Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
èn dood, psalm èn vloek, bekeering èn verharding, de nederigheid van wie voor Hem knielt èn<br />
den dwazen hoogmoed, van wie de vuist tegen Hem balt; - zoo kan soms ook de mensch in een<br />
enkel oogenblik plotseling tegelijkertijd gegrepen worden door een onverdeeld gezicht op het<br />
tegelijkertijd bestaan van zuiver contrasteerende dingen.<br />
Daar golft in zulke oogenblikken een diepe smart op in een menschenziel. Want zij is niet als<br />
God. Zij is eindig, en kan de dingen niet aan; ze kan ze niet ten volle ver-werken.<br />
Aan den anderen kant: er is ook een glimp van goddelijke rust, komende over zulk een ziel. Zij<br />
lijdt wel, maar komt niet in dat lijden om. Ze treedt weer in ruststand. Een mensch, die<br />
contrasten in |380| éénzelfde oogenblik van zijn aandacht tegelijk heeft gezien, zeker, hij lijdt, -<br />
maar dan toch altijd zóó, dat het bestaan van het contrast hem niet meer in het lijden<br />
onderdompelt, doch dat het in volle rust zijn gedachten bezig houdt. Het schenkt zelfs aan zijn<br />
denken een hoog-verhevenheid; een voornaamheid, welke wel blijft binnen de maat van het<br />
schepsel, doch die niettemin iets in zich heeft van het goddelijk zien in zaligheid.<br />
De ironie behoort tot het beeld Gods in den mensch.<br />
Wij noemden enkele malen God.<br />
Daar staat omtrent dien hoogen God in den bijbel: "die in den hemel woont, lacht." (Ps. 2).<br />
Dat is ook ironie; en daaromheen liggen woorden van goddelijke liefde, goddelijk recht,<br />
goddelijke heiligheid en goddelijken toorn.<br />
Zóó nu, als God lacht, omdat Hij altijd door de dwaasheid van de menschen ziet tegenover Zijn<br />
wijsheid, en omdat Hij altijd de onmogelijkheid van een overwinning, op God behaald,<br />
aanschouwt tegenover het dwaze woelen der menschenkinderen en der duivelen, die toch altijd<br />
weer trachten den Almachtige te verslaan, - zóó kan er soms een moment in het leven van den<br />
mensch zijn, waarin hij even iets ontvangt, iets mee-krijgt, iets doorleeft van dat goddelijke zien.<br />
De glimlach, die dan over het gelaat van den mensch trekt, is een heel flauwe, en - momenteele,<br />
afschaduwing van wat in God zelf volkomen is, en - immer duurt.<br />
Neen, die glimlach is dan geen zonde.<br />
Zij is enkel rust.<br />
Gelijk God, de Heere, altijd, in de rust van Zijn zaligheid, toch ook weer de bewogenheid heeft,<br />
die Hem doet uitgaan in liefde tot de gevallen wereld, ja gelijk God schreit in den mensch Jezus<br />
<strong>Christus</strong>, waar Hij lacht in hetzelfde uur, zelfs van Gethsemané, lacht in de zalige rust van Zijn<br />
goddelijk bestaan, zoo kan ook bij den mensch, de ironie niet verweten worden, dat zij de<br />
bewogenheid, het meê-voelen en meê-lijden met een kromme en verdraaide wereld zou doen<br />
ophouden en stilzetten. Het is juist omgekeerd: alleen hij, die ironisch gezien heeft, hoe dwaas de<br />
zonde is, hoe potsierlijk recalcitrante dwergen zijn bij God, hoe belachelijk toch |381| eigenlijk<br />
het wringen en woelen is van de hel, alleen hij kan in rust, in zelfbeheersching, tot de wereld<br />
uitgaan, om de dwergen, hetzij neer te donderen, hetzij op te richten, en uit te rekken tot hun<br />
normale grootte; of om de potsierlijke narren, die te spelen gaan voor den drempel van Gods<br />
heiligheids-paleis, met zijn subliemen lach weg te daveren, of hun den levensernst te leeren. De<br />
ironie is een woord-uiting van een verheven stand van rust; maar zij sluit volstrekt niet uit het<br />
diepe medelijden, de donkere smart, de liefdevolle bewogenheid.<br />
De ziel des menschen nu is, wijl zij menschelijk is, tot deze ironie bekwaam.<br />
Hier toch toont zij, een plaats te hebben tusschen God en Satan in.<br />
Van God hoorden wij zeggen, dat Hij in Zijn hemel lacht. Dat is de ruststand, de volkomen<br />
zaligheids-beleving, van dien God, die de contrasten van het wereld-leven immer voor Zijn<br />
aandacht heeft.<br />
Maar aan den anderen kant der wereld ligt de Satan. Van hem staat er, dat hij siddert (Jacobus 2 :