Luisteren naar het kleuterbrein - ThiemeMeulenhoff
Luisteren naar het kleuterbrein - ThiemeMeulenhoff
Luisteren naar het kleuterbrein - ThiemeMeulenhoff
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Kritische beschouwing<br />
<strong>Luisteren</strong> <strong>naar</strong> <strong>het</strong><br />
<strong>kleuterbrein</strong><br />
Bert van Oers<br />
Psychoneurologisch onderzoek van de afgelopen decennia<br />
heeft fascinerende nieuwe inzichten opgeleverd over<br />
de werking van <strong>het</strong> menselijk brein. Vanzelfsprekend rijst<br />
de vraag wat deze ‘harde’ inzichten betekenen voor de<br />
inrichting van onderwijs. Een kritische beschouwing op de verhouding<br />
onderwijspedagogiek en neuropsychologie.<br />
Volgens sommigen laten de onderzoeksuitkomsten zien<br />
dat ons onderwijs echt anders moet, omdat <strong>het</strong> niet<br />
goed aansluit bij <strong>het</strong> functioneren van <strong>het</strong> leerlingbrein.<br />
Dergelijke claims berusten veelal op rechtstreekse vertalingen<br />
van de gevonden onderzoeksresultaten <strong>naar</strong> de<br />
praktijk, zonder onderwijspedagogische evaluatie van<br />
de consequenties. Een brede pedagogische evaluatie<br />
van de onderzoeksuitkomsten is echter noodzakelijk. Enkele<br />
neuropsychologische claims die betrekking hebben<br />
op <strong>het</strong> onderwijs aan jonge kinderen, wil ik hier onder de<br />
loep nemen. Hoe moeten we rekening houden met<br />
neuropsychologische inzichten in de werking van de<br />
hersenen van jonge kinderen Hoe moeten we luisteren<br />
<strong>naar</strong> <strong>het</strong> <strong>kleuterbrein</strong><br />
Wat leert <strong>het</strong> onderzoek ons<br />
Een van de allerbelangrijkste vondsten van <strong>het</strong> neuropsychologisch<br />
onderzoek is dat men de zoge<strong>het</strong>en plasticiteit<br />
van de hersenen heeft kunnen aantonen. Hersenen<br />
zijn geen kant-en-klaar orgaan dat we bij de<br />
geboorte meekrijgen. Zij ontwikkelen zich tijdens <strong>het</strong> leven<br />
lange tijd voort op basis van de ervaringen die kinderen<br />
opdoen, of beter gezegd: op basis van de activiteiten<br />
waarin kinderen en jongeren tijdens hun leven<br />
betrokken worden. Het staat buiten kijf dat bij alle menselijke<br />
verrichtingen bepaalde delen van de hersenen<br />
aanwijsbaar aangesproken worden en dat bepaalde<br />
typen levenservaring ook zichtbaar worden in de mate<br />
waarin bepaalde systemen in de hersenen ontwikkeld<br />
zijn. De hersenen van iemand die veel aan muziek gedaan<br />
heeft, zien er bijvoorbeeld anders uit dan die van<br />
mensen bij wie dat niet <strong>het</strong> geval is. Evenzo blijken bijvoorbeeld<br />
religieuze ervaringen en vele andere menselijke<br />
kwaliteiten samen te gaan met specifi eke processen<br />
in de hersenen.<br />
Uiteraard worden mensen wel met erfelijke bioneurologische<br />
kenmerken geboren die een basis vormen voor de<br />
manier waarop daaropvolgende ervaringen verwerkt<br />
kunnen worden. Maar de ervaringen van kinderen zijn al<br />
heel verschillend waardoor grote onderlinge neuropsychologische<br />
verschillen kunnen ontstaan. Neuropsychologen<br />
wijzen er tegenwoordig graag op dat we met die<br />
verschillen rekening moeten houden.<br />
En nu <strong>naar</strong> de praktijk<br />
De laatste decennia is er veel bekend geworden over<br />
de werking van onze hersenen. In de geschiedenis hebben<br />
we vaker gezien dat nieuwe apparatuur (denk bijvoorbeeld<br />
aan de microscoop) een enorme impuls<br />
geeft aan de wetenschap. Zo ook hier: de ontwikkeling<br />
van apparatuur om beelden te vormen van de werkende<br />
hersenen (fMRI) heeft veel onderzoek gestimuleerd<br />
en fascinerende inzichten opgeleverd over hoe onze<br />
hersenen werken in uiteenlopende omstandigheden, of<br />
na een bepaald ontwikkelingstraject. Neuropsychologie<br />
is inmiddels een belangrijke wetenschap geworden voor<br />
de verwerving van inzicht in menselijk functioneren en<br />
ontwikkeling. En de volgende vraag is daarmee onvermijdelijk:<br />
wat doen we met deze inzichten bij de inrichting<br />
van onderwijs en opvoeding<br />
Vertaling van onderzoeksuitkomsten <strong>naar</strong> de praktijk is<br />
altijd een ingewikkeld probleem. Onderwijskundig on-<br />
4 HJK november 2009
• Fotografi e Hanneke Verkleij<br />
Het <strong>kleuterbrein</strong> hard aan <strong>het</strong> werk!<br />
derzoek van de afgelopen eeuw heeft laten zien dat<br />
deze weg bezaaid ligt met voetangels en klemmen, die<br />
een directe vertaling van de uitkomsten <strong>naar</strong> de praktijk<br />
onmogelijk maken. Deels wordt dat veroorzaakt door<br />
<strong>het</strong> feit dat onderzoek vaak plaats vindt in min of meer<br />
geïdealiseerde of gereduceerde situaties terwijl de praktijk<br />
complex is, rekening moet houden met diverse belangen<br />
en altijd ook een beroep doet op eigen interpretaties,<br />
ambities en mogelijkheden van de gebruikers.<br />
Bekijken we bij wijze van waarschuwing eerst eens enkele<br />
algemene overwegingen.<br />
Neuropsychologische taken<br />
In <strong>het</strong> neuropsychologisch onderzoek wordt vaak gebruik<br />
gemaakt van sterk gereduceerde taken, bijvoorbeeld<br />
<strong>het</strong> reageren op een fi guurtje op een scherm<br />
door een knop in te drukken. Daarbij worden bijvoorbeeld<br />
reactietijden gemeten of goed/fout vastgesteld.<br />
De reactietijden worden onder meer beschouwd als<br />
een indicatie voor de mate waarin iemand in staat is om<br />
primaire (impulsieve) reacties te onderdrukken, wat<br />
weer in verband gebracht kan worden met <strong>het</strong> functioneren<br />
van bepaalde structuren in de (frontale) hersenen<br />
of de beschikbaarheid van bepaalde eiwitten.<br />
Vertaling van onderzoekgegevens <strong>naar</strong> de praktijk in de<br />
afgelopen eeuw hebben laten zien dat <strong>het</strong> riskant is de<br />
prestaties van leerlingen op zulke gereduceerde taken<br />
zomaar over te zetten <strong>naar</strong> de praktijk in de veronderstelling<br />
dat ze daar <strong>het</strong>zelfde zullen zijn. De aard van de<br />
taken waarmee neuropsychologische eigenschappen<br />
gemeten worden, zijn nu nog vaak vergelijkbaar met de<br />
manier waarop Ebbinghaus aan <strong>het</strong> eind van de 19 de<br />
eeuw leren en geheugen onderzocht met behulp van<br />
zinloze lettergrepen. Ongetwijfeld heeft Ebbinghaus veel<br />
bijgedragen aan de ontwikkeling van de psychologie<br />
van <strong>het</strong> geheugen en <strong>het</strong> leren, maar hij heeft weinig<br />
voor de onderwijspraktijk kunnen betekenen. Gezien de<br />
vaak gereduceerde aard van de neuropsychologische<br />
taken moeten we ook thans voorzichtig zijn al te snel<br />
grote conclusies te verbinden aan de prestaties op zo’n<br />
taak voor <strong>het</strong> leren van leerlingen in de veel complexere<br />
schoolpraktijk.<br />
HJK november 2009<br />
5
Veroorzaken hersenen ons gedrag<br />
Het gaat hier meestal om een type verbanden dat we<br />
‘correlatief’ noemen en dat dus niet zomaar causaal<br />
geïnterpreteerd mag worden. We mogen dus waarschijnlijk<br />
niet zeggen dat muzikale vaardigheid veroorzaakt<br />
wordt door bepaalde structuren in de hersenen.<br />
Dat zou eenzelfde fout zijn als wanneer we veronderstellen<br />
dat <strong>het</strong> stuur van de auto de oorzaak is van <strong>het</strong> feit<br />
dat we een rit van Amsterdam <strong>naar</strong> Rotterdam kunnen<br />
maken. Zeker, als we <strong>naar</strong> alle auto’s kijken die van<br />
Amsterdam <strong>naar</strong> Rotterdam rijden, zien we dat daar in<br />
alle gevallen sprake is van de aanwezigheid van een<br />
stuur. Maar dit feit zelf kan toch moeilijk gezien worden<br />
als de oorzaak van die autorit. Uiteraard, de aanwezigheid<br />
van een stuur is een noodzakelijke voorwaarde<br />
voor zo’n rit, maar moet eerder gezien worden in de zin<br />
van faciliterende omstandigheid. In feite moeten zo alle<br />
leeropbrengsten van mens en dier gezien worden: zij<br />
faciliteren toekomstige reacties, zodat we niet steeds<br />
onbeholpen tegenover nieuwe situaties staan. Het leren<br />
tekent zich ook af in de structuurvorming en processen<br />
in de hersenen, maar ook hier hebben ze in hoofdzaak<br />
een faciliterende functie, geen causale. Hersenen faciliteren<br />
toekomstig gedrag.<br />
Volgen of ontwikkelen<br />
Het is belangrijk om doordrongen te zijn van <strong>het</strong> feit dat<br />
neurologische correlaten geen causale status hebben.<br />
Zelfs als <strong>het</strong> erop lijkt dat onze hersenen bepalen wat we<br />
wel en niet kunnen, blijft <strong>het</strong> daardoor altijd zinvol om<br />
ons af te vragen of we via andere wegen <strong>het</strong> gewenste<br />
gedrag kunnen bereiken. Immers, aan causaliteit kunnen<br />
we moeilijk ontsnappen, maar gegroeide omstandigheden<br />
kunnen in principe gewijzigd of omzeild worden<br />
(hoewel ook dat in de praktijk natuurlijk moeilijk of<br />
onmogelijk kan blijken te zijn).<br />
Neuropsychologen wijzen erop dat <strong>het</strong> vooral van belang<br />
is om rekening te houden met de neuropsychologische<br />
verschillen tussen mensen en vooral tussen verschillende<br />
leeftijdsfasen. Op zich is dat geen opzienbarend<br />
advies, want dat doen onderwijskundigen en -pedagogen<br />
al lang. Dat we een blinde geen boeken met grafische<br />
lettertekens moeten voorleggen, is een voor de<br />
hand liggende gedachte en daar wordt dan ook al<br />
lang rekening mee gehouden, evenals met allerlei andere<br />
soorten persoonlijke verschillen tussen leerlingen.<br />
Maar de vraag is hier natuurlijk: hoe houden we in de<br />
praktijk rekening met wélke neuropsychologische verschillen<br />
Helaas blijft de neuropsychologie een specifiek<br />
antwoord daarop nog vaak schuldig. Al te gemakkelijk<br />
volgen van vastgestelde verschillen, is vaak juist geen<br />
goede keuze. Het eerder genoemde voorbeeld van de<br />
blinden onderstreept dat nog eens: als we in <strong>het</strong> verleden<br />
hadden geconcludeerd dat deze groep niet kan<br />
leren lezen vanwege hun specifieke kenmerken, hadden<br />
we nu nog geen brailleboeken gehad. Vaak heeft<br />
<strong>het</strong> zin om juist te zoeken <strong>naar</strong> alternatieve wegen om<br />
een doel te bereiken (zoals overigens door Vygotsky bijna<br />
een eeuw geleden ook al werd benadrukt). Als we<br />
taal in onze samenleving (en onderwijs) belangrijk vinden,<br />
is <strong>het</strong> zeker geen goede keuze om <strong>het</strong> onderwijs<br />
voor jongetjes minder talig te maken omdat hun hersenen<br />
daartoe minder geëquipeerd lijken dan die van<br />
meisjes. We zouden juist moeten zoeken <strong>naar</strong> wegen<br />
hoe we de communicatiemogelijkheden van jongetjes<br />
wel kunnen bevorderen.<br />
Rekening houden met verschillen is dus vaak juist geen<br />
behoudende aansporing om ons neer te leggen bij de<br />
gevonden kenmerken, maar een creatieve uitdaging<br />
op zoek te gaan <strong>naar</strong> alternatieven die pedagogisch<br />
realiseerbaar én te verantwoorden zijn. Dat wil zeggen:<br />
ontwikkelen in plaats van volgen. Helaas helpt <strong>het</strong> neuropsychologisch<br />
onderzoek ons juist op dit vlak niet veel<br />
verder. Daarvoor blijft de (onderwijs)pedagogiek onmisbaar.<br />
Wat moet er dus veranderen aan <strong>het</strong> onderwijs<br />
aan jonge kinderen<br />
Taalonderwijs vroeger beginnen<br />
Zoals Van den Hout (2009) beweert, heeft neuropsychologisch<br />
onderzoek evidentie opgeleverd dat jonge kinderen<br />
een bijzondere gevoeligheid hebben voor de verwerving<br />
van talen. Het aanleren van talen lijkt hen dus<br />
gemakkelijker af te gaan dan wanneer men ouder<br />
wordt. Vreemde-talenonderwijs eerder starten dus Onderzoek<br />
heeft inderdaad aangetoond dat <strong>het</strong> op een<br />
betekenisvolle manier kan. Neurologisch gezien is er de<br />
nodige infrastructuur en pedagogisch gezien hebben<br />
we kennelijk de vereiste kennis om dat te doen. Binnen<br />
de context van <strong>het</strong> spel bijvoorbeeld kan op een heel<br />
zinvolle en productieve manier aan (vreemde) taalver-<br />
6 HJK november 2009
werving worden gedaan. Aanleren van meerdere<br />
vreemde talen kan dus inderdaad vroeger, maar pedagogisch<br />
gezien is natuurlijk vooral de vraag: moet <strong>het</strong><br />
dan ook Moeten we inderdaad de mogelijkheden die<br />
de neuropsychologie laat zien, ook volgen Er zijn tal<br />
van voorbeelden waarin we dat niet doen (denk bijvoorbeeld<br />
aan vroegere ontwikkeling van kenmerken<br />
van sexuele rijpheid). Een belangrijke overweging hier is<br />
of er voor veel kinderen om maatschappelijke redenen<br />
niet beter nog wat intensiever geïnvesteerd zou moeten<br />
worden in een verdere verbetering van hun Nederlands,<br />
sociale omgang, zelfreflectie, kunst, etc., en <strong>het</strong> onderwijs<br />
in vreemde talen toch nog maar even uit te stellen,<br />
ondanks alle neurologisch gebaseerde euforie voor gevoelige<br />
periodes voor <strong>het</strong> leren van talen. Het gaat hier<br />
primair om de vraag wat de betekenisvolle maatschappelijke<br />
deelname van kinderen in hun toekomst <strong>het</strong><br />
meest bevordert.<br />
De keuze om de neuropsychologie te volgen is nooit<br />
een vanzelfsprekendheid, en pedagogisch gezien van<br />
meerdere afwegingen afhankelijk, die ook met maatschappelijke<br />
belangenafweging te maken hebben, persoonlijke<br />
interesse etc. Overigens zien we hier ook trouwens<br />
een goed voorbeeld van de noodzaak om<br />
mogelijke alternatieve verklaringen altijd in de overwegingen<br />
te betrekken. Van den Hout (2009) geeft hier bijvoorbeeld<br />
<strong>het</strong> flauwe en weinig houtsnijdende voorbeeld<br />
van iemand die in Frankrijk ‘une pain de stok’<br />
bestelt. Heeft <strong>het</strong> zin om ter voorkoming van dit soort<br />
uitwassen <strong>het</strong> talenonderwijs te vervroegen Is <strong>het</strong> niet<br />
even plausibel om te veronderstellen dat dit gewoon<br />
een gevolg is van slecht onderwijs in <strong>het</strong> Frans Het<br />
wordt gepresenteerd als een neuropsychologische onvermijdelijkheid,<br />
maar pedagogisch gezien is <strong>het</strong> toch<br />
echt te simpel en eigenlijk onverantwoord.<br />
Rekenonderwijs later starten<br />
Een andere stelling die we kunnen lezen is dat <strong>het</strong> rekenonderwijs<br />
te vroeg begint, omdat rekenen een beroep<br />
doet op abstract denken en daarmee op hogere cognitieve<br />
functies, die zeker een neurologische verankering<br />
hebben (Van den Hout, 2009). Ook hier valt nogal wat<br />
op af te dingen. Over welk soort rekenonderwijs praten<br />
we hier eigenlijk Het oefenen op sommetjes of over <strong>het</strong><br />
betekenisvol leren omgaan met de wereld van getallen<br />
en ruimte Betekenisvol rekenonderwijs aan jonge kinderen<br />
heeft alles met probleemoplossen te maken, met<br />
leren communiceren over getalsmatige aspecten van<br />
de activiteiten waaraan kinderen deelnemen, met de<br />
aard van de hulp die ze daarbij krijgen. Als we aanvankelijk<br />
rekenonderwijs opvatten als <strong>het</strong> leren van een<br />
nieuwe taal om te communiceren over getallen e.d.,<br />
zou <strong>het</strong> (zie vorig punt) juist wel vroeger kunnen. Het<br />
idee dat jonge kinderen niet abstract kunnen denken,<br />
heb ik al eens bekritiseerd in ‘Kunnen kinderen abstract<br />
denken’ in een eerder artikel in HJK (2006). Wellicht zit<br />
<strong>het</strong> probleem veeleer in <strong>het</strong> formele denken waar <strong>het</strong><br />
traditionele rekenonderwijs beroep op doet bij <strong>het</strong> leren<br />
manipuleren van rekensymbolen. Maar dat dit anders<br />
moet, had de pedagogiek en rekendidactiek zelf al ontdekt;<br />
daar hebben we de neuropsychologie niet voor<br />
nodig gehad. Bovendien: als we <strong>het</strong> rekenonderwijs later<br />
starten, zijn we dan niet bezig een ‘selffulfilling prophecy’<br />
te construeren Juist <strong>het</strong> later starten zal ertoe<br />
leiden dat de gewenste hersenstructuren (en executieve<br />
functies) niet gevormd worden, zodat we later weer<br />
kunnen vaststellen dat jonge kinderen <strong>het</strong> niet kunnen.<br />
Rekenonderwijs later starten lijkt me een slecht idee, rekenonderwijs<br />
op jonge leeftijd anders starten is waarschijnlijk<br />
wel een goed idee.<br />
Scheppende wetenschap<br />
Er is nog veel aanvullend en ecologisch valide neuropsychologisch<br />
onderzoek nodig voor we deze uitkomsten<br />
zomaar <strong>naar</strong> de praktijk kunnen vertalen en zelfs<br />
dan zal een zorgvuldige pedagogische afweging nodig<br />
zijn om te kiezen uit beschikbare alternatieven. Het<br />
heeft dus ook geen pas leerkrachten die zich niet voegen<br />
<strong>naar</strong> de neuropsychologische onderzoeksuitkomsten<br />
als incompetent af te schilderen, of als mensen die<br />
vooral bezig zijn goeroes achterna te lopen. Het belang<br />
van <strong>het</strong> kind en dat van de samenleving moet breed<br />
en zorgvuldig afgewogen worden. Ondertussen moeten<br />
we blijven luisteren <strong>naar</strong> de kleuter en zijn brein en<br />
juist vanuit pedagogische overwegingen trachten<br />
greep te krijgen op de vorming van dat brein, door kinderen<br />
vanaf vroege leeftijd mee te nemen in diverse<br />
(talige) activiteiten. Op grond van de huidige inzichten<br />
mogen we aannemen dat dat bepalende effecten zal<br />
hebben op de functionele organisatie van de kinderhersenen<br />
die hun toekomstige handelen waarschijnlijk<br />
mee zal gaan faciliteren. In <strong>het</strong> ontwerpen van voorstellen<br />
voor onderwijs en opvoeding gaat in principe de<br />
pedagogiek voorop. Juist daarom noemde Vygotsky de<br />
pedagogiek een ‘scheppende wetenschap’ en dat<br />
houdt geenszins een miskenning in van de betekenis<br />
van de neuropsychologie.<br />
Literatuur<br />
Van den Hout, F. (2009). Wat is er mis met ons onderwijs<br />
Psychologie Magazine, 28 (juni), 34-38.<br />
Van Oers, B. (2006) Kunnen kinderen abstract denken De<br />
Wereld van <strong>het</strong> jonge kind, 33 (6), 162-165.<br />
Bert van Oers is bijzonder hoogleraar Cultuurhistorische Onderwijspedagogiek aan de afdeling<br />
Onderwijspedagogiek & Opvoedingsfilosofie van de Vrije Universiteit te Amsterdam HJK november 2009 7