November 2010 - Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
November 2010 - Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
November 2010 - Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
NIEUWSBRIEF<br />
voor afgestudeerden van de opleiding Ne<strong>der</strong>lands<br />
van de <strong>Vrije</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>Amsterdam</strong><br />
nummer 35<br />
november <strong>2010</strong><br />
REDACTIE:<br />
Guido Leerdam<br />
Jan Noordegraaf<br />
Bettine Siertsema<br />
Klarijn Verkaart<br />
Roel Zemel<br />
REDACTIEADRES:<br />
<strong>Faculteit</strong> <strong>der</strong> <strong>Letteren</strong><br />
Opleiding Ne<strong>der</strong>landse Taal en Cultuur<br />
Roel Zemel<br />
Kamer 11A-20<br />
De Boelelaan 1105<br />
1081 HV <strong>Amsterdam</strong><br />
e-mail: rmth.zemel@let.vu.nl
Inhoud<br />
3 Anne de Vries jr.: Een zondagskind<br />
9 Afscheid van Joke<br />
15 Alumnus aan het woord: Arie Zevenhuijzen<br />
20 Jan Noordegraaf: Schuim en asch. Ne<strong>der</strong>lands wat verdween<br />
28 Anne-Fleur van <strong>der</strong> Meer: De ontdekking van de hemel als ‘Abcdarium’<br />
31 Michiel Zwiers: Een onbekend handschrift in de VU-bibliotheek<br />
37 Afgestudeerden<br />
38 Nina Geerdink: Congres op de VU<br />
40 Verschenen
Een zondagskind<br />
Anne de Vries jr.<br />
Anne de Vries (1904-1964) was zestig jaar geleden de meest gelezen schrijver<br />
van Ne<strong>der</strong>land. Hij was een zondagskind: geboren op pinksterzondag, op de<br />
verjaardag van zijn moe<strong>der</strong>. Hij voelde zich ook een zondagskind, zei hij vaak:<br />
hij had het mooiste werk van de wereld, een schat van een vrouw, een prachtig<br />
stel kin<strong>der</strong>en. Soms is de opsomming langer, maar zijn werk staat altijd voorop.<br />
Dat was echt een lot uit de loterij.<br />
Op zijn twaalfde, bijna <strong>der</strong>tien, moest hij gaan werken. Twee jaar later kreeg<br />
hij toch de kans om door te leren. Op zijn negentiende was hij on<strong>der</strong>wijzer, op<br />
zijn zesentwintigste publiceerde hij zijn eerste kin<strong>der</strong>boek, vijf jaar later zijn<br />
eerste roman, Bartje. Die kreeg veel aandacht, ook buiten de eigen kring, hoewel<br />
de literatuur sterk verzuild was.<br />
Een biografie van je va<strong>der</strong>: kán dat wel?<br />
Het gebeurt niet vaak dat iemand een biografie schrijft van zijn va<strong>der</strong>. Je kunt je<br />
zelfs afvragen of dat wel kán, of een zoon niet per definitie een gekleurd beeld<br />
heeft van zijn va<strong>der</strong>. Om het nog een beetje erger te maken, begin ik met een<br />
van mijn eerste herinneringen. We zijn aan het strand, mijn va<strong>der</strong> zwemt de zee<br />
in en ik zit op zijn rug. Het is een groot avontuur, maar ik hoef niet bang te zijn:<br />
mijn va<strong>der</strong> is groot en sterk, hij kan alles.<br />
Dat moet in juli 1947 geweest zijn, toen we in Noordwijk waren, in pension<br />
Mikedejo; ik was bijna drie. Later is het beeld bijgesteld: ik zag dat mijn va<strong>der</strong><br />
maar een klein mannetje was en niet zo heel sterk. Ik zag ook dat hij niet zo<br />
goed kon zwemmen en begreep dat we maar een klein eindje de zee in waren<br />
gegaan: zo ver als hij op zijn handen kon lopen. In de loop <strong>der</strong> jaren zijn er meer<br />
beelden gesneuveld, maar ik heb altijd een sterke band met hem gehouden.<br />
3
Daarom heb ik lang gedacht dat ik het schrijven van een biografie aan een<br />
buitenstaan<strong>der</strong> moest overlaten: ik had te weinig distantie.<br />
Een paar elementen uit zijn leven bleven wel aan me trekken. Vooral zijn<br />
jeugd: een begaafde jongen die op zijn twaalfde, bijna <strong>der</strong>tien, van school werd<br />
gehaald om te gaan werken, maar twee jaar later toch de kans kreeg om door te<br />
leren. Misschien moest ik dáár toch eens iets mee doen. Een kin<strong>der</strong>boek?<br />
Ik was ook nieuwsgierig naar zijn activiteiten in de bezettingsjaren. Ik wist dat<br />
hij had meegedaan aan het verzet, kende wel een paar verhalen, maar er waren<br />
veel witte plekken. Zelf had hij me wel eens gezegd dat hij niet zoveel had<br />
gedaan: hij was geen held geweest, hij wilde zijn gezin niet in gevaar brengen.<br />
Maar ik vermoedde dat het meer was geweest dan hij deed voorkomen. Door<br />
vragen van on<strong>der</strong>zoekers moest ik me tien jaar geleden een paar keer in die tijd<br />
verdiepen, waardoor ik meer te weten kwam. En bij vragen over dingen waar ik<br />
niets over kon vinden, noemde ik soms intuïtief een naam die achteraf bleek te<br />
kloppen. Blijkbaar had ik als jongetje op de achterbank van de auto meer<br />
opgeslagen van de gesprekken tussen mijn ou<strong>der</strong>s dan ik me bewust was.<br />
Die ervaring wakkerde mijn nieuwsgierigheid ver<strong>der</strong> aan. Nadat ik het archief<br />
van mijn va<strong>der</strong> had geordend, mijn laatste klus als medewerker van het<br />
Letterkundig Museum, ging ik alsnog voor de bijl. Toen al die brieven door mijn<br />
handen waren gegaan, meer dan vier meter archief, ging het wel heel sterk voor<br />
me leven. Eigenlijk ging ik vervroegd met pensioen om an<strong>der</strong>e boeken te maken,<br />
over kin<strong>der</strong>poëzie en kin<strong>der</strong>rijmen, maar dit kon ik niet tegenhouden.<br />
Er is me wel eens gevraagd of ik wel objectief kan zijn. Nee, natuurlijk niet,<br />
maar dat mag ook niet. Een biograaf moet zich kunnen inleven en kan dus nooit<br />
objectief zijn: het gaat erom een balans te vinden tussen inleving en distantie. Met<br />
het eerste zat het wel goed en ik dacht inmiddels ook voldoende distantie te<br />
hebben. We hebben maar twintig jaar van ons leven gedeeld. Na zijn dood ben ik<br />
vijfenveertig jaar mijn eigen weg gegaan, als leraar, criticus en on<strong>der</strong>zoeker. In<br />
die tijd is de wereld veran<strong>der</strong>d en ik ben meegegroeid. Over veel dingen denk ik<br />
an<strong>der</strong>s dan hij, ik heb mijn eigen visie op literatuur. En de eerste veertig jaar van<br />
zijn leven kende ik alleen uit verhalen: ik kwam veel dingen tegen die nieuw voor<br />
me waren. Voor de eerste tien jaar van mijn leven gold dat eigenlijk ook nog: als<br />
kleine jongen zie je maar een stukje van je va<strong>der</strong>.<br />
Toen ik mensen ging interviewen, kreeg ik weer twijfels: ze vertelden zulke<br />
aardige dingen dat ik me wel eens afvroeg of ze de rest soms verzwegen.<br />
Gelukkig kwam er zo nu en dan iets an<strong>der</strong>s boven tafel. Vaak ging dat over mijn<br />
moe<strong>der</strong>. Iemand noemde haar ‘een beetje terughoudend’. Coba Gerding, die in<br />
1944 bij mijn ou<strong>der</strong>s kwam als meisje voor dag en nacht, zei het iets duidelijker:<br />
Je moe<strong>der</strong> was altijd zo’n dame, hè! Een beetje deftig. Je va<strong>der</strong> was veel<br />
gewoner, die had altijd met ie<strong>der</strong>een contact, zelfs met mijn va<strong>der</strong>! Dat was<br />
een hele norse man, niemand kon met hem opschieten. Maar je va<strong>der</strong> had<br />
4
hem zo aan de praat. ‘’t Is zo’n aardig mannechien! Zo’n klein kereltien,<br />
maar een aardig mannechien!’ Dat zei mijn moe<strong>der</strong> altijd.<br />
Mijn moe<strong>der</strong> was in<strong>der</strong>daad niet erg spontaan. En omdat ze ‘Hollands’ sprak,<br />
vond Coba haar deftig. Mijn va<strong>der</strong> sprak Drents met de Drenten, maar over hem<br />
had Coba ook wel iets te vertellen:<br />
Je va<strong>der</strong> was zo’n beste man, altijd goedlachs, altijd gekheid. En hij had<br />
altijd plezier, je va<strong>der</strong>, hij zag altijd de mooie kant van het leven… Maar<br />
als hij kwaad werd, dan wás hij kwaad! Ik weet nog dat hij eens ruzie had;<br />
ik weet niet meer met wie het was, of waarom… Toen was hij eerst aan het<br />
bekvechten, maar later… hij kon hem haast niet afblieven! […]<br />
Je va<strong>der</strong> heeft er ook eens één de deur uutmieterd. Dat was de man van ’t<br />
elektrisch licht […] Die wou hem afsnijden, omdat hij te veel stroom had<br />
gebruikt. Toen heeft je va<strong>der</strong> hem de stoep afmieterd. Ja, ik zeg het een<br />
beetje raar, maar zo was ’t wel.<br />
Zo waren er meer interviews waarin bleek dat de mensen geen blad voor de<br />
mond namen. Soms had ik zelfs de indruk dat ze vertrouwelijker waren omdat ik<br />
zijn zoon was.<br />
Ook ver<strong>der</strong> heeft de familierelatie consequenties voor het boek. Ik weet dat ik<br />
kritisch bekeken zal worden: is het geen hagiografie? Het beeld dat uit documenten<br />
en interviews naar voren komt, is overwegend positief. Dat was een extra<br />
handicap: ik was blij als ik iets tegenkwam waarbij sommigen vraagtekens zullen<br />
zetten. Ik moet me dus extra zorgvuldig verantwoorden; de lezer heeft daar geen<br />
last van: de noten staan achterin.<br />
De familierelatie heeft ook voordelen: ik weet meer dan een buitenstaan<strong>der</strong>,<br />
daardoor herken ik soms gegevens die een an<strong>der</strong> niet zou kunnen plaatsen. Dat<br />
gold met name voor de lezing ‘Levensgeschiedenis’, die een belangrijke bron<br />
was. Zijn aantekeningen bestaan uit trefwoorden: ‘Dokter – sociëteit, 1e lucht<br />
jenever (Wij leven maar eens)’. Zo gaat het drie bladzijden door. Voor een<br />
buitenstaan<strong>der</strong> is het abracadabra, voor mij was bijna ie<strong>der</strong> woord een verhaal dat<br />
ik kende (al bleven er een paar vraagtekens).<br />
In het algemeen probeer ik dezelfde distantie te houden als elke an<strong>der</strong>e<br />
biograaf, maar in een cursieve laag verwerk ik soms persoonlijke herinneringen:<br />
meestal verhalen die ik als kind gehoord heb. Het resultaat is mijn visie: een<br />
biografie, niet de biografie. Het is een bescheiden visie: ik heb gestreefd naar een<br />
biografie die wetenschappelijk verantwoord is, dus controleerbaar: ie<strong>der</strong> detail<br />
moet kloppen.<br />
Ik wilde ook niet psychologiseren: psychologische verklaringen in een<br />
biografie zijn per definitie speculatief. En ik ben zuinig met oordelen: ik presenteer<br />
de gegevens uit de documenten en de interviews; de lezer kan zelf zijn<br />
5
literaire en morele oordeel vellen. Die keuze was mogelijk doordat er veel<br />
gegevens zijn: ik hoefde geen gaten te dichten met eigen interpretaties.<br />
Door de overvloed aan gegevens zijn sommige hoofdstukken niet alleen een<br />
portret van mijn va<strong>der</strong>, maar ook een beeld van zijn tijd. Omdat er zoveel<br />
materiaal is, heb ik keuzes moeten maken. Mijn va<strong>der</strong> had meer dan 500<br />
publicaties op zijn naam. Daarvan heb ik alleen de belangrijkste besproken. Ook<br />
wat het leven betreft, heb ik niet naar volledigheid gestreefd. Maar ik heb nooit<br />
iets weggelaten dat het beeld op wezenlijke punten zou aanvullen of corrigeren.<br />
Van tuin<strong>der</strong>sknechtje tot schrijver<br />
Om een eerste indruk te geven, vertel ik iets over zijn jeugd en het begin van<br />
zijn carrière: een van de dingen die steeds aan me bleven trekken.<br />
Zijn grootva<strong>der</strong> van va<strong>der</strong>skant was turfsteker. Dat beroep was generaties<br />
lang overgegaan van va<strong>der</strong> op zoon. Zijn va<strong>der</strong>, Hendrik de Vries, had als eerste<br />
bijna de hele lagere school doorlopen, tot en met de vijfde klas; na de <strong>der</strong>de klas<br />
ging hij alleen ’s winters naar school, ’s zomers moest hij op het land werken.<br />
Hendrik werd boerenarbei<strong>der</strong> en later stoker bij de gasfabriek in Assen. Een<br />
mooie positie: vast werk, zomer en winter; elf gulden in de week.<br />
Als je de lijn doortrekt, kon Anne met een beetje geluk een echt vak leren. Hij<br />
maakte niet alleen de lagere school af, hij mocht zelfs het zevende leerjaar<br />
volgen: een topklas voor goede leerlingen. Maar in maart zei zijn va<strong>der</strong> op een<br />
avond: ‘Zeg maar tegen de meester dat je volgende week niet weer komt. Ik heb<br />
je verhuurd als tuin<strong>der</strong>sknechtje.’ Hij kon de zevende klas dus niet afmaken. Dat<br />
zou nog twee maanden duren, het schooljaar begon toen op 1 mei, maar nu deed<br />
zich een mogelijkheid voor; je wist maar nooit. Het was 1917, het laatste jaar<br />
van de Eerste Wereldoorlog, toen er grote armoede heerste.<br />
Hij verdiende een rijksdaal<strong>der</strong> in de week. Een jaar later kwam hij als leerling<br />
bij de zetterij van de Drentsche en Asser Courant. Het loon was lager, ƒ 1,75 per<br />
week, maar hij had er betere vooruitzichten: een letterzettersknechtje kon<br />
opklimmen tot gezel en meesterzetter. Zo ver kwam hij niet: na een paar<br />
maanden werd hij ziek van de loodlucht. Toen hij opgeknapt was, ging hij weer<br />
buiten aan het werk. Hij had allerlei tijdelijke baantjes: hij hielp bij het kappen<br />
van bomen, werkte bij boeren en ventte met groente in de straten van Assen. Ten<br />
slotte ging hij terug naar de tuin<strong>der</strong>ij, voor vier gulden in de week.<br />
Intussen ging hij eenmaal per week naar de avondschool. Tijdens een<br />
voorjaarsstorm in maart 1919 – hij was bijna vijftien – was hij de enige die<br />
kwam opdagen. De school wilde hij niet missen!<br />
Meester Leeuwerke zette hem bij de kachel om op te drogen en begon een<br />
praatje. Wist hij al wat hij wilde worden? Zou hij niet ver<strong>der</strong> willen leren?<br />
Hij wilde niets liever, maar daar was geen geld voor.<br />
6
‘Geen geld?’ zei de meester. ‘Weet je wel hoeveel je va<strong>der</strong> op de bank heeft<br />
staan?’<br />
Leeuwerke was niet alleen hoofd van de lagere school en meester op de<br />
landbouwavondschool, hij zat ook in het bestuur van de Boerenleenbank en wist<br />
dat er genoeg geld was om Anne te laten doorleren. Met die boodschap stuurde<br />
hij hem naar huis. En zijn va<strong>der</strong> vond het goed, op één voorwaarde: als Anne<br />
klaar was, moest hij alles terugbetalen. Zoals veel arbei<strong>der</strong>s spaarde zijn va<strong>der</strong><br />
voor een eigen huisje; in die tijd de beste oudedagsvoorziening. Dat ging hem<br />
boven alles: in het laatste jaar van de oorlog had hij zijn gezin honger laten<br />
lijden terwijl hij geld op de bank had; door de opleiding van zijn zoon mocht dat<br />
huis niet in gevaar komen.<br />
De studierichting stond bij voorbaat vast: een on<strong>der</strong>wijzersopleiding, de<br />
universiteit van de armen. In Assen ging je dan naar de ‘normaalschool’. Je had<br />
ook ‘kweekscholen’, die stonden hoger aangeschreven, maar daarvoor moest hij<br />
naar Groningen; daar was geen denken aan. Meester Leeuwerke had het precies<br />
uitgelegd. Over een week was er toelatingsexamen, dat lukte niet meer. Hij<br />
moest maar vragen of hij de eerste klas als ‘bijzitter’ mocht doen. Die mogelijkheid<br />
bleek niet meer te bestaan: hij moest toch toelatingsexamen doen. Terug<br />
naar meester Leeuwerke, die hem een paar boeken leende: een schoolgrammatica,<br />
een jaartallenboekje, een atlas. Hij slaagde met de hakken over de<br />
sloot. Een jaar later was hij de beste van de klas.<br />
Op zijn negentiende slaagde hij voor het on<strong>der</strong>wijzersexamen. ‘Jong, wat<br />
mooi,’ zei een buurman, ‘nou huuf ie nooit meer te warken!’ Want werken deed<br />
je met een schop. Uit Bartje weten we wat dat betekende: ‘’t Is warken in de<br />
grond, totdat een mense zich de grond in ’warkt hef, jong. De éne wat vrogger,<br />
de an<strong>der</strong> wat later, wat doet een jaar d’r toe…’<br />
Drie dagen na zijn examen had hij een baan. Hij had niet gesolliciteerd: een<br />
afvaardiging van het schoolbestuur kwam hem vragen: er was gebrek aan<br />
on<strong>der</strong>wijzers. Zo kwam hij op de school met den bijbel in Tweede Exloërmond:<br />
een driemansschool: het hoofd had klas vijf en zes; er was een on<strong>der</strong>wijzeres<br />
voor de on<strong>der</strong>bouw; Anne kreeg de middenklassen, die al een tijd vacant waren.<br />
Hij genoot van het nieuwe leven. Zelf nog een halve kwajongen was hij kind<br />
met de kin<strong>der</strong>en: hij negentien, zij acht en negen jaar. Ze hadden ook ongeveer<br />
dezelfde achtergrond: kin<strong>der</strong>en van veenarbei<strong>der</strong>s en keuterboeren; hij had hun<br />
ou<strong>der</strong>e broer kunnen zijn.<br />
Intussen studeerde hij ver<strong>der</strong>. In drie jaar haalde hij twee diploma’s: de<br />
hoofdakte en de ‘na-akte’. Dat was een diploma voor het christelijk on<strong>der</strong>wijs,<br />
met zes vakken: bijbelse geschiedenis, bijbelse aardrijkskunde, bijbelse oudheidkunde,<br />
kerkgeschiedenis, va<strong>der</strong>landse geschiedenis en christelijke opvoedkunde.<br />
Een pittige opleiding: in de jaren vijftig had de NCRV een quiz over bijbelkennis,<br />
‘Tot ziens in Jeruzalem’, die steevast werd gewonnen door een christelijke<br />
hoofdon<strong>der</strong>wijzer.<br />
7
Een deel van de nieuwe kennis kon hij meteen toepassen bij het vertellen van de<br />
bijbelse geschiedenis, waarmee elke schooldag begon. Hij deed het met overgave:<br />
voor de klas ontdekte hij zijn verteltalent, zijn ‘eerste grote liefde’ noemde<br />
hij het later. Daarbij vond hij ook een ‘an<strong>der</strong>e liefde’, in zijn aantekeningen<br />
geformuleerd als een vraag: ‘ook een kind van God?’ Dat is opvallend: drie<br />
weken voor zijn vertrek naar Exloërmond had hij belijdenis gedaan in de gereformeerde<br />
kerk van Assen. Maar nu werd hij veel indringen<strong>der</strong> met die vraag<br />
geconfronteerd, elke dag weer: ‘ben ik óók een kind van God?’ Het vertellen uit<br />
de bijbel was op de christelijke school meer dan kennisoverdracht: het ging om<br />
de opvoeding in het geloof. Dat werkte blijkbaar als een boemerang: dat zeg je<br />
nu wel zo mooi, maar geloof je het zelf? De kin<strong>der</strong>lijke formulering, ‘ook een<br />
kind van God?’, die past bij de bijbelse geschiedenis op de lagere school, is<br />
kenmerkend voor de manier waarop hij zijn geloof beleefde.<br />
Na drie jaar ging hij naar Zeist, waar hij on<strong>der</strong>wijzer werd aan het christelijke<br />
blindeninstituut Bartimeus. De overgang naar dat ‘deftige dorp’ viel hem tegen:<br />
uit heimwee naar Drente begon hij te schrijven. Daaruit ontstond een paar jaar<br />
later zijn eerste kin<strong>der</strong>boek, Evert in Turfland, geënt op de situatie in Tweede<br />
Exloërmond.<br />
Hij had het ‘in stilte en met een bevend hart’ geschreven, vertelde hij later: hij<br />
was er zo onzeker over, dat hij het niet aan de grote klok wilde hangen. Toen hij<br />
het eindelijk aan een uitgever zou sturen, vertelde hij het aan zijn moe<strong>der</strong>, met<br />
wie hij een sterke band had, veel meer dan met zijn va<strong>der</strong>.<br />
‘Wat denkt u dat haar antwoord was?’ vroeg hij <strong>der</strong>tig jaar later in een lezing.<br />
‘Een antwoord van grote vreugde en trots om de toekomstige roem die haar<br />
zoon misschien wachtte? Neen. Ze zei – en ik hoor het nog –: “Och jongen, zou<br />
je dat nu wel doen? Tracht niet naar de hoge dingen, maar houdt u bij het<br />
ne<strong>der</strong>ige. Dat staat er in de Schrift.” [Romeinen 12: 16]’<br />
Zij was trots op haar zoon die on<strong>der</strong>wijzer was geworden. Dat was meer dan<br />
ze ooit had kunnen dromen. Maar schrijver? Dat lag ver achter haar horizon!<br />
[Anne de Vries jr. was on<strong>der</strong> meer conservator bij het Letterkundig Museum en docent jeugdliteratuur<br />
aan de <strong>Vrije</strong> <strong>Universiteit</strong>. Hij promoveerde op een proefschrift over de beoordeling<br />
van kin<strong>der</strong>boeken in Ne<strong>der</strong>land, Wat heten goede kin<strong>der</strong>boeken? (1989), en publiceerde de<br />
bloemlezing Van Alphen tot Zon<strong>der</strong>land; de Ne<strong>der</strong>landse kin<strong>der</strong>poëzie van alle tijden (2000).]<br />
Anne de Vries jr., Een zondagskind. Biografie van mijn va<strong>der</strong>. Kampen: Kok, <strong>2010</strong>. 432 blz.<br />
Prijs: € 29,90. ISBN 978 90435 1787 4.<br />
8
Afscheid van Joke<br />
Op vrijdag 4 december 2009 nam de opleiding afscheid van onze zeer geliefde<br />
studiecoördinator, Joke Putters. Bij die gelegenheid hield Joke een indrukwekkende<br />
rede, waarvan hieron<strong>der</strong> een bekorte versie.<br />
Dag allemaal,<br />
Ik heb wel eens beweerd dat ik hier zo lang ben blijven werken omdat ik een<br />
hekel heb aan afscheid nemen. Dat was half een grapje: natuurlijk waren er<br />
an<strong>der</strong>e, veel positievere redenen om 32 jaar op deze plaats te blijven. Maar het<br />
was zeker waar dat ik tegen een afscheid opzag. Dat beschouwde ik, net als de<br />
dood, als iets waar je maar niet te veel over moet nadenken, maar waarvan je<br />
beseft dat het onvermijdelijk een keer komt.<br />
Voor mij is dat moment van afscheid dan nu aangebroken, eer<strong>der</strong> en meer<br />
abrupt dan ik gewild had.<br />
Dat zoveel mensen verbaasd waren toen ik vertelde waarom ik overhaast moest<br />
stoppen met werken, heeft me een beetje trots gemaakt. Kennelijk was het hier<br />
op de VU niet aan mij te merken dat ik, nu al ruim 10 jaar, te kampen heb met<br />
chronische vermoeidheid. Maar misschien was de VU ook wel de slechtste plek<br />
voor zo’n observatie: hier was het altijd druk, had ik altijd haast en leefde ik dan<br />
ook een beetje over de ongemakken heen. Maar eenmaal thuis kon ik weinig<br />
an<strong>der</strong>s dan uitrusten en opladen voor de volgende twee werkdagen. Een sociaal<br />
leven heb ik de laatste jaren dan ook nauwelijks gehad, uitgaan deed ik<br />
sporadisch. Dat was geen leuk leven maar ik had het graag voor mijn werk over<br />
en het ging, nét. Tot het niet meer ging, ik op woensdagochtend al doodmoe in<br />
de trein zat op weg naar de VU, allerlei verontrustende fysieke verschijnselen<br />
kreeg, en uiteindelijk afgelopen zomer het bevel van de huisarts kreeg om zo<br />
snel mogelijk mijn dienstverband te beëindigen. Ik heb het nog tot 1 oktober<br />
uitgehouden, maar toen was het echt gebeurd. De faculteit ben ik erg erkentelijk<br />
dat ik vervolgens nog twee maanden de gelegenheid gekregen heb om in mijn<br />
eigen tempo mijn rommel op te ruimen en alles goed over te dragen.<br />
Weggaan is een beetje doodgaan, een veelgebruikt cliché, maar zoals elk cliché<br />
bevat het een kern van waarheid. En dan doel ik niet alleen op de zojuist<br />
genoemde onvermijdelijkheid van allebei, maar ook op het feit dat alles gewoon<br />
doorgaat zon<strong>der</strong> jou – wat een lesje in bescheidenheid is maar ook een<br />
geruststelling – én dat je afscheid moet nemen van zoveel mensen tegelijk die<br />
dierbaar zijn.<br />
9
Een aantal van hen wil ik hier noemen, in het vervelende besef dat ik heel veel<br />
mensen onvermeld moet laten.<br />
De eerste die ik noem is degene die aan het begin van mijn loopbaan stond,<br />
prof. Margaretha Schenkeveld. Ik had haar na afloop van een tentamen verteld<br />
dat ik in een financieel moeilijke periode zat – ik was gescheiden en had de zorg<br />
voor een peuterdochtertje – en dat ik werk zocht. Een paar maanden later belde<br />
zij om me te vragen te solliciteren naar de nieuwe functie van studiecoördinator<br />
bij Ne<strong>der</strong>lands, wat ik uiteraard gedaan heb. Ik werd aangenomen en ben dus<br />
nooit meer weggegaan. Je kunt met recht zeggen dat dit de baan van mijn leven<br />
geweest is. Nu, aan het eind van mijn loopbaan wil ik haar nogmaals van harte<br />
bedanken voor het vertrouwen dat zij destijds had in mij. Ik kan me er totaal<br />
geen voorstelling van maken hoe mijn leven verlopen zou zijn zon<strong>der</strong> dat<br />
welkome telefoontje. Ik weet dat ik haar vertrouwen niet beschaamd heb.<br />
De volgende die ik wil noemen is wat ongebruikelijk op deze plek, aangezien de<br />
partner meestal helemaal achteraan komt. Maar zon<strong>der</strong> mijn toenmalige vriend<br />
Jaap had ik destijds helemaal niet aan deze baan kunnen beginnen. Dit kon<br />
alleen omdat hij aanbood een ochtend in de week op Eva te passen tot zij een<br />
jaar later naar de kleuterschool zou gaan. Niet alleen was Jaap toen een lieve<br />
oppas, ook is hij in de jaren erna, naast heel veel wat ik hier niet vermeld (hij is<br />
nu al meer dan 30 jaar mijn echtgenoot en heeft me en passant een prachtzoon<br />
geschonken), mijn vraagbaak, raadgever en vooral luisterend oor geweest. Voor<br />
zijn ook in moeilijke tijden nooit aflatende liefdevolle steun, wil ik hem hier<br />
openlijk dankzeggen.<br />
Toen was alles geregeld, was het 1 september 1977, had ik een bureau en een<br />
naambordje, en begon ik aan mijn eerste en enige echte baan.<br />
Sinds die datum is zo ongeveer alles veran<strong>der</strong>d in mijn functie en wijze van<br />
werken. Sommige veran<strong>der</strong>ingen verliepen stapsgewijs, an<strong>der</strong>e met een flinke<br />
schok.<br />
Eigenlijk heb ik hier twee banen gehad. Ik begon als studiecoördinator, wat<br />
inhield dat ik voor Ne<strong>der</strong>lands deed wat een deel van het on<strong>der</strong>wijsbureau nu<br />
voor de hele faculteit doet, nl. het organiseren van het on<strong>der</strong>wijs. Met studenten<br />
had ik aanvankelijk weinig te doen, ik kende alleen die studenten die in dezelfde<br />
commissies zaten als ik. Nadat ik dat ongeveer tien jaar gedaan had besloot de<br />
faculteit dat er voor elke opleiding een studiebegelei<strong>der</strong> moest komen, en dat ik<br />
dat voor Ne<strong>der</strong>lands moest zijn. Dat was een hele overgang en ik zag er behoorlijk<br />
tegenop, want er was geen sprake van een opleiding in die richting of zelfs<br />
maar een cursus. Hoe moest ik reageren als er iemand kwam met studeerproblemen<br />
of persoonlijke problemen? Gelukkig kwamen de studenten niet met<br />
drommen tegelijk, en bleek ik met gewoon gezond verstand een heel eind te<br />
kunnen komen. Tegelijk moest het organisatorische werk vanaf dat moment<br />
10
door de studierichtingscommissie gedaan worden. Maar omdat die uit steeds<br />
wisselende leden bestond die geen ervaring hadden met dit werk, ging dat niet<br />
vanzelf goed. Ik vond ik het dan ook moeilijk om mijn coördinatiewerk los te<br />
laten, en bleef me er nog mee bemoeien tot ik het te druk kreeg en de organisatie<br />
van het on<strong>der</strong>wijs steeds centraler werd.<br />
“Joke is niet meer van ons”, zei Dick van Halsema in zijn ‘State of the Union’<br />
bij een openingscollege, ergens begin jaren ’90. Ik was met de an<strong>der</strong>e studiebegelei<strong>der</strong>s<br />
on<strong>der</strong>gebracht bij het nieuwe On<strong>der</strong>wijsbureau van de faculteit.<br />
Aanvankelijk zag ik daar weinig in, vond het erg jammer losgeweekt te raken<br />
van Ne<strong>der</strong>lands. Maar er bleken voordelen: bij Ne<strong>der</strong>lands opereerde ik als<br />
eenling, nu kon er overlegd worden met collega’s en konden er zaken afgestemd<br />
worden en problemen besproken. Later kwamen er vanuit het bureau an<strong>der</strong>e<br />
taken bij, zoals een paar jaar lang de tentamenroostering en studiebegeleiding<br />
binnen an<strong>der</strong>e opleidingen, wat een welkome verbreding van gezichtsveld betekende.<br />
Elseline Vester heeft het bureau van de grond af opgebouwd en er op zeer<br />
persoonlijke wijze vele jaren leiding aan gegeven. Zij had hart voor de zaak, we<br />
konden altijd bij haar terecht als we iets moesten weten of als er iets niet goed<br />
liep. Voor mij persoonlijk is zij een heel fijne leidinggevende geweest. En na<br />
haar heeft Marianne Hamstra het in een lastige tijd met heel veel veran<strong>der</strong>ingen<br />
voortvarend overgenomen. Beiden ben ik veel dank verschuldigd.<br />
Een enorme veran<strong>der</strong>ing in de uitvoering van alle werkzaamheden werd<br />
veroorzaakt door de komst van de computer. Wie deze komst heeft meegemaakt<br />
weet hoe ingrijpend dat was; aan wie de wereld zon<strong>der</strong> computer niét heeft<br />
meegemaakt valt dat in dit bestek ook niet uit te leggen.<br />
Waar ik wel iets over wil zeggen is over de nieuwe communicatievorm die<br />
het gevolg was van de komst van de computer, de e-mail.<br />
Wat een zegen was dat, en dat vind ik ook nu nog. Maar zoals bij zoveel<br />
nieuwe technologieën is er ook een an<strong>der</strong>e kant, en is de mail voor velen geworden<br />
tot een vloek. Mailen is in de loop van de tijd te laagdrempelig geworden,<br />
via de mail kan elk probleempje of ie<strong>der</strong>e vraag bij iemand an<strong>der</strong>s neergelegd<br />
worden, en dat gebeurt dan ook. Er wordt over van alles gemaild en de<br />
studieadviseur is nu eenmaal voor de meesten het eerste aanspreekpunt.<br />
- Ha Joke, Ik heb vorige week mijn sjaal in de tentamenzaal laten liggen. Wil je<br />
even kijken of die er nog ligt? Het is in het wiskundegebouw, zaal … Veel dank.<br />
- Beste mw. Putters, Ik voldoe niet aan de ingangseisen voor college X. Kunt u<br />
daar wat aan doen?<br />
11
- Hallo Mw. Putters, ik heb gehoord dat u tot half augustus vakantie hebt, maar<br />
ik zou toch graag op korte termijn een afspraak met u willen maken. Ik ben a.s.<br />
maandag op de VU, en hoop u dan te spreken.<br />
Ik denk dat de overvloed aan mails, in drukke tijden soms tussen de 30 en 50 per<br />
dag, mij uiteindelijk de das heeft omgedaan. Ik moést ze ook thuis beantwoorden,<br />
an<strong>der</strong>s had ik op mijn werkdagen zoveel mails gehad dat ik aan niets<br />
an<strong>der</strong>s meer toegekomen zou zijn. Nooit was er thuis dus echt rust, nooit kon ik<br />
de VU achter me laten. Voor mij is dat niet goed geweest, en dat is een aspect<br />
van mijn werk dat ik absoluut niet zal missen.<br />
Missen zal ik vooral de mensen hier. Dat geldt zeker voor degene die in de loop<br />
van de jaren een heel goede vriendin geworden is, Marjolein van Tooren. Wij<br />
hebben jarenlang elke woensdag ’s avonds in de mensa gegeten, iets waarvoor<br />
Marjolein soms speciaal naar de VU kwam als ze hier niet al moest zijn. En dan<br />
namen we de faculteit door, ons en het leven en de laatste roddels. Ik weet zeker<br />
dat Marjolein en ik elkaar niet uit het oog zullen verliezen.<br />
Maar ook vele an<strong>der</strong>en zal ik missen, zoals de stafleden van Ne<strong>der</strong>lands van<br />
wie ik sommigen al vanaf 1971 ken, zoals jaargenote Margreet en studiegenoten<br />
Roel en Ton en Dick Schram; de mensen die er al zijn vanaf of sinds heel kort<br />
na mijn aanstelling: Saskia en Jan, de enige twee overgeblevenen van een grote<br />
afdeling Taalkunde. Dan de betrekkelijke nieuwkomers: Wilbert en zijn taalbeheersingsgroep<br />
van wie ik met name de vrolijke Marca wil noemen; bij<br />
letterkunde de warmhartige Jacqueline, en zeker ook Ena met wie het al klikte<br />
vanaf het moment dat wij via de mail in contact kwamen, zij nog in Zuid-Afrika<br />
in afwachting van haar verblijfs- of werkvergunning voor Ne<strong>der</strong>land. Ena is een<br />
van de liefste mensen gebleken die hier rondlopen. En tenslotte Johan, voor wie<br />
ik veel bewon<strong>der</strong>ing heb vanwege zijn werkkracht, zijn takt als afdelingshoofd,<br />
zijn lakonieke optreden en gevoel voor humor, en die ik heel hartelijk wil<br />
bedanken voor zijn warme woorden zojuist. Ik ben niet goed in het ontvangen<br />
van complimenten, maar zal trachten deze te aanvaarden als uitdrukking van de<br />
manier waarop jullie mij kennelijk gezien hebben.<br />
Hoewel ik me vanzelfsprekend het meest verbonden voel met de neerlandici,<br />
zal ik me zeker ook de hartelijke staf van Gltc, van Literatuurwetenschap en<br />
Duits blijvend herinneren, mijn lieve collega-studieadviseurs Evelien, Suzan,<br />
Ilse en Inger, en alle an<strong>der</strong>e mensen van het on<strong>der</strong>wijsbureau. We hebben altijd<br />
fijn samengewerkt.<br />
Tenslotte vind ik het ’t moeilijkst om mijn studenten achter te laten. Zij<br />
maakten de gang naar de VU echt de moeite waard, een VU-dag zon<strong>der</strong><br />
studenten voelde als een verloren dag.<br />
Ik heb het altijd als mijn taak gezien er in de eerste plaats te zijn voor hen. Als<br />
studieadviseur heb je twee petten op: die van begelei<strong>der</strong> van studenten én die<br />
van politieagent die ervoor moet zorgen dat de facultaire regels bekend raken en<br />
12
nageleefd worden, en die twee taken botsen soms. Maar voor mij stond het<br />
belang van de studenten voorop. Als dus een student bij me langskwam met een<br />
vraag over een extra stage, een verblijf in het buitenland of een jaar bestuur van<br />
een studentenvereniging, dan kon ik niet an<strong>der</strong>s dan dat van harte stimuleren,<br />
ondanks dat zo’n uitstapje de studieduur van die student onvermijdelijk zou<br />
verlengen. En dat studierendement, zo heb ik bij het opruimen gezien, is al een<br />
facultaire zorg vanaf het begin van de jaren ’90.<br />
Ik heb ook altijd meer gezien in bemoediging en aanmoediging dan in strengheid<br />
en dreigen, en dat heeft wel eens tot stevige discussies geleid binnen het<br />
on<strong>der</strong>wijsbureau. Ik kon niet goed an<strong>der</strong>s, maar heb daardoor ook wel eens flink<br />
mijn neus gestoten.<br />
Ik kom aan het eind van mijn verhaal.<br />
Ik wens de faculteit als geheel veel harmonie toe, grote bloei en gestage groei. Ik<br />
hoop van harte dat de studenten nooit uitsluitend beschouwd zullen worden als<br />
brokjes massaproduct die, on<strong>der</strong>worpen aan regels en rendementsdenken, zo<br />
snel mogelijk afgestudeerd en wel dit pand weer dienen te verlaten, maar dat zij<br />
gezien zullen blijven worden als unieke mensen die zich vrijwillig (ze hoéven<br />
hier niet te zijn!) tot deze faculteit hebben gewend voor scholing en ontwikkeling.<br />
Zij brengen ie<strong>der</strong> hun eigen geschiedenis mee en hebben elk hun verhaal,<br />
en dat vraagt soms om soepelheid van de kant van de faculteit, om meedenken,<br />
om een uitzon<strong>der</strong>ing, iets extra’s en coulance. Hopelijk blijft daar ruimte voor.<br />
Laat deze faculteit toch, mét alle strengheid die zeker ook noodzakelijk is, de<br />
vriendelijke faculteit blijven die ze altijd was!<br />
Jullie allemaal dank ik voor je komst hier, voor alle hartelijke en ontroerende<br />
reacties die ik kreeg n.a.v. mijn “vervelende bericht’’, voor de lieve attenties die<br />
ik van collega’s en studenten al in september mocht ontvangen, voor alle warme<br />
woorden vandaag en het overweldigende cadeau dat ik zojuist heb mogen<br />
ontvangen!<br />
Afscheid nemen, weggaan, het is een beetje doodgaan. Ik hoop maar dat er voor<br />
mij ooit weer een beetje leven voor terugkomt.<br />
Het ga jullie allen goed.<br />
Dag allemaal!<br />
13
Alumnus aan het woord: Arie Zevenhuijzen<br />
Een stukje geschiedenis<br />
Augustus 1961 stapte ik, 15-jarige jongeling, vol verwachting de plaatselijke<br />
boekhandel in Vlaardingen binnen met een mulo-diploma on<strong>der</strong> de arm en werd<br />
er na een kort on<strong>der</strong>houd met de eigenaar, de heer Den Draak, aangesteld tot<br />
assistent-boekverkoper met een salaris van ƒ90,- per maand. Als telg uit een<br />
kin<strong>der</strong>rijk gezin moest er geld verdiend worden. Na een jaar had ik mijn culturele<br />
horizon behoorlijk verbreed en besloot ik avondgymnasium te gaan doen.<br />
Het schoolgebouw stond in Rotterdam en daarom solliciteerde ik bij uitgeverij<br />
Nijgh & Van Ditmar, die toen een bijkantoor had in Rotterdam. Van die tijd af<br />
begon mijn liefde voor het werk van Vestdijk, dat voor een groot deel door<br />
Nijgh & Van Ditmar werd uitgegeven. Na me vier jaar lang ’s avonds in de<br />
teksten van Homerus, Herodotus, Vergilius en Livius en an<strong>der</strong>e schrijvers<br />
verdiept te hebben, volgde ik nog een door het va<strong>der</strong>land verplicht gestelde,<br />
an<strong>der</strong>half jaar durende cursus in gevechtshandelingen.<br />
En toen, eindelijk, mocht ik gaan stu<strong>der</strong>en. Dat was een sensatie: op kamers in<br />
<strong>Amsterdam</strong>! En heel veel vrije tijd! De staat heeft mijn studie bekostigd tot ik de<br />
laatste twee jaar zelf geld ging verdienen als docent Ne<strong>der</strong>lands. In die tijd kon<br />
je van een volledige studiebeurs goed rondkomen. En ook mocht je heel lang<br />
over je studie doen. Ik stond ingeschreven van 1967 tot halverwege 1975. Ik heb<br />
nooit een goed antwoord kunnen geven op de vraag waarom ik Ne<strong>der</strong>lands ben<br />
gaan stu<strong>der</strong>en. Wel kan ik de keuze voor de <strong>Vrije</strong> <strong>Universiteit</strong> verantwoorden.<br />
Op het harmonium bij ons thuis stond een busje van de VU.<br />
In de eerste jaren van de studie fietsten we naar de Van Eeghenstraat, waar de<br />
letterenfaculteit was gehuisvest. De hoogleraren Caron en Kuiper waren er de<br />
gezaghebbende personen en wij, 13 in getal, stonden altijd bedremmeld op als ze<br />
het collegevertrek binnenstapten. We begrepen dat we niet hoefden op te staan<br />
voor de an<strong>der</strong>e docenten als mevrouw dr. Schenkeveld en dr. Bosch en al<br />
helemaal niet voor de student-assistenten Jan Knol en Dick van Halsema. Na<br />
drie jaar verhuisden we naar de De Boelaan, waar de opleiding een wat mo<strong>der</strong>ner<br />
maar ook grijzer aanzien kreeg.<br />
Ik studeerde af met een scriptie over een stuk uit het handschrift van<br />
Huygens’ Hofwijck en op een scriptie over het gedicht Mei. In die laatste scriptie<br />
legde ik de nadruk op het metapoëtische karakter van dit gedicht en later, toen ik<br />
al weer jaren lesgaf, heb ik er nog eens een studie over gepubliceerd in Spiegel<br />
<strong>der</strong> <strong>Letteren</strong>.<br />
15
On<strong>der</strong>zoek<br />
De receptie van het gedicht ‘Mei’<br />
Toen ik zo’n 36 jaar in het on<strong>der</strong>wijs werkzaam was en uitzicht kreeg op een<br />
redelijk pensioen, bedacht ik me dat ik de vrije tijd zinvol kon vullen met een<br />
literatuuron<strong>der</strong>zoek. Ik moest voor mezelf kiezen tussen het 4381 regels tellende<br />
gedicht Mei van Gorter of het proza van Vestdijk. Ik had over de roman De<br />
onmogelijke moord van Vestdijk destijds een artikel geschreven. Dat bleek een<br />
metaroman te zijn, een roman over het schrijven van een roman, in de vorm van<br />
een redelijk spannende detective. Deze roman is ook interessant vanwege de<br />
onbetrouwbare verteller, die tot dan toe door geen enkele commentator was<br />
ontmaskerd.<br />
Ik besloot toch Mei te doen en Ben Peperkamp bracht me op het idee om de<br />
receptie van dit gedicht te gaan on<strong>der</strong>zoeken. Dat leek me heel boeiend. Maar<br />
voor ik me op dat on<strong>der</strong>zoek kon storten, moest ik een heel grote studieachterstand<br />
inhalen: allerlei theorieën over canonvorming, en over de receptie van<br />
literair werk, van Jauss tot Bourdieu, van Ibsch tot Verdaasdonk, en uiteraard<br />
veel studies in de vorm van artikelen en dissertaties. En ook veel over de Tachtigers<br />
en hun achtergronden.<br />
Nu ben ik dan eindelijk bezig met het on<strong>der</strong>zoek zelf: in hoeverre werd en<br />
wordt dit reusachtige gedicht in Ne<strong>der</strong>land gewaardeerd? Ik besloot eerst de<br />
academische literatuurgeschiedenissen te on<strong>der</strong>zoeken. Jan ten Brink schreef de<br />
eerste literatuurgeschiedenis die voor mijn on<strong>der</strong>zoek in aanmerking kwam en<br />
daarna volgden nog zo’n 25 academische literatuurgeschiedenissen. Vragen<br />
hierbij zijn natuurlijk: Hoe oordelen zij over de dichter Gorter en in het bijzon<strong>der</strong><br />
over het gedicht Mei? Hoe interpreteren zij het gedicht? Zijn er grote verschillen?<br />
Hoe groot was hun invloed? Dat laatste kan gemeten worden aan het<br />
aantal herdrukken. Het Handboek van Knuvel<strong>der</strong> is of was heel bekend. En juist<br />
deze literatuurgeschiedenis doet nogal neerbuigend over het gedicht Mei. Het<br />
merkwaardige is dat Knuvel<strong>der</strong> in zijn schoolboeken een an<strong>der</strong>e mening heeft<br />
over het gedicht Mei dan in zijn Handboek.<br />
De receptie van het gedicht Mei in bloemlezingen en schoolboeken<br />
Het on<strong>der</strong>zoek waar ik nu mee bezig ben, is voor mij als ex-schoolmeester<br />
fascinerend: de waar<strong>der</strong>ing van de Beweging van Tachtig en het gedicht Mei in<br />
bloemlezingen en schoolboeken. De oudste bloemlezing met werk van Tachtigers<br />
is vanaf het eerste jaar van publicatie heel wat keren herdrukt: Dichters<br />
van deze tijd. Mr. J.N. van Hall was de eerste redacteur. Van Hall was de man<br />
die het gedicht Mei bij zijn eerste publicatie in 1889 in De Gids kritisch besprak.<br />
De teneur van zijn bespreking was dat de jeugdige dichter, Herman Gorter,<br />
onbetwist talent had maar dat het gedicht als geheel toch slecht in elkaar stak.<br />
16
Toen hij echter zijn bloemlezing in 1894 samenstelde, was hij al een heel an<strong>der</strong>e<br />
mening toegedaan. Hij werd een warm pleitbezorger van de poëzie van Tachtig<br />
en ook van het gedicht Mei en nam een mooi fragment uit het gedicht in zijn<br />
bloemlezing op en ook enkele gedichten uit de toen nog vaak verguisde bundel<br />
Verzen van 1890.<br />
Het lastige van dit on<strong>der</strong>zoek naar schoolboeken en bloemlezingen is dat je<br />
steeds de herdrukken moet napluizen op veran<strong>der</strong>ingen. De Historische Schets<br />
van De Vooys (1908 1 ) wordt vanaf 1958 geheel zelfstandig geredigeerd door<br />
Stuiveling. Die veran<strong>der</strong>t het artikel over Herman Gorter en over het gedicht<br />
Mei radicaal en laat ook de interpretatie achterwege, die De Vooys van Verwey<br />
had overgenomen. Stuiveling is natuurlijk bij uitstek een fan van Gorter. Hij had<br />
het VW van Gorter uitgegeven en ook het gedicht Mei in een aparte Ooievaareditie.<br />
Een an<strong>der</strong> voorbeeld is de schoolpoëtica Woordkunst van Poelhekke. In<br />
de eerste druk van 1909 neemt Poelhekke niets uit de Mei over. In de 2 e druk 3<br />
citaten. Vanaf de 14 e druk wordt dit veel gebruikte schoolboekje door J.J.Gielen<br />
bewerkt met nog veel meer citaten uit Mei.<br />
De vragen die ik mezelf stel bij dit schoolboekenon<strong>der</strong>zoek zijn: Hoe is de<br />
waar<strong>der</strong>ing van de dichter Gorter, in het bijzon<strong>der</strong> van zijn gedicht Mei? Zijn de<br />
verschillen in waar<strong>der</strong>ing terug te voeren op didactische opvattingen, op confessionele<br />
of op ethische overwegingen? Zijn er grote verschillen in interpretaties<br />
van het gedicht? Hebben de academische literatuurgeschiedenissen invloed<br />
gehad op de interpretatie of de waar<strong>der</strong>ing in schoolboeken? Is er sprake van<br />
enige vorm van orkestratie? Welke schoolboeken behaalden veel herdrukken en<br />
hadden dus veel invloed? Antwoorden op deze vragen kunnen in een synchronisch<br />
on<strong>der</strong>zoek gevonden worden, maar even interessant zijn de antwoorden in<br />
een diachronisch on<strong>der</strong>zoek. In het tweede on<strong>der</strong>zoek kan ik een antwoord<br />
krijgen op de vraag hoe lang het duurde voordat het gedicht Mei algemeen als<br />
literatuur en daarna als gecanoniseerde literatuurtekst in het on<strong>der</strong>wijswereld<br />
werd erkend. Het gedicht Mei lijkt mij een mooi voorbeeld van een literaire tekst<br />
die eens in het centrum van de on<strong>der</strong>wijscanon heeft gestaan en nu anno <strong>2010</strong> er<br />
buiten is gevallen. Ik vermoed dat zelfs studenten Ne<strong>der</strong>lands het gedicht niet<br />
meer lezen.<br />
Beeldje van Gorter in Balk, waar hij inspiratie vond voor Mei<br />
17
Historische kranten<br />
De school is een belangrijke instelling die zorg draagt voor gestructureerde<br />
cultuuroverdracht. Maar lang niet de enige. Ben Peperkamp, bij wie ik hoop te<br />
promoveren, wees mij op de internetsite Historische kranten van de Koninklijke<br />
Bibliotheek, waar vier kranten geraadpleegd kunnen worden. En op 1 juli van dit<br />
jaar heeft de KB een site geopend met een miljoen krantenpagina’s. De krant is<br />
een belangrijke bron voor het opsporen van actoren en instituties in het literaire<br />
veld om de terminologie van Bourdieu te gebruiken. Zo kom je te weten dat er<br />
declamatie-avonden werden georganiseerd, waarop bijvoorbeeld de voordrachtskunstenares<br />
mevrouw Titia van Looy-van Gel<strong>der</strong> een fragment uit Mei<br />
voordraagt. In de krant werden uitvoerige verslagen gegeven van lezingen<br />
bijvoorbeeld door M. Nijhoff voor de Rotterdamsche Kunstkring over “Mo<strong>der</strong>ne<br />
Ne<strong>der</strong>landsche Poëzie”. En daaruit blijkt dat Nijhoff het gedicht Mei een<br />
schitterend gedicht vond.<br />
Er zijn besprekingen van exposities, waarin zomaar opeens een dichtregel uit<br />
Mei wordt geciteerd: een kalfje, dat traag zich op z’n weke pootjes laat. In de<br />
rubriek ‘Tijdschriften’ worden de belangrijkste artikelen vaak weer samengevat<br />
met soms ook weer een verwijzing naar Mei. Columnisten herinneren zich regels<br />
of woorden uit de Mei: dit kind was louter, niets dan lieflijkheid, of de klanken<br />
schudden in de lucht zoo rijp als jonge kersen. Er zijn tal van rubrieken waarin<br />
aan de Mei wordt gerefereerd: recensies, feuilletons, in memoria, interviews.<br />
Ook in de Sportrubriek. Gorter was immers een verwoed cricketspeler en voetballer.<br />
Hij stond aan de basis van de KNVB. De combinatie “de Mei van Gorter”<br />
wordt zo vaak gebruikt dat ook wel ironiserend gesproken wordt van “de Gort<br />
van Meier”. En dat ontlokte een middenstan<strong>der</strong> het volgende rijm: De Mei van<br />
Gorter is wel vorstelijk, maar de gort van Meier is ook kostelijk.<br />
De eerste regel van het gedicht klinkt lekker energiek: Een nieuwe lente en<br />
een nieuw geluid. Hij werd en wordt nogal eens gevarieerd in de reclame. Een<br />
nieuwe lente en een nieuwe mode. In de twintiger jaren gebruikte C&A deze<br />
reclameslogan nog al eens. Maar die eerste regel komt ook voor in een verslag<br />
van motorraces op het circuit in Zandvoort, in de bespreking van een nieuw<br />
nationaal voetbalelftal en in de aankondiging van een nieuw tijdschrift. Hij komt<br />
zelfs voor in een gedicht van Annie M.G. Schmidt.<br />
Er zijn prachtige anekdotes in de kranten te vinden, zoals die over de toneelspeler<br />
Willem Royaards, die dweepte met de gedichten van de Tachtigers. Hij<br />
werd na een toneelvoorstelling in Doetinchem uitgenodigd nog even wat na te<br />
praten op de sociëteit. Het gesprek kwam op de Nieuwe Gids en Royaards vroeg<br />
of hij nog wat gedichten mocht voordragen. Hij haalde toen Gorter’s Mei uit<br />
zijn koffertje en ‘las de ene bladzijde na de an<strong>der</strong>e met zijn daver-zingende<br />
stem’. Hij bleef maar doorgaan, urenlang, tot hij ’s nachts om drie uur de klok<br />
hoorde slaan en even omkijkend, merkte dat vrijwel ie<strong>der</strong>een vertrokken was.<br />
18
Het doorzoeken van de historische kranten kan een hel<strong>der</strong> inzicht geven in het<br />
proces van canonformatie. Ook kan er een link gelegd worden met het schoolboekenon<strong>der</strong>zoek.<br />
Loopt het proces van canonisering en decanonisering in de<br />
schoolboeken parallel aan dat in de kranten?<br />
19
Schuim en asch. Ne<strong>der</strong>lands wat verdween<br />
Jan Noordegraaf<br />
Een meisje uit Aalsmeer<br />
Ik heb gewoon pech gehad.<br />
Jacob van Loon (‘Jake’, zoals de Amerikanen zeggen) was vanuit New York<br />
State naar zijn zus Tina gereisd en die woont in Nieuw-Mexico, vlakbij de<br />
Mexicaanse grens. Afgelopen maart is hij er gestorven. Pas onlangs ging Tina de<br />
oude auto van Jake eens uitmesten. En daar, achter in de achterbak, on<strong>der</strong> een<br />
hoop troep, lag een urn. Een urn met de as van hun moe<strong>der</strong>, de Ne<strong>der</strong>landse<br />
Grietje Prins, die al in 1983 overleden was. Jake had die urn nooit naar een<br />
kerkhof gebracht.<br />
Grietje Prins was op 25 augustus 1932 in Aalsmeer getrouwd met Lawrence<br />
Gwyn van Loon (1903-1982). Deze Amerikaanse arts zou zich eind jaren <strong>der</strong>tig<br />
profileren als veel geciteerd beschrijver van de laatste resten post-koloniaal<br />
Ne<strong>der</strong>lands in New York State en New Jersey. In Van Loons tijd leefden er nog<br />
mensen die dat in hun jeugd geleerd hadden, en hij zocht er een paar op. Over de<br />
enigmatische Gwyn Van Loon – ‘Doc’, zoals hij door heel oude kennissen nog<br />
steeds genoemd wordt –, en zijn studie van het zogeheten Leeg Duits (‘Low<br />
Dutch’) zal ik straks meer vertellen. Dan wordt duidelijk waarom ik het jammer<br />
vind dat ik zijn zoon op de valreep niet meer een paar prangende vragen heb<br />
kunnen voorleggen. Was ik toch maar eer<strong>der</strong> naar New York gegaan, denk ik<br />
nu. Nu rest niet meer dan ‘schuim en asch’, om het met de letterkundigen te<br />
zeggen.<br />
Leeg Duits<br />
<strong>2010</strong> is een jubileumjaar. Want in 1910 verscheen de allereerste studie over het<br />
‘Jersey Dutch dialect’. Die was geschreven door John Prince, een hoogleraar uit<br />
New York. Zijn artikel bevat een spraakkunst en een woordenlijst van het<br />
Ne<strong>der</strong>lands ‘dat een klein aantal afstammelingen van de zeventiende-eeuwse<br />
kolonisten nog heden ten dage aan de rechteroever van de Hudson als hun<br />
moe<strong>der</strong>taal gebruiken’, vatte in 1913 een Ne<strong>der</strong>lands taalkundige het bondig<br />
samen. Zo had Prince uit de mond van een bejaarde informante, ‘old Mrs.<br />
Bartholf’, opgetekend: dä prâte âr däuts än di têx däuts.<br />
Een Ne<strong>der</strong>landse historicus, Jacob van Hinte, die in de jaren twintig van de<br />
vorige eeuw in de USA on<strong>der</strong>zoek deed, was nauwelijks verbaasd over het feit<br />
20
dat Prince in New Jersey een groep van een paar hon<strong>der</strong>d senioren had<br />
aangetroffen die ‘onze taal’ spraken. Hij wees erop dat ook in de Mohawk<br />
Valley, upstate New York, ten westen van Albany, nog ‘oud-Ne<strong>der</strong>landsch’<br />
werd gesproken, het zogenoemde Mohawk Dutch. Deze twee varianten van het<br />
Ne<strong>der</strong>lands worden samen wel ‘Leeg Duits’ of ‘Laag Duits’ (‘Low Dutch’)<br />
genoemd.<br />
Van dat Leeg Duits weten we weinig af. Het lijkt vooral gebaseerd te zijn op<br />
het Hollands van zeventiende-eeuwse kolonisten en het heeft zich drie eeuwen<br />
lang zelfstandig ver<strong>der</strong> ontwikkeld. Van talige of taalkundige invloed vanuit het<br />
moe<strong>der</strong>land is nauwelijks sprake geweest. In 1973 verscheen het proefschrift<br />
van Charles Gehring, waarin een tweehon<strong>der</strong>d in het ‘New York Dutch’<br />
geschreven documenten uit de zeventiende en achttiende eeuw taalkundig<br />
worden geanalyseerd. Maar het Leeg Duits is een taal geworden die alleen maar<br />
gesproken werd. En in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is er veel<br />
werk verricht om een Leeg Duits woordenboek samen te stellen – taalkundigen<br />
als Jo Daan en Willem Pée werden daarbij geraadpleegd –, maar het project is<br />
nooit tot een afronding gekomen. Ik ken zelf nog maar één persoon in Noord-<br />
Amerika die anno <strong>2010</strong> een eigentijdse variant van het Leeg Duits kan spreken.<br />
In de jaren negentig van de vorige eeuw ontstond nieuwe belangstelling voor het<br />
Leeg Duits; er verschenen diverse publicaties. Daarin werd ook de invloed van<br />
het Engels bestudeerd. Bovendien zijn er suggesties gedaan om een uitvoerige<br />
vergelijkende studie te maken van het Leeg Duits en het Afrikaans, twee<br />
koloniale variëteiten van het Ne<strong>der</strong>lands, maar zover is het nog steeds niet<br />
gekomen. En in het Hudsonjaar 2009 is uiteraard ook aandacht aan het Leeg<br />
Duits besteed. Nicoline van <strong>der</strong> Sijs schreef er uitvoerig over in haar Yankees,<br />
cookies en dollars. Ook aan de <strong>Vrije</strong> <strong>Universiteit</strong> en aan een aantal VUstudenten<br />
Ne<strong>der</strong>landse taalkunde is het Hudsonjaar niet onopgemerkt voorbijgegaan.<br />
Een stukje Leeg Duits nu, in de Jersey Dutch variant opgetekend door<br />
professor Prince in 1913. VU-alumni herkennen ongetwijfeld het verhaal van De<br />
verloren zoon (Lucas 15: 11-32). Zoveel jaar na Peter Stuyvesant is de Leeg<br />
Duitse versie nog goed te volgen.<br />
En kääd’l had twî jòngers; de êne blêv täus; de an<strong>der</strong>e xöng vôrt f’n häus f’en stât. H<br />
ît tevrêde täus en dârkîs tû râkni gti ôm dâ<strong>der</strong>s pläk. Tû<br />
âne. Mâ<strong>der</strong> hät plänti. En tû de vâ<strong>der</strong> zâ g <br />
xöng äut en mûten’m en boste z’n zön en tû brot’m in h’m häus. Tû <br />
z<br />
ân en û nâ dân en nôd de büre en komme<br />
îst häbbe. Môre wôm täus. N<br />
ûje dâr t<br />
Tû de ên nît zô för mêf täus bôu t mâkte xîn<br />
ôrt en spandêrde al z’n xält. Nôm <br />
mâkt je en fîst – en x’rôte super – ôut dên för mû de vâ<strong>der</strong> z<br />
âr dêft en äz täus in xjezo<br />
21
De ‘Dutch tradition’ in de Amerikaanse letterkunde<br />
Bij de studie van het Leeg Duits zijn we overigens flink gehandicapt. Alom<br />
wordt geklaagd over het gebrek aan betrouwbaar bronnenmateriaal, zeker uit de<br />
laatste, negentiende-eeuwse fase van deze taalvariëteit. Gehring heeft zich in<br />
zijn dissertatie geconcentreerd op schriftelijke bronnen uit de zeventiende- en<br />
achttiende eeuw, officiële stukken, aktes en brieven. Geschreven taal dus, uit<br />
een bepaalde bovenlaag. Zouden er dan in Amerikaanse historische romans geen<br />
Leeg Duits sprekende gewone mensen voorkomen, vroeg ik me af. Het is<br />
immers uit de Ne<strong>der</strong>landse literatuur bekend dat schrijvers hun personages soms<br />
laten spreken in hun eigen dialect. Zo gaf Multatuli ooit een proeve van plat-<br />
<strong>Amsterdam</strong>s.<br />
In een historische roman uit 1890 over de Mohawk Valley, waar veel Leeg<br />
Duitsers woonden – het verhaal speelt in het laatste kwart van de achttiende<br />
eeuw –, mijmert de verteller Douw Mauverensen als oude man van Leeg Duitse<br />
afkomst over zijn moe<strong>der</strong>taal: ‘This language, which I have lived to see almost<br />
entirely fade away from use, was even then [ca. 1760] thought to be most<br />
probably the tongue of the future of the colony’ (mijn cursivering). Het boek, In<br />
The Valley van Harold Fre<strong>der</strong>ic, bevat echter bijna geen voorbeelden van het<br />
door de gewone boeren en winkeliers in<strong>der</strong>tijd gesproken Low Dutch.<br />
In The Dutch Dominie of the Catskills, or the Times of The Bloody Brant, een<br />
historische roman van de predikant James Murdoch (1861), spreekt omstreeks<br />
1778 de slimme en vrome Elsie Schuyler nog steeds ‘the vernacular Low Dutch<br />
of the region where she lived’. In de tekst worden redelijk wat voorbeelden van<br />
dat gesproken ‘vernacular’ gegeven, maar er is vaak herhaling van dezelfde<br />
woorden. Wel vinden we veel citaten uit de Statenvertaling.<br />
Afgezien van de vraag hoe betrouwbaar de weergave van het gesproken<br />
achttiende-eeuwse Leeg Duits in deze overigens historisch goed gedocumenteerde<br />
romans is, moet ik constateren dat de oogst van veel lezen betrekkelijk<br />
gering is geweest. Ook over interessante syntactische structuren komt men<br />
weinig te weten. Hetzelfde probleem doet zich overigens ook voor in an<strong>der</strong>e<br />
Amerikaanse romans uit de ‘Dutch tradition’. Maar dat er in de Mohawk Valley<br />
in de achttiende eeuw nog alom Leeg Duits werd gesproken, dat stond voor de<br />
genoemde auteurs wel vast.<br />
Het Notebook van Walter Hill. Een gouden vondst?<br />
Eind maart. Een grauwe maandagochtend. Hier en daar ligt zelfs nog sneeuw. Ik<br />
loop het pad op naar de fraai aan het Otsego meer gelegen Research Library in<br />
Cooperstown, NY. Een man in gekleurd regenjack en met een muts op komt me<br />
tegemoet. ‘Dr. Noordegraaf, I presume?’. De adjunct-bibliothecaris. Het Notebook<br />
ligt ter inzage, de voorbereidende e-mails blijken niet voor niets geweest.<br />
22
Eindelijk kon ik het veel besproken document inzien dat daar <strong>der</strong>tig jaar geleden<br />
door Dr. L.G. van Loon was gedeponeerd.<br />
Het verhaal is als volgt. In het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw<br />
kwam opzienbarend nieuw materiaal over het Leeg Duits boven tafel. De<br />
echtgenoot van Grietje Prins, Gwyn van Loon, keerde uit Hawaii terug naar de<br />
oostkust van de Verenigde Staten. Voor het Leeg Duits woordenboekproject<br />
haalde hij naar eigen zeggen bij een van zijn nichten in Glenville, NY, het<br />
Notebook van hun ‘oatie’ op. Deze grootva<strong>der</strong>, Walter Hill (1856-1925), was<br />
ooit schoolmeester in de Mohawk Valley geweest en had in de jaren tot<br />
omstreeks 1890 in een groot formaat schrift in het Engels allerlei observaties<br />
genoteerd over het Leeg Duits dat daar toen nog alom gesproken werd. Het<br />
manuscript, meer dan hon<strong>der</strong>d vol beschreven bladzijden, bevat on<strong>der</strong> meer een<br />
spraakkunst, een woordenlijst en op bijgevoegde ‘loose leaves’ vinden we ook<br />
een spannend indianenverhaal. De ‘wilden’ overvallen de boer<strong>der</strong>ij van de<br />
grootva<strong>der</strong> van een informant, ene Henry Fonda. Dat verhaal speelt rond 1776<br />
en kan zo een scène zijn uit de bekende film Drums along the Mohawk uit 1939,<br />
waarin acteur Henry Fonda (1905-1982) een achttiende-eeuwse heldenrol speelt<br />
in de vrijheidsstrijd strijd tegen perfide Engelsen en bloeddorstige indianen. Ik<br />
geef nu een stukje uit dat verhaal, in voorlopige transscriptie; voor de<br />
begrijpelijkheid ervan is het goed om de tekst gewoon hardop te lezen. In<br />
sommige zinnen is een Engelse woordvolgorde te herkennen.<br />
Too zag Bärt end teffenz vaw<strong>der</strong> oak dat de päedde [=paarden] stonge awlle twie mät<br />
gespetsd oare, nen baytse schauin kyke naw de gestrauik dat groeid by de boame van de<br />
boz ongevier twie hon<strong>der</strong>d yads awf. Myn oatie docht dut het vraymd waz end ieven<br />
oftie gayn bosloaper waz, het mawkt’n hem nen scheutye verzechtig want awltegaw<strong>der</strong><br />
23
unwoost were zokke melse [=mensen] oak niet op de krippelbos. Het ez mouilik te<br />
bedäncke zokke denge hayde dawg, denk ye oak niet? My gosye! De awllaynste welde<br />
[=indianen] dat ek hev oyt gezien were layde van nen femmilie in nen wawge op wäg<br />
naw Syracuse – end dat waz sästig yawr glayden. De melse zägge dat de welde woone<br />
nou – by onz – awlle haar op spesyal landstucke.<br />
Het valt te begrijpen dat een rijke bron als het Notebook een hoeksteen werd van<br />
het Leeg Duits woordenboek-in-wording, een initiatief van de Amerikaanse<br />
historicus dr. Van Cleaf Bachman (*1939), die net als Van Loon in de ban was<br />
geraakt van het bijzon<strong>der</strong>e karakter van de Leeg Duitsers, hun taal en hun<br />
geschiedenis.<br />
Van Loon had in 1938 een boekje over het Mohawk Dutch gepubliceerd (bij<br />
uitgeverij Martinus Nijhoff) en hij had daarna ook twee artikelen over het<br />
twintigste-eeuwse Leeg Duits in Ne<strong>der</strong>landse wetenschappelijke tijdschriften<br />
weten te plaatsen. In een ervan staat een tekst afgedrukt die nadrukkelijk wordt<br />
gepresenteerd als resultaat van een interview met een bejaarde Leeg Duitse<br />
native speaker, van wie Van Loon later de juiste naam niet meer wist te noemen.<br />
‘It is conceivable that it represents van Loon’s conception of typical Jersey<br />
Dutch speech rather than the words of a particular speaker’, noteert Bachman<br />
daarom in de jaren zeventig in zijn inleiding op het woordenboek. Van Loon had<br />
overigens als jongen behoorlijk Leeg Duits van zijn grootva<strong>der</strong> geleerd en hij<br />
beschouwde zich als de laatste spreker van de ‘tawl’.<br />
Er past hier nu een welgemeend caveat lector. Van Loon heeft niet alleen<br />
over het negentiende- en twintigste-eeuwse Leeg Duits geschreven. Enkele jaren<br />
na zijn overlijden werd door Gehring e.a. aangetoond dat Van Loons publicaties<br />
van enkele zeventiende-eeuwse, door Ne<strong>der</strong>landse kolonisten over indianenzaken<br />
geschreven teksten weliswaar hoogst interessant leken, maar naar alle<br />
waarschijnlijkheid door de dokter zelf waren vervaardigd. Na dit demasqué<br />
kwamen, met terugwerkende kracht, ook Van Loons taalkundige publicaties uit<br />
de jaren <strong>der</strong>tig over het Leeg Duits in een geur van onechtheid te staan: ze<br />
werden voortaan zeer kritisch bekeken. In 1995 oordeelde Buccini op basis van<br />
zuiver taalkundige criteria dat de authenticiteit van Van Loons vroege werk zeer<br />
dubieus is. En vijf jaar later merkte dezelfde Amerikaanse taalkundige op dat<br />
Van Loon’s brochure uit 1938 niet alleen linguïstisch amateurwerk is, maar<br />
waarschijnlijk ook vervalste data bevat. Een en an<strong>der</strong> zou kunnen betekenen dat<br />
geleerde tijdschriftredacteuren als Jac. van Ginneken en P.J. Meertens, maar ook<br />
uitgeverij Nijhoff en haar adviseurs zich in<strong>der</strong>tijd door de Amerikaanse amateurtaalkundige<br />
flink hebben laten beetnemen. Maar in welke mate? Bij het WNT<br />
kent men het verschijnsel van de ‘poëemen’: was er bij het maken van een<br />
lemma niet direct een geschikt citaat te vinden, dan vervaardigde de betreffende<br />
redacteur zelf een passend voorbeeld. Het poëemgehalte van Van Loons<br />
vooroorlogse publicaties over het Leeg Duits is overigens tot nu toe nog nooit<br />
empirisch vastgesteld. Vanzelfsprekend deed zich nu de vraag voor of het Notebook<br />
ook niet een mystificatie van de hand van Van Loon zelf zou kunnen zijn.<br />
24
Feit of fictie<br />
Doc would have loved all this new attention (Locaal<br />
historicus Donald Keefer, <strong>Amsterdam</strong>/Glenville,<br />
USA, mei <strong>2010</strong>)<br />
In 1965 had Van Loon vanuit Hawaii, waar hij toen als arts werkte, schriftelijk<br />
gereageerd op een oproep van de historicus Ven Bachman. Die was erg<br />
geïnteresseerd geraakt in het Leeg Duits en wilde nog zoveel mogelijk gegevens<br />
over die taal verzamelen. Bachman vertelde me dat hij in<strong>der</strong>tijd verbaasd was<br />
over Van Loons in het Leeg Duits geschreven brief: dat er nog iemand leefde die<br />
tamelijk ingewikkelde gedachten in het Leeg Duits kon vatten, laat staan op<br />
papier zetten. Hij beantwoordde Van Loons brief in een op ou<strong>der</strong>e Leeg Duitse<br />
woordenlijsten en Ne<strong>der</strong>lands gebaseerd Leeg Duits. Toen Van Loon een paar<br />
jaar later terug was gekeerd naar het Oosten van de Verenigde Staten, besloten<br />
ze samen een Leeg Duits woordenboek te gaan maken. Ondanks veel huiselijke<br />
problemen – on<strong>der</strong> meer was hij gescheiden van Grietje, die in een inrichting<br />
was opgenomen, en hertrouwd met een Hawaïaanse – kon Van Loon na zijn<br />
terugkeer aan Bachman een fotokopie bezorgen van het Notebook.<br />
Een paar jaar terug heeft oud-VU-collega Van Marle krachtig betoogd dat het<br />
Notebook niet van de hand van Walter Hill is, maar een twintigste-eeuws<br />
product is, vervaardigd door Van Loon. Maar Bachman gelooft Van Marle’s<br />
betoog niet en is nog steeds op zoek naar argumenten pro echtheid. Maar hoe is<br />
de ene of de an<strong>der</strong>e veron<strong>der</strong>stelling te bewijzen?<br />
Inhoudelijke toetsing van het in het Notebook gepresenteerde Leeg Duitse<br />
materiaal is problematisch. Er is immers geen an<strong>der</strong> contemporain taalmateriaal<br />
beschikbaar waarmee de door Hill verstrekte gegevens vergeleken kunnen<br />
worden. Pogingen om inkt en papier van het Notebook aan een laboratoriumtest<br />
te laten on<strong>der</strong>werpen, hebben in<strong>der</strong>tijd geen succes gehad.<br />
Op zoek naar an<strong>der</strong>e gegevens over de authenticiteit van het manuscript bleek<br />
me dat Van Loons hang tot mystificeren bij zijn familieleden algemeen bekend<br />
was. Tegenover de neef van zijn Ne<strong>der</strong>landse echtgenote, die lange tijd bij hen<br />
in huis heeft gewoond, was hij heel open over die zelfgemaakte zeventiendeeeuwse<br />
teksten die hij had gepubliceerd. Ze hebben daar samen heel hartelijk<br />
om moeten lachen. Ook Van Loons dochter Tina vertelde desgevraagd dat ze<br />
van de vervalsingen van haar va<strong>der</strong> op de hoogte was. Maar van het Notebook<br />
wist ze niets af. Indien het manuscript door Van Loon pas in de jaren 1965-1968<br />
is vervaardigd, na het eerste contact met Bachman in 1965, dan is dit verklaarbaar.<br />
Deze ‘oral history’ geeft dus wel een algemene indicatie, maar geen nog<br />
levend familielid heeft Van Loon het Notebook zien schrijven.<br />
In zijn uitvoerige correspondentie met de Vlaamse dialectoloog Willem Pée<br />
(1903-1986) komt Van Loon niet alleen over het Notebook te spreken, maar ook<br />
verwijst hij in een brief van 31 december 1968 naar een Amerikaans historisch<br />
25
werk uit 1845 waarin een verhaal te vinden is ‘wat nen erry oud man beschreef<br />
van nen welde aonval op hullies plantaogie in de tijd van de Revolutionary War<br />
1776-1780. Nen bend welde kwaom end hullie zette de boerehuis in brand (...)’.<br />
Van Loon geeft het verhaal niet nauwkeurig weer, maar het is moeilijk om niet<br />
een verband te leggen met de ‘fascinating recounting of an Indian raid during<br />
the Revolution’ (Bachman), het lange indianenverhaal over gebeurtenissen in<br />
1776 dat we als ‘insert’ in het Notebook aantreffen.<br />
Het is waarschijnlijk zo gegaan. Gwyn van Loon was ‘a gifted man’, zoals<br />
zijn neef eens zei. Een artistiek aangelegd mens, die ooit voor zijn kin<strong>der</strong>en een<br />
aantal verhalen schreef in ‘so gek taol’, in het Leeg Duits – ze zijn bewaard<br />
gebleven en zelfs opgenomen op de band. Ik heb die opnamen aan mijn<br />
studenten laten horen. Ze vonden dat Van Loon gewoon een Amerikaan was die<br />
Ne<strong>der</strong>lands probeerde te praten.<br />
Van Loon correspondeerde in de Tweede Wereldoorlog over die verhalen met<br />
de Ne<strong>der</strong>landse schrijver Jan Greshoff (1888-1971), die toen in New York<br />
woonde. En Bachman merkt over de verhalen op: ‘He [Van Loon] took the<br />
skeletons of stories which he had heard [of gelezen?] at one time or another and<br />
embroi<strong>der</strong>ed on them to create a literary product’; ze vormen de ‘first attempt to<br />
use Low Dutch for literary purposes’.<br />
Het lijkt me niet uitgesloten dat het indianenverhaal uit het Notebook het<br />
resultaat is van eenzelfde procédé en eenzelfde ambitie. Als dat in<strong>der</strong>daad zo is,<br />
dan pleit dat uiteraard ook tegen de authenticiteit van Hills manuscript als<br />
geheel. Ik vraag me ook af wat Van Loons ‘briefvrint’ professor Willem Pée van<br />
dit alles gevonden heeft. Maar dat is iets voor een an<strong>der</strong>e gelegenheid, evenals<br />
een beschrijving van het Leeg Duits in Walter Hills Notebook.<br />
Slotopmerking<br />
De genoemde literaire werken waarin Leeg Duits taalmateriaal wordt aangetroffen,<br />
hebben voor een taalkundige analyse betrekkelijk weinig nut. Wel<br />
bieden ze de noodzakelijke achtergrond voor het duiden van het ‘indianenverhaal’<br />
uit Hills Notebook, dat mogelijk door Van Loon als proeve van Leeg<br />
Duits literair proza is opgezet. Dat verhaal kan dan als specimen van<br />
idiosyncratisch twintigste-eeuws Leeg Duits worden bijgeboekt, maar aan onze<br />
kennis van authentiek negentiende-eeuwse taalgebruik in de Mohawk Valley<br />
heeft het dan in feite geen bijdrage geleverd.<br />
De as van Grietje Prins wordt in het najaar van <strong>2010</strong> bijgezet op het kerkhof<br />
in Glenville, NY. Je kunt het kerkhof via Street View zon<strong>der</strong> al te veel moeite<br />
vinden.<br />
Leeg Duits: Ne<strong>der</strong>lands wat verdween. ‘Wat’, want zo hoort het in het Leeg<br />
Duits.<br />
26
Beknopte literatuurlijst<br />
Bachman, Van Cleaf z.j. [ca. 1980.]. Introduction to Low Dutch Dictionary. Unpubl. ms.<br />
(New York State Historical Association Research Library, Cooperstown, NY; kopie<br />
Meertens Instituut <strong>Amsterdam</strong>).<br />
Fre<strong>der</strong>ic, Harold. (1890). In the Valley. New York: Scribner.<br />
Gehring, Charles. 1973. The Dutch Language in Colonial New York: An Investigation of a<br />
Language and Its Decline and Its Relationship to Social Change. Ph.D. diss., Indiana<br />
University.<br />
Hill, Walter Ferdinando. z.j. [ca. 1890]. Notebook. Unpubl. ms. (New York State Historical<br />
Association Research Library, Cooperstown, NY.)<br />
Loon, L.G. van. 1938. Crumbs from an old Dutch Closet. The Dutch dialect of old New York.<br />
The Hague: Martinus Nijhoff.<br />
Loon, L.G. van. 1939. ‘Hedendaagsche Ne<strong>der</strong>duitsche cultuursporen uit de XVIIe eeuw in<br />
New York en New Jersey’. Eigen Volk 11, 337-344.<br />
Loon, L.G. van. 1939. ‘Ave atque vale -Jersey lag Duits verdwijnt’. Onze Taaltuin 8, 91-95,<br />
107-119. (Ook op www.dbnl.org).<br />
Marle, J. van. 2003. ‘Vervalsing of echt? Het Notebook van Walter Hill’. Locus, tijdschrift<br />
voor studenten en docenten cultuurwetenschappen aan de Open <strong>Universiteit</strong> 12, 21-26.<br />
Marle, Jaap van. 2008. ‘Myths and Forgeries Relating to American ‘Low Dutch’, with special<br />
Reference to Walter Hill’s Notebook’. From De Halve Maen to KLM. 400 Years of Dutch<br />
American Exchange. Ed. by Margriet Bruyn Lacy, Charles Gehring & Jenneke Oosterhoff.<br />
Münster: Nodus Publikationen, 321-329.<br />
Murdoch, David. 1861. The Dutch Dominie or the Times of The Bloody Brant. New York:<br />
Derby & Jackson.<br />
Noordegraaf, Jan. 2009. ‘Vreemde woorden, valse vrienden. Over het woordenboek van het<br />
Leeg Duits (Low Dutch)’. Fons verborum. Feestbundel voor prof. dr. A.M.F.J. (Fons)<br />
Moerdijk aangeboden door vrienden en collega’s bij zijn afscheid van het Instituut voor<br />
Ne<strong>der</strong>landse Lexicologie. On<strong>der</strong> redactie van Egbert Beijk e.a. <strong>Amsterdam</strong>: Gopher, 73-83.<br />
Noordegraaf, Jan. <strong>2010</strong>. ‘Waar komt Leeg Duits vandaan?’. Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie.<br />
Jaargang <strong>2010</strong>, juni, 1-10. .<br />
Prince, J. Dyneley. 1910. ‘The Jersey Dutch dialect’. Dialect Notes 3, 459-484.<br />
Prince, J. Dyneley. 1913. ‘A text in Jersey Dutch’. Tijdschrift voor Ne<strong>der</strong>landsche Taal- en<br />
Letterkunde 32, 306-312. (ook op www.dbnl.org).<br />
[Bewerking van een gedeelte van mijn lezing over ‘Koloniale linguïstiek en de geschiedenis<br />
van het Ne<strong>der</strong>lands’ op het congres ‘Vielheit und Einheit in <strong>der</strong> Germanistik’ van de<br />
Internationale Vereinigung für Germanistik, Warschau 30 juli -7 augustus <strong>2010</strong>. Met veel<br />
dank aan Clara van Beek, Jefferson, NY, voor haar onwaardeerlijke medewerking.]<br />
27
De Ontdekking van de Hemel als ‘Abcdarium’<br />
Anne-Fleur van <strong>der</strong> Meer<br />
In februari <strong>2010</strong> nam een groep <strong>der</strong>dejaars studenten<br />
Mo<strong>der</strong>ne Ne<strong>der</strong>landse Letterkunde deel aan een<br />
bijzon<strong>der</strong>e collegereeks die in het teken stond van De<br />
Ontdekking van de Hemel [1992] van Harry Mulisch.<br />
In de colleges dachten de studenten mee over de te<br />
verschijnen populairwetenschappelijke toelichting bij<br />
De Ontdekking. Deze wordt geschreven door<br />
Willemijn van <strong>der</strong> Linden, M.Phil, en Prof. Dr. Ben<br />
Peperkamp, in opdracht van uitgeverij de Bezige Bij.<br />
Hieron<strong>der</strong> volgt een verslag van de colleges en een<br />
voorbeeld van een verkennend on<strong>der</strong>zoek dat een van<br />
de studenten deed naar intertekstualiteit in de roman.<br />
De Ontdekking van de Hemel wordt door velen beschouwd als het belangrijkste<br />
werk van de twintigste-eeuwse Ne<strong>der</strong>landse letterkunde. Hoewel de roman<br />
veelvuldig is besproken, is zij – naar alle waarschijnlijkheid – veel min<strong>der</strong> vaak<br />
(uit)gelezen. Mogelijk heeft dat iets te maken met haar omvang (ruim 900<br />
bladzijden), maar wellicht nog veel meer met het feit dat de roman pas goed<br />
begrepen kan worden als men nadenkt over de betekenis van de ontelbare in het<br />
boek aanwezige, intertekstuele verwijzingen naar on<strong>der</strong> meer de wetenschap, de<br />
godgeleerdheid, de politiek en de cultuurgeschiedenis. De toelichting waar Van<br />
<strong>der</strong> Linden en Peperkamp aan werken, beoogt de roman begrijpelijker en<br />
toegankelijker te maken. In de vorm van een zogenaamd 'Abcdarium' zullen de<br />
verschillende verwijzingen van een annotatie worden voorzien en in een bre<strong>der</strong><br />
perspectief worden geplaatst.<br />
In de colleges werden de studenten uitgedaagd mee te denken over de<br />
vormgeving en de inhoud van de publicatie. Zo gingen zij bijvoorbeeld in<br />
discussie met Wil Hansen, de non-fictie redacteur van de Bezige Bij. Daarbij<br />
werd in de eerste plaats het plan zelf, ‘De Ontdekking in Abc-formaat’, kritisch<br />
bevraagd. Welke aspecten van de roman zijn het toelichten waard? Als men<br />
besluit een selectie te maken, hoe maakt men dan een verantwoorde en interessante<br />
keuze? Als men de verwijzingen naar, bijvoorbeeld, de geschiedenis van<br />
het communisme toelicht, welke accenten legt men dan?<br />
Naast de kritische, wat algemene vragen over het plan ‘op zich’, kwamen<br />
concrete kwesties aan de orde die betrekking hadden op de aantrekkelijkheid en<br />
verkoopbaarheid van de publicatie. Welke vormgeving is geschikt en voor welk<br />
28
publiek? Is het een optie om afbeeldingen bij de toelichting te voegen,<br />
bijvoorbeeld van de schil<strong>der</strong>ijen, kunstwerken en architectuur waarover Mulisch<br />
het heeft? Is het zelfs denkbaar om een cd samen te stellen met alle muziek<br />
waarover in de roman geschreven wordt? Hoe verhoudt zich dit alles tot de<br />
verkoopprijs van het werk? Nadenken over deze vragen gaf een interessant<br />
kijkje in de keuken van het uitgevers- en redacteurenbestaan, waarbinnen het<br />
plan nu ver<strong>der</strong> ontwikkeld wordt.<br />
Naast het meedenken over de inhoud en vormgeving van de publicatie, deden de<br />
studenten een eigen on<strong>der</strong>zoek naar één van de verwijzingen uit de roman. Vele<br />
bleken het bestu<strong>der</strong>en waard, maar de studenten kozen voor on<strong>der</strong> meer de<br />
atonale muziek van Schönberg, de literaire werken van Kafka en de architectuur<br />
van Rome. Ook de verwijzingen naar verschillende wetenschapsdomeinen die in<br />
de roman aan bod komen, waaron<strong>der</strong> de natuurwetenschap, de taalwetenschap,<br />
de medische wetenschap, de sterrenkunde en de psychologie, bleken interessant<br />
on<strong>der</strong>zoeksmateriaal. Zij maken namelijk dat de roman bestudeerd kan worden<br />
in het licht van (internationaal) lopende on<strong>der</strong>zoeken naar de complexe en<br />
dynamische relatie tussen literatuur en wetenschap. Verschillende studenten<br />
stelden deze relatie aan de orde, waarbij bijvoorbeeld aandacht werd besteed aan<br />
de representatie van de wiskunde van Pythagoras en de psychoanalyse van<br />
Freud.<br />
Telkens hield het on<strong>der</strong>zoek een verkenning in van de aard, functie en<br />
betekenis van de verwijzingen en telkens bestond de verslaglegging enerzijds uit<br />
een toelichting bij de termen en objecten waarnaar in de roman verwezen wordt,<br />
en an<strong>der</strong>zijds uit een cultuurwetenschappelijke inbedding daarvan. Voor de<br />
psychoanalyse van Freud leidde dat bijvoorbeeld, kort<br />
samengevat, tot het volgende. Een passage waarin<br />
expliciet gerefereerd wordt aan de Freudiaanse<br />
wetenschap is die waarin de twee hoofdpersonages<br />
van de roman, Onno en Max, een wandeling naspelen<br />
die Freud en Mahler in de zomer van 1908 door<br />
Leiden maakten. Onno, in de rol van Freud,<br />
on<strong>der</strong>werpt Max’ psyche hierbij aan een analyse. De<br />
personages passen in hun spel technieken toe die<br />
komen uit de dagelijkse psychoanalytische praktijk en<br />
refereren aan termen van het Freudiaanse begrippenapparaat.<br />
In hun spel is echter geen sprake van een<br />
‘neutrale’ weergave hiervan, maar van een komische, spottende verbuiging.<br />
Duidelijk werd dat de passage beschouwd moet worden als parodie: een literaire<br />
strategie die een bron op humoristische wijze imiteert. De literaire strategie van<br />
de parodie (ook el<strong>der</strong>s in de roman veelvuldig toegepast) staat bekend om zijn<br />
polemische karakter; parodie verraadt een kritische houding ten aanzien van de<br />
bron die zij gebruikt. Dit bleek ook het geval binnen de imitatie van Onno en<br />
29
Max. De wijze waarop zij de psychoanalytische praktijk representeren, maakt<br />
dat de passage ingebed kon worden in kritische houdingen ten aanzien van de<br />
Freudiaanse wetenschap, zoals deze reeds in de cultuur gevestigd zijn.<br />
Het verkennende on<strong>der</strong>zoek naar de representatie van Freud suggereert aldus dat<br />
niet enkel een uitleg bij de P van Psychoanalyse in het ‘Abcdarium’ boeiend zou<br />
zijn, maar dat ook een verhandeling on<strong>der</strong> de P van Parodie de betekenis van de<br />
roman in een bre<strong>der</strong> perspectief zou kunnen plaatsen. Ook de resultaten van<br />
an<strong>der</strong>e on<strong>der</strong>zoeken voorspellen dat het niet moeilijk is de publicatie ‘vol te<br />
krijgen’. Materiaal en inspiratie genoeg: het prozawerk en de toelichting zullen,<br />
voor wat betreft hun omvang, niet voor elkaar on<strong>der</strong> doen.<br />
30
Een onbekend handschrift in de VU-bibliotheek<br />
Michiel Zwiers<br />
In de bibliotheek van de <strong>Vrije</strong> <strong>Universiteit</strong> bevindt zich een gevarieerd aantal<br />
handgeschreven literaire teksten uit voornamelijk de zeventiende en achttiende<br />
eeuw. Sommige van deze handschriften hebben al de nodige aandacht gekregen,<br />
an<strong>der</strong>en zijn echter nog nooit na<strong>der</strong> bestudeerd. Een van de teksten waarover<br />
nog niets geschreven is, is het vermoedelijk in de tweede helft van de<br />
zeventiende eeuw in België geschreven Cluchtigh Dicht Behelsende de<br />
Triomphante Wilde-swijnen-jacht uijtghevoert Door den jaght-kundighen<br />
Lieutenant van sijne keijserlijcke Majestijts warande Signior Gallé. 1<br />
Dit kluchtige dicht is in de bibliotheek van de <strong>Vrije</strong> <strong>Universiteit</strong> te vinden op<br />
de afdeling Oude Drukken on<strong>der</strong> signatuur XV.10242.- Deze handgeschreven<br />
tekst is sinds 1971 in het bezit van de VU, toen<br />
zij de gehele bibliotheek van mr. H Bos. Kzn<br />
geschonken kreeg na diens overlijden. 2 Hoe Mr.<br />
Bos aan deze tekst is gekomen is ver<strong>der</strong> niet<br />
bekend.<br />
Toen ik het handschrift – of beter gezegd:<br />
wat er nog van over is – on<strong>der</strong> ogen kreeg was<br />
mijn interesse direct gewekt. Het papier is opgevouwen<br />
geweest en dientengevolge is er in het<br />
Afb. 1: titel van het handschrift<br />
midden van de inmiddels weer uitgevouwen tekst een gat zichtbaar. Het grootste<br />
gedeelte is gelukkig nog leesbaar, des te meer reden om dit ‘kluchtige dicht’<br />
1 Deze schatting heb ik overgenomen uit de Catalogus van de handschriften in de <strong>Universiteit</strong>sbibliotheek<br />
<strong>Vrije</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>Amsterdam</strong>, samenstelling en redactie Willem Heijting, Eon<br />
Pers, <strong>Amsterdam</strong>, 2007. Ik kom hier later nog op terug.<br />
2 Mr. H. Bos Kzn. (21 maart 1881 – 3 september 1971) was een gedreven bibliofiel. Toen hij<br />
nog begin twintig was, is hij al begonnen met het verzamelen van boeken. Naar alle waarschijnlijkheid<br />
is dit met het verstrijken van de jaren alleen maar toegenomen. Het grootste<br />
gedeelte van de bibliotheek bestaat uit reformatorische werken, ook al doet het staatsrechtelijke<br />
deel er niet voor on<strong>der</strong>. Daarnaast heeft Bos allerlei werken verzameld die op de<br />
een of an<strong>der</strong>e manier te maken hebben met de Ne<strong>der</strong>landse geschiedenis en geografie.<br />
Hoeveel titels er precies binnen zijn gebracht in de VU-bibliotheek is niet bekend, maar het<br />
transport van de gehele mr. H. Bos-bibliotheek nam twee weken in beslag. (Informatie uit:<br />
Willem Heijting, ‘Mr. H. Bos Kzn. Dynamisch collectioneur en gentlemen dealer’, in: Willem<br />
Heijting, Profijtelijke boekskens. Boekcultuur, geloof en gewin. Historisch studies. Verloren,<br />
Hilversum, 2007, p. 299-313.<br />
31
na<strong>der</strong> te bestu<strong>der</strong>en voor er nog meer verloren gaat. Want wat valt er eigenlijk<br />
allemaal op te maken uit zo’n tekst?<br />
Als de tekst voor je ligt, zie je een tekst die met donkere – waarschijnlijk<br />
zwarte – inkt geschreven is op papier van 30,5 bij 18,5 cm. De tekst telt in totaal<br />
vijf folia. 3 Wie de tekst on<strong>der</strong> ogen krijgt ziet direct de vouwlijnen in het papier.<br />
Waar in het midden van het papier de horizontale en de verticale vouwlijn elkaar<br />
kruisen, is het papier zeer aangetast. 4 Gelukkig is het grootste gedeelte van de<br />
tekst nog niet vergaan en wat leesbaar is, is prima te lezen. Vrijwel nergens<br />
bestaat onduidelijkheid over wat er geschreven staat. Het handschrift zelf wordt<br />
wel slordiger naarmate de tekst vor<strong>der</strong>t. Het handschrift blijft leesbaar, maar de<br />
verdeling van de tekst over de bladspiegel is min<strong>der</strong> zorgvuldig dan in het begin.<br />
Lege plekken worden opgevuld met grote halen en krullen, zoals on<strong>der</strong>aan de<br />
rectozijde van folium 5, te zien op de volgende afbeelding.<br />
Afb. 2: r.317-320, fol.5r.<br />
Van dit 324 verzen tellende handschrift 5 is geen an<strong>der</strong> overgeleverd exemplaar<br />
bekend. Alle informatie die er is of die te achterhalen valt moeten we dus<br />
destilleren uit dit ene handschrift.<br />
3 Het eerste folium zit los van de an<strong>der</strong>e folia. De overige folia zijn eigenlijk bifolia, waarbij<br />
folium 2 en folium 5 samen een bifolium vormen en evenzo folium 3 en 4. De twee bifolia<br />
zijn nog aan elkaar gehecht door middel van een speldje dat zich op een kwart van de<br />
bovenrand van de pagina bevindt. Het is door een roestvlekje overduidelijk dat er aan de<br />
on<strong>der</strong>kant ook zo’n speldje heeft gezeten. Door de afdruk van het speldje in het papier is<br />
tevens te zien dat folium 1 ooit een bifolium is geweest en dat dit bifolium ook aan de an<strong>der</strong>e<br />
bifolia gehecht zat. Folium 6 heeft dus ooit deel uitgemaakt van dit geheel. Er is weliswaar<br />
geen tekst verloren gegaan, toch valt het te betreuren dat folium 6 verwij<strong>der</strong>d is. Folium 1, dat<br />
ingevouwen was in de an<strong>der</strong>e folia, is het minst beschadigd. Folium 5 heeft de meeste<br />
beschadigingen opgelopen. Had folium 6 nog aan de tekst gezeten, dan was er van de<br />
voorgaande pagina’s hoogstwaarschijnlijk meer bewaard gebleven.<br />
4 Of het papier is vergaan uit ou<strong>der</strong>dom of dat het aangevreten is door papiervisjes (of een<br />
combinatie van beide?) is voor een leek ik als niet te zeggen<br />
5 Zoals op afbeelding 2 ook te zien is, bevat het handschrift geen regelnummers. De<br />
nummering is dan ook geheel afkomstig uit mijn eigen afschrift dat ik heb gemaakt. Ook dat<br />
32
Het handschrift maakt geen melding van een auteur. In de tekst zelf heb je wel<br />
met een verteller te maken. De verteller lijkt zelf aanwezig te zijn geweest bij de<br />
gebeurtenissen waarover in de tekst gesproken wordt. Dit lijkt zo door de<br />
levendige vertelwijze, maar vooral de laatste zin van het gedicht wijst in die<br />
richting:<br />
maer soo lanck ick leven sal<br />
sal ghedencken dit gheval.<br />
Wel kan door zowel tekstuele als taalkundige kenmerken met zekerheid gesteld<br />
worden dat de auteur uit Vlaan<strong>der</strong>en afkomstig is en gezien de in de tekst<br />
genoemde twee plaatsnamen – te weten: Brussel en Leuven – kan aangenomen<br />
worden dat de auteur afkomstig is uit de Belgische provincie Brabant. Ook de<br />
plaats van ontstaan kan gezien de feiten en de plaats van handeling in de tekst<br />
hier gesitueerd worden.<br />
In de Catalogus van de handschriften in de <strong>Universiteit</strong>sbibliotheek <strong>Vrije</strong><br />
<strong>Universiteit</strong> <strong>Amsterdam</strong> valt te lezen dat de tekst ontstaan is in België ca.1650 –<br />
ca. 1700. Gezien het taalgebruik en het duidelijk aanwezige metrum 6 is dit best<br />
mogelijk. Ook is er enige invloed van de re<strong>der</strong>ijkers merkbaar; zo wordt de tekst<br />
bijvoorbeeld ingeleid door middel van een aantal klassieke elementen.<br />
Als je aanneemt dat de auteur zelf bij het voorval aanwezig is geweest, dan heb<br />
je te maken met een waar gebeurd verhaal. Logischerwijs zouden bepaalde<br />
namen uit de tekst dan terug te vinden moeten zijn. In de tekst komen verscheidene<br />
namen voor. Naast de wat algemenere namen, zouden alleen de namen van<br />
signior Gallé en prins Rubempré een aanknopingspunt kunnen zijn. Een<br />
zoektocht naar Gallé levert echter niets op, Rubempré daarentegen wel. Deze<br />
naam is wel bekend in de geschiedenis.<br />
De familie de Rubempré is afkomstig uit Picardië in Frankrijk. De familie<br />
had haar kasteel te Everberg (nu deelgemeente van Kortenberg in België) en<br />
verschillende logementen in Brussel en Leuven. Van 1581 tot 1743 waren de<br />
Rubemprés opperjachtmeesters (of ‘grand-veneurs’) van Brabant. Er zijn drie<br />
prinsen de Rubempré geweest, maar gezien het verhaal is het niet aannemelijk<br />
dat we hier te maken hebben met de <strong>der</strong>de Prins de Rubempré. Dan houden we<br />
de eerste en de tweede prins over en zo kan de tekst min of meer gedateerd<br />
was namelijk een belangrijk on<strong>der</strong>deel van het college: het maken van een diplomatisch en/of<br />
kritisch afschrift en wat daar bij komt kijken.<br />
6 Door vrijwel de gehele tekst is de trochee duidelijk aanwezig. Ter illustratie de eerste twee<br />
versregels:<br />
- v - v - v - v<br />
Wat voor cluchten, wat voor maeren,<br />
- v - v - v - v<br />
comt den tijt ons al te baeren<br />
33
worden. Aangezien de eerste prins in 1686 aan de macht kwam en de tweede<br />
prins in 1742 overleden is, moet het ontstaan van de tekst tussen deze twee<br />
jaartallen geplaatst worden. De tijdspanne waarin de tekst ontstaan moet zijn op<br />
basis van deze informatie is niet zozeer korter dan de schatting in de catalogus,<br />
maar wel preciezer en gebaseerd op feiten.<br />
Zoals gezegd ziet de tekst er op de gaten na nog prima uit. Er zijn geen<br />
opvallende kenmerken die wijzen op hoe de tekst gebruikt is. Er is zo op het<br />
blote oog nog geen vingerafdruk te zien. Je kunt dus vaststellen dat de tekst in<br />
ie<strong>der</strong> geval niet van hand tot hand is gegaan. Wel zijn er in de tekst<br />
aanwijzingen te vinden dat de tekst is overgeschreven. In het handschrift is<br />
namelijk tot tweemaal toe een verbetering te vinden. Eerst in r.166 waar we nu<br />
lezen:<br />
trotsigh door soo<br />
een victorie<br />
Afb. 3<br />
Als je goed naar het handschrift kijkt, dan zie je echter dat on<strong>der</strong> de tweede ‘o’<br />
van soo een ‘v’ staat. Alsof de schrijver eerst soveel victorie had willen<br />
schrijven.<br />
Een tweede verbetering die mijn bewering nog beter on<strong>der</strong>streept vinden we<br />
in r.300. Daar staat nu<br />
Die veel seght hem veel<br />
ontsnapt<br />
Afb. 4<br />
On<strong>der</strong> de hoofdletter ‘d’ staat echter een ‘s’. Dat lijkt misschien een rare<br />
verschrijving, totdat je naar r.301 kijkt:<br />
siet nu comt hij vande reijse<br />
Als eerste letter van de zin zien we daar de ‘s’ die de schrijver al had opgeschreven<br />
in de vorige regel. Hij heeft dit verbeterd door van de ‘s’ een<br />
hoofdletter ‘d’ te maken. Ook is de naam Rubempré eenmaal verkeerd geschreven:<br />
Rupembré (r.275).<br />
Dit alles betekent dus dat de tekst die zich in de bibliotheek van de VU<br />
bevindt niet de originele tekst is, maar een overgeschreven exemplaar. Naar de<br />
reden blijft het vooralsnog gissen.<br />
De titel van de tekst laat weinig te raden over wat de inhoud betreft: we hebben<br />
hier te maken met een kluchtig dicht. Zoals net gebleken is, zelfs een kluchtig<br />
34
dicht dat op waarheid is gebaseerd. Nu blijft er nog een grote vraag onbeantwoord:<br />
binnen welk genre is deze tekst te plaatsen?<br />
Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat dit voor mij ook nog een grote vraag is.<br />
Een collegereeks van twee periodes bleek helaas niet voldoende om alle vragen<br />
te beantwoorden. Zo heb ik op het genrevraagstuk nog steeds geen bevredigend<br />
antwoord. Uiteindelijk kwam ik niet ver<strong>der</strong> dan de volgende omschrijving die<br />
slechts een poging is enigszins in de buurt te komen van een mogelijk antwoord:<br />
mijns inziens hebben we hier te maken met een gelegenheidsgedicht dat al dan<br />
niet bewust beïnvloed is door allerlei (sub)genres die al langere tijd bestonden.<br />
De auteur ging in eerste instantie voor een ‘leuke’ tekst die (voor)gelezen kon<br />
worden bij een bepaalde gelegenheid. Daarbij heeft hij min<strong>der</strong> gelet op bepaalde<br />
conventies van welk genre dan ook. Wel heeft hij zijn best gedaan om goed voor<br />
de dag te komen en heeft hij daarom aansluiting gezocht bij klassieke, volkse<br />
elementen. Hiermee plaatst hij zijn tekst binnen een weloverwogen literair<br />
ka<strong>der</strong>.<br />
Nogmaals: dit is slechts een voorzichtige poging de vraag te beantwoorden.<br />
Ik kan alleen met zekerheid stellen dat dit handschrift bij lange na niet de aandacht<br />
heeft gekregen die nodig is om de tekst helemaal te kunnen doorgronden.<br />
Hoe langer ik met deze tekst bezig was, hoe meer ik ontdekte. Vele vragen<br />
werden beantwoord, an<strong>der</strong>e bleven onbeantwoord 7 en er kwamen net zoveel<br />
nieuwe vragen bij. Wat mij betreft is het hoog tijd dat de tekst bekend wordt<br />
on<strong>der</strong> een bre<strong>der</strong> publiek en zo de aandacht zal krijgen die in mijn ogen meer<br />
dan verdiend is. Als ik zie wat allemaal aan het licht is gekomen tijdens deze<br />
relatief korte periode, wie weet dan wat er nog meer boven komt? En wie weet<br />
waar het verschijnen van dit verslag nog toe kan leiden?<br />
In dit verslag heb ik tot nu toe alleen nog maar gesproken over de tekst zelf en<br />
het on<strong>der</strong>zoek dat ik daarnaar gedaan heb. Het college ging echter nog ver<strong>der</strong>:<br />
van begin af aan was duidelijk dat we zouden werken aan een zogenaamde<br />
webexpositie. We (mijn vijf medestudenten en ik) begonnen bij een handgeschreven<br />
tekst die we – vooral op basis van interesse en een eerste indruk – zelf<br />
gekozen hebben. Daarna on<strong>der</strong>zochten we deze onbekende tekst en door middel<br />
van een nog te creëren webomgeving zou alles gepresenteerd worden aan het<br />
grote publiek. 8<br />
7 Ik kan het toch niet laten te vermelden dat er in de tekst veelvuldig gesproken wordt van een<br />
bossu(ken), wat erg doet denken aan het Franse bossu (‘gebochelde’), het Latijnse bos<br />
(‘rund’) of het Griekse bous (‘rund’) of in ie<strong>der</strong> geval een woord dat daarmee verband houdt.<br />
Uit de tekst wordt duidelijk dat het om een soort varken moet gaan, maar de precieze herkomst<br />
heb ik echter niet kunnen achterhalen.<br />
8 Zoals het Rijksmuseum dat bijvoorbeeld gedaan heeft met haar webexposities Accessorize!<br />
(deze is nog steeds te bezichtigen op http://www.rijksmuseum.nl/formats/accessoires/) of het<br />
Vincent van Gogh Museum met 902 brieven van Vincent (http://www.vangoghletters.org/vg/).<br />
35
Tijdens het college hebben we gekeken naar verschillende webexposities. Deze<br />
hebben we kritisch beoordeeld met het doel te achterhalen wat voor ons<br />
materiaal nu de meest geschikte vorm zou zijn. We kwamen uit op een website<br />
met voldoende beeldmateriaal en ‘daarachter’ informatie met daarin diverse<br />
links verwerkt, zodat de geïnteresseerde lezer/websitebezoeker eindeloos door<br />
kan klikken, al naar gelang de interesse. Deze wensen hebben we kenbaar<br />
gemaakt bij de UBVU, die hier hopelijk iets mee gaat doen. 9<br />
In<strong>der</strong>daad: hopelijk. De webexpositie is er tijdens het college niet meer<br />
gekomen en ook nu is de publicatie ervan nog niet in zicht. Maar laten we de<br />
moed niet opgeven en blijven hopen op een mooie webexpositie waarin<br />
uiteindelijk dit handschrift en vele an<strong>der</strong>e nog relatief onbekende teksten aan het<br />
licht zullen komen.<br />
[Deze bijdrage is een bewerkte versie van mijn eindwerkstuk voor het college Vroegmo<strong>der</strong>ne<br />
handschriften in de VU-bibliotheek dat ik van februari tot en met mei <strong>2010</strong> gevolgd heb bij<br />
Nelleke Moser. Tevens heb ik hierover gesproken tijdens de Graduate Seminar van 31 mei<br />
<strong>2010</strong>. Mijn presentatie van toen komt in grote lijnen overeen met dit schrijven.]<br />
9 Het uiteindelijke ideaalbeeld van onze webexpositie is te vergelijken met de webexpositie<br />
Accessorize! van het Rijksmuseum. Ook de voorkeur van de UBVU zelf (in de persoon van<br />
Sebastien Valkenberg) ging hiernaar uit.<br />
36
Afgestudeerden<br />
In de afgelopen maanden hebben de volgende studenten hun master behaald.<br />
Achter de namen staat de titel van de scriptie vermeld.<br />
<strong>2010</strong><br />
Jasmijn Hofman<br />
Pauline Hogerheijde<br />
Femke de Jong<br />
Marianne Pasterkamp<br />
Marlieke van <strong>der</strong> Sijde<br />
Saskia Terpstra<br />
‘Punt één’: Rita Verdonk praat in lijstjes. Een<br />
conversatie-analytisch on<strong>der</strong>zoek naar hoe een politica<br />
zich presenteert in nieuwsinterviews (bij<br />
Joyce Lamerichs)<br />
“Ik snap d’r helemaal niets van ...” Een on<strong>der</strong>zoek<br />
naar de effecten van visuele en verbale implicietheid<br />
in overheidsaffiches<br />
De terminologische verschillen tussen de Ne<strong>der</strong>landse<br />
en Vlaamse medicijnbijsluiter<br />
‘Tot krabbels!’ Explorerend on<strong>der</strong>zoek naar de rol<br />
van Hyves als geheel in de sociale netwerken van<br />
Ne<strong>der</strong>lan<strong>der</strong>s en naar de tekstkenmerken van de<br />
Hyveskrabbels<br />
Scoren met woorden. Adviessequenties in evaluatiegesprekken<br />
tussen trainers/coaches en topsporters<br />
in het jeugdvoetbal en -volleybal (bij<br />
Joyce Lamerichs)<br />
Representatie van personages in slavernijromans<br />
van het Caribische gebied. ‘De stem’ van zwart en<br />
wit (bij Ena Jansen en Jacqueline Bel)<br />
37
Congres op de VU: ‘Loopbaan en carrière in de Gouden Eeuw’<br />
Nina Geerdink<br />
Ik loop on<strong>der</strong>tussen al enkele jaren op de VU rond, maar pas deze zomer<br />
ontdekte ik dat het hoofdgebouw behalve uniforme, ietwat saaie en kleurloze<br />
collegezalen ook een aantal zalen heeft met een voor de VU ongekende allure.<br />
Deze zalen, op de eerste verdieping links van het hoofdgebouw, ontdekte ik<br />
omdat ik er een congres organiseerde. Samen met Johan Koppenol, Ton van<br />
Strien en twee collega’s van an<strong>der</strong>e universiteiten (Inge Broekman van de<br />
<strong>Universiteit</strong> van <strong>Amsterdam</strong> en Marco van Leeuwen van de <strong>Universiteit</strong><br />
Utrecht) was ik verantwoordelijk voor het jaarlijkse congres van de werkgroep<br />
Zeventiende Eeuw dat op 28 augustus aan de VU gehouden werd.<br />
We kozen voor dit congres het thema ‘Loopbaan en carrière in de Gouden<br />
Eeuw’. Sociale mobiliteit hangt in de vroegmo<strong>der</strong>ne tijd nog sterk samen met afkomst,<br />
maar tegelijkertijd lijkt het individu een steeds actievere rol te kunnen<br />
spelen in het vormgeven van de eigen loopbaan en carrière. Wat waren de mogelijkheden<br />
en beperkingen van dat individu? Welke strategieën werden gevolgd<br />
en wat waren – voor verschillende beroepsgroepen – de parameters voor succes?<br />
Welke rol speelden zelfpresentatie, netwerken, patronage of de markt?<br />
Deze vragen wilden wij graag bediscussiëren met on<strong>der</strong>zoekers uit verschillende<br />
disciplines. Dat bleek een schot in de roos. Rond de jaarwisseling deden<br />
we een call for papers uitgaan waarop zoveel reacties kwamen dat we een<br />
programma moesten samenstellen met parallelsessies. Dat leverde op de dag zelf<br />
weliswaar enige lastige afwegingen op – en vast niet alleen bij on<strong>der</strong>getekende<br />
– maar het zorgde ook voor een brede en uitdagende programmering, die een<br />
groot publiek aantrok.<br />
De dag begon met een plenaire inleiding door Maarten Prak, hoogleraar<br />
Sociale en economische geschiedenis aan de <strong>Universiteit</strong> Utrecht, die ons<br />
allemaal op pad stuurde met de opdracht steeds een viertal opposities in<br />
gedachten te houden die van grote betekenis geweest moeten zijn voor de<br />
carrièremogelijkheden in de Gouden Eeuw: stad tegenover platteland; carrières<br />
38
ovenin de arbeidsmarkt versus carrières on<strong>der</strong>in de arbeidsmarkt; man tegenover<br />
vrouw; en begin versus eind van de eeuw.<br />
Om een voorbeeld te geven: in de eerste twee sessies waren de meeste<br />
opposities direct al goed terug te vinden. In de sessie ‘Ontwikkelingen op de<br />
arbeidsmarkt’ ging het over de carrièremogelijkheden van vroedvrouwen, ambachtslieden<br />
en boekhandelaren – relatief ‘lage’ beroepsgroepen waar zowel<br />
mannen als vrouwen deel van uitmaakten – maar de beroepsgroep van de vroedvrouwen<br />
ontwikkelde zich in de loop van de eeuw in opwaartse richting, terwijl<br />
voor de boekhandelaren misschien wel het tegenovergestelde te constateren valt.<br />
In de parallelsessie ‘Priesters en predikanten’ stonden de loopbaankansen van de<br />
in de titel genoemde, iets ‘hogere’ beroepsgroepen centraal. Het ging concreet<br />
om priesters in de Hollandse zending, Hugenootse predikanten en de remonstrantse<br />
predikant Geeraerdt Brandt. Voor de laatste geldt dat hij een individuele<br />
opwaartse beweging maakte, doordat hij van horlogemaker predikant werd –<br />
volgens de overlevering omdat zijn toekomstige vrouw Susanna van Baerle dat<br />
van hem eiste. Ook de an<strong>der</strong>e priesters en predikanten waren bezig om van laag<br />
naar hoog te komen.<br />
Waren de eerste twee sessies heel verschillend, in het tweede blok waren twee<br />
inhoudelijk verwante sessies geprogrammeerd over de carrièrekansen van<br />
kunstenaars. Een hot topic on<strong>der</strong> kunsthistorici, zo bleek, want de presentatoren<br />
maakten bijna allemaal deel uit van een aantal on<strong>der</strong>zoeksgroepen waarin<br />
loopbaan en carrière centrale begrippen zijn. In het laatste blok liepen de on<strong>der</strong>werpen<br />
opnieuw meer uiteen. In één sessie werd bijzon<strong>der</strong>e aandacht besteed<br />
aan patronage, terwijl in de parallelsessie Swammerdam en Blaeu – de bekende<br />
wetenschapper en boekdrukker – figureerden naast renegaten in Noord-<br />
Ne<strong>der</strong>landse dienst voor wie bekering tot de islam een carrièrestap kon zijn.<br />
Het was al met al een zeer divers programma. Van de ‘opposities van Prak’ is<br />
alleen ‘stad-platteland’ er wat bekaaid afgekomen. Voor de overige opposities<br />
geldt dat vooral gebleken is dat er behalve verschillen ook juist veel overeenkomsten<br />
tussen de twee polen bestonden. Man-vrouw, hoog-laag en begin-eind<br />
van de eeuw – de mechanismen waarmee loopbaan en carrière vorm kregen<br />
lijken veelal dezelfde: netwerken, patronage, zelfprofilering en marktwerking<br />
waren veel gehoorde termen. Om de daad bij het woord te voegen sloten we de<br />
dag af met een borrel in de Basket op het binnenplein achter het hoofdgebouw.<br />
Dat daar niet enkel genetwerkt werd, blijkt wel uit het feit dat we er uiteindelijk<br />
uitgezet moesten worden – zo gezellig was het. De VU is een perfecte congreslocatie!<br />
Het programma van het congres staat nog op:<br />
http://www.let.uu.nl/ne<strong>der</strong>lands/nlren/werkgroep17/congres.html<br />
Een deel van de bijdragen aan het congres zal gepubliceerd worden in een themanummer van<br />
het tijdschrift De Zeventiende Eeuw<br />
(http://www.let.uu.nl/ne<strong>der</strong>lands/nlren/werkgroep17/tijdschrift.html)<br />
39
Verschenen<br />
Onlangs is deel 27 verschenen van Voortgang, jaarboek voor de Neerlandistiek.<br />
De inhoud is als volgt:<br />
Simon Smith, Ware minnaars en valse vrijers. Over de liefdesthematiek in Die<br />
Rid<strong>der</strong>e metter Mouwen<br />
Ludo Jongen, Wanneer het God behaagt. Kritische editie met hertaling en<br />
inleiding van Van<strong>der</strong> vernieuwingh des sepulturen van<strong>der</strong> helegher<br />
moe<strong>der</strong>e, zuster Coletten, zoet oec bree<strong>der</strong> bescreven staet inden an<strong>der</strong>en<br />
bouc voeren gheteekent aldus: Eene memorie ofte cronike vanden conventen<br />
van Sinte Colette met meer an<strong>der</strong> zaken (Gent, Monasterium<br />
Bethlehem/Zusters arme clarissen-coletienen, handschrift 70)<br />
Bettine Siertsema, De dichter, de historicus en de profeet. Intertekstuele elementen<br />
in ‘Voor dag en dauw’<br />
Luc Ren<strong>der</strong>s, De onmogelijkheid van troost. Memorandum van Marlene van<br />
Niekerk en Adriaan van Zyl<br />
Kees de Graaf, Ironie, een pragmatisch-linguïstische bena<strong>der</strong>ing en omschrijving<br />
Els Ruijsendaal, Grammatikographie in den Nie<strong>der</strong>landen bis zum 20. Jahrhun<strong>der</strong>t.<br />
Ein Aufriß<br />
Els Elffers, Semantiek en Linguïstisch Relativisme. Een vergelijking tussen<br />
Saussureaans Structuralisme en Cognitieve Linguïstiek<br />
Voortgang 27 telt 200 bladzijden en kost voor particulieren € 22,50 (excl.<br />
verzendkosten). Het boek is te bestellen bij de Stichting Neerlandistiek VU<br />
<strong>Amsterdam</strong>, De Boelelaan 1105, NL-1081 HV <strong>Amsterdam</strong> (ISBN 978-90-8880-<br />
014-6 ) of bij Nodus Publikationen, Postfach 5725, D-48031 Münster, BRD<br />
(ISBN 978-3-89323-727-2; http://elverdissen.dyndns.org/~nodus/katalog.htm).<br />
40