Deelrapport trendanalyse domein Wonen - Nationaal Archief
Deelrapport trendanalyse domein Wonen - Nationaal Archief Deelrapport trendanalyse domein Wonen - Nationaal Archief
Concept Rapport Domein (Zorg voor) Wonen – februari 2011 " �� Individualisering Toenemende differentiatie van het soort woningen en woonvormen als gevolg van veranderende woonbehoeften �� Trend: Toenemende woningbehoefte als gevolg van bevolkingsgroei en huishoudensverdunning �� Trend: Veranderingen in de woonlocatiekeuze �� Trend: Toename van de kosten van wonen voor kopers en huurders �� Trend: Inhoudelijke en bestuurlijke veranderingen van de inzet en sturing door rijksoverheid, provincies en gemeenten op de ruimtelijke ordening m.b.t. woningbouw �� Trend: Toenemende aandacht voor stadsvernieuwing / stedelijke vernieuwing �� Trend Domein Gezondheid: Het in toenemende mate aanbieden van semimurale, extramurale en transmurale zorg buiten de muren van een intramurale instelling, bijvoorbeeld in de eigen woning of in kleinschalige woonvormen Na 1945 – na 2005 & ' Na de Tweede Wereldoorlog nam de woningbehoefte dusdanig sterk toe, dat daar nauwelijks tegen op te bouwen viel. Nog bij de landelijke verkiezingen van 1967 werd de woningnood door de kiezers als het op één na belangrijkste probleem gezien, na de werkloosheid. In de naoorlogse woningbouw lag hierdoor de nadruk vooral op kwantiteit. Flatwoningen hadden dan ook de voorkeur van de overheid en vooral in de tweede helft van de jaren zestig werd veel hoogbouw geproduceerd. De kwaliteit van de woningen had veel minder aandacht. De nadruk lag op sobere woningbouw in grote aantallen en mede door strenge controle van het rijk op de kosten werden veel kleine woningen, zoals kleine portiekwoningen en duplexwoningen, gebouwd – hoewel al in 1963 bleek dat een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking liefst in een eengezinswoning zou willen wonen, en die voorkeur sindsdien nauwelijks is veranderd. Pas aan het einde van de jaren zestig kwam er, onder druk van de inzettende suburbanisatie enerzijds en toenemende protesten van onder andere architecten tegen de absolute voorrang voor kwantiteit tegen de laagste kosten anderzijds, meer aandacht voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving, maar dat was voor de massale hoogbouwprogramma’s al te laat. [Van der Cammen, 2008: 203; SCP 1998: 501A502] In de jaren zeventig kwam er meer aandacht voor differentiatie in de woningbouw als gevolg van de problemen met de verhuurbaarheid van de hoogbouwflats en het oordeel van de bewoners. Bovendien werden huishoudens steeds gedifferentieerder van samenstelling: er bleken meer soorten huishoudens te bestaan dan het gezin met twee kinderen. Daarnaast nam de welvaart toe, waardoor de vraag naar betere en grotere woningen groeide. [SCP, 1998: 502, 529A530; De Vreeze, 1993: 340; Brandsen, 1999: 174]. De woningkwaliteit werd lange tijd door de subsidievoorwaarden en de toetsingsprijsA methodiek van de overheid bepaald. Een groot deel van de nieuwbouw vond plaats met overheidssubsidie. In de zogenaamde ‘Voorschriften en wenken’ werden minimumA en maximumAkwaliteitseisen vastgelegd. Doordat deze eisen in combinatie met de toetsingsprijs rigide werden toegepast, gaven de minimumeisen van de Voorschriften en wenken tegelijkertijd ook de maximumkwaliteit aan. In 1984 werden de Voorschriften en 8
Concept Rapport Domein (Zorg voor) Wonen – februari 2011 wenken afgeschaft als subsidievoorwaarde. In 1992 trad het Bouwbesluit in werking, waarin alleen minimale eisen werden gesteld aan de ruimte in de woning en de indeling ervan vrijwel volledig werd vrijgelaten. Aan de voorzieningen in de woning, zoals sanitair, isolatie, binnenklimaat en later ook toegankelijkheid en duurzaamheid, werden wel hoge eisen gesteld. Hiermee werd de kwaliteit van een groot deel van de nieuwbouw niet langer volledig door de overheid gestuurd, maar binnen door de overheid gestelde randvoorwaarden door de markt bepaald. [SCP, 1998: 529A531] Niet alleen de woningkwaliteit werd gedifferentieerder, ook de woningen zelf. De voorkeur voor een eengezinswoning bleef onveranderd groot, ondanks een daling van het aantal gezinnen met kinderen. De woningvoorkeuren van paren zonder kinderen zijn namelijk steeds meer gaan lijken op die van gezinnen met kinderen. [SCP, 1998: 506A 507] Qua uiterlijk en indeling van woningen ontstond steeds meer differentiatie, mede als gevolg van het particulier opdrachtgeverschap, hoewel het aantal woningen dat op deze manier tot stand kwam vooralsnog beperkt bleef. Wel sprak de overheid in 2002 het voornemen uit om het aantal in particulier opdrachtgeverschap gebouwde woningen op termijn te vergroten tot eenderde van de nieuw te bouwen woningen, hoewel dat in de praktijk nog niet werd gehaald. [Beleidsnota VROM, 2000: 88] Naast de eengezinswoningen en de appartementen in flatgebouwen deden ook nieuwe soorten woningen hun intrede. Zo kregen steeds vaker oude monumentale panden, zoals kerken, pakhuizen, watertorens, ziekenhuizen en loodsen, een nieuwe bestemming doordat er appartementen in werden gebouwd. Daarnaast kwamen er steeds meer woningen specifiek voor ouderen en jongeren. Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig was het overheidsbeleid er op gericht ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. Doordat de bevolking tegelijkertijd vergrijsde, groeide de behoefte aan ouderenwoningen sterk. Het aantal ouderenwoningen steeg tussen 1990 en 2002 van 175.000 naar bijna een half miljoen. [Kullberg en Ras, 2004: 19A21] In toenemende mate werden daarbij ook diensten en zorg geleverd, zoals thuisverpleging. Daarnaast ontstonden nieuwe voorzieningen als woonzorgcomplexen. Door de verbeterde voorzieningen gingen ouderen steeds vaker pas naar een verzorgingsA of verpleeghuis, wanneer zij daadwerkelijk niet meer voor zichzelf konden zorgen. Het aantal bewoners van verzorgingshuizen dat, met uitzondering van enige huishoudelijke verzorging, niet hulpbehoevend was, daalde tussen 1975 en 2001 dan ook van circa zestig tot iets meer dan twintig procent. [SCP 1998: 312A314; CBS] Aanpassingen aan de woning konden (deels) vergoed worden via de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG), die in 1994 van kracht werd. Vooral in huurwoningen werden grote of kleine voorzieningen aangebracht, zoals aangepaste drempels, beugels, verbrede deuren, trapliften of hellingbanen. Hierdoor was in 2004 al ruim 10% van alle woningen geschikt gemaakt voor mensen met een handicap of lichamelijke beperkingen. [Kullberg en Ras, 2004: 18] Daarnaast deed de levensloopbestendige woning zijn intrede. Onder deze overkoepelende term vallen allerlei typen woningen, die als kenmerk hebben dat ze geschikt zijn of eenvoudig geschikt gemaakt kunnen worden voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval de bewoners fysiek gehandicapt of chronisch ziek worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zogenaamde nultredenwoning, waarbij keuken, sanitair, woonkamer en tenminste één slaapkamer zich op dezelfde woonlaag bevinden. Hierbij gaat het niet alleen om galerijflats: bijna de helft van de ruim één miljoen nultredenwoningen bestaat uit eengezinswoningen (eventueel met aanbouw), bungalows, villa’s, boerderijen en tuindershuizen. [Kullberg en Ras, 2004: 9]. Andere levensloopbestendige woningen zijn bijvoorbeeld rolstoelwoningen, die niet speciaal voor rolstoelgebruikers worden gebouwd maar door brede deuropeningen en het ontbreken van drempels daar wel geschikt voor zijn, en zogenaamde kangoeroewoningen, waarbij twee zelfstandige wooneenheden door middel van een inpandige verbinding aan elkaar gekoppeld zijn, zodat ouderen of mensen met een handicap zelfstandig kunnen blijven wonen dankzij de mantelzorg die door de familie vanuit de andere woning wordt verleend. 9
- Page 1 and 2: DOMEIN (ZORG VOOR) WONEN NATIONAAL
- Page 3 and 4: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 5 and 6: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 7: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 11 and 12: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 13 and 14: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 15 and 16: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 17 and 18: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 19 and 20: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 21 and 22: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 23 and 24: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 25 and 26: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 27 and 28: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 29 and 30: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 31 and 32: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 33 and 34: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 35 and 36: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 37 and 38: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 39 and 40: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 41 and 42: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 43 and 44: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 45 and 46: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 47 and 48: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 49 and 50: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 51 and 52: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 53 and 54: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 55 and 56: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
- Page 57 and 58: Concept Rapport Domein (Zorg voor)
Concept Rapport Domein (Zorg voor) <strong>Wonen</strong> – februari 2011<br />
"<br />
�� Individualisering<br />
Toenemende differentiatie van het soort woningen en woonvormen als gevolg van<br />
veranderende woonbehoeften<br />
�� Trend: Toenemende woningbehoefte als gevolg van bevolkingsgroei en<br />
huishoudensverdunning<br />
�� Trend: Veranderingen in de woonlocatiekeuze<br />
�� Trend: Toename van de kosten van wonen voor kopers en huurders<br />
�� Trend: Inhoudelijke en bestuurlijke veranderingen van de inzet en sturing door<br />
rijksoverheid, provincies en gemeenten op de ruimtelijke ordening m.b.t.<br />
woningbouw<br />
�� Trend: Toenemende aandacht voor stadsvernieuwing / stedelijke vernieuwing<br />
�� Trend Domein Gezondheid: Het in toenemende mate aanbieden van semimurale,<br />
extramurale en transmurale zorg buiten de muren van een intramurale instelling,<br />
bijvoorbeeld in de eigen woning of in kleinschalige woonvormen<br />
Na 1945 – na 2005<br />
& '<br />
Na de Tweede Wereldoorlog nam de woningbehoefte dusdanig sterk toe, dat daar<br />
nauwelijks tegen op te bouwen viel. Nog bij de landelijke verkiezingen van 1967 werd de<br />
woningnood door de kiezers als het op één na belangrijkste probleem gezien, na de<br />
werkloosheid. In de naoorlogse woningbouw lag hierdoor de nadruk vooral op kwantiteit.<br />
Flatwoningen hadden dan ook de voorkeur van de overheid en vooral in de tweede helft<br />
van de jaren zestig werd veel hoogbouw geproduceerd. De kwaliteit van de woningen<br />
had veel minder aandacht. De nadruk lag op sobere woningbouw in grote aantallen en<br />
mede door strenge controle van het rijk op de kosten werden veel kleine woningen, zoals<br />
kleine portiekwoningen en duplexwoningen, gebouwd – hoewel al in 1963 bleek dat een<br />
grote meerderheid van de Nederlandse bevolking liefst in een eengezinswoning zou willen<br />
wonen, en die voorkeur sindsdien nauwelijks is veranderd. Pas aan het einde van de<br />
jaren zestig kwam er, onder druk van de inzettende suburbanisatie enerzijds en<br />
toenemende protesten van onder andere architecten tegen de absolute voorrang voor<br />
kwantiteit tegen de laagste kosten anderzijds, meer aandacht voor de kwaliteit van de<br />
woningen en de woonomgeving, maar dat was voor de massale hoogbouwprogramma’s<br />
al te laat. [Van der Cammen, 2008: 203; SCP 1998: 501A502]<br />
In de jaren zeventig kwam er meer aandacht voor differentiatie in de woningbouw als<br />
gevolg van de problemen met de verhuurbaarheid van de hoogbouwflats en het oordeel<br />
van de bewoners. Bovendien werden huishoudens steeds gedifferentieerder van<br />
samenstelling: er bleken meer soorten huishoudens te bestaan dan het gezin met twee<br />
kinderen. Daarnaast nam de welvaart toe, waardoor de vraag naar betere en grotere<br />
woningen groeide. [SCP, 1998: 502, 529A530; De Vreeze, 1993: 340; Brandsen, 1999:<br />
174].<br />
De woningkwaliteit werd lange tijd door de subsidievoorwaarden en de toetsingsprijsA<br />
methodiek van de overheid bepaald. Een groot deel van de nieuwbouw vond plaats met<br />
overheidssubsidie. In de zogenaamde ‘Voorschriften en wenken’ werden minimumA en<br />
maximumAkwaliteitseisen vastgelegd. Doordat deze eisen in combinatie met de<br />
toetsingsprijs rigide werden toegepast, gaven de minimumeisen van de Voorschriften en<br />
wenken tegelijkertijd ook de maximumkwaliteit aan. In 1984 werden de Voorschriften en<br />
8