de eerstgeroep<strong>en</strong>begunstigde is (art. 1:412 lid 4 BW).273. Verklaring van vermoedelijk overlijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar rechtsgevolg<strong>en</strong>De wetgever heeft in de art. 1:413-425 BW e<strong>en</strong> bijzondere procedure in het lev<strong>en</strong> geroep<strong>en</strong> om het mogelijk te mak<strong>en</strong> de nalat<strong>en</strong>schapvan de vermiste af te wikkel<strong>en</strong>, uiteraard onder de nodige beperking<strong>en</strong> voor het geval dat de vermiste in lev<strong>en</strong> blijkt tezijn <strong>en</strong> terugkeert. Voor e<strong>en</strong> rechtsvermoed<strong>en</strong> van overlijd<strong>en</strong> van de vermiste in de zin van art. 1:413 BW moet aan twee vereist<strong>en</strong>zijn voldaan, te wet<strong>en</strong> het bestaan van de betrokk<strong>en</strong> persoon is onzeker <strong>en</strong> er moet e<strong>en</strong> bepaalde tijdsruimte zijn verstrek<strong>en</strong>.Is aan deze vereist<strong>en</strong> voldaan, dan kunn<strong>en</strong> belanghebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong> de rechtbank verzoek<strong>en</strong> dat zij hun zal gelast<strong>en</strong> de vermisteop te roep<strong>en</strong> t<strong>en</strong>einde van zijn in lev<strong>en</strong> zijn te do<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>. De oproeping is nader uitgewerkt in art. 1:414 lid 1 BW. De beschikking,houd<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> verklaring dat e<strong>en</strong> rechtsvermoed<strong>en</strong> van overlijd<strong>en</strong> bestaat, noemt de dag waarop de vermiste wordt vermoedte zijn overled<strong>en</strong>; als zodanig geldt de dag, volg<strong>en</strong>de op die van de laatste tijding van zijn lev<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij voldo<strong>en</strong>de vermoed<strong>en</strong>sbestaan dat hij daarna nog <strong>en</strong>ige tijd in lev<strong>en</strong> was (art. 1:414 lid 3). Deze akte geldt als e<strong>en</strong> akte van overlijd<strong>en</strong> in de zinvan art. 1:19f lid 1 BW (zie ook art. 1:417 BW). De akte heeft e<strong>en</strong> sterke bewijskracht, al zal de kans op teg<strong>en</strong>bewijs groter zijndan normaal.274. Beperking t.a.v. erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> <strong>en</strong> legatariss<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong>e die vermoedelijk overled<strong>en</strong> is verklaardErfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> <strong>en</strong> legatariss<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong>e die vermoedelijk overled<strong>en</strong> is verklaard, word<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> aantal verplichting<strong>en</strong> geconfronteerd,hetge<strong>en</strong> begrijpelijk is, nu de kans bestaat dat de vermiste terugkeert (art. 1:418 led<strong>en</strong> 1-6 BW, let.). Al deze verplichting<strong>en</strong>vervall<strong>en</strong> op het door de kantonrechter bepaalde tijdstip <strong>en</strong> uiterlijk na verloop van vijf jar<strong>en</strong> na de dag waarop de aktevan overlijd<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komstig art. 1:417 BW is opgemaakt. Wanneer het aan de kantonrechter blijkt dat e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam of legatarisdeze verplichting<strong>en</strong> niet is nagekom<strong>en</strong>, kan hij voor de goeder<strong>en</strong> die aan de erfg<strong>en</strong>aam of legataris uit de nalat<strong>en</strong>schaptoekom<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> bewindvoerder b<strong>en</strong>oem<strong>en</strong> (art. 1:420 lid 1 BW).Hetge<strong>en</strong> in de art. 1:418-420 BW is bepaald omtr<strong>en</strong>t erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> die goeder<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> nalat<strong>en</strong>schap ontvang<strong>en</strong>, is van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing op de echtg<strong>en</strong>oot of geregistreerde partner die goeder<strong>en</strong> ontvangt t<strong>en</strong> gevolge van de ontbinding van<strong>en</strong>ige geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> of de beëindiging van e<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>ootschap. Er bestaat hier echter ge<strong>en</strong> verplichting tot zekerheidstelling(art. 1:421 BW). De art. 1:422 <strong>en</strong> 423 BW gev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> regeling voor de teruggave van de goeder<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap<strong>en</strong> de vrucht<strong>en</strong>, voor het geval dat de vermiste terugkeert of blijkt dat de dag van overlijd<strong>en</strong> in de akte van overlijd<strong>en</strong>onjuist is vermeld. Door derd<strong>en</strong> te goeder trouw verkreg<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geëerbiedigd, behoud<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> beperking ingevalgoeder<strong>en</strong> om niet zijn vervreemd (art. 1:422 lid 2). Art. 1:422 lid 3 BW geeft e<strong>en</strong> bijzondere regeling voor de lev<strong>en</strong>sverzekering.Art. 1:423 BW (let.) maakt in verband met de verplichting tot teruggave onderscheid tuss<strong>en</strong> drie termijn<strong>en</strong>.275. Staat van vóór het nieuwe huwelijk gebor<strong>en</strong> huwelijk <strong>en</strong> gezagsvoorzi<strong>en</strong>ingArt. 1:425 lid 1 BW behelst e<strong>en</strong> bepaling betreff<strong>en</strong>de de staat van kinder<strong>en</strong> die vóór het nieuwe huwelijk zijn gebor<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> kinddat later dan 306 dag<strong>en</strong> na de in de overlijd<strong>en</strong>sakte g<strong>en</strong>oemde dag is gebor<strong>en</strong>, heeft de vermiste man niet als vader, ook nietindi<strong>en</strong> wordt bewez<strong>en</strong> dat de vermiste pas is overled<strong>en</strong> na laatstg<strong>en</strong>oemde dag (art. 1:425 lid 1 jo. art. 1:199 aanhef <strong>en</strong> onderb). Art. 1:425 lid BW geldt alle<strong>en</strong> voor het huwelijk <strong>en</strong> niet voor geregistreerd partnerschap (logisch, want ge<strong>en</strong> afstammingsrecht).Art. 1:425 lid 2 BW geeft de vermiste die terugkeert e<strong>en</strong> rechtsingang ter zake van het gezag.276. Vaststelling van overlijd<strong>en</strong> in bepaalde gevall<strong>en</strong>.Zie art. 1:426-430 BW. De belangrijkste verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de afdeling<strong>en</strong> 1.18.2 <strong>en</strong> 1.18.3 zijn dat in laatstg<strong>en</strong>oemde afdelingge<strong>en</strong> termijn<strong>en</strong> zijn gesteld, zoals in art. 1:413 lid 2 BW, <strong>en</strong> dat daarin ev<strong>en</strong>min de beperking<strong>en</strong> van de art. 1:418-423 BW (behoud<strong>en</strong>sart. 1:430 lid 2 BW) zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, omdat het praktisch zeker is dat de vermiste daadwerkelijk is overled<strong>en</strong>. Wil devan afdeling 1.18.2 afwijk<strong>en</strong>de snelle procedure kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gevolgd, dan moet aan het in art. 1:426 lid 1 BW opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>vereiste zijn voldaan, dat het lichaam van e<strong>en</strong> vermist persoon niet is kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> teruggevond<strong>en</strong> doch, alle omstandighed<strong>en</strong>in aanmerking g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, zijn overlijd<strong>en</strong> als zeker kan word<strong>en</strong> beschouwd.Art. 1:426 lid 2 BW regelt het geval dat e<strong>en</strong> persoon buit<strong>en</strong> Nederland is overled<strong>en</strong> <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> overlijd<strong>en</strong>sakte is opgemaakt of kanword<strong>en</strong> overgelegd. De akte als g<strong>en</strong>oemd in art. 1:429 BW geldt als e<strong>en</strong> akte van overlijd<strong>en</strong> in de zin van art. 1:19 lid 1BW (art.1:430 lid 1). De art. 1:422, 423 <strong>en</strong> 425 zijn van overe<strong>en</strong>komstige toepassing.


48Leere<strong>en</strong>heid 18 Niet in de wet geregelde sam<strong>en</strong>levingsvorm<strong>en</strong>De juridische gevolg<strong>en</strong> van ongehuwd sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong> zijn in boek 1 BW niet geregeld.Consequ<strong>en</strong>ties van het ongehuwd sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong> (<strong>en</strong> ook ge<strong>en</strong> geregistreerd partnerschap):1. Titel 6 van BW 1 is n.v.t.2. Bij het einde van e<strong>en</strong> relatie is er ge<strong>en</strong> alim<strong>en</strong>tatitieplicht jeg<strong>en</strong>s elkaar, t<strong>en</strong>zij daarover iets is geregeld in e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>levingscontract.Het ongehuwd sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong> kan e<strong>en</strong> bestaan recht op alim<strong>en</strong>tatie van e<strong>en</strong> gewez<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot/geregistreerdepartner wel do<strong>en</strong> vervall<strong>en</strong> (art. 1:160 BW)3. Er is ge<strong>en</strong> sprake van e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong> die vergelijkbaar is met de huwelijksgeme<strong>en</strong>schap. Iedere partnerblijft zelf rechthebb<strong>en</strong>de <strong>en</strong> bestuursbevoegd wat betreft de goeder<strong>en</strong> die hij voor het sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong> bezat, dan wel tijd<strong>en</strong>shet sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong> verwerft, t<strong>en</strong>zij anders overe<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> bijvoorbeeld via e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>levingscontract4. Over zak<strong>en</strong> als afstamming, het gezag over <strong>en</strong> de naam van de kinder<strong>en</strong> <strong>en</strong> over erfrechtelijke afsprak<strong>en</strong> kan m<strong>en</strong> in e<strong>en</strong>sam<strong>en</strong>levingscontract niets regel<strong>en</strong>, hoewel het sam<strong>en</strong>levingscontract ook op dit gebied niet van elk belang is ontbloot.5. Het uite<strong>en</strong>gaan van sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong>de ouders hoeft ge<strong>en</strong> invloed te hebb<strong>en</strong> op de gezagsverhouding tot de kinder<strong>en</strong>. Ongehuwdeouders zijn verplicht tot zorg voor de gezam<strong>en</strong>lijke kinder<strong>en</strong>.6. Sam<strong>en</strong>won<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> wettelijke bevoegdheid om elkaars naam te gebruik<strong>en</strong>, doch met elkaars toestemming maghet wel. Zonder toestemming kan het ook, maar dat zal onder omstandighed<strong>en</strong> onrechtmatig kunn<strong>en</strong> zijn (art. 1:8 BW).7. De Wet P<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>verev<strong>en</strong>ing geldt niet.8. De echtg<strong>en</strong>oot van de huurder is volg<strong>en</strong>s de wet 'medehuurder'. E<strong>en</strong> ongehuwde partner kan medehuurder word<strong>en</strong>.9. Het einde van de sam<strong>en</strong>leving is vormvrij, t<strong>en</strong>zij in het sam<strong>en</strong>levingscontract anders is bepaald.Hoofdstuk 18 ErfrechtINLEIDING277. ErfopvolgingDe erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> volg<strong>en</strong> van rechtswege op 'onder algem<strong>en</strong>e titel' <strong>en</strong> zett<strong>en</strong> aldus de vermog<strong>en</strong>srechtelijke positie van de overled<strong>en</strong>evoort. Dit is de saisineregel (4:182 BW).Erfopvolging heeft plaats bij versterf (ab intestato) of kracht<strong>en</strong>s uiterste wilsbeschikking (art 4:1 lid 1 BW). De wettelijke erfopvolginggaat niet verder dan de zesde graad (art. 4:12 lid 3 BW).De onwaardigheid is geregeld in art. 4:3 BW.278. De nalat<strong>en</strong>schapDe nalat<strong>en</strong>schap wordt gevormd door het geheel van goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> dat wordt nagelat<strong>en</strong>. Als meer person<strong>en</strong> als erfg<strong>en</strong>aamopvolg<strong>en</strong>, is het geheel e<strong>en</strong> bijzondere geme<strong>en</strong>schap in de zin van art. 3:189 lid 2 BW. E<strong>en</strong> dergelijke geme<strong>en</strong>schapvormt e<strong>en</strong> 'afgescheid<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>'. Gevolg: schuldeisers hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> exclusieve verhaalspositie t.a.v. de tot de nalat<strong>en</strong>schapbehor<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong>Van groot belang is het begrip ‘schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap’. Daaronder vall<strong>en</strong> niet slechts schuld<strong>en</strong> van de erflater! Art. 4:7BW rek<strong>en</strong>t daartoe ook allerlei schuld<strong>en</strong> die eerst ontstaan na het overlijd<strong>en</strong>, zoals kost<strong>en</strong> van lijkbezorging <strong>en</strong> executele. Maarook (onder meer) belastingschuld<strong>en</strong> (successiebelasting), schuld<strong>en</strong> uit legat<strong>en</strong> die op e<strong>en</strong> of meer erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> rust<strong>en</strong>, alsmedeschuld<strong>en</strong> ter zake van de legitieme portie vorm<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap. Lid 2 van art. 4:7 BW geeft e<strong>en</strong> regeling betreff<strong>en</strong>dede voorrang bij de voldo<strong>en</strong>ing. Van belang is vooral dat schuld<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de de legitieme portie in rang achterstaanbij schuld<strong>en</strong> die ontstaan door toepassing van bepaling<strong>en</strong> uit de afd. 'Andere wettelijke recht<strong>en</strong>'.279. Erfstelling, legaat <strong>en</strong> lastE<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking is e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zijdige rechtshandeling met werking na dode.Soort<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking<strong>en</strong> (meeste let.): E<strong>en</strong> erfstelling: e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking, kracht<strong>en</strong>s welke e<strong>en</strong> of meer person<strong>en</strong> de gehele nalat<strong>en</strong>schap of e<strong>en</strong> aandeel(breukdeel) daarin verkrijg<strong>en</strong> (art. 4:115 BW). E<strong>en</strong> legaat: e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking waarin aan e<strong>en</strong> of meer person<strong>en</strong> (legatariss<strong>en</strong>) e<strong>en</strong> vorderingsrecht wordt toegek<strong>en</strong>d(art. 4:117 BW). Testam<strong>en</strong>taire last: e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking waarin aan e<strong>en</strong> of meer erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> of legatariss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verplichting wordtopgelegd die niet bestaat in de uitvoering van e<strong>en</strong> legaat. De lastbevoordeelde heeft ge<strong>en</strong> vorderingsrecht (art. 4:130 BW).Erfstelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> legat<strong>en</strong> word<strong>en</strong> tezam<strong>en</strong> aangeduid met de term ‘making<strong>en</strong>’.280. BestaanseisWie als erfg<strong>en</strong>aam bij versterf wil optred<strong>en</strong>, moet bestaan op het og<strong>en</strong>blik dat de nalat<strong>en</strong>schap op<strong>en</strong>valt (art. 4:9 BW, let.). Debestaanseis geldt ook om aan e<strong>en</strong> making (erfstelling of legaat) hun recht<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ontl<strong>en</strong><strong>en</strong> (art. 4:56 BW. De uitzondering<strong>en</strong>betreff<strong>en</strong>de de zog<strong>en</strong>aamde ‘tweetrapsmaking<strong>en</strong>’.281. Uit eig<strong>en</strong> hoofde of bij plaatsvervulling


49Uit eig<strong>en</strong> hoofde: m<strong>en</strong> treedt op als erfg<strong>en</strong>aam op grond van de plaats die zelf wordt ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in de erfrechtelijke ord<strong>en</strong>ing(art. 4:10 e.v. BW).Bij plaatsvervulling: m<strong>en</strong> vervult de plaats van iemand anders (art. 4:12 BW). Ingeval meer person<strong>en</strong> plaatsvervull<strong>en</strong> dan erv<strong>en</strong>deze tezam<strong>en</strong> als 'staak' (art. 4:12 lid 2 BW) Plaatsvervulling geschiedt van rechtswege. Ook via plaatsvervulling kan iemanddie verder dan de zesde graad afstaat van de erflater, niet als erfg<strong>en</strong>aam optred<strong>en</strong>.ERFOPVOLGING BIJ VERSTERF282. Ord<strong>en</strong>ing; par<strong>en</strong>tel<strong>en</strong>stelselZie art. 4:10 BW. De daarin g<strong>en</strong>oemde groep<strong>en</strong> word<strong>en</strong> achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>s tot de nalat<strong>en</strong>schap geroep<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> bepaaldegroep nog iemand als erfg<strong>en</strong>aam wordt aangetroff<strong>en</strong>, komt de volg<strong>en</strong>de groep niet aan bod. De geregistreerde partner wordtgelijkgesteld aan de echtg<strong>en</strong>oot. In iedere groep kan plaatsvervulling voorkom<strong>en</strong>, met di<strong>en</strong> verstande dat voor de echtg<strong>en</strong>ootge<strong>en</strong> plaatsvervulling optreedt (art. 4:10 lid 2 BW).Behalve de echtg<strong>en</strong>oot word<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die de groep<strong>en</strong> bevolk<strong>en</strong>, gerek<strong>en</strong>d tot de bloedverwant<strong>en</strong> van de erflater. Onderbloedverwant wordt in dit verband verstaan iemand tot wie de erflater in familierechtelijke betrekking stond; zie art. 4:10 lid 3BW. Het <strong>en</strong>kel biologisch verwante kind erft derhalve niet (kan word<strong>en</strong> bereikt door e<strong>en</strong> gerechtelijke vaststelling van het vaderschap).Ook het <strong>en</strong>kele bestaan van e<strong>en</strong> gezagsverhouding is niet voldo<strong>en</strong>de.283. Halfbroers <strong>en</strong> halfzustersHet erfdeel van e<strong>en</strong> halfbroer of halfzuster is gelijk aan de helft van het erfdeel van e<strong>en</strong> volle broer, e<strong>en</strong> volle zuster of e<strong>en</strong> ouder(art. 4:11 lid 2 BW). Ontbrek<strong>en</strong> deze laatst<strong>en</strong>, dan erv<strong>en</strong> de halfbroers <strong>en</strong> halfzusters gezam<strong>en</strong>lijk de gehele nalat<strong>en</strong>schap.Zij erv<strong>en</strong> voor gelijke del<strong>en</strong>.Ingeval toepassing van art. 4:11 lid <strong>en</strong> 2 BW. ertoe leidt dat e<strong>en</strong> ouder (als beide ouders nog lev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> ze dus recht op dehelft) minder verkrijgt dan e<strong>en</strong> kwart van de nalat<strong>en</strong>schap, dan wordt het erfdeel van die ouder verhoogd tot e<strong>en</strong> kwart. De erfdel<strong>en</strong>van de overige erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dan naar ev<strong>en</strong>redigheid verminderd.284. Wettelijke verdelingIngevolge de wettelijke verdeling verkrijgt de echtg<strong>en</strong>oot van de erflater door het <strong>en</strong>kele overlijd<strong>en</strong> van rechtswege alle tot d<strong>en</strong>alat<strong>en</strong>schap behor<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong>. Elk van de kinder<strong>en</strong> krijgt als erfg<strong>en</strong>aam van rechtswege e<strong>en</strong> geldvordering op de echtg<strong>en</strong>oot,die op basis van zijn erfdeel wordt berek<strong>en</strong>d in het saldo van de nalat<strong>en</strong>schap. Formeel zijn de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijkaansprakelijk voor de schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap. Deze schuld<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> echter voor rek<strong>en</strong>ing van de echtg<strong>en</strong>oot. Dit betek<strong>en</strong>ttev<strong>en</strong>s dat de echtg<strong>en</strong>oot draagplichtig is (art. 4: 13 lid 2 <strong>en</strong> 4:14 lid 2 BW) Ook indi<strong>en</strong> de langstlev<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot e<strong>en</strong>tweede of verdere echtg<strong>en</strong>oot is, geldt de wettelijke verdeling. Ter beteugeling van het stieffamiliegevaar biedt de wet de kinder<strong>en</strong>e<strong>en</strong> bijzonder soort wilsrecht<strong>en</strong>; vgl. art. 4:19-22 BW.Als de wettelijke verdeling van toepassing is dan heeft dat ge<strong>en</strong> invloed op de erfdel<strong>en</strong> van de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> in die zin dat hetge<strong>en</strong> gevolg<strong>en</strong> heeft voor de omvang van ieders aandeel. De wettelijke verdeling bepaalt wel wát tot ieders erfdeel behoort(echtg<strong>en</strong>oot alle goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geldvordering t.l.v. de overlev<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot)Let op: de nalat<strong>en</strong>schap moet word<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> van de huwelijksgeme<strong>en</strong>schap. Als e<strong>en</strong> huwelijksgeme<strong>en</strong>schap dooroverlijd<strong>en</strong> wordt ontbond<strong>en</strong> dan is de echtg<strong>en</strong>oot o.g.v. art. 1:100 BW gerechtigd tot de helft van de waarde van de huwelijksgeme<strong>en</strong>schap.De andere helft vormt de nalat<strong>en</strong>schap van de erflater.Het is mogelijk om e<strong>en</strong> persoon bij uiterste wilsbeschikking tot erfg<strong>en</strong>aam te b<strong>en</strong>oem<strong>en</strong> met instandhouding van de wettelijkeverdeling. Art. 4:13 BW eist nl. niet dat de wettelijke verdeling de gehele nalat<strong>en</strong>schap bevat.285. De 'deelg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>' <strong>en</strong> hun erfdel<strong>en</strong>De wettelijke verdeling werkt indi<strong>en</strong> de erflater e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot <strong>en</strong> t<strong>en</strong> minste één kind als erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> achterlaat. Dat betek<strong>en</strong>tdat de overige kinder<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> onterfd. Deze kunn<strong>en</strong> dan e<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong> op hun legitieme portie, maar dat leverthun slechts de positie van schuldeiser op. Deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die betrokk<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in de wettelijke verdeling, mog<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemdword<strong>en</strong>.286. Afwijking van de wettelijke regelingBij uiterste wilsbeschikking kan de wettelijke regeling terzijde word<strong>en</strong> geschov<strong>en</strong>. Als m<strong>en</strong> de regeling op zichzelf w<strong>en</strong>st tehandhav<strong>en</strong> is afwijking slechts in 5 gevall<strong>en</strong> mogelijk:1. De grond<strong>en</strong> van opeisbaarheid van de aan de kinder<strong>en</strong> toegedeelde vordering kunn<strong>en</strong> bij uiterste wilsbeschikking word<strong>en</strong>uitgebreid; zie art. 4: 13 lid 3 BW;2. Het r<strong>en</strong>teperc<strong>en</strong>tage betreff<strong>en</strong>de de vordering van de kinder<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong> gewijzigd, hetzij bij uiterste wilsbeschikking,hetzij in overleg tuss<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>oot <strong>en</strong> het kind; zie art. 4:13 lid 4 BW;3. De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bepal<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> betaling niet in de eerste plaats in mindering wordt gebracht opde hoofdsom, maar op de verhoging; zie art. 4:17 lid 1 BW;4. De verplichting<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot, corresponder<strong>en</strong>d met de wilsrecht<strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> bij uiterste wilsbeschikkingword<strong>en</strong> uitgebreid, beperkt of opgehev<strong>en</strong>; zie art. 4:25 lid 6 BW;5. E<strong>en</strong> stiefkind kan bij uiterste wilsbeschikking als eig<strong>en</strong> kind in de verdeling word<strong>en</strong> betrokk<strong>en</strong>, in welk geval afdeling 4.3.1van toepassing is, voorzover de erflater niet anders heeft bepaald; zie art. 4:27 BW. E<strong>en</strong> stiefkind wordt in de verdeling betrokk<strong>en</strong>,ingeval t<strong>en</strong> tijde van het mak<strong>en</strong> van de desbetreff<strong>en</strong>de uiterste wilsbeschikking behalve e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot e<strong>en</strong> ofmeer kinder<strong>en</strong> (pot<strong>en</strong>tieel) als erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> bestaan.


50287. De vordering van de kinder<strong>en</strong>De door de wetgever aan de kinder<strong>en</strong> toegedeelde vordering is volg<strong>en</strong>s de wet slechts opeisbaar indi<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>oot in staatvan faillissem<strong>en</strong>t of schuldsanering wordt verklaard, alsmede na het overlijd<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot (art. 4:13 lid 3 BW, let.). Hetzelfdegeldt voor de r<strong>en</strong>te, door de wet vermeerdering (art. 4:13 lid 4) of verhoging (art. 4:17) g<strong>en</strong>oemd. Deze r<strong>en</strong>te is gelijk aanhet perc<strong>en</strong>tage van de wettelijke r<strong>en</strong>te, voorzover dit perc<strong>en</strong>tage hoger is dan 6% (is de wr in e<strong>en</strong> jaar 7% dan wordt de geldvorderingvan dat jaar vermeerderd met 1%. Is de wr 6% dan vindt er ge<strong>en</strong> vermeerdering plaats). De echtg<strong>en</strong>oot is onbeperkt bevoegdte beschikk<strong>en</strong> over de hem toegedeelde goeder<strong>en</strong>. Gevolg kan zijn dat de uiteindelijke vordering<strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong> oninbaarzijn. De echtg<strong>en</strong>oot is in beginsel te all<strong>en</strong> tijde bevoegd tot voldo<strong>en</strong>ing van de vordering <strong>en</strong> de verhoging. Enige willekeur isdaarbij mogelijk. E<strong>en</strong> betaling wordt, in afwijking van het algem<strong>en</strong>e verbint<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>recht (art. 6:44 lid 1) eerst in mindering gebrachtop de hoofdsom <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s op de verhoging (art. 4:17 lid 2 BW). De omvang van de vordering van de kinder<strong>en</strong> wordtvastgesteld op basis van e<strong>en</strong> waardering van de nalat<strong>en</strong>schap in onderling overleg.De geldvordering die de kinder<strong>en</strong> t.l.v. de echtg<strong>en</strong>oot hebb<strong>en</strong> wordt berek<strong>en</strong>d in het saldo van de nalat<strong>en</strong>schap, zijnde de waardevan de goeder<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap minus de schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap. Voor de schuld<strong>en</strong> zie art. 4:7 BW. Hieruitvolgt dus dat de zinsnede "dat de voldo<strong>en</strong>ing van de schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap voor rek<strong>en</strong>ing van de echtg<strong>en</strong>oot komt",niet wil zegg<strong>en</strong> dat deze ook alle<strong>en</strong> door de langstlev<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot word<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>. Bij de berek<strong>en</strong>ing van de omvang vande geldvordering wordt reeds rek<strong>en</strong>ing gehoud<strong>en</strong> met de schuld<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>redig aan het erfdeel.288. OngedaanmakingDe wettelijke verdeling behoeft door de echtg<strong>en</strong>oot niet als e<strong>en</strong> voldong<strong>en</strong> feit te word<strong>en</strong> aanvaard.Art. 4:18 BW biedt aan de echtg<strong>en</strong>oot de bevoegdheid de verdeling ongedaan te mak<strong>en</strong>. Als gevolg van de ongedaanmakingontstaan e<strong>en</strong> onverdeelde nalat<strong>en</strong>schap, waarop de regels van titel 3.7, waaronder die van de tweede afdeling van die titel, vantoepassing zijn. Recht<strong>en</strong> van derd<strong>en</strong>, verkreg<strong>en</strong> voor het verstrijk<strong>en</strong> van de termijn van drie maand<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geëerbiedigd (art.4:18 lid 2 BW).289. Wilsrecht<strong>en</strong>De wettelijke verdeling werkt ongeacht of het e<strong>en</strong> eerste of e<strong>en</strong> opvolg<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot betreft. Gevaar dat via de tweede echtg<strong>en</strong>ootde goeder<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het bereik van de kinder<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>. De kinder<strong>en</strong> erv<strong>en</strong> immers volg<strong>en</strong>s de wet niet van hun stiefouder.De zekerheid dat de kinder<strong>en</strong> hun vordering betaald krijg<strong>en</strong> wordt er ook niet groter op. Dit stiefamiliegevaar wordt bezwor<strong>en</strong>door wilsrecht<strong>en</strong>. In bepaalde gevall<strong>en</strong> krijgt het kind nl. e<strong>en</strong> recht op overdracht van goeder<strong>en</strong>. De waarde daarvan, ophet tijdstip van de overdracht, komt dan in mindering op de vordering<strong>en</strong>. Aldus heeft de uitoef<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> wilsrecht tweeërleieffect:a. het veiligstell<strong>en</strong> van goeder<strong>en</strong> die dreig<strong>en</strong> de familie te verlat<strong>en</strong> (affectieaspect);b. het veiligstell<strong>en</strong> van de vermog<strong>en</strong>swaarde van de vordering (zekerheidsaspect).E<strong>en</strong> wilsrecht ontstaat in de volg<strong>en</strong>de vier gevall<strong>en</strong> (letterlijk):1. De langstlev<strong>en</strong>de ouder doet aangifte van zijn voornem<strong>en</strong> opnieuw in het huwelijk te tred<strong>en</strong> (art. 4:19 BW). Dit is het eerstebloot-eig<strong>en</strong>domswilsrecht;2. De hertrouwde langstlev<strong>en</strong>de ouder overlijdt <strong>en</strong> de vordering in de nalat<strong>en</strong>schap van de eerstgestorv<strong>en</strong> ouder wordt opeisbaar;(art. 4:20 BW). Dit is het eerste vol-eig<strong>en</strong>domswilsrecht;3. De ouder overlijdt <strong>en</strong> het kind krijgt e<strong>en</strong> niet-opeisbare vordering op zijn stiefouder (art. 4:21 BW). Dit is het tweede blooteig<strong>en</strong>domswilsrecht;4. De stiefouder overlijdt <strong>en</strong> de vordering in de nalat<strong>en</strong>schap van de ouder wordt opeisbaar (art. 4:22 BW). Dit is het tweedevol-eig<strong>en</strong>domswilsrecht.De overdracht van goeder<strong>en</strong> ter uitoef<strong>en</strong>ing van het wilsrecht geschiedt in die gevall<strong>en</strong> in beginsel onder voorbehoud van hetvruchtgebruik van de goeder<strong>en</strong>. Het vruchtgebruik di<strong>en</strong>t op de wettelijk vereiste wijze te word<strong>en</strong> gevestigd (art. 3:202 jo. art.3:81 BW).De wetgever heeft in art. 4:24 lid 2 BW e<strong>en</strong> zaaksvervangingsregeling opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, inhoud<strong>en</strong>de dat de wilsrecht<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong>geld<strong>en</strong> t.a.v. de goeder<strong>en</strong> die hebb<strong>en</strong> behoord tot de nalat<strong>en</strong>schap, maar ook voor goeder<strong>en</strong> die daarvoor in de plaats zijn gekom<strong>en</strong>..Ook hierdoor wordt de vermog<strong>en</strong>swaarde van de geldvordering <strong>en</strong>igszins veiliggesteld.De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking de verplichting<strong>en</strong> die uit de wilsrecht<strong>en</strong> voor de echtg<strong>en</strong>oot kunn<strong>en</strong> voortvloei<strong>en</strong> uitbreid<strong>en</strong>,beperk<strong>en</strong> of opheff<strong>en</strong> (art. 4:25 BW).290. De ouderlijke boedelverdelingDe wettelijke verdeling vormt de kern van het versterferfrecht. Deze regeling is gebaseerd op de praktijk van de ouderlijke boedelverdeling.ANDERE WETTELIJKE RECHTEN291. InleidingDe vrijheid van de m<strong>en</strong>s op bij testam<strong>en</strong>t te beschikk<strong>en</strong> over zijn nalat<strong>en</strong>schap is e<strong>en</strong> groot goed. De testeervrijheid ontmoethaar gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> waar belang<strong>en</strong> van hogere orde in het geding zijn.Zo k<strong>en</strong>t de wet de regeling van de legitieme portie, die aan de afstammeling<strong>en</strong> e<strong>en</strong> minimumdeel van de waarde van de nalat<strong>en</strong>schapverzekert. De legitimaris is ev<strong>en</strong>wel niet meer dan e<strong>en</strong> schuldeiser (art. 4:7 BW).De meest naaste bloedverwantschap (ouder-kind) wordt beschouwd als e<strong>en</strong> belang van hogere orde dan de testeervrijheid.


51De verzorgingsbehoeft<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> erfrechtelijke aansprak<strong>en</strong> opzij zett<strong>en</strong>. De testeervrijheid mag er niet toe leid<strong>en</strong> dat naast<strong>en</strong> -in het bijzonder de langstlev<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot <strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> - in behoeftige omstandighed<strong>en</strong> achterblijv<strong>en</strong>. De echtg<strong>en</strong>oot heeftge<strong>en</strong> legitieme portie, kinder<strong>en</strong> wel. Zij kunn<strong>en</strong> wel aanspraak mak<strong>en</strong> op de legitieme portie, maar daarmede behoeft de verzorgingniet naar de mate van het mogelijke gedi<strong>en</strong>d te zijn.De dwing<strong>en</strong>drechtelijke voorzi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> (art. 4.41 BW) zijn neergelegd in art. 4.28 t/m 4.40 BW292. Gebruik van woning <strong>en</strong> inboedelDe echtg<strong>en</strong>oot is jeg<strong>en</strong>s de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> gedur<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> termijn van zes maand<strong>en</strong> bevoegd tot voortzetting van de bewoningvan de woning <strong>en</strong> het gebruik van de inboedel, zie art.4:28 lid 1 BW. Ook deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die met de erflater e<strong>en</strong> duurzame geme<strong>en</strong>schappelijkehuishouding vormd<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> voormelde bevoegdhed<strong>en</strong> tot voortzetting; zie art. 4:28 lid 2 BW. De regeling geldtt<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de woning <strong>en</strong> de inboedel die tot de nalat<strong>en</strong>schap of tot de door het overlijd<strong>en</strong> ontbond<strong>en</strong> huwelijksgeme<strong>en</strong>schapbehor<strong>en</strong>. Betreft het e<strong>en</strong> huurwoning, dan zijn de art. 7A:1623g <strong>en</strong> 1623i BW van belang.293. Vruchtgebruik op woning <strong>en</strong> inboedelDe echtg<strong>en</strong>oot van de erflater kan aanspraak mak<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> vruchtgebruik van de tot de nalat<strong>en</strong>schap behor<strong>en</strong>de woning <strong>en</strong> dezich daarin bevind<strong>en</strong>de inboedel, voorzover de echtg<strong>en</strong>oot daarvan niet of niet de <strong>en</strong>ige rechthebb<strong>en</strong>de is als gevolg van uiterstewilsbeschikking<strong>en</strong> van de erflater; vgl. art. 4:29 BW. Het bestaan van <strong>en</strong>ige behoefte hoeft in beginsel niet te word<strong>en</strong> aangetoond.De erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> zijn verplicht mee te werk<strong>en</strong> aan de vestiging van het vruchtgebruik indi<strong>en</strong> de echtg<strong>en</strong>oot dat verlangt.De kantonrechter kan op verzoek van de rechthebb<strong>en</strong>d<strong>en</strong> de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruikopheff<strong>en</strong>. Aldus art. 4:33 lid 2 jo. lid 5 BW.De mogelijkheid om aanspraak te mak<strong>en</strong> op vestiging van e<strong>en</strong> vruchtgebruik vervalt uiterlijk zes maand<strong>en</strong> na het overlijd<strong>en</strong>; zieart. 4:31 lid 2. Het stell<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> redelijke termijn is mogelijk. Zolang de echtg<strong>en</strong>oot aanspraak kan mak<strong>en</strong>, zijn de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>niet bevoegd tot beschikking over de betrokk<strong>en</strong> goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min tot verhuring of verpachting. Uitwinning is echter mogelijkvoor de in art. 4:7 lid 1 letters a-f BW g<strong>en</strong>oemde schuld<strong>en</strong> (art. 4:29 lid 2 BW).294. Verzorgingsvruchtgebruik op andere goeder<strong>en</strong>E<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot die kan aanton<strong>en</strong> dat zijn inkom<strong>en</strong>s- <strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>spositie niet toereik<strong>en</strong>d is om in zijn verzorgingsbehoefte tevoorzi<strong>en</strong>, kan aanspraak mak<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> vruchtgebruik van de tot de nalat<strong>en</strong>schap behor<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong>, andere dan woning <strong>en</strong>inboedel; zie art. 4:30 BW. Indi<strong>en</strong> het vruchtgebruik te weinig oplevert om in de verzorgingsbehoefte te voorzi<strong>en</strong>, kan de vruchtgebruikerde kantonrechter verzoek<strong>en</strong> hem de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke vervreemding <strong>en</strong> vertering toe te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.Dat blijkt uit art. 4:31 lid 1, dat verwijst naar art. 4:23 lid 2 BW.Let op: er is e<strong>en</strong> duidelijk verschil tuss<strong>en</strong> art. 4:29 <strong>en</strong> 4:30 BW. In art. 4:29 BW is bepaald dat de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> niet beschikkingsbevoegdzijn. E<strong>en</strong> dergelijke bepaling ontbreekt in at. 4:30 BW. Art. 4:30 lid 2 BW komt de echtg<strong>en</strong>oot in zoverre te hulp datdaar e<strong>en</strong> zaaksvervangingsregeling is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.295. VerzorgingsbehoefteDe wettelijke recht<strong>en</strong> van art. 4:29 <strong>en</strong> 4.30 BW hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> alim<strong>en</strong>tair karakter. Zij strekk<strong>en</strong> er niet toe de echtg<strong>en</strong>oot ongestoordte lat<strong>en</strong> voortlev<strong>en</strong>. Aan de kantonrechter kan word<strong>en</strong> verzocht e<strong>en</strong> afweging te mak<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het belang van de hoofdgerechtigde<strong>en</strong> dat van de aspirant-vruchtgebruiker (art. 4:33 BW).296. Som ine<strong>en</strong>s voor e<strong>en</strong> kindAls gevolg van het overlijd<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ouder kan de financiering van de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoeding of die van lev<strong>en</strong>sonderhoud<strong>en</strong> studie in gevaar kom<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> dat het geval is, kan het kind aanspraak mak<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> som ine<strong>en</strong>s t<strong>en</strong> laste vande nalat<strong>en</strong>schap; zie art. 4:35 BW. Voor de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> betreft het e<strong>en</strong> schuld van de nalat<strong>en</strong>schap; zie art. 4:7 lid 1 letter fBW. Onder e<strong>en</strong> kind van de erflater is begrep<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kind als bedoeld in art. 1:394 BW.Tezam<strong>en</strong> met de som(m<strong>en</strong>) ine<strong>en</strong>s van art. 4:36 BW kunn<strong>en</strong> de somm<strong>en</strong> ine<strong>en</strong>s gezam<strong>en</strong>lijk t<strong>en</strong> hoogste de helft van de waardevan de nalat<strong>en</strong>schap bedrag<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:37 lid 4 BW. Betaling van e<strong>en</strong> som ine<strong>en</strong>s prevaleert bov<strong>en</strong> betaling van e<strong>en</strong> legitiemeportie; zie art. 4:7 lid 2. E<strong>en</strong> som ine<strong>en</strong>s ter zake van de kost<strong>en</strong> van verzorging <strong>en</strong> opvoeding komt het kind niet toe voorzoverde echtg<strong>en</strong>oot of e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam van de erflater kracht<strong>en</strong>s wet of overe<strong>en</strong>komst gehoud<strong>en</strong> is in de kost<strong>en</strong> te voorzi<strong>en</strong>.Vgl. art. 4:35 lid 2 BW <strong>en</strong>, voor wat de stiefouder betreft, art. 1:395 BW. Op de som voor lev<strong>en</strong>sonderhoud <strong>en</strong> studie kan ge<strong>en</strong>aanspraak word<strong>en</strong> gemaakt voorzover de echtg<strong>en</strong>oot van de erflater kracht<strong>en</strong>s art. 1:395a verplicht is om in de kost<strong>en</strong> daarvante voorzi<strong>en</strong>.297. Som ine<strong>en</strong>s als billijke vergoeding voor verrichte arbeidZie art. 4:36 BW (salaire différé).298. BedrijfsvoortzettingZie art. 4:38 BW (let.)UITERSTE WILSBESCHIKKINGEN IN HET ALGEMEEN299. RechtshandelingDe uiterste wilsbeschikking is e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zijdige rechtshandeling <strong>en</strong> zij is herroepelijk (art. 4:42 BW, let.). Zij is slecht geldig indi<strong>en</strong>is voldaan aan de vormvereist<strong>en</strong>. In het algeme<strong>en</strong> is dit e<strong>en</strong> bijzondere notariële akte. Bepaalde beschikking<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> bij onderhandseakte (codicil) word<strong>en</strong> gemaakt. Zij kan niet bij volmacht word<strong>en</strong> gemaakt.


52Op de uiterste wilsbeschikking als rechtshandeling is in beginsel titel 3.2 van toepassing. Zij is niet vatbaar voor vernietiging opde grond dat zij weg<strong>en</strong>s misbruik van omstandighed<strong>en</strong> tot stand is gekom<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> onder invloed van e<strong>en</strong> onjuiste beweegred<strong>en</strong>gemaakte uiterste wilsbeschikking is slechts dan vernietigbaar, wanneer de door de erflater t<strong>en</strong> onrechte veronderstelde omstandigheiddie zijn beweegred<strong>en</strong> tot de beschikking is geweest, in het testam<strong>en</strong>t zelf is aangeduid <strong>en</strong> de erflater de beschikkingniet zou hebb<strong>en</strong> gemaakt, indi<strong>en</strong> hij van de onjuistheid dier veronderstelling had k<strong>en</strong>nis gedrag<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:43 lid 2 BW. Ditlaatste vereiste kan slechts door uitlegging van de uiterste wilsbeschikking word<strong>en</strong> vastgesteld.Overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> strekk<strong>en</strong>de tot beschikking over nog niet op<strong>en</strong>gevall<strong>en</strong> nalat<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> in hun geheel of over e<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>redigdeel daarvan, zijn nietig. Let wel, overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> met betrekking tot bepaalde goeder<strong>en</strong> zijn geldig. Rechtshandeling<strong>en</strong> verrichtvóór het op<strong>en</strong>vall<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap, die ertoe strekk<strong>en</strong> e<strong>en</strong> persoon te belemmer<strong>en</strong> in zijn vrijheid om bevoegdhed<strong>en</strong>uit te oef<strong>en</strong><strong>en</strong> die hem kracht<strong>en</strong>s boek 4 met betrekking tot de nalat<strong>en</strong>schap toekom<strong>en</strong>, zijn nietig; zie art. 4:4 lid 2 BW. Ook uiterstewilsbeschikking<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> voorwaardelijk karakter drag<strong>en</strong>.300. Uitlegging van uiterste wilsbeschikking<strong>en</strong>Art. 4:46 BW geeft aan waarop bij de uitlegging moet word<strong>en</strong> gelet. Met het woord ‘k<strong>en</strong>nelijk’ wordt e<strong>en</strong> objectivering aangebracht.301. AanwasPlaatsvervulling treedt niet op indi<strong>en</strong> dat niet met zoveel woord<strong>en</strong> bij de uiterste wilsbeschikking is bepaald. Het aldus vrijvall<strong>en</strong>dedeel van de nalat<strong>en</strong>schap komt dan toe aan de overgeblev<strong>en</strong> person<strong>en</strong>, naar ev<strong>en</strong>redigheid van hun erfdel<strong>en</strong>. Dit verschijnselnoemt m<strong>en</strong> ‘aanwas’ (art. 4:48 BW). Betreft het e<strong>en</strong> aan meer person<strong>en</strong> gemaakt legaat, dan is het voorgaande van overe<strong>en</strong>komstigetoepassing.302. 'Het naaste bloed'Zie art. 4:53 BW.303. TesteerbevoegdheidZie art. 4.55 BW (let.)304. Beperking voordeelg<strong>en</strong>ietersUiterste wilsbeschikking<strong>en</strong> t<strong>en</strong> voordele van person<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd in art. 4:57-61 BW zijn niet nietig, maar vernietigbaar ingevalde betrokk<strong>en</strong> persoon in de omstandighed<strong>en</strong> verkeert zoals beschrev<strong>en</strong> in de desbetreff<strong>en</strong>de bepaling<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:62 lid 1BW.305. Vormvereist<strong>en</strong>; codicilDe vormvereist<strong>en</strong> zijn dwing<strong>en</strong>d. Bij dezelfde akte kan slechts één persoon uiterste wilsbeschikking<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> (art. 4:93 BW).De akte als bedoeld in art. 4:93 BW zal volg<strong>en</strong>s art. 4:94 BW kunn<strong>en</strong> zijn:a. e<strong>en</strong> notariële akte;b. e<strong>en</strong> aan de notaris in bewaring gegev<strong>en</strong> onderhandse akte;c. e<strong>en</strong> onderhandse akte (codicil);d. e<strong>en</strong> onderhandse noodakte.Het codicil is slechts beperkt bruikbaar, zie art. 4:97 BW. Art. 4:111 BW bepaalt dat voor het herroep<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikkingdezelfde vormvereist<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> als voor het mak<strong>en</strong> van die beschikking. De erflater kan in e<strong>en</strong> codicil opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> beschikking<strong>en</strong>ook herroep<strong>en</strong> door het desbetreff<strong>en</strong>de stuk te vernietig<strong>en</strong>.SOORTEN UITERSTE WILSBESCHIKKINGEN306. Geslot<strong>en</strong> stelselDe wetgever stelt paal <strong>en</strong> perk aan de inv<strong>en</strong>tiviteit door onder uiterste wilsbeschikking<strong>en</strong> slechts te verstaan beschikking<strong>en</strong> metwerking na overlijd<strong>en</strong> die in boek 4 zijn geregeld of in de wet als zodanig word<strong>en</strong> aangemerkt; vgl. art. 4:42 lid 1 (geslot<strong>en</strong> stelsel).307. ErfstellingE<strong>en</strong> erfstelling is e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking kracht<strong>en</strong>s welke de erflater aan e<strong>en</strong> of meer daarbij aangewez<strong>en</strong> person<strong>en</strong> zijngehele nalat<strong>en</strong>schap of e<strong>en</strong> aandeel daarin nalaat (art. 4:115 BW).308. LegaatE<strong>en</strong> legaat is e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan e<strong>en</strong> of meer person<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vorderingsrecht toek<strong>en</strong>t (art. 4:117lid 1 BW). Dat vorderingsrecht kan betrekking hebb<strong>en</strong> op goeder<strong>en</strong>, maar ook op di<strong>en</strong>st<strong>en</strong>. Uit dit laatste feit volgt reeds dat hetlegaat niet noodzakelijk tot de nalat<strong>en</strong>schap behor<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> betreft.E<strong>en</strong> legaat komt t<strong>en</strong> laste van de gezam<strong>en</strong>lijke erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij de erflater heeft bepaald dat de verplichting rust op e<strong>en</strong> bepaalderfg<strong>en</strong>aam op legataris (art. 4:117 lid 2 BW). Is de verplichting gelegd op e<strong>en</strong> legataris, dan spreekt m<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> sublegaat.Schuld<strong>en</strong> uit legat<strong>en</strong> die op e<strong>en</strong> of meer erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> rust<strong>en</strong>, vorm<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap; zie art. 4:7 lid 1 letterh BW. Die schuld<strong>en</strong> word<strong>en</strong> t<strong>en</strong> laste van de nalat<strong>en</strong>schap eerst voldaan indi<strong>en</strong> alle andere schuld<strong>en</strong> daaruit t<strong>en</strong> volle kunn<strong>en</strong>word<strong>en</strong> voldaan; zie art. 4:120 lid 1 BW. De erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> die de nalat<strong>en</strong>schap zuiver hebb<strong>en</strong> aanvaard, zijn gehoud<strong>en</strong> tot voldo<strong>en</strong>ingvoor het geheel.


53Indi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gelegateerd goed bij het op<strong>en</strong>vall<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap daartoe niet behoort, vervalt het legaat, t<strong>en</strong>zij uit de beschikkingis af te leid<strong>en</strong> dat de erflater het legaat niettemin heeft gewild. Vgl. art. 4:49 lid 1 BW. E<strong>en</strong> legaat van e<strong>en</strong> geldsomwordt zes maand<strong>en</strong> na het overlijd<strong>en</strong> van de erflater opeisbaar, t<strong>en</strong>zij anders is bepaald. Vgl. art. 4:125 BW.Het zal regelmatig voorkom<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> tot de geme<strong>en</strong>schap behor<strong>en</strong>d goed wordt gelegateerd. De erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>, onder wie aldan niet de langstlev<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot, kunn<strong>en</strong> door sam<strong>en</strong>spanning verhinder<strong>en</strong> dat het legaat moet word<strong>en</strong> uitgekeerd, art.4:51 BW steekt hier e<strong>en</strong> stokje voor. Indi<strong>en</strong> het goed aan de langstlev<strong>en</strong>de echtg<strong>en</strong>oot wordt toegedeeld, kunn<strong>en</strong> de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>volstaan met uitkering van de waarde van het goed aan de legataris.309. Quisi-legaat (zie nr. 318)310. Testam<strong>en</strong>taire lastZie art. 4:130 BW.E<strong>en</strong> last levert de bevoordeelde ge<strong>en</strong> vorderingsrecht op. E<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam of legataris op wie e<strong>en</strong> last rust, verkrijgt onder ontbind<strong>en</strong>devoorwaarde. Deze is geleg<strong>en</strong> in vervall<strong>en</strong>verklaring van het erfg<strong>en</strong>aamschap of van het legaat door de rechter weg<strong>en</strong>shet niet uitvoer<strong>en</strong> van de last; zie art. 4:131 lid 1 BW. De vervall<strong>en</strong>verklaring kan word<strong>en</strong> verzocht door elke onmiddellijkbij de vervall<strong>en</strong>verklaring belanghebb<strong>en</strong>de. Daaronder valt de lastbevoordeelde veelal niet. Na de vervall<strong>en</strong>verklaring rust delast op deg<strong>en</strong>e aan wie het betrokk<strong>en</strong> erfdeel toevalt of op deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die belast war<strong>en</strong> met de uitkering van het (thans vervall<strong>en</strong>)legaat; zie art. 4:132 BW. Uit de aard van de last (e<strong>en</strong> portret schilder<strong>en</strong>) of uit het testam<strong>en</strong>t kan iets anders voortvloei<strong>en</strong>.311. Voorwaardelijke making<strong>en</strong> <strong>en</strong> tweetrapsmaking<strong>en</strong>Zie art. 4:136 BW e.v.Erfstelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> legat<strong>en</strong> (making<strong>en</strong>) kunn<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> voorwaarde word<strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong>. Art. 3:38 lid 2 BW bepaalt dat vervullingvan e<strong>en</strong> voorwaarde ge<strong>en</strong> terugwerk<strong>en</strong>de kracht heeft. E<strong>en</strong> making onder ontbind<strong>en</strong>de voorwaarde kan word<strong>en</strong> gevolgd doore<strong>en</strong> daarbij aansluit<strong>en</strong>de making onder opschort<strong>en</strong>de voorwaarde. Deg<strong>en</strong>e die onder ontbind<strong>en</strong>de voorwaarde erft, wordt (<strong>en</strong>werd) bezwaarde g<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> de als tweede geroep<strong>en</strong>e verwachter.Als er sprake is van e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking met ontbind<strong>en</strong>de voorwaarde, maar zonder opschort<strong>en</strong>de voorwaarde is gemaakt(art. 4:138 lid 3 BW) dan kan niet word<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> tweetrapsmaking. Toch is hij geldig. Bij het intred<strong>en</strong> van devoorwaarde wordt aan de hand van de versterferfrechtregels bepaald wie geroep<strong>en</strong> zijn tot de nalat<strong>en</strong>schap.Tweetrapsmaking<strong>en</strong> zijn in beginsel onbeperkt mogelijk. Het inbouw<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> derde of vierde trap is zelfs mogelijk. De rechtspositievan e<strong>en</strong> bezwaarde kan word<strong>en</strong> ingekleurd (bv. e<strong>en</strong> bewaarplicht). Beperking<strong>en</strong> vloei<strong>en</strong> voort uit de eis dat deg<strong>en</strong>e dievoordeel w<strong>en</strong>st te g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> making, moet bestaan op het og<strong>en</strong>blik dat de nalat<strong>en</strong>schap op<strong>en</strong>valt (de bestaanseis vanart. 4:56 lid 1 eerste zin BW). Drie uitzondering<strong>en</strong> staan in art. 4:56 lid 2, lid 3 <strong>en</strong> lid 4 BW. E<strong>en</strong> verwachter heeft e<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>srecht<strong>en</strong> niet <strong>en</strong>kel e<strong>en</strong> verwachting.Bij e<strong>en</strong> tweetrapsmaking zijn de bepaling<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t vruchtgebruik van toepassing. Zij moet de goeder<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong> <strong>en</strong> in standlat<strong>en</strong> (art. 4:138 lid 2 BW).DE LEGITIEME PORTIE312. Dwing<strong>en</strong>d rechtZie art. 4:63 BW. Toek<strong>en</strong>ning heeft niets te mak<strong>en</strong> met de voldo<strong>en</strong>ing aan de verzorgingsbehoeft<strong>en</strong>. Het bestaan van bloedverwantschapis van doorslaggev<strong>en</strong>d belang.Bij legitieme portie speelt ook plaatsvervulling, al wordt deze niet als normaal beschouwd, e<strong>en</strong> rol.E<strong>en</strong> legitimaris is ge<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam. Hij verkrijgt slechts e<strong>en</strong> (niet-opeisbare) geldvordering. Dat betek<strong>en</strong>t dat e<strong>en</strong> kind vanhem toch nog erfg<strong>en</strong>aam kan zijn o.g.v. plaatsvervulling (art. 4:10 lid 2 BW), ondanks het feit dat hij beroep doet op zijn legitiemeportie (zie casus D). Art. 4:87 BW komt dan wel om de hoek kijk<strong>en</strong>.Voorbeeld:Erflater laat moeder (A) <strong>en</strong> twee zon<strong>en</strong> (B <strong>en</strong> C) achter. C is in e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking onterfd. C heeft e<strong>en</strong> dochter (D).Als C ge<strong>en</strong> beroep doet op de legitieme portie dan is de verdeling: B <strong>en</strong> D ½ (D via [plaatsvervulling)Als C wel e<strong>en</strong> beroep doet op de legitieme portie dan is de verdeling: B <strong>en</strong> D erv<strong>en</strong> ieders ½, C krijgt e<strong>en</strong> vordering van ¼ opde nalat<strong>en</strong>schap. Deze moet word<strong>en</strong> voldaan t.l.v. het erfdeel van D. Per saldo is het erfdeel van D dus ¼ (4:87 BW).313. Omschrijving van de legitieme portieDe legitieme portie is het gedeelte van de waarde van het vermog<strong>en</strong> van de erflater, waarop de legitimaris, in weerwil van gift<strong>en</strong><strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking<strong>en</strong> van de erflater, aanspraak kan mak<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:63 lid 1 BW (let.). De woord<strong>en</strong> ‘in weerwil vangift<strong>en</strong>’ houd<strong>en</strong> in dat de waarde van (bepaalde) gift<strong>en</strong> bij de berek<strong>en</strong>ing van de legitieme portie bij de nalat<strong>en</strong>schap wordt geteld.Niet steeds kunn<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> tot betaling word<strong>en</strong> aangesprok<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:79 BW. De legitimaris heeft e<strong>en</strong> wilsrecht.Door aanspraak te mak<strong>en</strong> op zijn legitieme portie ontstaat e<strong>en</strong> vordering. Het wilsrecht van de legitimaris is e<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>srechtdat in geval van faillissem<strong>en</strong>t kan word<strong>en</strong> uitgeoef<strong>en</strong>d door de curator (art. 4:92 BW)314. Berek<strong>en</strong>ing van de legitieme portieIn art. 4:65 BW (let.) staat dat de legitieme porties word<strong>en</strong> berek<strong>en</strong>d over:


54- de waarde van de goeder<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap, vermeerderd met- de waarde van de bij deze berek<strong>en</strong>ing in aanmerking te nem<strong>en</strong> gift<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verminderd met- de in art. 4:7 lid 1 letters a-c <strong>en</strong> f vermelde schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap.Voor de vaststelling van de waarde van de legitieme portie van e<strong>en</strong> kind komt slechts de helft van de legitimaire massa in aanmerking.Die helft wordt gedeeld door het aantal kinder<strong>en</strong> vermeerderd met één, indi<strong>en</strong> de erflater ook e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot achterlaatvan wie hij niet van tafel <strong>en</strong> bed gescheid<strong>en</strong> is, art. 4:64 lid 1 BW. Anders gezegd: de achtergelat<strong>en</strong> person<strong>en</strong> die vall<strong>en</strong>onder art. 4:10 lid 1, onder a, BW.Voorbeeld:A overlijdt <strong>en</strong> laat e<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot (B) <strong>en</strong> drie kinder<strong>en</strong> (C, D, E) na. Waarde goeder<strong>en</strong> nalat<strong>en</strong>schap: € 200.000.Als gift moet in aanmerking word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> e<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>king aan C van € 50.000. De in aftrek te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> bedrag<strong>en</strong> €10.000.Legitimaire massa: € 240.000 (200 + 40 - 10)Legitieme portie: (½ x € 240.000): 4 (echtg<strong>en</strong>oot + 3 kinder<strong>en</strong>) = € 30.000Verwerping, onwaardigheid, vervall<strong>en</strong>verklaring <strong>en</strong> onterving beïnvloed<strong>en</strong> de omvang van de legitieme portie niet. Echtscheiding<strong>en</strong> huwelijk hebb<strong>en</strong> invloed op de legitieme portie. Afstammeling<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> kind van de erflater dat op het og<strong>en</strong>blik van hetoverlijd<strong>en</strong> niet meer bestaat, tred<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijk als legitimaris op (art. 4:63 lid 2 BW).E<strong>en</strong> onterving heeft ge<strong>en</strong> invloed op de legitieme portie, maar beïnvloedt wel het versterferfdeel <strong>en</strong> de <strong>en</strong> de uiteindelijke verkrijging.315. OvergangsrechtVia het leerstuk van uitlegging.316. In aanmerking te nem<strong>en</strong> gift<strong>en</strong>De wetgever bedi<strong>en</strong>t zich van de regel dat gift<strong>en</strong> in beginsel niet meetell<strong>en</strong> bij de berek<strong>en</strong>ing van de legitieme portie. Op die regelword<strong>en</strong> door art. 4:67 BW vijf uitzondering<strong>en</strong> gecreëerd. Het woord ‘k<strong>en</strong>nelijk’ duidt op e<strong>en</strong> objectivering. Gift<strong>en</strong> die in de legitimairemassa zijn begrep<strong>en</strong>, zijn voor inkorting vatbaar. E<strong>en</strong> kind dat onwaardig is (art. 4:3 BW) is ook onwaardig om als legitimariste kunn<strong>en</strong> optred<strong>en</strong>. Gift<strong>en</strong> aan dit kind tell<strong>en</strong> niettemin mee, omdat de kinder<strong>en</strong> van de onwaardige ingevolge de wet deplaats van de onwaardige vervull<strong>en</strong> <strong>en</strong> op die grond als legitimariss<strong>en</strong> van de erflater optred<strong>en</strong>. Zie art. 4:63 lid 2 BW.317. Gift<strong>en</strong> die niet als gift<strong>en</strong> word<strong>en</strong> beschouwdVoldo<strong>en</strong>ing aan e<strong>en</strong> natuurlijke verbint<strong>en</strong>is (dring<strong>en</strong>de morele verplichting is ge<strong>en</strong> gift. Voldo<strong>en</strong>ing aan <strong>en</strong>kel morele verplichting<strong>en</strong>is in beginsel wel als gift te beschouw<strong>en</strong>. Gebruikelijke gift<strong>en</strong>, voorzover zij niet bov<strong>en</strong>matig war<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min als gift<strong>en</strong>meegeteld. Vgl. art. 4:69 lid 1 BW.318. Quasi-legat<strong>en</strong>In plaats van de term ‘andere handeling<strong>en</strong> die word<strong>en</strong> aangemerkt als legat<strong>en</strong>’ gebruikt m<strong>en</strong> ook wel de term ‘quasi-legat<strong>en</strong>’.Als regel geldt dat e<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>king of andere gift, voorzover deze de strekking heeft dat zij pas na het overlijd<strong>en</strong> van de sch<strong>en</strong>kerof gever wordt uitgevoerd, <strong>en</strong> zij niet reeds tijd<strong>en</strong>s het lev<strong>en</strong> van de sch<strong>en</strong>ker of gever is uitgevoerd, voor het legitieme recht (inkorting<strong>en</strong> vermindering) wordt aangemerkt als e<strong>en</strong> legaat t<strong>en</strong> laste van de gezam<strong>en</strong>lijke erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:126 lid 1 BW.Van oudsher noemt m<strong>en</strong> dit e<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>king ter zake des doods. Deze regel wordt in lid 2 van art. 4:126 BW op e<strong>en</strong> aantal anderezak<strong>en</strong> van overe<strong>en</strong>komstige toepassing verklaard. Onder a valt onder meer het verblijv<strong>en</strong>sbeding (art. 3:182 BW). E<strong>en</strong> dergelijkverblijv<strong>en</strong>sbeding hoeft ge<strong>en</strong> gift in te houd<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> beding dat voorkwam in e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>levingscontract,oordeelde de Hoge Raad dat van e<strong>en</strong> kanscontract mocht word<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>. De kans op voordeel woog op teg<strong>en</strong> de kans opnadeel. Zoud<strong>en</strong> de kans<strong>en</strong> ongelijk zijn, dan kan tot e<strong>en</strong> gift word<strong>en</strong> geconcludeerd. Het verblijv<strong>en</strong>sbeding dat werkt bij overlijd<strong>en</strong>,wordt voor de toepassing van het legitieme recht als (quasi-)legaat behandeld. Het doet er niet toe of in het beding civielrechtelijke<strong>en</strong> gift is geleg<strong>en</strong>.319. Waardering van gift<strong>en</strong>Als hoofdregel geldt dat gift<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gewaardeerd naar het tijdstip van de prestatie (art. 4:66 BW). In bepaalde gevall<strong>en</strong> wordtvan deze regel afgewek<strong>en</strong>; zie art. 4:66 led<strong>en</strong> 2 <strong>en</strong> 3 BW. Onder c gaat het over (bijvoorbeeld) overdracht van e<strong>en</strong> huis doore<strong>en</strong> ouder aan e<strong>en</strong> kind teg<strong>en</strong> betaling van e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>slange lijfr<strong>en</strong>te. Met e<strong>en</strong> negatief resultaat wordt overig<strong>en</strong>s ge<strong>en</strong> rek<strong>en</strong>inggehoud<strong>en</strong>.320. Berek<strong>en</strong>ing van de legitimaire aanspraakE<strong>en</strong> legitimaire aanspraak kan geld<strong>en</strong>d gemaakt word<strong>en</strong> ingeval de legitimaris aan waarde tekort komt. Bij de vaststelling daarvandi<strong>en</strong>t vooreerst rek<strong>en</strong>ing te word<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> met de waarde van door de erflater aan de legitimaris gedane gift<strong>en</strong>, ongeachtwanneer die gedaan zijn. Vgl. art. 4:70 lid 1 BW. Deze word<strong>en</strong> ook onbeperkt meegeteld bij de berek<strong>en</strong>ing van de legitimairemassa. Vervolg<strong>en</strong>s wordt bezi<strong>en</strong> wat e<strong>en</strong> legitimaris aan waarde uit de nalat<strong>en</strong>schap verkrijgt (art. 4:71 BW). Alle<strong>en</strong> deonterfde legitimaris die nimmer e<strong>en</strong> gift heeft ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook overig<strong>en</strong>s niets kracht<strong>en</strong>s erfrecht verkrijgt, heeft dus e<strong>en</strong> legitimaireaanspraak die gelijk is aan de in de legitimaire massa berek<strong>en</strong>de legitieme portie.321. 'Inferieure' making<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> legitimarisDe legitimaris hoeft ge<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te nem<strong>en</strong> met zog<strong>en</strong>aamde ‘inferieure making<strong>en</strong>’. Het gaat daarbij om de volg<strong>en</strong>de erfstelling<strong>en</strong>:


55a. Die waarbij goeder<strong>en</strong> onder e<strong>en</strong> voorwaarde, e<strong>en</strong> last of e<strong>en</strong> bewind zijn nagelat<strong>en</strong>;b. Die waarbij t<strong>en</strong> laste van de legitimaris legat<strong>en</strong> zijn gemaakt, die verplicht<strong>en</strong> tot iets anders dan de betaling van e<strong>en</strong> geldsomof overdracht van goeder<strong>en</strong> der nalat<strong>en</strong>schap.Aanvaardt de legitimaris deze making<strong>en</strong>, dan komt de waarde in mindering op zijn legitieme portie. Doet hij dat niet, dan ontkomthij er niet aan als erfg<strong>en</strong>aam terug te tred<strong>en</strong> door de nalat<strong>en</strong>schap te verwerp<strong>en</strong>. Bij die verwerping di<strong>en</strong>t hij dan tev<strong>en</strong>s teverklar<strong>en</strong> dat hij zijn legitieme portie w<strong>en</strong>st te ontvang<strong>en</strong>. Zie de art. 4:72 <strong>en</strong> 4:63 lid 3 BW. E<strong>en</strong> soortgelijke regeling bestaatvoor legat<strong>en</strong>. Zie art. 4:73 <strong>en</strong> 4:77 BW, dat handelt over termijnverl<strong>en</strong>ging in geval van bijzondere omstandighed<strong>en</strong>.322. Bedrijfsopvolging <strong>en</strong> bewindIn twee gevall<strong>en</strong> wordt de in beginsel inferieure aard van de making opgehev<strong>en</strong> doordat e<strong>en</strong> hoger belang gedi<strong>en</strong>d wordt. E<strong>en</strong>legaat van e<strong>en</strong> in termijn<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> legitimaris te betal<strong>en</strong> geldsom is in beginsel inferieur. Indi<strong>en</strong> echter in het testam<strong>en</strong>t wordtvermeld dat zonder deze betalingsregeling de voortzetting van het beroep of bedrijf van de erflater ernstig zou word<strong>en</strong> bemoeilijkt,wordt daardoor het inferieure karakter van de beschikking opgehev<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:74 BW.Het inferieure karakter ontvalt aan het bewind indi<strong>en</strong> bij de instelling wordt vermeld:a. dat de legitimaris ongeschikt of onmachtig is in het beheer te voorzi<strong>en</strong>, ofb. dat zonder het bewind de goeder<strong>en</strong> hoofdzakelijk di<strong>en</strong>s schuldeisers zoud<strong>en</strong> t<strong>en</strong> goede kom<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:75 BW.323. Inzage <strong>en</strong> inlichting<strong>en</strong> voor de legitimarisBlijk<strong>en</strong>s art. 4:78 BW kan de legitimaris die niet tev<strong>en</strong>s erfg<strong>en</strong>aam is, jeg<strong>en</strong>s de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> <strong>en</strong> de executeur aanspraak mak<strong>en</strong>op inzage <strong>en</strong> e<strong>en</strong> afschrift van alle bescheid<strong>en</strong> die hij voor de berek<strong>en</strong>ing van zijn legitieme portie behoeft.324. De vordering van de legitimarisLid 2 van art. 4:7 BW bepaalt de plaats die de vordering in de rangorde inneemt. De vordering is niet opeisbaar voordat zesmaand<strong>en</strong> zijn verstrek<strong>en</strong> na het overlijd<strong>en</strong> van de erflater. Na het verstrijk<strong>en</strong> van die periode is de vordering ev<strong>en</strong>wel niet altijdopeisbaar, zie art. 4:81 lid 2, 3 <strong>en</strong> 4. De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking in bepaalde gevall<strong>en</strong> onaantastbaar bepal<strong>en</strong> datde vordering van de legitimaris niet opeisbaar is.De mogelijkheid aanspraak te mak<strong>en</strong> op de legitieme portie vervalt door verloop van vijf jar<strong>en</strong> na het overlijd<strong>en</strong>. Iedere belanghebb<strong>en</strong>dekan ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> redelijke termijn stell<strong>en</strong>, waardoor de termijn van vijf jar<strong>en</strong> wordt verkort; zie art. 4:85 lid 1 BW. Devordering van de legitimaris draagt vanaf de dag waarop aanspraak is gemaakt op de legitieme, e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kelvoudige r<strong>en</strong>te gelijkaan de wettelijke r<strong>en</strong>te, voorzover deze hoger is dan 6 (art. 4:84 BW).325. De niet-opeisbaarheidsclausuleE<strong>en</strong> erflater kan aan e<strong>en</strong> uiterste wilsbeschikking t<strong>en</strong> behoeve van zijn niet van tafel <strong>en</strong> bed gescheid<strong>en</strong> echtg<strong>en</strong>oot de voorwaardeverbind<strong>en</strong> dat de vordering van e<strong>en</strong> legitimaris, voorzover deze t<strong>en</strong> laste zou kom<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot, eerst opeisbaaris na di<strong>en</strong>s overlijd<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> dergelijke voorwaarde kan ook word<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> making t<strong>en</strong> behoeve van e<strong>en</strong> andere lev<strong>en</strong>sgezelindi<strong>en</strong> deze met de erflater (a) e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schappelijke huishouding voert <strong>en</strong> (b) e<strong>en</strong> notarieel verled<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>levingsovere<strong>en</strong>komstis aangegaan. Vgl. art. 4:82 BW (let.). De erflater kan de opeisbaarheid (uiteraard) ook opschort<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong>eerder tijdstip dan het overlijd<strong>en</strong> van de echtg<strong>en</strong>oot/lev<strong>en</strong>sgezel.326. Inkorting<strong>en</strong> van making<strong>en</strong>De schuld<strong>en</strong> aan de legitimariss<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> primair t<strong>en</strong> laste van de nalat<strong>en</strong>schap. Dat gaat dus in beginsel t<strong>en</strong> koste van de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>bij versterf. Dat mag inkorting g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Reeds eerder werd erop gewez<strong>en</strong> dat in geval van onterving <strong>en</strong> danoptred<strong>en</strong>de plaatsvervulling e<strong>en</strong> bijzondere inkortingsregel geldt. De legitimaris di<strong>en</strong>t in zo’n geval eerst in te kort<strong>en</strong> bij deg<strong>en</strong><strong>en</strong>die zijn plaats vervull<strong>en</strong> (zijn afstammeling<strong>en</strong>). Vgl. art. 4:87 lid 1 tweede volzin BW. Erfstelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> legat<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> in beginselnaar ev<strong>en</strong>redigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking. De erflater kan daaromtr<strong>en</strong>t iets anders bepal<strong>en</strong>. Uiteindelijkmoet<strong>en</strong> alle legitimariss<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zelfde ev<strong>en</strong>redig deel van hun legitieme portie t<strong>en</strong> laste van de nalat<strong>en</strong>schap verkrijg<strong>en</strong>.327. Inkorting van gift<strong>en</strong>Indi<strong>en</strong> de nalat<strong>en</strong>schap niet toereik<strong>en</strong>d is om de vordering van de legitimaris te voldo<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> daarvoor in aanmerking kom<strong>en</strong>degift<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ingekort. De jongste (laatste) gift wordt als eerste ingekort. Gift<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> voordeel bestemd om pasna het overlijd<strong>en</strong> van de erflater t<strong>en</strong> volle te word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>, zoals overdracht van e<strong>en</strong> woning teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> lijfr<strong>en</strong>te, word<strong>en</strong> beschouwdals gift<strong>en</strong> op het tijdstip van overlijd<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:89 BW. Inkorting geschiedt door e<strong>en</strong> verklaring aan de begiftigde. Debevoegdheid van e<strong>en</strong> legitimaris tot inkorting vervalt na verloop van e<strong>en</strong> hem door de begiftigde gestelde redelijke termijn, <strong>en</strong>uiterlijk vijf jar<strong>en</strong> na het overlijd<strong>en</strong> van de erflater; zie art. 4:90 BW. Opvall<strong>en</strong>d is dat in de zin van titel 7.3 in de overdracht vanhet huis ge<strong>en</strong> gift is geleg<strong>en</strong>. Ter bescherming van legitimariss<strong>en</strong> wordt echter gekoz<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> gift.328. Legitieme portie <strong>en</strong> stiefkinder<strong>en</strong>Art. 4:91 lid 1 BW: op making<strong>en</strong> <strong>en</strong> gift<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> stiefkind wordt niet ingekort, behoud<strong>en</strong>s voorzover de waarde van die making<strong>en</strong><strong>en</strong> gift<strong>en</strong> meer bedraagt dan hetge<strong>en</strong> het stiefkind, ware het e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> kind van de erflater geweest, bij versterf zou hebb<strong>en</strong>ontvang<strong>en</strong> als de erflater ge<strong>en</strong> gift<strong>en</strong> of making<strong>en</strong> (aan het stiefkind) had gedaan. De erflater kan bij e<strong>en</strong> gift aan e<strong>en</strong> stiefkind ofbij uiterste wilsbeschikking bepal<strong>en</strong> dat lid 1 van art. 4:91 BW geheel of t<strong>en</strong> dele buit<strong>en</strong> toepassing blijft; zie art. 4:91 lid 3 BW.EXECUTELE EN BEWIND329. <strong>Ex</strong>ecutele


56E<strong>en</strong> erflater kan bij uiterste wilsbeschikking e<strong>en</strong> of meer executeurs b<strong>en</strong>oem<strong>en</strong>. Vgl. art. 4:142 lid 1 BW. De erflater kan bij uiterstewilsbeschikking e<strong>en</strong> afwijk<strong>en</strong>de regeling treff<strong>en</strong> <strong>en</strong>, bijvoorbeeld, de executeur in zijn beheersbevoegdheid beperk<strong>en</strong>. Deexecuteur verteg<strong>en</strong>woordigt bij de vervulling van zijn taak de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong>; vgl. art. 4:145 lid 2 BW.330. Testam<strong>en</strong>tair bewindZie voor testam<strong>en</strong>tair bewind art. 4:153 lid 1 BW. Het onder bewind gestelde vermog<strong>en</strong> vormt e<strong>en</strong> afgescheid<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>.Bij de bestudering van afdeling 4.5.7 BW houde m<strong>en</strong> in het bijzonder voor og<strong>en</strong> dat de regels kunn<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong> naargelanghet belang dat met de instelling van het bewind gedi<strong>en</strong>d wordt. E<strong>en</strong> bewind over e<strong>en</strong> erfdeel of e<strong>en</strong> gelegateerd goed wordt vermoedingesteld te zijn in het belang van de rechthebb<strong>en</strong>de; zie art. 4:155 lid 1 BW.Het beheer komt uitsluit<strong>en</strong>d toe aan de bewindvoerder. De rechthebb<strong>en</strong>de is echter naast de bewindvoerder bevoegd tot handeling<strong>en</strong>di<strong>en</strong><strong>en</strong>de tot gewoon onderhoud van de goeder<strong>en</strong>, die hij in gebruik heeft <strong>en</strong> tot handeling<strong>en</strong> die ge<strong>en</strong> uitstel kunn<strong>en</strong>lijd<strong>en</strong>; zie art. 4:166 BW (let.). De rechthebb<strong>en</strong>de heeft de medewerking of toestemming van de bewindvoerder nodig voor handeling<strong>en</strong>welke e<strong>en</strong> onder bewind staand goed rechtstreeks betreff<strong>en</strong> (art. 4:167 BW, let.). De bewindvoerder is niet onbegr<strong>en</strong>sdbevoegd. Hij heeft de toestemming van de rechthebb<strong>en</strong>de nodig voor handeling<strong>en</strong> welke e<strong>en</strong> onder bewind staand goed rechtstreeksbetreff<strong>en</strong>; zie art. 4:169 lid 1, aanhef <strong>en</strong> letter a BW. De wetgever maakt het mogelijk de bevoegdhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> de verplichting<strong>en</strong>van de bewindvoerder bij uiterste wilsbeschikking ruimer of beperkter te regel<strong>en</strong>; zie art. 4:171 BW.De regels omtr<strong>en</strong>t het einde van het bewind verschill<strong>en</strong> naargelang het belang dat met het bewind wordt gedi<strong>en</strong>d, art. 4:177 e.vBW. E<strong>en</strong> voor de praktijk belangrijke regeling is art. 4:178 lid 2 BW.GEVOLGEN VAN ERFOPVOLGING; AANVAARDING EN VERWERPING331. Opvolging in goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> ('saisine')Ingeval meer erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> aantred<strong>en</strong>, ontstaan pluraliteit van schuld<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>. Iedere erfg<strong>en</strong>aam is verbond<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> deel,ev<strong>en</strong>redig aan zijn erfdeel. Vgl. art. 4:182 lid 2 BW.332. Aansprakelijkheid voor nalat<strong>en</strong>schapschuld<strong>en</strong>De erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> zijn gezam<strong>en</strong>lijk aansprakelijk voor de schuld<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap. Die aansprakelijkheid kan door e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aamniet word<strong>en</strong> afgeweerd voorzover het erfdeel niet toereik<strong>en</strong>d is om de schuld te voldo<strong>en</strong>. Art. 4:184 lid 2 BW bepaaltwanneer de onbeperkte aansprakelijkheid niet optreedt. Zuivere aanvaarding van de nalat<strong>en</strong>schap is de regel.333. BoedelnotarisDe boedelnotaris voert de regie bij de afwikkeling van de nalat<strong>en</strong>schap (art. 4:146 BW).334. BoedelregisterDe griffier van iedere rechtbank houdt e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar boedelregister. Inschrijving kan slechts geschied<strong>en</strong> kracht<strong>en</strong>s wettelijkvoorschrift (4:186 BW).335. Verklaring van erfrechtIn e<strong>en</strong> verklaring van erfrecht verklaart de notaris, doorgaans de boedelnotaris, wie als erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> overled<strong>en</strong> persoonoptred<strong>en</strong>. Wie afging op deze verklaring, gold als te goeder trouw. Zie art. 4:187 <strong>en</strong> 4:188 BW.Art. 4:188 lid 1 BW bepaalt dat de verklaring van erfrecht e<strong>en</strong> notariële akte is, waarin e<strong>en</strong> notaris ‘e<strong>en</strong> of meer van de volg<strong>en</strong>defeit<strong>en</strong> vermeldt’. De notaris is overig<strong>en</strong>s vrij in de verklaring van erfrecht ook feit<strong>en</strong> te vermeld<strong>en</strong> die niet in art. 4:188 BW zijnvermeld. In art. 4:187 lid 5 BW is thans met zoveel woord<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat iemand die afgaat op de in de verklaring van erfrechtvermelde feit<strong>en</strong>, als te goeder trouw geldt. Deze regel lijdt uitzondering indi<strong>en</strong>, op grond van bijzondere omstandighed<strong>en</strong>,van de schuld<strong>en</strong>aar e<strong>en</strong> nader onderzoek kon word<strong>en</strong> gevergd, dat hem van de onjuistheid van de verklaring zou hebb<strong>en</strong> do<strong>en</strong>blijk<strong>en</strong>. De verklaring van erfrecht is in zekere mate e<strong>en</strong> publiek stuk. Deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die e<strong>en</strong> belang bij de informatie die de akte biedtin verband met e<strong>en</strong> rechtsverhouding waarin zij tot de erflater stond<strong>en</strong>, zoals schuldeisers van de erflater, hebb<strong>en</strong> recht op e<strong>en</strong>afschrift.336. BoedelvolmachtAls de verklaring van erfrecht uitwijst dat meer person<strong>en</strong> als erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> optred<strong>en</strong> <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> tot executeur is b<strong>en</strong>oemd,is het veelal raadzaam dat zij e<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> aanwijz<strong>en</strong> om nam<strong>en</strong>s h<strong>en</strong> op te tred<strong>en</strong> bij de afwikkeling van de boedel, middelse<strong>en</strong> boedelvolmacht. Beperking<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangebracht. De gevolmachtigde is verplicht na het einde van de volmachtrek<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> verantwoording af te legg<strong>en</strong>.337. Aanvaarding <strong>en</strong> verwerpingE<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam kan de nalat<strong>en</strong>schap aanvaard<strong>en</strong> of verwerp<strong>en</strong>. Gedeeltelijke aanvaarding of verwerping is niet mogelijk; zieart. 4:190 lid 3 BW. E<strong>en</strong> aanvaarding kan geschied<strong>en</strong> (a) zuiver, of (b) onder het voorrecht van boedelbeschrijving; zie art.4:190 lid 1 BW. De laatste vorm van aanvaarding noemt de wetgever ook wel b<strong>en</strong>ificiaire aanvaarding. De keuze wordt gedaandoor het aflegg<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> daartoe strekk<strong>en</strong>de verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis. Deze verklaring wordt ingeschrev<strong>en</strong>in het boedelregister. Vgl. art. 4:191 lid 1 BW. In de praktijk zal het niet steeds kom<strong>en</strong> tot aflegging van e<strong>en</strong> verklaring.Zuivere aanvaarding leidt tot onbeperkte aansprakelijkheid voor de schuld<strong>en</strong> van de erflater. E<strong>en</strong> wettelijke verteg<strong>en</strong>woordigervan e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam, zoals de ouder van e<strong>en</strong> minderjarige, kan voor deze niet zuiver aanvaard<strong>en</strong>. Verwerping behoeft machtigingvan de kantonrechter (art. 4:193 BW). E<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander voert tot de conclusie dat (bijvoorbeeld) e<strong>en</strong> minderjarige die niet ver-


57werpt, altijd aanvaardt onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijvingheeft wel de aansprakelijkheid voor de schuld<strong>en</strong> van de erflater tot gevolg, maar deze wordt begr<strong>en</strong>sd door de waarde van hetaandeel van de erfg<strong>en</strong>aam in de goeder<strong>en</strong> van de nalat<strong>en</strong>schap. Het eig<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong> blijft buit<strong>en</strong> schot. E<strong>en</strong> legaat vereistge<strong>en</strong> aanvaarding; zie art. 4:201 lid 1 BW.338. Vereff<strong>en</strong>ing na b<strong>en</strong>eficiaire aanvaardingMet betrekking tot e<strong>en</strong> erfg<strong>en</strong>aam die onder het voorrecht van boedelbeschrijving heeft aanvaard, geldt het bepaalde in afdeling4.6.3. De formele vereff<strong>en</strong>ing, zoals voorzi<strong>en</strong> in die afdeling, behoeft in beginsel slechts te word<strong>en</strong> gevolgd:- ingeval e<strong>en</strong> of meer erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> onder het voorrecht van boedelbeschrijving hebb<strong>en</strong> aanvaard;- ls de rechtbank e<strong>en</strong> vereff<strong>en</strong>aar heeft b<strong>en</strong>oemd (zie daarover art. 4:203 BW).Echter: ook na aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving kan de formele vereff<strong>en</strong>ing achterwege blijv<strong>en</strong> indi<strong>en</strong>:zie art. 4:202 lid 1, 2 <strong>en</strong> 3 BW.VERDELING339. InleidingGedur<strong>en</strong>de de periode waarin de bijzondere geme<strong>en</strong>schap niet verdeeld is, staan de deelg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> tot elkaar in e<strong>en</strong> rechtsverhoudingdie vooral wordt beheerst door de eis<strong>en</strong> van redelijkheid <strong>en</strong> billijkheid (art. 3:166 lid 3 BW).340. Toerek<strong>en</strong>ing van schuld<strong>en</strong>Ieder van de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> kan verlang<strong>en</strong> dat bij de verdeling op het aandeel van e<strong>en</strong> andere deelg<strong>en</strong>oot in de geme<strong>en</strong>schapwordt toegerek<strong>en</strong>d hetge<strong>en</strong> deze aan de nalat<strong>en</strong>schap (erflater) schuldig is; vgl. art. 4:228 lid 1 <strong>en</strong> 3:184 BW. Van verrek<strong>en</strong>ingin de zin van art. 6:127 is ge<strong>en</strong> sprake. Er is sprake van verm<strong>en</strong>ging in de zin van art. 6:161 BW.341. Inbr<strong>en</strong>g van gift<strong>en</strong>Het zou de w<strong>en</strong>s van de erflater kunn<strong>en</strong> zijn dat bij de afwikkeling van de nalat<strong>en</strong>schap rek<strong>en</strong>ing wordt gehoud<strong>en</strong> met door hemgedane gift<strong>en</strong>. Is dat het geval, dan is de gift gedaan onder verplichting tot inbr<strong>en</strong>g. De waarde van de gift wordt in minderinggebracht op het aandeel van de betrokk<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>oot. De inbr<strong>en</strong>gplicht kan slechts erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>. Gift<strong>en</strong> hoev<strong>en</strong>slechts te word<strong>en</strong> ingebracht indi<strong>en</strong> de erflater dit hetzij bij de gift, hetzij bij de uiterste wilsbeschikking heeft voorgeschrev<strong>en</strong>.Vgl. art. 4:229 <strong>en</strong> 4:233 BW.Inbr<strong>en</strong>g is niet verplicht voorzover de waarde van de gift groter is dan de waarde van het erfdeel; zie art. 4:233 lid 2 BW. T<strong>en</strong>aanzi<strong>en</strong> van de waardebepaling zijn de regels die geld<strong>en</strong> bij de berek<strong>en</strong>ing van de legitieme portie van overe<strong>en</strong>komstige toepassing;zie art. 4:233 lid 1 BW.Indi<strong>en</strong> de gift t<strong>en</strong> laste is gekom<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> huwelijksvermog<strong>en</strong>srechtelijke geme<strong>en</strong>schap van goeder<strong>en</strong>, komt de gehele giftvoor inbr<strong>en</strong>g in aanmerking, t<strong>en</strong>zij de erflater het teg<strong>en</strong>deel heeft bepaald. Hetzelfde geldt in geval van e<strong>en</strong> deelg<strong>en</strong>ootschap.Vgl. art. 4:231 BW.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!