VICTRIX 26 2 I - Saint-Roch

3.2 ELEKTRISCH SCHEMA.
14
INSTALLATEUR
6
5
7
5 65 8
12 15
6 16
10
11
8
9
12
13
4
11
12
12
5
10
10
8
8
13
9
5
12
11
11
11
9
12
8
8
5
6
2
10
11
GEBRUIKER
12
13
8
9
5
6
5
7
3
1
TECHNICUS
Legende:
B1 - Sonde aanvoer
B2 - Sanitaire sonde
B4 - Externe sonde (optional)
B9 - Sonde ingang sanitair (optional)
B10 - Sonde rookgassen
CAR V2 - Afstandsbediening Amico V2 (optional)
E1 - Ontstekingsbougies
E2 - Bougie voor detectie
E4 - Veiligheidsthermostaat
E13 - Thermozekering beveiliging warmtewisselaar
G2 - Aansteker
M1 - Circulator ketel
M20 - Ventilator
M30 - Driewegklep (geautomatiseerd)
R5 - Trimmer temperatuur sanitair
R6 - Trimmer temperatuur verwarming
S2 - Keuzeschakelaar werking
S3 - Drukknop reset blokkering
S4 - Sanitaire debietregelaar
S5 - Drukregelaar installatie
S20 - Omgevingsthermostaat (optional)
S31 - Drukknop On / Stand-by / Off
S33 - Drukknop info
T2 - Transformator laagspanning
X40 - Brug omgevingsthermostaat
Y1 - Gasklep
1 - N.B.: De gebruikersinterface bevindt zich op de
kant van de lassen van de kaart van de ketel
2 - Voeding 230 Vac 50Hz
3 - Statussignaal
4 - Brug aansluiting veiligheidsthermostaat
lage
temperatuur
5 - Blauw
6 - Bruin
7 - Geel / Groen
8 - Grijs
9 - Wit
10 - Groen
11 - Rood
12 - Zwart
13 - Oranje
14 - Paars
15 - Sanitair
16 - Verwarming
3-2
Afstandsbediening Amico: de ketel is voorzien
voor toepassing van de afstandsbediening Amico
(CAR V2 ), die aangesloten moet worden op de
klemmen 41 en 44 van het klemmenbord (onder
de hermetische kamer) volgens de juiste polariteit
en met uitsluiting van de brug X40.
Omgevingsthermostaat: de ketel is voorzien voor
toepassing van een omgevingsthermostaat (S20),
die aangesloten moet worden op de klemmen 40
- 41 van het klemmenbord (onder de hermetische
kamer) met uitsluiting van de brug X40.
De connector X5 wordt gebruikt voor aansluiting
op de relaiskaart.
de connector X6 dient voor aansluiting op de
personal computer.
De connector X8 wordt gebruikt voor het updaten
van de software.
Weerstand “R2”: bij koppeling met een “Installatiesupervisor”
moet men de weerstand “R2” op
de geïntegreerde kaart van de ketel uitschakelen.
3.3 EVENTUELE PROBLEMEN EN HUN
OORZAKEN.
N.B.: de onderhoudsinterventies moeten door
een bevoegde technicus worden uitgevoerd (bijvoorbeeld
de technische dienst van Immergas).
- Gasgeur. Te wijten aan lekken op de leidingen
van het gascircuit. Men moet de dichtheid van
het circuit voor gasaanvoer controleren.
- Herhaaldelijke blokkeringen van de ontsteking.
Kan veroorzaakt zijn door gastekort, controleer
of er druk op het net zit en of de gastoevoerkraan
open staat. Regeling van de gasklep
niet correct, controleer of de gasklep correct
afgesteld is.
- Onregelmatige verbranding of lawaai. Kan
veroorzaakt zijn door: vuile brander, verbrandingsparameters
niet correct, eindstuk aanzuiging-afvoer
niet correct geïnstalleerd. maak de
hierboven opgesomde componenten schoon,
controleer of het eindstuk correct geïnstalleerd
is, controleer of de gasklep correct is afgesteld
(Afstelling Off-Set) en of het gehalte CO 2
in de
rookgassen correct is.
- Frequente interventies van de veiligheidsthermostaat
voor te hoge temperatuur. Kan
afhangen van gebrek aan water in de ketel,
weinig circulatie van water in de installatie of
omdat de circulator geblokkeerd is. Controller
op de manometer of de druk van de installatie
binnen de vastgelegde limieten valt. Controleer
of de kleppen van de radiatoren niet allemaal
gesloten zijn en of de circulator werkt.
- Sifon verstopt. Kan veroorzaakt zijn door
aanslag van vuil of verbrandingsproducten binnenin.
Controleer via de aflaatdop voor condens
of er geen materiaalresten zijn die de doorgang
van de condens belemmeren.
- Warmtewisselaar verstopt. kan een gevolg zijn
van de verstopping van de sifon. Controleer via
de aflaatdop voor condens of er geen materiaalresten
zijn die de doorgang van de condens
belemmeren.
- Lawaai te wijten aan lucht die in de installatie
aanwezig is. Controleer het openen van het
kapje van het speciale ontluchtingsventiel (Fig.
1-25). Controleer of de druk van de installatie
en van de voorbelasting van het expansievat
binnen de vooraf bepaalde waarden vallen. De
waarde van de voorbelasting van het expansievat
moet 1,0 bar zijn, de waarde van de druk
van de installatie moet begrepen zijn tussen 1
en 1,2 bar.
3.4 OMSCHAKELING VAN DE KETEL
BIJ VERANDERING VAN GAS.
Wanneer men het toestel moet aanpassen aan een
ander gas dan het type gas vermeld op het label,
moet men de kit aanvragen met daarin het nodige
voor de omvorming die snel kan gebeuren.
De interventie voor aanpassing aan het type gas
moet worden toevertrouwd aan een bevoegde
technicus (bijvoorbeeld de technische dienst
van Immergas).
Om over te schakelen naar een ander type gas
moet het volgende gebeuren:
- het toestel zonder spanning zetten;
- de straalpijp vervangen die zich tussen de buis
van het gas en de mof voor vermenging lucht-
20 - NL