Angststoornissen - Vereniging EMDR Nederland
Angststoornissen - Vereniging EMDR Nederland
Angststoornissen - Vereniging EMDR Nederland
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
SPECIFIEKE FOBIE<br />
etc.). Uitgezonderd de bloed en letselfobieën, die volgens sommigen tot een specifiek<br />
fysiologisch reactiepatroon van de patiënt zouden leiden, maakt men in de behandeling<br />
doorgaans geen onderscheid tussen de verschillende soorten fobieën. Wel bestaat<br />
er een doorgaande discussie over de plaats en behandeling van ‘aangeboren’, ‘prepared’<br />
of ‘niet-aangeleerde’ fobieën. Men veronderstelt dat aan deze fobieën niet of<br />
nauwelijks leerervaringen ten grondslag liggen, terwijl men aanneemt dat dit bij de<br />
meeste andere specifieke fobieën wel het geval is. Voor de behandeling maakt het<br />
echter niet veel uit of een fobie al dan niet ‘prepared’ is. In beide gevallen kan de reactie<br />
op de fobische prikkel afnemen ten gevolge van herhaalde en langdurige blootstelling<br />
aan die prikkel.<br />
Twee soorten interventies zijn op effectiviteit bij specifieke fobieën onderzocht: exposure<br />
in vivo en (in veel mindere mate) cognitieve therapie.<br />
9.2.3 Exposure in vivo<br />
9.2.3.1 Effectiviteit<br />
Wetenschappelijke onderbouwing<br />
Er bestaan geen meta-analyses over psychologische interventies bij specifieke fobie.<br />
Er zijn wel diverse RCT’s en enkele reviews. Exposure in vivo blijkt daarin de meest<br />
effectieve psychologische interventie te zijn voor specifieke fobieën in het algemeen<br />
(Barlow, 1988; Andrews, Crino, Hunt et al., 1994; Emmelkamp, Hoogduin & van den<br />
Hout, 2000; Craske & Rowe, 1997).<br />
Voor een aantal specifieke fobieën zijn RCT’s uitgevoerd, voor andere soorten specifieke<br />
fobie niet. Het meeste gecontroleerde onderzoek is gedaan bij bloed, injectie- en<br />
letselfobie, bij verschillende dierfobieën, met name spinfobie en slangenfobie, bij<br />
claustrofobie en bij hoogtevrees. Bij één soort specifieke fobie, ruimtefobie (angst<br />
voor grote open ruimtes), is in casuïstisch onderzoek gevonden dat exposure in vivo<br />
mogelijk geen effect heeft (McNally, 1997).<br />
Conclusie<br />
Niveau 1<br />
Exposure in vivo is effectief bij de behandeling van specifieke<br />
fobieën in het algemeen.<br />
A1 Craske, 1999; Craske & Rowe, 1997;<br />
A2 Brown, Hertz & Barlow, 1992; Emmelkamp, Hoogduin &<br />
van den Hout, 2000<br />
Overige overwegingen<br />
Bij de behandeling van specifieke fobieën wordt voorafgaand aan exposure over het<br />
algemeen geruststellende informatie verstrekt over de objectieve gevaren die aan het<br />
fobisch object zijn verbonden. Exposure in vivo zelf wordt dikwijls in combinatie toegepast<br />
met andere interventies. Vaak gaat het om coping die de patiënt leert toepassen<br />
in de fobische situatie middels ‘modelling’.<br />
Met name bij de bloed-, letsel en injectiefobie lijkt het zinvol om exposure te combineren<br />
met ‘applied tension’, een methode waarbij de patiënt zijn spieren aanspant om<br />
zo een ongewenste snelle bloeddrukdaling te voorkomen bij confrontatie met de fobische<br />
prikkel. Bij dierfobieën is het gebruikelijk de patiënt eerst voor te lichten over de<br />
objectieve gevaarlijkheid van het betreffende dier. Ook leert de patiënt in dergelijke<br />
behandelingen, voorafgaande aan en tijdens exposure, dikwijls passende omgangsvormen<br />
aan ten opzichte van het betreffende dier. Cognitieve coping met behulp van<br />
positieve zelfverbalisaties lijkt de effecten van exposure in vivo doorgaans niet te verhogen<br />
(Emmelkamp et al., 2000). Of andere vormen van cognitieve therapie de effecten<br />
van exposure in vivo kunnen versterken is vooralsnog onduidelijk (Craske, 1999).<br />
165