schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be
schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be
Figuur 1. De vicieuze cirkel van ontvolking. Figuur 1. De vicieuze cirkel van ontvolking. Bron: Daniëls e.a. (2005, 235). Om deze ogenschijnlijke tegenstelling te verklaren, dient het begrip leefbaarheid wat preciezer gedefinieerd te worden. Naast de eerder aangehaalde omschrijving, schetst Van Dorst (2005) 3 perspectieven op leefbaarheid: de ‘veronderstelde leefbaarheid’ die leefbaarheid meet op basis van de objectiveerbare kenmerken van de omgeving, de ‘gepercipieerde leefbaarheid’ die weergeeft hoe een bewoner de leefbaarheid van de omgeving ervaart en de ‘kennelijke leefbaarheid’ die de optimale match is tussen mens en omgeving. Een situatie die door één iemand als erg leefbaar wordt ervaren (gepercipieerd), kan voor een ander veel minder leefbaar zijn. In figuur 2 tonen Heylen e.a. (2007) aan hoe de beleving van de kwaliteit van de interactie met een omgeving niet rechtstreeks het resultaat is van fysieke of sociale omgevingselementen, maar dat ook de specifieke persoonlijke oriëntatie of achtergrond hierin een rol speelt. Volgens Heylen e.a. (2007, 6) betreft leefbaarheid dan ook ‘een perceptie/evaluatie van de leefomgeving en is deze dus per definitie subjectief’. 403 Fo c u s - Wo n e n
Figuur 2. De invloed van bewoners- en omgevingskenmerken op leefbaarheid. Bron: Heylen e.a. (2007, 8). Gegeven dat dorpsverschraling verwijst naar een afname in leefbaarheid is het belangrijk om bij het in kaart brengen van dorpsverschraling, een onderscheid te maken tussen veronderstelde en gepercipieerde dorpsverschraling; of met andere woorden, tussen de transformaties van objectieve omgevingskenmerken en de beleving van de bewoners van deze transformaties. Thissen e.a. (2001) spreken over de dialoog tussen de materieelruimtelijke structuur en de oriëntatie van bewoners en tonen aan hoe verschillende groepen bewoners, gedreven door hun oriëntatie, uiteenlopende waarderingen vertonen voor eenzelfde materieelruimtelijke structuur. Zo zouden relatief bemiddelde huishoudens voor een woondorp kiezen omwille van de goede ligging ten opzichte van werkgelegenheidscentra, de natuurlandschappelijke of recreatieve omgeving of omwille van de cultuurhistorische waarde van het dorp, terwijl minder bemiddelde huishoudens in een dergelijk dorp ‘terecht’ komen omwille van de lage prijzen. Voor de eerste groep is de beleving van hun woonomgeving positief, voor de tweede niet noodzakelijk. De materieelruimtelijke structuur van een dorp trekt dus een bepaald publiek aan. Thissen e.a. beargumenteren dat dit een zelfversterkend proces is: eens dat er een bepaald publiek zich in een dorp gevestigd heeft, trekt het meer gelijkgestemden aan en gaat dit ten koste van de oorspronkelijke bevolking. Zo doet de komst van meer bemiddelde huishoudens de bouwgrondprijzen stijgen waardoor kinderen van autochtone bewoners soms noodgedwongen moeten uitwijken (Willaert, 1999). Volgens Thissen & Droogleever Fortuijn (1998) hebben woondorpen daardoor de neiging om homogeen te zijn naar welstand en levensfase. De transformatie van autonome naar woondorpen maakt nu dat er zich op het platteland een nieuwe ruimtelijke verscheidenheid ontwikkelt gebaseerd op de ‘ruimtelijke kwaliteit van cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de identiteit van ‘dorpse’ woonmilieus’ (Thissen e.a., 2001, 344). Bepaalde plattelandskernen oefenen als woondorp een zekere aantrekkingskracht uit door hun natuurlandschappelijke of recreatieve waarde of door hun interessante ligging in de buurt van werkgelegenheids- of dienstencentra. Andere kernen hebben die troeven niet en zijn daardoor minder aantrekkelijk als woondorp. De beleving van dorpsverschraling blijkt erg samen te hangen met de persoonlijke oriëntatie of achtergrond van de bewoner. Thissen & Droogleever Fortuijn (1998) tonen aan dat deze beleving bovendien tijdsgebonden is. Structurele veranderingen, zoals schaalvergroting en regiovorming, gaan volgens de auteurs gepaard met culturele veranderingen. Zo vermelden Thissen e.a. (2001) de overgang van een samenleving gebaseerd op productie naar een samenleving gebaseerd op consumptie. De leefbaarheid van een woonlocatie is So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 404
- Page 353 and 354: 4.1. Relatie van irreguliere migran
- Page 355 and 356: ‘Er is niet iets geregeld, er is
- Page 357 and 358: sen, 2001; Paspalanova, 2006; Van d
- Page 359 and 360: pitaal voor irreguliere migranten i
- Page 361 and 362: 8 Er werden in 2004 en 2005 120 int
- Page 363 and 364: Pacolet, J. & Marchal, A. (2001). S
- Page 365 and 366: willen we hierbij ingaan op de vraa
- Page 367 and 368: Deze macro-analyse belet echter nie
- Page 369 and 370: loosheidsgraad onder leden van de a
- Page 371 and 372: Brabant. De centrumsteden zelf kenm
- Page 373 and 374: Figuur 5. Aandeel niet-EU-burgers i
- Page 375 and 376: Als analyse-methode gebruiken we ee
- Page 377 and 378: Tabel 6. Werkloosheidsgraad a bij n
- Page 379 and 380: worden, maar we vinden ook een rela
- Page 381 and 382: OECD (2008). Growing unequal Income
- Page 383 and 384: determinanten ervan, kunnen element
- Page 385 and 386: Later bleek echter dat kenmerken va
- Page 387 and 388: exemplarisch. Auchincloss e.a. (200
- Page 389 and 390: Op die manier geoperationaliseerd,
- Page 391 and 392: Tabel 2. Operationalisering van de
- Page 393 and 394: iantie meet immers in welke mate de
- Page 395 and 396: Deze opmerkelijke dualiteit bevesti
- Page 397 and 398: logistische regressie-analyse uit o
- Page 399 and 400: 9 De afhankelijke - te verklaren -
- Page 402 and 403: Dorpsverschraling in kleine landeli
- Page 406 and 407: in die zin voor de meeste mensen da
- Page 408 and 409: Figuur 3. Vlaamse plattelandsgemeen
- Page 410 and 411: Figuur 4. Evolutie van de bouwgrond
- Page 412 and 413: is ondermaats en het aantal contact
- Page 414 and 415: 3. Beleving van dorpsverschraling i
- Page 416 and 417: gen of vrije beroepen scoren de ges
- Page 418 and 419: kleinere werkgevers (horeca, bouwbe
- Page 420 and 421: Over sociale veiligheid, criminalit
- Page 422 and 423: ven, Zichen-Zussen-Bolder, Valmeer,
- Page 424 and 425: materieelruimtelijke structuur van
- Page 426 and 427: nabijheid van werkgelegenheid en vo
- Page 428 and 429: Bemoeilijkt etnisch-culturele diver
- Page 430 and 431: Figuur 1. Aandeel vreemdelingen (pe
- Page 432 and 433: teit (Helliwell & Putnam, 2004). Wa
- Page 434 and 435: palen, beperken zich niet alleen to
- Page 436 and 437: De onafhankelijke variabele of verk
- Page 438 and 439: Figuur 3. Conceptueel model van het
- Page 440 and 441: Figuur 4. 7 Bivariate relatie tusse
- Page 442 and 443: de meest diverse gemeenten hebben d
- Page 444 and 445: Wat de analyse van de 5 verschillen
- Page 446 and 447: Kesler, C. & Bloemraad, I. (2008).
- Page 448: Sa m e n vat t in g: De So c ia l e
- Page 451 and 452: De ongelijkheid start bij het insta
- Page 453 and 454: een Europees perspectief behoren we
Figuur 1. De vicieuze cirkel van ontvolking.<br />
Figuur 1.<br />
De vicieuze cirkel van ontvolking.<br />
Bron: Daniëls e.a. (2005, 235).<br />
Om deze ogenschijnlijke tegenstelling te verklaren, dient het <strong>be</strong>grip leefbaarheid wat preciezer<br />
gedefinieerd te worden. Naast de eerder aangehaalde omschrijving, schetst Van<br />
Dorst (2005) 3 perspectieven op leefbaarheid: de ‘veronderstelde leefbaarheid’ die leefbaarheid<br />
meet op basis van de objectiveerbare kenmerken van de omgeving, de ‘gepercipieerde<br />
leefbaarheid’ die weergeeft hoe een <strong>be</strong>woner de leefbaarheid van de omgeving<br />
ervaart en de ‘kennelijke leefbaarheid’ die de optimale match is tussen mens en omgeving.<br />
Een situatie die door één iemand als erg leefbaar wordt ervaren (gepercipieerd),<br />
kan voor een ander veel minder leefbaar zijn. In figuur 2 tonen Heylen e.a. (2007) aan<br />
hoe de <strong>be</strong>leving van de kwaliteit van de interactie met een omgeving niet rechtstreeks<br />
het resultaat is van fysieke of sociale omgevingselementen, maar dat ook de specifieke<br />
persoonlijke oriëntatie of achtergrond hierin een rol speelt. Volgens Heylen e.a. (2007, 6)<br />
<strong>be</strong>treft leefbaarheid dan ook ‘een perceptie/evaluatie van de leefomgeving en is deze dus per<br />
definitie subjectief’.<br />
403 Fo c u s - Wo n e n