05.02.2015 Views

Taal op maat antw 5a

Noordhoff Uitgevers

Noordhoff Uitgevers

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

T aal o p <strong>maat</strong><br />

<strong>antw</strong>oordenboek<br />

5<br />

a


<strong>Taal</strong> <strong>op</strong> <strong>maat</strong><br />

Antwoordenboek <strong>5a</strong><br />

Hoofdauteurs<br />

Helga van de Ven<br />

Margreet Vreman<br />

Auteurs<br />

Petra Cremers<br />

Karin van Hoof<br />

Janine Peyré<br />

Heleen Schoone<br />

Met medewerking van<br />

Rudy Beernink<br />

Bart van Schijndel<br />

Noordhoff Uitgevers


Ontwerp binnenwerk: Grafisch ontwerp Duko Hamminga, Assen<br />

Ontwerp omslag: Astrid van der Neut, Rotterdam<br />

Ontwerp en uitvoering omslagkoffer: Inge Nouws, Castelldefels, Spanje<br />

Foto omslagbeeld: Ron Giling – Lineair, Arnhem<br />

© 2012 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten, The Netherlands<br />

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag<br />

niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, <strong>op</strong>geslagen in een geautomatiseerd<br />

gegevensbestand of <strong>op</strong>enbaar gemaakt, in enige vorm of <strong>op</strong> enige wijze, hetzij<br />

elektronisch, mechanisch, door fotok<strong>op</strong>ieën, <strong>op</strong>namen of enige andere manier, zonder<br />

voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van<br />

reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan <strong>op</strong> grond van artikel<br />

16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen<br />

aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl).<br />

Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers<br />

en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot<br />

Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060,<br />

2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).<br />

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a<br />

retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical,<br />

photoc<strong>op</strong>ying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.<br />

ISBN 978-90-01-79034-9<br />

Eerste druk, 2012<br />

SISO 475.22<br />

238039


Inhoud<br />

Thema 1<br />

Om je heen 6<br />

Thema 2<br />

Gezond 26<br />

Thema 3<br />

Samen 46<br />

Thema 4<br />

Geld 66<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Thema 1 86<br />

Thema 2 89<br />

Thema 3 92<br />

Thema 4 95<br />

Bronvermelding 99<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

3


Hoe werk je met <strong>Taal</strong> <strong>op</strong> <strong>maat</strong><br />

Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Hier zie je wat je gaat doen.<br />

Dit is het doel van de les.<br />

In Weet je nog staat in<br />

het kort de uitleg uit de<br />

vorige les.<br />

In de <strong>op</strong>drachten oefen<br />

je met de uitleg.<br />

Je oefent<br />

Weet je nog<br />

1<br />

2<br />

• met voorzetsels.<br />

Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />

Een muis hangt in de suikerpot.<br />

Een andere muis zit <strong>op</strong> het aanrecht.<br />

Onderstreep het voorzetsel.<br />

1 Verst<strong>op</strong>pertje speel ik het liefst <strong>op</strong> zolder.<br />

2 Onder het schuine dak heeft papa een geheime kast getimmerd.<br />

3 Zelfs met je neus voor de schuifdeur zie je hem nog niet.<br />

4 Ik kan me tussen de koffers verst<strong>op</strong>pen.<br />

Maak goede zinnen.<br />

Trek een lijn.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t naar de bomen.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t langs de brug.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t over het park.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t tussen de winkel.<br />

3<br />

Onderstreep het goede voorzetsel.<br />

1 Dennis leunt naast / tegen de tafel.<br />

2 Zijn jas hangt onder / over een stoel.<br />

3 Hij zakt door / <strong>op</strong> zijn knieën om in zijn sporttas te kijken.<br />

4 Zit zijn voetbalshirt in / onder zijn tas<br />

5 Hij kan het shirt niet vinden tussen / achter al zijn spullen.<br />

12<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2<br />

4


4<br />

Schrijf een zin bij het plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

Heb je tijd over Maak dan<br />

de <strong>op</strong>dracht met het rondje<br />

ervoor.<br />

Je leerkracht vertelt je of<br />

je deze <strong>op</strong>dracht maakt.<br />

5<br />

Teken nu zelf een strip.<br />

Schrijf een zin bij elk plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Hier lees je wat je hebt<br />

geleerd.<br />

Ben je iets vergeten<br />

Kijk dan achter in het<br />

<strong>Taal</strong>boek. Daar staat het<br />

<strong>Taal</strong><strong>maat</strong>je met alle uitleg<br />

bij elkaar.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 13<br />

Ben je klaar Kies dan<br />

een <strong>op</strong>dracht achter in<br />

het <strong>Taal</strong>boek of Werkboek.<br />

Je kunt ook aan de slag<br />

<strong>op</strong> de computer of met<br />

het pluswerk.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

5


Thema<br />

1Om je heen<br />

6


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de betekenis<br />

Dat wat bedoeld wordt.<br />

de dakgoot<br />

Een goot langs een dak.<br />

de deurmat<br />

Een mat bij een deur.<br />

de goot<br />

Een geul tussen de stoep en de straat.<br />

het huisnummer<br />

Het nummer van een huis.<br />

de lantaarnpaal<br />

Een paal met een lamp die de weg<br />

verlicht.<br />

Les 9 en 10:<br />

de bruid<br />

Een vrouw die trouwt.<br />

de bruidegom<br />

Een man die trouwt.<br />

het bruidspaar<br />

Twee mensen die met elkaar<br />

trouwen.<br />

het cadeau<br />

Iets wat je krijgt of geeft.<br />

het duo<br />

Het tweetal.<br />

feliciteren<br />

Iemand gelukwensen.<br />

het portiek<br />

De ruimte voor de deur van een<br />

gebouw.<br />

het raamkozijn<br />

De balken rond een raam.<br />

de regenpijp<br />

Een buis die regenwater afvoert.<br />

terechtkomen<br />

Ergens toevallig aankomen.<br />

toevoegen<br />

Iemand of iets ergens bij doen.<br />

de voorgevel<br />

De voorkant van een gebouw of<br />

huis.<br />

de getuige<br />

Iemand die erbij is als er iets gebeurt.<br />

het huwelijk<br />

Het trouwen of getrouwd zijn.<br />

navertellen<br />

Nog een keer vertellen.<br />

samenvatten<br />

Het belangrijkste kort vertellen.<br />

de traktatie<br />

Iets lekkers waarmee je verwend<br />

wordt.<br />

de trouwdag<br />

De dag waar<strong>op</strong> mensen trouwen<br />

of getrouwd zijn.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

7


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema wonen.<br />

• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />

Weet je nog<br />

Kom je een onbekend woord tegen<br />

Kijk dan uit welke delen het woord bestaat.<br />

1<br />

2<br />

Vul het goede woord in. Kies uit:<br />

deurmat raamkozijn regenpijp voorgevel<br />

1 De schilder zet glas in het laatste<br />

2 Eindelijk glimmen alle nieuwe ramen in de van het huis.<br />

3 Nu nog een nieuwe voor de afvoer van het water.<br />

4 We hebben ook een nieuwe Er staat welkom <strong>op</strong>.<br />

Welke weg volgt het water<br />

Geef de goede volgorde aan.<br />

Schrijf 1, 2, 3, 4 of 5 onder het plaatje.<br />

ÛrχaχaŸºÓmŸºıkχo§zÿŒºÓnŸ.<br />

aŸ ozÿŒ Óv‰o•o§rχgœeflºÓvÉeflºılŸ<br />

oorÏ vefl lŸ<br />

ÛrÇėgœeflºÓnpÿÒpŸ<br />

dÇe®uŸñrŸºÓmχa»tfl.<br />

3 1 4<br />

2 5<br />

8<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1


3<br />

Welke delen vormen samen één woord<br />

Trek een lijn.<br />

huis dak deur raam lantaarn voor<br />

4<br />

paal gevel nummer goot kozijn mat<br />

Maak de puzzel.<br />

1 Dit ligt <strong>op</strong> de grond bij de ingang.<br />

2 In de herfst vallen er bladeren in.<br />

3 Dit wijst je de weg in het donker.<br />

4 Hieruit komt water bij een stortbui.<br />

5 Dit voeg je aan een straatnaam toe.<br />

Welk woord lees je onder de pijl<br />

<br />

aχdŸñrÇe®s<br />

1<br />

d e u r m a t<br />

2<br />

d a k g o o t<br />

3<br />

l a n t a a r n p a a l<br />

4<br />

5<br />

r e g e n p i j p<br />

h u i s n u m m e r<br />

5<br />

Kies drie woorden. Maak met elk woord een zin.<br />

Kies uit:<br />

goot – portiek – terechtkomen – betekenis – toevoegen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema wonen.<br />

Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1 9


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een woordweb gebruikt om iets te beschrijven.<br />

• hoe je een tekst schrijft.<br />

Weet je nog<br />

Wil je iets beschrijven, bijvoorbeeld je eigen huis<br />

Maak dan eerst een woordweb. In elk vakje van het<br />

woordweb zet je woorden die bij elkaar horen.<br />

1<br />

Maak een woordweb voor jouw huis.<br />

Zet in het midden: keuken, kamer of zolder.<br />

Vul het woordweb in.<br />

kleuren:<br />

meubels:<br />

2<br />

Schrijf vier zinnen over de keuken, kamer of zolder van jouw<br />

huis. Gebruik de informatie uit je woordweb van <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 3<br />

Maak een woordweb over jouw ideale kamer.<br />

mijn ideale<br />

kamer<br />

10<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1


4<br />

Schrijf vijf zinnen over jouw ideale kamer.<br />

Gebruik de woorden uit het woordweb van <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 5<br />

Stuur een briefje aan een vriend.<br />

Schrijf over je favoriete plek in de buurt.<br />

Teken eerst zelf een woordweb.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan een woordweb gebruiken om iets te beschrijven.<br />

Ik kan een tekst schrijven.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1 11


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• met voorzetsels.<br />

Weet je nog<br />

Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />

Een muis hangt in de suikerpot.<br />

Een andere muis zit <strong>op</strong> het aanrecht.<br />

1<br />

2<br />

Onderstreep het voorzetsel.<br />

1 Verst<strong>op</strong>pertje speel ik het liefst <strong>op</strong> zolder.<br />

2 Onder het schuine dak heeft papa een geheime kast getimmerd.<br />

3 Zelfs met je neus voor de schuifdeur zie je hem nog niet.<br />

4 Ik kan me tussen de koffers verst<strong>op</strong>pen.<br />

Maak goede zinnen.<br />

Trek een lijn.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t naar de bomen.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t langs de brug.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t over het park.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t tussen de winkel.<br />

3<br />

Onderstreep het goede voorzetsel.<br />

1 Dennis leunt naast / tegen de tafel.<br />

2 Zijn jas hangt onder / over een stoel.<br />

3 Hij zakt door / <strong>op</strong> zijn knieën om in zijn sporttas te kijken.<br />

4 Zit zijn voetbalshirt in / onder zijn tas<br />

5 Hij kan het shirt niet vinden tussen / achter al zijn spullen.<br />

12<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2


4<br />

Schrijf een zin bij het plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

e®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ<br />

5<br />

Teken nu zelf een strip.<br />

Schrijf een zin bij elk plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 13


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• hoe je vertelt wat je van een verhaal vindt.<br />

Welke verhalen vind jij leuk<br />

Kruis aan of vul in.<br />

verhalen over sport<br />

sprookjes<br />

griezelverhalen<br />

avonturenverhalen<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Uitleg<br />

2<br />

Je mening geven<br />

Wil je vertellen wat je van een verhaal vindt<br />

Zeg dan: Ik vind het verhaal ..., omdat ...<br />

Bijvoorbeeld: Ik vind het verhaal spannend, omdat je pas<br />

<strong>op</strong> de laatste bladzijde weet hoe het aflo<strong>op</strong>t.<br />

Lees het verhaal.<br />

Feest<br />

‘Wie wil er nog eentje’ roept papa vanuit de keuken.<br />

‘Ik!’ roept Alex gulzig en hij beweegt zijn vork. ‘Met<br />

spek!’ ‘Lekker, meneer,’ zegt Jennie beleefd, ‘naturel,<br />

alstublieft.’ ‘En ik ... met ... kaas,’ mompelt Pip met volle<br />

mond. Merel glimlacht, ze zit met haar vrienden aan de<br />

picknicktafel. Ze is jarig vandaag en viert haar partijtje<br />

in de tuin. Binnen bakt papa pannenkoeken en mama<br />

schenkt cola in. Het gaat goed, denkt Merel <strong>op</strong>gelucht.<br />

Cola<br />

14<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2


Alex, Jennie en Pip zijn vrolijk, ze hebben het naar<br />

hun zin.<br />

De speurtocht was leuk, ze vinden de pannenkoeken<br />

lekker en ze hadden leuke cadeautjes voor haar.<br />

Van Alex kreeg ze een zak tumtum, van Pip goudstiften<br />

en van Jennie een doosje make-up.<br />

Toch knaagt er iets aan Merel, ze maakt zich een beetje<br />

zorgen.<br />

Waar blijft het grote cadeau van pap en mam<br />

Ze kreeg vanmorgen een dekbedhoes met paarden er<strong>op</strong>.<br />

En een boek over de natuur, heus wel mooi, maar ...<br />

‘Kijk!’ roept Alex <strong>op</strong>eens. Hij wijst in de richting van<br />

de straat.<br />

Merel kijkt <strong>op</strong>, ze schrikt zich een hoedje.<br />

Voor haar huis st<strong>op</strong>t een jeep ... met een paardentrailer!<br />

Geert van Diepen<br />

3<br />

4<br />

Feest is het begin van een ...<br />

<br />

stripverhaal<br />

geschiedenisverhaal<br />

verhaal over school<br />

paardenverhaal<br />

Wat vind je van het verhaal Feest<br />

Ik vind het verhaal<br />

, omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 5<br />

Hoe zal dit verhaal verder gaan<br />

Bedenk twee dingen die heel goed kunnen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan vertellen wat ik van een verhaal vind.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 15


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema feest.<br />

• woorden onthouden met een woordweb.<br />

Weet je nog<br />

Wil je woorden die bij elkaar horen beter onthouden<br />

Maak dan een woordweb.<br />

1<br />

A Waarvan wil jij getuige zijn<br />

Vul het woordweb in.<br />

trouwdag<br />

voetbalwedstrijd<br />

getuige<br />

B Kies één ding uit je woordweb.<br />

Leg uit waarom je daarvan getuige wilt zijn.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2<br />

Voor hoeveel personen is het<br />

Schrijf het onder het plaatje.<br />

zes personen een duo 100 personen 500 personen<br />

ÅeÑeflºÓnŸ duχo¢<br />

500<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />

rsÃonÇefl nŸ<br />

ÓzÇe®s<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />

rsÃonÇefl nŸ<br />

100<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />

rsÃonÇefl nŸ<br />

16<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2


3<br />

4<br />

Lees de zinnen. Wat is het<br />

Zoek het woord in de puzzel. Kijk en .<br />

Zet een cirkel om het woord.<br />

1 Als een man en een vrouw<br />

met elkaar trouwen.<br />

2 Iets waar je heerlijk van<br />

kunt smullen.<br />

3 Vaak zit het ingepakt in<br />

mooi papier.<br />

4 Ze staan als twee p<strong>op</strong>petjes<br />

<strong>op</strong> de bruidstaart.<br />

5 Dit is hetzelfde als iemand ergens<br />

mee gelukwensen.<br />

6 Twee mensen die samen iets doen.<br />

Wat betekent het woord<br />

Trek een lijn.<br />

h d k c u p r g h f<br />

u t r a k t a t i e<br />

w o f d g r a t s l<br />

e o k e p s e v w i<br />

l f g a e i t u z c<br />

ij o d u o a n n i i<br />

k a v f i m l a v t<br />

u l c j n o q p r e<br />

b r u i d s p<br />

a a r<br />

d r s u t v a e k e<br />

n x ij w e l o k f n<br />

de bruidegom de vrouw die trouwt<br />

navertellen bruid en bruidegom<br />

de bruid de man die trouwt<br />

samenvatten nog eens vertellen<br />

het bruidspaar het belangrijkste kort vertellen<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Ben je klaar<br />

Schrijf vijf traktaties <strong>op</strong>.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gœeflºıb‰aŸºıkjœefl, ◊kχo£eflºıkjœefl, oefl kjœefl, ÿÒsπjœefl<br />

ÓzχaŸºıkjœefl ∏s∑nχo£e®pŸ<br />

oe®pŸ<br />

◊kχaχas, as, Ów‰o§rs¡tfl,<br />

ors¡tfl,<br />

◊bΩi»tÀtÑeflñrŸºıb‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ, bi»tÀtÑefl b lŸ lÇefl Óv∞lχaŸºÓmŸºÓmÇeÀt®jœe®s<br />

mÇeÀt®jœe®s<br />

cflºıhips, Ónχo•o«t®jœe®s<br />

oot®jœe®s<br />

Ik ken de woorden rondom het thema feest.<br />

Ik kan woorden onthouden met een woordweb.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 17


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een feest beschrijft.<br />

Je schrijft een kort verhaal.<br />

Weet je nog<br />

Wil je een verhaal schrijven<br />

• Stel dan eerst vragen met de woorden<br />

wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.<br />

• Schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong> je vragen kort <strong>op</strong>.<br />

• Bedenk de beste volgorde voor je <strong>antw</strong>oorden.<br />

• Begin daarna pas met schrijven.<br />

1<br />

Lees het begin van het verhaal.<br />

De vader van Janna is erg sportief en hij houdt<br />

van verrassingen. Binnenkort wordt hij veertig<br />

jaar. Op de dag van zijn verjaardag wil Janna<br />

hem, samen met haar moeder en haar broertje,<br />

verrassen met een speciaal feestje. Samen<br />

verzinnen ze wat ze gaan doen.<br />

2<br />

A Uit het begin van het verhaal kun je een vraag<br />

met wie en wat halen.<br />

Schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong> die vragen <strong>op</strong>.<br />

1 Wie<br />

2 Wat<br />

D±efl Óv‰aχdÇeflñrŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ JÎaŸºÓnŸºÓnχaŸ.<br />

nÏ aŸ.<br />

EÑeflºÓnŸ ÓvÉeflñrjÎaχaŸñrχdχaχgÒs∂f≤eÑe®s¡tfl vefl aŸ rÏ gÒs∂feÑe®s¡tfl Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊hÇeflºÓmŸ orÏ o§rχgÎaŸºÓnisªeflñrÇeflºÓnŸ.<br />

rÇefl nŸ.<br />

B Hoe gaat het verhaal verder Stel nu zelf twee<br />

vragen en schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong>.<br />

1<br />

2<br />

BÈÿŒºÓv·.: v.: WÄaχaŸñrŸ aŸ OÈpŸ dÇefl ÓwΩiÇeflºılÇeflñrŸºıb‰aχaŸºÓnŸ. wiÇefl lÇefl aŸ BÈÿŒºÓv·.: v.: Hχo£efl oefl EÑeflºÓnŸ ◊bÉeflºıkÇeflºÓnχdÇefl befl ÓwΩiÇeflºılŸñrÇeflºÓnŸºÓnÇeflñrŸ wiÇefl lŸ nÇefl rŸ ui»tflºÓnχo•diχgœeflºÓnŸ.<br />

odiÏ nŸ<br />

C Staan je <strong>antw</strong>oorden bij <strong>op</strong>dracht A en B in de<br />

goede volgorde<br />

Schrijf de nummers van de vragen in de goede<br />

volgorde <strong>op</strong>.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 18<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3


3<br />

4<br />

Bedenk hoe het verhaal aflo<strong>op</strong>t.<br />

Schrijf het vervolg van het verhaal in het klad.<br />

Klaar Laat het lezen aan een <strong>maat</strong>je.<br />

• Begrijpt je <strong>maat</strong>je alles<br />

• Heeft hij of zij nog een tip<br />

Verbeter je tekst als dat nodig is.<br />

Schrijf nu je tekst in het net, hieronder.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

5<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb vier vragen be<strong>antw</strong>oord in mijn verhaal. ja / nee<br />

2 Mijn verhaal staat in de goede volgorde. ja / nee<br />

3 Mijn lezer begrijpt het verhaal. ja / nee<br />

Ik kan een feest beschrijven en een kort verhaal schrijven.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3 19


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• het alfabet.<br />

Weet je nog<br />

Het alfabet heeft 26 letters.<br />

Letters verdelen we in klinkers en medeklinkers.<br />

Dit zijn de klinkers: a, e, i, o, u, y.<br />

En dit de medeklinkers: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s,<br />

t, v, w, x, z.<br />

In een woordenboek staan alle woorden in alfabetische<br />

volgorde. Ook andere dingen staan in volgorde van het<br />

alfabet, bijvoorbeeld de namen van de kinderen uit je klas.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Zet de letters in volgorde van het alfabet.<br />

a = 1 ◊b·<br />

= 2 cfl = 3 dŸ = 4 Åefl<br />

= 5<br />

◊f≠<br />

= 6 g› = 7 h = 8 iŸ = 9 j› = 10<br />

◊kŸ<br />

= 11 ◊lŸ<br />

= 12 ÓmŸ<br />

= 13 ÓnŸ<br />

= 14 o¢<br />

= 15<br />

pŸ = 16 qΔ = 17 Ûr = 18 s = 19 ¿tfl<br />

= 20<br />

uŸ Óv·<br />

Ów·<br />

Óxfl<br />

y› ÓzŸ<br />

= 21 = 22 = 23 = 24 = 25 = 26<br />

Zet de letters in de goede volgorde.<br />

1 i – a – o – e – u<br />

2 m – l – n – r – g<br />

3 f – b – k – y – z<br />

4 v – q – z – r – x<br />

aŸ –Åefl – iŸ – o¢–uŸ<br />

g› – ◊lŸ – ÓmŸ – ÓnŸ – ÛrŸ<br />

◊b· – ◊f≠ – ◊kŸ – y› – ÓzŸ<br />

qΔ – ÛrŸ – Óv· – Óxfl – ÓzŸ<br />

Zet de namen in alfabetische volgorde.<br />

Mees Kelly Amber Damian<br />

Serif Jamal Beau Charlotte<br />

AŸºÓmŸºıbÉeflñrŸ, befl B±ėauŸ, CflºıhχaŸñrŸºılχo«tÀtÑefl, lÏ otÀtÑefl, DÄaŸºÓmiχaŸºÓnŸ, JÎaŸºÓmχaŸºılŸ,<br />

KÇeflºılŸºıly›, lŸ ly›, MÇeÑe®s, S±eflñriŸºıf≠<br />

f<br />

20<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3


4<br />

5<br />

6<br />

De woorden staan door elkaar.<br />

Zet ze in het goede rijtje.<br />

traktatie – huwelijk – uitnodiging – cadeau –<br />

bruidegom – zakdoek – echtgenoot –<br />

feestmuts – getuige<br />

Boek 1: A-E Boek 2: F-R Boek 3: S-Z<br />

ċaχdÇėauŸ<br />

auŸ<br />

◊børuiχdÇėgÎo§mŸ bruiÏ gÎomŸ<br />

Åėcflºıh»ṫgœeflºÓnχo•o«tfl<br />

ootfl<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Wat staat hier Schrijf de letters onder de getallen.<br />

5 5 14 7 5 8 5 9 13 22 5 18 11 12 1 16<br />

Åefl Åefl ÓnŸ g› Åefl ◊hŸ Åefl iŸ ÓmŸ Óv· Åefl ÛrŸ<br />

◊kŸ ◊lŸ<br />

aŸ pŸ<br />

10 5 14 9 5 20<br />

j› Åefl<br />

ÓnŸ<br />

iŸ Åefl ¿tfl<br />

Maak een alfabet met woorden.<br />

De letters q, x en y mag je overslaan.<br />

a = aardig b = bruid c = …<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ◊huŸºÓwÉeflºılÿŒºıkŸ<br />

wefl lÿŒ ◊f≤eÑe®s¡tflºÓmu»t®s feÑe®s¡tfl gœeÀt®uiχgœefl<br />

gœefl<br />

¿tflñrχaŸºık»ṫa»t®iÇefl<br />

a»t®iÇefl<br />

ui»tflºÓnχo•diχgÒiŸºÓnχg›<br />

odiÏ g›<br />

ÓzχaŸºıkχdχo£eflºıkŸ<br />

oefl kŸ<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan woorden in alfabetische volgorde zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3 21


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• met het bijvoeglijk naamwoord.<br />

Weet je nog<br />

Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een<br />

zelfstandig naamwoord.<br />

het cadeau het mooie cadeau<br />

1<br />

2<br />

Maak het verhaal af.<br />

Schrijf steeds een bijvoeglijk naamwoord <strong>op</strong>.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ÓwΩi»tÀtÑefl wi»tÀtÑefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊lχaχcflºıhÇeflºÓnχdÇefl<br />

Û◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: rχo•dÇefl<br />

odÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Ómχo•oiÇefl<br />

ooiÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: diŸºıkŸºıkÇefl<br />

kÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gœeflºıluŸºıkŸºıkiχgœefl<br />

luŸ kiÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ouχdÇefl ouÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gÊrχo«tÑefl<br />

otÑefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: pŸñrχaχcflºıh»t®iχgœefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊f≤eÑe®s¡tÑeflºılÿŒºıkÇefl feÑe®s¡tÑefl lÿŒ 1 Daar is de bruidsauto.<br />

2 Een bruidegom stapt uit.<br />

3 Hij heeft rozen bij zich.<br />

4 Snel doet de bruid de deur <strong>op</strong>en in haar jurk.<br />

5 De bruidegom geeft haar de rozen en een zoen.<br />

6 Het bruidspaar rijdt naar het stadhuis.<br />

7 De gasten staan al voor het stadhuis <strong>op</strong> hen te wachten.<br />

8 ‘s Middags gaan ze allemaal naar een feestzaal.<br />

9 Daar krijgt het bruidspaar cadeaus.<br />

10 Ze maken er een dag van.<br />

Kies het tegengestelde woord.<br />

Trek een lijn.<br />

arm langzaam<br />

groot zacht<br />

fout leeg<br />

snel rijk<br />

vol goed<br />

hard klein<br />

22<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4


3<br />

4<br />

Welke bijvoeglijke naamwoorden kun je ook in<br />

de zin gebruiken<br />

Doe het zo:<br />

Het is een mooi schilderij.<br />

pŸñrχaχcflºıh»t®iχg›<br />

1 Ik lees een spannend boek.<br />

bÿŒv.: mÏ ooiŸ<br />

2 De muren van mijn kamer hebben een zachte kleur.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: dχo§nŸºıkÇeflñrÇefl<br />

onŸ 3 In dat Italiaanse restaurant kun je lekker eten.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: SÈpχaχaŸºÓnsªefl<br />

aŸ 4 Hij geeft haar een leuk cadeau.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: duuŸñrŸ<br />

Lees het verhaal. Er staan geen<br />

bijvoeglijke naamwoorden in.<br />

Daarom is het een beetje saai.<br />

Maak er een leuker verhaal van.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ouχdŸ ouÏdŸ<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gÊriÇeflºÓzÇeflºıliχg›<br />

liÏ g›<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊f≤eflºılŸºılÇefl fefl lŸ lÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: RusπsπisÃcflºıhÇefl<br />

s Û◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: rχaχaŸñrŸ<br />

aŸ rŸ<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan bijvoeglijke naamwoorden gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4 23


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• met taal <strong>op</strong> straat.<br />

Uitleg<br />

<strong>Taal</strong> <strong>op</strong> straat<br />

Op straat is veel taal. Sommige huizen hebben<br />

een naam. En alle straten hebben een straatnaam.<br />

Maar er is nog veel meer taal <strong>op</strong> straat. Je ziet<br />

reclame <strong>op</strong> winkels, in bushokjes en <strong>op</strong> bussen.<br />

Kijk maar naar het plaatje.<br />

1<br />

Lees de vragen en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

1 In welke straat woon jij<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 Weet je waarom jouw straat zo heet<br />

2<br />

Kijk naar de plaatjes en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Welke naam is geen straatnaam<br />

Kχo£eflºÓns oefl ◊kŸºÓnu»t®sªeflºılŸºıhχoßkŸ<br />

lŸ okŸ<br />

2 Wat is een fantasienaam, al lijkt hij echt<br />

Kχo§r»tÑefl or»tÑefl AχdÇeflºÓmŸºıhχaŸºıliŸºÓnχgÒsπs¡tÑeÑėg›<br />

liŸ s¡tÑeÑeÌ g›<br />

3 Welke naam hoort in dit rijtje thuis<br />

Beatrixstraat – Maximastraat – Prinses Amalialaan<br />

Kχo§niŸºÓnχgÒiŸºÓnŸ oniŸ nÏ nŸ WÈiŸºılŸºıhÇeflºılŸºÓmiŸºÓnχaŸºÓwÉėg›<br />

weÌ 4 Welke straatnaam past bij deze straten<br />

Dorpsplein – Stationsstraat – Museumplein<br />

KÇeflñrŸºıks¡tflñrχaχa»tfl<br />

rÏ a»tfl<br />

5 Welke straat ligt in de Vogelbuurt<br />

DÈuiŸºıfØs¡tflñrχaχa»tfl<br />

fs¡tfl a»tfl<br />

24<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4


Namen van gebouwen<br />

Vroeger hadden veel huizen of gebouwen een naam.<br />

De zoete suikerbol was de naam van een bakkerij.<br />

3<br />

Bij welk huis of gebouw past d e naam<br />

Trek een lijn.<br />

De Gouden Schaar woonhuis<br />

Villa Zeezicht bejaardenhuis<br />

Huize Avondrood hotel<br />

4<br />

Ons Nest winkel voor kledingreparatie<br />

Geef drie voorbeelden van reclame die je <strong>op</strong> straat<br />

kunt zien. Vertel waar je de reclame ziet en voor wie<br />

die is bedoeld.<br />

1<br />

2<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o•o§rŸ voorŸ ÅeÑeflºÓnŸ ÓniÇe®uŸºÓwÉefl wefl DÈis∑nÇe®yŒºıfØiŸºılŸºÓmŸ fiŸ – iŸºÓnŸ dÇefl<br />

ÓvΩi»tflñriŸºÓnÇefl vi»tfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊bΩiχo¨sÃċo•<strong>op</strong>Ÿ biÏ osÃcÌ o<strong>op</strong>Ÿ – Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ<br />

nŸ<br />

3<br />

Reclametaal<br />

Soms heb je maar een paar woorden nodig voor een<br />

goede reclameboodschap.<br />

Bijvoorbeeld: Brood, daar zit wat in.<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Verzin een korte reclameboodschap voor een hamburgerrestaurant.<br />

Bedenk ook een naam voor het restaurant.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Ik kan taal <strong>op</strong> straat beter begrijpen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4 25


2<br />

Gezond<br />

Thema<br />

26


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de activiteit<br />

Iets waarmee je bezig bent.<br />

bungelen<br />

Ergens aan hangen terwijl je een<br />

beetje heen en weer zwaait.<br />

de doelman<br />

Hij houdt de bal uit het doel.<br />

de eindstreep<br />

Een streep die het einde van een<br />

afstand bij een wedstrijd aangeeft.<br />

de energie<br />

Kracht en zin om iets te doen.<br />

het evenwicht<br />

Iets valt niet om.<br />

het interview<br />

Een vraaggesprek.<br />

het record<br />

De beste prestatie ooit.<br />

Les 9 en 10:<br />

het ergens benauwd van krijgen<br />

Ergens zenuwachtig van worden.<br />

de benen uit je lijf l<strong>op</strong>en<br />

Ergens veel moeite voor doen.<br />

zich bezeren<br />

Zich pijn doen.<br />

het bezoekuur<br />

De tijd dat je iemand in het<br />

ziekenhuis mag bezoeken.<br />

je buik ervan vol hebben<br />

Ergens genoeg van hebben.<br />

de kwaal<br />

Iets lastigs met je lichaam.<br />

je taai houden<br />

Volhouden, ook al valt het tegen.<br />

de uitdrukking<br />

Woorden die samen een bijzondere<br />

betekenis hebben.<br />

het startsein<br />

Het teken waar<strong>op</strong> je begint.<br />

het synoniem<br />

Een woord dat hetzelfde betekent.<br />

toejuichen<br />

Iemand met geschreeuw begroeten.<br />

de worp<br />

De gooi.<br />

verzwikken<br />

Je voet te ver buigen. Je pezen<br />

rekken uit. Dat doet pijn.<br />

voortdurend<br />

Zonder <strong>op</strong>houden.<br />

de ziekenhuis<strong>op</strong>name<br />

In het ziekenhuis moeten blijven.<br />

zwellen<br />

Dik worden, <strong>op</strong>zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

27


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema sport.<br />

• een woord omschrijven met een synoniem.<br />

Weet je nog<br />

Sommige woorden betekenen hetzelfde.<br />

Het zijn synoniemen.<br />

Met een synoniem kun je een woord omschrijven.<br />

Het doelpunt is een synoniem van de goal.<br />

St<strong>op</strong>pen is hetzelfde als <strong>op</strong>houden.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Lees de zinnen.<br />

Welke zinnen betekenen hetzelfde<br />

Zet achter elke zin de letter van de zin met dezelfde<br />

betekenis.<br />

1 Ik heb geen kracht meer.<br />

2 De doelman hield de bal tegen.<br />

3 Uitgeput haalde hij de eindstreep.<br />

4 Ik verlies mijn evenwicht.<br />

5 Dit is de leukste activiteit.<br />

a Ik kan mijn balans niet houden.<br />

b Doodmoe kwam hij over de finish.<br />

c De keeper kon een doelpunt voorkomen.<br />

d Deze bezigheid doe ik het liefst.<br />

e Mijn energie is <strong>op</strong>.<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Welke woorden zijn synoniemen<br />

Onderstreep de synoniemen, elk paar in een eigen kleur.<br />

Welk woord is het goede synoniem<br />

Streep het foute woord door.<br />

1 de activiteit: de wedstrijd<br />

de bezigheid<br />

2 het startsein: het beginteken de begintijd<br />

3 bungelen: hangen stuntelen<br />

4 het interview: het verhaal<br />

het vraaggesprek<br />

Åefl<br />

cfl<br />

◊b·<br />

a<br />

dŸ<br />

28<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1


4<br />

Maak de puzzel.<br />

4<br />

1 finish<br />

2 kracht<br />

3 keeper<br />

4 gooi<br />

5 snelste tijd<br />

1<br />

2<br />

e<br />

n<br />

i n<br />

3<br />

d<br />

o<br />

s t<br />

w<br />

o<br />

r<br />

p<br />

e<br />

5<br />

r<br />

e<br />

c<br />

p<br />

e e o<br />

r l r<br />

g m d<br />

i<br />

e<br />

a<br />

n<br />

5<br />

A Zoek de synoniemen.<br />

de bezigheid stuntelen vechten de gooi onhandig doen<br />

knokken de trainer de activiteit de worp de coach<br />

∏s¡t®uŸºÓn»tÑeflºılÇeflºÓnŸ<br />

lÇefl nŸ<br />

dÇefl ◊bÉeflºÓziχgŒºıhÇe®iχdŸ befl ÓvÉėcflºıh»tÑeflºÓnŸ veÌ dÇefl gÎo•oiŸ gÎooiŸ<br />

dÇefl ¿tflñrχaiŸºÓnÇeflñrŸ<br />

rŸ<br />

o§nŸºıhχaŸºÓnχdiχg› onŸ nÏ dχo£eflºÓnŸ oefl dÇefl aχcÀt®iŸºÓvΩi»tÑe®i»tfl<br />

vi»tÑe®i»tfl<br />

◊kŸºÓnχoßkŸºıkÇeflºÓnŸ<br />

okŸ kÇefl nŸ<br />

dÇefl Ów‰o§rpŸ<br />

orpŸ<br />

dÇefl ċo•aχcflºıhŸ oaÏ cfl B Schrijf de zin <strong>op</strong>nieuw en gebruik zo veel mogelijk synoniemen.<br />

6<br />

De uitgeputte arbiter gaf onmiddellijk het signaal voor de rust.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: D±efl ÓvÉeflñrŸºÓmχo£e®iχdÇefl vefl oe®iÏ ∏sÃcflºıhÇe®iχds∑rÇėcflºıh»tÑeflñrŸ h»tÑefl rŸ gÎaŸºıf≠ diŸñrÇėcÀtfl<br />

◊hÇeÀtfl ¿tÑeflºıkÇeflºÓnŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ dÇefl pχauŸºÓzÇefl.<br />

Omschrijf twee woorden voor je <strong>maat</strong>je.<br />

Laat je <strong>maat</strong>je het woord raden.<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

toejuichen het record bungelen het evenwicht<br />

Ik ken de woorden rondom het thema sport.<br />

Ik kan een woord omschrijven met een synoniem.<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1 29


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een stappenplan schrijft.<br />

Weet je nog<br />

In een stappenplan schrijf je stap voor stap hoe je iets<br />

doet. Voor iedere stap zet je een nummer. Je begint elke<br />

zin met een werkwoord.<br />

Dit is het rugbyteam van Nieuw-Zeeland.<br />

Voor iedere wedstrijd doet het team een soort dans.<br />

Daarmee laten de spelers zien hoe stoer ze zijn.<br />

Zo proberen ze de tegenstanders een beetje bang te<br />

maken. Zo’n dans heet een haka.<br />

1<br />

Deze rugbyspeler voert een haka uit.<br />

Zet de bewegingen in de goede volgorde.<br />

Nummer 1 is al voor je gedaan.<br />

Schrijf zelf de andere nummers in de hokjes.<br />

5<br />

1<br />

2 4<br />

30<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1


2<br />

3<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Maak een stappenplan voor de haka.<br />

Schrijf de stappen <strong>op</strong>.<br />

1 Ga met je benen wijd staan.<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

ZχaŸºıkŸ dχo•o§rŸ oorŸ jœefl ◊kŸºÓniÇeÑëflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

DÄo£efl DÄoefl jœefl aŸñrŸºÓmÇeflºÓnŸ ovefl o§vÉeflñrŸ ÅeflºılŸºıkχaχaŸñrŸ.<br />

lŸ aŸ SÍṫaŸºÓmpŸ ÓmÇeÀtfl jœefl Óv‰o£eÀtfl oeÀtfl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl gÊrχo§nχdŸ.<br />

onÏ SÍtÑeÑeflºıkŸ jœefl ¿ṫo§nχg› onÏ ui»tfl.<br />

Bedenk nu zelf een haka.<br />

Verzin andere bewegingen.<br />

Maak een stappenplan voor jouw haka.<br />

Schrijf iedere stap <strong>op</strong> een nieuwe regel.<br />

Begin elke stap met een werkwoord.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 4<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb voor iedere stap een nummer gezet. ja / nee<br />

2 Iedere zin begint met een werkwoord. ja / nee<br />

3 Ik heb duidelijk geschreven. ja / nee<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan een stappenplan maken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1 31


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je woorden in alfabetische volgorde zet.<br />

Weet je nog<br />

Beginnen woorden met dezelfde letter Kijk dan naar de<br />

tweede letter van het woord.<br />

1<br />

2<br />

Bedenk met je <strong>maat</strong>je vier sporten of spellen die<br />

eindigen <strong>op</strong> bal.<br />

Zet ze in alfabetische volgorde in rijtje 2.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o£eÀtfl<br />

oeÀtfl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊kχo§rŸºıf≠<br />

orŸ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰oßlŸºılÇe®y›<br />

olŸ lÇe®y›<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hχaŸºÓnχdŸ<br />

Zet de woorden in de goede lijst.<br />

bal<br />

bal<br />

bal<br />

bal<br />

judo wielrennen roeien karate<br />

Alfabetische volgorde:<br />

◊hχaŸºÓnχdŸºıb‰aŸºılŸ<br />

◊kχo§rŸºıf¥b‰aŸºılŸ kÏorŸfbaŸlŸ<br />

Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />

oeÀtfl lŸ<br />

Óv‰oßlŸºılÇe®yŒºıb‰aŸºılŸ<br />

olŸ lÇe®yŒ boksen kungfu surfen ijshockey<br />

badminton duiken hockey turnen<br />

3<br />

sporten a-h sporten i-p sporten q-z<br />

◊b‰oßksªeflºÓnŸ<br />

oksªefl ◊b‰aχdŸºÓmiŸºÓn»ṫo§nŸ<br />

onŸ<br />

duiŸºıkÇeflºÓnŸ<br />

◊hχo•cflºıkÇe®y›<br />

ocfl jÒuχdχo¢<br />

◊kχaŸñrχa»tÑefl<br />

a»tÑefl<br />

◊kuŸºÓnχgŒºıfØuŸ<br />

fuŸ<br />

ÿÒs∂hχo•cflºıkÇe®y›<br />

ocfl Drie kinderen spelen een spelletje.<br />

Wie het eerst in het alfabet voorkomt, mag beginnen.<br />

Zet in iedere kolom een rondje om die naam.<br />

ÓwΩiÇeflºılŸñrÇeflºÓnŸºÓnÇeflºÓnŸ wiÇefl lŸ nÇefl Ûrχo£e®iÇeflºÓnŸ<br />

oe®iÇefl ∏sπuŸñrŸºıf≤eflºÓnŸ<br />

fefl ¿t®uŸñrŸºÓnÇeflºÓnŸ<br />

nŸ<br />

1 2 3 4<br />

Aukje Erik Jorrit Otto<br />

Alex Eelke<br />

Jeroen Ouafa<br />

Ahmed Eva Yke Uba<br />

32<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2


4<br />

Kijk naar de boeken <strong>op</strong> tafel.<br />

Zet ze <strong>op</strong> volgorde van het alfabet <strong>op</strong> de plank.<br />

Trek een lijn van elk boek naar de plank.<br />

5<br />

Ontcijfer het bericht.<br />

Schrijf in het hokje onder elke letter de<br />

volgende letter van het alfabet.<br />

Een paar letters staan er al.<br />

l n q f d m f d d m<br />

m<br />

o¢ ÛrŸ g› Åefl ÓnŸ g Åefl Åefl ÓnŸ<br />

v d c r s q h i c<br />

6<br />

w<br />

Åefl dŸ ∏sŸ ¿tfl ÛrŸ iŸ j› dŸ<br />

Maak een geheim bericht. Bedenk een code.<br />

Drie letters vooruit in het alfabet<br />

Of twee achteruit<br />

Bedenk het zelf. Schrijf een bericht.<br />

Kan een <strong>maat</strong>je jouw code kraken<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan woorden in alfabetische volgorde zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 33


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• wat de hoofdpersoon van een boek is.<br />

Schrijf de titels van drie boeken <strong>op</strong>.<br />

Zet erachter over wie het boek gaat.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Uitleg<br />

Hoofdpersonen<br />

In de meeste boeken is één persoon het belangrijkst.<br />

Die noem je de hoofdpersoon. De hoofdpersoon van het<br />

boek Pipi Langkous is Pipi Langkous. Soms heb je twee<br />

hoofdpersonen, bijvoorbeeld in Suske en Wiske.<br />

2<br />

Lees het verhaal uit het boek Goal!.<br />

Goal!<br />

Tim staat voor de spiegel in de badkamer.<br />

Bezorgd kijkt hij naar zijn ene oog. Toen hij thuiskwam,<br />

had zijn vader er koude washandjes <strong>op</strong>gelegd. En<br />

zonet heeft hij er nog heel veel spuug <strong>op</strong> gesmeerd.<br />

Maar niks helpt. Zijn oog is dik en blauw geworden.<br />

Het is maar goed dat Lindsey niet is komen spelen,<br />

denkt hij <strong>op</strong>gelucht. Dan hoort hij de auto van<br />

zijn moeder voor het huis st<strong>op</strong>pen. Vlug rent Tim<br />

naar beneden en gaat aan tafel zitten.<br />

Zijn vader doet de deur <strong>op</strong>en.<br />

‘Hoi, Tim,’ zegt zijn moeder als ze de kamer<br />

binnenkomt. ‘Heb je het leuk gehad vandaag’ Ze wil<br />

hem een kus geven. Maar als ze zijn blauwe oog ziet,<br />

blijft ze geschrokken staan. ‘Wat is er met jou gebeurd’<br />

‘Ik ... eh ... ik kreeg een bal tegen mijn oog.’ Tim draait<br />

zijn gezicht zo ver mogelijk bij zijn moeder vandaan. Hij<br />

vindt het vreselijk als ze bezorgd tegen hem doet.<br />

‘Een bal tegen je oog Hoe kan dat nou’<br />

‘Gewoon,’ zegt Tim. ‘Die bal kwam <strong>op</strong>eens naar me toe.’<br />

Zuchtend gaat zijn moeder aan tafel zitten. ‘Waarom<br />

kun jij alleen maar aan voetballen denken Er zijn toch<br />

genoeg andere dingen te doen’<br />

Vivian den Hollander<br />

34<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2


3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

Wie is de hoofdpersoon in Goal<br />

Wat weet je van de hoofdpersoon<br />

Kruis de goede <strong>antw</strong>oorden aan.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

TÈiŸºÓmŸ<br />

Het is een jongen.<br />

Hij is ziek.<br />

Hij heeft een hond.<br />

Hij houdt van tennis.<br />

Zijn vriendin heet Lindsey.<br />

Hij heeft een blauw oog.<br />

Hij is een voetballer.<br />

Hij heeft veel vrienden.<br />

Tim zegt hoe hij een blauw oog heeft gekregen.<br />

1 Gelooft zijn moeder hem ja / nee<br />

2 Door welke zin weet je dat<br />

Schrijf de eerste drie woorden van die zin <strong>op</strong>.<br />

WÄaχaŸñrχo§mŸ aŸ omŸ ◊kuŸºÓnŸ jÒÿ›...<br />

Waarschijnlijk heeft Tim niet echt een bal tegen<br />

zijn oog gekregen.<br />

Bedenk hoe hij aan het blauwe oog is gekomen.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Hÿ› ◊hÇeÑeflºıf√tfl ftfl gœeflºÓv‰o•cflºıh»tÑeflºÓnŸ ocfl ÓmÇeÀtfl iÇeflºÓmχaŸºÓnχdŸ.<br />

7<br />

Je hebt een stuk van Goal! gelezen.<br />

Wat vind je ervan<br />

Ik vind het verhaal<br />

omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan zeggen wie de hoofdpersoon van een boek is.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 35


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema dokter.<br />

• hoe je iets met uitdrukkingen kunt zeggen.<br />

Weet je nog<br />

Vaak zeg je dingen precies zoals ze zijn. Maar soms kun je<br />

ze ook met een uitdrukking zeggen.<br />

Ik ben daar onhandig in.<br />

Ik heb daarvoor twee linkerhanden.<br />

1<br />

Welke uitdrukking hoort bij het plaatje<br />

Schrijf het goede nummer naast het plaatje.<br />

1 het er benauwd van krijgen<br />

2 de benen uit je lijf l<strong>op</strong>en<br />

3 je buik ervan vol hebben<br />

4 je taai houden<br />

2 4<br />

2<br />

Lees de zin. Is het waar<br />

Zet dan een kruisje in het vakje bij de zin.<br />

<br />

<br />

<br />

3 1<br />

Als je je bezeert, heb je pijn.<br />

Als je een kwaal hebt, mankeer je niks.<br />

Bij een ziekenhuis<strong>op</strong>name slaap je thuis.<br />

Als je voet zwelt, wordt hij dik.<br />

Als je voortdurend jeuk hebt, is de jeuk snel over.<br />

Als je je taai houdt, houd je je stijf.<br />

Als je het benauwd krijgt, vindt je iets een beetje eng.<br />

36<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2


3<br />

Welke zinnen horen bij elkaar<br />

Zet achter elke zin de letter van de zin die erbij hoort.<br />

1 Ik moet naar <strong>op</strong>a in het ziekenhuis.<br />

2 Ik wacht niet nóg langer <strong>op</strong> de bus.<br />

3 Auw! Ik zet mijn voet verkeerd neer.<br />

4 Maar ik ga niet huilen hoor.<br />

cfl<br />

◊b·<br />

dŸ<br />

aŸ<br />

a Ik hou me taai.<br />

b Ik heb mijn buik ervan vol.<br />

c Het is bezoekuur.<br />

4<br />

d Ik heb hem verzwikt.<br />

Welk woord is geen kwaal<br />

Zet daar een streep door.<br />

verkoudheid hoofdpijn knipoog hooikoorts<br />

5<br />

Welk woord hoort niet bij een ziekenhuis<br />

Zet daar een streep door.<br />

wachtkamer buskaart verband verpleegster<br />

6<br />

Jij hebt je vast weleens bezeerd.<br />

Schrijf <strong>op</strong> wat er toen gebeurde.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema dokter.<br />

Ik weet wat uitdrukkingen zijn.<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 37


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• het invullen van persoonlijke gegevens.<br />

Weet je nog<br />

Je persoonlijke gegevens zijn:<br />

• je voornaam en achternaam<br />

• je straat en huisnummer<br />

• je postcode en woonplaats<br />

• je geboortedatum<br />

• je geboorteplaats.<br />

1<br />

Aan wie geef je je persoonlijke gegevens<br />

Kruis de goede vakjes aan.<br />

2<br />

<br />

Wat hoort bij elkaar<br />

Trek een lijn.<br />

<br />

38<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3


3<br />

4<br />

Kijk naar het formulier van <strong>op</strong>dracht 2.<br />

Wat is waar<br />

Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />

<br />

Samuel woont in Bergen <strong>op</strong> Zoom.<br />

Samuel is in 2008 geboren.<br />

Samuel is 33 jaar.<br />

Vul nu je eigen gegevens in.<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb alles ingevuld. ja / nee<br />

2 Ik heb alles goed ingevuld. ja / nee<br />

3 Ik heb duidelijk geschreven. ja / nee<br />

Ik kan mijn persoonlijke gegevens invullen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3 39


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• voorzetsels.<br />

Weet je nog<br />

Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />

1<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Vul de goede voorzetsels in.<br />

Kies uit:<br />

onder <strong>op</strong> naast voor aan<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />

o§nχdÇeflñrŸ onÏ Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

aχaŸºÓnŸ<br />

aŸ Ónχaχas¡tfl<br />

as¡tfl<br />

1 De pillen liggen het nachtkastje.<br />

2 De jongen ligt de dekens.<br />

3 De bloemen staan het raam.<br />

4 De kamerjas hangt de muur.<br />

5 De verpleegster staat het bed.<br />

2<br />

A Zo wordt de kamer gezelliger.<br />

Vul het juiste voorzetsel in.<br />

iŸºÓnŸ/<strong>op</strong>Ÿ<br />

nŸ/<strong>op</strong>Ÿ<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />

iŸºÓnŸ<br />

aχaŸºÓnŸ<br />

aŸ 1 Speelgoed de kast.<br />

2 Bananen het tafeltje.<br />

3 Een clown de bedden.<br />

4 Slingers het plafond.<br />

B Bedenk zelf nog drie dingen.<br />

Gebruik drie verschillende voorzetsels.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ ◊fμo«ṫo¢ fotÌ o aχaŸºÓnŸ aŸ dÇefl ÓmuuŸñrŸ.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ pÇeÀtfl aχaŸºÓnŸ aŸ ◊hÇeÀtfl ◊hχaχaŸºıkjœefl.<br />

aŸ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ ◊kŸºÓnuŸºıf¥f≤eflºılŸ fefl lŸ Ónχaχas¡tfl as¡tfl dÇefl jÎonÏ jÎo§nχgœeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

40<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3


3<br />

Welke voorzetsels passen in de zin<br />

Zet daar een streep onder.<br />

onder – <strong>op</strong> – achter – naast – voor – tussen<br />

De helik<strong>op</strong>ter landt ... het ziekenhuis.<br />

4<br />

5<br />

6<br />

Welk voorzetsel past in de zin Schrijf er zes <strong>op</strong>.<br />

De clown springt ... het bed.<br />

Kijk naar het plaatje <strong>op</strong> de vorige bladzijde.<br />

Bedenk waar jij je verst<strong>op</strong>t.<br />

Laat je <strong>maat</strong>je raden.<br />

Bedenk drie dingen die je klaslokaal gezelliger maken.<br />

Vertel steeds waar die dingen <strong>op</strong> staan, aan<br />

hangen, enzovoorts.<br />

Maak er zinnen mee met een voorzetsel.<br />

1<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: iŸºÓnŸ<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Ónχaχas¡tfl<br />

as¡tfl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: o§vÉeflñrŸ ovefl ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

2<br />

Wat kan ik<br />

3<br />

Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3 41


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.<br />

Weet je nog<br />

Aan het werkwoord kun je zien wanneer iets gebeurt.<br />

De verleden tijd (vt) is de tijd van toen.<br />

De tegenwoordige tijd (tt) is de tijd van nu.<br />

(vt) Gisteren kreeg ik een ijsje.<br />

(tt) Vandaag krijg ik helemaal niets!<br />

1<br />

A Zet een streep onder het werkwoord.<br />

1 Ik hou van schaatsen.<br />

2 Gisteren schaatste ik heel hard.<br />

3 Er lag een steen <strong>op</strong> het ijs.<br />

4 Maar die zag ik niet.<br />

5 Toen viel ik erover.<br />

6 Moet je kijken.<br />

7 Mijn hele knie is in het verband.<br />

8 Het bloedde enorm.<br />

9 Het doet nog steeds pijn.<br />

tt<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

vt<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

2<br />

B Staat het werkwoord in de tt of in de vt<br />

Kruis het goede vakje aan achter de zin.<br />

Streep het foute woord door.<br />

1 Gisteren kom<br />

/ kwam ik te laat uit bed.<br />

2 Ik wil / wilde niet te laat <strong>op</strong> school komen.<br />

3 Daarom begin / begon ik te rennen.<br />

4 Kijk, nu heb / had<br />

ik een pleister <strong>op</strong> mijn knie.<br />

5 Jij weet / wist<br />

vast wel hoe dat komt.<br />

42<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4


3<br />

Schrijf de woorden in het goede rijtje.<br />

zwellen bezeren bezoeken verzwikte viel<br />

bezocht zwol vallen bezeerde verzwikken<br />

Doe het zo:<br />

4<br />

5<br />

tt<br />

ÓzŸºÓwÉeflºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />

wefl lŸ lÇefl ◊bÉeflºÓzÇeflñrÇeflºÓnŸ befl ◊bÉeflºÓzχo£eflºıkÇeflºÓnŸ befl oefl ÓvÉeflñrŸºÓzŸºÓwΩiŸºıkŸºıkÇeflºÓnŸ vefl wiŸ kÇefl Óv‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />

lÇefl Verzin een zin in de tegenwoordige tijd.<br />

Zeg deze zin tegen je <strong>maat</strong>je.<br />

Je <strong>maat</strong>je zegt de zin na in de verleden tijd.<br />

Wissel daarna van beurt.<br />

Bedenk ieder vijf zinnen.<br />

vt<br />

Wat kan hier gebeurd zijn<br />

Schrijf het <strong>op</strong> in de verleden tijd.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ÓzŸºÓw‰oßlŸ<br />

olŸ<br />

◊bÉeflºÓzÇeÑeflñrχdÇefl befl ◊bÉeflºÓzχo•cflºıh»tfl befl ocfl ÓvÉeflñrŸºÓzŸºÓwΩiŸºık»tÑefl vefl wiŸ ÓvΩiÇeflºılŸ viÇefl lŸ<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan de tegenwoordige en verleden tijd van<br />

werkwoorden gebruiken.<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4 43


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je leert<br />

• wat braille is.<br />

Uitleg<br />

Braille<br />

Braille (zeg: brajje) is een blindenschrift. De letters<br />

bestaan uit bobbeltjes in het papier. Die bobbeltjes<br />

kun je voelen. Zo kan een blinde de tekst lezen:<br />

niet met zijn ogen, maar met zijn vingers.<br />

Voor blinde mensen worden speciale boeken in braille<br />

gemaakt.<br />

1<br />

2<br />

Doe dit met een <strong>maat</strong>je.<br />

Je <strong>maat</strong>je houdt de ogen dicht.<br />

Geef je <strong>maat</strong>je een voorwerp uit de klas.<br />

Je <strong>maat</strong>je voelt en raadt wat het is.<br />

Dit is het alfabet in braille.<br />

Schrijf de letters van het alfabet eronder.<br />

44<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4


3<br />

Wat staat hier<br />

Schrijf het eronder.<br />

4<br />

I°kŸ ◊kχaŸºÓnŸ ◊børχaiŸºılŸºılÇefl brÏ lÇefl ◊lÇeflºÓzÇeflºÓnŸ.<br />

Schrijf je voornaam in braille.<br />

Maak de goede rondjes zwart.<br />

5<br />

A Schrijf een korte tekst in braille over een schooluitje<br />

dat nog gaat komen.<br />

B Ruil je schrift met dat van een <strong>maat</strong>je.<br />

Lees elkaars tekst in braille.<br />

Welke letters of woorden zijn nog niet goed<br />

Verbeter ze hier:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan braille lezen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4 45


3<br />

Samen<br />

Thema<br />

46


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de beslissing<br />

Een keuze die je maakt.<br />

de brutaliteit<br />

Iets doen of zeggen wat onbeleefd is.<br />

Les 9 en 10:<br />

betrappen<br />

Zien dat iemand iets stiekems doet.<br />

de driftkikker<br />

Iemand die snel boos wordt.<br />

het eens zijn met iemand<br />

Je geeft iemand gelijk.<br />

de gebeurtenis<br />

Iets wat gebeurt.<br />

grinniken<br />

Zachtjes lachen binnen in je mond.<br />

de humor<br />

Iets waarom je kunt lachen.<br />

het karakter<br />

Hoe iemand is.<br />

plezier beleven<br />

Iets leuk vinden.<br />

de presentatie<br />

Iets vertellen met publiek erbij.<br />

de reden<br />

Waarom je iets doet.<br />

vergeven<br />

Het niet meer vervelend vinden wat<br />

een ander je heeft aangedaan.<br />

de vriendschap<br />

Je bent vrienden met iemand.<br />

de gezichtsuitdrukking<br />

Hoe iemand zijn gezicht houdt.<br />

Daaraan zie je hoe hij zich voelt.<br />

het nadeel<br />

De onprettige kant van iets.<br />

de <strong>op</strong>schepper<br />

Iemand die heel trots <strong>op</strong> zichzelf is en<br />

dat laat merken.<br />

overdrijven<br />

Iets veel groter maken dan het is.<br />

de pechvogel<br />

Iemand die vaak pech heeft.<br />

de roddel<br />

Een naar verhaal over iemand, dat<br />

wordt verteld als die persoon er niet<br />

bij is.<br />

de teleurstelling<br />

Iets wat tegenvalt.<br />

twijfelen<br />

Niet precies weten wat je moet<br />

kiezen of doen.<br />

verrast<br />

Onverwacht blij worden van iets of<br />

iemand.<br />

het voordeel<br />

De prettige kant van iets.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

47


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema vriendschap.<br />

• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />

Weet je nog<br />

Werkwoorden en zelfstandige naamwoorden zijn soms<br />

familie van elkaar.<br />

buigen<br />

de buiging<br />

1<br />

2<br />

Vul het goede woord in. Kies uit:<br />

humor plezier beleven gebeurtenis karakter beslissing<br />

1 Bryan is heel geduldig en sportief.<br />

Deze dingen horen bij zijn<br />

2 Kiky kiest voor een blauwe kamer. Dat is haar<br />

3 Als iemand grappig is, heeft hij<br />

4 Een is iets wat gebeurt.<br />

5 Als Josseline en Arlette afspreken, is het altijd gezellig.<br />

Ze<br />

samen veel<br />

Welk werkwoord of zelfstandig naamwoord zit in<br />

deze woorden verst<strong>op</strong>t<br />

1 het gegrinnik<br />

2 gebeuren<br />

3 vrienden zijn<br />

4 brutaal<br />

5 de vergiffenis<br />

6 beslissen<br />

gœeflºıbÉe®uŸñr»tÑeflºÓnis<br />

be®uŸ ◊bÉeflºılÇeflºÓvÉeflºÓnŸ befl lÇefl vefl kÏ aŸ rÏ aŸ k»tÑefl rŸ.<br />

◊huŸºÓmχo§rŸ.<br />

orŸ.<br />

gÊriŸºÓnŸºÓniŸºıkÇeflºÓnŸ<br />

niŸ dÇefl gœeflºıbÉe®uŸñr»tÑeflºÓnis<br />

be®uŸ dÇefl ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ vriÇefl dÇefl ◊børu»ṫaŸºıli»tÑe®i»tfl bru»tÌ ÓvÉeflñrχgœeflºÓvÉeflºÓn vefl vefl dÇefl ◊bÉe®s∂lisπsπiŸºÓnχg› be®s∂lis s iŸ pŸºılÇeflºÓziÇeflñrŸ.<br />

◊bÉe®s∂lisπsπiŸºÓnχg›. be®s∂lis s iŸ 48<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1


3<br />

Maak de puzzel.<br />

1 Wanneer je vrienden bent met iemand.<br />

2 Hoe iemand is.<br />

3 Een keuze die je maakt.<br />

4 Zachtjes lachen met je mond dicht.<br />

5 Iets waarom je kunt lachen.<br />

4<br />

1<br />

5 4<br />

h g e<br />

u r s k<br />

m i l a<br />

o n i r<br />

v r i e n d s c h a p<br />

A Ben je het met deze zin eens<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

Brutale kinderen krijgen alles voor elkaar.<br />

3<br />

b<br />

i s k<br />

k i t<br />

e n e<br />

n g r<br />

2<br />

mee eens / niet mee eens<br />

B Leg je <strong>antw</strong>oord uit.<br />

1 Mee eens, omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 Niet mee eens, omdat<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema vriendschap.<br />

Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1 49


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je kunt <strong>op</strong>schrijven waarom je iets doet of waarom je iets wilt.<br />

Je schrijft een verhaal.<br />

Weet je nog<br />

Een reden begint met de woorden omdat of want.<br />

1<br />

Lees de tekst.<br />

Onderstreep de woorden die een reden aangeven.<br />

2<br />

Vul nu zelf de bladzijde uit het vriendenboekje in.<br />

50<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1


3<br />

Lees het verhaal van Adam en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

Ik wil piloot worden, omdat je dan over de hele wereld reist.<br />

Vliegtuigen gaan heel snel. Dat vind ik leuk.<br />

Het is mijn wens om in een straaljager te vliegen, want die<br />

gaan veel sneller dan een gewoon vliegtuig.<br />

4<br />

1 Welke twee vragen heeft Adam gekozen<br />

WÄa»tfl ÓwΩiŸºılŸ wiŸlŸ jœefl ◊lχa»tÑeflñrŸ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ<br />

orÏ WÄa»tfl is jœefl gÊrχo•o«t®s¡tÑefl oot®s¡tÑefl ÓwÉeflºÓns wefl 2 Onderstreep de woorden die een reden aangeven.<br />

Schrijf een kort verhaal over jezelf.<br />

Kies daarvoor twee vragen uit het vriendenboekje.<br />

Je verhaal heeft ongeveer zes zinnen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

5<br />

Ben je klaar<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb twee vragen uitgekozen. ja / nee<br />

2 Ik heb de woorden omdat en want gebruikt. ja / nee<br />

3 Mijn verhaal heeft ongeveer zes zinnen. ja / nee<br />

Ik kan <strong>op</strong>schrijven waarom ik iets doe of wil.<br />

Ik kan een verhaal schrijven.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1 51


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• wat de stam van een werkwoord is.<br />

Weet je nog<br />

Je weet al wat werkwoorden zijn. Dat zijn woorden die<br />

vertellen wat iemand of iets doet.<br />

De stam is de kortste vorm van het werkwoord. Het is de<br />

ik-vorm in de tegenwoordige tijd.<br />

l<strong>op</strong>en – lo<strong>op</strong><br />

lachen – lach<br />

1<br />

2<br />

Schrijf de stam <strong>op</strong>.<br />

1 zwemmen<br />

2 aaien<br />

3 be<strong>antw</strong>oorden<br />

4 logeren<br />

5 grinniken<br />

6 twijfelen<br />

7 beslissen<br />

ÓzŸºÓwÉeflºÓmŸ<br />

wefl aχaiŸ<br />

aiŸ<br />

◊bÉėaŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ beÌ oorÏ ◊lχo•gœeÑeflñrŸ<br />

ogœeÑefl gÊriŸºÓnŸºÓniŸºıkŸ<br />

niŸ ¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılŸ<br />

wÿŒ fefl lŸ<br />

◊bÉe®s∂lis be®s∂lis<br />

Rara, over welke stam gaat het<br />

ÓmÇeÑeÀtfl<br />

◊kŸºÓnipŸ<br />

◊luis¡tÑeflñrŸ<br />

ÅeÑeÀtfl<br />

1 Met een meetlint ik.<br />

2 Met een schaar ik.<br />

3 Naar muziek ik.<br />

4 Met bestek ik.<br />

3<br />

Welk werkwoord hoort bij de stam<br />

Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

◊kχoßkÇeflºÓnŸ<br />

okÇefl gÎaχaŸºÓnŸ<br />

aŸ ◊liχgÎgœeflºÓnŸ<br />

1 kook 4 fluit<br />

2 ga 5 sta<br />

3 lig 6 vraag<br />

◊f¥lui»tÑeflºÓnŸ<br />

∏s¡ṫaχaŸºÓnŸ<br />

aŸ ÓvørχaχgœeflºÓnŸ vrÏ 52<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2


4<br />

Schrijf de stam in de puzzel.<br />

<br />

1 vergeven<br />

2 tobben<br />

1 v e<br />

2<br />

r<br />

t<br />

g<br />

o<br />

e<br />

b<br />

e f<br />

3 kletsen<br />

3<br />

k l e t s<br />

4 schudden<br />

4<br />

s c h u d<br />

5 zeuren<br />

5<br />

z e u r<br />

5<br />

6 dromen<br />

Wat lees je onder de pijl<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Schrijf drie keer een stam <strong>op</strong> die erbij past.<br />

6<br />

gÎo£ėdŸ gÎoeÌ Ózχo¢<br />

d r o o m<br />

Wat kan ik<br />

6<br />

Ûrχo£e®pŸ<br />

oe®pŸ<br />

Zet de stam in de verleden tijd.<br />

Doe het zo:<br />

Ik vind computeren heel leuk.<br />

1 Ik lo<strong>op</strong> naar school.<br />

2 Ik ren over het schoolplein.<br />

3 Daar zie ik mijn beste vriend.<br />

4 Ik zeg hallo tegen hem.<br />

◊kŸºıliŸºÓmŸ<br />

Óv‰o§nχdŸ<br />

onÏ ◊liÇe®pŸ<br />

ÛrÇeflºÓnχdÇefl<br />

Ózχaχg›<br />

ÓzÇe®iŸ<br />

Ik kan de stam van een werkwoord vinden.<br />

ÅeÑeÀtfl<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 53


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• wat stripverhalen zijn.<br />

Welke stripverhalen ken je Schrijf er drie <strong>op</strong>.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Uitleg<br />

Strips<br />

In een strip vertellen de plaatjes het verhaal. Maar er zijn<br />

ook praatwolkjes. Daarin staat wat de figuren in de strip<br />

zeggen.<br />

2<br />

Lees het stripverhaal.<br />

Uit: Bollie en Billie, Jean Roba<br />

54<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2


3<br />

4<br />

5<br />

Kruis het vakje aan bij het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

Het stripverhaal gaat over …<br />

te laat zijn.<br />

buiten spelen.<br />

de vrienden Billie en Bollie.<br />

<br />

In het derde plaatje staat een praatwolkje.<br />

Lees de woorden in het wolkje.<br />

Wie zegt dit<br />

Billie<br />

vader of moeder<br />

de hond<br />

een vriend<br />

<br />

Teken hoe het verhaal verder gaat.<br />

Maak ook praatwolkjes.<br />

Schrijf een leuke tekst in de praatwolkjes.<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan vertellen wat een strip is.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 55


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema pesten en plagen.<br />

• een woord onthouden met een woordkast.<br />

Weet je nog<br />

Sommige woorden horen bij een bepaald onderwerp. Die woorden<br />

zeggen bijvoorbeeld dat iets fijn of juist niet fijn is. Wil je deze<br />

woorden beter onthouden Schrijf ze dan in een woordkast.<br />

1<br />

2<br />

Kies het goede <strong>antw</strong>oord<br />

1 Een <strong>op</strong>schepper is bescheiden.<br />

2 Een driftkikker wordt snel boos.<br />

3 Een roddel is iets aardigs.<br />

4 Een pechvogel heeft vaak geluk.<br />

A Kijk naar de gezichtsuitdrukkingen.<br />

Hoe voelen deze kinderen zich<br />

goed<br />

<br />

fout<br />

<br />

<br />

<br />

ÓvÉeflñrχdŸñriÇeÀt®iχg› vefl riÇeÀt®iÏ ◊b∞lÿ›<br />

ÓvÉeflñrŸñrχas¡tfl vefl rÏ ÓmisπsªeflºılÿŒºıkŸ<br />

sªefl lÿŒ ÓvÉeflñrŸºıliÇeflºıfμdŸ vefl liÇefl fdŸ<br />

◊b‰o•o¨s boos<br />

B Vul de woordkast in.<br />

Gebruik je woorden van vraag 2A.<br />

56<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2


3<br />

4<br />

Vul het goede woord in. Kies uit:<br />

twijfelen teleurstelling betrapt verrast roddel<br />

1 Ik wilde stiekem een snoepje pakken, maar mijn moeder<br />

heeft me<br />

◊bÉeÀtflñrχap»tfl. beÀtfl ÓvÉeflñrŸñrχas¡tfl vefl rÏ ¿tÑeflºılÇe®uŸñrs¡tÑeflºılŸºıliŸºÓnχg›<br />

lÇe®uŸ lŸ liŸ Ûrχo•dχdÇeflºılŸ<br />

odÏ dÇefl lŸ<br />

¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılÇeflºÓnŸ.<br />

wÿŒ fefl lÇefl 2 Mart heeft gekookt. Wat is mama !<br />

3 We moeten al gaan. Wat een !<br />

4 An vertelt een gemene over mij.<br />

5 Ik blijf maar Ik weet niet wat ik voor<br />

mijn verjaardag moet vragen.<br />

Maak een woordkast over warm en koud.<br />

5<br />

A Wat zegt deze persoon Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

1 Een pechvogel:<br />

2 Een driftkikker:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 3 Een <strong>op</strong>schepper:<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

B Hoe noem je iemand die dit doet<br />

Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

1 Iemand die wandelt.<br />

2 Iemand die goochelt.<br />

3 Iemand die roddelt.<br />

4 Iemand die tekent.<br />

ÅeÑeflºÓnŸ Ów‰aŸºÓnχdÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />

lÏ aÏ ÅeÑeflºÓnŸ gÎoocfl gÎo•o•cflºıhÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />

lÏ aŸ ÅeÑeflºÓnŸ Ûrχo•dχdÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />

odÏ dÇefl lÏ aŸ rŸ<br />

ÅeÑeflºÓnŸ ¿tÑeflºıkÇeflºÓnχaχaŸñrŸ<br />

aŸ Ik ken de woorden rondom het thema pesten en plagen.<br />

Ik kan een woord onthouden met een woordkast.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 57


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je voordelen en nadelen beschrijft.<br />

Je schrijft een verhaal.<br />

Weet je nog<br />

Een voordeel is het tegenovergestelde van een nadeel.<br />

Voordelen maken dingen fijn en makkelijk. Nadelen<br />

maken dingen vervelend en moeilijk.<br />

1<br />

Zet een groene streep onder de voordelen.<br />

Zet een rode streep onder de nadelen.<br />

1 In de zomer mag ik lekker lang buiten spelen.<br />

2 Maar <strong>op</strong> het veldje ligt wel veel hondenpoep.<br />

3 Als je klassenhulp bent, mag je een sticker uitzoeken.<br />

4 De zee is veel te wild om in te zwemmen.<br />

2<br />

Groep 5 maakt klassenregels om het pesten<br />

tegen te gaan.<br />

Lees deze regels. Be<strong>antw</strong>oord daarna de vragen.<br />

Regel 1: Er komt een pestpolitie. Deze kinderen l<strong>op</strong>en<br />

in de pauze rond. Ze letten goed <strong>op</strong> dat er niemand<br />

wordt gepest. Als iemand iets doet wat niet mag,<br />

schrijven ze zijn naam <strong>op</strong>.<br />

Regel 2: Er komt een pestdoos. Hier kun je een briefje<br />

in doen als je wordt gepest of weet dat er wordt<br />

gepest. Zo kan de juf of meester er iets aan doen.<br />

Pestpolitie<br />

Pestdoos<br />

1 Welke klassenregel lijkt jou het best Waarom<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 Bedenk zelf een klassenregel om het pesten te st<strong>op</strong>pen.<br />

58<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3


3<br />

Kies één klassenregel uit <strong>op</strong>dracht 2.<br />

Je mag ook je eigen klassenregel kiezen.<br />

Schrijf er twee voordelen en twee nadelen bij.<br />

Hieronder staat wat je precies moet doen.<br />

1 Je verhaal gaat over de klassenregel.<br />

2 Je geeft twee voordelen.<br />

3 Je geeft twee nadelen.<br />

4 Je gebruikt hoofdletters en punten.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

4<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Mijn verhaal gaat over de klassenregel. ja / nee<br />

2 Ik heb twee voordelen gegeven. ja / nee<br />

3 Ik heb twee nadelen gegeven. ja / nee<br />

4 Ik heb hoofdletters en punten gebruikt. ja / nee<br />

Ik kan voordelen en nadelen beschrijven.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3 59


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.<br />

Weet je nog<br />

Aan het werkwoord kun je zien wanneer iets gebeurt.<br />

De verleden tijd (vt) is de tijd van toen.<br />

De tegenwoordige tijd (tt) is de tijd van nu.<br />

1<br />

In welke tijd staat het werkwoord<br />

Zet een streep onder de verleden tijd.<br />

Zet een rondje om de tegenwoordige tijd.<br />

ik betrapte wij roddelen hij vergeeft<br />

jij twijfelde jullie overdrijven<br />

2<br />

3<br />

Zet een streep onder het werkwoord.<br />

1 Ik fiets met mijn vrienden naar huis.<br />

2 Hij vergaf zijn vriend na een ruzie.<br />

3 Zij plaagt haar vriendin weleens.<br />

4 Ik hield niet meer <strong>op</strong> met grinniken.<br />

5 Wij maken regels tegen het pesten.<br />

6 Wij mogen eerder naar buiten.<br />

7 Hij houdt van poffertjes.<br />

Kijk naar de zinnen van <strong>op</strong>dracht 2.<br />

Is het verleden tijd of tegenwoordige tijd<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

ÓvÉeflñrŸºılÇėdÇeflºÓnŸ vefl lÇeÌ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

ÓvÉeflñrŸºılÇėdÇeflºÓnŸ vefl lÇeÌ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

60<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3


4<br />

5<br />

Schrijf de zin in de verleden tijd.<br />

1 Ik twijfel bij wie ik wil spelen.<br />

I°kŸ ¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılχdÇefl wÿŒ fefl lÏ ◊bΩÿ› bÿ› ÓwΩiÇefl wiÇefl iŸºıkŸ ÓwΩiŸºılχdÇefl wiŸ ∏sπpÇeflºılÇeflºÓnŸ.<br />

lÇefl 2 We rennen over het schoolplein.<br />

W±efl ÛrÇeflºÓnχdÇeflºÓnŸ nŸ ovefl o§vÉeflñrŸ ◊hÇeÀtfl ∏sÃcflºıhχo•oßlpŸºılÇe®iŸºÓnŸ.<br />

oolpŸ lÇe®iŸ 3 De juf roept naar de kinderen.<br />

D±efl jÒuŸºıf≠ ÛriÇe®pŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ dÇefl ◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

4 Hij lacht haar vaak uit.<br />

Hÿ› ◊lχaχcflºıh»tÑefl ◊hχaχaŸñrŸ aŸ Óv‰aχaŸºıkŸ vaÏaŸkŸ ui»tfl.<br />

5 Paul houdt niet van lezen.<br />

PÄauŸºılŸ ◊hiÇeflºılχdŸ lÏ ÓniÇeÀtfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ◊lÇeflºÓzÇeflºÓnŸ.<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Wat is hier gebeurd<br />

Schrijf het <strong>op</strong> in de verleden tijd.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: HÇeÀtfl ÓmÇe®isπjœeflŸ Ómχo•cflºıh»tfl ocfl ÓniÇeÀtfl<br />

ÓmÇeÑėdχo£eflºÓnŸ oefl ÓmÇeÀtfl ◊hÇeÀtfl ∏sπpÇeflºılŸ. lŸ. D±efl<br />

◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ nŸ iŸºÓnŸ ◊hÇeÀtfl gÊrχo£e®pjœefl oe®pjœefl ÓzÇe®iχdÇeflºÓnŸ<br />

dχa»tfl ÓzÇefl ÅeflñrχgœeflºÓns aŸºÓnχdÇeflñrs Ómχo£e®s¡tfl<br />

oe®s¡tfl<br />

gÎaχaŸºÓnŸ aŸ ∏sπpÇeflºılÇeflºÓnŸ.<br />

lÇefl Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan de tegenwoordige en verleden tijd van<br />

werkwoorden gebruiken.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3 61


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• wanneer je een komma gebruikt.<br />

Weet je nog<br />

Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een<br />

punt, uitroepteken of vraagteken.<br />

In een zin kun je een komma gebruiken. Je gebruikt een<br />

komma als je iets <strong>op</strong>somt.<br />

Er komt dan geen komma voor het woord en.<br />

Ik houd van honden, paarden en dolfijnen.<br />

1<br />

2<br />

Staan de komma’s goed of fout<br />

Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />

1 Ik, ben in Frankrijk België en,<br />

Zweden geweest.<br />

2 Hij twijfelt of hij een rood,<br />

groen of paars ijsje wil.<br />

3 Lieke heeft een, broer, een<br />

broertje en een zus.<br />

goed<br />

De komma’s staan <strong>op</strong> de verkeerde plek.<br />

Verbeter de zin. Schrijf de goede zin <strong>op</strong>.<br />

fout<br />

1 De juf, gaf een les over, plagen pesten, en vriendschap.<br />

D±efl jÒuŸºıf≠ gÎaŸºıf≠ ÅeÑeflºÓnŸ ◊lÇe®s ovefl o§vÉeflñrŸ pŸºılχaχgœeflºÓnŸ, pÇe®s¡tÑeflºÓnŸ<br />

ÅeflºÓnŸ ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ. vriÇefl 2 Mijn beste, vrienden zijn Claire Anna en, Teun.<br />

MÿŒºÓnŸ ◊bÉe®s¡tÑefl be®s¡tÑefl ÓvøriÇeflºÓnχdÇeflºÓnŸ vriÇefl nŸ ÓzÿŒºÓnŸ CflºılχaiŸñrÇefl, lÏ AŸºÓnŸºÓnχaŸ nÏ ÅeflºÓnŸ T±e®uŸºÓnŸ.<br />

3 Yari, houdt niet van, roddelen overdrijven en ruzie.<br />

YÎaŸñriŸ ◊hχouχd»tfl ouÏ ÓniÇeÀtfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ Ûrχo•dχdÇeflºılÇeflºÓnŸ,<br />

odÏ dÇefl lÇefl o§vÉeflñrχdŸñrÿŒºÓvÉeflºÓnŸ ovefl rÿŒ vefl ÅeflºÓnŸ ÛruŸºÓziÇefl.<br />

4 Op weg naar Marokko rijden, we door België Frankrijk,<br />

<br />

<br />

<br />

en Spanje.<br />

OÈpŸ ÓwÉėg› weÌg› ÓnχaχaŸñrŸ aŸ MχaŸñrχoßkŸºıkχo¢ okŸ kÏ o ÛrÿÎdÇeflºÓnŸ ÓwÉefl wefl dχo•o§rŸ oorŸ<br />

B±eflºılχgÒiÇëfl, lÏ FÜrχaŸºÓnŸºıkŸñrÿŒºıkŸ rÿŒ ÅeflºÓnŸ SÈpχaŸºÓnjœefl.<br />

62<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4


3<br />

Wanneer gebruik je de leestekens<br />

Trek een lijn.<br />

Achter een zin komt een komma.<br />

Achter een vraagzin staat een punt.<br />

Een zin begint met een uitroepteken.<br />

Als je iets <strong>op</strong>somt, gebruik je een hoofdletter.<br />

Achter een zin komt soms een vraagteken.<br />

4<br />

5<br />

Schrijf het verhaal over.<br />

Gebruik hoofdletters en leestekens.<br />

ik plaag mijn zusje soms ze is heel bang voor spinnen<br />

wormen en wespen ik had eens een nepspin in haar<br />

schoen gedaan mijn zusje dacht dat hij echt was wat<br />

gilde ze hard daarna konden we er samen om lachen<br />

plaag jij ook weleens iemand hoe doe je dat<br />

I°kŸ pŸºılχaχaχg› ÓmÿŒºÓnŸ Ózusπjœefl ∏sÃo§ms. sÃoms. ZÇefl is ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊b‰aŸºÓnχg› baŸnÏg› Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

∏sπpiŸºÓnŸºÓnÇeflºÓnŸ, nÇefl nŸ, Ów‰o§rŸºÓmÇeflºÓnŸ orŸ ÅeflºÓnŸ ÓwÉe®sπpÇeflºÓnŸ. we®s I°kŸ ◊hχaχdŸ ÅeÑeflºÓns ÅeÑeflºÓnŸ<br />

ÓnÇe®psπpiŸºÓnŸ piŸ nŸ iŸºÓnŸ ◊hχaχaŸñrŸ aŸ ∏sÃcflºıhχo£eflºÓnŸ oefl gœėdχaχaŸºÓnŸ. aŸ MÿŒºÓnŸ Ózusπjœefl dχaχcflºıh»tfl<br />

dχa»tfl ◊hÿ› Åėcflºıh»tfl Ów‰as! WÄa»tfl gÒiŸºılχdÇefl ÓzÇefl ◊hχaŸñrχdŸ! DÄaχaŸñrŸºÓnχaŸ aŸ aŸ<br />

◊kχo§nχdÇeflºÓnŸ onÏ nŸ ÓwÉefl wefl ÅeflñrŸ ∏sÃaŸºÓmÇeflºÓnŸ omŸ o§mŸ ◊lχaχcflºıhÇeflºÓnŸ. PÖlχaχaχg› jÒÿ› ookŸ o•oßkŸ<br />

ÓwÉeflºılÇeÑeflºÓns wefl lÇeÑefl iÇeflºÓmχaŸºÓnχdŸ Hχo£efl oefl dχo£efl oefl jœefl dχa»tfl<br />

Wat zit er allemaal in je koffer als je <strong>op</strong> vakantie gaat<br />

Maak een <strong>op</strong>somming.<br />

Ik ga <strong>op</strong> reis en ik neem mee<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan de komma <strong>op</strong> de goede plaats zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4 63


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je leert<br />

• wat een bijnaam is.<br />

Uitleg<br />

Bijnamen<br />

Iedereen heeft een naam. Sommige mensen hebben een<br />

bijnaam. Soms om ze te eren. Soms om met ze te spotten.<br />

Willem van Oranje noemden ze Willem de Zwijger. Dat<br />

kwam omdat hij <strong>op</strong> de juiste momenten zijn mond wist te<br />

houden.<br />

Maar soms noemen ze iemand met rood haar bijvoorbeeld<br />

vuurtorentje. Dat is om hem of haar te pesten.<br />

1<br />

2<br />

Zet een streep onder de bijnamen.<br />

Zoë Hermsen Haantje de Voorste Sven Mikkers<br />

De Tijger Elastiekje Melanie Martens<br />

Welke bijnaam hoort bij deze mensen<br />

Trek een lijn.<br />

de heks de wervelwind de hulk<br />

64<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4


3<br />

4<br />

Welk beroep hoort bij deze bijnaam<br />

Schrijf het eronder.<br />

Meneer Kwast<br />

Piet Brood<br />

De man met het mes<br />

sÃcfl hiŸ lÏ dÇefl rŸ<br />

◊b‰aŸºıkŸºıkÇeflñrŸ<br />

kÇefl ∏s∂lχaχgœeflñrŸ<br />

Bedenk een leuke bijnaam voor deze kinderen.<br />

5<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Bedenk nu een bijnaam voor jezelf.<br />

Vertel ook waarom je deze naam hebt gekozen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 6<br />

Bedenk een bijnaam voor twee klasgenoten.<br />

Leg uit waarom je deze namen hebt gekozen.<br />

Klasgenoot 1:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Klasgenoot 2:<br />

Wat kan ik<br />

Ik weet wat bijnamen zijn.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4 65


4<br />

Geld<br />

Thema<br />

66


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de aanbieding<br />

Iets is tijdelijk goedk<strong>op</strong>er dan anders.<br />

afprijzen<br />

De prijs lager maken.<br />

het artikel<br />

1 Een product in een winkel.<br />

2 Een tekst in een krant.<br />

besteden<br />

Geld uitgeven.<br />

de boodschap<br />

Wat je in een winkel ko<strong>op</strong>t.<br />

de kwaliteit<br />

Hoe goed of hoe slecht iets is.<br />

de <strong>op</strong>somming<br />

Een rij dingen of namen.<br />

de pinauto<strong>maat</strong><br />

Een auto<strong>maat</strong> waar je geld kunt<br />

halen.<br />

het product<br />

Iets wat in een fabriek of boerderij<br />

gemaakt is en wordt verkocht.<br />

Les 9 en 10:<br />

de astronaut<br />

Een ruimtereiziger.<br />

de chef<br />

Het hoofd van een afdeling.<br />

het droomberoep<br />

Beroep dat je later graag doet.<br />

de filmster<br />

Iemand die in films speelt en<br />

beroemd is.<br />

het idool<br />

Iemand die je bewondert.<br />

de inleiding<br />

Het eerste gedeelte van een tekst.<br />

ontslaan<br />

Zeggen dat iemand niet meer mag<br />

komen werken.<br />

het personeel<br />

De mensen die bij een bedrijf werken.<br />

de profvoetballer<br />

Voetballer die zijn geld verdient met<br />

voetballen.<br />

de reclame<br />

Een product aanprijzen.<br />

tijdelijk<br />

Voor een tijdje.<br />

voordelig<br />

Iets kost minder dan normaal.<br />

het slot<br />

1 Het einde van een verhaal.<br />

2 De sluiting van een deur of raam.<br />

3 Het kasteel.<br />

volgens<br />

Zoals iemand heeft gezegd.<br />

voorbereiden<br />

Jezelf klaarmaken voor iets.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

67


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema geld.<br />

• hoe je woorden <strong>op</strong>zoekt in het woordenboek.<br />

Weet je nog<br />

In een woordenboek staan woorden in alfabetische<br />

volgorde. Achter het woord lees je de betekenis.<br />

Sommige woorden hebben meer dan één betekenis.<br />

1<br />

Zoek het goede woord bij de zin.<br />

Trek een lijn.<br />

Hier staan afgeprijsde artikelen in. de aanbieding<br />

Dit haal je in de supermarkt. het product<br />

Iets wat in een fabriek wordt gemaakt.<br />

Hier ben je blij mee als je een artikel ko<strong>op</strong>t.<br />

de bank<br />

de reclamefolder<br />

Hier<strong>op</strong> kun je uitrusten als je<br />

boodschappen hebt gedaan.<br />

de boodschap<br />

2<br />

Maak de zinnen af. Kies uit:<br />

reclamefolder artikel afprijzen<br />

aanbieding besteden<br />

1 Jasper heeft een duur <strong>op</strong> zijn<br />

verlanglijstje staan: het piratenschip van Lego.<br />

2 ‘Zo veel geld hebben we niet te ,’<br />

zegt papa meteen.<br />

3 ‘Het kan alleen als de speelgoedwinkel de lego eens flink gaat<br />

aŸºıfØpŸñrÿŒºÓzÇeflºÓnŸ.<br />

fpŸ ’<br />

aŸñr»t®iŸºıkÇeflºılŸ<br />

lŸ<br />

◊bÉe®s¡tÑėdÇeflºÓnŸ be®s¡tÑeÌ 4 En moet je dit nou zien: deze week is het piratenschip in de<br />

aχaŸºÓnŸºıbΩiÇėdiŸºÓnχg›.<br />

aŸ biÇeÌ nÏ ÛrÇėcflºılχaŸºÓmÇeflºıfμoßlχdÇeflñrŸ<br />

lÏ folÏ rŸ<br />

5 Jasper rent meteen met de naar zijn vader.<br />

68<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1


3<br />

4<br />

Wat betekenen deze woorden<br />

Schrijf steeds twee betekenissen <strong>op</strong>.<br />

Gebruik het woordenboek.<br />

1 Jasper betaalt een hoge prijs.<br />

Femke haalt de eerste prijs.<br />

1 Ów‰a»tfl iÇeÀt®s ◊kχo¨s¡tfl, os¡tfl, 2 ◊bÉeflºılχo§niŸºÓnχg› befl lÏ oniŸ nÏ Óv‰o•o§rŸ voorŸ dÇefl ÓwΩiŸºÓnŸºÓnχaχaŸñrŸ wiŸnŸnÏaÏaŸrŸ<br />

2 Vorst hoort bij de winter.<br />

Sommige landen hebben een vorst.<br />

1 ¿tÑeflºÓmpÇeflñrχa»t®uuŸñrŸ rŸ onÏ o§nχdÇeflñrŸ ÓnuŸºılŸ gÊrχaχdÇeflºÓnŸ, 2 ◊kχo§niŸºÓnχg›<br />

oniŸ nÏ 3 De dollar heeft een hoge koers.<br />

Het schip vaart een verkeerde koers.<br />

1 Ów‰aχaŸñrχdÇefl aŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ gœeflºılχdŸ, lÏ 2 Ûriχcflºıh»t®iŸºÓnχg› diÇefl ÅeÑeflºÓnŸ ∏sÃcflºıhipŸ ◊kiÇe®s¡tfl<br />

A Maak de puzzel.<br />

1 Of iets een goed of slecht product is.<br />

2 Een product dat je in een winkel ko<strong>op</strong>t.<br />

3 Hier haal je geld uit de muur.<br />

4 Iets aanschaffen in de winkel.<br />

5 Een artikel is niet duur maar …<br />

6 Een tv-spotje over een nieuw product.<br />

B Welk woord lees je onder de pijl<br />

ÓwΩiŸºÓnŸºıkÇeflºılŸ wiŸ lŸ<br />

<br />

1<br />

k w a l i t e i t<br />

2<br />

a r t i k e l<br />

3<br />

p i n a u t o m a a t<br />

4<br />

k o p e n<br />

5<br />

v o o r d e l i g<br />

6<br />

r e c l a m e<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema geld.<br />

Ik kan woorden <strong>op</strong>zoeken in het woordenboek.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1 69


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een folder schrijft.<br />

Weet je nog<br />

In een folder maak je reclame.<br />

Zo maak je een folder:<br />

• Gebruik veel foto’s en plaatjes.<br />

• Maak korte zinnen. Dan komt je boodschap duidelijk over.<br />

• Een beetje overdrijven en <strong>op</strong>scheppen mag.<br />

1<br />

2<br />

Reclametaal of gewone taal<br />

Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />

1 De allergrootste en lekkerste<br />

chocoladerepen!<br />

2 Jij krijgt ook een drankje.<br />

3 Voor de ouders is er taart.<br />

4 Er is een prachtig zwembad met<br />

supersnelle glijbanen.<br />

5 In de supermarkt is nu tijdelijk<br />

voordelig speelgoed te ko<strong>op</strong>!<br />

Dit zijn gewone zinnen.<br />

Maak er reclamezinnen van.<br />

Doe het zo:<br />

Ik verko<strong>op</strong> mijn ruimtestation.<br />

1 Wie wil mijn oude skates k<strong>op</strong>en<br />

2 ‘Iep!’ is een mooie film. Ga maar kijken.<br />

reclametaal<br />

3 De Julianaschool krijgt nieuwe computers.<br />

4 Bij camping De Bosuil treedt vanavond clown<br />

Coco <strong>op</strong>.<br />

gewone taal<br />

I°kŸ ÓvÉeflñrŸºıkχo•<strong>op</strong>Ÿ veflrŸkÏo<strong>op</strong>Ÿ ÓmÿŒºÓnŸ ◊fμaŸºÓn»ṫas¡t®isÃcflºıhÇefl faŸ as¡t®isÃcfl ÛruiŸºÓm»tÑe®s¡ṫa»t®iχo§nŸ!<br />

onŸ!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Kχo•<strong>op</strong>Ÿ o<strong>op</strong>Ÿ dÇeflºÓzÇefl ∏s∂kχa»tÑe®s, Ózχo¢ gÎoeÌ gÎo£ėdŸ aŸºıls ÓniÇe®uŸºÓw·!<br />

w!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: GÎaŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ dÇefl Ómχo•oiÇefl ooiÇefl ◊fØiŸºılŸºÓmŸ fiŸlŸmŸ ‘I±e®pŸ!’.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: NiÇe®uŸºÓwÉefl wefl ċo§mpu»tÑeflñrs ompu»tÑefl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl JÒuŸºıliχaŸºÓnχasÃcflºıhχo•oßlŸ!<br />

asÃcfl oolŸ!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Kχo§mŸ omŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ ċaŸºÓmpiŸºÓnχg› D±efl BÄos BÄo¨sπuiŸºılŸ ÅeflºÓnŸ ÓziÇefl<br />

cflºılχo§wønŸ lÏ ownŸ Ċo•ċo¢! ocÌ o!<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

70<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1


3<br />

Schrijf eerlijk en kort <strong>op</strong> wat je ziet.<br />

4<br />

ÅeÑeflºÓnŸ ÓvΩis vis iŸºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ<br />

◊kχo§mŸ<br />

omŸ<br />

Kies één plaatje van <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Schrijf er een reclametekst bij.<br />

• Gebruik korte zinnen.<br />

• Je mag nu wat overdrijven.<br />

• Zorg dat je zinnen aantrekkelijk zijn.<br />

• Maak er een tekening bij.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ÅeÑeflºÓnŸ Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />

oeÀtfl lŸ<br />

ÅeÑeflºÓnŸ ÿÒsπjœefl iŸºÓnŸ dŸñriÇefl<br />

◊kŸºılÇe®uŸñrÇeflºÓnŸ<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb korte zinnen gebruikt. ja / nee<br />

2 Mijn zinnen zijn aantrekkelijk. ja / nee<br />

3 Mijn tekening past bij de tekst. ja / nee<br />

4 Mijn tekst is echt reclametaal. ja / nee<br />

Ik kan een folder schrijven.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1 71


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je verkleinwoorden maakt.<br />

Weet je nog<br />

Je kunt achter een zelfstandig naamwoord -je zetten.<br />

Je maakt dan een verkleinwoord.<br />

Soms moet je nog een letter toevoegen: -tje, -etje of -pje.<br />

Luister altijd goed hoe je het zegt. Schrijf het woord zo<br />

makkelijk mogelijk <strong>op</strong>.<br />

Voor een verkleinwoord gebruik je in het enkelvoud nooit<br />

het lidwoord de.<br />

de fiets – het fietsje<br />

de schoen – het schoentje<br />

1<br />

2<br />

Lees de tekst.<br />

Onderstreep elf verkleinwoorden.<br />

Ik weet een leuk winkeltje. Het is in het straatje achter<br />

het kerkje. Een oud mannetje is er de baas. Hij verko<strong>op</strong>t<br />

de lekkerste dr<strong>op</strong>jes. Ook heeft hij andere lekkere<br />

dingetjes, zoals spekjes, zakjes salmiak en zuurtjes. Ik<br />

zou er best een dagje willen rondhangen. Dan at ik<br />

stiekem overal een hapje van.<br />

Hoe maak je het verkleinwoord<br />

Zet een kruisje.<br />

1 straat<br />

2 gang<br />

3 artikel<br />

4 prijs<br />

5 kamer<br />

6 folder<br />

7 duim<br />

8 zeef<br />

9 oom<br />

10 ding<br />

-je -tje -etje -pje<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

72<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2


3<br />

4<br />

Maak verkleinwoorden. Denk aan het lidwoord.<br />

1 de winkel<br />

2 het schuim<br />

3 het springtouw<br />

4 de glitterpen<br />

5 het puzzelboek<br />

6 het damspel<br />

hÇeÀtfl wiŸ nŸ kÇefl l»t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl ∏sÃcflºıhuiŸºÓmpjœefl<br />

◊hÇeÀtfl ∏sπpŸñriŸºÓnχg⁄ṫouŸºÓwÕt®jœefl<br />

ouŸ t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl gŒºıli»tÀtÑeflñrpÇeflºÓnŸºÓnÇeÀt®jœefl<br />

nÇeÀt®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl puŸºÓzŸºÓzÇeflºılŸºıb‰o£eflºıkjœefl<br />

zÇefl lŸ oefl ◊hÇeÀtfl dχaŸºÓmsπpÇeflºılŸºılÇeÀt®jœefl<br />

lŸ lÇeÀt®jœefl<br />

Welke cadeautjes vraag je voor je verjaardag<br />

Schrijf verkleinwoorden <strong>op</strong>.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 5<br />

6<br />

A Waarom schrijf je niet ringje, appelje en boomje<br />

Spreek deze verkleinwoorden uit zoals je ze hier leest.<br />

Waarom kun je niet achter elk woord -je zetten<br />

OÜmχdχa»tfl jœefl dÇefl Ów‰o•o§rχdÇeflºÓnŸ oorÏ Ózχo¢ ÓniÇeÀtfl ui»t®sπpŸñrÇeÑeflºık»tfl.<br />

B Hoe schrijf je de woorden goed<br />

ÛriŸºÓnχgœeÀt®jœefl, appÇeflºıl»t®jœefl, l»t®jœefl, ◊b‰o•o§mpjœefl<br />

oompjœefl<br />

Soms moet je meer doen dan -tje of -etje achter<br />

een woord zetten. Kijk maar naar het woord kam.<br />

Het verkleinwoord krijgt er ook een m bij.<br />

kam – kammetje plan – plannetje tor – torretje<br />

Wat kan ik<br />

Schrijf van deze woorden het verkleinwoord <strong>op</strong>.<br />

1 man<br />

2 bar<br />

3 dame<br />

4 kom<br />

ÓmχaŸºÓnŸºÓnÇeÀt®jœefl<br />

nÇeÀt®jœefl<br />

◊b‰aŸñrŸñrÇeÀt®jœefl<br />

rÇeÀt®jœefl<br />

dχaŸºÓmÇeÀt®jœefl<br />

◊kχo§mŸºÓmÇeÀt®jœefl<br />

omŸ mÇeÀt®jœefl<br />

Ik kan verkleinwoorden maken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 73


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• hoe je een inhouds<strong>op</strong>gave gebruikt.<br />

A Kijk naar de lijst met boeken hieronder.<br />

Welke twee boeken wil je graag lezen<br />

Ik wil nummer<br />

lezen, omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Ik wil ook nummer<br />

lezen, omdat<br />

B Wat zal er in de boeken staan<br />

Boek nummer :<br />

Boek nummer :<br />

De Ruiter’s Documentatiecentrum<br />

Junior Informatie<br />

33 Edelstenen<br />

34 Fotomodel<br />

67 Baby<br />

140 Vuurwerk<br />

162 Robots<br />

239 Stunts<br />

248 Surfen<br />

254 Vlotten<br />

Uitleg<br />

Inhouds<strong>op</strong>gave<br />

Voor in een boek staat een inhouds<strong>op</strong>gave.<br />

Daarin lees je wat er in het boek staat. En <strong>op</strong> welke<br />

bladzijde. Je vindt zo gemakkelijk wat je zoekt.<br />

Op de volgende bladzijde zie je de inhouds<strong>op</strong>gave van<br />

Junior Informatie, nummer 81, De olifant.<br />

74<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2


Inhoud<br />

Wat is een olifant 3<br />

Slurven 5<br />

Waterpret 7<br />

Leven in een groep 9<br />

De geboorte 10<br />

Baby-olifantjes 12<br />

Opgroeien 14<br />

Leven en dood 16<br />

2<br />

3<br />

Kijk in de inhouds<strong>op</strong>gave en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Je wilt weten wat een olifant met zijn slurf doet.<br />

Op welke bladzijde ga je lezen<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 5<br />

2 Je wilt weten hoe olifanten sterven. Waar vind je dit in het boek<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 16<br />

3 Je wilt weten of olifanten zich wassen. Waar kijk je<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 7<br />

Bij <strong>op</strong>dracht 1 heb je een boek gekozen.<br />

Maak de inhouds<strong>op</strong>gave bij dit boek.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan de inhouds<strong>op</strong>gave van een boek gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 75


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema droomberoep.<br />

• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />

Weet je nog<br />

Weet je niet wat een woord betekent Kijk dan naar<br />

de rest van de zin en de zinnen daarna.<br />

1<br />

2<br />

Welk beroep is dit Vul in.<br />

boswachter tandarts acteur<br />

aχcÀtÑe®uŸñrŸ<br />

1 De kijkt en luistert goed naar de<br />

mensen om zich heen. Hij doet ze dan na <strong>op</strong> het toneel.<br />

◊b‰o¨s∑w‰aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

os 2 De bewaakt bossen en natuurgebieden.<br />

Hij zorgt dat planten en dieren er goed kunnen leven.<br />

3 Als je een gaatje hebt, boort de in je kies.<br />

Daarna doet hij een vulling in de kies.<br />

Zoek de woorden.<br />

Sommige woorden moet je omgekeerd lezen!<br />

Zet een cirkel rond de woorden.<br />

1 iemand die les geeft<br />

2 iemand die zingt voor zijn beroep<br />

3 iemand die boeken schrijft<br />

4 iemand die je beter maakt<br />

5 iemand die jij erg bewondert<br />

6 iemand die het hoofd van een afdeling is<br />

7 iemand die een ruimtereis maakt<br />

¿ṫaŸºÓnχdχaŸñr»t®s<br />

c z r a e c w u r k i o t<br />

h f g d f v b r z y s o e<br />

e n r o t n e n e i a f r<br />

f s a k n z a n g e r l s<br />

m x a t t u a n o r t s a<br />

e t r e v j i r h c s a n<br />

t r e r m m e d c b e s t<br />

v e l o o d i e o r a e n<br />

76<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2


3<br />

4<br />

Hoe noemen we het Vul in.<br />

1 De mensen die bij een bedrijf werken, noemen we het<br />

2 Iemand die veel bewonderaars heeft, noemen we een<br />

3 Zeggen dat iemand niet meer <strong>op</strong> het werk mag komen, is iemand<br />

o§n»t®s∂lχaχaŸºÓnŸ. on»t®s∂lÏ aŸ nŸ.<br />

Welke woorden horen bij dit beroep<br />

Vul de vakjes van het woordweb in.<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeÑeflºılŸ.<br />

rsÃonÇeÑefl lŸ.<br />

iχdχo•oßlŸ.<br />

oolŸ.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: dχo£eflºılŸ<br />

oefl lŸ<br />

Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />

oeÀtfl lŸ<br />

¿tflñrχaiŸºÓnÇeflñrŸ<br />

rŸ<br />

gÎo•aŸºılŸ gÎoaŸ profvoetballer<br />

pÇeflºÓnχaŸºıl»t®y›<br />

l»t®y›<br />

∏sÃcflºıhÇe®iχds∑rÇėcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

h»tÑefl rŸ<br />

5<br />

Gebruik de woorden in een zin.<br />

tekst buitenspel lens gewichtloos<br />

1 De filmster roept:<br />

2 De fotograaf zegt:<br />

3 De voetballer schreeuwt:<br />

4 De astronaut zegt:<br />

‘O, iŸºıkŸ Ómχo£eÀtfl oeÀtfl ÓÓmÿŒºÓnŸ ¿tÑeflºıks¡tfl Ónχo•g› og› ◊lÇeflñrÇeflºÓnŸŸ!’<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘EflºÓvÉeflºÓnŸ vefl ÓmÿŒºÓnŸ ◊lÇeflºÓns ÓvÉeflñrŸºÓwΩisπsªeflºılÇeflºÓnŸ.’ vefl wis sªefl lÇefl ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘Hÿ› ∏s¡ṫaχa»tfl a»tfl ◊bΩui»tÑeflºÓnsπpÇeflºılŸ!’ bui»tÑefl lŸ!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘IÜnŸ dÇefl ÛruiŸºÓm»tÑefl Ów‰as iŸºıkŸ gœeflºÓwΩiχcflºıh»tflºılχo•o¨s.’ wiÏ lÏ oos<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema droomberoepen.<br />

Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 77


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je de inleiding en het slot van een verhaal schrijft.<br />

Weet je nog<br />

Het begin van een verhaal is de inleiding. In de eerste zin geef<br />

je aan waarover je gaat schrijven: Ik ga iets vertellen over …<br />

Het eind van een verhaal is het slot. Daarin herhaal je<br />

het belangrijkste nog eens: Ik vind astronaut dus een<br />

droomberoep.<br />

1<br />

2<br />

Lees de zinnen.<br />

Welke zin is een inleiding<br />

Zet een rode streep onder die zin.<br />

Welke zin kun je als slot gebruiken<br />

Zet er een groene streep onder.<br />

1 Uitvinders bedenken handige dingen.<br />

2 Ze zien een probleem en bedenken een <strong>op</strong>lossing.<br />

3 Een robot die <strong>op</strong> je rug kan krabben bijvoorbeeld.<br />

Handig als je jeuk hebt.<br />

4 Daarom vind ik uitvinder een droomberoep.<br />

5 Ik ga iets vertellen over het werk van uitvinder.<br />

Teken een woordweb over het gekste of vreemdste<br />

beroep dat je kunt verzinnen.<br />

Misschien vliegenvanger<br />

Zet de naam van het beroep in het midden.<br />

Schrijf daaromheen woorden die in je <strong>op</strong>komen.<br />

78<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3


3<br />

4<br />

Schrijf een tekst over het gekke of vreemde beroep<br />

uit <strong>op</strong>dracht 2. Werk <strong>op</strong> een kladblaadje.<br />

1 Gebruik het middenwoord van je woordweb voor<br />

de inleiding.<br />

2 Kies vijf woorden om de volgende zinnen mee te<br />

schrijven.<br />

3 Bedenk een slot dat begint met: En daarom …<br />

Vertel of je het een leuk beroep vindt of juist<br />

helemaal niet.<br />

Is je klad af<br />

Kijk het na en verbeter de fouten.<br />

Schrijf het verhaal hieronder in het net.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

5<br />

Ben je klaar<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Laat ook je <strong>maat</strong>je je verhaal lezen.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Mijn verhaal heeft een inleiding ja / nee<br />

2 Mijn verhaal heeft een middenstuk. ja / nee<br />

3 Mijn verhaal heeft een slot. ja / nee<br />

4 De zinnen staan in de goede volgorde. ja / nee<br />

5 Mijn <strong>maat</strong>je begrijpt het verhaal. ja / nee<br />

Ik kan een inleiding en een slot schrijven.<br />

Ik kan een verhaal schrijven.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3 79


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• hoe je verkleinwoorden maakt en wanneer je een komma gebruikt.<br />

Weet je nog<br />

Een verkleinwoord eindigt <strong>op</strong> -je.<br />

Bij een verkleinwoord hoort het lidwoord het.<br />

In een <strong>op</strong>somming gebruik je komma’s.<br />

Voor de woorden en en of zet je geen komma.<br />

1<br />

2<br />

Maak verkleinwoorden.<br />

Vul de juiste letters in.<br />

atjœefl<br />

1 ‘Schat , ga je mee een eind<br />

vraagt de filmster aan zijn vriendin<br />

l<strong>op</strong>en’<br />

2 ‘Nee, want ik ben een laars kwijt,’ zegt het griet<br />

3 ‘Daar zag ik je broer mee fietsen.<br />

Hij ging naar dat boom<br />

Nu vliegt hij weg <strong>op</strong> zijn fiets ’<br />

4 ‘Oh, wat is het toch een naar man !’<br />

A Wat is het verkleinwoord<br />

1 de auto<strong>maat</strong><br />

2 de wandeling<br />

3 het geheim<br />

4 het papier<br />

5 de slang<br />

6 de telefoon<br />

djœefl.<br />

rsjœefl<br />

rt®jœefl ¿t®jœefl<br />

pjœefl.jœefl.<br />

tsjœefl.<br />

ÓnÇeÀt®jœefl.<br />

ÓnÇeÀt®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl au»ṫo§mχaχa»t®jœefl omÏ aÏ a»t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl Ów‰aŸºÓnχdÇeflºıliŸºÓnχgœeÀt®jœefl<br />

liŸ ◊hÇeÀtfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmpjœefl<br />

◊hÇeÀtfl pχapiÇeflñr»t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl ∏s∂lχaŸºÓnχgœeÀt®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl ¿tÑeflºılÇeflºıfμo•o§n»t®jœefl<br />

lÇefl foon»t®jœefl<br />

etjœefl.<br />

B Maak van de verkleinwoorden gewone woorden.<br />

Denk aan het lidwoord.<br />

1 het cadeautje<br />

2 het tractatietje<br />

3 het prijsje<br />

4 het filmpje<br />

5 het filmsterretje<br />

◊hÇeÀtfl ċaχdÇėauŸ<br />

auŸ<br />

dÇefl ¿tflñrχaχcÀṫa»t®iÇefl<br />

a»t®iÇefl<br />

dÇefl pŸñrÿÒs<br />

dÇefl ◊fØiŸºılŸºÓmŸ fiŸlŸmŸ<br />

dÇefl ◊fØiŸºılŸºÓms¡tÑeflñrŸ fiŸ 80<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3


3<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Maak de zin af. Gebruik komma’s.<br />

Wat kan ik<br />

4<br />

Ben je klaar<br />

De modeontwerpster bedenkt ¿ṫasπsªeflºÓnŸ, sªefl jÒuŸñrŸºıkÇeflºÓnŸ, ∏s∂hiŸñr»t®s,<br />

ÛrχoßkŸºıkÇeflºÓnŸ, okŸ kÇefl ◊børχo£eflºıkÇeflºÓnŸ, brÏ oefl ∏sÃcflºıhχo£eflºÓnÇeflºÓnŸ oefl nŸ ÅeflºÓnŸ ∏sπjÎaχaŸºıl»t®jœe®s.<br />

aŸ Zet hoofdletters, punten en komma’s.<br />

Verbeter de fouten in de zinnen.<br />

1 mijn kleren zijn van een heel beroemde modeontwerper<br />

en zij is ook heel leif<br />

MÿŒºÓnŸ ◊kŸºılÇeflñrÇeflºÓnŸ ÓzÿŒºÓnŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊bÉeflñrχo£eflºÓmχdÇefl befl oefl Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ odÇeÌ on»tfl wefl rŸ ÅeflºÓnŸ Ózÿ› is ookŸ o•oßkŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊liÇeflºıf≠.<br />

f.<br />

2 zij maakt mooie klere voor mij maar ook voor mein vaader<br />

Zÿ› ÓmχaχaŸºık»tfl aŸ Ómχo•oiÇefl ooiÇefl ◊kŸºılÇeflñrÇeflºÓnŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ Ómÿ›, ÓmχaχaŸñrŸ aŸ ookŸ o•oßkŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

ÓmÿŒºÓnŸ Óv‰aχdÇeflñrŸ.<br />

3 de modeontwerper is mijn moeder dus we hoeve<br />

nooit te betalen<br />

D±efl Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ odÇeÌ on»tfl wefl rŸ is ÓmÿŒºÓnŸ Ómχo£ėdÇeflñrŸ, oeÌ dus ÓwÉefl wefl<br />

◊hχo£eflºÓvÉeflºÓnŸ oefl vefl Ónχo•oi»tfl ooi»tfl ¿tÑefl ◊bÉeÀṫaŸºılÇeflºÓnŸ. beÀtÌ 4 mijn moeder is een idool van heel veel frouwen<br />

MÿŒºÓnŸ Ómχo£ėdÇeflñrŸ oeÌ is ÅeÑeflºÓnŸ iχdχo•oßlŸ oolŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ÓvÉeÑeflºılŸ veÑefl lŸ<br />

ÓvørχouŸºÓwÉeflºÓnŸ. vrÏ ouŸ wefl Ik kan verkleinwoorden maken.<br />

Ik kan een komma <strong>op</strong> de goede plek zetten.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3 81


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je van twee zinnen één nieuwe zin maakt.<br />

Weet je nog<br />

Je kunt van twee zinnen één nieuwe zin maken. Dat doe<br />

je met: en, want, dus, maar, of.<br />

Lieke wil graag zangeres worden.<br />

Ze kan goed zingen.<br />

Lieke wil graag zangeres worden,<br />

want ze kan goed zingen.<br />

1<br />

Welke zinnen horen bij elkaar<br />

Trek een lijn.<br />

1 Hou je van tekenen n a en hou je van techniek<br />

b want hou je van techniek<br />

2 Misschien is het beroep a of dan mag je lekker tekenen.<br />

architect iets voor jou<br />

b want dan mag je lekker tekenen.<br />

3 Als architect moet je goed a dus je moet ook goed kunnen rekenen.<br />

2<br />

kunnen tekenen<br />

b maar je moet ook goed kunnen rekenen.<br />

Maak van elke zin twee zinnen.<br />

1 Meestal tekent een architect met potlood, maar<br />

hij gebruikt ook wel stiften.<br />

MÇeÑe®s¡ṫaŸºılŸ ¿tÑeflºıkÇeflºÓn»tfl ÅeÑeflºÓnŸ aŸñrχcflºıhi»tÑėcÀtfl cÀtfl ÓmÇeÀtfl pχo«tflºılχo•o•dŸ. otfl lÏ oodŸ.<br />

Hÿ›› gœeflºıbøruiŸºık»tfl bruiŸ ookŸ o•oßkŸ ÓwÉeflºılŸ wefllŸ ∏s¡t®iŸºıf√tÑeflºÓnŸ.<br />

ftÑefl 2 De architect gebruikt de computer om te rekenen,<br />

want hij moet weten wat een ontwerp gaat kosten.<br />

D±efl aŸñrχcflºıhi»tÑėcÀtfl cÀtfl gœeflºıbøruiŸºık»tfl bruiŸ dÇefl ċo§mpu»tÑeflñrŸ ompu»tÑefl omŸ o§mŸ ¿tÑefl ÛrÇeflºıkÇeflºÓnÇeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

Hÿ› Ómχo£eÀtfl oeÀtfl ÓwÉeÀtÑeflºÓnŸ weÀtÑefl Ów‰a»tfl ÅeÑeflºÓnŸ on»tfl o§n»tflºÓwÉeflñrpŸ wefl gÎaχa»tfl a»tfl ◊kχo¨s¡tÑeflºÓnŸ.<br />

os¡tÑefl 3 Soms vindt een <strong>op</strong>drachtgever het ontwerp niet<br />

mooi en dan wil hij er niet voor betalen.<br />

SÄo§ms SÄoms ÓvΩiŸºÓnχd»tfl viŸ ÅeÑeflºÓnŸ <strong>op</strong>Ï <strong>op</strong>χdŸñrχaχcflºıh»ṫgœeflºÓvÉeflñrŸ vefl rŸ ◊hÇeÀtfl on»tfl o§n»tflºÓwÉeflñrpŸ wefl ÓniÇeÀtfl<br />

Ómχo•oiŸ. ooiŸ. DÄaŸºÓnŸ ÓwΩiŸºılŸ wiŸlŸ ◊hÿ› ÅeflñrŸ ÓniÇeÀtfl Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊bÉeÀṫaŸºılÇeflºÓnŸ. beÀtÌ 82<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4


3<br />

4<br />

Vul het juiste woord in.<br />

1 Wat vind jij leuk werk Hou je van katten borstelen<br />

oßf≠ of<br />

wil je liever paarden aaien<br />

2 Of hou je van lekker koken wil je<br />

nieuwe recepten bedenken<br />

3 Je weet misschien nog niet wat je wilt worden,<br />

ÓmχaχaŸñrŸ<br />

aŸ Maak de zinnen af.<br />

dat komt nog wel.<br />

1 Een astronaut mag niet al te bang zijn, want<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ÅeflºÓnŸ / oßf≠ of<br />

2 In de ruimte kun je niet naar de groenteboer en de slager, dus<br />

3 Je kunt er ook niet met je fiets rijden of<br />

4 In een ruimteschip kun je geen familie meenemen, maar<br />

5<br />

Schrijf twee lange zinnen.<br />

Gebruik steeds een ander woord.<br />

Kies uit:<br />

of en maar dus want<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan van twee zinnen één nieuwe zin maken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4 83


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je leert<br />

• Uitdrukkingen over geld en beroepen.<br />

Uitleg<br />

Uitdrukking<br />

Met een uitdrukking kun je iets <strong>op</strong> een andere manier<br />

zeggen.<br />

Bijvoorbeeld: Het geld groeit me niet <strong>op</strong> de rug.<br />

Dat kan je moeder zeggen als je om iets duurs vraagt.<br />

Ze bedoelt: geld heb je niet vanzelf.<br />

1<br />

Wat betekent de uitdrukking<br />

Zet de goede letter in het hokje achter de zin.<br />

1 Mijn moeder kreeg een smerig biljet terug.<br />

Ze zei: ‘Ach, geld stinkt niet.’<br />

2 Mijn vader zei in de bloemenzaak: ‘U moet rozen<br />

niet in de koeling bewaren.’ De bloemenman keek<br />

mijn vader strak aan en zei alleen maar:<br />

‘Schoenmaker, blijf bij je leest.’<br />

3 Mijn moeder lachte hem uit. Ze zei: ‘Jij denkt maar<br />

dat je alles beter weet. Maar nu heb je de plank<br />

misgeslagen!’<br />

4 Mijn vader probeerde de aandacht af te leiden.<br />

Hij vroeg: ‘Welke kruiden gebruik jij in je lekkere<br />

tomatensoep’ ‘Dat vertel ik jou echt niet,’<br />

<strong>antw</strong>oordde mijn moeder. ‘Want dat is<br />

het geheim van de smid.’<br />

5 ‘Pa en ma,’ riep ik, toen ze begonnen te ruziën,<br />

‘ik ga naar de speelgoedwinkel, hoor. Want ik<br />

heb een smak geld voor mijn verjaardag gekregen.’<br />

a Bemoei je niet met zaken waar je geen verstand<br />

van hebt.<br />

b Dat is mijn geheim en dat gaat jou niets aan.<br />

c Geld is geld, waar het ook vandaan komt.<br />

d Heel veel geld.<br />

e Je hebt je vergist.<br />

cfl<br />

aŸ<br />

Åefl<br />

◊b·<br />

dŸ<br />

84<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4


2<br />

3<br />

4<br />

Wat betekent de uitdrukking<br />

Zet een streep onder het juiste <strong>antw</strong>oord.<br />

1 De buren zijn rijk. Toch dragen ze<br />

altijd oude kleren. Ik denk dat ze<br />

<strong>op</strong> hun geld zitten.<br />

2 Ze wassen zich ook niet goed, dus<br />

ik kom niet graag bij ze in de buurt.<br />

Als ze me geld beloven, kom ik wel.<br />

Want hun geld stinkt niet.<br />

3 Ik heb de buurman een keer<br />

gevraagd hoe hij aan zijn geld komt.<br />

Hij zei: ‘Dat is het geheim van de<br />

smid.’ Nu weet ik het nog niet.<br />

4 Ik probeerde mijn oude telefoon<br />

aan de buurman te verk<strong>op</strong>en voor<br />

drie euro. Hij vond het een smak<br />

geld. Nou ja!<br />

Los de rebus <strong>op</strong>. Wat betekent deze uitdrukking<br />

Ze zitten niet <strong>op</strong> stoelen maar <strong>op</strong><br />

stapels geld. / Ze hebben wel geld,<br />

maar ze geven het niet uit. / Ze geven<br />

al hun geld straks in één keer uit.<br />

Geld ruikt naar rozenwater. / Geld is<br />

geld. Het maakt mij niet uit waar het<br />

vandaan komt. / Geld ruikt nergens<br />

naar.<br />

Dat wil ik aan niemand vertellen./ Ik<br />

heb voor smid geleerd. / Ga naar de<br />

smid, die vertelt het je wel.<br />

Hij vond het veel te goedko<strong>op</strong>. /<br />

Hij vond het erg veel geld. / Hij<br />

smakte het geld in de hoek.<br />

-t -s p=h +sen<br />

Aχcflºıh»tÑeflñrŸ ◊hÇeÀtfl ÓnÇeÀtfl ÓvΩisπsªeflºÓnŸ. vis sªefl ¿tÑefl ◊lχaχa»tfl a»tfl ◊kχo§mÇeflºÓnŸ omÇefl Óv‰o•o§rŸ voorŸ iÇeÀt®s Ów‰a»tfl jœefl ÓwΩiŸºılχdÇefl wiŸ ◊hÇeflºıb∞bÉeflºÓnŸ<br />

befl A Van welk beroep komt de uitdrukking het ijzer<br />

smeden als het heet is Waarom denk je dat<br />

VÄaŸºÓnŸ ◊hÇeÀtfl ◊bÉeflñrχo£e®pŸ befl oe®pŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ∏s∑miχdŸ. EÑeflºÓnŸ ∏s∑miχdŸ mχaχaŸºık»tfl<br />

aŸ Óv‰o•o§rŸºÓwÉeflñrpÇeflºÓnŸ oorŸ wefl rpÇefl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÿŒºÓzÇeflñrŸ.<br />

Dit betekent:<br />

Wat kan ik<br />

B Noem nog een uitdrukking die met dat beroep<br />

te maken heeft. Schrijf de betekenis erbij.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hÇeÀtfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ dÇefl ∏s∑miχdŸ – di»tfl is aŸºılŸºılÇeÑeflºÓnŸ<br />

lÇeÑefl ◊bÉeflºıkÇeflºÓnχdŸ befl ◊bΩÿ› bÿ› ÅeÑeflºÓnŸ ◊kŸºılÇe®iŸºÓnÇefl gÊrχo£e®pŸ oe®pŸ<br />

Ik ken uitdrukkingen over geld en beroepen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4 85


Thema1<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Waar hoort de reclametekst bij<br />

Trek een lijn.<br />

Het nieuws dichterbij shampoo<br />

Er verzorgd uitzien automerk<br />

Voorsprong door techniek reisbureau<br />

Waar u naar buiten rent, gaan wij naar binnen krant<br />

De nummer één in games groentewinkel<br />

Even helemaal weg speelgoedwinkel<br />

Lekker gezond, lekker voordelig brandweer<br />

2<br />

Wat is jouw favoriete speelgoed<br />

Verzin er een reclamezin voor.<br />

1 Mijn favoriete speelgoed:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 De reclamezin:<br />

3<br />

Elias wil graag een jungle-kamer.<br />

Teken en kleur zijn kamer in jungle-stijl.<br />

86<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen


4<br />

Lees het eerste woord.<br />

Onderstreep een woord en maak een dubbelwoord.<br />

Doe het zo:<br />

bos<br />

krant / brand / hand<br />

1 kikker pilletje / billetje / gilletje<br />

2 vogel poep / stoep / soep<br />

3 bloemen geur / deur / scheur<br />

5<br />

4 regen lui / trui / bui<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Maak een fantasiewoord.<br />

Bedenk een zin met de betekenis van het woord.<br />

Doe het zo:<br />

boskrant<br />

1<br />

2<br />

IÜnŸ dÇefl b os∂kŸ rÏ aŸ n»tfl s¡tÌ aÏ a»tfl hÇeÀtfl b osÃdiÇefl rÇefl nŸ niÇe®uŸ ws.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 3<br />

6<br />

4<br />

Een elfje is een gedicht van elf woorden.<br />

Lees het elfje voor meester Koen.<br />

Schrijf nu een elfje voor je meester of juf.<br />

één woord<br />

twee woorden<br />

drie woorden<br />

vier woorden<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ © Noordhoff Uitgevers bv<br />

één woord<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen 87


7<br />

Super is heel groot of heel positief.<br />

Onderstreep de betekenis heel groot.<br />

Zet een rondje om de betekenis heel positief.<br />

superman superleuk superjuf supertanker superidee<br />

supervliegtuig supermacht superblij superfeest superster<br />

8<br />

A Lees vijf zinnen uit Ana’s dagboek.<br />

Om half acht ben ik in mijn pyjama naar beneden<br />

gestormd.<br />

In de kamer lagen mijn cadeautjes al klaar.<br />

Op school heb ik stokjes met kaas en fruit getrakteerd,<br />

heel lekker.<br />

Om één uur belde oma <strong>op</strong> om me te feliciteren.<br />

En ’s middags ben ik met mama naar de stad gegaan om<br />

nieuwe kleren te k<strong>op</strong>en.<br />

B Schrijf nu vijf zinnen uit jouw dagboek.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 88<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen


Thema2<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Zoek twaalf sporten. Zet er een cirkel om.<br />

De woorden staan , , en .<br />

e b a s k e t b a l s o r v k<br />

s o f k a u m a l a f r p o a<br />

p k l i m m e n i b a u s e n<br />

o s y ë a e w r s k a t e n o<br />

t e n n i s i l a n s o l a ë<br />

e n e f r u s o b o d u j p n<br />

k a r a t e r m e h o c k e y<br />

2<br />

Schrijf je favoriete sport met grote letters <strong>op</strong>.<br />

Versier de letters met dingen die bij de sport passen.<br />

3<br />

Vul de goede vorm van het werkwoord in.<br />

Je mag hetzelfde werkwoord vaker gebruiken.<br />

voelen – blijven – lachen – vragen – zijn – hebben – kijken<br />

w as<br />

◊hχaχdŸ<br />

Óv‰o£eflºılŸ<br />

oefl lŸ<br />

◊hÇeflºıb·<br />

Óvørχo£ėg› vrÏ oeÌ ◊kÇeÑeflºıkŸ<br />

kŸ<br />

B°lÿŒºıf≠<br />

◊lχaχcflºıh»tÑefl<br />

1 Gisteren ik ziek.<br />

2 Toen ik koorts.<br />

3 Nu ik me veel beter.<br />

4 Maar ik geen zin in school.<br />

5 Vanochtend mijn moeder hoe het ging.<br />

6 Toen ik heel zielig.<br />

7 Ze zei: ‘ nog maar lekker thuis vandaag’.<br />

8 Toen ik in mezelf.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond 89


4<br />

Maak de drie sportkwartetten af.<br />

watersporten balsporten vechtsporten<br />

◊kχaŸºÓnχo£ëflºÓnŸ<br />

oëfl nŸ<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ<br />

aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Óv‰oßlŸºılÇe®yŒºıb‰aŸºılŸ<br />

olŸ lÇe®yŒ ¿ṫaÇeflºıkŸºÓw‰o§nχdχo¢<br />

onÏ o<br />

5<br />

Maak de kamer gezelliger.<br />

Teken deze dingen erbij:<br />

bloemetjes <strong>op</strong> het behang – een lamp aan het plafond –<br />

een plant naast de bank – een hond onder de tafel<br />

6<br />

Zet de folders <strong>op</strong> volgorde van het alfabet in het folderrek.<br />

Vul de rijen van links naar rechts.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

aχdÇeflºÓmŸºÓnχo•o•dŸ<br />

oodŸ<br />

aŸºıfÚv‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />

fv lÇefl gÊriÇe®pŸ<br />

◊hχo•oiŸºıkχo•o§r»t®s<br />

ooiŸ oor»t®s<br />

ÛruχgŒºıkŸºılχaχcflºıh»tÑeflºÓnŸ<br />

∏s∑nχo«tflºÓnÇe®uŸºÓzÇeflºÓnŸ<br />

otfl nÇe®uŸ nŸ<br />

∏sπuiŸºıkÇeflñrŸºÓziÇeflºık»tÑefl<br />

k»tÑefl<br />

Ówørχa»tÀtÑeflºÓnŸ wrÏ ÓzŸºÓwÉeÑeÀtflºÓv‰o£eÀtÑeflºÓnŸ<br />

weÑeÀtfl oeÀtÑefl 90<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond


7<br />

Kies een uitdrukking.<br />

Teken de uitdrukking zoals je het zegt.<br />

Zo zeg je het:<br />

Dit betekent het:<br />

1 Ik krijg er een punthoofd van. 1 Ik word er gek van.<br />

2 Hij heeft een gat in zijn hand. 2 Hij geeft te veel geld uit.<br />

3 Je oren spitsen. 3 Goed luisteren.<br />

8<br />

9<br />

Al deze woorden hebben een synoniem.<br />

Schrijf dat erachter. Ken je het synoniem niet<br />

Zoek het dan <strong>op</strong> in het woordenboek.<br />

hardl<strong>op</strong>en<br />

zwellen<br />

luisteren<br />

checken<br />

illustrator<br />

cup<br />

∏sπpŸñriŸºÓn»tÑeflºÓnŸ<br />

nŸ<br />

diŸºıkŸ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ<br />

orÏ ◊hχo§rÇeflºÓnŸ<br />

orÇefl ċo§n»tflñrχoßlÇeflñrÇeflºÓnŸ<br />

on»tfl olÇefl rÇefl nŸ<br />

¿tÑeflºıkÇeflºÓnχaχaŸñrŸ<br />

aŸ ◊bÉeflºıkÇeflñrŸ befl Schrijf <strong>op</strong> welk wereldrecord jij wilt verbreken.<br />

Wereldrecord lachen verbroken<br />

Gisteren heeft een groep van achthonderd<br />

kinderen en volwassenen in Elst het wereldrecord<br />

lachen verbroken.<br />

Nooit eerder klonk een lach zo hard.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond 91


Thema3<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Lees het <strong>op</strong>sporingsbericht.<br />

Welk meisje is Saskia<br />

Zet een rondje om de goede letter.<br />

Gezocht!<br />

Wegens het bezit van niespoeder:<br />

Saskia Plager, negen jaar. Saskia<br />

heeft kort bruin haar, bruine ogen,<br />

zomersproetjes <strong>op</strong> haar wangen, een<br />

beugel en oorbellen. Ze heeft een<br />

ketting met een hangertje om.<br />

2<br />

A B C<br />

D<br />

A De letters van deze woorden zijn door elkaar geraakt.<br />

Zet de letters weer goed.<br />

1 vinesdcrhap<br />

2 tleteuselirnlg<br />

3 veidinrn<br />

4 arsfekpen<br />

5 gzelelig<br />

ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ vriÇefl ¿tÑeflºılÇe®uŸñrs¡tÑeflºılŸºıliŸºÓnχg›<br />

lÇe®uŸ lŸ liŸ ÓvøriÇeflºÓnχdiŸºÓnŸ vriÇefl nŸ<br />

aŸºıfØsπpŸñrÇeflºıkÇeflºÓnŸ<br />

fs gœeflºÓzÇeflºılŸºıliχg›<br />

lŸ liÏ g›<br />

B Maak zelf drie raadselwoorden voor een <strong>maat</strong>je.<br />

Schrijf ze <strong>op</strong>. Ruil je schrift met dat van een <strong>maat</strong>je.<br />

Schrijf het goede woord erachter, in het schrift van<br />

je <strong>maat</strong>je.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 92<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen


3<br />

Zoek de woorden. Kijk en .<br />

t h o n p a u r m n s<br />

Zet een cirkel om de woorden.<br />

v r i e n d s c h a p<br />

vriendschap<br />

plagen<br />

samen<br />

ruzie<br />

gezellig<br />

lach<br />

afspreken<br />

vriendin<br />

spelen<br />

vriend<br />

r<br />

i<br />

e<br />

n<br />

d<br />

i<br />

n<br />

u<br />

z<br />

g<br />

g<br />

s<br />

a<br />

h<br />

z<br />

v<br />

e<br />

j<br />

g<br />

f<br />

b<br />

i<br />

g<br />

z<br />

i<br />

k<br />

s<br />

i<br />

e<br />

e<br />

e<br />

v<br />

r<br />

i<br />

e<br />

a<br />

y<br />

l<br />

b<br />

e<br />

i<br />

k<br />

v<br />

p<br />

l<br />

a<br />

g<br />

e<br />

n<br />

m<br />

r<br />

i<br />

w<br />

t<br />

r<br />

u<br />

i<br />

a<br />

g<br />

a<br />

o<br />

j<br />

l<br />

f<br />

s<br />

p<br />

r<br />

e<br />

k<br />

e<br />

e<br />

l<br />

e<br />

n<br />

u<br />

p<br />

m<br />

l a c h n s a m e n a<br />

4<br />

Zet je vriend of vriendin te ko<strong>op</strong>.<br />

Vertel wat hij of zij goed kan.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ w a i n d k i l o m b<br />

Vriend te ko<strong>op</strong>!<br />

Marc kan heel goed rekenen.<br />

Hij is ook heel grappig en<br />

houdt van gitaarspelen.<br />

Soms is hij ongeduldig. Maar<br />

hij snapt alles heel snel.<br />

Ko<strong>op</strong> hem snel! Want wie<br />

het eerst komt, wie het eerst<br />

maalt!<br />

5<br />

Maak minstens zes woorden.<br />

Zet erachter hoeveel punten het woord is.<br />

Je mag elke letter maar één keer gebruiken.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hÇeÑeÀtfl (10), ◊hÇeÑeflñrŸ (10), ÓwÉeÑeflñrŸ weÑefl (11), ◊b‰ouŸºÓw· ouŸ (13),<br />

◊b‰o£eflñrŸ oefl (9), ¿tÑeÑeflñrŸ (10), ◊hÇeÀtÑeflñrŸ (14), ◊hχoßlŸ olŸ (8).<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen 93


6<br />

Dit bericht staat in geheimtaal.<br />

Zoek de code en schrijf het bericht goed <strong>op</strong>.<br />

Gzkkn khc,<br />

HÏ aŸ lŸ lÏ o liÏ dŸ,<br />

Zkr id chs fdgdhlrbgqhes<br />

AŸºıls jœefl di»tfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmsÃcflºıhŸñriŸºıf√tfl<br />

hŸ ftfl<br />

gdas udqszzkc, adm id khc<br />

◊hÇeflºıbÕtfl ÓvÉeflñr»ṫaχaŸºılχdŸ, vefl aŸ lÏ ◊bÉeflºÓnŸ beflnŸ jœefl ◊liχdŸ<br />

uzm cd fdgdhld bkta.<br />

Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ dÇefl gœeflºıhÇe®iŸºÓmÇefl cflºıluŸºıb·. luŸ b.<br />

Gds bktagthr hr zbgsdq<br />

HÇeÀtfl cflºıluŸºıb∞huis luŸ is aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

cd cdqcd annl.<br />

dÇefl dÇeflñrχdÇefl ◊b‰o•o§mŸ.<br />

oomŸ.<br />

a = b b = c c = d d = e e = f f = g g = h<br />

h = i i = j j = k k = l l = m m = n n = o<br />

o = p p = q q = r r = s s = t t = u u = v<br />

v = w w = x x = y y = z z = a<br />

7<br />

Op internet leg je makkelijk contact met kinderen<br />

uit andere landen.<br />

Welke taal spreken deze kinderen<br />

1 Kelsey komt uit Engeland en spreekt<br />

2 Quentin komt uit Frankrijk en spreekt<br />

3 Diëgo komt uit Spanje en spreekt<br />

4 Isa komt uit Italië en spreekt<br />

5 Achiel komt uit Griekenland en spreekt<br />

EflºÓnχgœeflºıls.<br />

ls.<br />

FÜrχaŸºÓns.<br />

SÈpχaχaŸºÓns.<br />

aŸ IÍṫaŸºıliχaχaŸºÓns.<br />

aÏ GÊriÇeflºıks.<br />

94<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen


Thema4<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

2<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Welk woord hoort niet in het rijtje thuis Streep het door.<br />

1 geld – jaszak – munt – biljet<br />

2 euro – dollar – pond – want<br />

3 gratis – duur – sjaal<br />

– goedko<strong>op</strong><br />

4 zakgeld – wasgoed<br />

– kleingeld – fooi<br />

5 krijgen – vest<br />

– geven – betalen<br />

Welke zin hoort bij het plaatje<br />

Schrijf het nummer van de zin bij het plaatje.<br />

2 3 1<br />

1 De piloot rende naar zijn vliegtuig. Hij was maar een uurtje te laat.<br />

2 De fotograaf kwam nog net <strong>op</strong> tijd om een foto te maken.<br />

3<br />

3 De journalist vroeg waarom ze zo lang in het ziekenhuis had gelegen.<br />

Kijk naar de letters in de blokken.<br />

Welk woord kun je ermee maken Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

r e s<br />

e<br />

g<br />

e<br />

r<br />

n a z<br />

ÓzχaŸºÓnχgœeflñrÇe®s<br />

o b<br />

oßbÉeflñrŸ obefl / ◊b‰o£eflñrŸ<br />

oefl p e r<br />

e r<br />

o n t w<br />

e d o m<br />

Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ<br />

odÇeÌ on»tfl wefl rŸ<br />

n i e<br />

t i<br />

p a k<br />

◊kχapi»tÑe®iŸºÓnŸ<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld 95


4<br />

5<br />

6<br />

Heb je weleens van een strimsel gehoord Nee<br />

Dat kl<strong>op</strong>t, want dat woord bestaat niet.<br />

Verzin zelf ook woorden die niet bestaan.<br />

Vul de zin in.<br />

De<br />

tegen de<br />

was<br />

Wat voor soort gesprekken zijn dit<br />

Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

De eerste is al voor je gedaan.<br />

1 telefoongesprek<br />

2 radiogesprek<br />

3 kringgesprek<br />

4 verko<strong>op</strong>gesprek<br />

5 vraaggesprek<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ gaf een<br />

Aan welk beroep denk je als je de zin leest<br />

Zet het beroep achter de zin.<br />

, omdat zij voor het<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ dχa»tfl jœefl dχo•o§rŸ oorŸ dÇefl ¿tÑeflºılÇeflºıfμo•o§nŸ lÇefl foonŸ Óv‰o£eflñr»tfl<br />

oefl ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ dχa»tfl jœefl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl Ûrχaχdiχo¢ ◊hχo•o§r»tfl<br />

oor»tfl<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ ¿t®usπsªeflºÓnŸ sªefl ÓmÇeflºÓnsªeflºÓnŸ nŸ iŸºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊kŸñriŸºÓnχg›<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ Ów‰aχaŸñriŸºÓnŸ aŸ dÇefl ÅeÑeflºÓnŸ dÇefl aŸºÓnχdÇeflñrŸ iÇeÀt®s ÓvÉeflñrŸºıkχo•<strong>op</strong>»tfl vefl o<strong>op</strong>»tfl<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ Ów‰aχaŸñriŸºÓnŸ aŸ ÓvørχaχgœeflºÓnŸ vrÏ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ orÏ gœe®s¡tÑeflºılχdŸlÏ 1 Ik slinger je <strong>op</strong> de bon als je zonder licht fietst.<br />

2 Vanavond speel ik een oude vrouw, maar<br />

morgen een meisje.<br />

3 Ik maak graag kinderen aan het lachen.<br />

4 Klets niet zo veel en let eens <strong>op</strong>!<br />

5 Ik maak de lekkerste broodjes van het land.<br />

6 Ik snoei de struiken.<br />

7 Ik bestuur een trein.<br />

8 Ik rijd de auto van de minster.<br />

pχoßli»t®iÇėaχgœeflºÓn»tfl<br />

oli»t®iÇeÌ aχcÀtflñriχcÑefl<br />

cÑefl<br />

cflºılχo§wønŸ<br />

lÏ ownŸ<br />

◊lÇeflñrχaχaŸñrŸ<br />

aŸ rŸ<br />

◊b‰aŸºıkŸºıkÇeflñrŸ<br />

kÇefl ¿t®uiŸºÓnŸºÓmχaŸºÓnŸ<br />

ÓmχaχcflºıhiŸºÓnis¡tfl<br />

cflºıhχauŸºıf¥f≤e®uŸñrŸ<br />

f fe®uŸ 96<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld


7<br />

8<br />

9<br />

Verzin een beroemdheid.<br />

1 Knip een foto van een gezicht uit een tijdschrift.<br />

2 Verander het gezicht met een zwarte viltstift.<br />

3 Plak de foto <strong>op</strong>.<br />

4 Teken er een mooie lijst omheen, zodat het een<br />

schilderij lijkt.<br />

5 Schrijf eronder wie het is, wanneer hij of zij heeft<br />

geleefd, waarom hij of zij beroemd is geworden.<br />

Bijvoorbeeld: Dit is Petrus de Graaf (1826–1967).<br />

Hij is de uitvinder van het lang-zal-je-leven-drankje.<br />

Voor de zin staat een woord.<br />

Vul in de zin het verkleinwoord en het meervoud in.<br />

<strong>op</strong>a<br />

haring<br />

foto<br />

gat<br />

1 Ik heb twee De ene is maar klein,<br />

dat is meer een<br />

2 Jij krijgt een en ik krijg twee grote<br />

3 Van dat laten we voor jullie allemaal<br />

twee grote<br />

maken.<br />

4 Ik zie hier een en daar nog twee<br />

Laat de woorden groeien. Begin met één letter.<br />

Kijk naar het voorbeeld.<br />

a<br />

(+ s) as<br />

<strong>op</strong>χaŸ <strong>op</strong>ÏaŸ ’ ∏s.<br />

<strong>op</strong>χaχa»t®jœefl. <strong>op</strong>Ï a»t®jœefl.<br />

◊hχaŸñriŸºÓnŸºıkjœefl<br />

◊hχaŸñriŸºÓnχgœeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

◊fμo«ṫo•o«t®jœefl fotÌ oot®jœefl<br />

◊fμo«ṫo¢ fotÌ o’ ∏s<br />

gÎaχa»t®jœefl<br />

a»t®jœefl<br />

gÎa»tÑeflºÓnŸ.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ (+ b) bas<br />

(+ a) baas<br />

(+ l) blaas<br />

(+ m) sambal<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld 97


Bronvermelding<br />

Tekeningen<br />

Miriam Bos, Apeldoorn: pag. 6-7, 26-27, 46-47, 66-67<br />

Annelieke Hooymans, Breda: pag. 14, 18, 38 (boven), 48, 50, 58, 61, 85-87<br />

Suzanne de Riet, Breda: pag. 12-13, 22, 30, 33, 42-43, 56 (boven), 62-63, 76, 78,<br />

80-81, 90, 92<br />

José Vingerling, Zwijndrecht: pag. 8, 16, 21, 23-24, 36, 38 (onder), 39-41, 44-45,<br />

52-53, 56 (onder), 57, 64-65, 93, 95<br />

Foto’s<br />

Dargaux Benelux – Roba, Antwerpen: pag. 54<br />

Foto Natura – Wormerveer: pag. 75<br />

Fotoredactie, Arnhem: pag. 34, 68<br />

Ron Giling – Lineair, Arnhem: pag. 25<br />

Peter Hilz – Hollandse Hoogte, Amsterdam: pag. 24<br />

Hannah Johnston – Lineair, Arnhem: pag. 30<br />

Shutterstock, New York: pag. 44, 71, 73, 77, 83<br />

Teksten<br />

pag. 34: Vivian den Hollander, Goal!, Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum,<br />

Houten, 2012.


ISBN 978-90-01-79034-9<br />

9 789001 790349

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!