Download rapport - Biax Consult
Download rapport - Biax Consult
Download rapport - Biax Consult
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
BIAXiaal<br />
74<br />
Archeobotanisch onderzoek naar de<br />
balseming van de Bredase Nassau’s<br />
Auteur: Haaster, H.<br />
van & C. Vermeeren<br />
1999<br />
BIAX<br />
C o n s u l t<br />
Onderzoeks- en Adviesbureau<br />
voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie
Colofon<br />
Titel:<br />
BIAXiaal 74<br />
Archeobotanisch onderzoek naar de balseming van de Bredase Nassau’s<br />
Auteur:<br />
Haaster, H. van & C. Vermeeren<br />
ISSN: 1568-2285<br />
©BIAX <strong>Consult</strong>, Zaandam, 1999<br />
Correspondentie adres:<br />
BIAX <strong>Consult</strong><br />
Hogendijk 134<br />
1506 AL Zaandam<br />
tel: 075 – 61 61 010<br />
fax: 075 – 61 49 980<br />
e-mail: BIAX@BIAX.nl
BIAXiaal 74 1<br />
1. Inleiding<br />
Tijdens de restauratie van de Grote Kerk in Breda werd medio 1996 de familiegrafkelder van de<br />
Bredase Nassaus onderzocht door de gemeentelijke archeologische dienst. Hierbij zijn de<br />
stoffelijke resten gevonden van minimaal zeventien individuen. Een groot deel van de resten is<br />
afkomstig van de "normale bottenruis" in dit soort druk gebruikte begravingsbodems. Er zijn<br />
echter acht intentionele bijzettingen in het graf aangetroffen. Bij twee daarvan gaat het om<br />
herbegravingen. De andere zes zijn primaire begravingen. Op basis van historisch onderzoek was<br />
al min of meer bekend welke personen er te verwachten waren in deze grafkelder. Tezamen met<br />
het osteologisch onderzoek aan de skeletdelen (uitgevoerd door G. Maat, Barge's Anthropologica<br />
te Leiden), het dendrochronologisch onderzoek aan het hout van de kisten (uitgevoerd door RING,<br />
Amersfoort) en het 14 C daterende onderzoek aan het collageen van de botten (uitgevoerd door het<br />
Van de Graaff laboratorium te Utrecht) zijn hieruit de volgende conclusies getrokken over de<br />
identiteit van de lichamen in de genummerde graven.<br />
2020A/B herbegraven lichamen van Engelbrecht I van Nassau (1370-1442) en zijn vrouw<br />
Johanna van Polanen (1392-1445).<br />
2019 Jan IV van Nassau (1410-1475). Dit is de zoon van Engelbrecht I en Johanna van<br />
Polanen. Deze drie zijn afgebeeld op het grafmonument. De kelder is waarschijnlijk<br />
vlak voor het overlijden van Jan IV gereed gekomen, waarna hijzelf en de schudresten<br />
van zijn eerst elders begraven ouders hierin zijn bijgezet.<br />
2022 Maria van Loon (1425-1502), vrouw van Jan IV.<br />
2015 Engelbrecht II van Nassau (1451-1504), de zoon van Jan IV en Maria van Loon.<br />
2011 Cimberga van Baden (1450-1501), vrouw van Engelbrecht II.<br />
2013 Franoise van Savoye (?-1511), eerste vrouw van Hendrik III van Nassau.<br />
De laatste vijf zijn alle gebalsemde lichamen in kisten van lood en/of hout. Daarnaast zijn nog<br />
twee vondsten gedaan:<br />
2017 Een kist zonder lichaam, waarschijnlijk toebehorend aan Claudia van Chalon (1498-<br />
1521), de tweede vrouw van Hendrik III. Waarschijnlijk is zij herbegraven in de nieuwe<br />
grafkelder die in 1526 werd gebouwd waarin ook Hendrik III is bijgezet.<br />
2024 Een gebalsemd lichaam van een oude vrouw zonder kist. Over haar identiteit is niets<br />
bekend.<br />
Met name de vijf gebalsemde, in kisten bijgezette lichamen, bleken de mogelijkheid te bieden om<br />
de balsemingsmethode nader te onderzoeken. Door het adequate reageren van de afdeling<br />
archeologie werd naast het osteologisch materiaal ook een groot aantal monsters genomen voor<br />
botanisch onderzoek. Het belang hiervan is duidelijk: er heeft nog weinig onderzoek<br />
plaatsgevonden naar balsemingmethoden en bovendien is binnen deze schaarse onderzoeken<br />
vrijwel nooit ruimte geweest voor botanisch onderzoek. De achterliggende vraagstelling is om<br />
zoveel mogelijk te weten te komen over de bij de balseming en grafrituelen gebruikte planten.<br />
2. Mummificeren, balsemen en zalven<br />
Bij eenieder roept het woord balseming associaties op met de mummies uit het oude Egypte<br />
(Foto’s 1 en 2) (Raven 1981, 1992; Kleiterp 1996; Bulk, Mol & Raven 1997). De oudste methode<br />
om lichamen als het ware voor “de eeuwigheid” te bewaren, was het simpelweg begraven van het<br />
lichaam in het hete, droge woestijnzand, waar het door uitdroging op een natuurlijke manier<br />
mummificeerde. Bij het toenemen van begravingen in tombes en piramiden moest het natuurlijke<br />
mummificeringsproces een handje geholpen worden omdat het in piramiden en ondergrondse<br />
tombes niet zo warm en droog was als in de woestijn. Het lichaam van de dode werd gewikkeld in<br />
doeken, gedrenkt in een mengsel van hars en bijenwas (moemiya in het Arabisch). Dit bleek echter
BIAXiaal 74 2<br />
niet afdoende om het lichaam langdurig te bewaren, wat uit religieus oogpunt wel noodzakelijk<br />
was, omdat de ziel altijd terug moest kunnen keren naar het lichaam. Men bedacht de volgende<br />
manier, die wel zo'n 70 dagen duurde:<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
In de linkerzijde werd een snee gemaakt waardoor de darmen, lever, maag en longen<br />
verwijderd werden. Deze werden apart in vier speciale potten gedaan: de zogenaamde canopen.<br />
Soms werden de hersenen verwijderd omdat ook deze veel vocht bevatten; deze werden echter<br />
niet bewaard omdat ze van generlei waarde waren voor de Egyptenaren. Het hart daarentegen,<br />
waarmee gedacht en gevoeld werd, werd gebalsemd in het lichaam teruggezet.<br />
Het lichaam werd enige weken uitgedroogd in een mengsel van zout en soda.<br />
Lichaamsholten werden opgevuld; vaak met linnen, maar ook met zand, klei of zaagsel.<br />
Het lichaam werd ingesmeerd met een mengsel van hars uit naaldbomen en olie van de<br />
wonderboom (Ricinus communis), jeneverbes (Juniperus spec.) of lijnzaad (Linum<br />
usitatissimum) en soms teer en bijenwas.<br />
Doeken, gedrenkt in een zelfde soort mengsel, werden om het lichaam gewikkeld waarbij vaak<br />
nog geurstoffen werden toegevoegd zoals de gomhars mirre (Commiphora spec.), kaneel<br />
(Cinnamomum verum) en cederolie (Cedrus spec.).<br />
De hierboven beschreven procedure wordt balsemen genoemd. Met name in de periode van de<br />
farao's en de Grieks-Romeinse overheersing, ongeveer tussen 3000 BC en 400 AD werd deze<br />
procedure heel veel gebruikt.<br />
Over balseming is ook in de bijbel informatie te vinden. Uit de context waarin de termen<br />
balsemolie en balsemkruiden voorkomen, blijkt dat deze producten in de bijbelse tijd meestal<br />
gebruikt worden als schoonheidsmiddel (Ester 2:17) en bij de verzorging van wonden (Jeremia<br />
8:27). Als er sprake is van het verzorgen van overledenen wordt meestal niet de term balsemen<br />
gebruikt, maar is er sprake van zalven. Voor het zalven wordt zalfolie gemaakt van olijfolie waarin<br />
specerijen worden verwerkt. De specerijen die in het Oude Testament (Exodus 30:23) in zalfolie<br />
gebruikt worden zijn mirre, kaneel, kassie (Cinnamomum cassia) en kalmoes (Acorus calamus).<br />
In Genesis 50:3 wordt beschreven hoe Jozef zijn vader liet balsemen:<br />
Hij gaf de hofartsen opdracht het lichaam van zijn vader te balsemen. Dit nam zoals gebruikelijk veertig<br />
dagen in beslag. De Egyptenaren rouwden zeventig dagen over hem.<br />
De tijdsduur die hier genoemd wordt, is een aanwijzing voor het gebruik van de Egyptische<br />
methode.<br />
Gebalsemde lichamen werden soms neergelegd op een rustbed dat met kruiden en specerijen<br />
werd gevuld (2 Kronieken 16:14). Specerijen worden ook gebruikt tussen linnen doeken waarin<br />
het lichaam werd gewikkeld. In Johannes 19:4 staat hoe Jozef van Arimatea en Nikodemus het<br />
lichaam van Jezus wikkelden in doeken met mirre (Commiphora sp.) en aloë (Aloë verum).<br />
Ook in latere perioden is balseming toegepast, met name als het ging om vooraanstaande<br />
personen (Willem van Oranje, Lenin, Mao). Dit had echter geen religieuze achtergrond meer. Het<br />
lichaam hoefde in principe niet meer eeuwig mee, maar werd voor enkele jaren geconserveerd om<br />
nabestaanden, onderdanen en volgelingen de gelegenheid te geven uitgebreid afscheid te nemen.<br />
Zoveel als er bekend is over het mummificeren en balsemen in de Klassieke Oudheid, zo<br />
weinig weten we over deze gebruiken vanaf de vroege Middeleeuwen. Archeologische onderzoek<br />
heeft in een aantal gevallen wel interessante informatie opgeleverd. In Frankrijk is aan de skeletten<br />
van negen personen uit de 15 e eeuw, die mogelijk gebalsemd zijn, osteologisch onderzoek verricht<br />
(Maat et al. 1996). Voor zover bekend is, is hier echter geen botanisch onderzoek verricht. In<br />
Duitsland is recentelijk onderzoek gedaan aan de bijzettingen van vorst Wilhelm Heinrich von<br />
Nassau-Saarbrücken en zijn zoon Ludwig von Nassau-Saarbrücken. In voorpublicaties wordt,<br />
naast een uitgebreide beschrijving van de paleopathologische en archeologische vondsten, op<br />
gebied van de botanie slechts opgemerkt dat de buitenkisten in beide gevallen van eikenhout zijn,<br />
terwijl de binnenkisten van "zachthout" zijn gemaakt en dus kennelijk niet verder zijn<br />
gedetermineerd. Vorst Wilhelm ligt op een bed en kussen gevuld met "hooi en onkruidzaden",<br />
terwijl van Ludwig wordt vermeld dat hij op een "laag van kruidachtigen" ligt en dat zich in de
BIAXiaal 74 3<br />
buikholte "plantaardig vulmateriaal" bevindt. Het onderzoek aan de botanische resten is echter nog<br />
niet afgerond (Bernard in voorb.).<br />
Een mooi voorbeeld van een historisch verslag uit de 16 e eeuw is de beschrijving door Pieter<br />
van Foreest van de door Cornelius Busennius en hemzelf uitgevoerde balseming van het lichaam<br />
van de vermoorde Willem van Oranje, de neef van Hendrik III (Bosman-Jelgersma & Houtzager<br />
1984, Houtzager 1996). De methode was als volgt:<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
Een incisie wordt verricht, volgens de regels der kunst. Hierover worden geen nadere details<br />
gegeven.<br />
Het lichaam werd ingesmeerd met een poeder van gemalen kruiden en gomharsen<br />
Een acetum werd vervaardigd door kruiden in te koken in azijn, aluin en zout. Hiermee werd<br />
de binnenkant van het lichaam gewassen.<br />
De lichaamsholten, zoals romp en schedel, werden opgevuld met werk. Dit zijn sponzen,<br />
katoen- of kapokplukken gedrenkt in brandewijn. Ook werd wel een kleiachtige substantie<br />
gebruikt.<br />
De lichaamsopeningen, waaronder in ieder geval de neusgaten en waarschijnlijk ook de oren<br />
werd verstaan, werden afgedicht met een ceratum, wat een mengsel is van gomharsen,<br />
terpentijn en was.<br />
Het lichaam werd, na dichtnaaien, ingesmeerd met een mengsel van etherische olie en<br />
terpentijn en vervolgens gewikkeld in een sparadrap, een doek gedrenkt in was en terpentijn,<br />
om het lichaam van de buitenlucht af te sluiten.<br />
Een opvallend verschil met de Egyptische methode is het ontbreken van een drogingsperiode en<br />
het gebruik van veel meer geurende stoffen. Dit laatste was wellicht ook wel nodig omdat, door<br />
het achterwege laten van de drogingsperiode, ontbinding van het lichaam soms toch vrij snel<br />
inzette.<br />
3. Werkwijze<br />
Uit de hierboven besproken methoden blijkt dat bij mummificeren en balsemen veel plantaardige<br />
producten werden gebruikt. Om meer informatie te verkrijgen over de planten die bij de balseming<br />
van de in de inleiding genoemde Bredase Nassaus zijn gebruikt, werd besloten botanisch<br />
onderzoek aan de in de grafkisten aanwezige plantenresten uit te voeren. Naast onderzoek aan<br />
botanische macroresten (bladresten, zaden en dergelijke) is ook pollenonderzoek uitgevoerd omdat<br />
de verwachting was dat veel soorten niet door middel van macroresten aangetoond zouden kunnen<br />
worden. In de recepten is namelijk vaak sprake van plantendelen die in gemalen of ingekookte<br />
vorm gebruikt werden. Pollenonderzoek kan dan een oplossing bieden omdat op vrijwel alle<br />
plantenonderdelen, blaadjes en zaden incluis, stuifmeel aanwezig blijft. Omdat pollenkorrels een<br />
heel resistente wand hebben, zijn ze na vermalen en inkoken nog steeds goed herkenbaar.<br />
Tijdens het onderzoek heeft het team van de archeologische dienst onder leiding van F. de<br />
Roode ruim 30 monsters genomen. Deze zijn eerst met het blote oog geïnventariseerd door K.<br />
Hänninen en C. Vermeeren (BIAX <strong>Consult</strong>) om de meest geschikte monsters voor analyse uit te<br />
kiezen. De selectiecriteria waren 1. kwaliteit, 2. kwantiteit en 3. diversiteit. De resultaten van deze<br />
inventarisatie alsmede contextinformatie staan in een intern tussen<strong>rapport</strong> en zijn samengevat in<br />
bijlage 1. Er bleken 13 monsters geschikt te zijn voor analyse op macroresten, voornamelijk zaden<br />
en bladeren. Een vezel uit M 29 is extra aan de analyse toegevoegd. De macroresten zijn onder een<br />
microscoop met vergrotingen tot 50x bekeken door C. Vermeeren. Het gaat om de volgende<br />
monsters:<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
M32 uit graf 2019 van Jan IV<br />
M23 en M25 uit graf 2022 van Maria van Loon<br />
M15, M16 en M17 uit graf 2015 van Engelbrecht II<br />
M3, M4, M5, M6 en M7 uit graf 2011 van Cimberga van Baden<br />
M11 en M12 uit graf 2013 van Franoise van Savoye<br />
M29, afkomstig uit de grafkelder; dit monster was niet aan een van de graven te koppelen.
BIAXiaal 74 4<br />
Er zijn twee monsters op pollen onderzocht. Dit zijn M8 uit graf 2011 van Cimberga van Baden en<br />
M31 uit graf 2015 van Engelbrecht II. Het materiaal is in eerste instantie bemonsterd omdat<br />
gedacht werd dat het om balsemingsvloeistof zou kunnen gaan. Door het Centraal Laboratorium<br />
voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap te Amsterdam werd dit echter<br />
uitgesloten en werd geopperd dat het lijkvocht betrof. De verwachting was dat ook lijkvocht een<br />
goede kans bood op het aantreffen van pollen, zodat de monsters volgens een in pollenonderzoek<br />
gebruikelijke procedure zijn behandeld (Fægri et al. 1989). Dit is gedaan door C.D. Troostheide<br />
van het Instituut voor Pre- en Protohistorische Archeologie aan de universiteit van Amsterdam. De<br />
analyse is verricht door H. van Haaster (BIAX <strong>Consult</strong>) met een Zeiss microscoop met<br />
vergrotingen tot 1000x.<br />
Voor insectenonderzoek was materiaal beschikbaar van monster M15. Dit is bekeken door T.<br />
Hakbijl (Identification and Advisory Services in Entomology) te Amsterdam. Tevens zijn enkele<br />
houtdeterminaties gedaan met als doel informatie te verkrijgen over het voor de kisten gebruikte<br />
hout.<br />
De resultaten van het pollen- en macrorestenonderzoek zullen in de discussie vergeleken<br />
worden met de historische soortenlijst uit het verslag van Pieter Van Foreest, die eigenlijk als een<br />
soort boodschappenlijst voor apotheker Cluyt geïnterpreteerd moet worden.<br />
4. Resultaten<br />
4.1 DE MACRORESTEN<br />
De resultaten van het macrorestenonderzoek staan weergegeven in tabel 1. De monsters 11 en 12<br />
uit graf 2013 staan hierin niet vermeld omdat de plantenvezels niet nader dan "hout tegen textiel”<br />
gedetermineerd konden worden. Monster 29 betrof een kokosvezel die op de grond in de<br />
grafkelder werd aangetroffen. Omdat het monster niet aan een graf gekoppeld kon worden, is deze<br />
vondst niet in tabel 1 opgenomen. Bij de bespreking van de aangetroffen soorten wordt de<br />
kokosvezel echter wel behandeld. In het onderstaande overzicht worden de vondsten vergeleken<br />
met gegevens uit de nationale archeobotanische database RADAR (van Haaster & Brinkkemper<br />
1995) en met Rosengarten (1973), Schellingerhout & Franssen-Seebregts (1994) en Stobart<br />
(1984). Foto’s van aan aantal bijzondere vondsten zijn opgenomen in bijlage 2.<br />
Tabel 1<br />
Resultaten van het macrorestenonderzoek. Tenzij anders vermeld, betreft het zaden.<br />
a = aarspil, b = blad, p = zaadpluis, v = vezel, x = aanwezig, + = enkele, ++ = tientallen, +++ = honderden.<br />
Graf 2011 2015 2022 2019<br />
Monster 3 4 5 6 7 15 16 17 23 25 32<br />
Cipres . . . . . . . . . +++ . Cupressus sempervirens<br />
Doornzaad type . . . . . + + . . + ++? Torilis type<br />
Gras, b . . . . . . . . . + . Poaceae<br />
Hopklaver . . . . . . . . . + . Medicago cf. polymorpha<br />
Katoen, p x x x x . . . . . . . Gossypium arboreum/herbaceum<br />
Komijn/Kummel? . . . . . . . . . . ++ cf. Cuminum cyminum/Carum carvi<br />
Koriander ++ . + + + . . . . + . Coriandrum sativum<br />
Laurier, b . . . . . . + + . . . Laurus nobilis<br />
Marjolein/Oregano, b . . . . . . . . ++ . . Origanum majorana/officinalis<br />
Rogge, a + . . . . . . . . . . Secale cereale<br />
Rozemarijn . . . . . . . . . + . Rosmarinus officinalis<br />
Rozemarijn, b . . . . . . . . +++ + . Rosmarinus officinalis<br />
Schermbloem . . . . + ++ + . . . ++ Apiaceae<br />
Tijm, b . . . . . . . . . + . Thymus vulgaris<br />
Venkel . . . . . . . . . + . Foeniculum vulgare<br />
Vlas, v . . . . x . . . . . . Linum usitatissimum
BIAXiaal 74 5<br />
4.1.1 Cipres<br />
In graf 2022 van Maria van Loon zijn grote hoeveelheden kegelschubben van cipres gevonden<br />
(foto 3). De cipres is een Mediterrane boom, die door zijn groenblijvende karakter zowel om<br />
religieuze als esthetische redenen al in de Klassieke Oudheid werd gebruikt. Zoals de meeste<br />
naaldbomen bevat de soort sterk geurende harsen, die gebruikt werden in de geneeskunde.<br />
Waarschijnlijk is de geur hier de reden van gebruik. Er zijn geen andere vondstmeldingen van deze<br />
soort in Nederland.<br />
4.1.2 Doornzaad type<br />
Zaden van het doornzaad type zijn gevonden in graf 2015 van Engelbrecht II, graf 2022 van Maria<br />
van Loon en mogelijk in graf 2019 van Jan van Nassau. Het betreft hier een schermbloemige die<br />
moeilijk te determineren is omdat de zaden (mogelijk door de balsemingsmethode) zeer slecht<br />
bewaard zijn gebleven. Met name in monster M32 uit graf 2019 is dit het geval doordat de zaden<br />
zijn ingebed in een lemige substantie en meestal slechts bewaard zijn gebleven als afdruk. Toch<br />
bestaat de indruk dat het ook hier tenminste deels om hetzelfde type gaat als aangetroffen in de<br />
monsters M15 en M16 uit graf 2015 en M25 uit graf 2022. De zaden hebben afmetingen van 0,45<br />
x 0,15 x 0,15 mm (l x b x h) en zijn gedoornd geweest (foto 4). Een vergelijking met zaden van<br />
alle Nederlandse schermbloemigen en bekende Mediterrane keukenkruiden leverde slechts als<br />
resultaat dat de zaden lijken op doornzaad (Torilis) soorten, maar het niet zijn. Waarschijnlijk gaat<br />
het hier om een niet-Nederlandse, mogelijk Mediterrane soort.<br />
4.1.3 Gras en rogge<br />
4.1.4 Hopklaver<br />
4.1.5 Katoen<br />
In graf 2022 van Maria van Loon is een grashalm aangetroffen, in graf 2011 van Cimberga van<br />
Baden een aarspil van rogge. Mogelijk gaat het hier om restanten van hooi of stro dat als vulling in<br />
kussens of matrassen heeft gediend. Uit de geringe hoeveelheid van deze resten zou kunnen<br />
worden afgeleid dat stro dan wel hooi slechts in beperkte mate werd gebruikt. Het kan echter niet<br />
worden uitgesloten dat een deel van dit materiaal in de loop van de tijd zo sterk is vergaan dat het<br />
niet meer herkend kon worden.<br />
Tussen de kegelschubben van cipres in graf 2022 van Maria van Loon, is een vruchtje van een<br />
klaversoort aangetroffen (foto 5). Het betreft hier waarschijnlijk Medicago polymorpha, een soort<br />
die in Nederland van nature niet voorkomt. Slechts zo nu en dan wordt een zogenaamd adventief<br />
exemplaar gevonden. Het gaat dan om planten waarvan het zaad tussen ander materiaal is<br />
meegevoerd uit Zuid-Europa. De zaden kunnen in ons klimaat kiemen, maar de planten kunnen<br />
hier niet onder natuurlijke omstandigheden overleven. Hoewel het vruchtje dus afkomstig kan zijn<br />
van een in ons land gegroeide plant, is het waarschijnlijker dat het met de cipreskegels uit het<br />
Middellandse-Zeegebied is meegelift. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de klaver een rol heeft<br />
gespeeld in het balsemingsproces.<br />
Al het vulmateriaal in de romp en het hoofd van Cimberga van Baden (graf 2011) bleek uit<br />
proppen katoenpluis te bestaan (foto 6). Ook in het recept van Pieter Van Foreest voor de<br />
balseming van Willem van Oranje komt katoen voor. Er wordt 6 pond Bombacis lib.vj gebruikt<br />
voor het werk. Hoewel de term Bombacis door Bosman-Jelgersma & Houtzager (1984, 601) en<br />
Houtzager (1996, 124) vertaald is met katoen, lijkt de in het recept vermelde naam heel veel op de<br />
huidige wetenschappelijke naam van kapok (Bombax). Om deze reden is het vulmateriaal uit romp<br />
en hoofd van Cimberga van Baden vergeleken met recente katoen- en kapokvezels. Op de foto’s 7<br />
en 8 zijn de recente en archeologische katoen en de recente kapok naast elkaar te zien. Een<br />
opvallend kenmerk van katoen zijn de verbrede, afgeplatte delen die ontstaan op plaatsen waar de<br />
draden gebogen worden. Bij kapokvezels is dit kenmerk niet aanwezig. Bovendien zijn vezels van<br />
kapok veel korter dan katoenvezels. Op basis van deze kenmerken is geconcludeerd dat het<br />
archeologisch materiaal inderdaad uit katoen bestaat.
BIAXiaal 74 6<br />
4.1.6 Kokos<br />
Katoen wordt in ons land voor het eerst genoemd in de rekeningen van het tol bij Geervliet, waar<br />
in 1370 1 sac boemwolle werd geregistreerd (Niermeijer 1968, 709). Of het hier de vezels of de<br />
zaden betreft, wordt niet vermeld. Dit laatste moet zeker niet uitgesloten worden, want in het<br />
Cruydeboeck van Dodoens uit 1554 wordt als toepassing van de katoen alleen vermeld dat de<br />
zaden een potentieverhogend middel bevatten. De enige archeobotanische vondst in Nederland<br />
betreft enkele zaden uit een beerput in Dordrecht, daterend tussen 1150 en 1350 (Kooistra et al.<br />
1998). Deze kunnen zowel afkomstig zijn van een partij zaden met medicinale doeleinden als van<br />
een partij onverwerkte katoen voor industriële doeleinden, waarbij de zaden zich nog in de<br />
vezelmassa bevinden.<br />
In de oude wereld worden al duizenden jaren twee soorten katoen verbouwd: Gossypium<br />
herbaceum en Gossypium arboreum, respectievelijk de struik- en de boomvorm. De<br />
verspreidingsgeschiedenis van deze twee soorten is nog niet geheel duidelijk. De domesticatie kan<br />
hebben plaatsgevonden vanuit de struikvorm in Soedan en het zuiden van Saoedi-Arabië of vanuit<br />
de boomvorm in India. Zeker is dat de middeleeuwse en postmiddeleeuwse katoen afkomstig is uit<br />
Afrika.<br />
Op de vloer van de grafkelder is een vezel aangetroffen die gedetermineerd kon worden als<br />
afkomstig van kokos (Cocos nucifera). Het betreft hier de vezels van de dikke vruchtwand die om<br />
het zaad zit (foto 9). Deze zijn bij uitstek geschikt om stevige matten of manden van te vlechten.<br />
Mogelijk is de vezel afkomstig van een soort mat of matras dat onder een van de gebalsemde<br />
lichaam gelegen heeft. Het is niet waarschijnlijk dat de kokos een rol heeft gespeeld in het<br />
balsemingsproces.<br />
De oorsprong van de kokospalm ligt in India. Zeker is dat reeds in de Romeinse tijd<br />
kokosnoten hun weg vonden van India via handel met de havenstad Berenike aan de Rode-Zeekust<br />
in zuidoost Egypte naar de rest van het Romeinse Rijk (Cappers 1998). In Nederlandse<br />
archeologische context is vijf maal een fragment van de schaal van kokosnoot aangetroffen, te<br />
weten in 16 e /17 e -eeuws Eindhoven (Luijten 1992) en Gorinchem (Van Haaster & Cavallo 1997),<br />
in het Groningen van rond 1800 (van Zeist 1992) en op twee plaatsen in Amsterdam, gedateerd<br />
tussen 1700 en 1900 (Paap 1983). De vezels zijn echter nog nooit eerder aangetoond.<br />
4.1.7 Komijn of kummel?<br />
Mogelijk zijn enkele zaden van komijn of kummel gevonden in graf 2019 van Jan IV (foto 10). Ze<br />
komen voor in de lemige opvulling van de romp. Ook hier geldt het al bij het doornzaad type<br />
gesignaleerde probleem van de slechte conservering. Pieter van Foreest noemt het gebruik van 1/2<br />
pond Sem. cumini lib. alt225. Hiermee kunnen zaden van komijn (Cuminum cyminum) bedoeld<br />
zijn, maar het kan niet helemaal uitgesloten worden dat het eveneens sterk geurende kummel<br />
(Carum carvi), ook wel karwij genoemd, bedoeld wordt. In oude botanische literatuur worden de<br />
namen van deze kruiden nogal eens door elkaar gebruikt. Zo noemt Dodoens in zijn kruidenboek<br />
uit 1554 karwij Witte Comijn. Volgens hem is de Duitse naam van karwij Weisz Kummel.<br />
Stephaan Blankaart (1698) noemt karwij eveneens Witte Komijn. Ook in geneeskundige recepten<br />
wordt met karwij vaak komijn bedoeld (Daems 1993). Door deze verwarring is niet met absolute<br />
zekerheid vast te stellen van welke plant de Sem. Cumini in het recept afkomstig zijn. Helaas biedt<br />
het botanisch onderzoek aan de zaden door de slechte conservering ook geen uitkomst.<br />
Komijn komt oorspronkelijk uit Midden-Azïe. De Egyptenaren en de Romeinen maakten<br />
gebruik van komijn in voedsel, maar het was vooral populair als geneeskruid. Ook uit<br />
laatmiddeleeuwse schriftelijke bronnen uit ons cultuurgebied blijkt dat komijn vooral als<br />
geneesmiddel gebruikt werd. Dodoens beschrijft in zijn Cruydeboeck (1554) een hele reeks<br />
toepassingen van komijn. Het wordt vooral gebruikt bij darmklachten, verkoudheid, zwellingen en<br />
neusbloedingen. Komijn is slechts éénmaal eerder, in 17 e -eeuws Delft, gevonden (Esser 1992).<br />
Kummel komt van nature voor in Europa, Azië en Noord Afrika. Het wordt in ieder geval<br />
vanaf de Middeleeuwen verbouwd voor geneeskrachtige doeleinden. De culinaire eigenschappen<br />
zijn echter ook steeds belangrijk zoals uit talloze vermeldingen in keukenrecepten blijkt. De zaden<br />
werden vaak van een suikerlaagje voorzien en als lekkernij opgediend (Jansen-Sieben & Van
BIAXiaal 74 7<br />
Winter 1989, 164). In handelsdocumenten wordt komijn meestal tussen andere geïmporteerde<br />
producten genoemd. Dit maakt locale teelt niet zo waarschijnlijk (van Haaster 1997).<br />
In archeologische context wordt kummel vaker aangetroffen dan komijn. Tot op dit moment is<br />
kummel van 19 vindplaatsen bekend. Op één vondst uit Romeins Alphen na dateren alle vondsten<br />
uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd (RADAR).<br />
4.1.8 Koriander<br />
4.1.9 Laurier<br />
Koriander komt oorspronkelijk uit het Middellandse-Zeegebied en is al door de Egyptenaren<br />
beschreven als keukenkruid en geneesmiddel. Het is naar Nederland gebracht door de Romeinen.<br />
Vanaf de Romeinse Tijd worden de zaden regelmatig in archeologische opgravingen gevonden<br />
(RADAR).<br />
Zaden van koriander zijn tussen de katoenplukken (foto 6) en los verspreid in graf 2011 van<br />
Cimberga van Baden gevonden. Ook werden zaden verspreid in graf 2022 van Maria van Loon en<br />
tussen de amorfe resten in de romp van Franoise van Savoye (graf 2013, zie bijlage 1) gevonden.<br />
In graf 2015 van Engelbrecht II is een blad van laurier (Laurus nobilis) aangetroffen. In een klomp<br />
harsachtig materiaal uit ditzelfde graf bevond zich een deel van een blad dat waarschijnlijk ook<br />
van laurier afkomstig is. De foto’s 11 a en b laten een recent blad naast het archeologische<br />
materiaal zien. Laurier is een groenblijvende struik die oorspronkelijk afkomstig is uit het<br />
Middellandse-Zeegebied en Klein Azië. Hoewel de plant niet winterhard is, kan hij met enige<br />
extra zorg in ons klimaat de winter wel overleven. De bladeren en jonge twijgen werden door de<br />
Romeinen gebruikt om overwinningen mee te vieren (laudare = prijzen, denk aan Caesars<br />
lauwerkrans) en golden als beschermer en gelukbrenger. In de Late Middeleeuwen schijnen vooral<br />
de vruchten en de schors gebruikt te zijn, en wel voornamelijk als geneesmiddel. Met het blad<br />
werden poëten geëerd (Dodoens 1554). Blankaart (1698) schrijft dat vooral de bessen als<br />
geneesmiddel werden gebruikt. Het blad vond in de keuken een toepassing bij gekookt en<br />
gebraden vlees. Ook werd het gebruikt bij het inmaken van augurken. Voorts vermeldt hij dat met<br />
het blad de doden verciert werden.<br />
Tot op heden zijn geen andere vondsten uit Nederlandse archeologische context bekend.<br />
4.1.10 Marjolein of oregano<br />
In graf 2022 van Maria van Loon werd een aantal bladfragmenten aangetroffen die afkomstig<br />
bleken te zijn van marjolein of oregano. Op de foto’s 12 en 13 zijn de archeologische en recente<br />
blaadjes te zien. Het was niet mogelijk een onderscheid te maken tussen marjolein en oregano. De<br />
zogenaamde wilde marjolein (Origanum vulgare) is een soort die van nature in heel Europa<br />
voorkomt en die in Nederland vooral groeit op de Limburgse droge krijthellingen, op dijken langs<br />
de grote rivieren en in het deltagebied daarvan (Weeda et al. 1988). De echte marjolein (Origanum<br />
majorana), ook wel majoraan of oregano genoemd, komt uit Noord-Afrika en Zuidwest-Azië.<br />
Het gebruik van de namen marjolein, oregano en daarvan afgeleide namen in historische<br />
bronnen heeft tot veel verwarring geleid en ook heden ten dage worden de twee soorten nog<br />
regelmatig door elkaar gehaald. Hierdoor is niet altijd betrouwbaar vast te stellen welke soorten<br />
precies met bepaalde namen worden bedoeld. Dodoens noemt in zijn kruidenboek uit 1554 Edele<br />
Marioleyne, Grove Marioleyne, Spaensche Grove Marioleyne en twee soorten Engelsche<br />
Marioleyne. Hoewel Dodoens ook altijd natuurlijke standplaatsen van planten beschrijft, zegt hij<br />
van deze soorten dat ze alleen in hoven of in teilen geplant worden. Alle soorten worden volgens<br />
hem uitsluitend als geneeskruid gebruikt. Van enig gebruik in de keuken is geen sprake. In<br />
laatmiddeleeuwse kookboeken wordt het gebruik van marjolein echter wel af en toe vermeld.<br />
Stephaan Blankaart schrijft in zijn kruidenboek uit 1698 dat met name de Spaanse majolein, door<br />
hem ook Orego genoemd, vooral in de keuken gebruikt wordt. Dit zou dus kunnen betekenen dat<br />
de echte marjolein, door ons tegenwoordig ook wel oregano genoemd, bij voorkeur in de keuken<br />
gebruikt werd, terwijl de andere soorten meer als geneesmiddel werden gebruikt. Mogelijk hebben
BIAXiaal 74 8<br />
4.1.11 Rozemarijn<br />
4.1.12 Tijm<br />
4.1.13 Venkel<br />
4.1.14 Vlas<br />
we dus in het graf van Maria van Loon te maken met blaadjes van de wilde marjolein, maar helaas<br />
is dit niet helemaal zeker.<br />
Vondsten van marjolein in archeologische context zijn zeldzaam en beperken zich tot de<br />
IJzertijd en Romeinse Tijd (Beemster 1984, Kooistra 1996, Brinkkemper ongepubliceerd en<br />
Buurman 1988).<br />
In het graf van Maria van Loon (nr. 2022) is een grote hoeveelheid blaadjes (foto 14) en enkele<br />
zaden (foto 15) van rozemarijn (Rosmarinus officinalis) gevonden. Het lijkt er op dat Maria van<br />
Loon op een bedje of een kussen van rozemarijn heeft gelegen. Rozemarijn is een typisch<br />
hoofdkruid. De Grieken beschouwden rozemarijn als een geneesmiddel om hersenen te sterken en<br />
het geheugen op te frissen. Sindsdien is rozemarijn geassocieerd met herinnering en een symbool<br />
geworden voor trouw, liefde, vriendschap en genegenheid, met name bij trouwerijen maar ook bij<br />
begrafenissen, waar de dode takjes rozemarijn meekreeg. Ook rozemarijn is oorspronkelijk<br />
afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied. In de Late Middeleeuwen wordt het in ons land voor<br />
het eerst gebruikt (Van Haaster 1997, 81). Van rozemarijn zijn geen andere archeobotanische<br />
vondsten uit Nederland bekend.<br />
Tijdens de inventarisatie zijn in een aantal monsters bladachtige vormen gevonden waarvan in<br />
eerste instantie werd gedacht dat het tijmblaadjes waren. Bij de analyse bleek echter dat dit deels<br />
zeer slecht geconserveerde schermbloemzaden waren (M15, M16 en M32). In graf 2022 van Maria<br />
van Loon zijn echter met zekerheid tijmblaadjes aangetroffen (figuur 16). Helaas kan niet met<br />
zekerheid worden vastgesteld van welke soort tijm de gevonden blaadjes afkomstig zijn. Van<br />
nature komt in het zuiden van ons land de wilde tijm (Thymus serpyllum) voor. De zogenaamde<br />
echte tijm (Thymus vulgaris) speelt in de geneeskunst en keuken een belangrijke rol. Deze soort<br />
komt oorspronkelijk uit het Middellandse-Zeegebied en Klein-Azië, maar werd tijdens de Late<br />
Middeleeuwen in ons land in tuinen geplant. Uit laatmiddeleeuwse schriftelijke bronnen blijkt dat<br />
echte tijm zowel in de keuken als geneeskruid veel werd gebruikt. Bij de balseming van Willem<br />
van Oranje werden beide tijm soorten gebruikt (Bosman-Jelgersma & Houtzager 1984).<br />
In Nederland is slechts éénmaal eerder tijm (Thymus vulgaris) gevonden en wel in een 15 e -<br />
eeuwse beerput behorende bij het Agnietenklooster van Kampen (Brinkkemper 1995).<br />
Venkel (Foeniculum vulgare) is aangetroffen als enkele losse vondst in graf 2022 van Maria van<br />
Loon (foto 17). Ook dit kruid is afkomstig uit Zuid-Europa en het Mediterrane gebied. Al in de<br />
Klassieke Oudheid werd de plant zowel voor de knol (eigenlijk verdikte stengel) als de zaden<br />
gekweekt. In laatmiddeleeuwse recepten wordt venkel heel vaak genoemd. Het gaat dan vaak om<br />
het gebruik van venkel als groente (bijvoorbeeld stamppot van groene venkel met steur). Ook<br />
komen veel recepten voor waarin venkelzaden (vinckelsaet of vennekoelsaet) worden genoemd.<br />
Het kan dan gaan om recepten voor gewone gerechten maar ook om medicinale recepten. Zo<br />
komen er meerdere recepten tegen hoest en keelpijn voor waarin venkelzaden verwerkt moeten<br />
worden (Janssen-Sieben & Van der Molen-Willebrands 1994).<br />
Vondsten van venkel in archeologische context worden regelmatig gedaan, vooral in<br />
laatmiddeleeuwse en jongere beerputten (RADAR).<br />
Vezels van vlas (Linum usitatissimum) zijn aangetroffen in graf 2011 van Cimberga van Baden.<br />
Vlasvezels werden gebruikt om linnen van te weven. In dit geval is een plukje vlas met zaden van<br />
koriander en een onbekende schermbloemige gevonden in een klein linnen zakje. Zaden en kapsels<br />
van vlas worden veel gevonden in archeologische context (RADAR).
BIAXiaal 74 9<br />
4.2 DE RESULTATEN VAN HET POLLENONDERZOEK<br />
Aan twee monsters afkomstig uit de graven 2011 (Cimberga van Baden) en 2015 (Engelbrecht II)<br />
is pollenonderzoek verricht. De resultaten staan weergegeven in tabel 2.<br />
Tabel 2: Resultaten van het pollenonderzoek aan de monsters M8 en M31.<br />
Graf 2011 2015<br />
Monsternr 8 31<br />
Gebruiksplanten<br />
Alsem 9 - Artemisia spec.<br />
Anijs 1 - Pimpinella anisum<br />
Granen 3 1 Cerealia<br />
Groot springzaad 1 - Impatiens noli-tangere<br />
Kervel 3 - Anthriscus cerefolium<br />
Koriander-type 20 - Bifora radians type<br />
Kruidnagel 2 - Syzygium aromaticum<br />
Mirre? 2 - c.f. Commiphora sp.?<br />
Mirte 1 - Myrtus communis<br />
Rogge 1 - Secale cereale<br />
Wilde planten<br />
Anemoon 1 - Anemone spec.<br />
Boterbloem 2 - Ranunculus spec.<br />
Buisbloemige composieten 5 - Asteraceae tubuliflorae<br />
Els 5 - Alnus spec.<br />
Grassenfamilie 1 - Poaceae<br />
Haagbeuk 1 - Carpinus betulus<br />
Linde 2 - Tilia spec.<br />
Lintbloemige composieten 5 - Asteraceae liguliflorae<br />
Munt type 7 - Mentha type<br />
Smalle weegbree 1 - Plantago lanceolata<br />
Waterlelie 1 - Nymphaea alba<br />
4.2.1 Absintalsem, citroenkruid, dragon?<br />
4.2.2 Anijs<br />
In het monster uit graf van Cimberga van Baden (nr. 2011) waren relatief veel pollenkorrels<br />
aanwezig van een of meerdere soorten uit het geslacht alsem (Artemisia). In ons land komen van<br />
nature enkele alsemsoorten voor. Dit zijn bijvoet (Artemisia vulgaris), zeealsem (Artemisia<br />
maritima), wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris) en duinaveruit (Artemisia<br />
campestris subsp. maritima). Binnen het geslacht alsem bevindt zich echter ook een aantal sterk<br />
geurende kruiden die veel in de keuken of in de geneeskunde gebruikt worden. Voorbeelden<br />
hiervan zijn absintalsem (Artemisia absinthium), dragon (Artemisia drancunculus) en citroenkruid<br />
(Artemisia abrotanum). Hoewel niet uitgesloten kan worden dat het pollen van alsem in graf 2011<br />
afkomstig is van een in ons land als onkruid voorkomende alsem, is het heel goed mogelijk dat het<br />
als aanwijzing voor het gebruik van een of meerdere van de hierboven genoemde keuken- en<br />
geneeskruiden moet worden geïnterpreteerd. Hierbij ligt het gebruik van absintalsem het meest<br />
voor de hand. Deze plant is al sinds de oudheid in gebruik voor het verjagen van boze geesten en<br />
heksen en een belangrijk geneesmiddel tegen een veelheid van ziekten. Absintalsem komt ook<br />
voor in de lijst grondstoffen die bij de balseming van Willem van Oranje een rol hebben gespeeld.<br />
Vondsten van alsem worden in archeobotanisch onderzoek regelmatig gedaan (RADAR).<br />
Ook het gebruik van anijs (Pimpinella anisum) kon door het pollenonderzoek aangetoond worden<br />
(foto 18). Welke rol anijs in het balsemingsproces of bij de teraardebestelling heeft gespeeld, is<br />
niet zeker. In laatmiddeleeuwse kruidenboeken worden alleen medicinale toepassingen van anijs<br />
beschreven. Hierbij gaat het steeds over het gebruik van het zaad dat goed is tegen onder andere
BIAXiaal 74 10<br />
buikklachten, slechte adem, vallende ziekte, hoest en kwade dromen. Anijs is oorspronkelijk<br />
afkomstig uit het Midden-Oosten.<br />
Er zijn aanwijzingen dat anijs al in de Romeinse tijd in ons land werd verbouwd. Na de<br />
Romeinse tijd worden tot in de 15 e eeuw echter geen resten van anijs meer gevonden. Ook<br />
schriftelijke vermeldingen ontbreken tot in de late Middeleeuwen. De vroegste vermelding komt<br />
uit de 14 e eeuw. In de aankooprekeningen van de abdij van Rijnsburg wordt anijs genoemd tussen<br />
gember, saffraan, amandelen en rijst. Dit duidt vermoedelijk op import van anijs. Uit de 16 e eeuw<br />
zijn er wel aanwijzingen voor locale verbouw van anijs (van Haaster 1997). Ook worden in<br />
archeologische context na de Middeleeuwen vaker vondsten gedaan (RADAR).<br />
4.2.3 Groot springzaad<br />
4.2.4 Kervel<br />
4.2.5 Koriander<br />
In monster M8 was een pollenkorrel aanwezig van het zogenaamde springzaad type. Binnen dit<br />
type vallen tegenwoordig klein springzaad (Impatiens parviflora), groot springzaad (Impatiens<br />
noli-tangere) en reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera). Klein springzaad en reuzenbalsemien<br />
zijn zogenaamde neofyten, hetgeen betekent dat ze niet tot de oorspronkelijk inheemse vegetatie<br />
van ons land behoren. Klein springzaad is afkomstig uit zuidelijk Midden-Azië en wordt pas rond<br />
1800 in ons land geïntroduceerd. Reuzenbalsemien komt oorspronkelijk uit de Himalaya en India<br />
en komt pas in het begin van de 20 e eeuw als sierplant in onze streken in cultuur (Weeda et al.<br />
1987). Het in het graf van Cimberga van Baden aangetroffen pollen moet derhalve afkomstig zijn<br />
van groot springzaad. Deze plant groeit in loofbossen, waar de plant op vochtige standplaatsen<br />
voorkomt zoals langs rivieren, beekjes en in kwel- en brongebieden. Tegenwoordig is het<br />
verspreidingsgebied in Nederland vrijwel beperkt tot Zuid-Limburg, het oosten van het land en<br />
langs de grote rivieren. Hoe het pollen van groot springzaad in het graf terecht is gekomen, valt<br />
niet met zekerheid te zeggen. Over het gebruik van de plant in het verleden is niet veel bekend.<br />
Dodoens (1554) beschrijft maar weinig toepassingen van de plant, die hij Springcruyt en<br />
Cruydeken en ruert my niet noemt. Volgens Blankaart (1698) is de plant schadelijk en zijn er<br />
daarom maar weinig toepassingen van bekend. Hij schrijft wel dat de planten wel eens in tuinen<br />
voorkomen, waar ze om hun aardigheid nog geduld werden. Mogelijk hebben we dus toch te<br />
maken met een plant die bij de teraardebestelling als sier- of symboolplant gebruikt is. Groot<br />
springzaad is slechts eenmaal eerder in archeologische context gevonden en wel in 16 e eeuws Den<br />
Haag (Vermeeren 1994).<br />
Ook van kervel (Anthriscus cerefolium) zijn in het monster uit graf 2011 van Cimberga van Baden<br />
enkele pollenkorrels gevonden. Van dit kruid worden bijna nooit zaden gevonden omdat vooral het<br />
blad gebruikt wordt. Pollenvondsten worden wel regelmatig gedaan (RADAR). Zoals zoveel<br />
kruiden komt ook kervel oorspronkelijk uit het Middellandse-Zeegebied. In de Late Middeleeuwen<br />
wordt het in ons land veel in tuinen verbouwd. Kervel wordt zowel in de keuken als in de<br />
geneeskunde gebruikt. Als geneeskruid werd het in de late Middeleeuwen vooral als<br />
vochtafdrijvend middel gebruikt (Dodoens 1554).<br />
In het pollenmonster uit het graf van Cimberga van Baden (nr. 2011) was veel pollen aanwezig dat<br />
officieel tot het holzaad (Bifora radians) type behoort (foto 20). Binnen dit pollentype valt behalve<br />
holzaad (Bifora radians) ook koriander (Coriandrum sativum). Holzaad is een uit Zuid-Europa<br />
afkomstige plant die tegenwoordig af en toe in Nederland wordt aangetroffen. Het is niet bekend<br />
wanneer deze plant voor het eerst in ons land is verschenen. Gezien het feit dat ook zaden van<br />
koriander in het zelfde graf zijn gevonden, is het aannemelijk dat het pollen van het Bifora radians<br />
type afkomstig is van koriander (zie 4.1.8).<br />
Pollen van koriander of holzaad is nooit eerder in archeologische context gevonden.<br />
Zadenvondsten worden wel regelmatig gedaan (RADAR).
BIAXiaal 74 11<br />
4.2.6 Kruidnagel<br />
4.2.7 Mirre?<br />
4.2.8 Mirte<br />
Van kruidnagel (Syzygium aromaticum) zijn in het monster uit het graf van Cimberga van Baden<br />
(nr. 2011) twee pollenkorrels gevonden. Kruidnagels zijn gedroogde bloemknoppen van de<br />
kruidnagelboom en bevatten in principe geen zaden. Het stuifmeel blijft echter wel goed bewaard<br />
waardoor het gebruik van kruidnagel door pollenonderzoek meestal wel aangetoond kan worden.<br />
Kruidnagels zijn oorspronkelijk afkomstig uit Indonesië. Uit schriftelijk bronnen blijkt dat er<br />
tijdens de Middeleeuwen al een levendige handel in kruidnagels bestond. Ze werden veel in de<br />
keuken gebruikt, maar ook het aantal ziekten en kwalen waarbij kruidnagel werd gebruikt is<br />
indrukwekkend. Het werd onder ander toegepast bij gebrek aan eetlust, astma, maagproblemen,<br />
buikloop, geheugenverlies, gynaecologische ongemakken, braken en duizeligheid. Ook als<br />
afrodisiacum werd het aanbevolen (Jansen-Sieben 1992). Tegenwoordig kennen we vooral het<br />
gebruik tegen kiespijn naast het gebruik in de keuken. Tijdens de bijzetting van Cimberga van<br />
Baden zijn blijkbaar kruidnagelen gebruikt, evenals dit bij de balseming van Willem van Oranje<br />
het geval was (Bosman-Jelgersma & Houtzager 1984). Kruidnagelpollen wordt vanaf de Late<br />
Middeleeuwen regelmatig in archeologische context gevonden (RADAR).<br />
In het pollenmonster uit het graf van Cimberga van Baden (nr. 2011) zijn twee pollenkorrels<br />
aangetroffen die waarschijnlijk afkomstig zijn van mirre (foto 21). Mirre is een sterk geurende<br />
gomhars waar al in de Klassieke Oudheid een levendige handel in bestond. Het is een mengsel van<br />
echte hars en etherische olie die uit de schors van de boom vloeit als deze beschadigd wordt. De<br />
echte mirre is afkomstig uit de mirreboom (Commiphora myrrha), maar vergelijkbare gomharsen<br />
kunnen ook uit andere in Afrika voorkomende Commiphora-soorten gewonnen worden. In de late<br />
Middeleeuwen was mirre ook in de Nederlanden verkrijgbaar. Het wordt genoemd in Den<br />
Herbarius in Dyetsche, een kruidenboek dat omstreeks 1500 in Antwerpen werd gedrukt. Dit<br />
kruidenboek is gebaseerd op een aantal kruidenboeken uit het laatste kwart van de 15 e eeuw die in<br />
Leuven, Culemborg en Mainz gedrukt werden (Vandewiele 1974). Mirre werd volgens de auteur<br />
vanwege zijn reinigende en conserverende werking gebruikt om de doden te zalven en te kruiden.<br />
Ook vond het een brede toepassing als geneesmiddel. Het werd onder andere gebruikt tegen<br />
zweren, mondklachten en problemen met de ademhalingswegen. Het inademen van de rook was<br />
bovendien goed voor de hersenen.<br />
Uit chemisch onderzoek is gebleken dat het vocht waarin het pollen is aangetroffen, geen<br />
balsemingsvloeistof is omdat er geen harsen in aangetoond konden worden (zie hoofdstuk 3). Dit<br />
zou kunnen betekenen dat het pollen van mirre op een ander product heeft gezeten dat uit hetzelfde<br />
herkomstgebied afkomstig is, bijvoorbeeld op de cipreskegels. Vondsten van mirre zijn in<br />
Nederland nog niet eerder gedaan.<br />
In het monster uit graf van Cimberga van Baden (nr. 2011) is een pollenkorrel van mirte (Myrtus<br />
communis) gevonden (foto 22). Mirte behoort tot dezelfde plantenfamilie als kruidnagel<br />
(Myrtaceae). Pollen van mirte lijkt op het eerste gezicht veel op dat van kruidnagel, maar kan daar<br />
wel van onderscheiden worden. Het is een geurige struik die veel voorkomt in het Middellandse-<br />
Zeegebied. De exacte herkomst van de struik is niet bekend. Het blad, de schors en de bloemen<br />
bevatten een sterk geurende olie die als geurstof of medicijn al in de Klassieke Oudheid veel<br />
gebruikt werd. Dodoens beschrijft in zijn kruidenboek in 1554 twee soorten mirte: de zogenaamde<br />
grooten oft groven myrtus en de cleynen oft edelen myrtus. Beide soorten worden volgens<br />
Dodoens in ons land in tuinen verbouwd, maar in manden gezet zodat ze ’s winters binnen gezet<br />
konden worden want de struiken kunnen volgens hem die coude desen lande niet verdraghen.<br />
Dodoens beschrijft veel medicinale toepassingen van de bessen, het zaad en de bladeren. De<br />
bessen voorkomen het uittreden van allerlei soorten lichaamsvochten, waaronder urine en bloed.<br />
Het zaad wordt meestal in wijn gekookt en helpt dan tegen dronkenschap (!), zweren en gebroken<br />
ledematen. De bladeren zijn onder meer goed tegen sweeringhe en heete puystkens. Op grond van<br />
de pollenvondst is niet met zekerheid te zeggen welke delen van de plant bij de balseming van<br />
Cimberga van Baden een rol hebben gespeeld. Vondsten van mirte zijn in Nederland nog niet<br />
eerder gedaan.
BIAXiaal 74 12<br />
4.3 DE RESULTATEN VAN HET HOUTONDERZOEK<br />
Het meeste hout van de grafkisten is afkomstig van eiken (Quercus spec.). Deze zijn bemonsterd<br />
voor dendrochronologisch onderzoek door RING (zie bijlage in van den Eynde & de Roode). Uit<br />
het jaarringenpatroon bleek het hierbij om Baltische eiken te gaan. De dateringen sloten over het<br />
algemeen goed aan bij de historische, osteologische en 14 C-dateringen. Een uitzondering hierop<br />
vormt graf 2013, waarbij de kist veel later werd gedateerd dan op grond van de overige<br />
onderzoeksresultaten werd verwacht. In mindere mate geldt dit voor graf 2011. Waaraan deze<br />
verschillen zijn toe te wijzen, is niet duidelijk. Enkele houtmonsters bleken niet van eik afkomstig<br />
te zijn. Hiervan zijn kleine splinters meegenomen voor determinatie door C. Vermeeren. De<br />
resultaten staan in tabel 3.<br />
Tabel 3: Aangetroffen houtsoorten van enkele grafkistdelen, naast het gevonden eikenhout.<br />
nummer grafnummer Nederlandse naam wetenschappelijke naam<br />
2017 ? Zilverspar Abies alba<br />
2018 ? Zilverspar Abies alba<br />
2021 2x 2022 Wilg Salix spec.<br />
2039 ? Populier Populus spec.<br />
2042 ? Wilg Salix spec.<br />
Van de hier aangetroffen soorten zijn wilg en populier goedkope, zachte, makkelijk te bewerken<br />
houtsoorten maar daarmee ook veel minder sterk en duurzaam. De kwaliteit is slechter dan<br />
bijvoorbeeld van eikenhout of naaldhout. De zilverspar is een zeer sterke soort waar lange rechte<br />
planken van te maken zijn. Waarschijnlijk is dit ingevoerd hout, want de soort kwam in de Late<br />
Middeleeuwen nog niet in Nederland voor. Wanneer zilverspar voor het eerste in Nederland in<br />
cultuur is genomen, is niet helemaal zeker, maar het is waarschijnlijk niet voor 1603 geweest<br />
(Boom 1968).<br />
4.4 HET INSECTENONDERZOEK<br />
In monster M15, uit graf 2015 van Engelbrecht II, werden enkele opvallende insectenresten<br />
gevonden. Deze zijn ter determinatie aangeboden aan T. Hakbijl. Alle resten bleken te behoren tot<br />
de keversoort Rhizophagus parallelocollis (Gyll.). In totaal ging het om vijf volwassen<br />
exemplaren. Deze kever wordt vaker aangetroffen op begraafplaatsen en ook op begraven<br />
stoffelijke resten. In Nederland werd de soort eerder aangetroffen op de menselijke resten in de<br />
19 e -eeuwse graven in de Broerenkerk te Zwolle (Hakbijl, in voorb.). Het is een van de<br />
insektensoorten die rondvliegend of vanaf het bodemoppervlak begraven resten kan vinden en<br />
bereiken. Het voorkomen van R. parallelocollis is kenmerkend voor lijken van 2 jaar oud (Smith<br />
1986) tot 15 of meer jaar oud (Reinhard 1882). De donkerminnende soort komt niet alleen voor op<br />
lijken, maar bijvoorbeeld ook op schimmelend hout in de bodem, of in kelders en op plantenresten.<br />
Waarschijnlijk bestaat het voedsel uit schimmel (Koch 1989). Rhizophagus parallelocollis is<br />
daarom ook te verwachten op gebalsemde lichamen waarbij de behandeling de groei van<br />
schimmels niet heeft voorkomen en waarvan tevens een duurzame omhulling, als een sarcofaag,<br />
het lijk niet perfect van de omgeving heeft afgesloten.<br />
5. Discussie<br />
Het ligt voor de hand om de resultaten verkregen uit het archeobotanische onderzoek te<br />
vergelijken met de historische gegevens. Dit is gedaan in tabel 4. De resultaten van het<br />
macroresten- en pollenonderzoek worden daarin gecombineerd weergegeven.<br />
Eén ding dat opvalt als de door Pieter Van Foreest beschreven methode wordt vergeleken met<br />
de in de graven aangetroffen resten, is dat er zeer veel plantenresten in goed herkenbare vorm<br />
bewaard zijn gebleven. Veel ingrediënten, bijvoorbeeld de rozemarijnblaadjes en de cipreskegels<br />
zijn kennelijk niet vermalen en/of ingekookt. Aan de andere kant zijn er ook duidelijk resten
BIAXiaal 74 13<br />
gevonden van in harsachtige substanties ingekookte zaden en zaden die in een kleiachtige<br />
substantie waren ingebed zoals de - daardoor moeilijk te determineren - schermbloemzaden. De in<br />
de bijbel beschreven methode van zalven gecombineerd met het gebruik van een rustbed gevuld<br />
met kruiden en specerijen lijkt hier een goed beeld te geven van de toegepaste werkwijze. Bij het<br />
opvullen van de lichaamsholten zijn naast ingekookte harsachtige en kleiachtige substanties en<br />
mogelijk in vloeistof gedrenkte katoenproppen ook hele zaden aangetroffen. Wellicht heeft men<br />
een overmaat aan geurende stoffen gebruikt omdat de ervaring met de balsemingsmethode niet<br />
bijzonder groot was en men de optredende stank heeft willen verbloemen. Uit het osteologisch<br />
onderzoek is in ieder geval gebleken dat er op grove wijze te werk is gegaan zonder veel kennis<br />
van zaken, bijvoorbeeld door het bekken open te zagen om bij de lichaamsholten te komen, waar<br />
dat in het geheel niet nodig was. Opvallend is wel dat dezelfde methode is gebruikt op alle<br />
lichamen (Maat mond. meded.).<br />
Tabel 4<br />
Historische gegevens van de balseming van Willem van Oranje door Pieter van Foreest vergeleken met de<br />
archeobotanische vondsten uit de Grote Kerk te Breda.<br />
Grote Kerk<br />
Van Foreest<br />
soort wetenschappelijke naam gevonden deel genoemd deel<br />
Aloë Aloë succotrina - bladsap<br />
Absintalsem Artemisia absinthium pollen? plant?<br />
Anijs Pimpinella anisum pollen -<br />
Balsemkruid Balsamita major/Mentha graeca - blad?<br />
Cipres Cupressus sempervirens vrucht -<br />
Doornzaad type Torilis type zaden -<br />
Gras Poaceae halm -<br />
Groot springzaad Impatiens noli-tangere pollen -<br />
Hopklaver Medicago cf. polymorpha vrucht -<br />
Kalmoes Acorus calamus - ?<br />
Katoen Gossypium arboreum/herbaceum vezel vezel<br />
Kervel Anthriscus cerefolium pollen -<br />
Kokos Cocos nucifera vezel -<br />
Komijn/Kummel? cf. Cuminum cyminum/Carum carvi zaden zaden<br />
Koriander Coriandrum sativum zaden, pollen -<br />
Kruidnagel Syzygium aromaticum pollen bloemknop<br />
Ladanum Cistus spec. - gomhars<br />
Laurier Laurus nobilis blad blad<br />
Lavendel Lavendula officinalis - blad/bloem?/olie<br />
Lis Iris florentina - ?<br />
Marjolein/Oregano Oreganum majoranum/officinalis blad blad?<br />
Munt Mentha spec. blad?<br />
Mirre Commiphora spec. pollen gomhars<br />
Mirte Myrtus communis pollen -<br />
Nootmuskaat Myristica fragrans - zaden<br />
Rogge Secale cereale aarspil,pollen -<br />
Roos Rosa spec. bloem<br />
Rozemarijn Rosmarinus officinalis blad,zaad blad?<br />
Salie Salvia officinalis - blad?<br />
Schermbloem Apiaceae zaden -<br />
Styrax Styrax spec. - gomharsen<br />
Terpentijn Larix europaea - balsem<br />
Tijm Thymus vulgaris blad blad?<br />
Venkel Foeniculum vulgare zaad -<br />
Vlas Linum usitatissimum vezel -<br />
"wilde munt" b.v. Nepeta cataria - blad?<br />
Wilde tijm Thymus serpyllum - blad?
BIAXiaal 74 14<br />
Veel bij de balseming gebruikte kruiden zijn afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied of het<br />
Nabije Oosten. Dit betekent echter niet dat alle kruiden ook daadwerkelijk uit deze gebieden<br />
geïmporteerd werden. Veel soorten werden in ons land in tuinen verbouwd. Zo had apotheker<br />
Cluyt volgens Pieter van Foreest zijn eigen kruidentuin (Houtzager 1996).<br />
Per graf gezien is het eindresultaat als volgt:<br />
2019 Jan IV van Nassau: doornzaad type, schermbloem en mogelijk komijn of kummel.<br />
2022 Maria van Loon: cipres, rozemarijn, koriander, tijm, venkel, marjolein of oregano,<br />
doornzaad type, klaver en gras.<br />
2015 Engelbrecht II van Nassau: doornzaad type, schermbloem en laurier.<br />
2011 Cimberga van Baden: katoen, koriander en rogge.<br />
2013 Franoise van Savoye: koriander<br />
Een interessante vraag is of er een verband bestaat tussen het toegepaste grafritueel en de sexe van<br />
de overledene. Hiertoe zijn de resultaten het archeobotanisch onderzoek aan de graven van Jan IV<br />
en Engelbrecht II vergeleken met die van Maria van Loon, Cimberga van Baden en Franoise van<br />
Savoye. Omdat de meeste plantenresten slechts eenmaal zijn aangetroffen, kunnen op grond van<br />
deze soorten geen uitspraken worden gedaan over geslachtsgebonden grafrituelen. Bij deze<br />
vondsten kan het immers ook gaan om persoonsgebonden verschillen. Alleen koriander en het<br />
doornzaad type zijn in meerdere graven gevonden. Bij het doornzaad type is geen enkel verband<br />
zichtbaar tussen de vondsten. De koriander is alleen in de vrouwengraven gevonden en heel<br />
voorzichtig zou kunnen worden verondersteld dat dit te maken heeft met een geslachtsgebonden<br />
grafritueel.<br />
Overeenkomsten per echtpaar (Jan IV en Maria, Engelbrecht II en Cimberga) of per sterfmoment<br />
(Jan IV 1475, Cimberga, Maria en Engelbrecht II in 1501, 1502 en 1504) zijn niet<br />
geconstateerd.<br />
6. Samenvatting<br />
Bij de restauratie van de Grote Kerk te Breda is in 1996 archeologisch onderzoek verricht aan de<br />
grafkelder van de familie Van Nassau. Uit gecombineerd archeologisch, osteologisch,<br />
dendrochronologisch en historisch onderzoek is gebleken dat de grafkelder dienst deed van net na<br />
1475 tot 1526. Naast de herbegraven lichamen van Engelbrecht I van Nassau en zijn vrouw<br />
Johanna van Polanen, een onbekende gebalsemde vrouw en een lege kist, werden vijf gebalsemde<br />
lichamen aangetroffen waaraan ook archeobotanisch onderzoek kon worden verricht. Het betreft<br />
hier Jan IV, zijn vrouw Maria van Loon, zoon Engelbrecht II en zijn vrouw Cimberga van Baden<br />
en tenslotte Françoise van Savoye, de eerste vrouw van Hendrik III. Na een eerste inventarisatie<br />
van de beschikbare monsters zijn er uiteindelijk 14 volledig geanalyseerd. De resultaten van het<br />
pollen- en macrorestenonderzoek zijn vergeleken met historische gegevens van Pieter van Foreest<br />
die de balseming van Willem van Oranje heeft beschreven. Het is gebleken dat het historisch<br />
onderzoek en het archeobotanisch onderzoek elkaar in belangrijke mate aanvullen.<br />
Opvallend was dat in de grafkisten veel grote plantenresten zijn aangetroffen ondanks het feit<br />
dat er in de historische bronnen vaak melding gemaakt wordt van vermalen en inkoken van<br />
ingrediënten. Dit kan wijzen op een rustbed met kruiden en specerijen en mogelijk ook op het<br />
gebruik van een overmaat aan geurende stoffen om het niet geheel lukken van de balseming te<br />
verbloemen.<br />
Om te testen of er een verband bestaat tussen het toegepaste grafritueel en de sexe van de<br />
overledene, zijn de resultaten het archeobotanisch onderzoek aan de graven van de twee mannen<br />
vergeleken met die van de drie vrouwen. Uit dit onderzoek bleek dat koriander alleen in<br />
vrouwengraven gevonden is, hetgeen een aanwijzing zou kunnen zijn voor een geslachtsgebonden<br />
grafritueel. De overige plantensoorten zijn te sporadisch gevonden om betrouwbare uitspraken<br />
over hun rol in een eventueel geslachtsgebonden grafritueel mogelijk te maken. Overeenkomsten<br />
in het gebruikte grafritueel per echtpaar of per sterfmoment zijn niet geconstateerd.
BIAXiaal 74 15<br />
Er zijn aanwijzingen dat tenminste een deel van het gebruikte materiaal is ingevoerd uit<br />
Mediterrane en/of (sub)tropische gebieden. Dit zijn de kokos, katoen, cypreskegeltjes, kruidnagel,<br />
de mogelijke mirre en een aantal zaden waarvan slechts kon worden vastgesteld dat ze niet van in<br />
Nederland voorkomende plantensoorten afkomstig zijn. Een aantal andere kruiden, waaronder<br />
kervel, koriander, anijs, laurier, mirte, komijn of kummel en rozemarijn zijn weliswaar<br />
oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied of het Nabije Oosten, maar kunnen heel<br />
goed in ons land in tuinen verbouwd zijn geweest.
BIAXiaal 74 16<br />
7. Literatuur<br />
Baudet, F.E.J.M., 1904. De maaltijd en de keuken in de middeleeuwen. Academisch proefschrift,<br />
Leiden.<br />
Beemster, D.C.M., 1984. Huis Q van A tot Z: botanische analyse van een boerderij uit de vroege<br />
IJzertijd in de Assendelver Polders. Intern Rapport Instituut voor Pre- en Protohistorische<br />
Archeologie, Amsterdam<br />
Bernard, C. (in voorb.). Schloßkirche Saarbrücken. Die Bestattung des Fürsten Wilhelm Heinrich<br />
& Ludwig von Nassau-Saarbrücken.<br />
Bijbel, Groot Nieuws Bijbel met deuterocanonieke boeken met aantekeningen, 1998. Nederlands<br />
Bijbelgenootschap, Haarlem.<br />
Blankaart, S., 1698. Den Nederlandschen Herbarius. Amsterdam (herdruk 1980, Groningen).<br />
Boom, B.K., 1968. Flora der cultuurgewassen van Nederland, deel I: Nederlandse Dendrologie.<br />
Geïllustreerde handleiding bij het bepalen van de in Nederland voorkomende soorten en<br />
variëteiten der gekweekte houtgewassen, Wageningen.<br />
Bosman-Jelgersma, H.A. & H.L. Houtzager, 1984. De Balseming van Prins Willem van Oranje.<br />
Farmaceutisch tijdschrift voor Belgie. 5. 61 e jaargang.<br />
Brinkkemper, O. Ongepubliceerde gegevens van Valkenburg-Marktveld.<br />
Brinkkemper, O., 1995. Een fleurig en kruidig Agnietenklooster in Kampen. Botanisch onderzoek<br />
aan een beerkelder uit de vijftiende eeuw. BIAXiaal 11.<br />
Bulk, M., L. Mol & M. Raven, 1997. Mummies!, Leiderdorp.<br />
Buurman, J., 1988. Roman medicine from Uitgeest. In: H. Küster (red.), Der Prähistorische<br />
Mensch und seine Umwelt. Festschrift U. Körber-Grohne, 341-51.<br />
Cappers, R.T.J., 1998. The botanical remains. in: S.E. Sidebotham, W.Z. Wendrich eds. Berenike<br />
1996, Preliminary Report. Leiden: Centre of Non-Western Studies, 289-320.<br />
Daems, W.F., 1993. Nomina simplicium medicinarum ex synonymariis medii aevi collecta. (=<br />
Studies in Ancient Medicine, vol. 6), Leiden etc.<br />
Dodoens, R., 1554. Cruydeboeck, Antwerpen.<br />
Esser, E. (1992). Het Heilige Geest Kerkhof te Delft. Macroscopische Plantenresten uit een<br />
12 e /13 e eeuws huis. Intern Rapport Instituut voor Prae- en Protohistorische Archeologie.<br />
Amsterdam.<br />
Eynde, G. van den & F. de Roode (red.), 1996. Het onderzoek van de grafkelder onder het<br />
Nassaumonument in de Grote of O.L.V. kerk te Breda. Intern <strong>rapport</strong> deel 32, Gemeente Breda.<br />
Archeologie en Bouwhistorie.<br />
Fægri, K., P.E. Kaland & K. Krzywinski, 1989. Textbook of pollenanalysis. 4 th Ed., Chichester.<br />
Haaster, H. van & O. Brinkkemper, 1995. RADAR, a Relational Archaeobotanical Database for<br />
Advanced Research. Vegetation History & Archaeobotany 4, 117-25.<br />
Haaster, H. van, 1997. De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens de<br />
Middeleeuwen. In: A.C. Zeven (red.) De introductie van onze cultuurplanten en hun<br />
begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD: 53-104. Wageningen.<br />
Haaster, H. van & C. Cavallo, 1997. Plantaardige en dierlijke resten uit de opgraving Blijenhoek<br />
te Gorinchem. BIAXiaal 45.<br />
Hakbijl, T. (in voorb.). Arthropod remains as indicators for taphonomic processes. An assemblage<br />
from 19th century burials, Broerenkerk, Zwolle, the Netherlands. Poster presentation, annual<br />
conference of the Association of Environmental Archaeology, Durham, 1993.<br />
Houtzager, H.L., 1996. Pieter van Foreest en de prins van Oranje. In: H.A. Bosman-Jelgersma,<br />
(red.) Pieter van Foreest. De Hollandse Hippocrates, Krommenie, 119-24.
BIAXiaal 74 17<br />
Jansen Sieben, R., 1992. Specerijen in Middeleeuwen en Renaissance: botanie, geneeskunde,<br />
reizen of: Van Jacob van Maerlant tot Jan van Linschoten. In: E. Collet (red.), Specerijkelijk,<br />
Brussel.<br />
Jansen-Sieben, R. & J.M. van Winter, 1989. De keuken van de late Middeleeuwen, Amsterdam.<br />
Jansen-Sieben, R. & M. van der Molen-Willebrands, 1994. Een notabel boecxken van cokeryen,<br />
Amsterdam (Tekstuitgaven van het kookboek uit circa 1514, uitgegeven door Thomas Vander<br />
Noot in Brussel).<br />
Kleiterp, M., 1996. Mummies. RMO Basics, Leiden.<br />
Koch, K., 1989. Die Käfer Mitteleuropas. Ökologie, 2, Krefeld.<br />
Kooistra, L.I., 1996. Borderland farming. Possibilities and limitations of farming in de Roman<br />
Period between the Rhine and Meuse, thesis, Amersfoort.<br />
Kooistra, L.I., K. Hänninen, H. van Haaster & C. Vermeeren, 1998. Voedselresten in beer en<br />
afval. Botanisch onderzoek aan beerputten, afvalkuilen en ophogingslagen van de steden<br />
Dordrecht en Nijmegen uit de 12 e -20 e eeuw. <strong>Biax</strong>iaal 52<br />
Luijten, H., 1992. Zaden en vruchten: overblijfselen van de plantaardige voeding en de begroeiing<br />
van de grachten. In: N. Arts (red.), Het Kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en<br />
geschiedenis van een heerlijke woning 1420-1676, Eindhoven, 237-44.<br />
Maat, G.J.R., G. van den Eynde & R.W. van Mastwijk, 1996. De eerste Nassaus in Nederland.<br />
Identificatie en paleopathologie van de voorouders van Willem van Oranje. Intern <strong>rapport</strong><br />
Breda’s Museum?.<br />
Niermeijer, J.F., 1968. Bronnen voor de economische geschiedenis van het beneden-Maasgebied.<br />
Eerste deel: 1104-1399, ’s-Gravenhage.<br />
Paap, N., 1983. Economic plants in Amsterdam: Qualitative and Quantitative Analysis. British<br />
Archaeologic Reports, International Series, 181, 315-25.<br />
Raven, M.J., 1981. Mummies. Informatie 378, Gorinchem.<br />
Raven, M.J., 1992. De dodencultus van het Oude Egypte. Rijksmuseum van Oudheden.<br />
Amsterdam.<br />
Reinhard, H., 1882. Beiträge zur Gräber-Fauna. Verhandlungen der kaiserlich- königlichen<br />
zoologisch-botanischen Gesellschaft in Wien, 31, 207-10.<br />
Rosengarten, F., 1973. Het grote boek der specerijen, Amsterdam.<br />
Schellingerhout, J. & H. Franssen-Seebregts, 1994. De culinaire kruidentuin van het<br />
Openluchtmuseum: geschiedenis en gebruik van kruiden in de Oudnederlandse keuken: met<br />
bijzondere recepten, Baarn.<br />
Smith, K.G.V., 1986. A manual of forensic entomology. The trustees of the British Museum (Nat.<br />
Hist.), London.<br />
Stobart, T., 1984. Smaken verschillen. Prisma pocket. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht etc.<br />
Vandewiele, L.J., 1974. Introductie bij de Facsimile uitgave van Den Herbarius in Dyetsche (=<br />
Opera Pharmaceutica rariora, vol 9), Gent.<br />
Vermeeren, C.E., 1994. Food thought. Botanisch onderzoek aan het St. Agnietenklooster aan de<br />
Zuilingstraat te Den Haag. BIAXiaal 6.<br />
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra en T. Westra, 1987.Nederlandse Oecologische flora. Wilde<br />
planten en hun relaties, Deel 2, Deventer.<br />
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1988. Nederlandse Oecologische Flora. Wilde<br />
planten en hun relaties, Deel 3, Deventer.<br />
Zeist, W. van, 1992. Cultuurgewassen en wilde planten. In: P.H. Broekhuizen, H. van Gangelen,<br />
K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, R.H. Alma en H.T. Waterbolk (red.), Van boerenerf tot<br />
bibliotheek, Groningen, 525-41.
BIAXiaal 74 18<br />
Bijlage 1: Resultaten van de inventarisering van monsters uit de Grote Kerk. Vetgedrukt zijn uitgekozen<br />
botanisch interessante monsters. Vet en onderstreept zijn de monsters die minimaal onderzocht<br />
zouden moeten worden. "B" staat voor Basismateriaal. Hiermee wordt bedoeld een steeds<br />
terugkerend mengsel van kleiige korrels, gemineraliseerde fragmenten (mogelijk botresten), een<br />
vetachtige substantie en hars of wasachtige fragmenten.<br />
nr context omschrijving resultaten<br />
M1 2015 bij hoofd B, gemineraliseerd weefsel<br />
M2 2046 bij romp B<br />
M3 2011 inhoud romp "watten" met koriander, graan enz.<br />
M4 2011 watten neusgat "watten"<br />
M5 2011 watten in verhemelte "watten"<br />
M6 2011 watten hersenholte "watten" met koriander enz.<br />
M7 2011 linnen zakje geweven textiel met harenmassa<br />
plukje vlas/zijde met o.a. koriander<br />
M8 2011 vloeistof mogelijk geschikt voor pollenonderzoek<br />
M9 2011 residu wassen skelet B, plantenresten waaronder koriander<br />
M10 2011 inhoud hersenholte B, haren<br />
M11 2013 plak rugzijde B, gelaagd mineraal (bot?)/textiel/halmen<br />
M12 2013 inhoud romp B, bot, textiel, halmen, koriander en blad<br />
M13 2013 residu kist B, bot, haar, textiel<br />
M14 2013 residu wassen skelet B, korte haren, amorfe plantenresten?<br />
M15 2015 inhoud hersenholte tijmblaadjes en takjes, insekt<br />
M16 2015 inhoud romp B, tijmblaadjes in hars(?)<br />
M17 2015 residu kist B, hout, textiel, haar, blad<br />
M18 2015 residu wassen skelet B, haar<br />
M19 2019 residu kist B, textiel, hout, nagel (?)<br />
M20 2019 residu wassen skelet B, bot, haar, plantenresten?<br />
M21 2020 residu zeven nis B, puin, hout, haar, textiel, speld, stengels<br />
M22 2020 residu nis B, bot, haar, takjes<br />
M23 2021 uit kist rozemarijn, bladresten<br />
M24 2022 residu wassen skelet B, haren, plantenresten?<br />
M25 2022 residu kist grote zaden, rozemarijn, koriander, tijm, onkruiden,<br />
hout, bot, haar, kwik, "hars"<br />
M26 2023 residu wassen skelet B, bot<br />
M27 2024 residu wassen skelet B, hout, vliegenpop<br />
M28 2024 rest grafkelder hout (eik en andere soort), geel "hars", spijkers,<br />
eikenhouten pin<br />
M29 2044 houtresten kelder houtfragmenten, vezel<br />
M30 2047 zand kelder houtfragmenten, grind, schelpfragment<br />
M31 2015 vloeistof mogelijk geschikt voor pollenonderzoek<br />
M32 2019 inhoud romp B, hout, textiel, tijm en andere plantenresten<br />
Mx 2047 losse vondst "hars" met indruk van (eiken)hout
BIAXiaal 74 19<br />
Bijlage 2: Foto’s van macroresten en pollen.<br />
1. Detail van de mummiekist van Petisis: de god Anubis balsemt de dode, ca. 650 v.chr. Foto<br />
Rijks Museum van Oudheden, Leiden.<br />
2. Mummie van een vijfjarige jongen, ca. 1 e –2 e eeuw n.chr. Foto Rijks Museum van Oudheden,<br />
Leiden.<br />
3. Kegelschubben van cipres (Cupressus sempervirens), vergroting 5 maal. Foto J. Pauptit,<br />
Archeologisch Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
4. Zaden van het doornzaad (Torilis) type, vergroting 10 maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch<br />
Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
5. Zaadje van hopklaver (Medicago cf. polymorpha), vergroting 10 maal. Foto J. Pauptit,<br />
Archeologisch Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
6. Katoen (Gossypium spec.) met zaden van koriander (Coriandrum sativum) en een<br />
aarspilfragment van rogge (Secale cereale), vergroting 5 maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch<br />
Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
7. Vezels van katoen (Gossypium spec.), 7a recent, 7b graf 2011 Grote Kerk, vergroting 200<br />
maal. Foto BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
8. Vezels van kapok (Bombax spec.), recent, vergroting 200 maal. Foto BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
9. Vezel van kokos (Cocos nucifera), vergroting 2 maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch Centrum<br />
Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
10. Zaden van komijn (Cuminum cyminum), vergroting 5 maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch<br />
Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
11. Blad van laurier (Laurus nobilis), 11a recent, 11b, graf 2015 Grote Kerk Breda, vergroting 5<br />
maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
12. Resten van wilde marjolein (Origanum vulgare) of oregano (Origanum majorana), vergroting 2<br />
maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
13. Blaadjes van wilde marjolein (Origanum vulgare) of oregano (Origanum majorana), 13a recent,<br />
13b graf 2022 Grote Kerk Breda, vergroting 5 maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch Centrum<br />
Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
14. Blaadjes van rozemarijn (Rosmarinus officinalis), vergroting 5 maal. Foto J. Pauptit,<br />
Archeologisch Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
15. Zaden van rozemarijn (Rosmarinus officinalis), vergroting 10 maal. Foto J. Pauptit,<br />
Archeologisch Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
16. Blaadjes van tijm (Thymus vulgaris), vergroting 10 maal. Foto J. Pauptit, Archeologisch<br />
Centrum Leiden/BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
17. Vezels van vlas (Linum usitatissimum), vergroting 500 maal. Foto BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
18. Pollen van anijs (Pimpinella anisum), vergroting 1000 maal. Foto BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
19. Pollen van groot springzaad (Impatiens noli-tangere), vergroting 1000 maal. Foto BIAX<br />
<strong>Consult</strong>.<br />
20. Pollen van het holzaad (Bifora radians) type, zeer waarschijnlijk koriander (Coriandrum<br />
sativum), vergroting 1000 maal. Foto BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
21. Waarschijnlijk pollen van mirre (Commiphora spec.), vergroting 1000 maal. Foto BIAX <strong>Consult</strong>.<br />
22. Pollen van mirte (Myrtus communis), vergroting 1000 maal. Foto BIAX <strong>Consult</strong>.