schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be
schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be
Trend 5. Hoe lang en wanneer werken we Toekomstbeelden over een betere wereld werden vroeger vaak beheerst door romantische taferelen waarin de spelende mens de noodzaak van arbeid heeft overwonnen en de vrije tijd het ware leven vormt. Al in 1958 voorspelde de Nederlandse futuroloog Polak (1958, 148) de komst van de vrijetijdsmaatschappij door toedoen van automatisering en informatisering: ‘Niet-arbeid, geenszins vrijwillig doch gedwongen, zal de nieuwe samenleving kenmerken. We hebben dan niet meer te doen met een uitverkoren kleine ‘leisure class’, maar met een kolos op lemen voeten: een ‘leisure mass’. Van Polaks vrijetijdsmaatschappij is intussen in tijden niets meer gehoord. ‘Werk, werk en nog eens werk’ zo luidde de titel van de beleidsnota van de Minister van Werk, Welzijn op het werk en Pensioenen Frank Vandenbroucke uit 2003. De evolutie van de werkzaamheidsgraad in de laatste 2 decennia (zie trend 1) toonde al aan dat een steeds groter aandeel van de mensen in Vlaanderen op beroepsactieve leeftijd betaald werk verrichten. Rekening houdend met de gelijktijdige toename van de bevolking op beroepsactieve leeftijd in de beschouwde periode moeten we concluderen dat in Vlaanderen nog nooit zoveel mensen aan het werk zijn als vandaag. Toch zou het overhaast zijn hieruit te concluderen dat van ‘minder werken’ niets in huis is gekomen. In de afgelopen 25 jaar is het gemiddelde aantal gewoonlijk gewerkte uren wel degelijk afgenomen. Dit is vooral toe te schrijven aan de toename van korte werkweken. Het aandeel van de werkenden dat wekelijks gewoonlijk 20 uur of minder werkt en het aandeel dat tussen 20 en 30 uur werkt, is in de beschouwde periode zowat verdubbeld. Deze kortere werkweek is dan weer verbonden met de stijgende arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Meer vrouwen zijn aan het werk gegaan (trend 2), maar ze werken minder uren dan mannen zowel in voltijdse als deeltijdse jobs. Figuur 12. Aandeel van de werkenden tussen 15 en 64 jaar per categorie wekelijks gewoonlijk gewerkte uren (linker y-as) en gemiddeld gewoonlijk gewerkte uren per week bij werkenden tussen 15 en 64 jaar (rechter y-as) in het Vlaamse Gewest, periode 1983-2007. 100% 42 per categorie gewerkte uren per week 80% 60% 40% 20% 0% 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 40 38 36 34 32 30 gemiddeld aantal gewerkte uren per week < 20 uren 21 - 30 uren 31 - 40 uren 41 - 60 uren > 60 uren Gemid aantal gewerkte uren per week Bron: Eurostat – EU-LFS (Bewerking Steunpunt WSE). 85 Al ge m e e n - We r k
Loyen (2005) verwijst onder meer naar de economische ontwikkeling en het arbeidsmarktbeleid om de toename van de deeltijdarbeid te duiden. Gezien deeltijdarbeid meer verspreid is in dienstensectoren, werkt een tertiarissering van de economie deeltijdarbeid in grote mate in de hand. Naarmate de desindustrialisering zich verder doorzet, mag dan ook een verdere toename van het aantal werknemers met deeltijdarbeid verwacht worden. Ook het arbeidsmarktbeleid beïnvloedt de keuze voor deeltijdarbeid. Zo houdt het grote aandeel deeltijdarbeid bij de 50-plussers verband met het arbeidsmarktbeleid. Uitgaand van de stelling dat een geleidelijke uittreding de definitieve uittreding uitstelt, zijn er diverse maatregelen genomen om oudere werknemers langer aan het werk te houden. De invoering van het voor 50-plussers voordelige tijdskrediet in 2002 past in dit plaatje. Dergelijke maatregelen verklaren waarom, zowel bij de mannen als bij de vrouwen, het aandeel deeltijdarbeid in het Vlaamse Gewest het hoogst ligt bij de loontrekkende 50-plussers. Enerzijds werkt de Vlaming gemiddeld wat minder uren dan vroeger, maar anderzijds is er ook een groter deel van de Vlamingen aan het werk. Met als resultaat dat de tijd die de doorsnee Vlaming besteedt aan betaald werk ongeveer stabiel is gebleven. Dit blijkt ook uit tijdsbestedingsonderzoek waarbij een aselecte steekproef van Vlamingen gevraagd werd al hun activiteiten te noteren met tijdstip en duur (Glorieux e.a., 2007). De gegevens over arbeidstijd voor 3 uitgevoerde tijdsbestedingsonderzoeken in Vlaanderen zijn niet voor dezelfde leeftijdscategorieën beschikbaar. Maar voor vergelijkbare leeftijdsgroepen blijkt toch dat de tijd besteed aan arbeid op enkele minuten na stabiel blijft (tabel 1). De ‘gemiddelde’ Vlaming in de betrokken leeftijdscategorieën is de afgelopen 2 decennia evenveel blijven werken. Dit is het resultaat van 2 verschillende evoluties: een toename van het aandeel Vlamingen dat werkt en een afname van het aantal arbeidsuren dat die Vlaming werkt. Tabel 1. Tijd besteed aan werk gedurende volledige week, 18- tot 75-jarigen, duur per respondent, in Vlaanderen, 1988, 1999 en 2004, in uren. Leeftijdscategorie 1988 1999 2004 21-40 jaar 27:54u 27:45u nb 18-75 jaar nb 20:49u 20:43u nb = niet beschikbaar. Bron: Glorieux e.a. (2007). Gemiddeld werkt de Vlaming gedurende de laatste 2 decennia even veel, maar werkt die ook nog op hetzelfde ogenblik Er zijn tal van redenen om aan te nemen waarom de job tijdens de kantooruren de plaats moet ruimen voor meer flexibele arbeidstijden (Glorieux e.a., 2007). Door de globalisering van de economie hebben veel organisaties te maken met een verscherpte concurrentie vanuit lagelonenlanden. Een soepele inzet van arbeidskrachten teneinde de klant op alle mogelijke momenten te kunnen bedienen is dan een middel om deze concurrentiepositie te verbeteren. Ook het toenemende belang van de tewerkstelling in de dienstensector kan bijdragen tot meer flexibele arbeidstijden. Zo zijn werknemers in de vrijetijdseconomie bij uitstek aan het werk wanneer anderen dat niet zijn. So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 86
- Page 36 and 37: Bij de hoogste onderwijstrede (hoge
- Page 38 and 39: instapleeftijd dan stellen we vast
- Page 40 and 41: hebben driemaal meer kans op doorve
- Page 42 and 43: professionele status (nooit gewerkt
- Page 44 and 45: 2.4. Deeltijds onderwijs 2.4.1. Een
- Page 46 and 47: gedurende minimaal 28 uur per week
- Page 48 and 49: de toegang tot het hoger onderwijs
- Page 50 and 51: PSBH Lager onderwijs Lager secundai
- Page 52 and 53: Figuur 12 Figuur 12. Aandeel tewerk
- Page 54 and 55: op de 8 afgestudeerden een tekort i
- Page 56 and 57: komen. In het secundair onder wijs
- Page 58 and 59: cratische’ vaandel. Deze maatscha
- Page 60 and 61: Figuur 15 Figuur 15. Participatie a
- Page 62 and 63: om dat in de toekomst te doen. Intr
- Page 64 and 65: Wil men dat kinderen met meer gelij
- Page 66 and 67: 11 Streaming betekent dat jongeren,
- Page 68: Intergenerationele mobiliteit inzak
- Page 71 and 72: Met de kop in het zand zoveel mogel
- Page 73 and 74: Figuur 2. Figuur 2 70 De evolutie v
- Page 75 and 76: Figuur 4. Figuur 4 60 Evolutie van
- Page 77 and 78: van verschillende cohorten heeft la
- Page 79 and 80: om een baan te behouden. Het lijkt
- Page 81 and 82: Figuur 9. Figuur 9 index index (198
- Page 83 and 84: men van werkgelegenheid) immers der
- Page 85: Naast deze objectieve indicatoren b
- Page 89 and 90: Tabel 2. Aandeel van de werkenden (
- Page 91 and 92: sen toelaat om talenten te ontplooi
- Page 93 and 94: aantal ervaren ‘arbeid-gezin spil
- Page 95 and 96: werknemers, het monotone en repetit
- Page 97 and 98: Het aandeel ongeschoolde en geoefen
- Page 99 and 100: Opvallend in de nadere analyse van
- Page 101 and 102: stand inzake kwalificaties bij het
- Page 103 and 104: Figuur 15. Aantal ongevallen op de
- Page 105 and 106: Door middel van een institutioneel
- Page 107 and 108: Zeker: werk komt nog regelmatig aan
- Page 109 and 110: Noten 1 De voornaamste databron voo
- Page 111 and 112: Sels, L., Forrier, A. & Verbruggen,
- Page 114 and 115: Inkomen, verdeling en armoede: over
- Page 116 and 117: De data waarop de OESO-studie voort
- Page 118 and 119: armoederisico van laaggeschoolden i
- Page 120 and 121: 3.2. Gegevens De enquêtegegevens w
- Page 122 and 123: 4. Evoluties inzake inkomen, inkome
- Page 124 and 125: 1500 1400 1400 1300 1300 deren. Daa
- Page 126 and 127: 60% Figuur 4a. Evolutie in deprivat
- Page 128 and 129: Figuur 5. Figuur 5 100% 90% 80% 70%
- Page 130 and 131: 70% 60% 50% mene 40% Directie Stati
- Page 132 and 133: Figuur 7 100% volwassenen en kinder
- Page 134 and 135: elpensioentrekkers is gegroeid tuss
Loyen (2005) verwijst onder meer naar de economische ontwikkeling en het ar<strong>be</strong>idsmarkt<strong>be</strong>leid<br />
om de toename van de deeltijdar<strong>be</strong>id te duiden. Gezien deeltijdar<strong>be</strong>id meer<br />
verspreid is in dienstensectoren, werkt een tertiarissering van de economie deeltijdar<strong>be</strong>id<br />
in grote mate in de hand. Naarmate de desindustrialisering zich verder doorzet, mag<br />
dan ook een verdere toename van het aantal werknemers met deeltijdar<strong>be</strong>id verwacht<br />
worden.<br />
Ook het ar<strong>be</strong>idsmarkt<strong>be</strong>leid <strong>be</strong>ïnvloedt de keuze voor deeltijdar<strong>be</strong>id. Zo houdt het grote<br />
aandeel deeltijdar<strong>be</strong>id bij de 50-plussers verband met het ar<strong>be</strong>idsmarkt<strong>be</strong>leid. Uitgaand<br />
van de stelling dat een geleidelijke uittreding de definitieve uittreding uitstelt, zijn er diverse<br />
maatregelen genomen om oudere werknemers langer aan het werk te houden. De<br />
invoering van het voor 50-plussers voordelige tijdskrediet in 2002 past in dit plaatje. Dergelijke<br />
maatregelen verklaren waarom, zowel bij de mannen als bij de vrouwen, het aandeel<br />
deeltijdar<strong>be</strong>id in het Vlaamse Gewest het hoogst ligt bij de loontrekkende 50-plussers.<br />
Enerzijds werkt de Vlaming gemiddeld wat minder uren dan vroeger, maar anderzijds is<br />
er ook een groter deel van de Vlamingen aan het werk. Met als resultaat dat de tijd die de<br />
doorsnee Vlaming <strong>be</strong>steedt aan <strong>be</strong>taald werk ongeveer stabiel is gebleven. Dit blijkt ook<br />
uit tijds<strong>be</strong>stedingsonderzoek waarbij een aselecte steekproef van Vlamingen gevraagd<br />
werd al hun activiteiten te noteren met tijdstip en duur (Glorieux e.a., 2007).<br />
De gegevens over ar<strong>be</strong>idstijd voor 3 uitgevoerde tijds<strong>be</strong>stedingsonderzoeken in <strong>Vlaanderen</strong><br />
zijn niet voor dezelfde leeftijdscategorieën <strong>be</strong>schikbaar. Maar voor vergelijkbare leeftijdsgroepen<br />
blijkt toch dat de tijd <strong>be</strong>steed aan ar<strong>be</strong>id op enkele minuten na stabiel blijft<br />
(ta<strong>be</strong>l 1). De ‘gemiddelde’ Vlaming in de <strong>be</strong>trokken leeftijdscategorieën is de afgelopen 2<br />
decennia evenveel blijven werken. Dit is het resultaat van 2 verschillende evoluties: een<br />
toename van het aandeel Vlamingen dat werkt en een afname van het aantal ar<strong>be</strong>idsuren<br />
dat die Vlaming werkt.<br />
Ta<strong>be</strong>l 1.<br />
Tijd <strong>be</strong>steed aan werk gedurende volledige week, 18- tot 75-jarigen, duur per respondent, in <strong>Vlaanderen</strong>,<br />
1988, 1999 en 2004, in uren.<br />
Leeftijdscategorie 1988 1999 2004<br />
21-40 jaar 27:54u 27:45u nb<br />
18-75 jaar nb 20:49u 20:43u<br />
nb = niet <strong>be</strong>schikbaar.<br />
Bron: Glorieux e.a. (2007).<br />
Gemiddeld werkt de Vlaming gedurende de laatste 2 decennia even veel, maar werkt<br />
die ook nog op hetzelfde ogenblik Er zijn tal van redenen om aan te nemen waarom<br />
de job tijdens de kantooruren de plaats moet ruimen voor meer flexi<strong>be</strong>le ar<strong>be</strong>idstijden<br />
(Glorieux e.a., 2007). Door de globalisering van de economie heb<strong>be</strong>n veel organisaties te<br />
maken met een verscherpte concurrentie vanuit lagelonenlanden. Een soepele inzet van<br />
ar<strong>be</strong>idskrachten teneinde de klant op alle mogelijke momenten te kunnen <strong>be</strong>dienen is<br />
dan een middel om deze concurrentiepositie te ver<strong>be</strong>teren. Ook het toenemende <strong>be</strong>lang<br />
van de tewerkstelling in de dienstensector kan bijdragen tot meer flexi<strong>be</strong>le ar<strong>be</strong>idstijden.<br />
Zo zijn werknemers in de vrijetijdseconomie bij uitstek aan het werk wanneer anderen<br />
dat niet zijn.<br />
So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 86