Richtlijn Funderingsonderzoek - Platform Fundering
Richtlijn Funderingsonderzoek - Platform Fundering
Richtlijn Funderingsonderzoek - Platform Fundering
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Ingenieursbureau<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong><br />
<strong>Richtlijn</strong> voor het onderzoeken en<br />
beoordelen van bestaande funderingen<br />
op houten palen of staal<br />
Datum: 22 januari 2009
Inhoudsopgave<br />
1. Doel en Opzet 4<br />
2. Bureaustudie 6<br />
3. Veldwerk 7<br />
3.1 Externe inspectie van het bouwwerk 7<br />
3.2 Lintvoegwaterpassing 7<br />
3.3 Interne inspectie van het bouwwerk 7<br />
3.4 Vloerwaterpassing 8<br />
3.5 Inspectie van de fundering van het bouwwerk 8<br />
4. Beoordeling 9<br />
4.1 Scheefstand ten opzichte van de horizontaal 10<br />
4.2 Scheefstand ten opzichte van de verticaal 10<br />
4.3 Scheurvorming van funderingstechnische aard 11<br />
4.4 Grondwaterstand 12<br />
4.5 Kwaliteit beton en metselwerk van de fundering 13<br />
4.6 De kwaliteit van het funderingshout 14<br />
4.7 Belendingen 15<br />
4.8 Ligging ten opzichte van de omgeving 15<br />
4.9 Monitoring gegevens 15<br />
4.10 Grondmechanisch draagvermogen fundering op staal 16<br />
5. Rapportage 17<br />
5.1 Projectomschrijving en/of beschrijving van het bouwwerk 17<br />
5.2 De resultaten van de bureaustudie 17<br />
5.3 De resultaten van het veld- en laboratoriumwerk 17<br />
5.4 De deelbeoordelingen 17<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 2 van 25
5.5 De beoordeling 17<br />
5.6 Randvoorwaarden of beperkingen van het funderingsonderzoek 17<br />
5.7 Bijzonderheden en overige zaken 18<br />
Bijlage 1 : Verklarende Woordenlijst 19<br />
Bijlage 2 : VROM - Protocol 25<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 3 van 25
1. Doel en Opzet<br />
Deze richtlijn is bedoeld te worden toegepast voor het onderzoek en de<br />
beoordeling van bestaande funderingen op houten palen of staal.<br />
De cursieve teksten in het hoofddocument zijn toegevoegd als opmerking of<br />
toelichting en maken geen deel uit van de richtlijn zelf.<br />
Het geheel van onderzoek, beoordeling en rapportage zal hierna worden<br />
aangeduid met de term funderingsonderzoek. De persoon of organisatie die het<br />
funderingsonderzoek uitvoert zal hierna worden aangeduid als de onderzoeker of<br />
adviseur.<br />
Het doel van een funderingsonderzoek is het vaststellen van de kwaliteit of het<br />
functioneren van een bestaande fundering en het vaststellen van de daarbij<br />
behorende funderingstechnische handhavingstermijn. Dit is de periode<br />
waarbinnen de fundering op de huidige wijze bij gelijkblijvende omstandigheden<br />
zal blijven functioneren zonder dat herstelmaatregelen nodig zijn. Een andere<br />
definitie is de periode waarbinnen de vervormingen van de fundering (bij<br />
gelijkblijvende omstandigheden) zodanig beperkt blijven dat geen verlies van de<br />
gebruikswaarde en economische waarde van het bouwwerk zal optreden.<br />
De beoordeling van de fundering volgens deze richtlijn omvat geen toetsing van<br />
de fundering aan thans of voorheen geldende bouwbesluiten of normen.<br />
Indien al mogelijk, zal een dergelijke beoordeling meestal een negatief resultaat<br />
opleveren. De beoordeling is daarom meer pragmatisch gericht en gaat uit van<br />
bewezen functioneren of sterkte van de fundering tot op het moment van<br />
onderzoek en een prognose van een eventuele kwaliteitsafname. De resultaten<br />
van lintvoegmetingen en vloerveldwaterpassingen worden hierbij o.m.<br />
beschouwd als de resultaten van een proefbelasting van de fundering vanaf de<br />
bouw.<br />
Aanleiding tot een funderingsonderzoek is meestal een technische onderbouwing<br />
te verkrijgen voor de motivatie om al dan niet funderingsherstel uit te voeren.<br />
Een andere reden voor funderingsonderzoek is een waardebepaling en<br />
inschatting van mogelijke toekomstige financiële of technische risico’s bij<br />
eigendomsoverdracht.<br />
De richtlijn is opgesteld door het Ingenieursbureau van Gemeentewerken<br />
Rotterdam. Bij verwijzing kan de richtlijn worden aangeduid als de Concept<br />
IGWR-<strong>Richtlijn</strong>.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 4 van 25
Een funderingsonderzoek moet ten minste uit de volgende onderdelen bestaan:<br />
− Bureaustudie volgens hoofdstuk 2;<br />
− Veldwerk volgens hoofdstuk 3;<br />
− Beoordeling volgens hoofdstuk 4;<br />
− Rapportage volgens hoofdstuk 5.<br />
Dit document heeft 2 bijlagen, die onderdeel zijn van de richtlijn.<br />
Bijlage 1 is de “Woordenlijst <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong>”, Ingenieursbureau van<br />
Gemeentewerken Rotterdam d.d. 22 januari 2009. Termen en definities in de<br />
richtlijn zijn conform de gegeven hoofdbetekenissen in bijlage 1.<br />
Bijlage 2 is het “Protocol voor het uitvoeren van een inspectie aan houten<br />
paalfunderingen”, Ministerie van VROM d.d. 23 juni 2003 (hierna aan te duiden<br />
als: VROM-protocol).<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 5 van 25
2. Bureaustudie<br />
De onderzoeker moet een bureaustudie uitvoeren aan de hand van<br />
archiefgegevens en andere bronnen, waarbij de volgende gegevens (voor zover<br />
beschikbaar) worden verzameld en beschouwd:<br />
− situatietekening(en) van het bouwwerk;<br />
− bouwjaar, bouwtechnische gegevens en bouwtekeningen van het bouwwerk;<br />
− gegevens over de bouweenheid en de belendingen;<br />
− de resultaten van eerder uitgevoerde funderingsonderzoeken;<br />
− gegevens over de bodemopbouw en de grondwaterstanden in het gebied;<br />
− gegevens over de oorspronkelijke en officiële straatpeilen (uitgiftepeilen);<br />
alsmede de actuele straatpeilen in het gebied<br />
− omgevings specifieke omstandigheden.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 6 van 25
3. Veldwerk<br />
Voor een funderingsonderzoek moet de onderzoeker ten minste de volgende<br />
veldwerken uitvoeren. Indien uit de resultaten van één of meer veldwerken reeds<br />
volgt dat de fundering als “slecht” of "zeer slecht" (conform hoofdstuk 4) zal<br />
worden beoordeeld, dan mag uitvoering van de overige veldwerken achterwege<br />
blijven. Deze handelswijze moet door de adviseur worden gemotiveerd in de<br />
rapportage.<br />
3.1 Externe inspectie van het bouwwerk<br />
De onderzoeker inspecteert de voor- zij- en achtergevels van het bouwwerk,<br />
de belendingen of de bouweenheid visueel. De onderzoeker inventariseert de<br />
opgetreden scheurvorming van funderingstechnische aard en legt de significante<br />
delen daarvan fotografisch vast. Scheurvorming van andere aard moet altijd als<br />
zodanig worden aangemerkt. Scheefstanden ten opzichte van de verticaal van<br />
het bouwwerk worden opgemeten in mm uit het lood per 1,0 m hoogteverschil.<br />
Bouw- of sloopwerkzaamheden, ophogingen, ontgravingen, bouwputten,<br />
bemalingen of andere van invloed zijnde omstandigheden in de directe omgeving<br />
worden aangemerkt.<br />
3.2 Lintvoegwaterpassing<br />
De onderzoeker meet op een aantal punten het verschil in hoogte in mm van een<br />
lintvoeg of andere oorspronkelijk horizontale elementen van de gevel(s) ten<br />
opzichte van een gekozen nulpunt. Gevels van de belendingen of bouweenheid<br />
worden hierbij meegenomen.<br />
3.3 Interne inspectie van het bouwwerk<br />
De onderzoeker inspecteert het bouwwerk intern visueel. De onderzoeker<br />
inventariseert de opgetreden scheurvorming van funderingstechnische aard en<br />
legt de significante delen daarvan fotografisch vast. Scheurvormingen van<br />
andere aard moeten altijd als zodanig worden aangemerkt. Scheefstanden ten<br />
opzichte van de verticaal van muren worden opgemeten in mm uit het lood per<br />
1,0 m hoogteverschil. De onderzoeker controleert de aansluitingen tussen haaks<br />
op elkaar staande murenen/of gevels. Veranderingen in het pand ten opzichte<br />
van de oorspronkelijke situatie (verbouwingen, ander gebruik etc.) worden<br />
aangemerkt.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 7 van 25
3.4 Vloerwaterpassing<br />
De onderzoeker meet op een aantal punten het verschil in hoogte in mm in het<br />
een vloerveld van de begane grond of de 1 e verdieping van het bouwwerk ten<br />
opzichte van een gekozen nulpunt. Om het effect van doorbuiging van de vloeren<br />
te nivelleren moeten de meetpunten zo dicht mogelijk bij de vloeropleggingen<br />
liggen.<br />
3.5 Inspectie van de fundering van het bouwwerk<br />
De onderzoeker inspecteert de fundering conform het “Protocol voor het<br />
uitvoeren van een inspectie aan houten paalfunderingen” (Ministerie VROM d.d.<br />
23 juni 2003, zie bijlage 2 van deze richtlijn). De onderzoeker volgt bij een<br />
fundering op staal dezelfde werkwijze met weglating van de onderdelen, die<br />
betrekking hebben op het funderingshout.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 8 van 25
4. Beoordeling<br />
De adviseur moet de kwaliteit of het functioneren van de fundering beoordelen<br />
als goed, redelijk, matig, slecht of zeer slecht. Aan deze categorieën zijn<br />
funderingstechnische handhavingstermijnen gekoppeld conform onderstaande<br />
tabel. De adviseur moet als onderdeel van de beoordeling een<br />
funderingstechnische handhavingstermijn volgens de tabel aangeven.<br />
De adviseur moet hierbij rekening houden met de te verwachten ontwikkeling van<br />
de kwaliteit of het functioneren van de fundering.<br />
Binnen een categorie heeft de adviseur een keuze in de bijbehorende<br />
funderingstechnische handhavingstermijn. De verschillende termijnen per<br />
categorie zijn o.a. opgenomen om de adviseur de mogelijkheid te geven tot<br />
nuancering en om aan te kunnen sluiten bij de bestaande praktijk in diverse<br />
regio’s en gemeenten. Een termijn van 0 jaar geeft aan dat onmiddellijk<br />
maatregelen noodzakelijk zijn.<br />
<strong>Fundering</strong>stechnische<br />
Beoordeling<br />
goed<br />
redelijk<br />
matig<br />
slecht<br />
zeer slecht<br />
<strong>Fundering</strong>stechnische<br />
Handhavingstermijn<br />
[jaren]<br />
50<br />
40<br />
30<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
5<br />
3<br />
1<br />
0<br />
De beoordeling moet, indien van toepassing, in elk geval worden gebaseerd op<br />
de onderstaande deelbeoordelingen door middel van een multi-criteria of matrix<br />
analyse. De adviseur bepaalt het belang van iedere deelbeoordeling in de<br />
uiteindelijke beoordeling en vermeldt dit met een motivatie in de rapportage.<br />
De adviseur moet bij de deelbeoordelingen rekening houden met te verwachten<br />
ontwikkeling van het betreffende aspect en dit vermelden in de rapportage.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 9 van 25
4.1 Scheefstand ten opzichte van de horizontaal<br />
Dit betreft de gemeten scheefstanden van vloeren, dorpels, lateien, lintvoegen<br />
etc., waarbij het casco overwegend uit metselwerk bestaat. De scheefstand moet<br />
als goed, redelijk, matig of slecht worden beoordeeld volgens onderstaande<br />
tabel. De maximum scheefstand is hierbij maatgevend.<br />
Scheefstand t.o.v. de horizontaal<br />
[mm/m 1 ]<br />
[rad]<br />
Deelbeoordeling<br />
0 - 10 < 1:100 goed<br />
10 - 15 1:100 - 1:67 redelijk<br />
15 - 20 1:67 - 1:50 matig<br />
> 20 > 1:50 slecht<br />
Indien het casco overwegend uit beton bestaat geldt onderstaande tabel.<br />
In plaats van de scheefstand ten opzichte van de horizontaal mag ook de<br />
relatieve rotatie worden gebruikt.<br />
Scheefstand t.o.v. de horizontaal Deelbeoordeling<br />
of relatieve rotatie<br />
[rad] [mm/m 1 ]<br />
< 1:300 < 3,3 goed<br />
1:300 – 1:150 3,3 - 6,7 redelijk<br />
1:150 – 1:100 6,7 - 10 matig<br />
> 1:100 > 10 slecht<br />
4.2 Scheefstand ten opzichte van de verticaal<br />
Dit betreft het uit het lood staan, (uit)knikken en hol of bol staan van gevels,<br />
muren, penanten, stijlen en wanden. Deze scheefstand moet altijd in samenhang<br />
met de scheefstand ten opzichte van de horizontaal van de aansluitende delen<br />
van het bouwwerk of de belendingen worden beschouwd. Een gelijke of grotere<br />
scheefstand ten opzichte van de horizontaal van deze delen is hierbij dan steeds<br />
maatgevend voor deze deelbeoordeling. Bij pendelwerking, knik, hol- of bolstaan<br />
moet de scheefstand ten opzichte van de verticaal als goed, redelijk, matig of<br />
slecht worden beoordeeld volgens onderstaande tabel.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 10 van 25
Weerstand tegen instabiliteit<br />
goed: volledig gewaarborgd door<br />
verankering of schijfwerking<br />
redelijk: deels gewaarborgd door<br />
verankering of schijfwerking<br />
matig: deels gewaarborgd door<br />
verankering of schijfwerking<br />
slecht: geen of onvoldoende verankering<br />
of schijfwerking aanwezig<br />
Deelbeoordeling<br />
goed<br />
redelijk<br />
matig<br />
slecht<br />
In alle andere gevallen moet de maximim scheefstand ten opzichte van de<br />
verticaal als goed, redelijk, matig of slecht worden beoordeeld volgens<br />
onderstaande tabel.<br />
Scheefstand t.o.v. de verticaal [mm/m 1 ] Deelbeoordeling<br />
0 - 15 goed<br />
15 - 20 redelijk<br />
20 - 30 matig<br />
> 30 slecht<br />
4.3 Scheurvorming van funderingstechnische aard<br />
Dit betreft uitsluitend scheuren en scheurenpatronen van funderingstechnische<br />
aard. De scheurvorming moet als goed, redelijk, matig of slecht worden<br />
beoordeeld volgens onderstaande tabel.<br />
Actief /<br />
Niet actief<br />
oud of<br />
niet actief<br />
recent of<br />
actief<br />
Scheurvorming van funderingstechnische aard<br />
Hoeveelheid of lengte van de Onderlinge<br />
scheuren per bouwwerk verplaatsing<br />
of deellocatie van een bouwwerk muurdelen (mm)<br />
geen<br />
gering<br />
aanzienlijk<br />
gering<br />
aanzienlijk<br />
Deel -<br />
beoordeling<br />
goed<br />
< 1,0 goed<br />
1,0 – 2,5 redelijk<br />
> 2,5 matig<br />
< 1,0 redelijk<br />
1,0 – 2,5 matig<br />
> 2,5 slecht<br />
< 1,0 redelijk<br />
1,0 – 2,5 matig<br />
> 2,5 slecht<br />
< 1,0 matig<br />
1,0 – 2,5 slecht<br />
> 2,5 slecht<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 11 van 25
4.4 Grondwaterstand<br />
De adviseur moet de invloed van de grondwaterstand bij een houten<br />
paalfundering beoordelen als goed, redelijk, matig of slecht volgens<br />
onderstaande tabel, waarbij deze grondwaterstand op de locatie van het<br />
funderingshout min of meer permanent aanwezig moet zijn. Bij de beoordeling<br />
moet daarom het verloop van de grondwaterstand in de tijd en de nabijheid van<br />
de meetpunt worden beschouwd. De adviseur verdisconteert het verloop van de<br />
grondwaterstand in de tijd in de beoordeling, evenals de mate waarin de<br />
grondwaterstand kan worden gerelateerd aan de locatie van het funderingshout.<br />
Indien het funderingshout geheel is omsloten door ongeroerde en vochtige klei<br />
mag van 0,1 m lagere grondwaterstanden worden uitgegaan voor een gelijke<br />
beoordeling.<br />
Grondwaterdekking / Droogstand<br />
Deelbeoordeling<br />
grondwaterdekking > 0,1 m<br />
goed<br />
0,1 m > grondwaterdekking > 0,0 m redelijk<br />
0,0 m < droogstand < 0,1 m matig<br />
droogstand > 0,1 m<br />
slecht<br />
Bij een fundering op staal zonder kruipruimte moet de adviseur de invloed van de<br />
grondwaterstand als goed, redelijk, matig of slecht beoordelen volgens<br />
onderstaande tabel, waarbij deze grondwaterstand op de locatie van het<br />
bouwwerk min of meer permanent aanwezig moet zijn. Bij de beoordeling moet<br />
daarom het verloop van de grondwaterstand in de tijd en de nabijheid van de<br />
meetpunt worden beschouwd. De adviseur verdisconteert het verloop van de<br />
grondwaterstand in de tijd in de beoordeling, evenals de mate dat de<br />
grondwaterstand kan worden gerelateerd aan de locatie van het bouwwerk. De<br />
invloed op isolatielagen e.d. is niet beschouwd. De tabel geldt niet voor kelders<br />
en souterrains. Waterdichtheid van kelders en souterrains is geen<br />
funderingstechnische zaak, maar een bouwtechnische zaak.<br />
Ontwateringsdiepte Deelbeoordeling<br />
t.o.v. vloerpeil<br />
bij vochtdichte losse vloer<br />
> 0,5 m goed<br />
< 0,5 m<br />
redelijk<br />
> 0,3 m<br />
< 0,3 m<br />
matig<br />
> 0,1 m<br />
< 0,1 m slecht<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 12 van 25
Bij een fundering op staal met kruipruimte moet de adviseur de invloed van de<br />
grondwaterstand als goed, redelijk, matig of slecht beoordelen volgens<br />
onderstaande tabel, waarbij deze grondwaterstand op de locatie van het<br />
bouwwerk min of meer permanent aanwezig moet zijn. Bij de beoordeling moet<br />
daarom het verloop van de grondwaterstand in de tijd en de nabijheid van het<br />
meetpunt worden beschouwd. De adviseur verdisconteert het verloop van de<br />
grondwaterstand in de tijd in de beoordeling, evenals de mate dat de<br />
grondwaterstand kan worden gerelateerd aan de locatie van het bouwwerk.<br />
De meest ongunstige beoordeling volgens de tabel is maatgevend.<br />
Water in<br />
kruipruimte<br />
Houten Vloer<br />
Grondwaterstand<br />
beneden<br />
Vloerpeil<br />
Vochtdichte<br />
Betonvloer<br />
Grondwaterstand<br />
beneden<br />
Vloerpeil<br />
Deelbeoordeling<br />
nooit > 0,7 m > 0,7 m goed<br />
zelden<br />
< 0,7 m<br />
< 0,7 m<br />
redelijk<br />
> 0,5 m<br />
> 0,5 m<br />
soms<br />
< 0,5 m<br />
< 0,5 m<br />
matig<br />
> 0,3 m<br />
> 0,3 m<br />
langdurig < 0,3 m < 0,3 m slecht<br />
4.5 Kwaliteit beton en metselwerk van de fundering<br />
De kwaliteit van het metsel- en/of betonwerk moet als goed, redelijk, matig of<br />
slecht worden beoordeeld volgens onderstaand schema.<br />
Beton Metselwerk Deelbeoordeling<br />
hard, geen scheuren of<br />
scholvorming<br />
stenen hard<br />
voegen hard<br />
geen scheuren<br />
goed<br />
weining scheuren of<br />
scholvorming aanwezig<br />
scheuren, scholvorming of<br />
grindnesten aanwezig<br />
ernstige scheuren of<br />
scholvorming, corroderende<br />
wapening zichtbaar<br />
stenen hard<br />
voegen zacht<br />
weinig scheurvorming<br />
stenen zacht<br />
voegen zacht<br />
scheurvorming<br />
loszittende<br />
of verbrokkelde stenen<br />
ernstige scheurvorming<br />
redelijk<br />
matig<br />
slecht<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 13 van 25
4.6 De kwaliteit van het funderingshout<br />
De kwaliteit van het funderinghout moet als goed, redelijk, matig of slecht worden<br />
beoordeeld aan de hand van de resultaten van de visuele inspectie en de<br />
gemeten gemiddelde indringing per meetlocatie volgens het VROM-protocol.<br />
Indien laboratoriumonderzoek naar de kwaliteit en aantasting van houtmonsters<br />
is verricht, wordt de beoordeling vooral verricht aan de hand van de soort, de<br />
omvang en ernst van de aantasting volgens het uitgevoerde laboratoriumonderzoek.<br />
Bij de beoordeling van de kwaliteit aan de hand van de gemeten<br />
indringingswaarden en/of diepte en ernst van de aantasting moeten de<br />
overblijvende houtafmetingen in beschouwing worden genomen, alsmede de<br />
prognose hiervan. De mate van indringing op zich zelf is geen maatstaf voor<br />
deze deelbeoordeling.<br />
Bij de beoordeling van de resultaten van de visuele inspectie gaat het met name<br />
om het signaleren van ernstige gebreken, zoals gebroken langshout of kespen,<br />
gespleten of beschadigde paalkoppen, weggerot of volledig verrot hout, zeer<br />
ernstig samengeperst hout en niet of onvoldoende centrisch belaste paalkoppen.<br />
De gemiddelde indringing per meetlocatie moet als goed, redelijk, matig of slecht<br />
worden beoordeeld volgens de onderstaande tabel<br />
Paalkopdiameter [mm]<br />
Deel-<br />
100<br />
120<br />
120<br />
140<br />
140<br />
160<br />
160<br />
180<br />
180<br />
200<br />
200<br />
220<br />
220<br />
240<br />
240<br />
260<br />
260<br />
280<br />
280<br />
300<br />
300<br />
320<br />
beoor-<br />
deling<br />
Indringing [mm]<br />
0-5 0-5 0-5 0-10 0-10 0-10 0-10 0-10 0-10 0-20 0-20 goed<br />
0-5 0-5 5-10 10-15 10-20 10-25 10-30 10-35 10-35 20-45 20-50 redelijk<br />
5-10 5-10 10-15 15-20 20-30 25-40 30-50 35-60 35-60 45-70 50-80 matig<br />
>10 >10 >15 >20 >30 >40 >50 >60 >60 >70 >80 slecht<br />
De maximum te meten indringing met de pilodyn bedraagt 50 mm.<br />
Als alternatief mag de deelbeoordeling van de kwaliteit van de houten palen<br />
worden gebaseerd op een berekening van het constructieve draagvermogen van<br />
de paalkoppen. Uit de berekening moet blijken dat het constructieve<br />
draagvermogen aan het einde van aangegeven funderingstechnische<br />
handhavingstermijn voldoet. De uitgangspunten, de wijze en het resultaat van de<br />
berekening moeten deel uitmaken van de rapportage. Als alternatief kan ook<br />
worden aangehouden dat de resterende dragende afmetingen voor een<br />
gemiddeld belaste paalkop ten minste 150 mm moeten bedragen. Voor<br />
langshout is dit 40 mm en voor kespen is dit 50 mm.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 14 van 25
4.7 Belendingen<br />
De invloed van de funderingstechnische conditie en de situatie van de<br />
belendingen op de kwaliteit of het functioneren van de fundering van het<br />
bouwwerk, moet als goed, redelijk, matig of slecht worden beoordeeld.<br />
De belendingen of bouweenheid moeten daarom zo veel mogelijk in de<br />
bureaustudie en het veldwerk worden meegenomen.<br />
4.8 Ligging ten opzichte van de omgeving<br />
De ligging van het bouwwerk ten opzichte van de omgeving, als onderdeel van<br />
de kwaliteit of het functioneren van de fundering, moet als goed, redelijk, matig of<br />
slecht worden beoordeeld. Dit gebeurt o.a. aan de hand van de absolute zetting<br />
van het bouwwerk (inclusief nog te verwachten zettingen) ten opzichte van het<br />
actuele en officiële straatpeil (uitgiftepeil) of omliggende maaiveld, met name met<br />
betrekking tot wateroverlast, toegang, huisaansluitingen en toekomstige<br />
wijzigingen in het straatpeil. De invloed van nabijgelegen taluds, grondkerende<br />
constructies of open water moet tevens in deze deelbeoordeling worden<br />
betrokken. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid en invloed van negatieve kleef.<br />
4.9 Monitoring gegevens<br />
Indien gegevens van grondwaterstanden, zettingsmetingen, deformatiemetingen<br />
of scheurmetingen ten opzichte van de tijd beschikbaar zijn moeten deze worden<br />
verdisconteerd in de betreffende bovenstaande deelbeoordelingen.<br />
De adviseur kan de zakkingen van de fundering als goed, redelijk matig of slecht<br />
beoordelen vogens onderstaande tabel.<br />
Zakkingssnelheid Verschilzakkingssnelheid Deelbeoordeling<br />
[mm/jaar]<br />
[mm/jaar]<br />
1,0 0,5 goed<br />
2,0 1,0 redelijk<br />
3,0 1,5 matig<br />
4,0 2,0 slecht<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 15 van 25
4.10 Grondmechanisch draagvermogen fundering op staal<br />
De adviseur gaat na of voldoende gronddekking naast de fundering op staal<br />
aanwezig is om het grondmechanisch draagvermogen te waarborgen.<br />
De gronddekking kan worden aangetast ten gevolge van erosie door water en<br />
wind of door ontgronding door mensen of dieren.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 16 van 25
5. Rapportage<br />
De rapportage moet uit de volgende onderdelen bestaan.<br />
5.1 Projectomschrijving en/of beschrijving van het bouwwerk<br />
O.a. korte beschrijving van het project en het onderzochte bouwwerk, de<br />
belendingen of de bouweenheid, zoals type, omvang en aantal bouwlagen.<br />
5.2 De resultaten van de bureaustudie<br />
Alle resultaten van de bureaustudie moeten in het rapport worden vermeld of<br />
opgenomen in de vorm van rapporten, beschrijvingen, tekeningen, tabellen,<br />
grafieken of foto's. Tekeningen moeten op schaal zijn. Alle hoogten en niveaus<br />
moeten worden aangegeven ten opzichte van N.A.P.<br />
5.3 De resultaten van het veld- en laboratoriumwerk<br />
Alle resultaten van het uitgevoerde veld- en laboratoriumwerk moeten in de<br />
rapportage worden opgenomen in de vorm van beschrijvingen, tekeningen,<br />
tabellen, grafieken of foto's. Tekeningen moeten op schaal zijn. Alle hoogten en<br />
niveaus moeten worden aangegeven in mm of m ten opzichte van N.A.P. met<br />
uitzondering van lintvoegmetingen en vloerveldwaterpassingen.<br />
5.4 De deelbeoordelingen<br />
Alle resultaten van de deelbeoordelingen moeten in het rapport worden vermeld.<br />
5.5 De beoordeling<br />
De adviseur vermeldt het resultaat van de beoordeling en de geldende<br />
funderingstechnische handhavingstermijn en geeft daarbij met een motivatie het<br />
belang van de onderliggende deelbeoordelingen aan.<br />
5.6 Randvoorwaarden of beperkingen van het funderingsonderzoek<br />
Omstandigheden die de betrouwbaarheid of geldigheid van de beoordeling<br />
beperken moeten hier worden genoemd.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 17 van 25
5.7 Bijzonderheden en overige zaken<br />
Specifieke oorzaken of bijzondere omstandigheden voor het niet goed<br />
functioneren van de fundering kunnen o.a. worden vermeld.<br />
Indien gewenst, kunnen te nemen funderingstechnische maatregelen worden<br />
aangegeven.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 18 van 25
Bijlage 1 : Verklarende Woordenlijst<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 19 van 25
VERKLARENDE WOORDENLIJST FUNDERINGSONDERZOEK<br />
(versie 22 januari 2009)<br />
aanwasboor: holle boor voor het nemen van een houtmonster<br />
absolute zetting: zakking van een pand als geheel ten opzichte van zijn omgeving<br />
actieve of verse scheuren: scheuren die nog steeds in beweging zijn, recent zijn ontstaan of<br />
recent in beweging zijn geweest<br />
Amsterdamse fundering: type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur met<br />
versnijdingen, waaronder langshout en kespen. Onder de kespen staan steeds paarsgewijs twee<br />
houten palen.<br />
antropogene lagen: grond(lagen) niet door natuurlijke afzetting ontstaan maar door de mens<br />
aangebracht.<br />
bacteriële aantasting: aantasting van hout door bacteriën (in tegenstelling tot aantasting door<br />
schimmels).<br />
belending: aangrenzend pand of terrein<br />
borstwering: muurgedeelte onder een raam of raampartij<br />
bouweenheid: groep panden, die tegelijkertijd zijn gebouwd volgens een gezamelijk ontwerp. De<br />
groep is constructief onlosmakelijk aan elkaar verbonden en heeft gewoonlijk dezelfde fundering.<br />
Ingebinte panden behoren per definitie niet tot de bouweenheid waarbij zij zijn ingebint. Wordt<br />
ook wel bouwkundige eenheid of bouwstroom en soms bouwblok genoemd.<br />
bouwmuur: pandscheidende muur of buitenmuur van een pand. Voorgevels, achtergevels,<br />
tussenmuren en binnenmuren vallen hier niet onder.<br />
bovenkant funderingshout; bovenkant houten paalfundering: hoogte of niveau ten opzichte van<br />
NAP van het hoogste punt of gedeelte van het funderingshout. Wordt ook wel aanleghoogte<br />
genoemd.<br />
capilaire werking: het verschijnsel dat de grond vlak boven de grondwaterstand ook nat is.<br />
casco: het geheel van alle constructieve delen of de constructieve schil van een pand,<br />
omvattende alle dragende muren en al het dragend metselwerk, meestal inclusief balkenlagen en<br />
verankeringen (en, indien van beton, de vloeren). Kozijnen, pleisterwerk, ramen, deuren,<br />
dakbeschot, dakbedekking, houten vloerdelen en houten trappen behoren niet tot het casco.<br />
constructief draagvermogen (van een paal): het draagvermogen van een paal ontleend aan de<br />
eigen sterkte van (het materiaal van) de paal of paalschacht. (zie ook: het grondmechanisch<br />
draagvermogen.)<br />
cunet: sleufvormige strook in een terrein, opgevuld met een afwijkend materiaal, meestal zand.<br />
Dordtse fundering: type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur met<br />
versnijdingen, waaronder langshout en kespen. Onder het midden van de kespen staat steeds<br />
één houten paal.<br />
Wordt soms gebruikt om een gemengde fundering aan te duiden.<br />
drooglegging: het hoogteverschil tussen het maaiveld (of de bodem van een kruipruimte) en het<br />
officiele singelpeil, slootpeil of polderpeil, of een ander ontwateringsmiddel zoals een horizontale<br />
drain.<br />
N.B.: het begrip drooglegging wordt vaak verwisseld met het begrip ontwateringsdiepte (zie<br />
aldaar).<br />
droogstand: situatie waarbij de grondwaterstand beneden de bovenkant van de houten<br />
paalfundering ligt.<br />
Bij droogstand kan schimmel en houtrot (i.e. paalrot) ontstaan.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 20 van 25
erosiebacterie: bepaalde soort(en) bacteriën die een aantasting gelijkend op erosie van het hout<br />
veroorzaakt.<br />
freatische grondwaterstand: vrije grondwaterstand, dus niet een grondwaterstand onder invloed<br />
van een wel, bronnen of ander water onder druk.<br />
funderingsbalk: balk van beton, waaronder gewoonlijk een enkele rij (houten) palen staat (al dan<br />
niet met oplangers).<br />
fundering op staal: fundering zonder palen, die direct op de onderliggende grond rust.<br />
funderingshout; houten paalfundering: het geheel van alle houten onderdelen van een fundering<br />
op houten palen dus inclusief het langshout, de kespen en de houten palen zelf.<br />
funderingstechnische handhavingstermijn: de periode waarbinnen de fundering op de huidige<br />
wijze bij gelijkblijvende omstandigheden zal blijven functioneren zonder dat herstel maatregelen<br />
nodig zijn.<br />
funderingsverlaging; verlaging: methode van funderingsherstel waarbij (al dan niet aangetast)<br />
langshout, kespen en de bovenste delen van houten palen worden verwijderd en vervangen,<br />
meestal door metselwerk of beton, om zo droogstand tegen te gaan en het constructieve<br />
draagvermogen (weer) te verzekeren.<br />
gemengde fundering: fundering op staal, waaronder ook palen aanwezig zijn, of pand dat deels<br />
op staal is gefundeerd (bijvoorbeeld ter plaatse van de kelder) en deels op palen staat. Wordt ook<br />
wel hybride fundering genoemd. Wordt soms ook gebruikt bij panden met afwisselend een<br />
Amsterdamse en Rotterdamse fundering.<br />
grondmechanisch draagvermogen (van een paal): het draagvermogen van een paal ontleend aan<br />
de weerstand van de grond waarin deze paal staat. (zie ook: het constructieve draagvermogen.)<br />
grondwaterniveau; grondwaterpeil; grondwaterspiegel; grondwaterstand: hoogte ten opzichte van<br />
NAP van de bovenkant van het grondwater. Wordt ook wel freatische grondwaterstand genoemd.<br />
grondwaterdekking: maat voor het hoogteverschil tussen de bovenkant van het funderingshout en<br />
de freatische grondwaterstand. Het funderingshout bevindt zich hierbij onder het grondwaterpeil.<br />
hardheidshamer; prikker; prikapparaat; Pilodyn; slaghamer: apparaat waarmee op<br />
gestandaardiseerde wijze de indringingswaarde van houten paalfunderingen wordt gemeten.<br />
h.o.h.; h.o.h. - afstand; hart op hart afstand: afstand tussen de middens van twee onderdelen of<br />
elementen.<br />
Holoceen, Holocene lagen, Holocene pakket: grond(lagen) ontstaan of afgezet in het Holocene<br />
tijdperk.<br />
Dit geologische tijdperk begon ca.10.000 jaar geleden, aansluitend op de meest recente ijstijd.<br />
inbinten: muur of fundering van een reeds bestaand pand gebruiken bij de bouw van een<br />
naastgelegen pand.<br />
indringingswaarde; indringwaarde: de afstand in mm waarover de pen van de standaard prikker<br />
(hardheidshamer) het funderingshout binnendringt bij een beproeving. Deze afstand is een maat<br />
voor de kwaliteit en aantasting van het funderingshout.<br />
kern; kernhout (van een paal); aanduiding voor het binnenste hout of deel van een paal ter<br />
onderscheid van de buitenste schil of spinthout (zie aldaar). Kernhout is doorgaans van betere<br />
kwaliteit dan het spinthout.<br />
kesp: houten balk onder een funderingsmuur, dwars op de richting van die muur. (zie ook:<br />
langshout.)<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 21 van 25
langshout: één of meerdere zware houten planken of balken aan de onderzijde van een<br />
gemetselde funderingsmuur in de richting van die muur. Soms als kesp aangeduid.<br />
latei: soort balk of balkconstructie in muur boven deuren, ramen en andere openingen.<br />
links: als links of de linkerzijde van een pand geldt wat als links wordt gezien door een waarnemer<br />
staande voor het pand (aan de straat- of adreszijde), kijkend in de richting van het pand.<br />
lintvoeg: doorgaande horizontale voeg in metselwerk. Wordt ook wel langsvoeg of strekvoeg<br />
genoemd.<br />
lintvoegmeting; lintvoegwaterpassing: meting van de hoogte van een lintvoeg. Men gaat ervan uit<br />
dat een lintvoeg bij aanleg zuiver horizontaal is.<br />
maaiveld (mv of m.v.): het vlak gevormd door de bovenkant van de grond of de bestrating, met<br />
name rondom een gebouw.<br />
maaiveldhoogte: hoogte waarop het maaiveld zich bevindt ten opzichte van NAP.<br />
mm: millimeter.<br />
NAP of N.A.P. (= Normaal Amsterdams Peil): vaste hoogte, die geldt voor geheel Nederland en<br />
is vastgelegd door middel van officiële hoogtemerken. Alle hoogtes, niveau's en peilen worden<br />
aangegeven ten opzichte van NAP. Voorbeeld: Grondwaterstand: NAP + 0,2 m, dat wil zeggen:<br />
de grondwaterstand ligt<br />
0,2 m boven NAP. Maaiveld: NAP - 1,05 m, dat wil zeggen: het maaiveld ligt 1,05 m beneden<br />
NAP.<br />
negatieve kleef: extra belasting uitgeoefend op een funderingspaal door langs de paalschacht<br />
zakkende grond. Treedt op bij de meeste paalfunderingen.<br />
officieel vastgestelde straatpeil; officiële straatpeil: de hoogte ten opzichte van NAP waarop een<br />
straat (of openbaar gebied) wordt aangelegd en wordt onderhouden. Wordt ook wel aangeduid<br />
met streefpeil en is in principe gelijk aan het uitgiftepeil (zie aldaar). Het werkelijke of actuele<br />
straatpeil kan ten gevolge van zakking afwijken van het officiële straatpeil.<br />
onderkant metselwerk of betonnen fundering: hoogte of niveau ten opzichte van NAP meestal<br />
gelijk aan de bovenkant van het funderingshout of de aanleghoogte.<br />
ontwateringsdiepte: maat voor het hoogteverschil tussen het maaiveld (of de bodem van een<br />
kruipruimte) en de freatische grondwaterstand. N.B.: het begrip ontwateringsdiepte wordt vaak<br />
verwisseld met het begrip drooglegging (zie aldaar).<br />
oplanger; betonoplanger; opzetter; betonopzetter: betonnen opzetstuk, dat op een houten paal<br />
wordt gezet om deze vervolgens dieper weg te heien. Op deze wijze komt de kop van de houten<br />
paal verder onder de grondwaterstand te zitten. Oplangers worden sinds omstreeks 1930<br />
toegepast.<br />
overstek: gedeelte van een fundering (of gebouw) dat slechts aan één kant wordt ondersteund.<br />
paaljuk: het geheel van een kesp met daaronder twee houten palen.<br />
paalkop: bovenste gedeelte van een paal.<br />
paalschacht: deel van een paal tussen de paalkop en de paalvoet.<br />
paalvoet: onderste deel van een paal.<br />
palenpest: (onofficiële) term voor aantasting van funderingshout door bacteriën. (In tegenstelling<br />
tot “paalrot” waarbij uitsluitend aantasting ten gevolge van droogstand i.e. schimmels wordt<br />
bedoeld.)<br />
palenplan: tekening waarop de plaats van de palen in bovenaanzicht staat aangegeven.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 22 van 25
peilbuis: in de grond geplaatste buis met een filter aan de onderzijde om de grondwaterstand te<br />
peilen.<br />
penant: (smal) deel van een muur of gevel naast of tussen deuren, ramen en hoeken van<br />
panden.<br />
Pleistoceen, Pleistocene lagen, Pleistoceen zand: Grond(lagen) of zand afgezet tijdens het<br />
Pleistocene tijdperk. Het Pleistocene tijdperk gaat vooraf aan het Holocene tijdperk (zie aldaar).<br />
De bovenkant van de Pleistocene lagen ligt in west Nederland globaal tussen NAP – 10 m en<br />
NAP – 20 m.<br />
rechts: als rechts of de rechterzijde van een pand geldt wat als rechts wordt gezien door een<br />
waarnemer staande voor het pand (aan de straat- of adreszijde), kijkend in de richting van het<br />
pand.<br />
poer: blokvormig deel van een fundering, meestal van beton, waaronder één of meer palen<br />
kunnen staan.<br />
protocol (voor het uitvoeren van een inspectie aan houten paalfunderingen): voorschrift<br />
(opgesteld in opdracht van het Ministerie VROM) voor de wijze van uitvoeren van een<br />
funderingsinspectie bij houten paalfunderingen, gepubliceerd juni 2003. Een oudere versie van dit<br />
protocol staat bekend als het<br />
V.N.G.-protocol.<br />
Rotterdamse fundering: type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur,<br />
gewoonlijk zonder versnijdingen, waaronder langshout en een enkele rij houten palen.<br />
scharnierpand: pand waarbij tussen de belendende panden of bouweenheden aan weerszijden<br />
van dit pand een zettingsverschil aanwezig is of zal optreden. Hierdoor vertoont (of zal vertonen)<br />
het pand een scheefstand ten opzichte van de horizontaal.<br />
scheefstand; scheefstand ten opzichte van de horizontaal: scheefstand ten opzichte van de<br />
horizontaal, wordt uitgedrukt in het aantal mm hoogteverschil over een afstand van 1 meter.<br />
Voorbeeld: een scheefstand van 5 mm per m (of 5 mm/m of 5 mm/m 1 ).<br />
scheefstand ten opzichte van de verticaal: de scheefstand ten opzichte van de verticaal wordt<br />
uitgedrukt in mm scheefstand per m hoogte. Wordt ook wel uit het lood staan genoemd.<br />
scheurvorming: het geheel (en het patroon) van alle aanwezige scheuren in een pand.<br />
schuifhout: opstaand deel van het langshout, waardoor een zekere verankering tussen het<br />
langshout en het bovenliggende metselwerk wordt bewerkstelligd.<br />
slangenwaterpas; waterpastoestel: apparaat waarmee het hoogteverschil tussen twee punten kan<br />
worden gemeten.<br />
sondering: onderzoeksmethode om de aard en vastheid van grondlagen vast te stellen.<br />
spaarbogen: gemetselde fundering waarbij het onderste gedeelte van de funderingsmuur uit<br />
gemetselde bogen bestaat om materiaal en gewicht te besparen. De palen staan daarbij onder de<br />
voet van de boog.<br />
spinthout: hout in de buitenste schil van de paal, tussen het kernhout en de bast. Dit hout is<br />
doorgaans van mindere kwaliteit dan het hout in de kern. Het spinthout van Grenen palen is extra<br />
gevoelig voor bacteriële aantasting.<br />
strokenfundering: fundering op staal in de vorm van strookvormige elementen.<br />
tussenmuur; binnenmuur: muur binnen in een pand, dus geen gevel, buitenmuur of<br />
pandscheidende muur.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 23 van 25
uitgiftepeil: officieel vastgestelde hoogte ten opzichte van NAP van een uit te geven of uitgegeven<br />
terrein, waarop dat terrein moet worden onderhouden. Is in principe gelijk aan het officieel<br />
vastgestelde straatpeil van het aangrenzende openbare gebied (zie aldaar).<br />
versnijding(en): trapsgewijze verbreding(en) in het metselwerk aan de onderzijde van een muur.<br />
vloerhout: houten vloer als onderdeel van een houten paalfundering aanwezig onder metselwerk<br />
met een groot grondoppervlak, zoals gemetselde keldervloeren, gemetselde kademuren, etc.<br />
Onder vloerhout zijn doorgaans kespen aanwezig. Vloerhout is niet hetzelfde als langshout.<br />
vloerwaterpassing; vloerveldmeting: meting van de scheefstanden (ten opzichte van een<br />
horizontaal vlak) van de vloeren in een pand. De vloeren zullen oorspronkelijk horizontaal hebben<br />
gelegen. Gemeten scheefstanden zeggen dan iets over de opgetreden zettingen en de toestand<br />
van het pand of de fundering.<br />
waterpassing: het opmeten van hoogteverschillen tussen twee of meerdere punten.<br />
zakking; zetting: maat voor de afstand of hoogte waarover een pand of fundering (of een<br />
onderdeel daarvan) is gezakt ten opzichte van een eerdere of oorspronkelijke positie. Zakking<br />
van het maaiveld komt ook voor.<br />
zettingsverschillen: verschillen in zakking tussen twee of meerdere onderdelen van panden of<br />
funderingen. Zakkingen op zich behoeven niet tot schade te leiden. Zettingsverschillen leiden bij<br />
een bepaalde grootte meestal wel tot schade.<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 24 van 25
Bijlage 2 : VROM - Protocol<br />
Concept IGWR – <strong>Richtlijn</strong> <strong><strong>Fundering</strong>sonderzoek</strong> Datum Pagina<br />
www.rotterdam.nl/funderingsloket 22 januari 2009 25 van 25
Protocol voor het uitvoeren<br />
van een inspectie aan<br />
houten paalfunderingen<br />
In opdracht van :<br />
Ministerie VROM<br />
Directoraat-Generaal Wonen<br />
Directie Strategie<br />
Datum: 23 juni 2003
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 2 / 15<br />
1. Inhoudsopgave<br />
1 Inhoudsopgave 2<br />
2 Inleiding 3<br />
2.1 Opbouw van het Protocol Inspectie Houten Paalfunderingen 3<br />
2.2 Plaats van het protocol in een funderingsonderzoek 3<br />
3 Protocol voor een funderingsinspectie 5<br />
3.1 Ontgraving 5<br />
3.2 Classificatie bodemmateriaal 5<br />
3.3 Inmeten fundering 5<br />
3.4 Kwaliteit metselwerk en beton 6<br />
3.5 Het prikken van funderingshout 6<br />
3.6 Foto's 7<br />
3.7 Monstername funderinghout 7<br />
3.8 Mate van instorting van de paalkoppen 8<br />
3.9 Bepalen grondwaterstand 8<br />
4 Laboratoriumonderzoek 10<br />
4.1 Microscopisch onderzoek 10<br />
4.2 Inschatten van de druksterkte in het boormonster 10<br />
4.3 Bepaling van het kernhoutaandeel 10<br />
4.4 Voorspelling ontwikkeling aantasting 10<br />
5 Rapportage 11<br />
5.1 Inmeten fundering 11<br />
5.2 Kwaliteit metselw erk 11<br />
5.3 Het prikken van het funderingshout 11<br />
5.4 Foto's 11<br />
5.5 Mate van instorting van de paalkoppen 11<br />
5.6 Grondwaterstand 11<br />
5.7 Laboratoriumonderzoek 11<br />
5.8 Bepaling van de dragende doorsnede van de funderingspalen 12<br />
6 Bijlage: Meetapparaat 13<br />
6.1 Pilodyn 6J-SW 13<br />
6.2 Kalibratie 13<br />
7 Literatuur 14<br />
8 Colofon 15
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 3 / 15<br />
2. Inleiding<br />
Dit document beschrijft het protocol voor de inspectie van houten paalfunderingen en geeft<br />
richtlijnen wanneer en hoe ondersteunend laboratoriumonderzoek aan houtmonsters moet<br />
worden uitgevoerd.<br />
2.1 Opbouw van het Protocol Inspectie Houten Paalfunderingen<br />
Het Protocol bestaat uit de volgende hoofdstukken.<br />
− Hoofdstuk 3: Bepaling van de staat van de fundering<br />
Dit is de eigenlijke funderinginspectie, zoals die ter plaatse wordt uitgevoerd.<br />
− Hoofdstuk 4: Onderzoek in het laboratorium<br />
Hierin wordt het noodzakelijke laboratoriumonderzoek aangegeven.<br />
− Hoofdstuk 5: Rapportage<br />
In dit hoofdstuk wordt de presentatie van de resultaten omschreven.<br />
2.2 Plaats van het Protocol in een funderingsonderzoek<br />
Een funderingsinspectie kan deel uitmaken van een uitgebreider funderingsonderzoek. In alle<br />
gevallen is het wenselijk dat een inspectie conform het protocol wordt uitgevoerd.<br />
In deze paragraaf wordt aangegeven welke aspecten voor een uitgebreider<br />
funderingsonderzoek nog van belang kunnen zijn.<br />
Voordat met funderingsinspecties wordt begonnen kunnen aan de hand van een bureaustudie<br />
de volgende activiteiten zijn ondernomen.<br />
− Objectbeschrijving<br />
Omschrijving van het gebouw, ouderdom, funderingsgegevens (o.m. palenplan,<br />
houtsoort(en), bodemgegevens, historie van palen, grondwater).<br />
− Omschrijving van symptomen en schade<br />
Omschrijving van de verschijnselen, relatie met funderingsgegevens, verwijzing naar<br />
beschikbare gegevens uit eerder onderzoek, ontwikkeling van de schade in de tijd, schade<br />
aan naburige objecten.<br />
− Onderbouwing van het onderzoek<br />
Onderbouwen van de noodzaak tot uitvoering inspecties. Bijvoorbeeld op basis van eerder<br />
uitgevoerde onderzoeken zoals:<br />
- lintvoegmetingen<br />
- nauwkeurigheidswaterpassingen<br />
- visuele inspectie constructie<br />
- archiefonderzoek<br />
- sonderen<br />
- grondwaterstanden<br />
- etc.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 4 / 15<br />
− Vaststellen van (kandidaat)-plaatsen voor funderingsinspecties<br />
Vaststellen van toegankelijkheid van de fundering: mogelijkheden voor ontgraving,<br />
gewenste/benodigde aantal putten en palen. Beoordelen van de mate waarin het<br />
toegankelijke gebied representatief is voor het te onderzoeken object. In geval<br />
proefbelastingen in de opzet van het funderingsonderzoek zijn opgenomen zullen de<br />
locaties ook beoordeeld moeten worden op de uitvoering van proefbelastingen.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 5 / 15<br />
3. Protocol voor een funderingsinspectie<br />
Een funderingsinspectie volgens het Protocol bestaat uit de volgende stappen.<br />
Werkzaamheden in de inspectieput<br />
1. Ontgraving<br />
2. Classificatie bodemmateriaal<br />
3. Inmeten fundering<br />
4. Vaststelling van de kwaliteit van metselwerk en beton<br />
5. Het prikken van funderingshout<br />
6. Maken van foto's<br />
7. Monstername funderingshout<br />
8. Vaststelling van de mate van instorting van de paalkoppen<br />
9. Bepalen van de grondwaterstand<br />
3.1 Ontgraving<br />
<strong>Fundering</strong>sinspectieputten kunnen aan de buitenzijde en inpandig gegraven worden.<br />
Met betrekking, tot de veiligheid wordt verwezen naar de Arbo-informatiebladen AI-5<br />
" Besloten ruimten” en AI 22 "Werken met verontreinigde grond". De Arbo-informatiebladen<br />
worden uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.<br />
Opgemerkt wordt dat voor het vervallen P-blad 25 "Putten en sleuven" nog geen AI blad is<br />
opgesteld; vooralsnog dient van P-blad 25 te worden uitgegaan.<br />
De put moet ter hoogte van de bovenkant van het funderingshout minstens 1 m breed zijn en<br />
uitgegraven zijn tot minstens 0,5 m onder de bovenkant van het funderingshout, zodat de<br />
palen of de paaljukken goed zichtbaar en bereikbaar zijn.<br />
3.2 Classificatie bodemmateriaal<br />
Het ontgraven bodemmateriaal naast de fundering moet bij voorkeur worden geclassificeerd<br />
volgens NEN 5104. Tenminste moet onderscheid worden gemaakt tussen de hoofdgrondsoorten<br />
zand, klei, veen, leem, grind of kunstmatige stoffen als puin, asfalt, slakken, etc. Indien<br />
mogelijk moet de gleyzone worden vastgesteld. Dit is de zone waarbinnen de<br />
grondwaterstand heeft gevarieerd. Het maaiveldniveau, de laagscheidingen en de gleyzone<br />
moeten worden ingemeten ten opzichte van het NAP.<br />
3.3 Inmeten fundering<br />
De bedoeling is dat de toestand waarin de fundering zich bevindt in kaart wordt gebracht,<br />
zodat aan de hand van deze vaststelling een beeld kan worden gevormd van de aangetroffen<br />
kwaliteit. Daarnaast dienen, voor zover van toepassing, de afmetingen van de diverse<br />
onderdelen te worden vastgelegd. Als referentie dient te worden uitgedaan van een vast punt<br />
waarvan de NAP hoogte bekend is.<br />
De volgende onderdelen dienen te worden ingemeten:<br />
1. De paaldiameters<br />
2. De paalafstanden onder de paaljukken<br />
3. De jukafstanden; paalafstanden<br />
4. De stand van de palen ten opzichte van de buitenkant van het langshout c.q. metselwerk<br />
5. De kespafmeting:<br />
6. Dikte en breedte van de kesp
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 6 / 15<br />
7. De hoek die de kesp maakt met de lengteas van de funderingsmuur<br />
8. De lengte van het uitstekende deel van de kesp<br />
9. Dikte en breedte van het langshout<br />
10. Afmeting schuifhout<br />
11. De metselwerk en/of beton versnijdingen/hoogte en diepte<br />
12. De positie van het funderingsdetail ten opzichte van een kenmerkend punt van het pand<br />
boven maaiveld (bv. Woningscheidende muur; hoek van het pand etc).<br />
13. Diepteligging funderingshout ten opzichte van NAP<br />
14. De grondwaterstand ten opzichte van NAP. Deze kan zijn verkregen uit gegevens uit<br />
naburige peilbuizen, of ter plekke zijn gemeten op zodanige wijze dat de metingen niet<br />
door de (graaf- en pomp-)werkzaamheden zijn verstoord.<br />
Verder dient men een globale beschrijving te geven van de volgende aspecten:<br />
15. De vervorming van het langshout tussen de paaljukken<br />
16. De mate van inknijping van de kespen<br />
17. Het optreden van eventuele indrukking van de palen in de kesp<br />
18. Het vervormen van de kesp tussen de palen en het vermelden van het wel of niet<br />
gebroken zijn hiervan<br />
19. Eventuele scheefstand van de palen in kaart brengen. Vermelden van bijzonderheden<br />
zoals aanwezigheid van spaarbogen, wisselingen in het niveau van de bovenkant van het<br />
funderingshout.<br />
3.4 Kwaliteit metselwerk en beton<br />
Geef een globale beschrijving van de toestand waarin het metselwerk en beton in de<br />
funderingsput wordt aangetroffen. Er worden geen monsters genomen voor het vaststellen<br />
van de kwaliteit van het metselwerk of beton.<br />
Van de volgende aspecten wordt, op basis van visuele beoordeling, een globale indicatie<br />
gegeven:<br />
1. Optredende scheurvorming<br />
2. Vervorming van het metselwerk of beton<br />
3. De hardheid van de stenen en de kwaliteit van het voegwerk.<br />
3.5 Het prikken van funderingshout<br />
Het verzamelen van prikgegevens van houten onderdelen van een fundering dient te<br />
geschieden met een gekalibreerd meetapparaat (zie bijlage).<br />
− Bij de houten palen dient op circa 0,15 m onder langshout/ kesp/betonbalk ten minste<br />
driemaal te worden geprikt (radiaal verspreid).<br />
− Controleprikken direct onder de kesp/betonbalk of langshout uitvoeren om de aantasting<br />
bovenin de paalkoppen vast te stellen.<br />
− Het is wenselijk (bijvoorbeeld in geval van onduidelijkheid over de optredende<br />
grondwaterstand of mogelijke droogstand) ook circa 0,15 m lager prikgegevens te<br />
verzamelen (en mogelijk nog lager in verticale richting om de 0,15 m). Hiermee kan een<br />
indruk worden verkregen van de relatie tussen aantasting en diepte onder maaiveld.<br />
− Bij kespen, langshout of schuifhout dient per onderdeel minimaal driemaal te worden<br />
geprikt op minimaal 0,10 m onderlinge afstand dan wel verspreid over het zichtbare hout.<br />
− Bij het prikken dient men onregelmatigheden als kwasten en noesten te vermijden.<br />
Prikresultaten afkomstig van dergelijke plaatsen (onregelmatigheden) moeten niet in de<br />
beoordeling worden meegenomen.<br />
− Ander funderingshout, niet zijnde palen, dient niet binnen 0,2 m vanaf de kopse kant<br />
worden geprikt.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 7 / 15<br />
Opmerking<br />
Indien blijkt dat de aantasting zo diep is dat de meetpen van de prikker over het hele<br />
meetbereik in het hout dringt (50 mm), dient men de bepaling als volgt aan te passen:<br />
- noteer de resultaten van de eerste meting (volledig meetbereik), waarde X1<br />
- verwijder ter plaatse van de meting met een beitel het hout tot een diepte die<br />
overeenkomt met het meetbereik van de prikker. Voer in het zo gemaakte gat nogmaals<br />
een prikmeting uit: waarde X2.<br />
- Noteer de waarde voor de meting als de som van X1 en X2.<br />
3.6 Foto's<br />
De fundering moet op de volgende wijze door middel van kleurenfoto's worden vastgelegd:<br />
1. Tenminste één overzichtsfoto van de gehele inspectieput.<br />
2. Bij een enkele palenrij minimaal twee detailfoto's per paal, zodanig dat de aansluiting<br />
met het bovenliggende langshout vanaf beide zijden in beeld wordt gebracht.<br />
3. Bij een dubbele palenrij of bij paaljukken minimaal twee detailfoto's per paaljuk, zodanig<br />
dat de aansluiting met de bovenliggende kesp en langshout vanaf beide zijden in beeld<br />
wordt gebracht. Bij een gebroken kesp moet middels foto’s de staat worden vastgelegd.<br />
4. Eventuele gebreken van de fundering moeten door middel van detailfoto's duidelijk<br />
worden vastgelegd (gebroken of sterk vervormde funderingsdelen; scheve of buiten het<br />
metselwerk staande palen).<br />
3.7 Monstername funderinghout<br />
Het aantal genomen monsters dient representatief te zijn voor het beeld dat in de put<br />
wordt aangetroffen: paaldikte, schadebeeld en aantasting.<br />
Voor de monstername van paalhout kan het volgende beslissingsmodel worden gebruikt.<br />
In onderstaande grafiek worden vier verschillende gebieden onderscheiden in relatie tot<br />
de gemeten diameter en de indringingswaarde.<br />
Gebied I<br />
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting<br />
aanwezig is. Het is niet noodzakelijk een houtmonster te nemen.<br />
Gebied II<br />
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige<br />
invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht. Monstername is ten behoeve<br />
van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.<br />
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de<br />
ontwikkeling in de tijd van de aantasting is monstername noodzakelijk.<br />
Gebied III<br />
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter<br />
en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk. Er<br />
dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.<br />
Gebied IV<br />
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte<br />
van de paalschacht is hier onvoldoende. Monstername is alleen dan noodzakelijk indien<br />
de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 8 / 15<br />
Beslissingsdiagram monstername<br />
60<br />
50<br />
40<br />
IV<br />
Indringdiepte (mm)<br />
30<br />
20<br />
10<br />
III<br />
II<br />
II<br />
I<br />
0<br />
100 120 140 160 180 200 220 240<br />
Paaldiameter (mm)<br />
De weergegeven resultaten van berekeningen zijn gebaseerd op normaal voorkomende<br />
situaties met betrekking tot de verhouding paaldiameter en belasting (100 mm en 30 kN<br />
rekenwaarde; 150 mm en 60 kN; 200 mm en 110 kN en 250 mm en 160 kN).<br />
Een boorkernmonster wordt genomen met behulp van een holle boor met een interne<br />
diameter van 10 mm en dient bij voorkeur tot in het hart van de paal te worden<br />
uitgevoerd.<br />
De plaats van monstername dient zo dicht mogelijk bij de priklocatie en op circa 0,15 m<br />
vanaf de onderzijde van het langshout/ kesp / betonnen balk. De boormonsters dienen<br />
onmiddellijk ondergedompeld in water worden verpakt en zo snel mogelijk gekoeld (1-<br />
8°C) worden opgeslagen.<br />
3.8 Mate van instorting van de paalkoppen<br />
Ingeval houten palen direct zijn opgenomen in een betonnen funderingsbalk dient, zo<br />
mogelijk, de hoogte van de instorting bepaald te worden. Hiervoor kan een stalen pen/priem<br />
of iets dergelijks worden gebruikt.<br />
3.9 Bepalen grondwaterstand<br />
Tenzij voldoende betrouwbare gegevens over de grondwaterstand ter beschikking staan, dient<br />
deze apart te worden bepaald. Plaats een peilbuis in of in de directe nabijheid van de<br />
inspectieput of -putten. *<br />
* Opmerking<br />
Men dient hierbij te bedenken dat de grondwaterstand geen constante grootheid is maar<br />
varieert in de tijd. Bovendien is, bijvoorbeeld bij een slecht doorlatende grondsamenstelling,
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 9 / 15<br />
pas na zekere tijd (dagen of weken) na plaatsing van een peilbuis een betrouwbare aflezing<br />
van het grondwaterpeil mogelijk.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 10 / 15<br />
4. Laboratoriumonderzoek<br />
De onderzoeker bepaalt, op basis van onderzoeksvraag, beschikbare gegevens,<br />
waarnemingen tijdens de inspectie en prikgegevens óf, en in welke mate<br />
laboratoriumonderzoek van de geboorde monsters noodzakelijk is.<br />
Laboratoriumonderzoek aan een boormonster is noodzakelijk om informatie te krijgen<br />
over de aantasting en de reststerkte in de paalschacht. Daarnaast is op basis van<br />
laboratorium onderzoek aan boorkernen informatie te verkrijgen over de ontwikkeling<br />
van de aantasting in de tijd.<br />
4.1 Microscopisch onderzoek<br />
Van het boormonster worden over de gehele radiaal, coupes gesneden met een dikte van<br />
circa 20 µm. Onder het microscoop worden de coupes beoordeeld op houtstructuur,<br />
patroon van aantasting en het voorkomen van aantasters. Op grond van de waarnemingen<br />
kan de houtsoort achterhaald worden en kan onderscheid worden gemaakt tussen<br />
primaire, secundaire aantasters en koloniserende organismen.<br />
4.2 Inschatten van de druksterkte in het boormonster<br />
De volumieke massa en het vochtgehalte wordt in stukjes van circa 20 mm over het<br />
boormonster bepaald. Op grond van onderstaande formule kan uit beide parameters een<br />
inschatting gemaakt worden van de druksterkte*.<br />
Voorbeeld: de druksterkte voor grenenhout kan worden afgeleid uit onderstaande betrekking:<br />
V 1 V⋅ρ<br />
4,43−<br />
0,3⋅<br />
−354,3⋅<br />
−0,0009⋅<br />
100 ρ 100<br />
σ<br />
c<br />
= e<br />
waarin: σ c is de druksterkte in [N/mm 2 ]<br />
V is het vochtgehalte in [% vocht ten opzichte van droge stof]<br />
ρ is de volumieke massa van het droge hout in [kg/m 3 ]<br />
* het model dat de druksterkte afleidt uit de volumieke massa en het vochtgehalte is opgesteld<br />
voor grenen palen in het VROM onderzoek (“Onderbouwing prikgegevens<br />
funderingsonderzoek” ).<br />
4.3 Bepaling van het kernhoutaandeel<br />
Bij naaldhoutsoorten met zichtbaar kernhout moet het kernhoutaandeel in het<br />
boormonster worden vastgesteld.<br />
4.4 Voorspelling ontwikkeling aantasting<br />
De voorspelling moet worden gebaseerd op de meest actuele kennis van houtaantasting<br />
en alle hierna volgende parameters moeten erin zijn meegewogen:<br />
leeftijd paal; houtsoort; mate en type aantasting; kernhoutaandeel; druksterkteverloop<br />
over de paalkopdiameter.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 11 / 15<br />
5. Rapportage<br />
De bevindingen uit de hiervoor beschreven activiteiten dienen te worden beschreven in een<br />
rapport dat de volgende gegevens bevat:<br />
5.1 Inmeten fundering<br />
In de rapportage van de funderingsinspectie dienen de hierboven gemaakte inmetingen en<br />
aangetroffen bijzonderheden in een tekening te worden weergegeven. Hiertoe dient een<br />
bovenaanzicht; een vooraanzicht en een doorsnede van de fundering te worden gemaakt. In<br />
het bovenaanzicht worden tevens de plaats, het fotonummer en invalshoek van de gemaakte<br />
foto’s aangegeven (zie ook 4.5.).<br />
Per locatie dienen de volgende gegevens te worden vermeld:<br />
Locatie :<br />
Referentiepunt voor inmetingen : NAP niveau<br />
Maaiveld niveau : NAP+ of - ....m<br />
Grondwaterniveau in put : NAP+ of - ... m<br />
Onderkant metselwerk c.q.<br />
Bovenkant funderingshout : NAP+ of - ....m<br />
5.2 Kwaliteit metselwerk<br />
Vermeld de toestand waarin het metselwerk in de inspectieput wordt aangetroffen en<br />
eventuele bijzonderheden zoals scheurvorming, vervorming en dergelijke.<br />
5.3 Het prikken van het funderingshout<br />
Alle prikgegevens van de palen, kespen, langshout en dergelijke inclusief het gemiddelde per<br />
meetniveau, dienen te worden vermeld.<br />
Bij de rapportage van de prikgegevens dient het serienummer van de prikker te worden<br />
vermeld.<br />
5.4 Foto's<br />
De foto's moeten zodanig in de rapportage worden opgenomen, dat duidelijk is te herkennen<br />
welk gedeelte van de fundering op de foto zichtbaar is.<br />
5.5 Mate van instorting van de paalkoppen<br />
Vermeld (indien van toepassing) per paalkop de mate van instorting.<br />
5.6 Grondwaterstand<br />
Vermeld indien is gepeild, de grondwaterstand t.o.v. NAP, de meetlocatie en de datum van<br />
bepaling.<br />
5.7 Laboratoriumonderzoek<br />
Vermeld per monster de resultaten van het laboratoriumonderzoek:<br />
Ter illustratie kunnen foto's van de coupes in het rapport worden opgenomen.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 12 / 15<br />
5.8 Bepaling van de dragende doorsnede van de funderingspalen<br />
Uit de prik- en inspectiegegevens kunnen voor constructieve beschouwingen de volgende<br />
grootheden worden afgeleid:<br />
- rekenwaarde resterende diameter (in mm):<br />
d = D- 2 * (I + 5)<br />
- rekenwaarde resterende doorsnede (in mm²)<br />
A = 0,25 p d²<br />
Gebruikte symbolen:<br />
I = gemiddelde indringdiepte prikpen in het hout (mm)<br />
D = oorspronkelijke paaldiameter (mm)<br />
d = rekenwaarde resterende paaldiameter (mm)<br />
A = rekenwaarde resterende doorsnede (mm²)<br />
Opmerkingen<br />
− De resterende doorsnede dient als basis voor de berekening van de resterende draagkracht<br />
van de paalschacht van de betreffende funderingspaal.<br />
− De constructieve beoordeling van de paalschacht wordt berekend met methoden zoals die<br />
worden gegeven in NEN 6760, “Technische grondslagen voor bouwconstructies” en de<br />
TGB 1990. “Houtconstructies. Basiseisen. Eisen en bepalingsmethoden”. In aanvulling<br />
hierop kunnen inzichten beschreven in het rapport “Onderbouwing prikgegevens<br />
funderingsonderzoek”, kenmerk K6103.018pn.rap.doc, versie d.d. 28 juni 2002 worden<br />
gebruikt.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 13 / 15<br />
6. Bijlage: Meetapparaat<br />
Het meetapparaat, inclusief de kalibratie, moet voldoen aan eisen, vastgelegd in de rapportage<br />
van de werkgroep “Standaardisatie meetapparaat funderingsonderzoek” (“Onderbouwing<br />
prikgegevens funderingsonderzoek”, kenmerk: K6103.020pn.rap.doc 28 juni 2002)<br />
uitgebracht aan:<br />
VROM<br />
Directoraat-Generaal Wonen<br />
Directie Strategie<br />
Cluster Kennisontwikkeling<br />
Het volgende apparaat voldoet aan de geformuleerde eisen:<br />
6.1 Pilodyn 6J-SW<br />
De prikmetingen aan het funderingshout kunnen worden uitgevoerd met de Pilodyn 6J-SW,<br />
onderwateruitvoering (serienummer beginnend met 6), of een gelijkwaardig apparaat,<br />
voorzien van een meetpen conform onderstaande specificatie. Tekening niet op schaal; maten<br />
in mm.<br />
Naam verkoopadres Pilodyn in Nederland:<br />
Newa bv<br />
Penningweg 52<br />
4879 AG Etten-Leur<br />
telefoon: 076-5015900<br />
telefax: 076-5014029<br />
email: info@newa.com<br />
6.2 Kalibratie<br />
Het meetapparaat (inclusief de speciale meetpen) mag slechts dan voor metingen aan<br />
funderingen worden gebruikt indien een geldend kalibratierapport beschikbaar is. De<br />
kalibratie wordt uitgevoerd conform het kalibratieprotocol, omschreven in het TNO rapport<br />
”Kalibratie van Houtrotprikkers voor het onderzoek van houten paalfunderingen”, versie<br />
2003.<br />
Een geldig kalibratierapport is niet ouder dan een jaar. De datum van uitbrengen van het<br />
kalibratierapport is maatgevend.<br />
Een kalibratierapport kan worden verkregen bij:<br />
TNO bouw afdeling Houttoepassingen<br />
Postbus 49<br />
2600 AA Delft
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 14 / 15<br />
7. Literatuur<br />
1. NEN 6760 “Technische grondslagen voor bouwconstructies - TGB 1990 -<br />
Houtconstructies - Basiseisen - Eisen en bepalingsmethoden”<br />
2. Schimmelaantasting in houten paalfunderingen", een literatuurstudie en inventarisatie<br />
van de Nederlandse situatie, d.d. januari 2000, rapport van TNO, TU Delft en Wareco<br />
Amsterdam, in samenwerking met SHR Hout Research, LUW, IFCO en Fugro.<br />
3. "Bacteriële aantasting van houten paalfunderingen", literatuurstudie en inventarisatie van<br />
de Nederlandse situatie, d.d. maart 2000, rapport van SHR Hout Research, Wareco<br />
Amsterdam, TNO, in samenwerking met UW, IFCO, FUGRO en TNO Bouw.<br />
4. "Aantasting houten paalfunderingen van woningen", samenvatting onderzoek<br />
literatuurstudie en funderingsinspecties, d.d. juli 2000, Ministerie van Volkshuisvesting<br />
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.<br />
5. "Onderbouwing prikgegevens funderingsonderzoek" definitief, d.d. 28 juni 2002,<br />
kenmerk: K6103.020pn.rap.doc, Wareco Amsterdam, SHR Hout Research, Fugro, TNO,<br />
IFCO, Universiteit van Amsterdam.<br />
6. "Standaardisatie meetapparaat funderingsonderzoek bij houten palen" definitief, d.d. 1<br />
juli 2002, kenmerk: K6102.039pn.rap.doc, Wareco Amsterdam, TNO, Fugro en IFCO.
PROTOCOL INSPECTIE HOUTEN PAALFUNDERINGEN | 15 / 15<br />
8. Colofon<br />
Het Protocol voor de inspectie van houten paalfunderingen is opgesteld in opdracht van het<br />
Ministerie van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.<br />
De volgende partijen hebben deelgenomen aan de totstandkoming van dit Protocol:<br />
• Fugro - Ingenieursbureau BV, Amsterdam: de heer H.J.R. Keijer en J.P. Nelemans<br />
• Gemeentewerken Rotterdam: de heren C.A.S Raghoenath en M. Brusse<br />
• IFCO <strong>Fundering</strong>sexpertise BV, Waddinxveen: de heer T.K. Muller<br />
• SHR Hout Research, Wageningen: de heer R.K.W.M. Klaassen<br />
• Dienst Milieu en Bouwtoezicht, Amsterdam: de heer M.J. Oversteegen<br />
• TNO Bouw, Afdeling Bouwsystemen, Delft: de heren J.D. de Jong en A.E.J. Zwaag<br />
• Wareco Amsterdam BV: de heer P.J.M. den Nijs