06.07.2015 Views

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

BIAXiaal 435 23<br />

en moerasvegetatie zich na de overstroming weer heeft hersteld, maar dat er daarna<br />

minder graslandplanten en ganzenvoeten waren.<br />

Het lijkt er bovendien op dat op de top van het Hollandveen een flink verstoorde<br />

vegetatie aanwezig was die gedomineerd werd door planten van oevers en natte<br />

graslanden. De verstoring kan worden afgeleid uit de goede vertegenwoordiging van de<br />

ganzenvoeten en meldes. Helaas is niet duidelijk of de verstoring een antropogene of<br />

natuurlijke oorzaak heeft. De verstoring kan gezien worden als voorbode van de<br />

naderende overstromingen.<br />

6.2 VROEGE IJZERTIJD<br />

Uit de Vroege IJzertijd zijn drie monsters onderzocht. Eén monster (10.0016) is<br />

afkomstig uit een plantaardig pakket dat op de buitenkant van de boomstamkano is<br />

aangetroffen en waarmee de kano intentioneel dan wel op natuurlijke wijze is afgedekt.<br />

Het monster is van hetzelfde materiaal afkomstig als pollenmonster BX3148. De beide<br />

andere monsters komen uit de vloerlaag van Vz-G06-G01 (06.0007) en de<br />

leef/cultuurlaag in een omheinde ruimte, een vermoedelijke veekraal (06.0281). De<br />

resultaten van het macrorestenonderzoek aan de monsters staan vermeld in bijlage 2.<br />

Het monster van de kano<br />

In dit monster zijn wat de cultuurgewassen betreft enkele zaden van vlas (Linum<br />

usitatissimum) aangetroffen. Daarnaast zijn voornamelijk resten van water-, oever-, en<br />

moerasplanten gevonden. Ook de soorten uit de categorie ‘Pioniers van stikstofrijke, natte<br />

bodems’ hebben zeer waarschijnlijk deel uitgemaakt van een oever- of moerasvegetatie.<br />

Deze planten stonden op plaatsen waar de natuurlijke vegetatie beschadigd werd<br />

waardoor open, modderige plaatsten op de oever ontstonden. Dit was zeer waarschijnlijk<br />

de oever waar de kano voor de laatste keer aanmeerde (of aanspoelde).<br />

Blijkbaar bevonden zich op deze plaats ook zaden van vlas in of op de bodem. Deze<br />

zaden kunnen afkomstig zijn uit dorsafval van vlas. Mogelijk is er afval van de lijnzaadof<br />

vezelproductie op de oever terechtgekomen. Vlas werd vroeger vaak geroot in<br />

stromend water. Het aantreffen van vlasresten op een oever kan daarom in principe goed<br />

verklaard worden.<br />

Dat in het monster veel resten van waterorganismen zijn gevonden, is ook niet<br />

verbazingwekkend. Van waterranonkels (Ranunculus subgen. Batrachium) zijn de meeste<br />

resten gevonden. Waterranonkels zijn een soort boterbloemen die aangepast zijn aan het<br />

leven in water. Ze komen echter niet in elk watertype voor. Waterranonkels kunnen beter<br />

dan de meeste andere waterplanten tegen droogvallen van hun groeiplaats. Ook zijn ze<br />

beter bestand tegen waterbeweging en kunnen ze in tegenstelling tot andere waterplanten<br />

voedingsstoffen uit de bodem opnemen. Waterranonkels zijn daardoor in het voordeel ten<br />

opzichte van andere waterplanten in wateren die voedselarmer zijn dan de bodem<br />

eronder. In stilstaande, niet droogvallende, voedselrijke wateren worden ze<br />

weggeconcurreerd door andere waterplanten. 24<br />

De monsters uit de cultuurlagen<br />

De botanische samenstelling van deze twee monsters vertoont veel overeenkomsten.<br />

Wat gebruiksplanten betreft zijn resten van bedekte gerst (Hordeum vulgare var. vulgare)<br />

en braam (Rubus fruticosus) gevonden. Van gerst is alleen een verkoolde korrel in de<br />

cultuurlaag van Vz06-G01 gevonden. Van braam zijn in beide cultuurlagen enkele<br />

(onverkoolde) pitten gevonden.<br />

Wat de wilde planten betreft valt vooral het grote aantal zaden van grote brandnetel<br />

(Urtica dioica) op. Grote brandnetels doen het goed op relatief stabiele, stikstofrijke,<br />

matig vochtige, bij voorkeur schaduwrijke standplaatsen. In antropogene context staan de<br />

24 Weeda et al. 1985, 237.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!