06.07.2015 Views

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

BIAXiaal<br />

478<br />

Voedingseconomie en<br />

milieuomstandigheden in en rond een<br />

Romeinse nederzetting bij Budel (NB)<br />

De resultaten van het pollen- en macrorestenonderzoek<br />

H. van Haaster<br />

Augustus 2010<br />

BIAX<br />

C o n s u l t<br />

Onderzoeks- en Adviesbureau<br />

voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie


Colofon<br />

Titel:<br />

BIAXiaal 478<br />

Voedingseconomie en milieuomstandigheden in en rond een Romeinse nederzetting bij<br />

Budel (NB). De resultaten van het pollen- en macrorestenonderzoek.<br />

Auteur:<br />

H. van Haaster<br />

Met medewerking van:<br />

L. van Beurden<br />

M. van Waijjen<br />

Opdrachtgever:<br />

BAAC bv<br />

ISSN: 1568-2285<br />

©BIAX <strong>Consult</strong>, Zaandam, 2010<br />

Correspondentie adres:<br />

BIAX <strong>Consult</strong><br />

Hogendijk 134<br />

1506 AL Zaandam<br />

tel: 075 – 61 61 010<br />

fax: 075 – 61 49 980<br />

e-mail: BIAX@BIAX.nl


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 1<br />

1. Inleiding<br />

In 2009 is door BAAC bv een archeologische opgraving uitgevoerd in het plangebied<br />

Duitse School in Budel (gemeente Cranendonck (NB), zie figuur 1). 1 De aanleiding voor<br />

dit onderzoek werd gevormd door het feit dat op dit terrein de nieuwbouw van 23<br />

woningen zou worden gerealiseerd waarbij de ondergrond zou worden vergraven. De<br />

verwachting was dat hierdoor de archeologische waarden in de ondergrond ernstig<br />

zouden worden aangetast. Bij eerder verricht proefsleuvenonderzoek was namelijk<br />

gebleken dat zich in het plaatselijke bodemarchief nederzettingsresten bevinden uit de<br />

IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. 2 Op grond hiervan heeft het bevoegd gezag<br />

(de gemeente Cranendonck) besloten een zogenaamd Definitief Archeologisch<br />

Onderzoek te laten uitvoeren. Tijdens dit onderzoek zijn uit enkele tientallen grondsporen<br />

monsters genomen voor archeobotanisch onderzoek (zowel pollen- als<br />

macrorestenonderzoek). Het betreft voornamelijk paalsporen van huizen en spiekers uit<br />

de Romeinse tijd. Ook is de bodem van een vermoedelijke Romeinse potstal bemonsterd.<br />

Figuur 1<br />

Budel, locatie van de voormalige Duitse School (© Google Earth).<br />

1 De centrumcoördinaten van de vindplaats zijn x: 167.958, y: 365.515.<br />

2 Dyselinck & Van der Mark 2008.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 2<br />

De belangrijkste doelstelling van het archeobotanisch onderzoek was informatie te<br />

verkrijgen over de voedingsgewoonten van de vroegere bewoners en de<br />

milieuomstandigheden in en rond de nederzetting(en). Daarnaast was de verwachting dat<br />

informatie zou kunnen worden verkregen over activiteiten die in en rond de<br />

nederzetting(en) werden uitgevoerd. We kunnen hierbij denken aan locale tuinbouw, het<br />

houden van dieren of bepaalde ambachtelijke activiteiten.<br />

2. Monsterselectie en analysetechniek<br />

2.1 BOTANISCHE MACRORESTEN<br />

2.2 POLLEN<br />

Ten behoeve van botanisch macrorestenonderzoek zijn door BAAC bv 59 grondmonsters<br />

van 10 liter gezeefd over een serie zeven met maaswijdten van 2, 1, 0.5 en 0.25 mm. De<br />

zeefresiduen zijn vervolgens ter inventarisatie aan BIAX <strong>Consult</strong> aangeboden. Tijdens de<br />

inventarisatie zijn de monsters beoordeeld op zadenrijkdom, soortenrijkdom,<br />

conservering en de aanwezigheid van resten van cultuurgewassen. Tevens is een schatting<br />

gemaakt van het aantal fragmenten houtskool dat geschikt is voor determinatie. Ook is de<br />

eventuele aanwezigheid van aardewerk en zoölogische resten geregistreerd. Naar<br />

aanleiding van de resultaten van de inventarisatie zijn in overleg met de opdrachtgever 23<br />

monsters geselecteerd voor een analyse. Een overzicht van alle onderzochte monsters met<br />

hun contextgegevens wordt gegeven in bijlage 1.<br />

De inventarisatie en analyse hebben plaatsgevonden met behulp van opvallendlichtmicroscopen<br />

met vergrotingen tot 50 maal, standaard-determinatiewerken en de<br />

referentiecollecties van BIAX <strong>Consult</strong>. De inventarisatie is uitgevoerd door K. Häninnen,<br />

L. Kubiak-Martens en L. van Beurden. De analyse is uitgevoerd door L. van Beurden.<br />

Naar aanleiding van de resultaten van de analyse is een klein aantal monsters gescand<br />

op de aanwezigheid van houtskool van naaldhoutsoorten. Deze scan is uitgevoerd door K.<br />

Hänninen.<br />

In put 10 is een huisplattegrond aangetroffen met een verlaagd vloergedeelte. Het<br />

vermoeden bestond dat het hierbij kon gaan om een potstal. Een profiel door de<br />

ondergrond op deze plaats is daarom bemonsterd ten behoeve van pollenonderzoek. Dit is<br />

gedaan door twee pollenbakken in de profielwand te slaan die elkaar (in verticale<br />

richting) iets overlappen. Uit de onderste pollenbak (vondstnummer 10.910) zijn ten<br />

behoeve van een inventariserend onderzoek drie pollenmonsters verzameld. Gezien de<br />

zeer lichte kleur, het vrijwel geheel ontbreken van een organische component en de<br />

homogene, niet gelaagde aard van vulling 4 is besloten om uit deze vulling slechts één<br />

submonster te nemen. Om de kans op een telbaar preparaat uit deze - naar verwachting<br />

pollenarme - vulling te vergroten, is extra veel materiaal (10 cm 2 ) ter bereiding<br />

ingestuurd. Vulling 6 leek uit twee lagen te bestaan: bovenin een donkerbruine (humeus?)<br />

laag en onderin een harde, zwarte (verkoolde?) laag. Uit elk van de lagen van vulling 6 is<br />

een submonster voor inventariserend pollenonderzoek genomen. Deze pollenmonsters<br />

hadden een volume van 4 cm 3 . Een overzicht van de onderzochte pollenmonsters wordt<br />

gegeven in tabel 1. De positie van de pollenmonsters in het profiel wordt weergegeven in<br />

figuur 2.<br />

De pollenbereiding is uitgevoerd volgens de standaardmethode van Erdtman. 3 Om een<br />

indruk te krijgen van de pollenconcentratie is aan elk monster een vaste hoeveelheid<br />

sporen (twee tabletten met circa 18.583 sporen per tablet) van een niet in Nederland<br />

voorkomende wolfsklauwsoort (Lycopodium) toegevoegd. De bereiding is uitgevoerd<br />

3 Erdtman 1960; Fægri et al. 1989 (met modificaties van Konert 2002).


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 3<br />

onder leiding van M. Konert van de Vrije Universiteit van Amsterdam. 4 Bij de<br />

inventarisatie is gekeken naar de rijkdom van het materiaal en naar de conservering van<br />

het pollen. Daarnaast is gekeken naar de pollensamenstelling van het monster, waarbij<br />

extra aandacht is besteed aan de aanwezigheid van pollen van cultuurgewassen en andere<br />

indicatoren die op menselijke activiteit of veehouderij wijzen. Ook is gelet op<br />

palynologische ouderdomsindicatoren waarmee de vullingen zouden kunnen worden<br />

gedateerd. Bij de inventarisatie, die is uitgevoerd door M. van Waijjen, is gebruik<br />

gemaakt van een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 600 maal. De<br />

identificatie is gedaan aan de hand van de pollencollectie van BIAX <strong>Consult</strong> en met<br />

behulp van de geëigende determinatieliteratuur. 5<br />

Tabel 1<br />

Budel-Duitse School, overzicht van onderzochte pollenmonsters.<br />

put spoor vondstnr. BX-nr volume (ml) diepte in cm t.o.v. top<br />

pollenbak<br />

10 10199 V.910 BX 4362 10 36-37<br />

10 10199 V.910 BX 4363 4 42-43<br />

10 10199 V.910 BX 4364 4 44,5-45,5<br />

Figuur 2<br />

Budel-Duitse School, afbeelding van pollenbak 10.910 met de positie van de<br />

pollenmonsters (BX-nrs.)<br />

4 Faculteit Aard- en Levenswetenschappen.<br />

5 Beug 2004; Moore et al. 1991.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 4<br />

3. Resultaten van de inventarisatie<br />

3.1 BOTANISCHE MACRORESTEN<br />

3.2 POLLEN<br />

De resultaten van de inventarisatie worden weergegeven in bijlage 2. Alle aangetroffen<br />

resten zijn verkoold. Een klein aantal monsters is rijk tot redelijk rijk aan verkoolde resten<br />

van cultuurgewassen. Daarnaast is een aantal monsters arm tot matig rijk aan verkoolde<br />

resten. In overleg met de opdrachtgever is besloten 23 arme tot rijke monsters te<br />

analyseren.<br />

In de monsters 81 en 374 zijn tijdens de analyse verkoolde schubben van dennenkegels<br />

aangetroffen. Tijdens de inventarisatie waren ook al verkoolde dennenschubben in de<br />

monsters 83 en 384 gevonden. Van deze twee inventarisatiemonsters is de grofste fractie<br />

tijdens de analysefase nogmaals doorzocht op de aanwezigheid van meer resten van den.<br />

Omdat de monsters 81, 83, 374 en 384 van spiekers afkomstig zijn, zijn ook de monsters<br />

79, 129, 138 en 851 t/m 854 (spiekers, horreum) nogmaals gescand op resten van den.<br />

In de monsters 81, 83, 374 en 384 (met dennenschubben) is ook houtskool van<br />

naaldhout herkend. Van de monsters van het horreum bevatten alleen 852 en 853<br />

naaldhout-houtskool; 851 en 854 niet. Ook de monsters 79, 129 en 138 (spiekers)<br />

bevatten geen houtskool van naaldhout.<br />

Een redelijk aantal monsters bevat glimmende stukjes verkoold materiaal (verglaasde<br />

houtskool) waarin in sommige gevallen duidelijk houtskoolfragmenten zichtbaar zijn.<br />

Deze stukjes doen erg denken aan teerresten die in opgravingen als Knooppunt-<br />

Hattemerbroek en Hanzelijn-Tunnel Drontermeer zijn aangetroffen. 6 Om te achterhalen<br />

of het inderdaad om teerresten gaat, worden de fragmentjes chemisch geanalyseerd.<br />

Gezien de vondsten van dennenschubjes en houtskool van naaldhout, zouden de stukjes<br />

resten kunnen zijn van teerproductie uit dennenhout.<br />

De resultaten van de palynologische inventarisatie staan in bijlage 3. De monsters bleken<br />

zeer arm te zijn aan pollen dat bovendien slecht is geconserveerd. Dit betekent dat in de<br />

monsters niet voldoende determineerbaar pollen aanwezig is om analyse ervan te<br />

rechtvaardigen. In het bovenste monster (36-37 cm) uit vulling 4 zijn alleen enkele<br />

pollenkorrels van grassen (Poaceae) en els (Alnus) aanwezig. Van de overige soorten is<br />

slechts een enkele pollenkorrel aangetroffen. Het monster is zeer arm. De aanwezigheid<br />

van alsem (Artemisia) en smalle weegbree (Plantago lanceolata) zou kunnen wijzen op<br />

menselijke activiteit. Het monster hieronder (42-43 cm) uit de top van vulling 6 is<br />

eveneens zeer arm. Alleen van grassen is meer dan een enkele pollenkorrel in het<br />

preparaat aanwezig. Er zijn geen mestschimmels aangetroffen. Het gaat bij deze vulling<br />

dus vrijwel zeker niet om een mestlaag. Er is ook geen pollen van heide (Ericaceae)<br />

aangetroffen. Het monster bevat wel veel houtskoolfragmenten. Het onderste monster<br />

(44,5-45,5 cm) is vrijwel pollenloos. Opvallend is dat vrijwel uitsluitend pollenkorrels<br />

van smalle weegbree in dit monster aangetroffen zijn. Verder is een enkele pollenkorrel<br />

van gras en een enkele varenspore (Dryopteris-type, Polypodium) aanwezig.<br />

4. Resultaten macrorestenanalyse<br />

De resultaten van het macrorestenonderzoek staan in bijlage 4. De aangetroffen soorten<br />

zijn voor de overzichtelijkheid onderverdeeld in gebruiksplanten en wilde planten.<br />

Binnen de categorie gebruiksplanten is een onderverdeling aangebracht die is gebaseerd<br />

op het vermoedelijke vroegere gebruik. De wilde planten zijn ingedeeld op grond van de<br />

6 Kubiak-Martens et al. 2008.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 5<br />

vegetatietypen waarin zij tegenwoordig meestal voorkomen. 7 Met nadruk moet wel<br />

worden gesteld dat deze indeling niet kritiekloos toegepast mag worden op vroegere<br />

vegetaties. Dit geldt vooral voor door mensen beïnvloede vegetaties. Toch wordt omwille<br />

van de herkenbaarheid in bijlage 4 uitgegaan van het huidige voorkomen. Bij de<br />

bespreking van de diverse vegetatietypen zullen indien nodig nuanceringen op de indeling<br />

worden aangebracht.<br />

4.1 GEBRUIKSPLANTEN<br />

Wat de gebruiksplanten betreft, zijn voornamelijk resten van granen gevonden. Het gaat<br />

om resten van bedekte gerst (Hordeum vulgare var. vulgare), emmertarwe (Triticum<br />

dicoccon), pluimgierst (Panicum miliaceum), rogge (Secale cereale) en haver (Avena).<br />

Sommige graankorrels konden niet worden gedetermineerd omdat ze te sterk waren<br />

beschadigd (Cerealia indet.).<br />

Van pluimgierst zijn de meeste resten teruggevonden. In vrijwel elk monster zijn resten<br />

van dit graan aanwezig. Pluimgierst is een graansoort met relatief kleine korrels die<br />

vroeger vooral op de zandgronden werd verbouwd (figuur 3).<br />

Figuur 3<br />

Pluimgierst (© BIGLOBE).<br />

Het is in tegenstelling tot de andere aangetroffen granen een zogenaamde C4-plant.<br />

Dergelijke planten komen vooral voor in de warmere delen van de wereld. De benaming<br />

C4-plant betekent dat ze op een bijzondere manier kooldioxide vastleggen en daarbij<br />

minder water nodig hebben dan andere planten. Dit stofwisselingsproces werkt alleen<br />

goed bij temperaturen die overdag niet onder de 12 °C komen. Daarom werd gierst in ons<br />

land vooral op droge, zandige bodems verbouwd die snel opwarmen. Op vochtige<br />

7 Tamis et al. 2004.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 6<br />

(koude) grond doet pluimgierst het niet goed. Vanaf de Bronstijd wordt pluimgierst in ons<br />

land verbouwd. Gierst staat echter niet bekend als een graan dat door de Romeinen veel<br />

werd gegeten. Het werd voornamelijk door de inheemse bewoners gegeten. Uit de tot op<br />

heden verkregen archeobotanische gegevens in ons land lijkt naar voren te komen dat<br />

pluimgierst vooral bij Germanen populair was.<br />

Ook van gerst zijn in veel monsters resten gevonden. Gerst behoorde tot de<br />

belangrijkste granen van de ijzertijdboeren in ons land. 8 Ook in Romeinse context wordt<br />

vaak gerst aangetroffen. In bijvoorbeeld de vicus bij het castellum van Valkenburg werd<br />

in de paalgaten bijna uitsluitend gerst gevonden en ook in de horrea op deze vindplaats<br />

zat veel gerst. 9 Hoewel gerst bij de Romeinen officieel voornamelijk als paardenvoedsel<br />

bekend stond moet de betekenis van dit graan in de menselijke voeding niet onderschat<br />

worden. 10 Uit archeologisch onderzoek in het Castellum Novaesium (het huidige Neuss)<br />

is gebleken dat soldaten afgemeten porties gerst in hun barakken bewaarden. 11 Ook uit tal<br />

van historische vermeldingen is duidelijk dat de Romeinen weliswaar gerst aan hun<br />

paarden voerden, maar het ook zelf aten. Uit sommige bronnen blijkt echter dat het eten<br />

van gerst als vernederend of onrechtvaardig werd beschouwd. Zo zouden soldaten gerst in<br />

plaats van tarwe te eten hebben gekregen als hun prestaties beneden de verwachting<br />

bleven. 12 Het voorkomen van gerst op Romeinse vindplaatsen is echter zo algemeen dat<br />

het te ver gaat om dit uitsluitend te interpreteren als voedsel voor dieren en/of gestrafte<br />

militairen. Ook ‘normale’ Romeinen in ons land hebben waarschijnlijk regelmatig gerst<br />

gegeten, evenals de autochtone bevolking van ons land.<br />

Emmertarwe was destijds ook een populaire graansoort. De Romeinen in ons land aten<br />

het ook, maar of ze de emmertarwe hier zelf verbouwden is niet bekend. Er zijn<br />

aanwijzingen dat de cultuur van dit graan onder invloed van de Romeinse aanwezigheid<br />

is geïntensiveerd en dat emmertarwe door de Romeinse bezetters bij inheemse boeren<br />

werd gekocht of als een soort belasting bij de boeren werd geïnd. 13 Ook zijn er bewijzen<br />

dat veel graan (emmertarwe, broodtarwe, spelt) geïmporteerd werd uit Noord-Gallië<br />

(Vlaanderen), Brittania en de lössgebieden van Zuid-Nederland en het Duitse Rijnland. 14<br />

Het is niet zeker van welke haversoort de kafnaaldfragmenten van haver afkomstig<br />

zijn. Het kan zowel gaan om het akkeronkruid oot (Avena fatua) als om echte haver<br />

(Avena sativa). Oot was in de prehistorie een akkeronkruid dat vooral tussen gerst en<br />

emmertarwe lijkt te hebben gegroeid. Er bestaat namelijk een sterke correlatie tussen het<br />

voorkomen van oot en dat van emmertarwe en gerst in monsters uit Nederlandse<br />

prehistorische context. 15<br />

De aanwezigheid van rogge (twee korrels in vondstnummer 241) is opvallend omdat in<br />

pre-middeleeuwse context niet vaak roggevondsten worden gedaan. Dit geldt vooral voor<br />

het gebied ten zuiden van de voormalige Romeinse rijksgrens, de Limes. De oudste<br />

vondsten van gecultiveerde rogge in ons land zijn gedaan in Germaans gebied (ten<br />

noorden van de Limes). Ze zijn gedaan in Noordbarge (100 BC-100 AD) en Ede-<br />

Veldhuizen (ca. 120 AD). 16 Later in de Romeinse tijd zijn ook relatief grote vondsten<br />

gedaan in Peelo (200-450 AD) en Raalte (300-450 AD). 17 Af en toe worden wel oudere<br />

vondsten van rogge gedaan, maar het betreft dan altijd individuele korrels die meestal<br />

8 Zie bijvoorbeeld Brinkkemper 1993; Kooistra 1996; Van Beurden 2002.<br />

9 Pals et al. 1989.<br />

10 Zie bijv. Junkelmann 1997, 53, 104 en 107; Knörzer 1979.<br />

11 Knörzer 1970, 128.<br />

12 Junkelmann 1997, 104.<br />

13 Groenman-van Waateringe 1989; Pals 1997, 36.<br />

14 Pals & Hakbijl 1992; Jones 1964, 844; Groenman-Van Waateringe 1977, 238; Kooistra 2009,<br />

230-231.<br />

15 Bron: Archeobotanisceh database RADAR.<br />

16 Resp. Van Zeist 1983, 182; Van Zeist 1976, 72.<br />

17 Van Zeist & Palfenier-Vegter 1994, 288; Lauwerier et al. 1999.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 7<br />

worden geïnterpreteerd als afkomstig van rogge die als onkruid tussen andere granen<br />

voorkwam. 18<br />

In het verspreidingspatroon van roggevondsten in de Romeinse tijd is een interessant<br />

patroon te zien waarin de Romeinse rijksgrens, de limes, duidelijk herkenbaar is. De<br />

vondsten ten noorden van de limes (Germania Libera) betreffen naar verhouding grote<br />

aantallen korrels. In Germania Inferior (ten zuiden van de limes) heeft alleen het<br />

onderzoek in Geldrop, Alphen-Chaam, Goirle, Gennep, Voerendaal-ten Hove,<br />

Maastricht-Derlon en Holtum-Noord (alle laat-Romeins) relatief hoge aantallen<br />

roggevondsten opgeleverd. 19 De bewoners van deze nederzettingen waren Germanen die<br />

hun roots hadden in Germania Libera. In Budel zijn slechts twee korrels van rogge<br />

gevonden, maar samen met de grote hoeveelheid vondsten van pluimgierst is het toch<br />

denkbaar dat sprake was van Germaanse invloed op de voedingsgewoonten.<br />

Van vlas zijn in vijf monsters zaden gevonden. Vlas is een gewas dat zowel voor de<br />

oliehoudende zaden als voor de vezels kan worden verbouwd. Waar de Romeinse<br />

bewoners van Budel het gewas voor hebben gebruikt, kan niet worden achterhaald.<br />

Vlasvezels kunnen worden gebruikt voor de productie van textiel (linnen) en touw. Uit de<br />

zaden (lijnzaad) kan olie (lijnolie) geperst worden die in de voeding of voor verlichting<br />

gebruikt kan worden.<br />

Van huttentut (Camelina sativa) zijn in twee monsters zaden gevonden. Huttentut (ook<br />

wel dederzaad genoemd) is een plant die vroeger verbouwd werd voor de oliehoudende<br />

zaden. Vanaf de Bronstijd komt het in de Nederlandse landbouw voor. Huttentut stelt niet<br />

veel eisen aan de bodem waarop het verbouwd wordt. Het staat bekend als een relatief<br />

‘snel’ gewas dat al 12-14 weken na het zaaien, geoogst kan worden. 20<br />

Alleen van gerst en emmertarwe is dorsafval gevonden. Op grond van de aan- of<br />

afwezigheid van dorsafval kunnen soms conclusies worden getrokken over locale<br />

verbouw of import van cultuurgewassen. Uitgangspunt bij dit onderzoek is het gegeven<br />

dat dorsafval in principe achterblijft in de nederzetting waar het cultuurgewas<br />

geproduceerd wordt, en dat het dus niet met het graan geëxporteerd wordt. De aard van<br />

het dorsafval moet hierbij wel in ogenschouw worden genomen. Van emmer zijn<br />

aarvorkjes gevonden. Deze kafresten zitten na de eerste dorsing (op de productienederzetting)<br />

nog aan de graankorrels vast. In deze vorm wordt het graan ook verhandeld.<br />

Aarvorkjes worden pas vlak voor de maaltijdbereiding door middel van stampen en/of<br />

eesten, zeven en wannen verwijderd. De vondst van deze kafresten kan dus niet gebruikt<br />

worden als bewijs voor locale verbouw. Van gerst is één aarspilfragment gevonden. Deze<br />

onderdelen van de aar worden in tegenstelling tot de aarvorkjes van emmertarwe wél<br />

tijdens de eerste dorsing van de korrels gescheiden. Grote hoeveelheden<br />

aarspilfragmenten duiden daarom op locale verbouw van de betreffende granen. In een<br />

partij gedorst graan kunnen echter ook wel enkele aarspilfragmenten achterblijven.<br />

Daarom leveren kleine aantallen van deze resten (zoals in Budel) geen betrouwbaar<br />

bewijs voor locale verbouw.<br />

Ook van de andere cultuurgewassen (rogge, vlas, huttentut en eventueel haver) zijn<br />

geen bewijzen gevonden voor locale verbouw. Het zou echter te ver voeren om te<br />

concluderen dat alle aangetroffen cultuurgewassen werden geïmporteerd, vooral als de<br />

rurale context waarin de vondsten zijn gedaan in ogenschouw wordt genomen.<br />

Uit de categorie ‘Fruit’ is één pit gevonden die van framboos (Rubus idaeus) of een<br />

bramensoort (Rubus spec.) afkomstig kan zijn. Frambozen en bramen komen van nature<br />

in ons land voor en kunnen door de vroegere bewoners van de nederzetting(en) in de<br />

omgeving verzameld zijn.<br />

18 Zie discussie in Lauwerier et al. 1999, 165.<br />

19 Resp. Luijten 1990; Van Haaster 2005a; Van Haaster 2005b; Kooistra 1996; Bakels & Dijkman<br />

2000; Van Haaster 2009; Van Beurden 2009.<br />

20 Körber-Grohne 1987, 390.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 8<br />

4.2 WILDE PLANTEN, ONKRUIDEN<br />

Resten van wilde planten die in archeologische grondsporen worden aangetroffen, geven<br />

vaak waardevolle informatie over menselijke activiteiten en milieuomstandigheden op en<br />

rond een nederzettingsterrein. Ook kunnen ze informatie geven over de exploitatie van<br />

(semi)natuurlijke vegetaties zoals graslanden, de omstandigheden op de akkers en de<br />

herkomst van landbouwproducten.<br />

Bij de interpretatie van onkruidvondsten uit archeologische context wordt vaak<br />

onderscheid gemaakt tussen verkoolde en onverkoolde zaden. Van verkoolde<br />

onkruidzaden wordt meestal verondersteld dat ze samen met graan in de nederzetting<br />

terecht zijn gekomen en ook samen met het graan (tijdens processen die met de<br />

oogstverwerking en voedselbereiding te maken hebben) verkoold zijn geraakt. De kans<br />

dat onkruiden die tussen granen groeien op deze manier verkoold raken, is veel groter dan<br />

de kans dat onkruiden uit moestuinen of natuurlijke vegetaties verkoold raken. 21 Dit<br />

betekent niet dat onkruiden uit natuurlijke vegetaties of moestuinen niet verkoold kunnen<br />

raken, maar de kans daarop is dus veel kleiner dan bij graanakkeronkruiden. 22<br />

Omdat op de vindplaats Budel-Duitse School door de slechte conserveringsomstandigheden<br />

voor onverkoolde plantenresten alleen verkoolde resten bewaard zijn<br />

gebleven, is het niet mogelijk betrouwbare uitspraken te doen over de locale<br />

milieuomstandigheden. We denken dat de meeste aangetroffen zaden afkomstig zijn van<br />

planten die op de akkers tussen het graan hebben gegroeid, althans de kans dat ze van<br />

akkers afkomstig zijn, is volgens bovengenoemde theorie het grootst. Dit geldt zeker voor<br />

de soorten die ingedeeld zijn in de categorieën ‘Onkruiden van voedselrijke akkers en<br />

tuinen’, ‘Onkruiden van matig voedselrijke akkers’ en ‘Onkruiden van voedselrijke<br />

ruigten’. Bij de soorten uit de eerste categorie gaat het om planten die een voorkeur<br />

hebben voor voedselrijke bodems. De tweede categorie onkruiden is beter<br />

vertegenwoordigd met soorten als schapenzuring (Rumex acetosella), gewone spurrie<br />

(Spergula arvensis), knopherik (Raphanus raphanistrum), hanenpoot (Echinochloa crusgalli)<br />

en één of meerdere soorten naaldaar (Setaria). Dit zijn soorten die veel op matig<br />

voedselrijke, meestal zandige bodems worden aangetroffen. De planten uit de categorie<br />

‘Onkruiden van voedselrijke ruigten’ staan meestal op voedselrijke plaatsten waar relatief<br />

weinig verstoring plaatsvindt. Deze planten hebben waarschijnlijk op minder intensief<br />

bewerkte, en voedselrijkere delen van de akker(s) gestaan, bijvoorbeeld langs de rand van<br />

de akker (bij heggen of hekken) of vlakbij ‘verstorende elementen’ die zich in of vlak<br />

naast de akker(s) bevonden, zoals bomen, opslagplaatsen en afvalhopen.<br />

Ook de soorten uit de andere categorieën kunnen heel goed op de akkers gestaan<br />

hebben, ook al worden de planten tegenwoordig vooral in andere vegetatietypen<br />

aangetroffen. Vroeger kwamen veel meer soorten onkruiden op akkers voor. Dit geldt<br />

vooral voor planten die tegenwoordig bekend staan als graslandplant.<br />

Samenvattend kunnen we concluderen dat de akkers waarschijnlijk gelegen waren op<br />

matig voedselrijke, zandige bodems. Op de akkers kwamen plekken voor met een slechte<br />

waterhuishouding (bijvoorbeeld verslempte delen). Hier stonden de waterbiezen<br />

(Eleocharis) en waterpeper (Persicaria hydropiper). Langs de randen stonden een paar<br />

‘ruige’ soorten. Graslandplanten stonden tussen het graan verspreid. De onkruiden<br />

hadden waarschijnlijk een belangrijk aandeel op de akkers en gaven dez een ruige aanblik<br />

zoals te zien is op onderstaande foto van een gerstakker die op traditionele wijze is<br />

beheerd (zie figuur 4).<br />

21 Granen worden meestal massaal, met de daartussen groeiende onkruiden geoogst.<br />

Tuinbouwproducten worden meestal individueel geoogst waardoor de kans op het meeoogsten<br />

van onkruiden veel kleiner is.<br />

22 Zie discussie in Van der Veen 2007.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 9<br />

Figuur 4<br />

Ouderwetse gerstakker met veel ruigtekruiden en graslandplanten (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

Opvallend zijn de vondsten van kegelschubben van grove den (Pinus sylvestris). Ook de<br />

houtskool die gedetermineerd is als afkomstig van naaldhout, is vermoedelijk van deze<br />

boom afkomstig. Na afloop van de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden, was de grove<br />

den de eerste langlevende boom die zich in ons land vestigde. Na circa 7000 voor Chr.,<br />

toen ook loofbomen zich langzamerhand in ons land uitbreidden, werd de grove den bijna<br />

geheel verdrongen door loofbomen, om als gevolg van massale aanplant in de 16 e eeuw<br />

weer in ons land te verschijnen. Het is lang een omstreden vraag geweest of de grove den<br />

in de tussenliggende paar duizend jaar steeds in Nederland aanwezig is gebleven of dat de<br />

boom in het vroege Holoceen geheel uitstierf om in de 16 e eeuw opnieuw te verschijnen<br />

in door de mens ingezaaide bossen. 23 De laatste jaren is echter steeds duidelijker<br />

geworden dat de grove den zich in ons land tijdens het gehele Holoceen op natuurlijke<br />

wijze heeft kunnen handhaven op plaatsten waar loofbomen niet goed konden groeien. 24<br />

Dat zijn bijvoorbeeld droge heidevelden en zandverstuivingen, maar ook plaatsen die te<br />

nat zijn voor de groei van loofbomen, zoals hoogvenen. 25 Waarschijnlijk zijn de in Budel<br />

aangetroffen resten van één of meerdere dennen afkomstig die op een droog heideveld of<br />

een zandverstuiving in de omgeving stonden. Er bestaat een reële kans dat het voorkomen<br />

van de dennen rond Romeins Budel een gevolg was van menselijke ingrepen in het<br />

landschap. We kunnen hierbij denken aan bodemdegradatie als gevolg van<br />

overexploitatie.<br />

5. Conclusies<br />

De conserveringsomstandigheden voor plantenresten op de vindplaats Budel-Duitse<br />

School waren niet optimaal. De grondsporen waaruit de onderzochte monsters afkomstig<br />

zijn, hebben in het verleden gedurende lange tijd boven het grondwaterniveau gelegen<br />

23 Het oudste door zogenaamde Tannensäer ingezaaide bos in Nederland is het Mastbos bij Breda<br />

(1515); zie Buis 1985, 336.<br />

24 In sommige gevallen zal haar voorkomen zijn bevoordeeld door de mens (en zijn vee).<br />

25 Dit geldt alleen voor het eerste deel van het Holoceen, zie discussie in Cleveringa et al. 2008.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 10<br />

waardoor hierin alleen verkoolde plantenresten bewaard zijn gebleven. Hierdoor is het<br />

beeld dat we hebben gekregen van de voedingseconomie en de milieuomstandigheden<br />

minder compleet dan we hadden gehoopt. Desondanks hebben we met name over de<br />

voedingseconomie waardevolle gegevens verkregen, omdat een relatief groot aantal<br />

monsters kon worden onderzocht.<br />

Uit het onderzoek is gebleken dat gerst, emmertarwe, pluimgierst, rogge, vlas,<br />

huttentut en mogelijk haver een rol speelden in de economie van de nederzetting. Het<br />

bewijs (in de vorm van dorsafval) voor de locale verbouw van deze cultuurgewassen is<br />

niet geleverd, maar gezien de rurale context waarin de vondsten zijn gedaan, vermoeden<br />

we wel dat de gewassen door de bewoners zelf werden verbouwd. Uiteraard kenden de<br />

bewoners nog meer cultuurgewassen en andere gebruiksplanten, maar hier zijn door de<br />

slechte conserveringsomstandigheden geen resten van teruggevonden.<br />

Dat voornamelijk resten van granen zijn gevonden, is niet ongebruikelijk op<br />

vindplaatsen waar alleen verkoolde plantenresten worden gevonden. Granen hebben een<br />

grotere kans om te verkolen dan andere cultuurgewassen omdat ze een grotere kans<br />

hebben om met open vuur in aanraking te komen. Het bakken van graanproducten (brood,<br />

koek) gebeurde immers vaak bij open vuur. Bovendien werden granen vaak geëest om het<br />

dorsen te vergemakkelijken en de opslagcondities te verbeteren, omdat de kiem door het<br />

eesten wordt gedood. Bij eesten worden de nog door het kaf omgeven korrels licht<br />

geroosterd waardoor het kaf bros wordt en makkelijker los laat. Bij deze werkzaamheden<br />

gebeurden wel eens ongelukjes waardoor een partij graan geheel of gedeeltelijk<br />

verkoolde. Bij oliehoudende zaden zoals vlas is deze behandeling niet nodig en werkt<br />

eesten zelfs averechts, omdat de zaden door licht roosteren aan elkaar gaan kleven. 26<br />

Peulvruchten als erwt en paardenboon (beide waren in de Romeins tijd populair) worden<br />

niet geroosterd of gebakken, maar gekookt, hetgeen hun kans op verkolen ook verkleint.<br />

Doordat onverkoolde plantenresten niet zijn aangetroffen, is geen informatie<br />

verkregen over de locale milieuomstandigheden of de milieuomstandigheden in de iets<br />

wijdere omgeving van de nederzetting(en). De vondst van resten van grove den op het<br />

nederzettingsterrein betekent dat iets met deze boom gedaan is. Nader onderzoek zal<br />

moeten uitwijzen of het hout van deze boom gebruikt is voor de productie van teer. De<br />

aanwezigheid van grove den in de omgeving van Romeins Budel betekent mogelijk dat<br />

sprake was van bodemdegradatie waardoor verstuivingen optraden. De bodemdegradatie<br />

kan een gevolg zijn geweest van overexploitatie van delen van het omringende landschap<br />

door de mens en zijn vee.<br />

Omdat het pollen zeer slecht geconserveerd bleek te zijn, is geen informatie over de<br />

milieuomstandigheden in de omgeving van de nederzetting(en) verkregen. Ook kon niet<br />

worden vastgesteld of het huis waaruit de pollenmonsters afkomstig zijn een stalfunctie<br />

had.<br />

26 Van Zeist 1968, 162.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 11<br />

6. Literatuur<br />

Bakels, C.C., & W. Dijkman 2000: Maastricht in the First Millennium AD. The<br />

Archaeobotanical Evidence, Maastricht.<br />

Beug, H.-J., 2004: Leitfaden der Pollenbestimmung für Mitteleuropa und angrenzende<br />

Gebiete, München.<br />

Beurden, L., van, 2009: Onderzoek aan botanische resten uit de IJzertijd, Laat-Romeinse<br />

tijd en Middeleeuwen van de vindplaats Holtum-Noord, Zaandam (BIAXiaal 413).<br />

Beurden, L.M. van, 2002: Botanisch onderzoek in het Maas-Demer-Schelde gebied: de<br />

Romeinse en vroegmiddeleeuwse periode, in: H. Fokkens en R. Jansen (red.), 2000<br />

jaar bewoningsdynamiek: Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-<br />

Scheldegebied, Leiden, 283-310.<br />

Brinkkemper, O., 1993: Wetland Farming in the Area to the South of the Meuse Estuary<br />

During the Iron Age and the Roman Period, thesis, Leiden.<br />

Buis, J., 1985: Historia Forestis. Nederlandse bosgeschiedenis II, Houtmarkt en houtteelt<br />

tot het midden van de negentiende eeuw, Utrecht.<br />

Cleveringa, P., H. Woldring, & H. de Wolf 2008: Sterven op staande voet, Palaeoactueel<br />

19, 39-45.<br />

Dyselinck, T., & R. van der Mark 2008: Budel, Duitse school. Tweefasig Inventariserend<br />

Veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven, concept 19-03-’08, (BAAC<strong>rapport</strong><br />

A-07.0119/A-08.0030).<br />

Erdtman, G., 1960: The Acetolysis Method, Svensk Botanisk Tidskrift 54, 561-564.<br />

Fægri, K., P.E. Kaland & K. Krzywinski 1989: Textbook of Pollen Analysis, Chichester<br />

(4 th Ed.).<br />

Geel, B. van, 1976: A Palaeoecological Study of Holocene Peat Bog Sections, based on<br />

the Analysis of Pollen, Sporen and Macro- and Microscopic Remains of Fungi, Algae,<br />

Cormophytes and Animals, Amsterdam (proefschrift Universiteit van Amsterdam).<br />

Groenman-Van Waateringe, W., 1977: Grain Storage and Supply in the Valkenburg<br />

Castella and Praetorium Agrippinae, in: B.L. van Beek, R.W. Brandt & W.<br />

Groenman-van Waateringe (eds.), Ex Horreo, Amsterdam (Cingula IV), 226-240.<br />

Groenman-Van Waateringe, W., 1989: Food for Soldiers, Food for Thought, in: J.C.<br />

Barrett, A.P. Fitzpatrick & L. Macinnes (eds.), Integrating the Subsistence Economy,<br />

Oxford (BAR International Series 181), 135-162.<br />

Haaster, H. van, 2005a: Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden in en rond een<br />

Frankische nederzetting in Alphen-Chaam (5 e -6 e eeuw), Zaandam (BIAXiaal 231).<br />

Haaster, H. van, 2005b: De onderkant van de Huzarenwei. Resultaten van het<br />

archeobotanisch onderzoek op de Huzarenwei te Goirle, Zaandam (BIAXiaal 214).<br />

Haaster, H. van, 2009: Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden in en rond een<br />

Germaanse nederzetting uit de 4 e -5 e eeuw bij Holtum (L.), Zaandam (BIAXiaal 408).<br />

Jones, A.H.M., 1964: The Later Roman Empire, 284-602. A Social Economic and<br />

Administrative Survey, Oxford.<br />

Junkelmann, M., 1997: Panis Militaris. Die Ernährung des römischen Soldaten oder der<br />

Grundstoff der Macht, Mainz am Rhein (tweede druk).<br />

Knörzer, K.-H., 1970: Römerzeitliche Pflanzenfunde aus Neuss, Novaesium IV.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 12<br />

Knörzer, K.-H., 1979: Verkohlte Reste von Viehfutter aus einem Stall des römischen<br />

Reiterlagers von Dormagen, Rheinische Ausgrabungen 20, 130-137.<br />

Konert, M., 2002: Pollen Preparation Method, Amsterdam (Intern Rapport Vrije<br />

Universiteit).<br />

Kooistra, L.I., 1996: Borderland Farming. Possibilities and Limitations of Farming in the<br />

Roman Period and Early Middle Ages between the Rhine and Meuse, thesis, Assen.<br />

Kooistra, L.I., 2009: The Provenance of Cereals for the Roman Army in the Rhine Delta,<br />

in: O. Dräger, A. Reis & W. Schmitz-Luck (Red.), Kelten am Rhein, Mainz am Rhein<br />

(Beihefte der Bonner Jahrbücher 58, 1), 219-237.<br />

Körber-Grohne, U., 1987: Nutzpflanzen in Deutschland. Kulturgeschichte und Biologie,<br />

Stuttgart.<br />

Kubiak-Martens, L., L.I. Kooistra & J.J. Langer 2008: Mesolithische teerwinning uit<br />

dennenhout (Pinus) in Hattemerbroek, Zaandam (BIAXiaal 387).<br />

Lauwerier, R.C.G.M., B.J. Groenewoudt, O. Brinkkemper & F.J. Laarman 1999:<br />

Between Ritual and Economics: Animals and Plants in a Fourth-Century Native<br />

Settlement at Heeten, the Netherlands, Berichten ROB 43, 155-198.<br />

Luijten, H., 1990: Plantenresten uit Geldrop, in: J. Bazelmans & F. Theuws (red.), Tussen<br />

zes gehuchten. De laat-Romeinse en middeleeuwse bewoning van Geldrop,<br />

Amsterdam, 58-64.<br />

Moore, P.D., J.A. Webb & M.E. Collinson 1991: Pollen Analysis, Oxford.<br />

Pals, J.P., & T. Hakbijl 1992: Weed and Insect Infestation of a Grain Cargo in a Ship at<br />

the Roman Fort of Laurium in Woerden (Province of Zuid-Holland), Review of<br />

Palaeobotany and Palynology 73, 287-300.<br />

Pals, J.P., 1997: De introductie van cultuurgewassen in de Romeinse Tijd, in: A.C. Zeven<br />

(red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum<br />

tot 1500 AD, Wageningen, 25-51.<br />

Pals, J.P., V. Beemster & A. Noordam 1989: Plant Remains from the Roman Castellum<br />

Praetorium Agrippinae near Valkenburg (Prov. of Zuid-Holland), Dissertationes<br />

Botanicae 133, 117-134.<br />

Punt, W., & G.C.S. Clarke (eds.) 1980: The Northwest European Pollen Flora II,<br />

Amsterdam.<br />

Punt, W., & G.C.S. Clarke (eds.) 1981: The Northwest European Pollen Flora III,<br />

Amsterdam.<br />

Punt, W., & G.C.S. Clarke (eds.) 1984: The Northwest European Pollen Flora IV,<br />

Amsterdam.<br />

Punt, W., & S. Blackmore (eds.) 1991: The Northwest European Pollen Flora VI,<br />

Amsterdam.<br />

Punt, W., (ed.) 1976: The Northwest European Pollen Flora I, Amsterdam.<br />

Punt, W., S. Blackmore & G.C.S. Clarke (eds.) 1988: The Northwest European Pollen<br />

Flora V, Amsterdam.<br />

Punt, W., S. Blackmore & P.P. Hoen (eds.) 1995: The Northwest European Pollen Flora<br />

VII, Amsterdam.<br />

Punt, W., S. Blackmore & P.P. Hoen (eds.) 2003: The Northwest European Pollen Flora<br />

VIII, Amsterdam.


BIAXiaal 478 ongecorrigeerd concept 13<br />

Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I.<br />

Hoste 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 30-4/5, 101-195.<br />

Veen, M. van der, 2007: Formation Processes of Desiccated and Carbonized Plant<br />

Remains - the Identification of Routine Practice, Journal of Archaeological Science 34<br />

(2007), 968-990.<br />

Zeist, W. van, & R.M. Palfenier-Vegter 1994: Roman Iron Age Plant Husbandry at Peelo,<br />

the Netherlands, Palaeohistoria 33/34, 287-297.<br />

Zeist, W. van, 1968: Prehistoric and Early Historic Food Plants in the Netherlands,<br />

Palaeohistoria 14, 41-173.<br />

Zeist, W. van, 1976: Two Early Rye Finds from the Netherlands, Acta Botanica<br />

Neerlandica 25:1, 71-79.<br />

Zeist, W. van, 1983: Plant Remains from Iron Age Noordbarge, Province of Drenthe, The<br />

Netherlands, Palaeohistoria 23, 169-193.


Bijlage 1<br />

Budel-Duitse School, overzicht van onderzochte macrorestenmonsters.<br />

Legenda: a = geanalyseerd; i= alleen geïnventariseerd.<br />

vondstnr. put spoor spoortype structuur structuurnr. analyse?<br />

81 1 149 paalkuil 4-palige spieker 54 a<br />

82 1 97 middenstijl huis 2 a<br />

89 1 59 middenstijl huis 2 a<br />

127 2 533 middenstijl huis 3 a<br />

130 2 494 middenstijl huis 4 a<br />

241 3 1129 middenstijl huis 9 a<br />

242 3 1154 middenstijl huis 9 a<br />

244 3 1136 wandstijl huis 9 a<br />

263 3 1160 zware wandstijl huis 9 a<br />

374 6 6177 paalkuil 4-palige spieker 62 a<br />

375 6 6099 middenstijl huis 3 a<br />

656 9 9013 middenstijl huis 11 a<br />

726 10 10086 zware wandstijl huis 8 a<br />

728 10 10151 middenstijl huis 8 a<br />

730 10 10185 middenstijl huis 8 a<br />

873 13 13140 middenstijl huis 9 a<br />

892 13 13136 wandstijl huis 9 a<br />

896 13 13140 middenstijl huis 9 a<br />

898 13 13140 middenstijl huis 9 a<br />

912 10 10199 potstal huis 8 a<br />

913 10 10199 potstal huis 8 a<br />

914 10 10199 potstal huis 8 a<br />

915 10 10199 potstal huis 8 a<br />

80 1 44 paalkuil 4-palige spieker 51 i<br />

78 1 58 middenstijl huis 2 i<br />

79 1 73 paalkuil 4-palige spieker 53 i<br />

83 1 280 paalkuil 6-palige spieker 60 i<br />

128 2 331 middenstijl huis 1 i<br />

132 2 441 middenstijl huis 1 i<br />

138 2 646 paalkuil 4-palige spieker 57 i<br />

129 2 647 paalkuil 4-palige spieker 58 i<br />

239 3 741 middenstijl huis 6 i<br />

240 3 788 middenstijl huis 7 i<br />

376 6 6106 middenstijl huis 3 i<br />

384 6 6175 paalkuil - - i<br />

385 6 6276 wandstijl huis 3 i<br />

429 7 7041 middenstijl huis 5 i<br />

430 7 7043 middenstijl huis 5 i<br />

511 8 8003 paalkuil - - i<br />

504 8 8061 middenstijl - - i<br />

512 8 8124 paalkuil 4-palige spieker 64 i<br />

510 8 8304 middenstijl huis 2 i<br />

664 9 9094 middenstijl huis 10 i<br />

654 9 9178 kuil - - i<br />

655 9 9237 middenstijl huis 5 i<br />

658 9 9487 middenstijl huis 10 i<br />

871 9 9704 middenstijl huis 12 i


vondstnr. put spoor spoortype structuur structuurnr. analyse?<br />

693 10 10010 middenstijl huis 6 i<br />

694 10 10017 middenstijl huis 7 i<br />

729 10 10149 middenstijl huis 8 i<br />

911 10 10199 potstal huis 8 i<br />

851 11 11018 paalkuil horreum 31 i<br />

852 11 11023 paalkuil horreum 31 i<br />

853 11 11027 paalkuil horreum 31 i<br />

854 11 11029 paalkuil horreum 31 i<br />

859 12 12013 kuil - - i<br />

895 13 13049 kuil bijgebouw 32 i<br />

894 13 13067 paalkuil bijgebouw 33 i<br />

900 13 13137 middenstijl huis 9 i


Bijlage 2<br />

Budel-Duitse School, resultaten van de macrorestenwaardering.<br />

Legenda: v = verkoold, o = onverkoold, tot. = totaal aantal resten, var. = variatie, cult. = aantal cultuurgewassen, kaf = aantal kafresten, wild = totaal aantal resten van wilde<br />

planten; Aantal: G = 0, W = 1-5, R = 6-20, V= >20; Variatie: G = 0, W = 1-5, V = >6, alle aantallen zijn schattingen, analyse: j = ja, n = nee, ? = eventueel, opmerking: P =<br />

Panicum, L = Linum, T = Triticum, H = Hordeum, Td = Titicum dicoccon, R = Rubus, C = Cerealia, Q= Quercus, n hk = aantal te determineren houtskoolfragmenten, vp =<br />

verspreidporig, zo = zoologische resten, aw = aardewerk, + = aanwezig ( toevoeging v = veel).<br />

monster put spoor aard spoor structuur tot. v var. v cult. v kaf v wild v tot. o A opmerking n hk zo aw<br />

81 1 149 paalkuil 4-palige spieker W G W G G . J P 10 . .<br />

82 1 97 middenstijl huis W W W G W . J L? 50 . .<br />

89 1 59 middenstijl huis W W G W W . J T (kaf)


monster put spoor aard spoor structuur tot. v var. v cult. v kaf v wild v tot. o A opmerking n hk zo aw<br />

128 2 331 middenstijl huis W W G G W . N . 10 . +<br />

132 2 441 middenstijl huis . . . . . . N . 25 . .<br />

138 2 646 paalkuil 4-palige spieker W G . . W . N . 25 . .<br />

129 2 647 paalkuil 4-palige spieker . . . . . . N . 10 (Q) . +<br />

239 3 741 middenstijl huis . . . . . . N . 10 . +<br />

240 3 788 middenstijl huis . . . . . . N . 10 (Q) . .<br />

376 6 6106 middenstijl huis W W G G W . N . 10 . .<br />

384 6 6175 paalkuil - W G G G W . N Pinus (den) schub 25 . .<br />

385 6 6276 wandstijl huis . . . . . . N . 10 . .<br />

429 7 7041 middenstijl huis . . . . . . N . 100 . .<br />

430 7 7043 middenstijl huis . . . . . . N . 10 (Q) . .<br />

511 8 8003 paalkuil - . . . . . . N . 10 . .<br />

504 8 8061 middenstijl - W G G G W . N .


Bijlage 3 Budel-Duitse School, resultaten van het inventariserend pollenonderzoek aan vondstnummer 10.910.<br />

Legenda: (+) = sporadisch aanwezig, + = aanwezig, ++ = regelmatig / veel aanwezig, +++ = zeer veel aanwezig, B = determinatie volgens Beug (2004), P = determinatie<br />

volgens Punt et al. (1976-2003), T (gevolgd door nummer) = Type sensu Van Geel (1976).<br />

diepte in cm van top van bak 36-37 42-43 44,5-45,5<br />

vulling 4 6 top 6 basis<br />

rijkdom zeer arm zeer arm ca. pollenloos<br />

conservering slecht slecht slecht<br />

telbaar nee nee nee<br />

Bomen en struiken (drogere gronden)<br />

Betula (B) (+) (+) . Berk<br />

Corylus (B) (+) . . Hazelaar<br />

Pinus (B) . (+) . Den<br />

Tilia (B) (+) . . Linde<br />

Tilia platyphyllos-type (B) (+) . . Zomerlinde-type<br />

Bomen (nattere gronden)<br />

Alnus (B) + (+) . Els<br />

Boskruiden<br />

Viscum album (B) (+) . . Maretak<br />

Akkeronkruiden en ruderalen<br />

Artemisia (B) (+) . . Alsem<br />

Graslandplanten en kruiden algemeen<br />

Asteraceae liguliflorae (+) . . Composietenfamilie lintbloemig<br />

Asteraceae tubuliflorae . (+) . Composietenfamilie buisbloemig<br />

Plantago lanceolata-type (B) (+) (+) + Smalle weegbree-type<br />

Poaceae (B) + + (+) Grassenfamilie<br />

Sporenplanten<br />

Dryopteris-type (+) (+) (+) Niervaren-type<br />

Polypodium . (+) . Eikvaren<br />

Sphagnum (+) . . Veenmos<br />

Microfossielen (water)<br />

Debarya glyptosperma (T.214) . (+) . Groenwier Debarya glyptosperma (T.214)<br />

Diatomee fragmenten . . (+) Kiezelwieren<br />

Type 128A . (+) . Watertype (T.128A)<br />

Zygnemataceae . . (+) Groenwier-familie Zygnemataceae<br />

Houtskool fragmenten . ++ +++


Bijlage 4<br />

Budel-Duitse School, resultaten van de macrorestenanalyse. Alle resten zijn verkoold.<br />

Legenda: h = huis, s = spieker, cf. = gelijkend op (determinatie niet geheel zeker), fr. = fragment(en), (+) = 1-10, + = 11-50, resten.<br />

vondstnummer 82 89 127 375 130 241 242 244 263 873 892 896 898 656 726 728 912 913 914 915 81 374 730<br />

structuurtype h h h h h h h h h h h h h h h h h h h h s s h<br />

Gebruiksplanten<br />

Granen<br />

Avena, kafnaald . . . . . . . 2 . . . . . . . 1 . . . . . . . Haver<br />

Cerealia indet. . . . . . . 2 7 . 2 3 . 1 . . . . . . 2 . 1 . Granen<br />

Cerealia indet., aarspilfr. . . . . . . 1 . . . . . . 1 . . . 1 . . . . . Granen<br />

Hordeum vulgare . . 2 . . . 2 1 . . 1 2 1 . 1 . . . 7 . . . . Gerst<br />

Hordeum vulgare, aarspilfr. 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gerst<br />

Panicum miliaceum . . 3 . 1 . 4 20 . 83 4 14 13 2 . 1 1 11 7 3 1 . 13 Pluimgierst<br />

cf. Panicum miliaceum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Pluimgierst?<br />

Secale cereale . . . . . 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . Rogge<br />

Triticum dicoccon . . . . . . . 4 . . 4 . 2 . . . . . . . . . . Emmer<br />

Triticum dicoccon, aarvorkje . . . . . . . . . . 2 . . . . . . . . . . . . Emmer<br />

Triticum dicoccon, half . 2 . . . . . . . . 1 . . 1 . . . . . . . . . Emmer<br />

aarvorkje<br />

Triticum, half aarvorkje . . . . . . 1 . . 1 . . . . 1 . . . . . . . . Tarwe<br />

Olie- en vezelplanten<br />

Camelina sativa . . 3 . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . . Huttentut<br />

Linum usitatissimum 1 . . . . . 1 . . 6 . 1 . . . . . . . . . . 2 Vlas<br />

Fruit<br />

Rubus . . . 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Braam/Framboos<br />

Wilde planten<br />

Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Chenopodium album . . . . . . . 2 2 . 1 . . 1 . . . . . . . . 5 Melganzenvoet<br />

cf. Chenopodiaceae . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . Ganzenvoetfamilie?<br />

Chenopodiaceae . . . . . . . . . . . . 1 . 2 . . . . . . . . Ganzenvoetfamilie<br />

Fallopia convolvulus . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . 1 Zwaluwtong<br />

Vicia cf. hirsuta . . . . 1 . . . . . . . . . . . . . . . . Ringelwikke?<br />

Onkruiden van matig voedselrijke akkers<br />

cf. Echinochloa crus-galli . . . . . . . . . . 1 . . . . 1 . . . . . . . Hanenpoot?<br />

Echinochloa crus-galli . . . . . . 2 3 . . . . . . . 2 . . . . . . . Hanenpoot<br />

Raphanus raphanistrum, . . . . . . . 1 . . . 1 . 1 . . 1 . . . . . . Knopherik


vondstnummer 82 89 127 375 130 241 242 244 263 873 892 896 898 656 726 728 912 913 914 915 81 374 730<br />

structuurtype h h h h h h h h h h h h h h h h h h h h s s h<br />

hauwfr.<br />

Rumex acetosella . . 1 . . 1 5 84 10 36 3 47 9 . 5 1 . 4 . . . . 5 Schapenzuring<br />

Setaria italica/verticillata/viridis 1 . 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Naaldaar<br />

cf. Setaria<br />

1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Naaldaar?<br />

italica/verticillata/viridis<br />

Spergula arvensis . . 1 . . . 1 2 . . 1 . . 2 . 2 . . . . . . . Gewone spurrie<br />

Onkruiden van voedselrijke<br />

ruigten<br />

Persicaria lapathifolia . . . . . . . 3 6 2 . . . . . . . . 2 . . . . Beklierde duizendknoop<br />

Persicaria<br />

1 1 . . . 2 1 4 9 5 1 5 2 14 4 3 . 3 3 2 . . 11 Beklierde duizendkn./Perzikkruid<br />

lapathifolia/maculosa<br />

Galium aparine . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . Kleefkruid<br />

Galium cf. aparine . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . Kleefkruid?<br />

Tredplanten<br />

Digitaria ischaemum 4 . . . . . . . . . . . . . 2 . . . . . . . 1 Glad vingergras<br />

Polygonum aviculare . . . . . . . . . . . . 1 . . 1 . . . . . . . Gewoon varkensgras<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Persicaria hydropiper . . 1 1 . 1 . 1 1 . 1 . . 14 . 1 . . 1 . . . 1 Waterpeper<br />

Eleocharis palustris/uniglumis . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . Gewone-/Slanke waterbies<br />

Planten van graslanden<br />

Galium palustre . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . Moeraswalstro<br />

Lycopus europaeus . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . Wolfspoot<br />

Plantago lanceolata . . . . . 3 2 10 . 5 2 4 1 . 1 1 . . . . 1 . . Smalle weegbree<br />

Trifolium campestre/dubium . . . . . . 1 . 18 . . . . . . . . . . . . . 1 Liggende klaver<br />

Trifolium cf. campestre/dubium . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . Liggende klaver?<br />

Trifolium cf. arvense . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Hazenpootje?<br />

Trifolium repens . . . . . . . 8 . . . . . . . . . . . . . . . Witte klaver<br />

Bomen<br />

Pinus sylvestris, kegelschubje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 7 . Grove den<br />

Diverse plantenvondsten<br />

indet 4 5 2 2 . 1 1 8 11 22 3 10 1 21 . . 6 10 3 4 1 2 4 Niet determineerbaar<br />

indet (noot/pit) . . . 2 fr. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Niet determineerbaar<br />

indet, takjes . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . Niet determineerbaar<br />

Juncus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Rus


vondstnummer 82 89 127 375 130 241 242 244 263 873 892 896 898 656 726 728 912 913 914 915 81 374 730<br />

structuurtype h h h h h h h h h h h h h h h h h h h h s s h<br />

Poaceae . . . . . . . . . . . . 1 2 1 . . . . . . . 4 Grassenfamilie<br />

Rumex . . . . . . . . . . . . . 2 . . . . . . . . 1 Zuring<br />

Stellaria . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . 1 Muur<br />

Trifolium . . . . . 2 3 6 . . . . 2 . 3 . . . . 1 . . 1 Klaver<br />

Overige vondsten<br />

aardewerk . . . . . . . . (+) . . . . . . 1 . . . . . . . aardewerk<br />

grijswit slakmateriaal . . . . . ++ . ++ . . . . . . (+) . . . . . . . . grijswit slakmateriaal<br />

huttenleem . . . . . . . . . + . + (+) . (+) + . . . . . . (+) huttenleem<br />

verbrand plantaardig materiaal<br />

(teer?)<br />

. . (+)? . . . . . + (+) + + . . 1 (+) . + + (+) + (+) . verbrand plantaardig materiaal<br />

(teer?)<br />

verbrand bot . . . . . . (+) . + + . (+) . . . . . . . . . . 1 verbrand bot

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!