Psychologie
Psychologie
Psychologie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Wat is psychologie<br />
Hoofdstuk1<br />
Wat is psychologie 1<br />
De belangstelling die mensen voor elkaar hebben, is al heel oud. Uit archeologische<br />
opgravingen blijkt al dat onze verre voorouders geïnteresseerd<br />
waren in wat anderen dachten, hoe bepaalde gedragingen totstandkwamen<br />
en door welke motieven intermenselijke relaties konden bestaan.<br />
Is dat niet logisch verklaarbaar als we ons er rekenschap van geven, dat we<br />
dagelijks met elkaar te maken hebben<br />
We zijn geen kluizenaars, maar sociale wezens. Omdat we zozeer op elkaar<br />
zijn aangewezen stellen we belang in elkaar. Dankzij dit gegeven is de<br />
psychologie als wetenschap in de negentiende eeuw ontstaan; psychologie is<br />
toen een zelfstandige wetenschap geworden; de belangstelling voor de<br />
medemens is toen gesystematiseerd.<br />
In deze serie hoofdstukken beogen we u inzicht te geven in deze wetenschap:<br />
waarom gedraagt iemand zich zo; welke processen spelen zich af in de ”menselijke<br />
geest”; door welke factoren worden iemands ontwikkeling en persoonlijkheid<br />
bepaald; wat zijn de menselijke behoeften en hoe gaat de psychologie<br />
als wetenschap te werk<br />
Dit is slechts een kleine greep uit het grote aantal onderwerpen, die in de<br />
komende hoofdstukken aan de orde komen.<br />
Dit vak bevat de volgende ”onderdelen”: inleiding tot de psychologie,<br />
methodeleer, Statistiek en functieleer.<br />
Het bevat in totaal 15 hoofdstukken.<br />
In dit eerste hoofdstuk zullen we ingaan op de vraag wat psychologie is, wat ze<br />
bestudeert en welke werkterreinen er zijn; tevens zullen we enige aandacht<br />
schenken aan de relatie lichaam en gedrag.<br />
Wijze van studeren<br />
Om een optimaal profijt te hebben van de leerstof, is een behoorlijke<br />
inspanning vereist. Het is de bedoeling dat u feiten leert, inzicht verwerft en de<br />
feiten leert toepassen. Dit betekent dat u actief moet meedenken en de leerstof<br />
op de voet moet volgen.<br />
Aan het eind van elk hoofdstuk vindt u een aantal parate-kennisvragen, die de<br />
gehele stof die in een hoofdstuk is behandeld, bestrijken. U kent het desbetreffende<br />
hoofdstuk pas als u die vragen vlot kunt beantwoorden.<br />
Ieder oneven hoofdstuk bevat tevens een aantal oefenvragen, waarvan de<br />
uitwerking achterin het desbetreffende hoofdstuk is opgenomen.<br />
Ieder even hoofdstuk bevat een aantal opgaven die ter correctie moeten worden<br />
ingezonden. Wen eraan dat u deze opdrachten gemotiveerd uitwerkt. En mocht<br />
u iets niet duidelijk zijn, kan kunt u gerust vragen stellen of opmerkingen<br />
maken.<br />
Bij een aantal hoofdstukken zult u een (beknopt) literatuuroverzicht<br />
aantreffen, zodat u, indien u dat wenst, zelf uw kennis kunt aanvullen.<br />
346B1.FM<br />
1.1
Wat is psychologie<br />
Het definiëren van ”<strong>Psychologie</strong>”<br />
Een mens is een wezen dat zich handhaaft in het dagelijkse bestaan, o.a. door<br />
zijn verstand te gebruiken. Mensen proberen hun omgeving te begrijpen om er<br />
zo goed mogelijk op in te spelen.<br />
Hierbij is het van het grootste belang de medemens (en zichzelf) te begrijpen.<br />
Om een wiskundig probleem op te lossen, is het voldoende de te gebruiken<br />
symbolen en spelregels te kennen en die symbolen waar te nemen en die regels<br />
toe te passen. Maar mensen zijn niet helemaal waar te nemen; de buitenkant<br />
van de mens (waarneembaar gedrag, lichaamshouding, gelaatsexpressie enz.)<br />
wel, dat is te zien, maar wat zich in iemands innerlijk afspeelt, onttrekt zich aan<br />
de waarneming. Om anderen te begrijpen, is het echter nodig iets van hun<br />
gedachten, gevoelens en achtergronden af te weten.<br />
De wetenschap die zich met vragen over dit soort zaken bezighoudt, is de<br />
psychologie.<br />
Wat is psychologie nu precies<br />
<strong>Psychologie</strong> 1 Die vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Het woord ”psychologie”<br />
betekent letterlijk ”zielkunde”; psyche is ziel, logos is kennis of wetenschap.<br />
Het begrip ziel is in feite een filosofisch begrip.<br />
Tot ver in de Middeleeuwen (en ook nog lang daarna) stond in de westerse<br />
wereld de kijk op mens en natuur sterk onder invloed van de theologie en de<br />
filosofie. Natuur en mens werden vooral beschouwd vanuit een godsdienstig of<br />
filosofisch gezichtspunt. Buiten de aardse werkelijkheid was een ”absolute<br />
macht”, een ”oerbron”: de goddelijke openbaring. Voorzover de mens als<br />
mens bestudeerd werd, gebeurde dat steeds vanuit een theologische of filosofische<br />
beschouwingswijze.<br />
De ziel<br />
Het begrip ”ziel” werd in de theologische visie bv. gezien als een ”goddelijke<br />
vonk”, als iets wat ”diep in de kerker van het stoffelijke (lichaam) verborgen<br />
ligt”. In de filosofie trachtte men langs filosofische weg het wezen (”ziel” als<br />
kern en als onstoffelijke drager van de menselijke eigenschappen) van de mens<br />
te doorgronden. In dergelijke visies ging het dan niet – m.b.t. tot de studie van<br />
de mens – zozeer om wat de mens is, hoe hij functioneert en waarom hij zich<br />
gedraagt zoals hij zich gedraagt, maar om hoe hij zich moet gedragen om bv. de<br />
(goddelijke) eindbestemming te bereiken, en om wat die eindbestemming is en<br />
waarin Gods wil jegens de mens kenbaar wordt.<br />
Van oudsher stond in de theologie en de filosofie het begrip ”ziel” centraal.<br />
In hoofdstuk 3 komen we hier nog op terug<br />
Hoewel de filosofie lange tijd zeer veel invloed heeft gehad op de psychologie –<br />
en die invloed is thans in zeker opzicht nog wel merkbaar – heeft de psychologie<br />
zich geleidelijk aan losgemaakt van de filosofie. Dit losmakingsproces<br />
heeft in feite eeuwen geduurd en heeft zich min of meer ”schoksgewijs”<br />
voltrokken.<br />
2 Zo had in de 19de eeuw in de psychologie de studie van de ”werking en het<br />
wezen van de ziel” nog wel aandacht, maar richtte de psychologie zich eind<br />
19de eeuw, toen ze een zelfstandige wetenschap werd, toch meer en meer op de<br />
feiten zoals ze zijn, op het kennen van de mens zoals hij is en niet op hoe een mens<br />
zou moeten zijn tegen de achtergrond van godsdienstige, filosofische en<br />
ethische waarden en normen, maar wat en hoe de mens waarnam, dacht, voelde<br />
en wilde.<br />
We kijken weer naar de vraag: ”wat is psychologie nu precies” Het zal u nu<br />
duidelijk zijn, dat de huidige psychologie niets meer kan met een vaag<br />
ongrijpbaar begrip als ziel. Ze richt zich nu juist op de waarneembare en<br />
meetbare feiten.<br />
1.2
Wat is psychologie<br />
Gedachten, gevoelens, motieven enz. zijn zaken die zich onwaarneembaar voor<br />
anderen in het individu afspelen. Wat voor buitenwereld, dus ook voor de<br />
psycholoog wel waarneembaar is, is het gedrag, dat uit iemands innerlijk<br />
voortvloeit. We verduidelijken dit met een voorbeeld.<br />
Een kind uit de eerste klas (groep 3) van de basisschool leert niet zo snel lezen<br />
als zijn medeleerlingen. Wat is er aan de hand Misschien is het kind verstandelijk<br />
nog niet voldoende ontwikkeld om woorden te kunnen waarnemen en<br />
te onthouden; het kind kan ook leesblind zijn, of misschien heeft het wel een<br />
broertje of zusje dat erg vlot en handig is en het jongere kind in de schaduw<br />
stelt, waardoor het angstig en onzeker wordt; of misschien heeft het<br />
doodgewoon een bril nodig.<br />
Een psycholoog kan op deze vragen alleen antwoord geven na een nadere<br />
analyse van het gedrag van het kind.<br />
Hij observeert het kind bij diverse opdrachten, waaronder lezen; hij analyseert<br />
de gemaakte fouten; hij test het kind om te zien of de testprestaties op het<br />
niveau liggen, dat voor de leeftijd mag worden verwacht; hij interviewt het kind<br />
en liefst ook de ouders over de gezinssituatie, kortom: hij vergelijkt het gedrag<br />
en de prestaties van dit kind met die van andere kinderen en komt zo tot een<br />
uitspraak.<br />
Dat vergelijken van diverse gedragswaarnemingen door psychologen is van<br />
wezenlijk belang. De waarde van een waarneming (bijvoorbeeld een leerprestatie,<br />
een testuitslag, een antwoord op een persoonlijke vraag) wordt altijd<br />
bepaald in vergelijking met vele andere waarnemingen van dezelfde soort.<br />
Voorlopige definitie 3 En nu kunnen we ons wagen aan een voorlopige definitie van ”psychologie”:<br />
psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van<br />
gedrag.<br />
Afb. 1. Analyse van het gedrag o.a. door observeren van gedrag.<br />
346B1.FM<br />
1.3
Wat is psychologie<br />
Het begrip ”gedrag”<br />
Wat is gedrag<br />
Ook het begrip ”gedrag” is niet zo eenvoudig te omschrijven als het lijkt. Wie<br />
op school voor gedrag een hoge waardering krijgt, is een ”braaf” kind dat zich<br />
aan de regels houdt en niet lastig en vervelend is.<br />
Sociale aanpassing 4 ”Gedrag” betekent dan zoiets als ”sociale aanpassing”. In het dagelijkse leven<br />
en in het dagelijkse spraakgebruik is dat de betekenis van het woord. Er zijn<br />
echter meer omschrijvingen van het begrip ”gedrag”. We nemen er een paar<br />
onder de loep:<br />
De objectief te<br />
observeren en te<br />
registreren activiteit<br />
5 1. Gedrag is de objectief te observeren en te registreren activiteit van een<br />
organisme.<br />
”Objectief te observeren” houdt in, dat het mogelijk moet zijn voor een<br />
(groot) aantal waarnemers los van elkaar hetzelfde waar te nemen; dit in<br />
tegenstelling tot zogenaamde subjectieve ervaringen, die slechts door één<br />
persoon, en dan bij zichzelf, kunnen worden waargenomen. Iemand kan<br />
zich bijvoorbeeld gelukkig of ongelukkig voelen. Zo’n waarneming, hoe<br />
waardevol ook voor de betrokkene zelf, is oncontroleerbaar voor anderen<br />
(iemand kan wel zeggen dat hij gelukkig is, maar is hij dat dan ook).<br />
”Registreerbare activiteit”. Hieronder vallen ook reacties van organismen die<br />
niet met het blote oog waarneembaar zijn: bijvoorbeeld hersenactiviteit,<br />
spierspanning. Veranderde gemoedstoestanden gaan gepaard met<br />
meetbare veranderingen, onder andere in spierspanning. Deze spierspanning<br />
is objectief te meten en kan dus in wetenschappelijk onderzoek<br />
worden gebruikt.<br />
Een voorbeeld hiervan is de ”leugendetector”, die in de Verenigde Staten bij<br />
het onderzoek van verdachten wordt gebruikt. Uitgangspunt hierbij is het<br />
feit dat de elektrische huidweerstand verandert, wanneer mensen geëmotioneerd<br />
zijn. Iemand die liegt, is daar onrustig door en zijn huidweerstand<br />
zal veranderen. Dit gegeven is echter niet altijd betrouwbaar: iemand kan<br />
naar waarheid antwoorden op een vraag, die hem wel emotioneert!<br />
Afb. 2. Reactie op een prikkel. (Bron: Picture Partners/Frans Rombout – Leiden.)<br />
1.4
Wat is psychologie<br />
Een reactie op<br />
een prikkel<br />
5 2. Gedrag is een reactie van een organisme op een prikkel. Een prikkel is een<br />
verandering in de uitwendige of inwendige omstandigheden. Van beide<br />
prikkels geven we een voorbeeld:<br />
- Een baby voelt dat hij honger krijgt (verandering in inwendige omstandigheden),<br />
de reactie is huilen (waarneembaar gedrag).<br />
- Een baby wordt in een badje gestopt met koud water (het temperatuurverschil<br />
is een verandering in de uitwendige omstandigheden); ook hier is<br />
de reactie huilen (waarneembaar gedrag).<br />
In beide gevallen is het gedrag van de baby een reactie op een prikkel. Dat<br />
gedrag is objectief waarneembaar (we zien tranen en horen de baby huilen).<br />
De prikkel zelf (de subjectieve beleving en waarneming van hongergevoelens<br />
of van een temperatuurverandering) is echter niet voor de onderzoeker<br />
waarneembaar. Wat deze echter wel weer objectief kan waarnemen en kan<br />
constateren, zijn de omstandigheden die het waarschijnlijk maken dat er<br />
sprake is van de ene prikkel of de andere.<br />
Je kunt bv. wel zeker weten hoe lang het geleden is dat de baby de laatste<br />
voeding heeft gehad, of hoe groot het temperatuurverschil is tussen het<br />
badwater en de baby. Dit soort controleerbare gegevens kan een psycholoog<br />
wel in zijn onderzoek betrekken.<br />
5 3. Gedrag wordt door de persoon zelf op een bepaalde manier ervaren en<br />
beleefd. Zoals we eerder zagen, zijn dergelijke persoonlijke – subjectieve –<br />
ervaringen en belevingen voor anderen niet of moeilijk waarneembaar en<br />
controleerbaar.<br />
Toch zijn er sommige psychologen van mening dat die persoonlijke<br />
ervaringen en belevingen van mensen wel object van onderzoek kunnen zijn.<br />
Als iemand zegt verdrietig of boos te zijn, kan de psycholoog die mededeling<br />
in zijn onderzoek betrekken. We kunnen dan trouwens beter zeggen, dat je<br />
dan niet zozeer gevoelens en belevingen onderzoekt, maar mededelingen<br />
van mensen over hun gevoelens en belevingen.<br />
Bij het gebruik van bv. persoonlijkheidsvragenlijsten wordt overigens wel<br />
gebruikgemaakt van mededelingen en uitspraken van de proefpersoon of de<br />
geteste over zichzelf, waarbij men ervan uitgaat dat de antwoorden van de<br />
geteste persoon zo veel mogelijk zijn gedachten, gevoelens en belevingen<br />
representeren, maar waarbij de kans op falsificatie vrij groot is. Onder<br />
”falsificatie” verstaan we dan: het bewust – of min of meer onbewust –<br />
geven van ”onjuiste antwoorden of antwoorden waarvan hij of zij aanneemt<br />
dat ze sociaal gezien het meest geaccepteerd zijn.<br />
We komen hier later nog op terug.<br />
”Gedrag” is, zoals uit het voorgaande blijkt, een zeer ruim en rekbaar begrip.<br />
Het onderzoeksterrein (en werkterrein) van psychologen is, zoals we straks nog<br />
zullen zien, dan ook zeer groot en gevarieerd.<br />
Determinanten van het gedrag<br />
We zagen dat gedrag altijd wordt bepaald (gedetermineerd) door allerlei<br />
omstandigheden, gedragsvoorwaarden. Wat de psycholoog interesseert, is niet<br />
alleen het gedrag op zich, maar vooral de omstandigheden, oorzakelijke<br />
factoren, die hebben geleid tot dat gedrag: de determinanten van het gedrag.<br />
346B1.FM<br />
1.5
Wat is psychologie<br />
6 Psychologen bestuderen menselijk gedrag om dit te kunnen verklaren en<br />
toekomstig gedrag te kunnen voorspellen (en zo nodig te beïnvloeden). Want<br />
wanneer je weet hoe bepaald menselijk gedrag ontstaat, kun je door bij anderen<br />
bepaalde voorwaarden te scheppen, hun toekomstig gedrag (veelal)<br />
beïnvloeden.<br />
We zullen dit aan de hand van een voorbeeld nader bekijken en verduidelijken.<br />
Voorbeeld<br />
Nog niet zo lang geleden was men van mening dat orde en regelmaat van het<br />
grootste belang waren voor de persoonlijke ontwikkeling van jonge<br />
kinderen. Daarom werden baby’s op vaste tijden gevoed en mochten baby’s<br />
die bijvoorbeeld ’s nachts huilden, niet uit het bed of de wieg worden<br />
genomen. Dat was ongewenst gedrag en moest snel afgeleerd worden.<br />
De omgeving bepaalt dan dus al zeer vroeg wat voor het jonge kind ”goed”<br />
of ”slecht” is.<br />
In de vijftiger jaren kwam een reactie hierop: het kind werd namelijk gevoed<br />
wanneer het huilde, dus op tijden waarop het kennelijk behoefte aan voedsel<br />
had. Huilende baby’s hadden behoefte aan warmte en tederheid. Een<br />
huilende baby werd ’s nachts opgenomen.<br />
Niet getoetste<br />
vooronderstellingen<br />
Beide theorieën gaan uit van vooronderstellingen, van niet-getoetste opvattingen.<br />
Beide opvattingen gaan ervan uit, dat de aanpak zal leiden tot een<br />
evenwichtige en harmonische ontwikkeling van het kind. Een psycholoog die<br />
antwoord wil geven op de vraag of de twee opvattingen tot verschillende resultaten<br />
leiden, mag natuurlijk niet uitgaan van dergelijke vooroordelen, maar zal<br />
zijn uitspraak moeten baseren op objectief meetbare en controleerbare feiten.<br />
Hij zal in de eerste plaats twee overeenkomstige groepen kinderen vergelijken,<br />
die met een vast voedingsschema dan wel met een volledig door het kind<br />
bepaald voedingsschema zijn gevoed. Hij zal bijvoorbeeld ook moeten<br />
vaststellen hoe vaak en hoe lang kinderen uit beide groepen huilden, hoe<br />
bijvoorbeeld de reacties zijn op een nieuw speeltje, of er verschillen zijn in de<br />
motorische ontwikkeling (kunnen kinderen uit de ene groep sneller zitten,<br />
staan kruipen, lopen dan kinderen uit de andere groep). Maar ook zal hij<br />
andere houdingen van de moeders of verzorgers ten opzichte van hun baby<br />
moeten bekijken: knuffelen moeders of verzorgers uit de ene groep hun<br />
kinderen vaker en anders dan moeders of verzorgers uit de andere groep; en<br />
besteedt de ene groep ouders of verzorgers meer tijd en aandacht aan het kind<br />
dan de andere<br />
En misschien maakt het voedingsschema op zich niets uit, maar speelt bv. de<br />
algemene houding van de moeder of van beide ouders de meest cruciale rol.<br />
Een dergelijk onderzoek is in de Verenigde Staten verricht.<br />
Zonder diepgaand op dit onderzoek in te gaan, willen we toch iets zeggen over<br />
de opzet van dit onderzoek en op de conclusie die hieruit werd getrokken. In<br />
dit onderzoek werden grote groepen kinderen en hun ouders met elkaar vergeleken.<br />
Er namen drie groepen aan het onderzoek deel: groep 1 met een strak<br />
voedingsschema; groep 2 met een volledig door de baby bepaald voedingsschema<br />
en groep 3 vormde een tussengroep met een tussenvorm: de baby werd<br />
wel op vaste tijden volgens een vast schema gevoed (dus om de zoveel uur),<br />
maar huilt de baby een half uurtje eerder, dan wordt hij iets vroeger gevoed,<br />
slaapt het kind nog als het etenstijd is, dan wacht men tot het wakker is.<br />
De kinderen werden o.a. vergeleken op lichamelijke ontwikkeling, veel of<br />
weinig huilen, op sociale aanpassing en op ontwikkeling (het ontwikkelingsniveau)<br />
op latere leeftijd.<br />
1.6
Wat is psychologie<br />
De conclusie luidde, dat zowel de kinderen uit groep 1 als die uit groep 2 zich<br />
minder goed ontwikkelden dan die uit groep 3. Groep 1 en groep 2 kregen een<br />
extreme opvoeding (met een strak voedingsschema), bij groep 3 waren er wel<br />
regels, maar deze werden soepel gehanteerd.<br />
Een extreme opvoeding (met een strak voedingsschema of waarbij de baby<br />
helemaal zelf bepaalt wanneer hij gevoed wordt) bleek niet gunstig en daarbij<br />
maakte het niet uit op welke manier dit gebeurde.<br />
We willen hierbij wel opmerken dat we voorzichtig moeten zijn met het té snel<br />
en té gemakkelijk generaliseren van conclusies uit dergelijke onderzoeken,<br />
maar wat wel duidelijk blijkt, zoals we verderop in dit hoofdstuk ook nog zullen<br />
zien, is dat we eerst grondig en objectief onderzoek moeten verrichten alvorens<br />
we betrouwbare uitspraken kunnen doen over het gedrag van anderen en dat<br />
we ons niet moeten laten beïnvloeden en leiden door niet-getoetste vooronderstellingen.<br />
Het gaat er dus om, dat door onderzoek objectieve kennis wordt verkregen<br />
over determinanten van menselijk gedrag, zodat dit gedrag te verklaren, te<br />
voorspellen en zo nodig te beïnvloeden is.<br />
Leerproces<br />
Beïnvloeden van gedrag<br />
Veel van ons menselijk gedrag is het gevolg van een leerproces.<br />
Kinderen leren bv. te gehoorzamen, omdat gehoorzamen wordt beloond en<br />
ongehoorzaam-zijn wordt bestraft (of, zoals althans ook veel wordt geadviseerd,<br />
ongehoorzaamheid wordt genegeerd, wat een niet-belonen is); kinderen<br />
leren bang te zijn voor vuur, ze leren anderen wel of niet vertrouwen, wanneer<br />
hun aanvankelijk vertrouwen wel of niet terecht bleek.<br />
Als bijvoorbeeld uit onderzoek blijkt, dat ongewenst gedrag voortkomt uit<br />
bepaalde gedragingen van de omgeving ten opzichte van een kind, is het voor<br />
opvoeders zinvol daarvan op de hoogte te zijn.<br />
Psychologen adviseren aanstaande leraren, ouders en anderen die beroepsmatig<br />
of anderszins veel met kinderen te maken hebben, aan de hand van de<br />
gegevens die uit wetenschappelijk onderzoek naar voren komen.<br />
Zo is er ook veel onderzoek verricht naar de manier waarop kinderen<br />
waarnemen, inprenten en onthouden. Daaruit bleek dat kinderen op<br />
diverse leeftijden anders waarnemen en onthouden.<br />
Kinderen blijken aanvankelijk meer oog te hebben voor details dan voor het<br />
geheel. Sinterklaas valt vaak door de mand omdat de kleuter de schoenen of het<br />
horloge van oom Piet herkent. Vanaf een jaar of zes verschuift dat en gaan de<br />
kinderen meer op het geheel letten.<br />
Dit leidde in de praktijk tot de zogenaamde ”globalisatiemethode” bij het leren<br />
lezen. Vroeger – en dat is heus nog niet zo erg lang geleden – leerden kinderen<br />
eerst afzonderlijke letters, nu beginnen ze met complete woordjes (maan, roos,<br />
vis) en van daaruit worden dan later de losse afzonderlijke letters geleerd.<br />
Samenvattend kunnen we nu stellen dat psychologen onderzoek doen naar<br />
determinanten (oorzakelijke, bepalende factoren) van het menselijk gedrag;<br />
bovendien gebruiken ze soms de resultaten van het onderzoek om gedrag van<br />
anderen te beïnvloeden.<br />
346B1.FM<br />
1.7
Wat is psychologie<br />
<strong>Psychologie</strong> als wetenschap<br />
Vooroordelen in het dagelijks leven<br />
In de dagelijkse praktijk is het vaak zo, dat als we iets een paar keer hebben<br />
gezien of gehoord, we al gauw zeggen dat het wel altijd zo zal zijn.<br />
Een onderwijzer met een jarenlange praktijkervaring beweerde in volle ernst<br />
dat dikke kinderen dommer zijn dan slanke kinderen. Hij had al zo vaak dikke<br />
domme kinderen gezien, dus … Hij beweerde trouwens ook dat jongens intelligenter<br />
waren dan meisjes, want dat had hij, naar eigen zeggen, al zo vaak<br />
meegemaakt.<br />
Tegen dergelijke beweringen is heel wat kritiek in te brengen. De onderwijzer<br />
was de enige die de kinderen, waarover hij een oordeel uitsprak, had bekeken<br />
en misschien had hij zijn oordeel al klaar nog voordat hij goed () had gekeken.<br />
Misschien had hij een hekel aan dikke kinderen – misschien was hij vroeger<br />
door een dik kind geplaagd – en was daardoor minder vriendelijk tegen ze en<br />
schonk daardoor minder aandacht aan hen, waardoor ze wat werden afgeremd.<br />
En misschien was hij – mogelijk min of meer onbewust – van mening dat<br />
jongens later toch meer moesten presteren dan meisjes en hielp hij de jongens<br />
– mogelijk ook onbewust – iets meer dan de meisjes. Of misschien had zijn<br />
eigen moeder vroeger weleens tegen hem gezegd, dat te veel eten dom is en had<br />
hij dat zonder nog te weten in zijn hoofd geprent. Of misschien had hij heel<br />
toevallig twee dikke domme kinderen in zijn klas gehad en gedacht: ”Zie je<br />
wel”<br />
Afb. 3. Intelligent omdat zij een bril draagt; dom omdat hij dik is<br />
Toetsen via<br />
methoden<br />
Psychologisch onderzoek<br />
Een wetenschapper gaat niet af op ideeën of vooroordelen maar toetst ideeën<br />
via daartoe ontworpen methoden. Hij weet dat waarnemingen toevallig<br />
kunnen zijn en maakt daarom gebruik van statistische gegevens om na te gaan<br />
1.8
Wat is psychologie<br />
of de waarheid op toeval berust. Hij vermijdt algemene uitspraken over<br />
verschijnselen die nog niet nader onderzocht zijn; hij zegt bv. niet: ”Dikke<br />
kinderen zijn minder intelligent dan slanke kinderen”, wanneer dit niet via<br />
grondig onderzoek is aangetoond.<br />
Psychologisch<br />
experiment<br />
Een gefingeerd<br />
voorbeeld<br />
Onderzoeksgroepen<br />
samenstellen<br />
Operationaliseren<br />
Vraagstelling<br />
formuleren<br />
Meetinstrumenten<br />
bepalen<br />
Om een indruk te krijgen van de wijze waarop de psycholoog te werk gaat,<br />
nemen we de uitspraak over de domme dikke kinderen eens bij de kop.<br />
7 Een psycholoog zou een onderzoek om deze uitspraak te toetsen als volgt<br />
opzetten. Hij stelt twee groepen kinderen samen: dikke en niet-dikke.<br />
Daarvoor heeft hij een objectief criterium nodig. Hij zou naar een kinderarts of<br />
een schoolarts kunnen gaan en gewichtstabellen opvragen voor jongens en<br />
meisjes op diverse leeftijden. De gewichtstabellen zijn een objectief criterium,<br />
een meetlat, zou je kunnen zeggen. Kinderen die in verhouding tot hun lengte<br />
meer wegen dan de landelijk toegestane bovengrens, noemt hij dikke kinderen.<br />
Nu vermijdt hij dus de fout om dik geklede kinderen of kinderen die alleen<br />
maar groot voor hun leeftijd zijn en wat plomp, ten onrechte in de groep<br />
”dikke kinderen” op te nemen.<br />
We hebben het steeds over ”kinderen” gehad maar stel voor dat dikke jongens<br />
wel dom zouden zijn en dikke meisjes niet. Hij moet dus beide onderzoeksgroepen<br />
fifty-fifty uit jongens en meisjes laten bestaan om een uitspraak te<br />
kunnen doen over ”kinderen”. Als hij uitgaat van verschillen tussen jongens en<br />
meisjes, zal hij twee proefgroepen samenstellen (een van meisjes, een van<br />
jongens) en beide groepen apart vergelijken met het algemene criterium dat<br />
voor ”kinderen” geldt. (Een proefgroep is een groep proefpersonen, die in een<br />
onderzoek is betrokken.)<br />
Hij moet er bij het samenstellen van de groepen ook voor zorgen dat in beide<br />
groepen kinderen uit diverse milieus gelijkelijk zijn vertegenwoordigd. Want<br />
misschien bestaat er wel een relatie tussen sociaal milieu en eetgewoonte.<br />
Misschien eten kinderen van beter gesitueerde ouders wel meer of minder of<br />
anders dan kinderen uit middenstandsgezinnen. Als hij zijn onderzoeksgroep<br />
samenstelt uit kinderen van verschillende milieus, kan dat tot een foute<br />
conclusie leiden. Hij moet dus bij de samenstelling van de groepen ervoor<br />
zorgen, dat in beide groepen diverse sociale milieus gelijkelijk zijn vertegenwoordigd.<br />
Hij moet dus zorgen voor goede steekproeven (in een van de<br />
volgende hoofdstukken komen we hier nog op terug).<br />
Er zijn vast nog wel meer vallen waar de onderzoeker in kan trappen, maar hier<br />
laten we het even bij. Blijft nog wel de factor ”toeval” over. Zou hij bv. twee<br />
kleine groepjes samenstellen en met elkaar vergelijken, dan is de kans dat hij<br />
toevallige verschillen vindt veel groter dan wanneer hij met grote groepen<br />
werkt. Een grondige kennis van de statistiek is dan ook onontbeerlijk.<br />
Een van de moeilijke hindernissen die een onderzoeker dus moet nemen, is het<br />
samenstellen van onderzoeksgroepen.<br />
Eén andere moeilijkheid is: wat gaan we meten en hoe gaan we meten<br />
Hoe gaan we na of de kinderen ”dom” zijn Het begrip ”dom” moet worden<br />
geoperationaliseerd; d.w.z. het begrip moet meetbaar en werkbaar worden<br />
gemaakt.<br />
De vraagstelling zou kunnen luiden: In hoeverre verschillen dikke kinderen<br />
van niet-dikke kinderen wat betreft verstandelijke aanleg en wat bereiken ze er<br />
in de praktijk mee<br />
Een onderzoeker zou hier twee maten kunnen gebruiken: de schoolresultaten<br />
en de resultaten van een intelligentietest.<br />
346B1.FM<br />
1.9
Wat is psychologie<br />
Conclusies trekken<br />
Nieuwe vraagstelling<br />
Gefingeerd voorbeeld<br />
Meer hierover onder het kopje ”meten”.<br />
Stel dat de conclusie uit het onderzoek zou luiden: ”Dikke kinderen leveren<br />
minder goede schoolprestaties dan niet-dikke kinderen, maar er is geen<br />
verschil in verstandelijke aanleg tussen beide groepen”. Het is heel begrijpelijk<br />
dat de onderwijzer de verstandelijke vermogens van zijn dikke leerlingen niet<br />
zo hoog aanslaat. Maar de psycholoog denkt meteen: misschien zijn dikke<br />
kinderen wel onzekere kinderen, die uit onzekerheid en angst ”domme”<br />
antwoorden geven op school en die eventuele angst en gebrek aan zelfvertrouwen<br />
compenseren met te veel eten (overeten).<br />
En hiermee is dan de vraagstelling voor een volgend onderzoek geboren.<br />
Tot zover dit voorbeeld. Dit is uiteraard een gefingeerd onderzoek. We hebben<br />
dit bedacht om een aantal punten te illustreren die van belang zijn bij het<br />
uitvoeren van een onderzoek. In de praktijk spreken we veelal van een<br />
experiment. In de psychologische praktijk betekent ”experimenteren” dus niet<br />
”maar eens wat (uit)proberen”, nee, het betekent: op gedegen en op<br />
verantwoorde wijze onderzoek doen.<br />
In het beschreven voorbeeld werd onderzocht of er een verband bestaat tussen<br />
verschillende verschijnselen (fenomenen) die gelijktijdig voorkomen. Men kan<br />
ook onderzoeken of er verschil bestaat tussen omstandigheden nu en gevolgen<br />
daarvan later.<br />
Hiervan volgt een voorbeeld van een in de praktijk uitgevoerd onderzoek.<br />
De vraagstelling luidde: Leren kinderen meer en/of zijn ze beter gemotiveerd,<br />
wanneer ze een eigen inbreng hebben in wat ze leren en hoe ze dat leren, dan<br />
wanneer de lesstof en de wijze waarop die moet worden geleerd, van bovenaf<br />
worden opgelegd<br />
Er werd een bijscholingscursus van een jaar gegeven aan een groep docenten<br />
Nederlandse taal werkzaam bij diverse scholen voor voortgezet onderwijs, die<br />
ten doel had de leraren te leren ”democratischer” (met meer inbreng van<br />
leerlingen enz.) te gaan lesgeven dan ze tot dusver deden. De psycholoog die<br />
was aangetrokken om eventuele cursuseffecten te meten, deed het volgende:<br />
Hij stelde een groep docenten Nederlands samen, die de cursus zou volgen<br />
(experimentele groep) en een (zo veel mogelijk vergelijkbare) groep die de<br />
cursus niet zou volgen (de controlegroep). Zo’n controlegroep is nodig; als je bij<br />
de experimentele groep verschillen vindt tussen de begin- en eindsituatie (hier<br />
dus voor en na de cursus) en je vindt die verschillen niet bij de controlegroep,<br />
dan mag je – met de nodige voorzichtigheid – aannemen dat die gevonden<br />
verschillen (zeer waarschijnlijk) het gevolg zijn van het experiment.<br />
Vervolgens werden beide groepen docenten en hun leerlingen in totaal<br />
viermaal getest : voor, halverwege, aan het eind van de cursus en drie maanden<br />
na de cursus (de zogenaamde follow-up).<br />
De resultaten waren verrassend: aan het eind van de cursus was er wel een<br />
geringe verandering bij de experimentele groep vast te stellen, maar die verandering<br />
was niet groot genoeg om statistisch te kunnen vaststellen dat het geen<br />
toeval kon zijn. Er was wel een significant (= echt, voldoende) verschil tussen<br />
de eindsituatie en de follow-up meting (vierde test). Kennelijk had de cursus<br />
moeten bezinken en bleek er dus pas later een effect te zijn.<br />
Een interessant gegeven was ook, dat meisjes zowel mannelijke als vrouwelijke<br />
docenten als aardiger beoordeelden dan jongens. Meisjes waren ook in het<br />
algemeen meer gemotiveerd dan jongens.<br />
Tot zover over psychologische experimenten.<br />
1.10
Wat is psychologie<br />
Statistische gegevens 8<br />
Tests<br />
Meten<br />
De term ”meten” is al een aantal keren gebruikt. En dat is beslist niet toevallig.<br />
Psychologen proberen namelijk bij hun onderzoek aan betrouwbare gegevens<br />
te komen die statistisch te verwerken zijn.<br />
Bijvoorbeeld als je wilt weten of iemand intelligent genoeg is om een bepaalde<br />
opleiding te kunnen volgen of in een bepaald beroep te kunnen slagen, kun je<br />
dit niet afdoen met een schatting of een algemene indruk. Dan moet je precies<br />
antwoorden of in ieder geval zo precies mogelijk. Dus een zo exact mogelijke<br />
vaststelling.<br />
Iedereen kent in dit verband wel de term IQ (intelligentiequotiënt).<br />
Psychologen willen en moeten dus zo precies mogelijk meten en hebben<br />
daartoe meetinstrumenten ontwikkeld: tests, vragenlijsten, waarmee allerlei<br />
determinanten van menselijk gedrag (veelal) in een getalwaarde (maat)<br />
kunnen worden uitgedrukt.<br />
Tests worden o.a. gebruikt om capaciteiten van mensen vast te stellen, bijvoorbeeld<br />
ruimtelijk inzicht of taal- of cognitieve ontwikkeling. Deze tests zijn – bij<br />
het proces van testconstructies – eerst bij zeer grote groepen proefpersonen<br />
afgenomen. Bij het construeren en ontwikkelen van een test komt nog heel wat<br />
meer kijken, maar voorlopig is het voldoende te weten dat wanneer de test aan<br />
alle eisen voldoet, hij kan worden afgenomen. Het resultaat dat je bij een willekeurig<br />
individu vindt, wordt dan vergeleken met het gemiddelde resultaat op<br />
de test bij de ijkingsgroep (= groep personen die waren betrokken bij het<br />
samenstellen van de test).<br />
In een ander verband noemden we ze al, maar een speciale vorm van tests zijn<br />
de zogenaamde (persoonlijkheids) vragenlijsten. Hiervan wordt bijvoorbeeld<br />
bij beroepskeuzeonderzoek gebruikgemaakt. Voor het construeren hiervan<br />
wordt bijvoorbeeld op grote schaal door het hele land aan mensen in allerlei<br />
beroepen gevraagd te reageren op lijsten beweringen. Bijvoorbeeld: ik vind het<br />
prettig verantwoordelijkheid te dragen; ik houd ervan met mensen om te gaan;<br />
ik kan niet tegen mensen die steeds over hun werk lopen te klagen; ik word<br />
ongeduldig van tijdrovende karweitjes. Achter elke bewering staat: mee eens,<br />
mee oneens, geen mening. Alle reacties op die ingevulde vragenlijsten worden<br />
geanalyseerd en dan blijkt dat bijvoorbeeld bij leidinggevende beroepen zo<br />
vaak ”mee eens” wordt aangekruist bij bewering 17 en 35, dat die in een<br />
beroepskeuzetest gebruikt kunnen worden om te kunnen beslissen of iemand<br />
kans van slagen maakt in een leidinggevende functie.<br />
Voordat zo’n persoonlijkheidsvragenlijst gebruiksklaar is, is heel wat rekenwerk<br />
verricht en natuurlijk is er heel wat meer materiaal nodig dan die twee<br />
vorenstaande beweringen, maar in principe komt een en ander daar toch wel<br />
op neer.<br />
Behalve voor interesse en geschiktheid voor beroepen zijn er bv. ook vragenlijsten<br />
ontwikkeld voor sociale aanpassing, emotionele ontwikkeling, angst en<br />
leiderschap, om er slechts een paar te noemen.<br />
Geen enkele test is voor 100 % betrouwbaar. Geen enkele test is volmaakt. Je<br />
kunt er nooit een uitspraak mee doen die met zekerheid altijd voor honderd<br />
procent waar is, maar het is toch altijd meer verantwoord te beweren, dat Jan<br />
het waarschijnlijk niet zal redden op de havo naar aanleiding van een test, dan<br />
naar aanleiding van zijn postuur of zijn grote mond.<br />
346B1.FM<br />
1.11
Wat is psychologie<br />
Afb. 4. Zal zij slagen in een leidinggevende functie<br />
Lichaam, gedrag en beleven<br />
We definieerden psychologie als de wetenschap die zich bezighoudt met de<br />
studie van de determinanten van het menselijk gedrag. Hoewel ”het lichaam”<br />
primair object van studie is voor o.a. de medische wetenschap, kunnen we ook<br />
in de psychologie niet ”voorbij aan het lichaam”. Zowel in de psychologie als<br />
in de medische wetenschap kwam men meer en meer tot de ontdekking dat de<br />
mens een psychosomatische éénheid vormt. Er bestaat geen persoonlijkheid<br />
zonder lichaam, anderzijds bestaat er geen menselijk organisme dat zich niet<br />
op enigerlei wijze gedraagt ten opzichte van een bepaalde situatie. De mens is<br />
gericht en betrokken op zijn omgeving (en op zichzelf). En die gerichtheid wordt<br />
thans veelal beschouwd als de kenmerkende wijze van zijn van de mens. En die<br />
wijze van ”zijn” heeft twee polen: die van de lichamelijke processen (het fysieke)<br />
en die van de menselijke gedragingen en belevingen (het psychische), die voor<br />
een deel afzonderlijk zijn te bestuderen, maar in feite ook onlosmakelijk met<br />
elkaar zijn verbonden, een onlosmakelijke éénheid vormen.<br />
Het lichaam is van essentieel belang voor psychisch leven; het lichaam is:<br />
9 a. voorwaarde voor het psychisch leven<br />
b. communicatiemiddel met de buitenwereld<br />
c. expressieveld voor het psychisch leven<br />
d. veld van veel psychologische betekenissen.<br />
We zullen beknopt ingaan op elk van deze punten.<br />
Lichaam als voorwaarde voor het psychisch leven<br />
Zoals we o.a. ook in het hoofdstuk ”Functieleer” nog zullen zien, vormt het<br />
lichaam de basis en voorwaarde voor al onze psychische activiteiten, zoals<br />
waarnemen, denken, voorstellen, voelen. zonder een ”normaal” functioneren<br />
van met name het centrale zenuwstelsel (hersenen enz.) en het neuroendocrine<br />
systeem (stofwisseling en hormoonhuishouding enz.) kunnen<br />
dergelijke psychische activiteiten zich niet of niet optimaal ”voltrekken”.<br />
Zonder lichamelijke processen zijn dus geen psychische activiteiten mogelijk.<br />
1.12
Wat is psychologie<br />
Lichaam als communicatiemiddel naar (met) de buitenwereld<br />
Via het lichaam – spraak, lichaamshouding, gelaatsexpressie, bewegingen enz.<br />
– treedt de mens in contact met de buitenwereld. De wijze waarop de mens zich<br />
gedraagt en in contact treedt met de omgeving, wordt grotendeels bepaald<br />
door de bouw en de functies van het lichaam. In tegenstelling tot de meeste<br />
dieren loopt de mens rechtop en is hierdoor in staat zijn medemens aan te<br />
kijken en bv. op gelaatsexpressies te reageren. De mens hoeft zo ook zijn<br />
handen niet (meer) te gebruiken om zich voort te bewegen, maar heeft zijn<br />
handen vrij om er andere dingen mee te doen: o.a. in contact te treden met de<br />
wereld om hem heen, het betasten van de dingen, het strelen van een kind of<br />
een geliefde, het maken van gebruiks- en kunstvoorwerpen en zo kunnen we<br />
nog wel een tijdje doorgaan.<br />
Lichaam als expressieveld voor en van het psychische leven<br />
Bepaalde emoties, zoals verdriet, blijdschap, woede kunnen in en door het<br />
lichaam tot uiting komen (in lichaamshouding, gelaatsexpressie enz). We<br />
spreken van: verstijven van schrik, haar gezicht straalt van blijdschap, haar<br />
ogen staan dof van verdriet …<br />
Naast emoties kunnen bijvoorbeeld ook levenservaringen, de leefwijze of zelfs<br />
de levenshouding soms in en door het lichaam (lichaamshouding en gelaatsexpressie)<br />
tot uiting komen. We moeten overigens wel weer voorzichtig zijn<br />
met het ”duiden” van dergelijke lichaams- en gelaatsexpressies, want we<br />
kunnen dan gemakkelijk verzeild raken op het terrein van niet-getoetste, en<br />
niet wetenschappelijk onderbouwde vooronderstellingen, vooroordelen en<br />
stereotyperingen.<br />
Gevoelens en levenservaringen zijn trouwens lang niet bij iedereen ”van het<br />
gezicht af te lezen”. Dit is per persoon verschillend.<br />
Bij sommige mensen kunnen gevoelens van woede, verdriet, stress, wanneer<br />
die gevoelens zich niet op een andere wijze kunnen ontladen en wanneer ze<br />
chronisch van aard zijn, zich ”verinnerlijken” en in pathologische (ziekelijke)<br />
lichamelijke aandoeningen tot uiting komen. In de medische wetenschap<br />
spreekt men dan van psychosomatische ziekten; lichamelijke aandoeningen<br />
zonder duidelijk aanwijsbare organische oorzaak, maar waarvan de oorzaak<br />
vooral in de ”psychische sfeer” ligt.<br />
Lichaam als veld van veel psychologische betekenissen<br />
Het eigen lichaam – bouw, huidskleur, haarkleur, vorm van het hoofd en van<br />
de ledematen enz. – heeft voor ieder persoon een eigen specifieke betekenis,<br />
maar gewoonlijk zijn we ons hier niet steeds van bewust. In normale omstandigheden<br />
”vergeten” we als het ware het eigen lichaam, is het lichaam een<br />
middel om een bepaald doel te bereiken.<br />
Dit wordt anders wanneer we ons langdurig bekeken voelen, of wanneer we<br />
spottende of begerige blikken op ons lichaam (of een deel ervan) zien gericht,<br />
of wanneer we lovende of afkeurende opmerkingen over ons lichaam horen;<br />
het lichaam kan dan een object voor ons worden.<br />
Voorzover bekend is de mens het enige wezen, dat over zichzelf, over het eigen<br />
lichaam, over zijn eigen gedachten en gevoelens kan nadenken en zichzelf kan<br />
beoordelen.<br />
We noemen dit het zelfbewustzijn of het reflecterend bewustzijn.<br />
In de loop van de ontwikkeling vormt de mens zich, onder invloed van een<br />
groot aantal factoren, waarop we hier niet kunnen ingaan, een beeld van<br />
zichzelf (het zelfbeeld).<br />
Dit zelfbeeld, dat zich in de loop van het leven kan wijzigen, is opgebouwd uit<br />
een aantal ”elementen” (bouwstenen) die als het ware een soort ”hiërarchie”<br />
346B1.FM<br />
1.13
Wat is psychologie<br />
vormen en waarbij nu eens deze en dan weer die de meest centrale plaats<br />
inneemt in de opbouw van het zelfbeeld. Een voorbeeld:<br />
Jan is ingenieur, is getrouwd met Marloes, heeft als hobby voetbal enz. Al deze<br />
factoren kunnen (en zullen veelal) een rol spelen in zijn zelfbeeld, maar de ene<br />
factor zal op een bepaald moment een belangrijkere rol spelen (in zijn<br />
zelfbeeld) dan de andere. Vragen we bv. aan Jan: ”Wie ben je” (zichzelf te<br />
beschrijven) dan zal hij bv. als eerste bouwsteen noemen: ”Ik ben ingenieur” en<br />
bv. vervolgens ”Ik ben getrouwd met Marloes” en ”Ik ben vader van twee<br />
kinderen” enz. In zijn zelfbeeld speelt zijn beroep dus een zeer belangrijke rol<br />
(in ieder geval op dit moment).<br />
Zoals we eerder schreven, zijn we ons er niet altijd expliciet van bewust dat we<br />
”een lichaam hebben”; noch hoe ons zelfbeeld er ”precies uitziet”, maar zeker<br />
is wel dat ons zelfbeeld – veelal onbewust – altijd een rol speelt bij onze houding<br />
en ons gedrag ten opzichte van de omgeving en ten opzichte van onszelf.<br />
Voor sommige mensen vormt ”het lichaam” (of een deel ervan) een zeer<br />
centrale ”bouwsteen” van het zelfbeeld; dit kan zowel een positieve<br />
(emotionele) als een negatieve (emotionele) lading hebben. In extreme<br />
gevallen kan die preoccupatie met het eigen ”lichaam” zulke proporties<br />
aannemen dat het pathologisch (ziekelijk) wordt. Het lichaam kan dan iets<br />
onpersoonlijks worden, een object, alsof het niet meer het eigen vertrouwde<br />
lichaam van de persoon zelf is. We spreken dan van het geobjectiveerde<br />
lichaam, een object waar hij of zij als het ware ”van op een afstand naar kijkt”.<br />
Een dergelijke beleving is overigens niet uitsluitend het gevolg van een pathologische<br />
toestand. Eenieder van ons heeft weleens dat gevoel en die ervaring<br />
maar gelukkig is dat meestal niet van blijvende aard.<br />
Genoeg over de relatie lichaam, gedrag en beleven.<br />
Tot slot van dit hoofdstuk zullen we nog enige aandacht schenken aan de<br />
werkterreinen van de psycholoog.<br />
Werkterrein van de psycholoog<br />
0 In dit hoofdstuk is uiteengezet dat psychologen zich op wetenschappelijke<br />
wijze bezighouden met menselijk gedrag in het algemeen en met determinanten<br />
(oorzakelijke factoren) van menselijk gedrag in het bijzonder.<br />
Waar komt dat in de praktijk op neer<br />
Laten we een greep doen uit het enorme gevarieerde werkterrein – de psychologie<br />
is immers in feite geïnteresseerd in alles wat met de mens te maken heeft<br />
– waarop psychologen bezig zijn:<br />
1. Psychologen doen onderzoek<br />
Psychologen doen bv. onderzoek naar de verbanden tussen werkomstandigheden<br />
en ziekteverzuim, naar de effecten van geneesmiddelen op het<br />
reactievermogen, naar de persoonlijkheidsontwikkeling, naar het verloop<br />
van leerprocessen en cognitieve (kennis)processen en zo meer.<br />
2. Psychologen passen resultaten van onderzoek toe<br />
Psychologen – vooral klinisch psychologen – doen bijvoorbeeld therapie bij<br />
mensen met een gestoorde emotionele ontwikkeling. Therapieën zijn er in<br />
verschillende soorten. Wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat ze alle<br />
berusten op een bepaalde, in meer of mindere mate wetenschappelijk<br />
gefundeerde theorie, ook al is zo’n theorie vaak nog niet waterdicht.<br />
1.14
Wat is psychologie<br />
De effecten van de waarneming op het handelen van mensen worden ook<br />
bestudeerd en de resultaten uit deze onderzoeken worden o.a. in de reclame<br />
en bij de ”verkeersplanning” niet zonder succes toegepast.<br />
Psychologen werken ook mee aan de ontwikkeling van nieuwe leermethoden<br />
(de globalisatiemethode bij lezen bv.).<br />
Onderzoek naar lichamelijke aspecten van menselijk gedrag kan leiden tot<br />
adviezen met betrekking tot bv. de leefwijze van topsporters (mentale<br />
belasting).<br />
Psychologen testen: bij school- en beroepskeuze, maar bv. ook in kindertehuizen,<br />
psychiatrische ziekenhuizen.<br />
Samenvatting<br />
We hebben u in kort bestek een globale indruk gegeven van het gebied waarop<br />
de psychologie zich richt, namelijk het menselijk gedrag en de factoren die<br />
hierop inspelen en het menselijk gedrag bepalen.<br />
Vervolgens maakten we kennis met de speciale manier waarop dit menselijk<br />
gedrag wordt bestudeerd: de wetenschappelijke methode. In het volgende<br />
hoofdstuk zullen we daar wat dieper op ingaan.<br />
Ook schonken we enige aandacht aan de relatie lichaam, gedrag en leven.<br />
Tot slot van dit hoofdstuk bespraken we op welke terreinen psychologen zoal<br />
werkzaam kunnen zijn (we deden een kleine greep uit het enorm gevarieerde<br />
werkterrein).<br />
Oefenopgave 1<br />
Toen de psychologie nog geen zelfstandige wetenschap was, maar nog sterk<br />
onder invloed stond van de filosofie en de theologie, had men vooral aandacht<br />
voor .....<br />
A. hoe de mens zich moet gedragen.<br />
B. hoe de mens zich feitelijk gedraagt.<br />
C. zowel A als B.<br />
D. Geen van drieën.<br />
Oefenopgave 2<br />
Ouders vragen een psycholoog: ”Waarom kan ons kind zo slecht meekomen<br />
op de havo” Op basis waarvan komt een psycholoog (zeer waarschijnlijk) tot<br />
een conclusie en een advies<br />
A. Observatie van het gedrag van het kind.<br />
B. Interviewgegevens en testresultaten.<br />
C. Gedragsobservaties, interviewgegevens en testresultaten.<br />
D. Het vergelijken van diverse waarnemingen bij het kind met soortgelijke<br />
waarnemingen (observaties, interviewgegevens en testresultaten) bij vergelijkbare<br />
kinderen.<br />
346B1.FM<br />
1.15
Wat is psychologie<br />
Oefenopgave 3<br />
Eén van de omschrijvingen van het begrip ”gedrag” is: Gedrag is de objectief te<br />
observeren en te registreren activiteit van het organisme. Volgens deze<br />
omschrijving vallen gemoedstoestanden ook onder het begrip ”gedrag”, want<br />
mededelingen over gemoedstoestanden zijn .....<br />
A. objectief te observeren.<br />
B. te registreren.<br />
C. Zowel A als B is juist.<br />
D. Zowel A als B is onjuist.<br />
Oefenopgave 4<br />
Wat onderzoeken we in feite met persoonlijkheidsvragenlijsten<br />
A. Gevoelens, gedachten, belevingen, interessen enz. van mensen.<br />
B. Mededelingen van mensen over hun gevoelens, gedachten, belevingen,<br />
interessen enz.<br />
C. Noch A, noch B.<br />
D. Zowel A als B.<br />
Oefenopgave 5<br />
Onder ”operationaliseren” van begrippen verstaan we .....<br />
A. het in woorden omschrijven van een begrip.<br />
B. het in woorden omschrijven van een verschijnsel.<br />
C. het hanteerbaar, werkbaar en meetbaar maken van een begrip of<br />
verschijnsel.<br />
D. geen van bovenstaande omschrijvingen.<br />
Oefenopgave 6<br />
Wanneer in een psychologisch experiment de resultaten van de experimentele<br />
groep significant verschillen met die van de controlegroep, bedoelen we met<br />
een significant verschil:<br />
A. gevonden verschil is niet aan het toeval toe te schrijven.<br />
B. gevonden verschil is aan het toeval toe te schrijven.<br />
C. gevonden verschil is niet betekenisvol.<br />
D. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.<br />
Oefenopgave 7<br />
Welke van de volgende omschrijvingen geeft het duidelijkst weer wat het<br />
onderzoeksobject en het doel van de psychologie als wetenschap is<br />
A. psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoeken van<br />
gedrag.<br />
B. <strong>Psychologie</strong> bestudeert het menselijk gedrag.<br />
C. psychologie bestudeert het gedrag om dit te kunnen verklaren.<br />
D. psychologie bestudeert determinanten van menselijk gedrag om dat gedrag<br />
te kunnen voorspellen en zo nodig gedrag van anderen te kunnen<br />
beïnvloeden.<br />
1.16
Wat is psychologie<br />
Oefenopgave 8<br />
Wanneer spreken we van het geobjectiveerde lichaam We spreken van het<br />
geobjectiveerde lichaam als .....<br />
A. we iemands lichaam vanaf een afstand bekijken.<br />
B. iemand zijn/haar eigen lichaam als object beleeft, als iets wat hem of haar<br />
”vreemd” of niet meer ”eigen” is.<br />
C. we een lekker warm bad nemen en als dat behaaglijk aanvoelt.<br />
D. er zowel sprake is van A en B en C.<br />
Oefenopgave 9<br />
Welke van de vier volgende uitspraken is NIET juist<br />
A. Psychologen passen therapie toe bij mensen met een gestoorde emotionele<br />
ontwikkeling.<br />
B. Psychologen onderzoeken het reactievermogen van mensen die met alcohol<br />
op aan het verkeer deelnemen.<br />
C. Psychologen bestuderen het baltsgedrag van vogels.<br />
D. Psychologen onderzoeken verbanden tussen arbeidsomstandigheden en<br />
arbeidssatisfactie.<br />
Oefenopgave 10<br />
Welke van de vier volgende factoren speelt bij testconstructie (waarschijnlijk)<br />
GEEN rol<br />
A. Een objectief criterium voor het te meten verschijnsel.<br />
B. Representativiteit van de steekproef of proefgroep.<br />
C. De kleding van de testsamensteller.<br />
D. De omgeving waarin het onderzoek plaatsvindt.<br />
Oefenopgave 11<br />
Wat vindt u van de bewering ”roodharige meisjes hebben meer temperament<br />
dan meisjes met een andere haarkleur”<br />
Motiveer uw antwoord.<br />
Oefenopgave 12<br />
Psychologen onderzoeken determinanten van menselijk gedrag.<br />
Noem enkele mogelijke determinanten.<br />
Oefenopgave 13<br />
Waarom maakt een psycholoog gebruik van statistiek<br />
Oefenopgave 14<br />
Een psycholoog wil onderzoeken of er een verschil in rekenprestaties bestaat<br />
tussen jongens en meisjes.<br />
Noem minstens vijf factoren waarmee hij rekening moet houden bij het<br />
samenstellen van de proefgroepen.<br />
346B1.FM<br />
1.17
Wat is psychologie<br />
Parate-kennisvragen<br />
1 Wat betekent ”psychologie” letterlijk<br />
2 Waarop richtte de studie van de mens zich eind 19de eeuw meer en meer, toen<br />
de psychologie een zelfstandige wetenschap werd<br />
3 Hoe definiëren we ”psychologie” voorlopig<br />
4 Wat is in het dagelijks spraakgebruik de meest gangbare betekenis van het<br />
woord ”gedrag”<br />
5 Op welke drie manieren wordt ”gedrag” in dit hoofdstuk (ook) omschreven<br />
6 Met welke doelen bestudeert een psycholoog menselijk gedrag<br />
7 Op welke factoren moet de onderzoeker letten bij het samenstellen van proefgroepen<br />
(steekproefgroepen)<br />
8 Waarom meten psychologen en waarmee meten ze<br />
9 Welke vier functies vervult ”het lichaam” voor de psychische activiteiten<br />
0 Noem enkele – van de zeer vele – terreinen waarop psychologen werkzaam<br />
(kunnen) zijn.<br />
1.18
Wat is psychologie<br />
Uitwerking van de oefenopgaven<br />
Oefenopgave 1<br />
Juiste antwoord is A.<br />
De psychologie was toen nog geen zelfstandige wetenschap. Antwoord B is<br />
onjuist; niet wat en hoe de mens waarnam, dacht en voelde enz. was het object<br />
van studie, maar hoe de mens moest zijn tegen de achtergrond van godsdienstige<br />
(en filosofische) waarden en normen. C en D zijn niet van toepassing.<br />
Oefenopgave 2<br />
Het juiste antwoord is D.<br />
De psycholoog doet diverse ”waarnemingen” (test, interview, observaties enz.)<br />
bij het kind en zal de resultaten vergelijken met soortgelijke waarnemingen bij<br />
een vergelijkbare groep kinderen en zal op grond hiervan tot een conclusie en<br />
advies komen. A, B en C vertegenwoordigen elk één van de onderzoeksgegevens.<br />
Oefenopgave 3<br />
Het juiste antwoord is C.<br />
Gemoedstoestanden zijn een vorm van gedrag dus ze zijn zowel objectief te<br />
oberserveren als te registreren. A en B zijn beide juist. D is niet van toepassing.<br />
Oefenopgave 4<br />
Het juiste antwoord is B.<br />
Met persoonlijkheidsvragenlijsten onderzoekt men strikt genomen mededelingen<br />
van mensen over hun gedachten, gevoelens, belevenissen, interesses enz.<br />
A: In de psychologie wordt veel gebruikgemaakt van dergelijke persoonlijkheidsvragenlijsten<br />
omdat ze volgens veel psychologen belangrijke relevante<br />
informatie kunnen verschaffen over de gevoelens, gedachten enz. van de ander.<br />
C en D zijn niet van toepassing.<br />
Oefenopgave 5<br />
Het juiste antwoord is C.<br />
Onder ”operationaliseren” verstaan we: het hanteerbaar, werkbaar en/of<br />
meetbaar maken van een begrip of verschijnsel. A en B zijn onvolledig,<br />
antwoord D is niet van toepassing.<br />
Oefenopgave 6<br />
Het juiste antwoord is A.<br />
We noemen een gevonden verschil ”significant” (afwijkend) wanneer het<br />
gevonden verschil, op een vooraf bepaald ”significantieniveau” (zie hoofdstuk<br />
Statistiek), niet aan het toeval kan worden toegeschreven. B en C zijn niet juist.<br />
D is niet van toepassing.<br />
Oefenopgave 7<br />
Het juiste antwoord is D.<br />
Zie omschrijving; antwoord D spreekt voor zichzelf.<br />
Antwoorden A, B en C zijn onvolledig.<br />
346B1.FM<br />
1.19
Wat is psychologie<br />
Oefenopgave 8<br />
Het juiste antwoord is B.<br />
We spreken van het ”geobjectiveerde lichaam” wanneer iemand zijn/haar eigen<br />
lichaam als een ”object” beleeft, als iets wat hem of haar ”vreemd” en niet<br />
(meer) ”eigen” is. A is niet volledig. C is onjuist. D is niet van toepassing.<br />
Oefenopgave 9<br />
Het juiste antwoord is C.<br />
Baltsgedrag van vogels behoort niet direct tot het studie- en onderzoekobject<br />
van de psychologie; dit behoort primair tot het terrein van de ”dierlijke<br />
gedragsleer” (ethologie); ethologie kan soms deel uitmaken van de universitaire<br />
opleiding psychologie, maar praktiserende psychologen houden zich<br />
zelden of nooit bezig met ”dierlijk gedrag”. A, B en D zijn juiste beweringen en<br />
daardoor niet het antwoord.<br />
Oefenopgave 10<br />
Het juiste antwoord is C.<br />
Bij het construeren van een test is het belangrijk een juist objectief criterium te<br />
kiezen voor het te meten verschijnsel, moet de steekproef zo veel mogelijk<br />
representatief zijn en moet de omgeving waarin de steekproefgroep ”aan een<br />
eerste onderzoek wordt onderworpen” zo veel mogelijk ”gelijk zijn”; de kleding<br />
van een samensteller speelt bij dit alles geen rol. A, B en D spelen wel een rol bij<br />
testconstructie en zijn daardoor geen juiste antwoorden.<br />
Oefenopgave 11<br />
Voorzover bekend is, is dit een bewering die nooit in een experiment met<br />
wetenschappelijke methoden getoetst is. We hebben hier dus te maken met een<br />
niet-getoetst vooroordeel, een vooronderstelling. We kunnen en mogen geen<br />
conclusies trekken uit en geen betekenis hechten aan een derglijke bewering.<br />
Oefenopgave 12<br />
Mogelijke determinanten (oorzakelijke factoren) van gedrag kunnen o.a. zijn:<br />
erfelijke factoren, milieu- en omgevingsfactoren in de ruimste zin van het<br />
woord: opvoedingssituatie, opvoedingsstijl, gezinssituatie, plaats in de<br />
kinderrij, (school)opleiding, vrienden en vriendinnen, leeftijd, cultuurpatroon<br />
waarin men opgroeit, godsdienst enz.<br />
Oefenopgave 13<br />
Een psycholoog maakt om velerlei redenen gebruik van de statistiek, o.a. om<br />
vast te stellen of waarnemingen al of niet op toeval berusten, om steekproeven<br />
samen te stellen zodat ze representatief zijn voor de groepen die onderzocht<br />
moeten worden en voor het op systematische wijze verzamelen en toetsen van<br />
gegevens enz. In het hoofdstuk ”Statistiek” komen we hier nog uitvoerig op<br />
terug.<br />
Oefenopgave 14<br />
Factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het samenstellen van<br />
de proefgroepen, zijn o.a.: het sociale milieu, de leeftijd, opleidingsniveau,<br />
geslacht, groepsgrootte, interesse, IQ, gemotiveerdheid, lichamelijke toestand,<br />
gezinssamenstelling. De variabelen moeten zo veel mogelijk ”gelijkelijk” over<br />
beide groepen (jongens en meisjes) zijn verdeeld.<br />
1.20