SAMENVATTING Masterscriptie Algemene Cultuurwetenschappen

SAMENVATTING Masterscriptie Algemene Cultuurwetenschappen SAMENVATTING Masterscriptie Algemene Cultuurwetenschappen

30.01.2015 Views

SAMENVATTING Masterscriptie Algemene Cultuurwetenschappen Kunst als katalysator Het aandeel van de art sacré in de Nederlandse modern‐religieuze kunst (1945‐1962) Scribent Lisette Almering‐Strik ‐ februari 2011 In deze scriptie is onderzocht hoe de Franse religieuze kunst (of art sacré) door katholiek Nederland werd ontvangen in de periode 1945‐1962. De art sacré is te definiëren als de Franse modernreligieuze kunst, bedoeld voor kerk‐ en kloostergebouwen en voor de christelijke liturgie. Na 1945 betrok de Franse dominicaan en kunstenaar M.‐A. Couturier met dominicaan en kunsthistoricus P. Régamey, bij voorkeur eigentijdse ook niet‐katholieke kunstenaars en architecten bij kerkenbouw en artistieke inrichting. Vernieuwde godshuizen konden een deugdzamer geloofsbeleving bevorderen, meenden ze. Samen met diverse kunstenaars en architecten poogden de twee dominicanen de religieuze kunst snel te actualiseren. Het centrale kerkelijke gezag stond argwanend tegenover het idee de katholieke traditie op deze wijze te verenigen met de moderniteit, maar kon verspreiding van het gedachtegoed niet tegengaan. Vanaf 1948 bereikte de ideeën Nederland. De receptie van de art sacré werd bestudeerd in relatie tot de museumwereld (in casu het Gemeentemuseum Den Haag, het Stedelijk Museum Amsterdam en het Stedelijk Van Abbemuseum Eindhoven) én in relatie tot de katholieke zuil. Studieobjecten vormden het tentoonstellingsbeleid en de collectievorming van de musea en het discours binnen de katholieke zuil, te destilleren uit artikelen in vijf katholieke bladen (Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen). Vaak was het moeilijk om beide domeinen (museum en zuil) te scheiden, ‘eigen’ aan de sociaal‐culturele ordening in de betreffende periode. In de Nederlandse verzuilde samenleving, waarbinnen de art sacré werd gerecipieerd, beconcurreerden sinds het begin van de twintigste eeuw diverse bevolkingsgroepen elkaar ter verwezenlijking van eigen idealen en ter versterking van een eigen identiteit. Binnen de katholieke zuil bleek echter van minder roomse volgzaamheid sprake dan aangenomen. De dagelijkse realiteit van de snel moderniserende samenleving vormde vooral na 1945 de opmaat naar een doorbraak. Bovendien veranderde na 1945 het Nederlandse kunstleven drastisch. De Nederlandse kunst werd voortaan geijkt aan de internationale moderne kunst. Contemporaine kunstenaars eisten toenemend artistieke vrijheid. Ook kerkelijke kunstenaars ontwierpen steeds minder in dienst van de kerk. Deformaties, fel expressionisme en abstractie waren intussen algemene verworvenheden binnen de moderne kunst, maar bleken moeilijk te verteren voor de Kerk. De Haagse en Amsterdamse musea besteedden weinig aandacht aan modern‐religieuze kunst. Uitzonderlijk was het beleid van Edy de Wilde van het Van Abbemuseum. Op een tentoonstelling over Franse religieuze kunst in 1951 confronteerde hij katholiek Nederland met de art sacré. Vanaf 1948 werd de kunstvorm (nog aarzelend) beschreven in de katholieke bladen. Terwijl De Wilde de afstand tussen de contemporaine en de religieuze kunst wilde verkleinen, zoals met genoemde tentoonstelling, wendde de Amsterdamse directeur Willem Sandberg zich juist af van de zijns inziens ‘dienende kunst’ en koos voor de vrije ongebonden kunsten. De Haagse museumdirecteuren Knuttel, Hefting en Wijsenbeek internationaliseerden het museumbeleid. De Nederlandse kunst ging

<strong>SAMENVATTING</strong> <strong>Masterscriptie</strong> <strong>Algemene</strong> <strong>Cultuurwetenschappen</strong><br />

Kunst als katalysator<br />

Het aandeel van de art sacré in de Nederlandse modern‐religieuze kunst<br />

(1945‐1962)<br />

Scribent Lisette Almering‐Strik ‐ februari 2011<br />

In deze scriptie is onderzocht hoe de Franse religieuze kunst (of art sacré) door katholiek Nederland<br />

werd ontvangen in de periode 1945‐1962. De art sacré is te definiëren als de Franse modernreligieuze<br />

kunst, bedoeld voor kerk‐ en kloostergebouwen en voor de christelijke liturgie. Na 1945<br />

betrok de Franse dominicaan en kunstenaar M.‐A. Couturier met dominicaan en kunsthistoricus P.<br />

Régamey, bij voorkeur eigentijdse ook niet‐katholieke kunstenaars en architecten bij kerkenbouw en<br />

artistieke inrichting. Vernieuwde godshuizen konden een deugdzamer geloofsbeleving bevorderen,<br />

meenden ze. Samen met diverse kunstenaars en architecten poogden de twee dominicanen de<br />

religieuze kunst snel te actualiseren. Het centrale kerkelijke gezag stond argwanend tegenover het<br />

idee de katholieke traditie op deze wijze te verenigen met de moderniteit, maar kon verspreiding van<br />

het gedachtegoed niet tegengaan. Vanaf 1948 bereikte de ideeën Nederland.<br />

De receptie van de art sacré werd bestudeerd in relatie tot de museumwereld (in casu het<br />

Gemeentemuseum Den Haag, het Stedelijk Museum Amsterdam en het Stedelijk Van Abbemuseum<br />

Eindhoven) én in relatie tot de katholieke zuil. Studieobjecten vormden het tentoonstellingsbeleid en<br />

de collectievorming van de musea en het discours binnen de katholieke zuil, te destilleren uit<br />

artikelen in vijf katholieke bladen (Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen). Vaak was het<br />

moeilijk om beide domeinen (museum en zuil) te scheiden, ‘eigen’ aan de sociaal‐culturele ordening<br />

in de betreffende periode.<br />

In de Nederlandse verzuilde samenleving, waarbinnen de art sacré werd gerecipieerd,<br />

beconcurreerden sinds het begin van de twintigste eeuw diverse bevolkingsgroepen elkaar ter<br />

verwezenlijking van eigen idealen en ter versterking van een eigen identiteit. Binnen de katholieke<br />

zuil bleek echter van minder roomse volgzaamheid sprake dan aangenomen. De dagelijkse realiteit<br />

van de snel moderniserende samenleving vormde vooral na 1945 de opmaat naar een doorbraak.<br />

Bovendien veranderde na 1945 het Nederlandse kunstleven drastisch. De Nederlandse kunst werd<br />

voortaan geijkt aan de internationale moderne kunst. Contemporaine kunstenaars eisten toenemend<br />

artistieke vrijheid. Ook kerkelijke kunstenaars ontwierpen steeds minder in dienst van de kerk.<br />

Deformaties, fel expressionisme en abstractie waren intussen algemene verworvenheden binnen de<br />

moderne kunst, maar bleken moeilijk te verteren voor de Kerk.<br />

De Haagse en Amsterdamse musea besteedden weinig aandacht aan modern‐religieuze kunst.<br />

Uitzonderlijk was het beleid van Edy de Wilde van het Van Abbemuseum. Op een tentoonstelling<br />

over Franse religieuze kunst in 1951 confronteerde hij katholiek Nederland met de art sacré. Vanaf<br />

1948 werd de kunstvorm (nog aarzelend) beschreven in de katholieke bladen. Terwijl De Wilde de<br />

afstand tussen de contemporaine en de religieuze kunst wilde verkleinen, zoals met genoemde<br />

tentoonstelling, wendde de Amsterdamse directeur Willem Sandberg zich juist af van de zijns inziens<br />

‘dienende kunst’ en koos voor de vrije ongebonden kunsten. De Haagse museumdirecteuren Knuttel,<br />

Hefting en Wijsenbeek internationaliseerden het museumbeleid. De Nederlandse kunst ging


uiteindelijk het zwaartepunt vormen, maar voor (modern‐)religieuze kunst bestond nauwelijks<br />

aandacht.<br />

Het Nederlandse contemporaine discours over de art sacré werd voornamelijk gevoerd in de<br />

katholieke bladen. Men deelde de weerstand tegen de religieuze kitsch. Echter, een grote groep<br />

traditionalisten twijfelde aan de eerbiedwaardigheid van gedeformeerde, fel expressionistische en/of<br />

abstracte religieuze kunst, terwijl uitbesteding van opdrachten aan niet‐katholieke kunstenaars<br />

bezwaarlijk was. Een groeiende groep gematigde vernieuwers stond open voor de art sacré, maar<br />

onderstreepte tevens de acceptabele vernieuwingen van de religieuze kunst door Nederlandse<br />

kunstenaars. De progressieven (nog een minderheid) waren opgetogen over de soberheid en<br />

intensiteit van uitdrukking van de eigentijdse kunst, juist geschikt geacht voor hedendaagse<br />

religieuze kunst en passend bij de geldende geloofsbeleving. Tevens onderschreven ze de eis van de<br />

artistieke autonomie. Uit de scriptie blijkt welke groepen bij welke katholieke bladen hoorden.<br />

Uiteindelijk leidde de art sacré in Nederland tot een serieuze en fundamentele herbezinning op<br />

religieuze kunst en kerkelijke architectuur. Sinds de introductie werkte de art sacré als een<br />

katalysator en bevorderde het proces van de ontwikkeling van de Nederlandse religieuze kunst en<br />

architectuur naar de moderne jaren zestig. Bovendien werd de afkeer van de religieuze kitsch<br />

verhevigd en de abstractie geïntroduceerd in de monumentale kerkelijke kunsten. In 1957 raakte het<br />

Vaticaan eveneens overtuigd van de noodzakelijke vernieuwingen van de christelijke kunst en week<br />

ook daar de traditie voor het modernisme. Voortaan dienden kerkelijke opdrachtgevers rekening te<br />

houden met de autonome creativiteit verkozen door (kerkelijke) kunstenaars en architecten om<br />

gelovigen een eigentijdse sacrale ruimte te bieden. De vernieuwde samenwerking van de ‘levende<br />

kunst’ met de religieuze kunst, omwille van een zuiverder geloofsbeleving, is de rijke erfenis die pater<br />

Couturier nalaat.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!