Juvenalis Satire X 188-255 - Tresoar
Juvenalis Satire X 188-255 - Tresoar
Juvenalis Satire X 188-255 - Tresoar
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
186<br />
Inleiding<br />
Het huwelijk volgens het<br />
Romeinse recht<br />
Volgens ons geldende recht wordt een huwelijk<br />
voltrokken ten overstaan van de ambtenaar<br />
van de burgerlijke stand: de aanstaande<br />
echtelieden moeten verklaren, dat zij elkander<br />
aannemen tot echtgenoten; daarop verklaart<br />
de ambtenaar van de burgerlijke stand,<br />
dat partijen door de echt aan elkander zijn<br />
verbonden, en maakt hij daarvan in het daartoe<br />
bestemde register een akte op.<br />
Uit het vorenstaande vloeit voort, dat er<br />
volgens ons recht tussen echtgenoten een<br />
rechtsbetrekking bestaat, inhoudende de<br />
rechten en verplichtingen, welke zij jegens<br />
elkander hebben: het huwelijk is naar Nederlands<br />
recht derhalve een rechtsinstelling.<br />
Te Rome daarentegen was een overheidsorgaan,<br />
ten overstaan waarvan het huwelijk<br />
diende te worden voltrokken, onbekend; de<br />
huwelijkssluiting geschiedde door de partners<br />
zonder enigerlei overheidsbemoeienis:<br />
het huwelijk gold als tot stand gekomen<br />
wanneer man en vrouw waren gaan samenwonen<br />
met het oogmerk, dat deze samenleving<br />
een huwelijk zou zijn.<br />
Dientengevolge is naar Romeins recht het<br />
aangaan van een huwelijk geen rechtshandeling,<br />
doch een feitelijk gebeuren en het aangegane<br />
huwelijk geen rechtsinstelling, doch<br />
een maatschappelijk feit; bepaalde bruiloftsgebruiken<br />
doen hieraan niets af.<br />
A. L. Olde Kalter<br />
Aan het hoofd van de Digestentitel 23, 2: de<br />
ritu nuptiarum (de vorm van het huwelijk)<br />
lezen we de begripsomschrijving, welke de<br />
jurist Herennius Modestinus, in 239 n.Chr.<br />
praefectus vigilum (keizerlijk ambtenaar,<br />
belast met de leiding van politie en brandweer)<br />
van het huwelijk geeft:<br />
Nuptiae sunt coniunctio maris et feminae et<br />
consortium omnis vitae, divini et humani<br />
iuris commumcatio (het huwelijk is de verbinding<br />
van man en vrouw en een band voor<br />
het gehele leven, een gemeenschap, steunend<br />
op goddelijk en menselijk recht).<br />
Vraagt men echter, uitgaande van deze<br />
begripsomschrijving, wanneer er volgens het<br />
Romeinse recht wel of niet van een huwelijk<br />
kan worden gesproken, dan is het antwoord,<br />
dat de teksten geven, vaag; zo lezen we in<br />
D(igesta) 24, 1, 3, 1, in antwoord op de<br />
vraag, of er in een bepaalde casus wel of niet<br />
sprake was van een huwelijk, dat zulks niet<br />
het geval was, quia non erat affectione<br />
uxoris habita, sed magis concubinae (omdat<br />
de vrouw – door de man – niet met de<br />
voortdurende gezindheid, als ware zij zijn<br />
echtgenote, doch meer, als ware zij zijn concubine,<br />
was behandeld).<br />
Men vergelijke dit met ons recht: het bestaan<br />
van een huwelijk kan op eenvoudige wijze<br />
worden aangetoond door middel van de<br />
huwelijksakte, terzake opgemaakt door de<br />
ambtenaar van de burgerlijke stand.
Hetzelfde beeld doet zich voor ingeval van<br />
echtscheiding. Ten onzent wordt deze tussen<br />
echtgenoten uitgesproken door de rechter.<br />
In Rome daarentegen had de rechter generlei<br />
bemoeienis met de echtscheiding, doch<br />
kwam deze tot stand door een vormvrij uiteengaan<br />
der echtelieden, of zelfs door eenzijdige<br />
beëindiging van het huwelijk door een<br />
der partners.<br />
Het vorenstaande wil niet zeggen, dat het<br />
Romeinse recht geen regels kende, die verband<br />
hielden met het huwelijk. Zo zijn er<br />
regels betreffende huwelijksbeletselen en<br />
bruidsschat; deze kwesties zullen hieronder<br />
aan de orde komen. Vooraf zal een uiteenzetting<br />
worden gegeven van enkele begrippen<br />
uit het personenrecht, welke van belang zijn<br />
voor het verdere betoog.<br />
Enige begrippen<br />
In zijn omstreeks 161 n. Chr. tot stand gekomen<br />
leerboek van Romeins privaatrecht –<br />
institutiones – geeft de jurist Gaius in boek<br />
1,9 als hoofdindeling van het personenrecht<br />
deze: quod omnes hommes out liberi sunt<br />
aut servi (dat alle mensen òf vrijen zijn òf<br />
slaven).<br />
In 1.48 wijst hij er dan op, dat er nog een<br />
andere indeling van het personenrecht bestaat:<br />
nam quaedam personae sui iuris sunt,<br />
quaedam alieno iuri sunt subiectae (want<br />
sommige personen zijn sui iuris. niet aan het<br />
gezagsrecht van een ander onderworpen, en<br />
anderen alieni iuris, wel aan dat gezagsrecht<br />
onderworpen). En in 1,49 vervolgt hij: sed<br />
rursus earum personarum, quae alieno iuri<br />
subiectae sunt, aliae in potestate, aliae ut<br />
manu, aliae in mancipio sunt (van die personen<br />
echter, die alieni iuris, aan het gezagsrecht<br />
van een ander onderworpen zijn, bevinden<br />
sommigen zich in potestate, anderen in<br />
manu en nog weer anderen in mancipio).<br />
187<br />
Voor ons vraagstuk nu zijn van belang de<br />
personae sui iuris en van de personae alieni<br />
iuris zij, die zich bevinden in potestate of<br />
in manu.<br />
Het is dienstig hierbij uit te gaan van de<br />
potestas. Deze is van tweeërlei aard: de<br />
patria potestas en de dominica potestas. De<br />
dominica potestas betreft de macht van de<br />
eigenaar over zijn slaven; zij kan in casu<br />
buiten beschouwing blijven. Voor ons vraagstuk<br />
is daarentegen van groot belang de<br />
patria potestas. Kinderen, geboren uit een<br />
iustum matrimonium, een naar Romeins<br />
recht geldig huwelijk, stonden, ongeacht hun<br />
leeftijd, in patria potestate.<br />
Van de wijzen, waarop de patria potestas te<br />
niet gaat, is de belangrijkste het overlijden<br />
van de pater familias, en, als voorbeeld van<br />
de andere gevallen, het ontslag uit de patria<br />
potestas door de pater familias van zijn<br />
zoon(s), dochter(s), en, eventueel, kleinkind-<br />
(eren) door middel van emancipatie’. G. 1,<br />
127 Hi vero, qui in potestate parentis sunt,<br />
mortuo eo sui iuris fiunt (degenen – echter –,<br />
die in patria potestate staan, worden door<br />
het overlijden van hun parens sui iuris).<br />
En, voorzover het de mannelijke nakomelingen<br />
betreft, worden zij als sui iuris tegelijkertijd<br />
patres familiarum: D. 1,6,4: ...patres<br />
familiarum sunt, qui sunt suae potestatis sive<br />
puberes sive impuberes ... (patres familiarum<br />
zijn zij, die suae potestatis – sui iuris – zijn,<br />
ongeacht of zij wel dan niet mondig zijn).<br />
Het begrip pater familias wil derhalve geenszins<br />
zeggen, dat men vader van kinderen is,<br />
ook niet, dat men gehuwd is, zelfs niet, dat<br />
men de huwbare leeftijd heeft bereikt.<br />
Nemen we ter verduidelijking het geval van<br />
een zoontje van één jaar, een vader van vijf<br />
en twintig jaar en een grootvader van zestig<br />
jaar, en gaan we er daarbij van uit, dat van<br />
een bijzondere casus, als bijvoorbeeld emancipatio,<br />
geen sprake is, dan staan zoon en
<strong>188</strong><br />
kleinzoon beiden in de patria potestas van de<br />
grootvader. Als zodanig kunnen zij – bijzonderheden<br />
ten aanzien van de zoon daargelaten<br />
– geen eigen vermogen hebben: alles<br />
wat zij verwerven – laat ons zeggen: de zoon<br />
een erfenis en de kleinzoon een legaat –, valt<br />
toe aan de grootvader in diens hoedanigheid<br />
van pater familias: G. 2,87 ...quod liberi<br />
nostri, quos in potestate habemus,... adquirunt,<br />
id nobis adquiritur: ipse enim, qui in<br />
potestate nostra est, nihil suum habere<br />
potest (hetgeen onze kinderen, die wij onder<br />
onze macht hebben, verwerven, valt ons toe:<br />
want degene, die zich in onze potestas<br />
bevindt, kan niets als zijn eigendom hebben).<br />
Komt nu de grootvader te overlijden, dan<br />
wordt de vijfentwintigjarige zoon sui iuris en<br />
daarmede op zijn beurt pater familias. Het<br />
éénjarige zoontje geraakt tengevolge van een<br />
en ander uit de patria potestas van zijn<br />
grootvader en gaat tezelfder tijd over in die<br />
van zijn vader. Komt vervolgens de vader<br />
vrijwel dadelijk daarna te overlijden, dan<br />
wordt de éénjarige filius familias dientengevolge<br />
sui iuris en daarmede pater familias.<br />
Als zodanig heeft hij nu zijn eigen vermogen,<br />
dat echter, aangezien hij als impubes onder<br />
voogdij komt te staan, door zijn voogd zal<br />
worden beheerd.<br />
De filia familias wordt door het te niet gaan<br />
van de patria potestas uiteraard eveneens<br />
sui iuris en heeft als zodanig ook haar eigen<br />
vermogen. Weliswaar staan vrouwen sui iuris<br />
oorspronkelijk ongeacht haar leeftijd onder<br />
voogdij; de tutela mulierum verliest echter<br />
gaandeweg aan betekenis en verdwijnt geheel<br />
in de naklassieke tijd (vanaf ± 250 n. Chr.).<br />
Zolang dit echter niet het geval is, beheert de<br />
vrouw sui iuris weliswaar zelf haar vermogen,<br />
maar haar voogd verleent haar desnodig<br />
auctoritas (bijstand).<br />
Ten slotte iets over het begrip manus; in<br />
tegenstelling tot het aangaan van een huwe-<br />
lijk is de vestiging van de manus geen feitelijk<br />
gebeuren doch een rechtshandeling.<br />
De manus brengt de vrouw in de – vooral<br />
vermogensrechtelijke – macht van haar echtgenoot,<br />
of, indien deze niet sui iuris is, in<br />
die van zijn parens (bloedverwant in opgaande<br />
lijn: vader, grootvader enz.) als potestasdrager<br />
der familia. Zij houdt dientengevolge<br />
op sui iuris te zijn, als zij dit was, of maakt<br />
– als filia familias – niet langer deel uit van<br />
de familia, aan het hoofd waarvan haar vader<br />
of diens parens staat, maar behoort voortaan<br />
als uxor in manu tot de familia van haar<br />
echtgenoot, casu quo van diens potestasdrager.<br />
En in die familia is zij – hetgeen voor<br />
haar van belang is met liet oog op het erfrecht<br />
– filiae, casu quo neptis loco, hetgeen<br />
wil zeggen, dat zij hier voortaan de plaats<br />
van een dochter, casu quo van een kleindochter<br />
inneemt, welke plaats zij, als filia<br />
familias, in de familia, waartoe zij vóór haar<br />
huwelijk behoorde, door uittreding, ingevolge<br />
de manus, heeft verloren. Evenmin als<br />
kinderen in patria potestate kan zij een eigen<br />
vermogen hebben of iets als het hare verwerven;<br />
heeft zij een eigen vermogen, dan gaat<br />
dit over op haar echtgenoot of op diens<br />
poreus, en alles wat zij voortaan mocht verwerven,<br />
valt eveneens haar man, casu quo<br />
diens potetas-drager toe: G. 2, 98: si...<br />
quam in manum ut uxorem receperimus,<br />
eius res ad nos transeunt (wanneer wij een<br />
vrouw als uxor in manu – als echtgenote in<br />
manu – hebben verkregen, gaat haar vermogen<br />
op ons over):<br />
G. 2, 86: Adquiritur ... nobis... etiam per<br />
eos, quos in ... manu... habemus (wij verkrijgen<br />
ook door degenen, die zich in onze<br />
manus bevinden).<br />
Men hoede zich ervoor de vestiging van de<br />
manus als een vorm van huwelijkssluiting te<br />
beschouwen.<br />
Teneinde zulks te verduidelijken, zullen we
hier van de drie wijzen – usus, farreum en<br />
coemptio –, waarop de manus kon worden<br />
gevestigd, de usus, die zich daartoe het beste<br />
leent, aan een nadere beschouwing onderwerpen.<br />
Gaius deelt ons daaromtrent in boek 1,111<br />
het volgende mede: Usu in manum conveniebat,<br />
quae anno continuo nupta perseverabat;<br />
quia enim velut annua possessione usu capiebatur,<br />
in familiam vin transibat filiaeque<br />
locum optinebat. Itaque lege duodecim tabularum<br />
cautum est, ut si qua nollet eo modo<br />
in manum mariti convenire, ea quotannis<br />
trinoctio abesset atque eo modo cuiusque<br />
anni usum interrumperet (door usus geraakte<br />
die – gehuwde – vrouw in de manus van<br />
haar echtgenoot, die gedurende één jaar onafgebroken<br />
haar huwelijk bleef voortzetten;<br />
daar zij immers, als liet ware door een één<br />
jaar durend bezit door middel van verjaring<br />
door haar man in de manus werd verkregen,<br />
ging zij over in de familia van haar echtgenoot<br />
en nam daar de plaats van een dochter<br />
in. In verband daarmede is krachtens de wet<br />
der twaalf tafelen bepaald, dat een – gehuwde<br />
– vrouw, die niet op deze wijze in de<br />
manus van haar echtgenoot wilde geraken,<br />
jaarlijks gedurende drie opeenvolgende<br />
nachten – uit de echtelijke woning – afwezig<br />
diende te zijn, teneinde zodoende van<br />
jaar tot jaar de usus te stuiten.<br />
Uit hetgeen Gaius ons in 1,111 mededeelt,<br />
blijkt duidelijk, dat huwelijkssluiting en<br />
manusvestiging twee geheel verschillende<br />
handelingen zijn.<br />
Wel moge er nog op worden gewezen, dat<br />
blijkens de tekst een gehuwde vrouw vóór<br />
het in werking treden van de lex duodecim<br />
tabularum (± 450 v. Chr.) niet kon voorkomen,<br />
dat zij, na één jaar getrouwd te zijn,<br />
ipso facto in de manus van haar echtgenoot<br />
geraakte.<br />
Voor een goed begrip van hetgeen hierna nog<br />
189<br />
zal volgen, moge onderstaand resumé dienen:<br />
a een vrouw sui iuris gaat een huwelijk aan,<br />
waarbij zij besluit om zich niet in de<br />
manus van haar echtgenoot te begeven<br />
(huwelijk sine manu; tegenstelling hiervan:<br />
huwelijk cum manu). Zodoende<br />
blijft zij sui iuris en behoudt dientengevolge<br />
haar eigen vermogen;<br />
b een vrouw sui iuris gaat een huwelijk cum<br />
manu aan. Tengevolge hiervan verkiest zij<br />
de bekwaamheid tot het hebben van een<br />
eigen vermogen: zowel dit als al hetgeen<br />
zij in de toekomst nog zal verwerven, valt<br />
toe aan haar echtgenoot, of aan diens<br />
parens als potestas-drager, indien haar<br />
man niet sui iuris is.<br />
Als uxor in manu is zij voortaan filiae,<br />
casu quo neptis loco in de familia van<br />
haar echtgenoot, casu quo van diens<br />
parens;<br />
c een vrouw die zich in patria potestate bevindt,<br />
sluit een huwelijk sine manu. Dientengevolge<br />
blijft zij, ofschoon gehuwd, als<br />
filia familias deel uitmaken van de familia,<br />
waartoe zij ook vóór haar huwelijk<br />
behoorde;<br />
d een filia familias gaat een huwelijk cum<br />
manu aan.<br />
Daar zij als filia familias geen eigen vermogen<br />
kan hebben, kan van overgang van<br />
vermogen ook geen sprake zijn. Zij is nu<br />
niet langer filia familias in de familia,<br />
waartoe zij vóór haar huwelijk behoorde,<br />
maar maakt voortaan als uxor in manu<br />
deel uit van de familia van haar echtgenoot,<br />
casu quo van diens potestas-drager.<br />
En als uxor in manu is ook zij filiae, casu<br />
quo neptis loco in deze familia. Mocht zij<br />
als uxor in manu iets verwerven, dan valt<br />
dit toe aan haar man, casu quo aan diens<br />
parens in de hoedanigheid van potestasdrager<br />
der familia.
190<br />
Een huwelijk cum manu is tot aan het einde<br />
der republiek regel. Weliswaar stelt Gaius in<br />
1,111 – in fine – betreffende de usus: sed<br />
hoc totum ius partim legibus sublatum est,<br />
partim ipsa desuetudine oblitteratum est<br />
(heel het instituut van de usus is echter deels<br />
door wetten opgeheven, deels uitsluitend ten<br />
gevolge van de afschaffende gewoonte in vergetelheid<br />
geraakt), maar ten tijde van Cicero<br />
was daarvan nog geen sprake, want in diens<br />
pro Flacco – 59 v. Chr. – lezen we: 34, 84:<br />
‘In manum’, inquit, ‘convenerat’. Nunc<br />
audio; sed quaero, usu an coemptione? (‘zij<br />
was’, verduidelijkte hij, ‘in de manus – van<br />
haar echtgenoot – gekomen’. Nu begrijp ik<br />
het; maar ik wil toch nog wel weten, of zulks<br />
geschiedde door usus dan wel door coemptio).<br />
Dat het instituut van de confarreatio in<br />
Gaius’ tijd nog levend recht was, blijkt uit<br />
G. 1,112: Farreo in manum conveniunt per<br />
quoddam genus sacrificii quod Iovi Farreo<br />
fit; in quo farreus panis adhibetur, unde<br />
Romeinse sarkofaag met deksel, S. Lorcnzo l’uori le mura te Rome, daterend uit de Antonijnse periode<br />
(ca. 180 n. Chr.)<br />
Op de sarkofaag is de voltrekking van een huwelijk weergegeven. Van rechts naar links zijn te zien:<br />
A De dextrarum iunctio. Man en vrouw geven elkaar de rechter hand. Hij houdt in zijn linker hand de<br />
tabulae nuptiales. Zij is gesluierd. Tussen hen staat Iuno Pronuba of de personificatie van Concordia.<br />
Geheel rechts staat de moeder van de bruid die haar bemoedigt. Op de voorgrond een naakt jongetje met<br />
fakkel (taedia nuptialis), Hymenaeus. De scène speelt zich af voor een parapetasma. Links van de bruidegom<br />
staan twee paranimfen.<br />
B In het midden vindt het offer plaats, voor een tabula op vier zuiltjes. Links van de gesluierde priester staat<br />
een gekleed jongetje met een libum farreum (wrsch. een verwijzing naar confarreatio). Een ander jongetje<br />
voert een ram aan. Dus eerst onbloedig, dan bloedig offer.<br />
C Vier vrouwen met attributen: van rechts naar links Venus met duif, de lente-hora, Polyhymnia met boekrol<br />
(?) en Fortuna of Abundantia met hoorn des overvloeds.
etiam confarreatio dicitur, complura praeterea<br />
huius iuris ordinandi gratia, cum certis<br />
et sollemnibus verbis, praesentibus decem<br />
testibus, aguntur et fiunt. quod ius etiam<br />
nostris temporibus in usu est. nam flamines<br />
maiores, id est Diales, Martiales, Quirinales,<br />
item reges sacrorum, nisi ex farreatis nati<br />
non leguntur: ac ne ipsi quidem sine confarreatione<br />
sacerdotium habere possunt (Vestiging<br />
der manus bij wege van farreum geschiedt<br />
door middel van een bepaald soort<br />
offer, opgedragen aan Jupiter Farreus, waarbij<br />
een speltkoek wordt aangewend; vandaar<br />
de benaming confarreatio. Bij het volvoeren<br />
van deze ceremonie vinden in tegenwoordigheid<br />
van tien getuigen verscheidene rituele<br />
handelingen plaats, waarbij bepaalde, plechtige<br />
bewoordingen worden gebezigd. Deze<br />
rechtsinstelling bestaat ook heden ten dage<br />
nog. Want tot flamines maiores – dat wil<br />
zeggen: de priesters van Jupiter, Mars en<br />
Quirinus – gelijk ook tot offerkoningen,<br />
kunnen slechts diegenen worden gekozen,<br />
die zijn geboren uit een huwelijk met<br />
manusvestiging bij wege van confarreatio; en<br />
ook zij zelf kunnen alleen dan het priesterambt<br />
bekleden, indien zij een huwelijk zijn<br />
aangegaan met manusvestiging door middel<br />
van confarreatio).<br />
Het is dienstig om naast G. 1, 112 een tekst<br />
te stellen van de op het eind der vierde eeuw<br />
n. Chr. levende philoloog Servius Maurus<br />
Honoratus. Te Rome doceerde deze grammatica<br />
en rhetorica. Hij liet een uitvoerige commentaar<br />
op Vergilius na. Voor ons is in dit<br />
verband van belang zijn commentaar op<br />
Aeneïs 4, 374. Deze plaats luidt:<br />
eiectum litore, egentem<br />
excepi et regni demons in parte locavi.<br />
(op het stand geworpen en berooid als hij<br />
was, nam ik hem op en maakte hem in mijn<br />
dwaasheid deelgenoot van mijn rijk).<br />
Servius’ commentaar op Aeneïs 4,374 luidt:<br />
191<br />
mos enim apud veteris fuit, flamini ac<br />
flaminicae, dum per confarreationem in nuptias<br />
convenirent, sellas duas iugatas ovilla<br />
pelle superiniecta poni eius ovis, quae hostia<br />
fuisset, ut ibi nubentes velatis capitibus in<br />
confarreatione flamen ac flaminica residerent<br />
(Bij de ouden was het gebruikelijk om<br />
ten behoeve van flamen en flaminica twee<br />
aaneengebonden stoelen, bedekt met het vel<br />
van dat schaap, dat tot offerdier had gediend,<br />
te laten plaatsen, met het doel, dat<br />
daarop flamen en flaminica als bruidspaar<br />
met omhulde hoofden tijdens de plechtigheid<br />
der confarreatio zouden zijn gezeten,<br />
totdat hun huwelijk door middel van confarreatio<br />
tot stand was gekomen).<br />
Wanneer men G. 1, 112 vergelijkt met Servius<br />
in Aeneidem 4,374, dan valt het op, dat<br />
Gaius over manusvestiging spreekt, terwijl<br />
Servius een huwelijkssluiting beschrijft.<br />
Gaius spreekt als jurist over een in zijn dagen<br />
nog steeds gebruikelijke rechtshandeling, die<br />
overigens aan het eind van de klassieke<br />
periode zal zijn verdwenen.<br />
In een tijdperk, waarin de confarreatio reeds<br />
lang verdwenen is, schrijft Servius daarentegen<br />
over een gebeuren, dat voor hem nog<br />
slechts historische waarde heeft en dat hl)<br />
niet benadert als jurist, maar als philoloog.<br />
De verklaring van deze verschillen van zienswijze<br />
is hierin gelegen, dat bij de confarreatio<br />
huwelijkssluiting en manusvestiging tegelijkertijd<br />
plaats vonden, gelijk zulks ook vrijwel<br />
steeds het geval was, waar het gold de<br />
coemptio, een vorm van manusvestiging,<br />
waarbij de pater familias der vrouw – zijzelf<br />
met bijstand van haar voogd, indien zij sui<br />
iuris was – in een bepaalde rechtshandeling<br />
de macht over haar voor een symbolische<br />
koopprijs – nummo uno (één penning) –<br />
aan haar echtgenoot overdroeg.<br />
De plechtige bewoordingen, die bij de ceremonie<br />
der confarreatio werden gebezigd, zijn<br />
ons niet overgeleverd.
192<br />
Behalve de aanwezigheid van tien getuigen<br />
was de medewerking vereist van de flamen<br />
Dialis en vermoedelijk ook die van de pontifex<br />
maximus. Tijdens de plechtigheid hielden<br />
flamen en flaminica elkaars rechterhand<br />
vast.<br />
Tot de offergaven behoorden buiten speltkoek<br />
en schaap ook nog vruchten. Tevens<br />
was er met zout vermengd offermeel om<br />
daarmee het offerschaap te bestrooien.<br />
Volgens oud gebruik was er bovendien water<br />
en vuur.<br />
Intussen was het reeds ten tijde van Augustus<br />
en Tiberius moeilijk om voor het hoge<br />
amt van flamen Dialis belangstellenden te<br />
vinden: Tacitus, annales 4,16: neque adesse,<br />
ut olim, eam copiam ... (gegadigden voor<br />
het ambt van flamen Dialis – stonden niet<br />
meer, zoals vroeger, in groten getale te dringen).<br />
Dit leidde tot verregaande uitholling van de<br />
inhoud der confarreatio: Tacitus, loco citato:<br />
... lata lex qua flaminica Dialis sacrorum<br />
causa in potestate viri, cetera promisco<br />
feminarum iure ageret (tot wet verheven<br />
werd een wetsvoorstel, krachtens hetwelk de<br />
gade van een flamen Dialis slechts, waar het<br />
de sacra betrof, in de potestas – manus –<br />
van haar echtgenoot zou staan, maar in alle<br />
andere opzichten in de rechtspositie van een<br />
sine manu gehuwde vrouw zou verkeren);<br />
G. 1, 136: Praeterea, mulieres quae in<br />
manum conveniunt in patris potestate esse<br />
desinunt. sed in confarreatis nuptiis de flaminica<br />
Diali senatusconsulto ex relatione<br />
Maximi et Tuberonis cautum est ut haec<br />
quod ad sacra tantum videatur in manu esse,<br />
quod vero ad ceteras causas proinde habeatur<br />
atque si in manum non convenisset. eae<br />
vero mulieres, quae in manum conveniunt<br />
per coemptionem, potestate patris liberantur<br />
... (verder houden vrouwen op in patria<br />
potestate te staan door vestiging der manus.<br />
Maar waar het betreft de echtgenote van een<br />
flamen Dialis, wier huwelijk met deze priester<br />
– immers – gepaard gaat met manusvestiging<br />
door middel van confarreatio, is op<br />
voorstel van Maximus en Tubero een senatusconsultum<br />
tot stand gekomen, de bepaling<br />
bevattende, dat ten aanzien van genoemde<br />
echtgenote de inhoud van de manus<br />
beperkt blijft tot de sacra, zulks terwijl zij in<br />
alle andere opzichten geacht wordt niet in de<br />
manus van haar man te zijn geraakt. Die<br />
vrouwen echter, die in de manus komen<br />
door middel van coemptio, worden – wel –<br />
uit de patria potestas bevrijd).<br />
Bevindt de vrouw zich in patria potestate,<br />
dan blijft zij daar in: zij is immers tengevolge<br />
van de confarreatio uitsluitend voor de sacra<br />
in de familia van haar man overgegaan. En is<br />
zij sui iuris, dan laat de confarreatio haar,<br />
behoudens waar het de godsdienstige riten<br />
betreft, in dezelfde rechtspositie als een sine<br />
manu gehuwde vrouw sui iuris,<br />
Verloving<br />
De verloving kwam eertijds tot stand door<br />
middel van de sponste, de oudste tot verbintenis<br />
leidende vorm der stipulatie: G. 3, 92:<br />
Verbis obligatio fit ex interrogatione et<br />
responsione, velut: dari spondes? spondeo ...<br />
(mondeling komt een verbintenis tot stand<br />
door vraag en antwoord, bijvoorbeeld: dari<br />
spondes?, verbindt gij U tot overgifte?<br />
spondeo, ik verbind mij);<br />
Aulus Gellius, Noctes Atticae 4,4,2: Qui<br />
uxorem... ducturus erat, ab eo, unde<br />
ducenda erat, stipulabatur eam in matrimonium<br />
datum iri: qui ducturus erat, itidem<br />
spondebat. Is contractus stipulationum<br />
sponsionumque dicebatur ‘sponsalia’... quae<br />
promissa erat, ‘sponsa’ appellabatur, qui<br />
spoponderat ducturum, ‘sponsus’ (Hij, die<br />
voornemens was een vrouw tot echtgenote te
nemen, stipuleerde van de parens der vrouw,<br />
dat deze hem haar ten huwelijk zou geven;<br />
zijnerzijds verplichtte hij zich haar tot vrouw<br />
te nemen. Deze overeenkomst van stipulatio<br />
en sponsio werd sponsalia – verloving –<br />
genoemd ... De aan de man beloofde vrouw<br />
werd sponsa genoemd en hij, die zich tot een<br />
huwelijk met haar had verplicht sponsus),<br />
Verder beloofde de parens van de vrouw een<br />
geldsom voor het geval van niet-nakoming<br />
der aangegane overeenkomst: Varro, de<br />
lingua Latina. 6, 70: Spondebatur pecunia<br />
aut filia nuptiarum causa; appellabatur et<br />
pecunia et quae desponsa erat, sponsa (ter<br />
zake des huwelijks vormde óf geld óf dochter<br />
het object der sponsio’, zowel het toegezegde<br />
geld als de beloofde vrouw werden<br />
sponsa genoemd).<br />
Het instituut der verloving gaat ver terug:<br />
Livius 1, 26, 2: Ita exercitus inde domos<br />
abducti. Princeps Horatius ibat, ...; cui<br />
soror virgo, quae desponsa uni ex Curatiis<br />
fuerat, obvia ante portam Capenam fuit...<br />
(Zo trokken beide legers huiswaarts. Van het<br />
leger der Romeinen liep Horatius helemaal<br />
alleen voorop. Zijn zuster, nog ongehuwd,<br />
maar wel verloofd met één der Curatii, ontmoette<br />
hem vóór de Capeense poort).<br />
Tegen het einde der republiek is voor de totstandkoming<br />
der verloving de sponsio niet<br />
meer nodig, terwijl aan de andere kant<br />
voortaan ook de bewilliging der aanstaande<br />
verloofden is vereist.<br />
Met deze restrictie blijft verloving door de<br />
parentes van hun kinderen frequent: Suetonius,<br />
divus Iulius, 21: –– Caesar – suam...<br />
Iuliam Gnaeo Pompeio conlocavit repudiato<br />
priore sponso Servilio Caepione... (Caesar<br />
verloofde zijn dochter Julia aan Gnaeus<br />
Pompeius, na aan haar verloving met<br />
Servilius Caepio een einde te hebben gemaakt).<br />
Ook de verlovingsring doet zijn intrede:<br />
193<br />
Iuvenalis, satura 6, 25-27: ... sponsalia...<br />
paras ..., et digito pignus fortasse dedisti (je<br />
bent bezig je verloving voor te bereiden, en<br />
ook heb je, zo mag ik toch wel aannemen, je<br />
geliefde als pand van je trouw een – vinger –<br />
ring gegeven).<br />
Vermeldenswaard is verder de bepaling in de<br />
huwelijkswetgeving van Augustus, waarbij<br />
aan senatoren en hun descendenten verlovingen<br />
met bijvoorbeeld vrijgelatenen en toneelspeelsters<br />
werden verboden.<br />
In het na-klassieke tijdperk verschijnt nog de<br />
arrha sponsalicia – een uit het Oosten<br />
afkomstig overblijfsel van de bruidsprijs bij<br />
bruidskoop –.<br />
Zij bestond uit een door de sponsus betaalde<br />
som gelds, die hij verbeurde in geval hij de<br />
verloving verbrak; hij kreeg haar daarentegen<br />
– verdubbeld – terug, indien de sponsa de<br />
oorzaak der verbreking was.<br />
Vereisten en beletselen voor de geldigheid<br />
van het huwelijk.<br />
De voor een geldig huwelijk belangrijkste<br />
vereisten enerzijds en beletselen anderzijds<br />
zijn de volgende:<br />
a De Romeinen kenden geen polygamie:<br />
G. 1, 63: ...neque eadem duobus nupta<br />
esse potest neque idem duas uxores<br />
habere (een vrouw kan tegelijkertijd geen<br />
twee mannen hebben, noch een man twee<br />
vrouwen).<br />
b De bruidegom moet pubes – mondig: 14<br />
jaar – en de bruid viripotens – huwbaar:<br />
12 jaar – zijn.<br />
c De consensus der echtgenoten; de bruidegom<br />
in patria potestate sluit zelf het<br />
huwelijk, maar behoeft daartoe de uitdrukkelijke<br />
of stilzwijgende toestemming<br />
van zijn pater familias.
194<br />
Voor het geval ’s bruidegoms vader nog in<br />
patria potestate staat, is naast de toestemming<br />
van de potestas-drager ook die vereist<br />
van zijn vader zelf, en wel om te voorkomen,<br />
dat hem tegen zijn wil kleinkinderen zouden<br />
worden opgedrongen, die later zijn erfgenamen<br />
zouden worden.<br />
Staat de bruid in patria potestate, dan is het<br />
de pater familias, die over haar het huwelijk<br />
sluit; sinds het klassieke tijdperk echter vermag<br />
hij haar niet meer tegen haar wil uit te<br />
huwelijken.<br />
Staan partijen niet in potestate, dan geldt,<br />
aldus Ulpianus, regulae 5,2: – ...utrique<br />
consentiant, si sui iuris sunt (zijn partijen sui<br />
iuris, dan dient elk van beiden toe te stemmen).<br />
De bruid sui iuris heeft verder nog de auctoritus<br />
– bijstand – van haar voogd nodig;<br />
door de magistratuur van de Latijnse stad<br />
Ardea werden inzake de regeling van het<br />
huwelijk bovendien de wensen van de moeder<br />
geëerbiedigd: Livius 4,9,6: Postulatu<br />
audito matris tutorumque, magistratus<br />
secundum parentis arbitrium dant ius nuptiarum<br />
(na de eis in rechte van enerzijds de<br />
moeder en anderzijds de voogden te hebben<br />
aanhoord, beslisten de magistraten aangaande<br />
het recht om het huwelijk te regelen, in<br />
overeenstemming met de wens van de moeder).<br />
Tot het doen blijken van de consensus<br />
dragen vooral bij gebruiken als de in domum<br />
deductio, waarover hieronder nader, en de<br />
vaste uitdrukking ‘quando (ubi) tu Gaius ego<br />
Gaia’, waarop Cicero wijst in zijn pro<br />
Murena, 12, 21.<br />
d De aanstaande echtelieden moesten –<br />
geheel afgezien van hun leeftijd – in staat<br />
zijn om hun wil te bepalen: Paulus sententiae<br />
2, 19, 7: Neque furiosus neque<br />
furiosa matrimonium contrahere possunt;<br />
sed contractum matrimonium furore non<br />
tollitur (een krankzinnige man of vrouw<br />
kan geen – geldig – huwelijk sluiten; ten<br />
gevolge van na de totstandkoming van het<br />
huwelijk – optredende – krankzinnigheid<br />
wordt dit echter niet ontbonden).<br />
e Van partijen dient de een met de ander<br />
conubium te hebben, hetgeen wil zeggen<br />
de bevoegdheid om met deze persoon een<br />
geldig huwelijk aan te gaan: G. 1,56:<br />
Iustas autem nuptias contraxisse liberosque<br />
iis procreatos in potestate habere<br />
cives Romani ita intelleguntur, si cives<br />
Romanos uxores duxerint vel etiam<br />
Latinas peregrinasve, cum quibus conubium<br />
habeant (cives Romani worden<br />
slechts dan geacht een naar Romeins<br />
recht geldig huwelijk te hebben gesloten<br />
en de daaruit gesproten kinderen in hun<br />
potestas te hebben, indien zij huwen met<br />
Romeinse vrouwen dan wel met Latinae<br />
of peregrinae, met wie zij conubium<br />
hebben).<br />
Het conubium werd nu eens voor individuele<br />
gevallen dan weer voor gehele gemeenschappen<br />
verleend: G. 1, 57: ... veteranis quibusdam<br />
concedi solet principalibus constitutionibus<br />
conubium cum his Latinis peregrinisve,<br />
quas primas post missionem uxores duxerint<br />
(op grond van keizerlijke verordeningen<br />
pleegt aan bepaalde veterani conubium te<br />
worden verleend met die Latinae of peregrinae,<br />
met wie zij na hun – eervol – ontslag<br />
uit de militaire dienst als eerste door hen<br />
gekozen Latina of peregrina zijn gehuwd);<br />
Livius 23, 4, 7-8: Id modo erat in mora ne<br />
extemplo deficerent, quod conubium vetustum<br />
multas familias claras ac potentes Romanis<br />
miscuerat... (het enige, dat hen ervan<br />
weerhield om onmiddellijk tot afval over te<br />
gaan, was het feit, dat het van ouds bestaande<br />
conubium vele vooraanstaande, machtige<br />
families door huwelijk met de Romeinen had<br />
verbonden).
Een bekend ‘huwelijk’ van een civis Romanus<br />
met een peregrina is dat van Antonius<br />
met Cleopatra.<br />
Het in de herfst van 40 v. Chr. tussen Octavianus<br />
en Antonius gesloten vriendschapsverdrag<br />
van Brundisium werd, met instemming<br />
van de wederzijdse troepen, bekrachtigd met<br />
het – politieke – huwelijk van Antonius met<br />
Octavianus’ zuster Octavia. Maar reeds in 37<br />
liet Antonius, na zijn aankomst in Antiochië,<br />
Cleopatra voor een bezoek uitnodigen. En zij<br />
kwam. Hun verhouding als gelieven culmineerde<br />
nu in wat zij als een huwelijk zagen.<br />
Van een volgens Romeins recht geldig huwelijk<br />
echter was op grond van de twee volgende<br />
redenen geen sprake:<br />
1 Antonius’ vigerend huwelijk met Octavia<br />
– G. 1, 63: één man kan slechts één<br />
vrouw hebben -;<br />
2 Cleopatra was een peregrina, met wie<br />
Antonius geen conubium had.<br />
Nadat op instigatie van Cleopatra in 32 de<br />
echtscheiding tussen Antonius en Octavia<br />
een feit was geworden, verviel weliswaar de<br />
sub 1 vermelde reden; de sub 2 genoemde<br />
echter bleef van kracht.<br />
Tussen Antonius en Cleopatra heeft een naar<br />
Romeins recht geldig huwelijk derhalve<br />
nimmer bestaan.<br />
f Geen nabije bloedverwantschap.<br />
Wat deze betreft, is er zowel in de opgaande<br />
als in de neerdalende lijn nimmer een grens<br />
geweest.<br />
In de zijlijn gold oudtijds het verbod dienaangaande<br />
tot in de zesde graad – dus bijvoorbeeld<br />
het huwelijk tussen ’s grootvaders<br />
kleinzoon en de kleindochter van grootvaders<br />
broer of zus.<br />
In het klassieke tijdperk was dit verbod verzacht:<br />
nu gold het alleen nog maar voor een<br />
huwelijk tussen oom en nicht of tante en<br />
neef.<br />
195<br />
Niettemin bleef het ook in deze vorm een<br />
beletsel voor het door keizer Claudius beoogde<br />
huwelijk met zijns broeders dochter<br />
Agrippina – als bloedverwante in de derde<br />
graad –. Zodoende was een senatus consultum<br />
nodig om Claudius’ weg te effenen:<br />
G. 1, 62 – Fratris filiam uxorem ducere<br />
licet: idque primum in usum venit, cum<br />
divus Claudius Agrippinam, fratris sui filiam,<br />
uxorem duxisset: sororis vero filiam uxorem<br />
ducere non licet. et haec ita principalibus<br />
constitutionibus significantur (het is – een<br />
man – geoorloofd de dochter van zijn broeder<br />
te huwen: dit gebruik vond voor het<br />
eerst ingang toen wijlen keizer Claudius zijns<br />
broeders dochter Agrippina had gehuwd:<br />
daarentegen is het niet geoorloofd de<br />
dochter van zijn zuster te huwen. Aldus<br />
wordt door de keizerlijke verordeningen<br />
bepaald).<br />
Over deze, ten behoeve van Claudius gemaakte,<br />
uitzondering schrijft Tacitus:<br />
Annales 12,7: nec Claudius ultra expectato<br />
obvius apud forum praebet se gratantibus,<br />
senatumque ingressus decretum postulat quo<br />
iustae inter patruos fratrumque filias nuptiae<br />
etiam in posterum statuerentur (zonder verwijl<br />
betrad Claudius het forum, gereed om<br />
de hem aangeboden gelukwensen te aanvaarden;<br />
daarna begaf hij zich naar de senaatsvergadering<br />
en verlangde een besluit, op grond<br />
waarvan huwelijken tussen ooms en ’s broeders<br />
dochters ook in den vervolge als geldig<br />
zouden worden erkend).<br />
g Ook de aanverwantschap – de relatie tot<br />
de bloedverwanten van de huwelijkspartner<br />
– was een huwelijksbeletsel, en wel<br />
in de rechte lijn: bijvoorbeeld het huwelijk<br />
tussen een man en de moeder van zijn<br />
– overleden of gescheiden – vrouw of<br />
tussen een man en de vrouw van zijn –<br />
overleden of gescheiden – zoon.<br />
In het na-klassieke tijdperk werd ook nog
196<br />
het huwelijk met de – voormalige –<br />
huwelijkspartner van broeder of zuster<br />
verboden.<br />
h Een senatus consultum uit de tweede<br />
eeuw n. Chr. verbood het huwelijk tussen<br />
voogd en pupil.<br />
i Een huwelijk, door een weduwe binnen<br />
tien maanden na het overlijden van haar<br />
echtgenoot aangegaan, was weliswaar niet<br />
ongeldig, maar zij zelf werd door de<br />
praetor eerloos verklaard.<br />
j In de keizertijd was een huwelijk tussen<br />
bestuursambtenaren en vrouwen, afkomstig<br />
uit hun ambtsgebied, verboden; eenzelfde<br />
verbod gold voor de aldaar gestationeerde<br />
officieren.<br />
k De vraag, hoe precies de maatregelen luidden,<br />
die het soldatenhuwelijk verboden,<br />
wordt niet eenstemmig beantwoord; vast<br />
staat wel, dat zij onder Septimius Severus<br />
zijn opgeheven.<br />
De huwelijkswetgeving van Augustus<br />
Bij zijn streven naar politieke en sociale hervormingen<br />
kende Augustus een in het oog<br />
springende plaats toe aan zijn huwelijkswetgeving;<br />
deze beoogde de samenleving weer<br />
tot haar oude, beproefde structuur terug te<br />
brengen, het zedelijk peil te verheffen en de<br />
aloude degelijkheid te doen herleven.<br />
Gaarne zocht de keizer daarbij aansluiting bij<br />
reeds in de republikeinse tijd dienaangaande<br />
tot uiting gebrachte gevoelens, terwijl hij<br />
overgeleverde, daarop betrekking hebbende<br />
redevoeringen in de senaat placht voor te<br />
dragen: Suetonius, Divus Augustus 2, 89, 2:<br />
Etiam libros totos et senatui recitavit et<br />
populo notos per edictum saepe fecit, ut<br />
orationes Q. Metelli, ‘de Prole Augenda’et...<br />
(Hij – Augustus – las in de senaat zelfs hele<br />
boekdelen voor, en dikwijls zag hij er door<br />
middel van een edict op toe, dat het volk ze<br />
onder ogen kreeg, zoals de redevoeringen van<br />
Quintus Metellus. handelende over geboortevermeerdering<br />
en ...): Livius, periocha lib.<br />
59, 13/17: Q. Metellus censor censuit, ut<br />
cogerentur omnes ducere uxores liberorum<br />
creandorum causa: extat oratio eius, quam<br />
Augustus Caesar, cum de maritandis ordinibus<br />
ageret, velut in haec tempora scriptam in<br />
senatu recitavit (de censor Quintus Metellus<br />
gaf – in 131 v. Chr. – als zijn mening te kennen,<br />
dat iedere man moest worden gedwongen<br />
om een huwelijk aan te gaan ter wille<br />
van de geboortevermeerdering: zijn redevoering,<br />
die nog voorhanden is, las Augustus<br />
Caesar tijdens de behandeling van de lex<br />
Julia de maritandis ordinibus in de senaat<br />
voor als ware ze voor deze tijd geschreven).<br />
En in zijn op schrift gebrachte rekening en<br />
verantwoording zegt Augustus: Monumentum<br />
Ancyranum 8, 12/15: Legibus novis<br />
latis et multa exempla maiorum exolescentia<br />
iam ex nostro usu revocavi et ipse multarum<br />
rerum exempla imitanda posteris tradidi<br />
(door nieuwe wetsvoorstellen heb ik enerzijds<br />
vele, ten tijde onzer voorouders in<br />
zwang zijnde maatregelen, die bij ons reeds<br />
in onbruik waren geraakt, tot nieuw leven<br />
geroepen en anderzijds ook zelf voorbeelden<br />
van velerlei aard aan het nageslacht nagelaten<br />
ter navolging).<br />
De voornaamste onder Augustus’ regering<br />
tot stand gekomen wetten inzake huwelijk<br />
en geboorte zijn de lex Julia de maritandis<br />
ordinibus van 18 v. Chr. en de lex Papia<br />
Poppaea van 9 n.Chr.<br />
Ingevolge de lex Julia de maritandis ordinibus<br />
moest iedere man tussen 25 en 60 jaar<br />
en iedere vrouw tussen 20 en 50 jaar gehuwd<br />
zijn. Bij overlijden van de huwelijkspartner<br />
of in geval van echtscheiding diende men een<br />
nieuw huwelijk aan te gaan.<br />
De lex Papia Poppaea bepaalde bovendien,<br />
dat vrijgeborenen tenminste 3 en vrijgelate-
nen minstens 4 uit hun huwelijk geboren<br />
kinderen moesten hebben.<br />
Voorts was het krachtens deze wetten vrijgeborenen<br />
verboden om met prostituees, koppelaarsters,<br />
toneelspeelsters en op overspel<br />
betrapte vrouwen een huwelijk aan te gaan.<br />
Senatoren en hun descendenten mochten<br />
bovendien niet trouwen met vrijgelatenen.<br />
De sanctie der wetten was in het bijzonder<br />
gelegen op het terrein van het erfrecht. Zo<br />
konden, in het algemeen gesproken, vrijgezellen<br />
niets en kinderlozen slechts de helft<br />
der hun toevallende erfenis verkrijgen.<br />
De rest ging naar andere erfgenamen, mits zij<br />
tenminste één kind hadden en anders naar de<br />
fiscus.<br />
Het ligt voor de hand, dat deze wetten bij<br />
het volk niet erg geliefd waren.<br />
Tijdens de vierde en vijfde eeuw werden ze<br />
dan ook opgeheven of geraakten ze in onbruik.<br />
Sluiting en gevolgen van het huwelijk<br />
Niet lang na de verloving placht de sluiting<br />
van het huwelijk te volgen: zij geschiedde<br />
traditiegetrouw door de in domum mariti<br />
deductie, de binnenleiding van de bruid in<br />
het huis van de bruidegom.<br />
Deze binnenleiding was met allerlei van ouds<br />
bestaande gebruiken omgeven.<br />
Zo werd op de trouwdag, bij het opkomen<br />
van de avondster, de bruid door de bruidegom<br />
aan de armen van haar moeder ontrukt:<br />
Catullus 62, 2023;<br />
Hespere, quis caelo fertur crudelior ignis?<br />
qui natam possis complexu avellere matris,<br />
complexu matris retinentem avellere<br />
natam,<br />
et iuveni ardenti castam donare puellam.<br />
(Hesperus, schittert er aan de hemel een<br />
licht, nog meer dan het jouwe niets ont-<br />
197<br />
ziend? Jij, die er toe kunt komen om de<br />
dochter aan de omarming van de moeder te<br />
ontrukken, die het bestaat het zich angstig<br />
aan de moeder vastklemmende kind los te<br />
rukken, en het maagdelijk meisje te schenken<br />
aan de van begeerte brandende jongeling).<br />
Buiten wachten reeds de vrienden van de<br />
bruidegom, die zich tot een vrolijke stoet<br />
hebben aaneengesloten.<br />
Nu gaan zij, bij fakkellicht en fluitspel,<br />
onder het zingen van de versus Fescennini<br />
– toepasselijke spotliederen op de bruidegom<br />
– het paar naar het huis van de man<br />
begeleiden.<br />
Daar aangekomen verzet de bruid zich volgens<br />
oude gewoonte tegen het binnentreden<br />
en moet over de drempel worden getild. Dan<br />
bekranst en zalft zij de deurposten en gaat<br />
vervolgens aan de echtelijke sponde gebeden<br />
opzenden tot de genius van het geslacht van<br />
haar man om kinderzegen en instandhouding<br />
van ’s bruidegoms gezin.<br />
De in domum deductio werd beschouwd als<br />
toets van de samenleving van man en vrouw<br />
als gehuwden: D. 23, 2, 5: Mulierem absenti<br />
per litteras eius vel per nuntium posse<br />
nubere placet, si in domum eius deduceretur:<br />
eam vero quae abesset ex litteris vel<br />
nuntio suo duci a marito non posse: deductione<br />
enim opus esse in mariti, non in uxoris<br />
domum, quasi in domicilium matrimonii<br />
(men neemt aan, dat een vrouw een afwezige<br />
man kan huwen door middel van een brief<br />
of bode, mits zij in zijn huis worde binnengeleid:<br />
daarentegen kan een man niet – door<br />
middel van een brief of bode – een afwezige<br />
vrouw huwen: de binnenleiding dient immers<br />
te geschieden in het huis van de man – als<br />
echtelijke woning – en niet in het huis van<br />
de vrouw).<br />
De twee belangrijkste gevolgen van een naar<br />
Romeins recht geldig huwelijk zijn:
198<br />
a de aan de echtgenote toekomende honor<br />
matrimonii – de haar ten deel vallende<br />
eer als enige, wettige vrouw des huizes;<br />
b de uit het huwelijk der echtgenoten geboren<br />
kinderen zijn bestemd als wettige descendenten<br />
het geslacht van de vader voort<br />
te zetten: G. 1, 55: ... in potestate nostra<br />
sunt liberi nostri, quos iustis nuptiis<br />
procreavimus (in onze potestas staan<br />
onze kinderen, die ons uit een wettig<br />
huwelijk zijn geboren).<br />
De Bruidsschat<br />
Vooraf moge het volgende worden opgemerkt:<br />
de begrippen pater, parens enz. zijn<br />
in het voorgaande zo dikwijls ter sprake<br />
gekomen, dat hieronder zal worden volstaan<br />
met de aanduidingen pater, echtgenoot en<br />
man; met pater wordt dan bedoeld degene,<br />
in wiens potestas de vrouw staat, ongeacht<br />
de vraag, of dit haar vader dan wel diens<br />
parens als potestas-drager der familia is;<br />
en onder echtgenoot of man der vrouw<br />
wordt verstaan haar echtgenoot, of, wanneer<br />
deze niet sui iuris is, diens parens als potestas<br />
drager der familia.<br />
In de tijd, dat een huwelijk sine manu uitzondering<br />
was, placht de pater traditiegetrouw<br />
aan de man van zijn cum manu<br />
huwende dochter een bruidsschat – dos – te<br />
verstrekken: de inhoud ervan kon zowel bestaan<br />
in onroerend goed, zoals een huis of<br />
een stuk grond, als in roerende goederen, bijvoorbeeld<br />
vee, maar natuurlijk evenzeer huisraad,<br />
en ook wel in onlichamelijke zaken,<br />
zoals geldvorderingen.<br />
Daar in casu het huwelijk cum manu generlei<br />
overgang van vermogen naar de familia<br />
van ’s dochters echtgenoot ten gevolge had<br />
en de vrouw de verwachting ’s vaders toekomstige<br />
erfgename te zullen zijn, verloor<br />
– zij werd immers als filiae, casu quo neptis<br />
loco erfgename in de andere familia –, bestond<br />
er voor de pater alle reden om aan de<br />
man van zijn dochter een bijdrage in de ter<br />
zake des huwelijks te maken kosten van<br />
levensonderhoud en dergelijke te verschaffen.<br />
En ook waar het gold het te dien tijde zelden<br />
voorkomende huwelijk sine manu, was er<br />
evenzeer voldoende reden voor het geven van<br />
een dos’, was de vrouw niet sui iuris, dan had<br />
zij immers slechts de verwachting de toekomstige<br />
erfgename van haar vader te zullen<br />
zijn, ten gevolge waarvan bij het openvallen<br />
der nalatenschap de haar toekomende vermogensbestanddelen<br />
haar, niet haar man<br />
zouden toevallen.<br />
Was zij wel sui iuris, dan was er bij dit huwelijk<br />
sine manu van wijziging harer vermogensrechtelijke<br />
positie uiteraard generlei sprake,<br />
zodat ook hier een dos gewenst was.<br />
En zelfs ingeval een vrouw sui iuris cum<br />
manu huwde, kon het verstrekken van een<br />
dos, wanneer bijvoorbeeld haar vermogen<br />
zeer gering was, wenselijk zijn, en zeker was<br />
het dit, indien ook haar echtgenoot over<br />
slechts weinig middelen de beschikking had.<br />
Het vorenstaande beantwoordt aan het<br />
gestelde in D. 23, 3, 56, 1: Ibi dos esse<br />
debet, ubi onera matrimonii sunt (de dos<br />
behoort daar, waar de – materiële – lasten<br />
van het huwelijk zijn).<br />
Het verstrekken van de dos kan geschieden<br />
door:<br />
a de pater;<br />
b de vader van de vrouw, die geen pater<br />
familias is;<br />
c door de vrouw zelf, mits zij sui iuris is;<br />
d door een derde – bijvoorbeeld uit genegenheid<br />
voor het bruidspaar –.<br />
De sub a genoemde bruidsschat heet dos profecticia:<br />
a patre profecta; die sub b wordt<br />
eveneens pro fecticia genoemd. De dos sub c<br />
en die sub d heten adventicia.
Hierbij moge nog worden opgemerkt, dat het<br />
verlenen van een dos alleen mogelijk was<br />
waar het een naar Romeins recht geldig<br />
huwelijk betrof.<br />
Bij het verlenen van de dos gold de opvatting,<br />
dat de man de dos ook na het einde van<br />
het huwelijk in eigendom mocht behouden:<br />
D. 23, 3, 1: Dotis causa perpetua est... (De<br />
beweegreden tot het verstrekken van de dos<br />
houdt nimmer op te bestaan).<br />
Aanvankelijk bracht het adagium clotis causa<br />
perpetua est geen bezwaren met zich.<br />
Weliswaar ging de bruidsschat deel uitmaken<br />
van ’s mans vermogen, maar zelfs ingeval<br />
van diens vooroverlijden, was de vrouw als<br />
erfgename filiae loco normaliter niet onverzorgd.<br />
Anders echter zou de kwestie komen te liggen<br />
ingeval van echtscheiding. Deze moge<br />
dan in het verre verleden wellicht een hoge<br />
uitzondering zijn geweest, sedert de bekende<br />
scheiding van Spurius Carvilius Ruga was dit<br />
niet meer het geval: Aulus Gellius, Noctes<br />
Atticae 4, 3, 2: Servius quoque Sulpicius in<br />
Ubro quem composuit de dotibus turn primum<br />
cautiones rei uxoriae nccessarias esse<br />
visas scripsit, cum Spurius Carvilius, cui<br />
Ruga cognomentum fuit, vir nobilis, divortium<br />
cum uxore fecit quia liberi ex ea corporis<br />
vitio non gignerentur, anno urbis conditae<br />
quingentesimo vicesimo tertio M<br />
Atilio P. Valerio consulibus. Atque is Carvilius<br />
traditur uxorem, quam dimisit, egregie<br />
dilexisse carissimamque morum eius gratia<br />
habuisse, set iurisiurandi religionem animo<br />
atque amori praevertisse, quod iurare a censoribus<br />
coactus erat uxorem se liberum<br />
quaerundum gratia habiturum (Ook Servius<br />
Sulpicius schrijft in zijn boek de dotibus, dat<br />
bij wege van stipulatie bedongen garanties<br />
inzake teruggave van de bruidsschat – na het<br />
einde van het huwelijk – eerst op dat tijdstip<br />
noodzakelijk werden geacht, toen in het vijf-<br />
199<br />
honderddrieentwintigste jaar na de stichting<br />
der Stad, onder het consulaat van Marcus<br />
Atilius en Publius Valerius (± 230 v. Chr.)<br />
een aanzienlijk man, Spurius Carvilius, wiens<br />
cognomen Ruga luidde, van zijn echtgenote<br />
ging scheiden, omdat naar zijn zeggen<br />
wegens een lichaamsgebrek harerzijds er uit<br />
haar geen kinderen werden geboren. En ook<br />
weet men nog te vertellen, dat deze Carvilius<br />
de vrouw, van wie hij scheidde, in bijzondere<br />
mate liefhebbende waardering had toegedragen<br />
en haar wegens haar voorbeeldige levenswandel<br />
met de hoogste achting was tegemoetgetreden,<br />
maar dat zijn heilige eerbied<br />
voor de – door hem afgelegde – eed zwaarder<br />
had moeten wegen dan zijn tedere, op<br />
innige liefde berustende genegenheid, gezien<br />
het feit dat hij – volgens gebruik – ten overstaan<br />
van de censores onder ede had moeten<br />
verklaren, dat hij slechts uit dien hoofde een<br />
vrouw zou nemen, teneinde – wettige –<br />
nakomelingen te verkrijgen).<br />
Men bedenke, dat een cum manu gehuwde<br />
en vervolgens verstoten vrouw zonder enig<br />
middel van bestaan geraakte.<br />
En de sine manu getrouwde vrouw sui iuris<br />
was er in de meeste gevallen niet beter aan<br />
toe, omdat haar vermogen doorgaans niet<br />
groot was.<br />
Een en ander leidde er toe, dat men bij het<br />
verstrekken van de bruidsschat bij wege van<br />
stipulatio ging bedingen, dat na het einde<br />
van het huwelijk de dos, casu quo een daarmede<br />
in waarde gelijkstaande schadevergoeding,<br />
zou worden gerestitueerd.<br />
Ter verduidelijking diene, dat de op schrift<br />
gebrachte, in principe mondelinge, stipulatio<br />
cautio heet – cavere betekent in casu: een<br />
akte opmaken –; en met res uxoria wordt<br />
bedoeld het voor de vrouw bestemde vermogensdeel,<br />
de bruidsschat.<br />
Cautio rei uxoriae wil dus zeggen: een op<br />
schrift gebracht stipulatio, gericht op terug-
200<br />
verkrijging van de dos, casu quo van de haar<br />
vervangende schadevergoeding, waarvan dan<br />
desnodig in rechte realisatie geschiedde door<br />
middel van een rechtsvordering, genaamd<br />
actio ex stipulatu.<br />
Opgemerkt moge nog worden, dat de bruidsschat<br />
in casu dos recepticia heet.<br />
Tijdens het republikeinse tijdperk wint dan<br />
allengs de opvatting veld, dat de dos moet<br />
dienen als middel van bestaan voor de vrouw<br />
na het einde van het huwelijk, tengevolge<br />
waarvan het adagium dotis causa perpetua<br />
est gaandeweg zijn betekenis verliest.<br />
Langs gewoonterechtelijke weg doet terzelfder<br />
tijd een tweede rechtsmiddel zijn<br />
intrede: de actio rei uxoriae, niet berustend<br />
op het strenge recht der stipulatio, maar op<br />
dat der goede trouw.<br />
Kan restitutie van de dos recepticia door de<br />
gever – of diens erfgenamen – in rechte<br />
worden gevorderd met de actio ex stipulatu,<br />
ongeacht de wijze, waarop het huwelijk is geëindigd,<br />
terugvordering van de dos, die niet<br />
recepticia is, kan ingeval van echtscheiding<br />
of bij vooro verlijden van de echtgenoot, geschieden<br />
door de vrouw met de actio rei<br />
uxoriae, volgens welker inhoud, aldus Cicero<br />
in zijn Topica 17,66, van de bruidsschat<br />
moet worden gerestitueerd quod eius melius<br />
aequius-erit-: datgene, wat de rechter, rekening<br />
houdende met de bijzondere omstandigheden<br />
van het geval, redelijk en billijk acht.<br />
Eindigt het huwelijk door vooroverlijden van<br />
de vrouw, dan geldt het volgende: de dos<br />
recepticia kan zonder meer worden teruggevorderd<br />
door de gever;<br />
de dos adventicia kan door de man worden<br />
behouden;<br />
de dos profecticia gaat terug naar de pater,<br />
mits deze nog niet is overleden.<br />
Bij teruggave van de dos, ongeacht welke het<br />
betreft, heeft de man recht op bepaalde<br />
retentiones (retentierechten), bijvoorbeeld<br />
met het oog op de kinderen.<br />
Intussen neemt het eigendomsrecht van de<br />
man op de dos gaandeweg af: in het recht<br />
van keizer Justinianus is zijn rechtspositie in<br />
feite die van vruchtgebruiker, vooral tengevolge<br />
van de aan de vrouw competerende, op<br />
het gehele vermogen van de man rustende,<br />
wettelijke hypotheek, welke voorrang heeft<br />
boven alle andere hypotheken op dat vermogen.<br />
Het verbod van schenking tussen echtgenoten<br />
Krachtens zijn aard kan het verbod van<br />
schenking tussen echtgenoten slechts gelden<br />
voor het huwelijk sine manu.<br />
Waarschijnlijk ligt het ontstaan van het verbod<br />
vrij ver in het verleden en behelst als<br />
rechtsgrond de overweging, dat het huwelijk<br />
geen onredelijke overheveling van vermogensbestanddelen<br />
van de familie van de<br />
vrouw naar die van de man ten gevolge mag<br />
hebben: D. 24, 1, 1: Moribus apud nos<br />
receptum est, ne inter virum et uxorem<br />
donationes valerent. hoc autem receptum<br />
est, ne mutuo amore invicem spoliarentur<br />
donationibus non temperantes, sed profusa<br />
erga se facilitate (op zedelijke gronden is ten<br />
onzent – de rechtsregel – aanvaard, dat<br />
schenkingen tussen man en vrouw nietig zijn.<br />
Deze rechtsregel nu is ingevoerd, opdat<br />
echtelieden tengevolge van hun wederzijdse<br />
liefde elkander niet tot op de laatste penning<br />
zouden uitkleden, door namelijk bij schenkingen,<br />
in plaats van maat te betrachten,<br />
zich op een lichtzinnig verkwistende wijze<br />
jegens elkaar te gedragen).<br />
Sedert de huwelijkswetgeving van Augustus<br />
kan bovendien als rechtsgrond gelden de<br />
overweging, dat moet worden voorkomen,<br />
dat man en vrouw, die in een volgens Augustus’<br />
huwelijkswetgeving verboden huwelijk<br />
leven, de bepalingen inzake tiet erfrecht door<br />
middel van schenkingen ontduiken: D.
24, 1, 64: Vir mulieri divortio facto<br />
quaedam idcirco dederat, ut ad se reverteretur:<br />
mulier reversa erat, deinde divortium<br />
fecerat. Labeo: Trebatius inter Terentiam et<br />
Maecenatem respondit si verum divortium<br />
fuisset, ratam esse donationem, si simulatum,<br />
contra. sed vemm est, quod Proculus et<br />
Caecilius putant, tune verum esse divortium<br />
et valere donationem divortii causa factam,<br />
si aliae nuptiae insecutae sunt aut tam longo<br />
tempore vidua fuisset, ut dubium non foret<br />
alterum esse matrimonium: alias nec donationem<br />
uilius esse momenti futuram (Een<br />
man had zijn voormalige echtgenote – na<br />
hun tot stand gekomen echtscheiding –<br />
enige vermogensbestanddelen geschonken<br />
met de – uitdrukkelijke – bedoeling, dat zij<br />
tot hem zou terugkeren: de vrouw was weliswaar<br />
teruggekeerd, maar had vervolgens een<br />
nieuwe echtscheiding bewerkstelligd.<br />
Labeo’s standpunt te dezen luidt: Trebatius<br />
heeft in een zich tussen Terentia en Maecenas<br />
voorgedaan hebbende, soortgelijke casuspositie,<br />
op de hem dienaangaande voorgelegde<br />
vraag als zijn mening te kennen gegeven,<br />
dat in geval van een ernstig gemeende echtscheiding,<br />
de schenking rechtsgeldig was,<br />
doch nietig, indien deze alleen maar was geveinsd.<br />
Zeer juist echter is het standpunt van Proculus<br />
en Caecilius, inhoudende, dat de echtscheiding<br />
niet gehuicheld is en de te dier<br />
zake gedane schenking rechtsgeldig, indien<br />
een huwelijk met een andere man is gevolgd,<br />
ofwel de vrouw zolang als onbestorven<br />
weduwe heeft geleefd, dat het aan geen twijfel<br />
onderhevig is, dat er van een tweede<br />
huwelijk met haar voormalige echtgenoot<br />
sprake is; zo niet. dan zal ook deze schenking<br />
nietig zijn).<br />
In de geciteerde D. 24, l, 64 komt de zaak<br />
tussen Augustus’ vriend en medewerker<br />
Maecenas en diens echtgenote Terentia aan<br />
de orde.<br />
In het na-klassieke tijdperk verschijnt nog de<br />
donatio ante nuptias, een uit het Oosten afkomstige<br />
rechtsfiguur. Zij is een schenking,<br />
door de man aan zijn vrouw gedaan, om<br />
ingeval van het einde des huwelijks tengevolge<br />
van zijn vooroverlijden of van echtscheiding<br />
te dienen als levensonderhoud voor<br />
vrouw en kinderen.<br />
Justinianus veranderde haar in de donatio<br />
propter nuptias, die, zoals de benaming aangeeft,<br />
ook tijdens het huwelijk mocht<br />
geschieden.<br />
Ontbinding van het huwelijk<br />
201<br />
Ook te dezen dient men voor ogen te houden,<br />
dat huwelijk en manus twee verschillende<br />
handelingen zijn.<br />
Wanneer ingeval van een huwelijk cum manu<br />
de echtgenoten gaan scheiden, is er sprake<br />
van tweeërlei gebeuren:<br />
a beëindiging van de manus;<br />
b ontbinding van liet huwelijk door echtscheiding.<br />
In G. 1. 137 lezen we, op welke wijze in casu<br />
het einde der manus wordt bewerkstelligd:<br />
... eae quae in manu sunt una maneipatione<br />
desinunt in manu esse, et si ex ea maneipatione<br />
manumissae fuerint, sui iuris efficiuntur<br />
(vrouwen, die zich in manu bevinden,<br />
houden tengevolge van een éénmalige maneipatio<br />
op in manu te staan, en wanneer zij<br />
daarna zijn vrijgelaten, worden zij sui iuris).<br />
Tot goed begrip van deze tekst moge het<br />
volgende dienen: de mancipatio is een wijze<br />
van eigendomsoverdracht van waardevolle<br />
zaken, zoals slaven, runderen en al dan niet<br />
bebouwde stukken grond; zij kan echter ook<br />
worden aangewend, waar het vrijen betreft;<br />
dan heeft de mancipatio uiteraard geen<br />
eigendomsovergang ten gevolge, doch:<br />
a het geraken uit de manus van de man;<br />
b het geraken in causam mancipii bij hem,
202<br />
aan wie de vrouw door mancipatio is<br />
overgedragen.<br />
Het zicli bevinden in causa mancipii is een<br />
op slavernij gelijkende toestand – servorum<br />
loco – waarbij men weliswaar de hoedanigheid<br />
van vrije behoudt, maar slechts tengevolge<br />
van manumissio – vrijlating – door<br />
hem, bij wie men in causa mancipii staat, sui<br />
iuris wordt: in feite komt een en ander<br />
hierop neer, dat de man zijn vrouw door<br />
middel van mancipatio fiduciae causa – in<br />
goed vertrouwen op aansluitende manumissio<br />
– overdraagt aan haar voormalige pater<br />
familias of een derde, die haar vervolgens<br />
vrijlaat, waardoor zij sui iuris wordt.<br />
Betreft het een vrouw, wier man haar zijn<br />
medewerking weigert, dan geldt aldus<br />
G. 1, 137 a : ... haec autem virum repudio<br />
misso proinde compellere potest atque si ei<br />
numquam nupta fuisset (een vrouw, zich bevindend<br />
in de manus van haar echtgenoot,<br />
kan, mits zij hem een echtscheidingsbrief<br />
heeft doen toekomen, haar man – in rechte<br />
– dwingen tot haar ontslag uit de manus, als<br />
ware zij nimmer zijn vrouw geweest).<br />
Thans staat zij gelijk met een vrouw sui iuris,<br />
die sine manu is gehuwd.<br />
De ontbinding des huwelijks was normaliter<br />
gelegen in het overlijden van een der echtelieden;<br />
voorts in het verlies der vrijheid –<br />
doordat men in slavernij geraakte – en in die<br />
van het burgerrecht – bijvoorbeeld tengevolge<br />
van verbanning –. Zo had ook krijgsgevangenschap<br />
ontbinding van het huwelijk ten<br />
gevolge; slaagde de man er in terug te keren,<br />
dan herleefde het huwelijk niet: het vóór de<br />
krijgsgevangenschap aangegane huwelijk was<br />
immers een maatschappelijk feit en geen<br />
rechtsinstelling; vanzelfsprekend echter konden<br />
man en vrouw een nieuw huwelijk aangaan.<br />
En wat de ontbinding des huwelijks door<br />
echtscheiding betreft: gelijk het huwelijk tot<br />
stand was gekomen door samenleving van<br />
man en vrouw met het oogmerk, dat dit tezamen<br />
leven een huwelijk zou zijn, zo werd<br />
de echtscheiding een feit, zodra slechts één<br />
van beiden te kennen gaf de samenleving te<br />
willen opheffen en daartoe vervolgens daadwerkelijk<br />
overging, daarbij van oudsher sprekend<br />
en handelend als door Cicero geciteerd<br />
in zijn in M. Antonium oratio Philippica<br />
secunda 28, 69: ... mimulam suam suas res<br />
sibi habere iussit, ex duodecim tabulis clavis<br />
ademit, exegit (hij beval zijn balletdanseresje<br />
haar eigen zaken mee te nemen, nam haar<br />
overeenkomstig de Twaalf Tafelen de sleutels<br />
af, en wees haar de deur).<br />
In de volgens deze Cicero-tekst gereconstrueerde<br />
tabula 4, 3 van de lex duodecim tabularum<br />
heeft men mimulam vervangen door<br />
illam.<br />
Ten besluite moge er nog op worden gewezen,<br />
dat in het Romeinse recht de vrijheid<br />
van echtscheiding niet alleen in het klassieke<br />
tijdperk als een onveranderlijke grondregel<br />
werd beschouwd, maar blijkens de codex<br />
Justinianus 8, 38, 2 ook daarna als zodanig is<br />
blijven gelden: Libera matrimonia esse antiquitus<br />
placuit ideoque pacta, ne liceret divertere,<br />
non valere et stipulationes, quibus<br />
poenae inrogarentur ei qui divortium<br />
fecisset, ratas non liaberi constat (van oudsher<br />
heeft men algemeen de regel aanvaard,<br />
dat huwelijken vrij zouden zijn van elke<br />
dwang, en daarom is het een vaststaand<br />
rechtsbeginsel, dat overeenkomsten, gericht<br />
op uitsluiting van echtscheiding, nietig zijn,<br />
en stipulaties, krachtens welke aan hem of<br />
haar, die toch tot echtscheiding overgaat,<br />
een boete wordt opgelegd, niet rechtsgeldig<br />
zijn).
Ouderdom<br />
<strong>Juvenalis</strong> <strong>Satire</strong> X <strong>188</strong>-<strong>255</strong><br />
203<br />
Vertaling: M. d’Hane-Scheltema<br />
In de tiende satire behandelt <strong>Juvenalis</strong> de ijdelheid van het menselijk streven. Roem, macht, geld en glorie,<br />
wat heeft het allemaal voor zin? En dan, oud worden – waarom wil men dat zo graag?<br />
‘Geef ons veel tijd van leven, Jupiter,<br />
veel jaren lang.’ Zo klinkt, en zo alleen,<br />
het smeekgebed van zieken en gezonden.<br />
Is ouderdom dan niet één lange reeks<br />
van narigheid? Je ziet het toch meteen al:<br />
een grauw, verlept gezicht, zichzelf onteigend,<br />
een looien lap als huid, wangzakken slap<br />
en rimpelgroeven, die doen denken aan<br />
een afrikaanse moeder-aap, die in<br />
een donker bos haar ouden kaken krabt.<br />
Jeugd kent veel variaties: Jantje ziet<br />
er knapper uit dan Pietje, die weer knapper<br />
dan Klaasje is, die sterker is dan Jantje.<br />
Ouderdom niet, daar is maar één gezicht:<br />
trillende stem en handen, nauwlijks haar,<br />
een kindse druipneus. brood dat zonder tanden<br />
vermaald moet worden door zo’n zielepoot,<br />
die bovendien voor vrouw en kind zo’n last is,<br />
– én voor zichzelf –, dat zelfs een man als Cossus<br />
zich niet meer inlikt voor de erfenis.<br />
Het dor verhemelte geniet niet langer<br />
van wijn en lekker eten; liefde is<br />
sinds lang vergeten of gedoemd te falen<br />
bij elke poging, levenskracht en adem<br />
schieten te kort, zelfs als hij heel de nacht<br />
gekieteld wordt. Maar wat verwacht je ook<br />
van een vergrijsd, zwak oudemannenlijf?<br />
Is het zo gek, dat liefde zonder kracht<br />
lachwekkend blijft? – Maar kijk, er is nog meer<br />
wat men verliest: de weldaad van te luisteren<br />
naar een concert van uitgelezen zangers,<br />
naar citherklanken van Seleucus, naar<br />
fluitspelers in hun goudbrokaten mantels.
204<br />
Wat geeft het nog, aan welke kantje zit<br />
in ’t wijd theater, als je de trompetten<br />
en hoorns nauwelijks hoort? Thuis moet de huisknecht<br />
een keel opzetten, als hij je de tijd<br />
wil melden of visite binnenlaat.<br />
En voorts, het beetje bloed dat door je lijf stroomt<br />
wordt slechts nog warm door koorts; een horde ziekten<br />
van ieder soort belaagt je, en wanneer je<br />
de namen ervan vraagt, kan ik nog sneller<br />
Oppia’s minnaars voor je op gaan tellen<br />
of ’t aantal sterfgevallen in één najaar<br />
van dokter Themison, of hoeveel mensen<br />
door Basilus zijn opgelicht, door Hirrus,<br />
van hoeveel kerels Maura’s struise lijf<br />
in één dag niet genoeg krijgt, hoeveel knapen<br />
tijdens Hamillus’ les verkreukeld raken<br />
of ’t aantal villa’s nu van wie destijds<br />
mijn baardvacht door zijn kappersmes liet kraken.<br />
Wie ouder wordt, krijgt klachten in de rug,<br />
een ander in de heup, of in zijn schouder;<br />
daar is er eentje blind en flink jaloers<br />
op koning Eenoog; hier wordt iemands eten<br />
door vreemde vingers langs de vale lippen<br />
binnengevoerd – de man kan zelf nog net<br />
boven zijn bord de mond naar voren tippen<br />
gelijk een zwaluwjong, wanneer zijn moeder<br />
– zelf hongerig – hem voert uit volle bek.<br />
Maar liever nog zo’n lijfelijk gebrek<br />
dan half dement te zijn, zodat je van<br />
je slaaf geen naam meer weet, je vriend met wie<br />
je gistren nog dineerde, niet herkent,<br />
en zelfs je eigen kinderen niet. Nog erger:<br />
je schrapt ze glashard uitje testament,<br />
want alles gaat naar Phíalè. Waarom?<br />
Omdat ze dat verdient: in haar bordeelcel<br />
heeft zij al jarenlang, als jij haar zoende,<br />
hijgende hartstocht voorgewend. Zodoende.<br />
En zelfs als alle geestkracht blijft bestaan,<br />
dan nog – dan zijn er toch de sterfgevallen<br />
van eigen kinderen, of de crematie<br />
van een beminde vrouw, de rouw om broers<br />
en zusters. Want de prijs voor hoge leeftijd<br />
blijft, dat men met steeds kerend leed voortdurend
verlies moet lijden en in ’t zwart gekleed<br />
treurend vergrijzen moet. Als ’t waar is, wat<br />
de wijze Homerus schrijft, heeft koning Nestor<br />
bijna een kraaien-ouderdom bereikt,<br />
maar moet men hem daarom gelukkig prijzen?<br />
Goed, hij ontwijkt geslachten lang de dood,<br />
hij kan met honderd tegelijk zijn jaren<br />
natellen op één vinger; elke herfst weer<br />
de nieuwe wijnoogst proeven ... maar wacht even,<br />
luister eens hoe hij zelf die lotsbeschikking<br />
en al te lange levensdraad betreurt,<br />
wanneer hij zien moet hoe zijn dappere zoon<br />
tot as vergaat, vragend aan al zijn vrienden<br />
waarom hij dit beleven moet, en wat hij<br />
dan ooit misdaan heeft om zo oud te worden.<br />
205
206<br />
Lorenzo dei Medici en het<br />
Florentijnse carnaval<br />
Frans van Dooren<br />
In de Italiaanse Renaissance kwam het niet zelden voor dat leidende figuren en zelfs vorsten<br />
zich actief met het carnaval inlieten en er zelfs teksten voor schreven. Zo zijn er bijvoorbeeld<br />
carnavalsliederen bewaard gebleven van de hand van de fameuze Florentijnse politicus en schrijver<br />
Niccolò Machiavelli. En ook de grote Lorenzo dei Medici, heerser over Florence van 1469<br />
tot 1492 en schepper van een niet onbelangrijk poëtisch oeuvre, heeft een tiental van deze canti<br />
carnascialeschi nagelaten.<br />
Het Florentijnse carnaval, dat onder het bewind van Lorenzo nieuwe impulsen kreeg, stond<br />
bekend om de massale uitbundigheid waarmee het werd gevierd. In de optochten (in navolging<br />
van de oud-Romeinse triomftochten trionfi genoemd) reden schitterende praalwagens mee, die<br />
vaak door vooraanstaande kunstenaars waren ontworpen en waarop behalve historische en<br />
mythologische onderwerpen ook allegorische tableaus te zien waren, zoals de Wijsheid gezeten<br />
tussen de Hoop en de Vrees, de Dood omgeven door lijkkisten, enzovoorts. Er namen gemaskerde<br />
en gekostumeerde loopgroepen aan deel, die vrijwel altijd een bepaalde stand of categorie<br />
uitbeeldden: bedelaars, duivels, bakkers, huisvrouwen, kluizenaars, astrologen. En er waren<br />
ook feestgangers die rondliepen als jagers en nimfen, saters en bacchanten. Daarbij werden er,<br />
vooral vanaf de wagens, door de deelnemers liederen gezongen, waarvan de tekst op grond van<br />
een diep in het verleden wortelende traditie meestal obsceen en erotisch gekleurd was en boordevol<br />
dubbelzinnigheden en gewaagde toespelingen zat.<br />
In het algemeen is het literaire niveau van het Florentijnse carnavalslied niet erg hoog te noemen.<br />
Een uitzondering dient evenwel gemaakt te worden voor Lorenzo’s Trionfo di Bacco e<br />
Arianna, een gedicht dat de eeuwen heeft getrotseerd en waarvan het refrein het bekende epicuristische<br />
motief bevat van de kortheid van het leven en de daaruit voortvloeiende aansporing om<br />
zoveel mogelijk te genieten. Lorenzo’s Trionfo sluit thematisch aan bij het juist in die tijd sterk<br />
veld winnende Humanisme. En het gedicht kan op grond van zijn mythologische figuratie dan<br />
ook beschouwd worden als een product van de zogenaamde imitatio, het nabootsen van de in<br />
allerlei opzichten exemplarisch geachte klassieke oudheid.<br />
Het Bacchus-en-Ariadne-thema heeft overigens niet alleen in de literatuur inspirerend gewerkt,<br />
maar ook in de schilderkunst: diverse kunstenaars hebben er een picturale verbeelding van gegeven,<br />
o.a. Titiaan, Annibale Carracci en Rubens. Daarnaast hebben ook componisten als Monteverdi<br />
en Richard Strauss het als stof voor hun werk gebruikt.
Trionfo di Bacco e Arianna, fresco van Annibale Carracci<br />
TRIONFO Dl BACCO E ARIANNA<br />
Quant’è bella giovinezza,<br />
che si fugge tuttavia!<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
Quest’è Bacco e Arianna,<br />
belli, e l’un dell’altro ardenti:<br />
perchè ’l tempo fugge e inganna,<br />
sempre insieme stan contenti.<br />
Queste ninfe ed altre genti<br />
sono allegro tuttavia.<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
LORENZO DEI MEDICI<br />
TRIOMF VAN BACCHUS EN ARIADNE<br />
Zoet en zalig is de jeugd,<br />
maar kortstondig is haar vreugd!<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
Dit zijn Bacchus en Ariadne<br />
die, nu ’t feestgewoel hen vrijlaat,<br />
opgaan in elkaar omdat ze<br />
zien hoe snel de tijd voorbijgaat.<br />
Potsenmakers en bacchanten<br />
dansen rond aan alle kanten.<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
207
208<br />
Questi lieti satiretti,<br />
delle nimfe innamorati,<br />
per caverne e per boschetti<br />
han lor posto cento agguati;<br />
orda Bacco riscaldati,<br />
ballon, salton tuttavia.<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
Queste nimfe anche hanno caro<br />
da lor esser ingannate:<br />
non può fare a Amor riparo,<br />
se non gente rozze e ingrate:<br />
ora insieme mescolate<br />
suonon, canton tuttavia.<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
Questa soma, che vien drieto<br />
sopra l’asino, è Sileno:<br />
cosi vechio è ebbro e lieto,<br />
gia di carne e d’anni pieno:<br />
se non può star ritto, almeno<br />
ride e gode tuttavia.<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
Mida vien drieto a costoro:<br />
ciò che tocca oro diventa.<br />
E che giova aver tesoro,<br />
s’altri poi non si contenta?<br />
Che dolcezza vuoi che senta<br />
chi ha sete tuttavia?<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
Ciascun apra ben gli orecchi,<br />
di doman nessun si paschi;<br />
oggi siam, giovani e vecchi,<br />
lieti ognun, femmine e maschi;<br />
ogni tristo pensier caschi:<br />
facciam festa tuttavia.<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
Grage saters, blij van zinnen,<br />
smeden honderden complotten<br />
om de nimfen te beminnen<br />
in de wouden en de grotten.<br />
En door Bacchus gaan ze zingen,<br />
gaan ze lachen, gaan ze springen.<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
En de nimfen laten dezen<br />
in hun liefdesroes begaan:<br />
slechts een ongevoelig wezen<br />
lukt het Amor te weerstaan.<br />
Als ze elkaars gezelschap delen,<br />
hoor je zingen, hoor je spelen.<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
Deze vetzak op zijn ezel<br />
is Silenus, oud en dronken:<br />
vrolijk tot in elke vezel<br />
is hij laveloos beschonken.<br />
Ook al kan hij niet meer staan,<br />
lachend kijkt hij je nog aan.<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
Dan volgt Midas, die in staat is<br />
wat hij wil tot goud te maken.<br />
Maar kan daar waar overdaad is<br />
iemand wel voldoening smaken?<br />
Denk je dat de dorst verjaagd wordt<br />
bij wie steeds door dorst geplaagd wordt?<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
Jong en oud, spits scherp de oren:<br />
denk vandaag nog niet aan morgen!<br />
Man en vrouw, word nu herboren<br />
en vergeet je daagse zorgen!<br />
Weg met alles wat geweest is<br />
en besef dat het nu feest is!<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.
Donne e giovinetti amanti,<br />
viva Bacco e viva Amore!<br />
Ciascun suoni, balli e canti!<br />
Ardi di dolcezza il core!<br />
Non fatica, non dolore!<br />
Ciò c’ha a esser, convien sia.<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
Quant’è bella giovinezza,<br />
che si fugge tuttavia!<br />
Chi vuol esser lieto, sia:<br />
di doman non c’è certezza.<br />
pentekening van Ineke Legerstee, Arnhem<br />
Lieve jongen, aardig meisje,<br />
geef je aan liefde, geef je aan wijn!<br />
Dans en zing, want dan bewijs je<br />
datje hart verheugd wil zijn.<br />
Nu niet zuchten, nu niet treuren:<br />
wat moet zijn, dat moet gebeuren!<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
Zoet en zalig is de jeugd,<br />
maar kortstondig is haar vreugd!<br />
Maak je los van alle zorgen:<br />
niemand kent de dag van morgen.<br />
209
210<br />
Bij de berg Soracte:<br />
Lord Byron en Horatius<br />
F. J. Brevet en H. L. van Dolen<br />
Het behoeft geen betoog dat de wijze waarop middelbare scholieren gedwongen worden en<br />
werden de Latijnse schrijvers met veel moeite te lezen en dan ook te bewonderen, diepe wonden<br />
kan nalaten. Nog zeer kort geleden schreef Gerard Reve in zijn vorig jaar verschenen Moeder en<br />
Zoon over het “verfoeide Latijn’: ... (ik slaagde) er maar niet in, van welke in die taal schrijvende<br />
dichter, wijsgeer of ‘grote staatsman’ ook maar één regel tegen te komen die voor mij iets anders<br />
dan banaliteiten en namaakwijsheid voor roomklopperkolporteurs inhield’ (p. 42-43).<br />
Zo gortig heeft George Gordon, Lord Byron, het niet ervaren, maar een zeker ressentiment over<br />
het onderricht dat hij had ‘genoten’ in de verzen van Horatius, laat hij duidelijk horen als hij<br />
met een vriend de berg Soracte bereikt. Dit gebeurt in de vierde Canto van Childe Harold’s<br />
Pilgrimage, Stanzas 73 tot 77. Hij herinnert zich bij de berg Soracte de befaamde ode (I, 9) van<br />
Horatius ‘Vides ut alta stet nive candidum/Soracte?’ – Soracte dat tegenwoordig meer dan ooit<br />
vereeuwigd is in de naam van één van de laatste autostrada-uitgangen vlak vóór Rome.<br />
Met die vriend had Byron al veel bergen gezien en beklommen. Alpen, Apenijnen, de Jungfrau<br />
met haar nooit betreden sneeuw, de gletschers van de Mont Blanc. Van eerdere reizen – de 4e<br />
Canto van Childe Harold is betrekkelijk laat verschenen, in 1818 nl.; Byron is dan al ruim twee<br />
jaar voorgoed uit Engeland weg – kende hij de Athos, Olympus, Etna, Atlas en de adelaars die<br />
rond de top van de Parnassus vlogen. Al deze bergen zijn voor hem minder indrukwekkend dan<br />
de Soracte, die op bet moment van zijn bezoek geen sneeuw droeg (overigens was het in de<br />
dagen van Horatius ook al een hoge uitzondering als er in of bij Rome sneeuw gevallen was).<br />
Byron vertelt nu hoe hij met bloed zweet en tranen deze Romeinse dichter destijds in Eton<br />
bestudeerde. Eerst geeft hij een beschrijving van de berg, die zich verheft als een hoge golf en<br />
komt dan via een zijspoor (‘je hebt er wel wat aan als je je oude talen kunt citeren’) tot een van<br />
afkeer vervulde uitbarsting over de saaie lessen en de dagelijkse kwelling daarvan; natuurlijk<br />
heeft hij mettertijd wel wat afstand genomen maar het blijft oud zeer dat nog niet genezen is:<br />
afschuw is helaas over van dit verfoeide (zie Reve) onderwijs. Over Horatius zelf schrijft Byron<br />
dat hij door eigen tekortkomingen niet diens lyriek kan navoelen en beminnen ondanks de grote<br />
kwaliteiten van Horatius als moralist, ‘Bard’ en satyricus. Op de top van de Soracte neemt hij<br />
definitief afscheid: ‘Yet fare thee well’.
... the lone Soracte’s height, display’d<br />
Not now in snow, which asks the lyric Roman’s aid<br />
For one remembrance, and from out the plain<br />
Heaves like a long-swept wave about to break,<br />
and on the curl hangs pausing: not in vain<br />
May he, who will, his recollections rake,<br />
and quote in classic raptures, and awake<br />
The hills with Latian echoes; I abhorr’d<br />
Too much, to conquer for the poet’s sake,<br />
The drill’d dull lesson, forced down word by word<br />
Inn my repugnant youth, with pleasure to record<br />
Aught that recalls the daily drug which turn’d<br />
My sickening memory; and though Time hath taught<br />
My mind to meditate what then I learn’d,<br />
Yet such the fix’d inveteracy wrought<br />
By the impatience of my early thought,<br />
That, with the freshness wearing out before<br />
My mind could relish what it might have sought,<br />
If free to choose, I cannot now restore<br />
Its health; but what it then detested, still abhor.<br />
Then farewell, Horace; whom I hated so,<br />
Not for thy faults, but mine; it is a curse<br />
To understand, not feel thy lyric flow,<br />
To comprehend, but never love thy verse:<br />
Although no deeper Moralist rehearse<br />
Our little life, nor Bard prescribe his art,<br />
Nor livelier Satirist the conscience pierce,<br />
Awakening without wounding the touch’d heart,<br />
Yet fare thee wel – upon Soracte’s ridge we part.<br />
211<br />
Wie overigens kennis neemt van de meer dan 3000 brieven die Byron, een zeer begaafd epistolist,<br />
heeft verzonden, zal merken dat het onderricht dat hij over Horatius in Eton had gekregen,<br />
in elk geval niet zonder vrucht was. Op talrijke plaatsen citeert hij deze dichter, meer dan elke<br />
andere Latijnse schrijver. Het ‘Nil admirari’ is graag door hem benut, Byron vertaalde het ‘Exegi<br />
monumentum’ (Ode III, 30), zette zich tot een imitatie van de Ars Poetica op rijm (‘I have<br />
translated or rather varied about 200 lines’ schrijft hij vanuit Athene in maart 1811 aan zijn<br />
vriend John Cam Hobhouse. Dit was het begin van Byrons ‘Hints of Horace’ waar hij voor de<br />
465 verzen van Horatius 844 verzen in het Engels nodig heeft).<br />
Vooral het befaamde vers uit de Ars Poetica (388/389) ‘nonumque prematur in annum<br />
membranis intus positis’ (je moet 9 jaar iets bewaren voor je het publiceert) gebruikt Byron
212<br />
geregeld. Soms citeert hij Horatius duidelijk uit het hoofd en dus wat slordig, zoals in een brief<br />
waarin hij zegt hartzeer te hebben ‘me jam nec femina ... iuvat etc. i.p.v. me nec femina nec<br />
puer (Od. IV, 1).<br />
Vaak zijn het enkele woorden “vertex sublimis’, ‘fractus illabitur orbis’ (dit in verband met zijn<br />
fatalisme), ’n enkele keer hele brokstukken die hij door zijn brieven heenstrooit, veelal als<br />
troost of berusting (Ode III, 29, vs. 49 e.v. na een veroordeling: fortuna is wreed en wisselvallig).<br />
Eenjaar voor zijn dood, in 1823, verschijnt ‘The Age of Bronze’ met de ondertitel die aan Horatiaanse<br />
duidelijkheid niets te wensen overlaat: Carmen Seculare et annus haud mirabilis.<br />
Tot slot blijkt zijn verstoten liefde én bewondering voor Horatius toch ook wel uit het feit dat<br />
Byrons meesterwerk Don Juan als motto vers 128 uit de Ars Poetica had ‘Difficile est propriè<br />
– het accent is van Byron – communia dicere’ (onder communia verstaat Byron domestica<br />
facta) en voor zijn in 1821 gepubliceerd historisch drama Marino Fallero, Doge of Venice<br />
gebruikt hij Horatius’ Ode III, 3, vs 5 ‘Dux inquieti turbidus Hadriae’.<br />
Over twee versjes van Erasmus<br />
(II en slot)<br />
N. van der Blom<br />
Stak in R 50 een drukfout, R 49 gaat over een boek vol drukfouten. Het versje staat weer in de<br />
Epigrammata van 1506/7:<br />
‘Quur adeo, lector, crebris offendere mendis?<br />
Qui castigavit, lumine captus erat.’<br />
Waarom lezer, stoot ge u (= offenderis) zo aan de talrijke drukfouten? Die de proeven<br />
corrigeerde was blind.<br />
Dr. Reedijk vond in Erasmus’ omgeving een blinde geleerde: Bernard Andreas van Toulouse.<br />
Van deze man vermeldt hij, dat Erasmus hem in 1531. na zijn dood, als volgt karakteriseerde:<br />
‘caecus adulator, nec adulator tantum, sed et delator pessimus; – een blinde vleier, en dat niet<br />
alleen, ook een ingemene verrajer! Blijkbaar ziet dr. Reedijk briefen versje op één lijn: Erasmus<br />
mocht deze man niet en heeft hem nooit gemogen. (Als dat Erasmus niet nog eens zal worden<br />
verweten!) Mij lijkt het versje lichter van toon. En vooral: het komt me niet erg aannemelijk<br />
voor dat de correctie van drukproeven aan een blinde wordt toevertrouwd 0 . Ik denk eerder aan<br />
een grap. En verder ben ik van mening dat Pieter Meghen wordt bedoeld.
213<br />
Ik stel deze man zo beknopt mogelijk voor 1 . Afkomstig uit ‘s-Hertogenbosch (kenden hij en<br />
Erasmus elkaar van diens verblijf daar17) vinden we hem in 1506 als ‘scriptor’, schrijver van<br />
handschriften, in dienst van o.a. Colet. Voor deze schrijft hij dan de Vulgaat-tekst van de Brieven<br />
van het Nieuwe Testament, met ernaast de gloednieuwe vertaling van Erasmus. In 1509 volgen<br />
zo, in twee manuscripten, de Evangeliën. Hij maakte dus het begin mee van wat ‘het boek<br />
van de eeuw’ zou worden: het Novum Instrumentum – de Griekse tekst van het NT met<br />
Erasmus’ vertaling, Froben, Basel, 1516.<br />
In 1516/18 pendelt Meghen als koerier tussen Erasmus in de Zuidelijke Nederlanden en diens<br />
Engelse vrienden. Men mag hem en vertrouwt hem. Hij brengt mondelinge boodschappen over,<br />
en papieren bij de vleet. Alleen niet het ontwerp, in Erasmus’ hand, van de lulius Exclusus,<br />
diens satire op wijlen paus Julius II: dat was te gevaarlijk 2 . Eens brengt hij schilderijen over: het<br />
tweeluik Erasmus/Pieter Gilles, als geschenk voor More, de Dritte im Bunde, van de hand van<br />
Quinten Matsys 3 . Meghen krijgt daarvoor 1 nobel als bodenloon – wel wat weinig, vindt More<br />
achteraf; maar ‘Petrus aequi censebat’, Pieter vond het redelijk. Een goedmoedig Brabander. In<br />
die tijd produceert hij ook nog veel manuscripten voor de Engelse geestelijke Urswick, een van<br />
de vrienden. Erasmus noemt Meghen diens ‘alumnus’.<br />
Het bewijs, dat in R 49 Meghen wordt bedoeld, ligt voor mij in het feit dat hij om een (goed<br />
overwonnen) handicap onder de vrienden steevast wordt aangeduid als ‘unoculus’, ‘monoculus’,<br />
‘Codes’ en ‘Cyclops’, ‘Lumine captus’ heeft dus de waarde van ‘van het licht van één oog<br />
beroofd.’ Gezinspeeld wordt met deze woorden op Vergilius’ vers op de Cycloop, de van zijn<br />
ene oog beroofde: ‘monstrum horrendum informe ingens, cui lumen (!) ademptum est’ – een<br />
monster, huiveringwekkend, gedrochtelijk, reusachtig, aan wie zijn oog ontnomen is. (Aen. III<br />
685).<br />
Het versje was vooral voor de vrolijke vriendenkring bedoeld, die, ook om de humoristische<br />
tegenstelling tussen ‘t monster en de vriendelijke man, de toespeling op Vergilius wist te waarderen<br />
4 . Evenals Pieter, denk ik.<br />
Het opschrift boven R 49 luidt: ‘In caecum Tragoediarum castigatorem’ – op een blinde corrector<br />
van tragedies. Knight heeft in zijn Life of Erasmus (1726) de vraag opgeworpen, of er<br />
verband zou kunnen zijn met Erasmus’ metrische latijnse vertaling van Euripides’ Hecuba en<br />
Iphigenia in Tauris 5 . Dr. Reedijk verwerpt dit zonder veel omslag. Ten onrechte m.i. Men denke<br />
slechts aan het verzoek van Erasmus aan de drukker Aldus Manutius in Venetië om een tweede<br />
druk van zijn tragedies te willen verzorgen, daar de eerste zo vol fouten zat (‘adeo mendis<br />
scatebat’) 6 . Daarvan was Badius de uitgever!<br />
Diens uitgave kwam 13 sept. 1506 van de pers. Ik neem aan dat Meghen, in het gezelschap van<br />
Erasmus in juni in Parijs aangekomen, daar na diens vertrek is gebleven om Badius te helpen met<br />
de correctie van de proeven van de tragedies 7 . Ook bij de druk van de vertalingen van Eucianus<br />
zal hij hebben geassisteerd. Of hij na 13 sept. ook de Epigrammata, o.a. R 50 en 49, corrigeerde?<br />
De oplossing van een raadsel brengt nieuwe vragen mee! Waar niets tegen, en alles voor is 8 .<br />
Het lijkt – dit als slot – mogelijk, dat Erasmus de vertaling van Lucianus’ Gallus heeft opgedragen<br />
aan Urswick als dank voor het afstaan van Meghen, diens ‘alumnus’ 9 .
214<br />
NOTEN<br />
0 Achteraf zag ik, dat G. Tournoy in Humanistica<br />
Lovaniensia 27 (1978) 46 aan de blinde<br />
Carolus Fernandus denkt, die de opdracht en<br />
een vers bijdroeg in Balbus’ (door drukfouten<br />
geteisterde?) editie van Seneca’s tragedies,<br />
Parijs ca. 1487. Daar is evenveel tegen. En: de<br />
titel heeft ‘tragediae’, Erasmus’ vers en boek<br />
en brief 207 ‘Tragoediae”.<br />
1 A s.v.: vul aan Cyclops. II 182 v. III 105, 239,<br />
241 v. Erasmus in English 4 (1972) 16 lees: H.<br />
1504-1529. De benaming Magius vond ik niet.<br />
Is Magus bedoeld, naar Simon Magus, om zijn<br />
technisch vernuft en de Hand. 8, 9 gegispte<br />
eigenschap? Voorts: Erasmus en zijn tijd (cat.<br />
mus. Boymans-van Beuningen 1969) nr. 104,<br />
106. En J. K. McConica, English Humanists and<br />
Reformation Politics, Oxford 1965, 70 vv.<br />
Achteraf zag ik J.B. Trapp’s Notes on manuscripts<br />
written by Peter Meghen, in: The Book<br />
Collector 24 (1975) 81 vv.<br />
2 Over de Iulius Exclusus mijn bijdragen in jg.<br />
42, 256 v. en Moreana nr. 29 (1971) 3-11. In<br />
Morcana nr. 46 (1975) 61 vv. en Aus dem<br />
Antiquariat nr. 7 (1975) A 121-125 betoog ik,<br />
dat de publicatie te wijten is aan von Hutten,<br />
en aan drukker Jakob Schmidt te Speyer.<br />
3 Op de ‘Erasmus’ van Hampton Court staat op<br />
de linkerpagina van het boek waarin Erasmus<br />
de Paraphrasis ad Romanos staat te schrijven<br />
GRATIA, het sleutelwoord, ook voor Erasmus,<br />
in de Brief aan de Romeinen en in het later<br />
manifest geworden conflict met Luther. Zie<br />
mrs. M. Mann Phillips in Erasmus in English 7<br />
(1975) 18-21; met afb.<br />
4 Een door Allen niet gesignaleerd grapje: in A<br />
III 773 geeft ‘nympha’ m.i. aan, dat de King’s<br />
secretary te Calais (die de overtocht kon<br />
bespoedigen of vertragen) ‘Aeolus’ werd<br />
genoemd en zijn vrouw ‘Deiopea’. Mercurii<br />
heten ’s konings boden; hijzelf dus ‘Juppiter’,<br />
zijn gade ‘Juno’, alles op basis van Verg., Aen. I<br />
en IV.<br />
5 Recente uitgave door prof. Waszink in ASD I<br />
(1969).<br />
6 A I 207. Het ‘adeo mendis’ verbindt vers en<br />
brief!<br />
7 ‘Castigator chalcographo adesse’, A II 502.16.<br />
8 Bijv.: was Meghen eind oct. weer in Engeland<br />
om het eerste handschrift met de Brieven af te<br />
sluiten? en keerde hij toen weer naar Parijs<br />
terug? Allen II 384, p. 182 v. denkt voor ’t feit<br />
dat Meghen pas 1509 de twee evangeliehandschriften<br />
afsloot aan ‘causes connected with<br />
Meghen’. Het lijkt de moeite waard hem in die<br />
jaren in Parijs te zoeken. Of pendelde hij, nu<br />
tussen de Engelse vrienden en Parijse drukkers?<br />
9 De ruil was (dan) even concreet als toen Urswick<br />
aan Erasmus voor een ex. van zijn NT een paard<br />
gaf (A II 416) – a great book for a horse!
Praemium Capitolinum voor prof. dr. J. H. Waszink<br />
J.C.M. van Winden<br />
Op de 21e april van dit jaar, de dag waarop jaarlijks de stichting van Rome herdacht wordt,<br />
kreeg professor J.H. Waszink bet Praemium Capitolinum uitgereikt.<br />
In 1950 werd door het Istituto di Studi Latini, dat zijn zetel heeft op de Aventinus, naast het<br />
paleis van de ridders van Malta, het Certamen Capitolinum ingesteld: een wedstriijd in het<br />
schrijven van Latijns proza, bv. van oorspronkelijke novellen in het Latijn. De beoordeling vond<br />
en vindt plaats door een jury van 3 personen gekozen uit de leden van het Istituto.<br />
De laatste tijd is men er toe overgegaan de scherpe scheiding tussen het schrijven van oorspronkelijke<br />
stukken ‘m liet Latijn en de wetenschappelijke bestudering van het Latijn te verzachten.<br />
Op grond hiervan is besloten om in de even jaren liet Certamen te reserveren voor oorspronkelijk<br />
Latijns proza en in de oneven jaren de prijs uit te reiken aan de auteur van een in de laatste<br />
twee jaren verschenen boek dat naar het oordeel van de jury liet meest nuttig is voor de studia<br />
latina. Verder is de opzet dat de prijs beurtelings aan een Italiaanse en een niet-Italiaanse geleerde<br />
wordt uitgereikt. In 1979 werd de prijs toegekend aan dr. Sebastiano Timpanaro te Florence<br />
– het meest bekend door zijn zeer originele boek La genesi del metodo di Lachmann – voor<br />
de verzamelde bundel van zijn opstellen, voornamelijk op het gebied van het archaïsch Latijn.<br />
Aan de heer Waszink geschiedde de toekenning formeel op grond van het verschijnen van zijn<br />
Opuscula Selecta (Leiden, Brill, 1979). Maar de jury had de bedoeling om daarmee hulde te<br />
brengen aan lieel het oeuvre van de auteur.<br />
De uitreiking vond plaats op het Capitool, in een van de fraaie zalen van het Conservatorenpaleis,<br />
nl. die van de Horatii en Curatii. De prijs bestond uit een zilveren beeldje van de wolvin en<br />
een geldbedrag van een half miljoen lires. De burgemeester reikte de prijs uit in tegenwoordigheid<br />
van een groot aantal prominenten in een plechtige sessie.<br />
De heer Waszink bedankte met de volgende woorden:<br />
Illustrissime Praefecte Urbis,<br />
Eminentissime Vir Cardinalis, Vicari Urbis Romae,<br />
Excellentissimi Domini,<br />
Domini et Dominae, quotquot adestis,<br />
nec non<br />
Viri Clarissimi, qui Certamini Capitolino regendo praeestis.<br />
215<br />
Ex imo corde grates Vobis ago, quod virum Batavum, inter uivas et ranas natum, propter labores<br />
numquam laboriosos, semper iucundos aditu ad Capitolium dignum iudicavistis.<br />
Muiti, permuiti hodie dicunt usum linguae Latinae cumque eo studia Latina sive iam interisse<br />
sive interire coepisse; Vobis vero rite ac recte persuasum est linguam Latinam unitati Europae<br />
nostrae firmandae, ut per multa iam saecula peracta, sic hodie quoque perutilem, immo necessariam<br />
esse. Qua de causa ubi porta Latina stat, stet, immo stabit, in perpetuum.